Nota Volksgezondheidsbeleid Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem 2008-2011
Februari 2008
Nota Volksgezondheidsbeleid Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem 2008-2011
Februari 2008
Vooraf
Voor u ligt de nota Volksgezondheidszorg 2008-2011 van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem (vanaf nu de drie gemeenten genoemd). In deze nota kunt u lezen waar de drie gemeenten zich de komende jaren in het kader van het gezondheidsbeleid op willen richten. De inhoud van deze nota vereist vooraf een korte toelichting. Het is namelijk niet eenvoudig om het gezondheidsbeleid als een eigenstandige discipline op te vatten. Het beleid strekt zich niet alleen uit over vele sectoren (zorg, sport, jeugd, ruimtelijke ordening, verkeer, veiligheid, onderwijs, milieu en welzijn) maar is tevens georganiseerd vanuit verschillende functies (preventief of curatief). Om die reden wil het Rijk de gemeenten meegeven volksgezondheid vanuit een brede en integrale blik te benaderen. Grofweg zijn er drie categorieën te onderscheiden, namelijk - gezondheidsbescherming; - gezondheidsbevordering; - en curatieve zorg. Het gezondheidsbeleid zoals in deze nota opgevat, heeft betrekking op gezondheidsbevordering. In de Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid (WCPV) zijn alle overheidstaken ter bevordering van de volksgezondheid opgenomen. Het gezondheidsbeleid zoals in deze nota opgevat, is voornamelijk gericht op de collectieve preventie en de openbare gezondheidszorg. Op dit onderdeel vervult de gemeente een regierol en kan zij enig invloed uitoefenen. Echter de relatie met de andere twee onderdelen (gezondheidsbescherming en curatieve zorg) mag niet uit het oog verloren worden en dan in het bijzonder de relatie met de curatieve zorgsector (eerstelijnszorg). Gezondheidsbeleid is onlosmakelijk verbonden met de definitie van gezondheid. Gezondheid wordt in Nederland breed gedefinieerd en heeft niet alleen betrekking op lichamelijke gezondheid. Deze invalshoek biedt kansen voor inventief en integraal beleid. Het gevaar bestaat ook dat alles met elkaar in verband wordt gebracht en dat de uiteindelijke effectiviteit uit het oog wordt verloren. Inkadering is daarom noodzakelijk. Aspecten als de ontwikkeling van AED’s, het inrichten van speelplaatsen in nieuwbouwwijken, dorpsontwikkelplannen, huisvesting, recreatie etcetera worden buiten deze nota gehouden. Dat neemt niet weg, dat afstemming tussen betrokken beleidsterreinen wel van belang is en blijft. Er zijn vier factoren van invloed op gezondheid: A. Biologische factoren en erfelijkheid; B. Fysieke en sociale omgeving; C. Leefstijl (gedrag); D. Kwaliteit en beschikbaarheid van de gezondheidsvoorzieningen. De centrale factor voor deze nota is leefstijl, aangezien dit een factor is die door beleid (in zekere mate) beïnvloedbaar is. Ook de factor omgeving heeft een indirecte rol van betekenis. In deze nota staan met name preventieve activiteiten gericht op leefstijl centraal. Deze preventieve activiteiten zijn, zo kunt u in de nota lezen, gericht op de volgende speerpunten: - alcohol en drugs; - overgewicht; - depressie; - ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg; - integraliteit. Kortom, dit zijn de speerpunten waar de drie gemeenten zich de komende jaren op gaan richten en die de rode draad vormen van deze nota. In de gemeente Woudrichem zijn in eerste instantie twee lokale speerpunten bepaald: activerend huisbezoek en gezondheidscentra. Naar aanleiding van de behandeling van de nota in de opiniërende raad in Woudrichem is besloten om de realisering van AED's als extra lokaal speerpunt op te nemen. februari 2008
I
II
Inhoudsopgave VOORAF ..................................................................................................................................................................................I INHOUDSOPGAVE.............................................................................................................................................................III 1.
TERUGBLIK NOTA VOLKSGEZONDHEID 2003-2007......................................................................................... 1
2.
SAMENVATTING NOTA VOLKSGEZONDHEID 2008-2011 ................................................................................ 3 3.1 3.2
4.
FINANCIËLE PARAGRAAF..................................................................................................................................... 15 4.1 4.2 4.3
5.
MIDDELEN .............................................................................................................................................................. 15 UREN ...................................................................................................................................................................... 16 BEGROTING 2008-2011 .......................................................................................................................................... 17
ALGEMEEN................................................................................................................................................................. 19 5.1 5.2 5.3
6
COÖRDINATIE ........................................................................................................................................................... 7 ACTIEPUNTEN .......................................................................................................................................................... 8
DEFINITIE EN DOELSTELLING.................................................................................................................................. 19 LANDELIJK KADER ................................................................................................................................................. 19 GEZONDHEIDSSITUATIE .......................................................................................................................................... 20
BELEID......................................................................................................................................................................... 26 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7 6.8 6.9
ALCOHOL EN DRUGS .............................................................................................................................................. 26 OVERGEWICHT ....................................................................................................................................................... 33 DEPRESSIE .............................................................................................................................................................. 37 DE ONTWIKKELINGEN BINNEN DE JEUGDGEZONDHEIDSZORG ................................................................................. 42 ONTWIKKELINGEN GEZONDHEIDSCENTRA ALMKERK EN GIESSEN/RIJSWIJK.......................................................... 45 ACTIVEREND HUISBEZOEK ..................................................................................................................................... 46 INTEGRALITEIT ....................................................................................................................................................... 48 AUTOMATISCHE EXTERNE DEFIBRILLATOREN (AED) ........................................................................................... 49 CONCLUSIE............................................................................................................................................................. 50
BIJLAGEN ............................................................................................................................................................................ 51 NOTEN .................................................................................................................................................................................. 52
III
Nota Volksgezondheidbeleid 2008 - 2011 Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem DEEL A - Samenvatting en Plan van Aanpak
1.
Terugblik nota volksgezondheid 2003-2007
De nota volksgezondheid 2003-2007 was ook een gezamenlijke nota van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem. Het doel van deze nota was samen met de drie gemeenten te werken aan de bevordering van gezonde leefstijlen en de versterking van de openbare gezondheidszorg in het Land van Heusden en Altena. Om dit te bereiken is destijds een drietal speerpunten geformuleerd welke uitgewerkt zijn in actiepunten. Het betrof de speerpunten: - leefstijl en gedrag - zorgaanbod - jeugdgezondheidszorg In de raadsvergadering van 19 december 2006 is een tussentijdse voortgangsrapportage van de uitvoering van de nota ter informatie voorgelegd aan de gemeenteraad. Hierin is de stand van zaken met betrekking tot de uitvoering van de nota tot dan toe geëvalueerd. Leefstijl en gedrag Binnen dit speerpunt hebben de gemeenten zich gericht op voorlichtingen rondom genotmiddelen, het verminderen van overgewicht en het stimuleren van gezonde voeding en bewegen. Zowel onder jeugdigen als onder ouderen. Rondom genotmiddelengebruik kan geconcludeerd worden dat de voorlichtingen op scholen en in dorpshuizen positief worden ontvangen. Afstemming en handhaving tussen diverse partijen zou nog beter georganiseerd kunnen worden. Op dit gebied is nog steeds een slag te slaan. Rondom overgewicht valt op dat veel van de voorgenomen actiepunten in de praktijk niet bleken aan te sluiten bij de behoefte van de burgers of organisaties en daarom niet van de grond zijn gekomen. Dit terwijl de zorg dat overgewicht een toenemend probleem is, wel gedeeld wordt. De afstemming tussen diverse afdelingen binnen gemeenten heeft voorzichtig vorm gekregen maar zal nader uitgebouwd moeten worden. Als het gaat om het stimuleren van bewegen geldt voor Werkendam dat het BOS-project hier een grote rol in speelt. De ervaringen met dit project zijn positief. Zorgaanbod Het speerpunt zorgaanbod betrof met name de contacten met de huisartsen, huiselijk geweld en de openbare geestelijke gezondheidszorg. Het overleg met de huisartsen heeft de afgelopen jaren een impuls gekregen en dit heeft geresulteerd in het feit dat gemeenten en huisartsen elkaar steeds beter weten te vinden. Het aandachtspunt huiselijk geweld heeft niet alleen landelijk maar ook lokaal volop in de aandacht gestaan en daarmee is meer bekendheid gegeven aan bijvoorbeeld het meldpunt huiselijk geweld. Als het gaat om de geestelijke gezondheidszorg is er veel veranderd de afgelopen jaren en er gaat ook nog veel veranderen. Binnen de WMO zal dit de komende jaren opgepakt worden als apart prestatieveld. Jeugdgezondheidszorg Binnen de jeugdgezondheidszorg hebben de afgelopen jaren veel ontwikkelingen en veranderingen plaatsgevonden. Er is veel geld voor uitgetrokken en er zal ook nog veel geld voor uitgetrokken worden de komende jaren. Van financiële tekorten voor de 0-4 jarigen zorg zoals geschetst in de nota is nu geen sprake meer. Het actiepunt is enigszins ingehaald door allerlei ontwikkelingen (zie 6.4). Concluderend Geconcludeerd kan worden dat de afgelopen vier jaar hard gewerkt is aan de vastgelegde speerpunten c.q. actiepunten. Niet alle actiepunten zijn van de grond gekomen. Een probleem bij de uitvoering was dat er bij externe partijen uiteindelijk geen behoefte bestond aan de vorm waarin de actie was gegoten. Bovendien is de nota hier en daar ingehaald door ontwikkelingen die vooraf niet in te schatten waren. Los van de inhoud concluderen wij dan ook dat het goed is om in te spelen op actuele problemen, maar de manier waarop zal in overleg met externe partijen ingevuld moeten worden. Het verdient dus aanbeveling om in de nieuwe nota wel speerpunten te bepalen, maar met de invulling moet flexibel worden omgegaan. Het doel van de nota 2003-2007 is voor een deel bereikt. Er wordt hard gewerkt aan
1
de versterking van de openbare gezondheidszorg en met name de voorlichtingen rondom de gezonde leefstijl en gedrag worden positief ontvangen. Echter het effect van de actiepunten uit de nota volksgezondheid 2003-2007 is moeilijk te meten. Dat zal gezien een schaalgrootte van het Land van Heusden en Altena altijd moeilijk blijven.
2
2.
Samenvatting nota volksgezondheid 2008-2011
Hieronder volgt een korte samenvatting van de keuzes die de drie gemeenten hebben gemaakt voor het volksgezondheidsbeleid in de komende vier jaar. De uitgebreidere onderbouwing van de gekozen speerpunten en actiepunten vindt u in deel twee van deze nota. Hoog ambitieniveau Om de volksgezondheid van de burgers in het Land van Heusden en Altena te bevorderen zullen de drie gemeenten nauw moeten samenwerken met organisaties als de GGD, jeugdgezondheidszorg, GGZ, huisartsen, scholen, maatschappelijk werk, verslavingszorg etc. Het ambitieniveau is hoog. De drie gemeenten streven hierbij naar een integrale benadering. Niet alleen afstemming met alle verantwoordelijke externe organisaties is van belang, ook afstemming tussen de beleidsterreinen onderling is belangrijk om het gewenste resultaat te bereiken. Speerpunten Vanuit het wettelijk en landelijk kader hebben de drie gemeenten vijf speerpunten geformuleerd. De drie gemeenten willen zich de komende jaren inzetten op de speerpunten: - alcohol en drugs; - overgewicht; - depressie ; - ontwikkelingen in de jeugdgezondheidszorg; - integraliteit. Hiernaast is er voor gekozen om de doelgroep mensen met een lage sociaal economische status bij de uitwerking van de speerpunten mee te nemen. In de gemeente Woudrichem zijn daarnaast twee lokale speerpunten geformuleerd: - de ontwikkelingen van gezondheidscentra in Almkerk en Giessen/Rijswijk; - activerend huisbezoek. Na behandeling in de opiniërende raadsvergadering van 1 april 2008 is een derde lokaal speerpunt opgenomen: -
Automatische Externe Defibrillatoren (AED's)
Alcohol en drugs Alcohol is het meest gebruikte genotmiddel is ons land. Het gebruik is sociaal en economisch diep in onze samenleving geworteld. Overmatig alcohol gebruik is slecht voor de gezondheid. Met name de jongeren in onze samenleving lijken steeds vroeger te beginnen met drinken, vaak al rond 12 jaar. Ook de hoeveelheden alcohol die jongeren drinken baren steeds meer zorgen. Landelijk wordt hier dan ook flink op ingezet. Het gaat niet alleen om het ontmoedigen van alcoholgebruik onder jongeren, maar ook om bewustwording bij deze jongeren en hun ouders over de gevolgen van alcoholgebruik voor het zestiende levensjaar. Naast gezondheidsproblemen kan het gebruik van alcohol ook voor andere problemen zorgen. Denk aan openbare orde en maatschappelijke problematiek. Dit geldt zowel voor volwassenen als voor jongeren. De komende vier jaar staan de volgende doelstellingen centraal: 1. Tegengaan van alcoholgebruik onder de 16 jaar; 2. Voorkomen en vroegsignaleren van schadelijk alcoholgebruik en openbare orde problematiek; 3. Voorkomen van maatschappelijk en privé-problematiek als gevolg van alcoholgebruik. Om deze doelstellingen te bereiken zullen preventieactiviteiten worden ingezet, gericht op jongeren en hun ouders. Naast preventieactiviteiten wordt ook landelijk veel ingezet op alcoholpreventie. Er komt een nieuwe Drank- en Horecawet waarin meer bevoegdheden voor gemeenten (lees burgemeesters) zullen worden vastgelegd.
3
Hierbij kan gedacht worden aan handhaving omtrent alcoholverkoop aan jongeren onder de 16 jaar, het verlenen van vergunningen aan horecaondernemingen, gemeentelijke toezichthouders, strengere controle op verkoop van alcohol in winkels etc. Deze nieuwe Drank- en horecawet is nog in ontwikkeling. Zodra de nieuwe wet van kracht wordt, zullen ook de drie gemeenten hiermee aan de slag gaan. Hoewel alcohol de meest zorgwekkende drugs is, mag het gebruik van andere vormen van drugs niet onderschat worden. De komende jaren zullen ook preventieactiviteiten op dit terrein worden opgezet. Er zal echter minder op worden ingezet dan bij alcohol. Overgewicht Overgewicht komt niet alleen landelijk veel voor, ook in het land van Heusden en Altena is het een probleem. Met name de leeftijdscategorie ouderen (65-plussers) scoort hoog op ernstig overgewicht. Verder zijn steeds meer kinderen en jongeren te dik. Binnen dit speerpunt zal de aandacht dan ook met name uitgaan naar ouderen en kinderen/jongeren. De volgende doelstellingen zijn geformuleerd: 1. Het percentage volwassen met overgewicht mag niet stijgen; 2. Het percentage kinderen/jongeren met overgewicht moet dalen; 3. Het percentage ernstig overgewicht bij ouderen moet afnemen. Overgewicht is een combinatie van te weinig bewegen en ongezond eten. (Preventie)activiteiten zullen op beide aspecten ingezet moeten worden, wil het resultaat effect hebben. Bovendien blijkt het dat al veel initiatieven worden ontplooid, maar dat er vaak nog weinig afstemming is. Vaak blijken het eenmalige projecten te zijn en wordt de continuïteit gemist. Het is belangrijk dat deze initiatieven in beeld gebracht worden. Samen met relevante instellingen kunnen dan de hiaten gezocht worden en kan er afstemming plaatsvinden tussen alle activiteiten. Depressie Hoewel niet in de startnotitie volksgezondheid opgenomen, is depressie in de uiteindelijke nota toch toegevoegd. Ook depressie blijkt landelijk en lokaal steeds vaker voor te komen. Het percentage eenzame ouderen in de drie gemeenten blijkt schrikbarend hoog te zijn. Hoewel de volgende conclusie niet één op één getrokken mag worden, kan eenzaamheid overgaan in depressieve klachten. Cijfers rondom depressie bij jongeren en volwassen zijn er nog onvoldoende, maar, zo geeft de GGZ aan, ook deze cijfers zijn naar verwachting hoger dan men altijd heeft gedacht. Hoewel ouderen hoog scoren op eenzaamheid zullen alle doelgroepen centraal staan binnen dit speerpunt, omdat depressie voorkomt op alle leeftijden. De volgende doelstellingen zijn dan ook opgenomen. 1. Het vergroten van het gebruik van preventieve hulp; 2. Het inzetten van preventieve programma’s ter voorkoming van depressies; 3. Het bevorderen van vroegsignalering en het verlagen van de drempel voor de hulpvraag; met als doel te voorkomen dat depressies blijven woekeren, waardoor de kans op genezing kleiner wordt. Om deze doelen te bereiken willen we voorlichtingsbijeenkomsten laten organiseren en zorgen voor een goede informatievoorziening rondom depressie. Niet alleen voor de burgers zelf maar ook voor de professionals en vrijwilligers die in aanraking komen met mensen met depressieve klachten. Professionals en vrijwilligers dienen voldoende opgeleid c.q. getraind te zijn om zo op een goede manier ondersteuning te kunnen bieden. Bij dit alles willen we zoveel mogelijk aansluiten bij bestaande projecten. Ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg Sinds Operatie Jong staat de jeugdgezondheidszorg (JGZ) volop in de belangstelling. Met de aanstelling van een Minister voor Jeugd en Gezin en het opzetten van het Programmaministerie voor Jeugd en Gezin is deze aandacht alleen maar toegenomen. De ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg gaan zo snel dat bij het vaststellen van deze nota een deel van de informatie wellicht al weer achterhaald is. Een aantal ontwikkelingen staat echter de komende jaren centraal. Denk aan de ontwikkeling van een Centrum voor Jeugd en Gezin (CJG), de invoering van het Elektronisch Kinddossier (EKD), de ontwikkeling van het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd met daaraan gekoppeld de Landelijke
4
Verwijsindex Risicojongeren. Stuk voor stuk ontwikkelingen waar alle gemeenten mee te maken krijgen en waar het rijk extra geld voor beschikbaar stelt. Daarnaast speelt het probleem van de integrale jeugdgezondheidszorg. De overdracht tussen de 0-4 jarigen zorg (verzorgd door de thuiszorg)en de 4-19 jarigen zorg (verzorgd door de GGD) blijkt nog steeds niet altijd soepel te lopen. Ook hierop wordt beleid geformuleerd. De komende jaren zullen dan ook in het teken staan van het bereiken van de volgende doelstellingen. 1. De integrale jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar heeft vorm gekregen; 2. Elke jeugdzorginstelling werkt met een Elektronisch Kinddossier; 3. Elke gemeente heeft een lokaal signaleringssysteem gekoppeld aan de Landelijke Verwijsindex Risicojongeren; 4. In elke gemeente/ regio is een Centrum/loket voor Jeugd en Gezin. Lokaal speerpunt ontwikkelingen gezondheidscentra Almkerk en Giessen/Rijswijk We streven ernaar in de kernen Almkerk en Giessen/Rijswijk een gezondheidscentrum te realiseren. In deze gezondheidscentra dienen functies opgenomen te worden waarmee een samenhangend en adequaat voorzieningenniveau gerealiseerd wordt op het gebied van wonen, zorg en welzijn. Voor Almkerk wordt gestreefd naar een zo spoedig mogelijke start van de bouw. Door de herstructurering van het gehele centrum en de hiermee samenhangende complexiteit is hiervoor nog geen concreet streefjaar te noemen. Voor Giessen/Rijswijk wordt gestreefd naar de start van de bouw in 2008. Lokaal speerpunt activerend huisbezoek In 2007 is het project ouderenadviseurs uitgevoerd. De gemeente heeft de uitvoering van dit project via Sociaal Cultureel Werk 'de Veste' ter hand genomen. Hierbij heeft 'De Veste' samengewerkt met de stichting Welzijn Ouderen Woudrichem (WOW), ondermeer door de professionele ouderenadviseur. De ouderenadviseurs betreft een groep vrijwilligers die huisbezoeken afleggen aan zelfstandig wonende senioren (ouder dan 75 jaar) met het doel deze mensen te informeren en adviseren over (gemeentelijke) voorzieningen, het inventariseren van behoeften onder deze groep en het opsporen en bestrijden van eenzaamheid. Deze activiteiten blijken in een behoefte te voorzien. Daarom willen we dit project structureel invulling geven. Hierbij hebben we de volgende doelstellingen: Met behulp van vrijwilligers jaarlijks huisbezoeken af te leggen bij zelfstandig wonende senioren, ouder dan 75 jaar gericht op: - het voorzien van ouderen van informatie en advies; - het bestrijden en voorkomen van eenzaamheid en sociaal isolement onder deze doelgroep; - het inventariseren van behoeften onder ouderen. Integraliteit In de hele nota kunt u lezen dat de drie gemeenten streven naar integraal beleid. Gedurende de looptijd van deze nota willen we deze integraliteit meer handen en voeten geven. Daarbij denken we niet alleen aan afstemming intern (tussen beleidsterreinen) maar ook aan afstemming extern (tussen diverse organisaties). Als aanvulling op de in de startnotitie vastgestelde speerpunten is dit speerpunt toegevoegd. Toegevoegd lokaal speerpunt Automatische Externe Defibrillatoren Naar aanleiding van de behandeling van deze nota in de opiniërende raadsvergadering van Woudrichem is de realisering van de Automatische Externe Defibrillatoren (AED's) als extra lokaal speerpunt opgenomen. Met betrekking hierop hebben we de volgende doelstelling geformuleerd: Uiterlijk in 2009 dient in iedere kern een minimaal 1 AED aanwezig te zijn en er dienen voldoende mensen in staat te zijn deze te bedienen.
5
Leeswijzer Bovenstaande speerpunten en doelstellingen zijn uitgewerkt in actiepunten welke schematisch zijn weergegeven in hoofdstuk 3. In hoofdstuk 4 treft u de financiële onderbouwing van deze actiepunten aan. Een uitgebreider onderbouwing en toelichting van deze actiepunten is opgenomen in de hoofdstukken 5 en 6. In hoofdstuk 7 zijn de bijlagen opgenomen welke het lezen van deze nota vergemakkelijken. In een apart bijlagenboek is extra informatie te vinden voor de geïnteresseerde lezer.
6
3.
Plan van aanpak 2008-2011
3.1
Coördinatie
De nota volksgezondheid heeft een looptijd van 2008 tot en met 2011. De uitwerking van alle speerpunten in actiepunten is terug te vinden in paragraaf 3.2. Het plan van aanpak wordt in principe aangestuurd door de beleidsmedewerker volksgezondheidszorg. Deze bewaakt de voortgang en de resultaten in algemene zin. Dat laat onverlet dat de vakinhoudelijke beleidsmedewerkers verantwoordelijk blijven voor de uitvoering binnen hun beleidsterrein. Omdat niet alle actiepunten in één keer opgepakt kunnen worden, worden deze over 4 jaar verspreid. In paragraaf 3.2. kunt u globaal zien welk actiepunt wanneer gepland staat. Daarnaast zijn de volgende kolommen opgenomen in het plan van aanpak: - welk doel streven we na; - wie zijn bij het actiepunt betrokken; - welke kosten verwachten we (de kosten opgenomen in het actieplan zijn de kosten voor 3 gemeenten in vier jaar); - hoeveel ambtelijke uren zullen er naar verwachting mee gemoeid zijn; - voor welke doelgroep wordt de actie opgezet; - welke rol speelt de gemeente; - hoe willen we de actie meten; - welke beleidsterreinen hebben een overlap met de in te zetten actie. Eén keer per jaar vindt tussen de drie gemeenten en de betrokken externe partijen een evaluatie plaats over de ingezette acties. Het college zal hierover schriftelijk worden geïnformeerd, voor zover dat niet via andere kanalen al gebeurt. Voor de uitwerking van de speerpunten zal uiteraard regelmatig overleg gepland worden.
7
3.2
Actiepunten
Speer Actie -punt
Alcohol en drugs 1.1 Gezamenlijk ontwikkelen van een plan van aanpak lokaal alcoholbeleid.
1.2
1.3
1.4
1
Continueren en uitbreiden van huidige preventieactiviteiten.
Basisscholen stimuleren tot het inzetten van weerbaarheidstrainingen.
1
Doel/effect
Betrokkenen
Termijn
Kosten
Komen tot een gemeentebrede, integrale aanpak alcoholproblematiek.
Welzijnsorganisaties Boa Verkooppunten alcohol GGD Horeca-overleg Novadic/kentron De Hoop Politie Welzijnsorganisaties Scholen Novadic/kentron De Hoop GGD
20092011
€ 0,00
20082011
€ 40.000
Het voorkomen en bewustwording van de gevolgen van schadelijk alcoholgebruik .
Kinderen worden weerbaarder en leren verleidingen te weerstaan. (zowel op het gebied van alcohol als ook op het gebied van de andere speerpunten.
Afstemmen Integrale benadering ontwikkelingen WMO beleidsplannen en volksgezondheidszorg als het gaat om de hulpverlening aan verslaafden
Basisscholen Aanbieders interventieprogramma's Welzijnsinstellingen
Interne afdelingen Centrumgemeente
20082011
20082011
€ 180.000
€ 0.00
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Rol gemeente
Prestatie indicator
Overlappe nde beleidsterreinen
40 uur
Alle burgers met de focus op jongeren
Regisseur
Vastgesteld plan van aanpak
Openbare orde en veiligheid Economische zaken Jeugd Onderwijs
200
Jongeren, ouders en doelgroep ‘lage ses’.
Initiator facilitator
aantal preventieactiviteiten
Openbare orde en veiligheid Jeugdbeleid Onderwijs WMO
250
0
Basisschoolleerlingen
Verslaafden
bereik preventieactiviteiten
Stimulator
Uitvoerend Gesprekspartner
jeugdmonitor GGD (nulmeting 2007) Aantal kinderen Onderwijs dat heeft jeugd deelgenomen aan de weerbaarheidstrai ningen Evaluatie weerbaarheidstrai ningen n.v.t. WMO
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseur). 8
Speer Actie -punt
1.5
Continueren drugsvoorlichting op scholen en in dorpshuizen en uitbreiden naar andere relevante locaties.
overgewicht 2.1 Alle initiatieven en activiteiten rondom overgewicht in beeld brengen.
2.2
2.3
2
Continueren en waar mogelijk intensiveren en uitbreiden van preventieactiviteiten.
Beschikbaar stellen van voorlichtingsmateriaal over overgewicht via huisartsen, fysiotherapeuten en andere intermediairs.
2
Doel/effect
Betrokkenen
Termijn
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Het voorkomen en bewustwording van de gevolgen van drugsgebruik
Welzijnsorganisaties Scholen Novadic/kentron De hoop GGD Kerken Moedige moeders Aalburg
20082011
Verwerkt in budget actiepunt 1.2
Alle burgers Verwerkt in uren met de focus actiepunt 1.2 op jongeren
Gemeenten intern GGD Scholen Welzijnsorganisaties Stichting Mark en Maasmond Sportservice Noord Brabant Welzijnsorganisaties Scholen GGD Stichting Mark en Maasmond Aanbieders preventieprogramma’s ouderenzorg Intermediairs in de gezondheidszorg GGD Voedingscentrum
2009
€ 0,00
60
Betrokken partijen
20082011
120.000
300
Kinderen/ Initiator jongeren en facilitator hun ouders en ouderen.
Inzicht in en versterking van activiteiten gericht op overgewicht
Voorkomen van overgewicht en bewustwording van de gevolgen van overgewicht.
Informatieverstrekking en voorlichting
Doelgroep
Rol gemeente
Prestatie indicator
Initiator facilitator
aantal preventieactiviteiten bereik preventieactiviteiten jeugdmonitor GGD (nulmeting 2007)
2008
€ 0,00
16
Intermediairs in de gezondheidszorg
Initiator
initiator
Overlappe nde beleidsterreinen Openbare orde en veiligheid Jeugdbeleid Onderwijs WMO
Overzicht Onderwijs activiteiten gericht Sport op overgewicht.
aantal preventieactiviteiten bereik preventieactiviteiten jeugdmonitor GGD (nulmeting 2007) Folders zijn verspreid
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseur). 9
Wmo Onderwijs Jeugd Sport
--
Speer Actie -punt
2.4
2.5
2.6
2.7
3
3
Doel/effect
Betrokkenen
Termijn
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Rol gemeente
Prestatie indicator
In gesprek gaan en afspraken maken met (basis)scholen, consultatiebureaus, artsen en GGD over de rol die zij kunnen spelen bij preventie en bestrijding van overgewicht Bij de uitvoering van PGO's extra aandacht geven aan voeding en bewegen
Betere samenwerking gericht op (vroeg)signalering en preventie van overgewicht
Scholen Consultatiebureaus Artsen GGD
20092011
€ 0.00
50
Kinderen/jong eren en hun ouders
Initiator Stimulator
Vastgelegde afspraken over preventie van overgewicht
Voorkomen en bestrijden van overgewicht en bewustwording van de gevolgen van overgewicht
GGD
20092011
Pm
20
Ouders met (jonge) kinderen
Initiator
Gegevens jeugdinformatiesysteem
Bevorderen beweging door ouderen via doelgerichte activiteiten
Voorkomen van overgewicht en bestrijding eenzaamheid
Aanbieders interventieprogramma's Ouderenorganisaties Meer Bewegen Voor Ouderen
Meer bekendheid geven aan het activiteitenfonds voor minima
Bevorderen van het gebruik van het activiteitenfonds door minima
Sociale Zaken
20092011
€ 25.000
60
Ouderen
Initiator Facilitator
Het aantal gesprekken waarin het onderwerp voeding en beweging extra aandacht heeft gekregen. Ouderenmonitor GGD (nulmeting 2006)
Overlappe nde beleidsterreinen Jeugd Onderwijs WMO
Jeugd
WMO Sport
Aantal bijeenkomsten
2008 2011
€ 0.00
24
Minima
uitvoerder
Opkomst bijeenkomsten Aantal personen Sociale Zaken dat gebruik maakt WMO van het activiteitenfonds (2007 = nulmeting)
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseur). 10
Speer Actie -punt
Depressie 3.1 Met de uitvoerende organisaties afspraken maken over de in te zetten interventies 3.2 Laten organiseren van voorlichting over depressiviteit/ eenzaamheid door middel van voorlichtingsbijeenkomsten en berichtgeving 3.3
3.4
Doel/effect
Betrokkenen
4
Termijn
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Rol gemeente
Prestatie indicator
Overlappe nde beleidsterreinen
Inzicht krijgen in het Uitvoerende bereik en effect van de organisaties interventies (waaronder de GGZ)
20092011
Pm
20
Uitvoerende organisaties (waaronder de GGZ)
Initiator
Vastgelegde afspraken
WMO
Signalering en bewustwording van de gevolgen van depressie
20092011
€ 60.000
300
Alle burgers en met name de risicogroepen
Stimulator Facilitator
Ouderenmonitor GGD (nulmeting 2006)
WMO (Mantelzorgon dersteuners)
GGZ AMW JGZ Mantelzorgondersteuners
Faciliteren van extra aandachtsconsulten depressie bij consultatiebureaus voor risicogroepen.
Vroegsignalering en JGZ individuele begeleiding
Stimuleren van (ontmoetings)activiteiten voor ouderen
Bestrijding eenzaamheid
Welzijnsorganisaties
Aantal bijeenkomsten
20082011
20082011
Pm
€ 40.000
20
300
Ouders met kinderen in risicogroepen
Ouderen
facilitator
Regisseur
Opkomst bijeenkomsten Aantal aandachtsconsulten Evaluatie aandachtsconsulten Aantal ontmoetingsactiviteiten Opkomst ontmoetingsactiviteiten
4
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseur) 11
Jeugd
WMO Welzijn
5
Speer Actie -punt
Doel/effect
Betrokkenen
Termijn
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Rol gemeente
Stimuleren en ondersteunen vrijwilligerswerk voor en door volwassenen en ouderen met depressieve klachten jeugdgezondheidszorg 4.1 Volgen van het regionaal onderzoek integrale jeugdgezondheidszorg en naar aanleiding van de uitkomsten actie ondernemen. 4.2 Volgen van de landelijke ontwikkelingen rondom het EKD en afhankelijk hiervan invulling geven aan de regierol als gemeente 4.3 Invoeren van het systeem zorg voor jeugd inclusief de koppeling met het landelijke verwijsindex risicojongeren.
Bestrijding eenzaamheid en depressie
Vrijwilligerscentrales en welzijnsorganisaties
20082011
€ 20.000
60
Bestaande en nieuw te werven vrijwilligers
Regisseur
3.5
5
Prestatie indicator
Overlappe nde beleidsterreinen Aantal vrijwilligers WMO Welzijn Bereik vrijwilligers Inzet uren vrijwilligers
Goed functionerend integrale jeugdgezondheidszorg
GGD Thuiszorginstellingen
20082011
Pm
150
- 9 maanden tot 23 jaar.
Volger
n.v.t.
Jeugd
Invoering EKD
GGD Thuiszorginstellingen
20082009
Pm
300
- 9 maanden tot 23 jaar.
Volger Regisseur Facilitator
n.v.t.
Jeugd
Regelen van Vroegtijdige signalering en zorgcoördinatie rondom ‘probleemkinderen’
Welzijnsorganisaties Scholen GGD JGZ Politie Provincie Gemeenten WestBrabant VNG JZT (Werkendam/ Woudrichem) 12- en 12+ netwerk (Aalburg)
20082009
Pm
300
0-23 jarigen
Regisseur Facilitator
Het systeem is er. Jeugd Onderwijs Openbare Orde en Veiligheid.
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseurs). 12
Speer Actie -punt
Doel/effect
Betrokkenen
Het ontwikkelen van een centrum/ loket voor jeugd en gezin en bij deze ontwikkeling samenwerken met de drie gemeenten. Gezondheidscentra 5.1 Het faciliteren van de oprichting van gezondheidscentra in Almkerk en Giessen/Rijswijk 5.2 Het onderzoeken naar de realiseerbaarheid van WMOinlooppunten in de gezondheidscentra Ouderenadviseurs 6.1 Voortzetten van het project Ouderenadviseurs door SCW 'De Veste'
Één eenduidig loket voor vragen van burgers
4.4
6.2
6.3
6
Het jaarlijks laten evalueren van het proces van de huisbezoeken en de uitkomsten ervan. Het evalueren van de gevolgen van de realisatie van de WMO-inlooppunten
6
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Rol gemeente
Prestatie indicator
Nader in te vullen. 2011 De drie gemeenten in het Land van Heusden en Altena
Pm
900
Alle burgers
Regisseur
Gerealiseerd centrum/ loket
Bijdragen aan de realisatie van de gezondheidscentra
(toekomstige) gebruikers gezondheidscentra
2011
pm
200
Alle burgers
Facilitator
Gerealiseerd WMO gezondheidscentr Ruimtelijke um Ordening
Laagdrempelig wmoinlooppunt op een logische, centrale locatie
(toekomstige) gebruikers gezondheidscentra
2008
pm
60
Alle burgers
uitvoerder
Aanwezigheid WMO-inlooppunt in gezondheidscentrum
WMO Ruimtelijk Ordening
ouderen voorzien van informatie en advies - het bestrijden en voorkomen van eenzaamheid en sociaal isolement - het inventariseren van behoeften onder ouderen Waar nodig bijstellen van ouderen- en wmobeleid
SCW 'De Veste' Stichting WOW Vrijwilligers
2008
€ 20.000
20
ouderen >75 jaar
Facilitator
bereik van de doelgroep
ouderenbeleid WMO
SCW 'De Veste' Stichting WOW Vrijwilligers
2009
€ 0,00
8
ouderen >75 jaar
Facilitator
evaluatierapport
ouderenbeleid WMO
Waar nodig bijstellen van de werkwijze van huisbezoeken.
SCW 'De Veste' Stichting WOW Vrijwilligers
2010
€ 1000
40
WMOdoelgroepen
Regisseur
evaluatierapport
ouderenbeleid WMO
-
Termijn
Overlappe nde beleidsterreinen Nader in te vullen
aantal vrijwilligers
Let op: dit zijn de kosten voor de drie gemeenten gedurende vier jaar (uitgezonderd de locale speerpunten Woudrichem: gezondheidscentra en .ouderenadviseurs). 13
Speer Actie -punt voor de huisbezoeken. Integraliteit 7.1 Ontwikkelen en bijhouden van een jaaractiviteiten kalender waarop organisaties
7.2
Bewaken van de afstemming tussen diverse beleidsterreinen daar waar het gaat om gezondheidsaspecten
6
Doel/effect
Betrokkenen
Termijn
Kosten
Ambtelijke uren volksgezondheid
Doelgroep
Afstemming en bekendheid met elkaars activiteiten
Alle betrokken instellingen genoemd in de nota
20092011
€ 0,00
60
Prestatie indicator
Overlappe nde beleidsterreinen
Alle betrokken Regisseur instellingen genoemd in de nota
Vastgestelde jaarkalender
20
intern
uitvoerder
n.v.t.
Jeugd Onderwijs Openbare Orde en Veiligheid. WMO Sport Alle beleidsterrein en binnen gemeenten waar gezondheidsa specten behandeld worden.
Alle beleidsterreinen 2008binnen gemeenten 2011 waar gezondheidsaspecten behandeld worden.
€ 0,00
GHOR GGD EHBO-verenigingen Stichting reanimatie Beheerders van locaties
2008 2009
€ 20.000,-
60
Alle burgers
Regisseur Uitvoerder
Aanwezigheid AED's
GHOR GGD EHBO-verenigingen Stichting reanimatie Beheerders van locaties
20102011
Informatievoorziening Afstemming en integraliteit in beleid
Automatische Externe Defibrillatoren 8.1 Een plan van Een gemeentedekkend aanpak opstellen en netwerk van AED's het uitvoeren daarvan voor de realisatie van de AED's en de bediening daarvan in iedere kern 8.2 Het onderhouden Bruikbaar houden van van AED's na AED's plaatsing daarvan.
Rol gemeente
Aantal personen die een AED kunnen toepassen € 6.000,-
14
0
Alle burgers
Uitvoerder
n.v.t.
Openbare Orde en Veiligheid. WMO Sport
Openbare Orde en Veiligheid WMO Sport
4.
Financiële paragraaf
4.1
Middelen
De genoemde acties zullen voor een groot deel worden gefinancierd vanuit de bestaande beleidsbudgetten. Deze middelen zijn als volgt verdeeld. In het gemeentefonds is een bedrag opgenomen voor: - De uitvoering van de GGD werkzaamheden; - De uitvoering van het algemene jeugdbeleid; - De uitvoering van volksgezondheidsbeleid; - De uitvoering van het ouderenbeleid. De middelen ten behoeve van de uitvoering van de GGD zijn nog onder te verdelen in: - budget GGD uniform, welke voor vier jaar worden vastgelegd door middel van het BasisTakenPakket; - budget GGD maatwerk, waar jaarlijks afspraken over gemaakt worden. Daarnaast ontvangen alle gemeenten vanaf 2008 een brede doeluitkering (BDU). De BDU bestaat uit een aantal budgetten die in het verleden al werden ontvangen plus een extra bedrag dat het Ministerie de komende jaren ter beschikking stelt voor de opzet van onder andere een Centrum voor Jeugd en Gezin. Voor dit laatste punt stelt het Ministerie oplopend in vier jaar 100 miljoen beschikbaar. Dit deel wordt ook wel de enveloppe jeugd genoemd. Totaaloverzicht Brede doeluitkering Centra Jeugd en Gezin (bedragen in miljoenen euro's) No Bedragen opgenomen in BDU CJG Jaar Jaar Jaar Jaar Totalen 2008 2009 2010 2011 1 Tijdelijke regeling specifieke uitkering 190 190 190 190 760 jeugdgezondheidszorg (RSU jgz) 2 Extra middelen kabinet 21 46 71 100 238 3 Regeling gezins- en opvoed15 15 15 15 60 ondersteuning (G50) 4 Regeling in het kader van Bestuurs13 13 13 39 akkoord Opvoeden in de Buurt (G7) 5 Middelen preventief jeugdbeleid 10 10 10 10 40 (motie Verhagen) 6 Regeling prenatale zorg 6 6 6 18 Totaal Brede Doeluitkering 236 280 305 334 1.155 Ad 1.
Dit zijn de middelen die gemeenten jaarlijks ontvingen ten behoeve van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar. Deze middelen werden één op één overgemaakt aan Stichting Mark en Maasmond. Ad 2: Dit is de 100 miljoen hierboven genoemd. Ad 3/4: Dit geldt ook niet voor onze gemeenten. Het geldt voor de G7 gemeenten. Ad 5: Deze middelen ontvangen de gemeenten sinds 2006. Aan de besteding van dit bedrag zijn diverse voorwaarden verbonden. Het bedrag dient te worden besteed aan voorlichting, pedagogische advisering en begeleiding, praktische hulp bij de verzorging van kinderen en gezinshulpverlening. Het is gericht op de ouders en verzorgers van jeugdigen in de leeftijd van 019 jaar. Ad 6: Deze gelden worden pas in 2009 overgeheveld vanuit de AWBZ naar de gemeenten. Gelet op het macrobudget zal het bedrag voor de drie gemeenten marginaal zijn. Naast de BDU zullen er ook nog extra middelen via het gemeentefonds beschikbaar komen. Ook deze middelen lopen in vier jaar op tot 100 miljoen. De middelen komen echter ongeoormerkt binnen. Het is aan gemeenten om er voor te zorgen dat deze middelen bestemd worden voor de JGZ. Deze 100 miljoen is mede bedoeld voor de opzet van het Centrum voor Jeugd en Gezin. Daarnaast komen er ook ongeoormerkte gelden binnen via het gemeentefonds voor het EKD en de Verwijsindex Risicojongeren.
15
De middelen ten behoeve van de jeugdgezondheidszorg die via de RSU-JGZ werden ontvangen, gingen naar de thuiszorginstellingen ten behoeve van de jeugdgezondheidszorg 0-4 jaar, zowel voor het uniforme pakket als het maatwerkpakket. Hierover werden afspraken gemaakt die werden vastgelegd. De jeugdgezondheidszorg 4-19 jaar werd gefinancierd vanuit het gemeentefonds en uitgevoerd door de GGD. In tegenstelling tot de GGD onderhoudt de gemeente met thuiszorg Mark en Maasmond een subsidierelatie. Met de invoering van de BDU zal opnieuw naar deze afspraken gekeken moeten worden. De ontwikkelingen rondom de BDU zijn nog vrij recent. Een aantal zaken is nog steeds onduidelijk. Het gevolg is dat een aantal acties in hoofdstuk 3 nog als pm-posten zijn opgenomen. Indien deze acties vragen om extra inzet van budgetten volgt hier te zijner tijd nadere besluitvorming over. Met name de ontwikkeling van het EKD en het CJG zal nog wel om een financiële bijdrage van de gemeente vragen. Deze kosten zijn op dit moment echter nog onvoldoende bekend. In paragraaf 43 zijn deze kosten dan ook niet meegenomen. In paragraaf 4.3. zijn de kosten voor de preventieactiviteiten wel schematisch in beeld gebracht. Voor de verdeling van de kosten is de verhouding 2:1:1 (Werkendam: Aalburg: Woudrichem) gehanteerd. Projecten zullen zo veel mogelijk gezamenlijk opgepakt worden om kosten te kunnen besparen. Dat neemt niet weg dat elke gemeente ruimte houdt om lokale prioriteiten te stellen bij bijvoorbeeld de inzet van de jaarlijkse middelen GGD maatwerk. Uiteraard wordt dit wel afgestemd op de vastgestelde acties in de nota. De totaal benodigde kosten zijn naast de begrotingen van de drie gemeenten gelegd om zo de verhouding tussen de benodigde en beschikbare middelen in beeld te brengen. De benodigde (extra) investering is mede afhankelijk van de al beschikbare dekking per gemeente. Hierdoor is verhouding tussen de gemeenten voor wat betreft de benodigde investering in onderstaand overzicht niet gelijk aan de verdeling van de kosten.
4.2
Uren
In paragraaf 4.3. zijn ook de verwachte uren voor de uitvoering van de nota volksgezondheidsbeleid opgenomen. Deze uren zijn in tegenstelling tot de verwachte kosten zoveel mogelijk gelijkmatig verdeeld over de drie gemeenten. De verwachting is dat de voorbereiding van bijvoorbeeld preventieactiviteiten qua tijd niet zozeer afhankelijk is van de grootte van de gemeente, zoals de verwachte kosten dat wel zijn. .
16
4.3
Begroting 2008-2011
Kosten preventieactiviteiten: nr. omschrijving 1.2 preventieactiviteiten drugs en alcohol 1.3 weerbaarheidstrainingen 2.2 preventieactiviteiten overgewicht 2.5 nadruk bij PGO op voeding en beweging 2.6 bevorderen beweging ouderen 3.2 voorlichting depressie faciliteren extra aandachtsconsulten 3.3 risicogroepen. 3.4 ontmoetingsactiviteiten ouderen 3.5 stimuleren vrijwilligerswerk
€ € €
€ €
totale kosten 2008 - 2011 totale dekking gezamenlijk benodigde extra investering
€ € €
waarvan aalburg waarvan werkendam waarvan woudrichem
€ € €
Kosten lokale thema'sWoudrichem: nr. omschrijving 6.1 voortzetting project ouderenadviseurs evaluatie gevolgen WMO-inlooppunten 6.3 voor project 8.1 Realiseren AED's 8.2 Onderhouden AED's
2008 10.000 45.000 30.000 pm 0 0
€ € € € €
pm 10.000 € 5.000 € 100.000 70.818 29.182
2009 10.000 45.000 30.000 pm 8.333 20.000
€ € € € €
pm 10.000 € 5.000 €
2010 10.000 45.000 30.000 pm 8.333 20.000
€ € € € €
pm 10.000 € 5.000 €
2011 totale kosten jaar 10.000 € 40.000 2008 - 2011 45.000 € 180.000 2008 - 2011 30.000 € 120.000 2008 - 2011 pm pm 2009 - 2011 8.333 € 25.000 2009 - 2011 20.000 € 60.000 2009 - 2011 pm 10.000 € 5.000 €
pm 2009 - 2011 40.000 2008 - 2011 20.000 2008 - 2011
€ € €
128.333 70.818 57.515
€ € €
128.333 € 70.818 € 57.515 €
128.333 70.818 57.515
€ € €
485.000 283.272 201.728
7.955 € 11.227 € 10.000 €
15.038 25.392 17.083
€ € €
15.038 € 25.392 € 17.083 €
15.038 25.392 17.083
€ € €
53.070 87.408 61.250
€
2008 5.000
€
2009 5.000
€
€ € €
0 10.000 0
€ € €
0 10.000 0
€ € €
17
2010 5.000
€
2011 5.000
1.000 € 0 € 3.000 €
0 0 3.000
totale kosten € 20.000 € € €
jaar 2008 - 2011
1.000 2010 20.000 2008 - 2009 6.000 2010 - 2011
totale uren nota volksgezondheid omschrijving geraamde uren Preventieactiviteiten Jeugdgezondheidszorg totaal geraamd Lokale speerpunten Woudrichem
2008 351 700 1051
2009 578 600 1178
2010 468 225 693
160
88
90
18
2011 totale uren 405 1800 125 1650 530 3450 50
388
Nota Volksgezondheidbeleid 2008 - 2011 Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem DEEL B - Beleid per speerpunt
5.
Algemeen
Eind 2003 verscheen de eerste nota volksgezondheid van de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem: ‘Gezond van Start’. Deze had een looptijd tot en met december 2007. Ook voor de periode 2008-2011 hebben de drie gemeenten in het Land van Heusden en Altena besloten samen een gezondheidsnota op te stellen. Uit de lokale kernboodschappen ‘Gezondheid Telt’ in West-Brabant blijkt namelijk dat de gezondheidssituatie in de drie gemeenten vergelijkbaar is. De gemeenteraden van de drie gemeenten hebben op basis hiervan in het voorjaar van 2007 door middel van een startnota hun speerpunten van beleid vastgesteld. Hierover hebben de gemeenten vervolgens overleg gevoerd met de samenwerkingspartners in de regio. In bijlage 3 vindt u een overzicht van alle relevante partijen en beleidsvelden die zijn benaderd bij de ontwikkeling van deze nota. In alle gemeenten is een thema-avond georganiseerd rond enkele speerpunten. De avonden waren zowel bedoeld voor instellingen en organisaties als ook voor burgers. De resultaten hiervan vormden input voor de nieuwe nota. Daarnaast is rekening gehouden met de landelijke speerpunten, de evaluatie van de vorige nota en de uitkomsten van de conferentie Jeugd, Onderwijs en Volksgezondheidszorg die begin 2007 heeft plaatsgevonden.
5.1
Definitie en doelstelling
Net als in de vorige nota gaan we in deze nota uit van de bredere definitie van gezondheid die is ontleend aan de World Health Organisation: Definitie gezondheid Gezondheid is een toestand van volledig lichamelijk, geestelijk en sociaal welbevinden en niet louter de afwezigheid van ziekte of gebrek. Het gaat dus niet alleen om lichamelijke gezondheid maar ook om geestelijke en sociale gezondheid. Het hebben van een goede gezondheid is een belangrijke voorwaarde om maatschappelijk te kunnen participeren. Doelstelling Het doel van het gezondheidsbeleid is het verbeteren van de gezondheidskansen van de inwoners van het land van Heusden en Altena in het algemeen en van de risicogroepen in het bijzonder. In de volgende hoofdstukken wordt deze algemene doelstelling uitgewerkt naar specifieke doelen en maatregelen om deze te bereiken. Hieronder leest u eerst hoe de drie gemeenten zijn gekomen tot de keuze voor de speerpunten die de komende vier jaar centraal staan in het volksgezondheidsbeleid.
5.2
Landelijk kader
Vier wetten vormen de basis voor de gemeentelijke verantwoordelijkheid als het gaat om de gezondheid van haar burgers, namelijk de Grondwet, de Gemeentewet, de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) en de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo). In de Grondwet en de Gemeentewet staat dat de gemeente een algemene verantwoordelijkheid draagt voor de gezondheid van burgers en voor een samenhangend en toegankelijk gezondheidszorgstelsel in de regio. Beide wetten schrijven geen taken of activiteiten voor. De Wcpv en de Wmo noemen wel verschillende taken. Naast de vier voornoemde wetten bestaan er nog diverse andere wetten waarin de gemeentelijke verantwoordelijkheid op het gebied van de openbare volksgezondheid verankerd is, deze zijn opgenomen in het bijlagenboek. Wet collectieve preventie volksgezondheid i De belangrijkste wet voor deze nota is de Wcpv . (Zie bijlagenboek). Deze wet verplicht de gemeenten om vierjaarlijks een nota vast te stellen met daarin de ambities, keuzes en prioriteiten op het gebied van volksgezondheid en preventie. Verder zijn in de Wcpv de taken en verantwoordelijkheden van de gemeente op het gebied van de openbare gezondheidszorg vastgelegd. Voor het uitvoeren van deze taken hebben de drie gemeenten samen met de andere gemeenten in West-Brabant één gezondheidsdienst, de GGD West-Brabant. De GGD voert de taken van de gemeente op het gebied van de openbare gezondheidszorg uit. Daarnaast heeft de gemeente de taak bij het nemen van beleidsbeslissingen op andere terreinen de gevolgen voor de volksgezondheid af te wegen en hierbij advies in te winnen van de GGD.
19
Integraal gezondheidsbeleid Op basis van de Wcpv zijn gemeenten verplicht om integraal gezondheidsbeleid te voeren. Dit betekent dat vanuit verschillende beleidsterreinen samen wordt gewerkt aan volksgezondheid. Gezondheid wordt namelijk beïnvloed door veel verschillende factoren. Deels zijn dit factoren die door beleid zijn te beïnvloeden: leefstijl, sociale en fysieke omstandigheden en gezondheidszorg. Het beleid over deze factoren wordt niet alleen gemaakt op de afdeling volksgezondheid of welzijn, maar ook op andere afdelingen zoals sport, sociale zekerheid, onderwijs, veiligheid, ruimtelijke ordening, verkeer en milieu. De drie gemeenten kiezen bij de uitvoering van het gezondheidsbeleid dan ook voor een integrale, sectoroverstijgende aanpak. In de hierna volgende hoofdstukken kunt u lezen hoe hieraan per speerpunt vorm wordt gegeven. Daarnaast zijn ook twee algemene speerpunten rondom integraliteit geformuleerd. Er is gebleken dat veel organisaties en instellingen actief zijn op het gebied van gezondheidsbeleid maar dit niet altijd van elkaar weten. Afstemming tussen deze organisaties, instellingen en de gemeenten zou versterkt moeten worden. Met name scholen en gemeenten kunnen elkaar versterken als het gaat om preventief volksgezondheidsbeleid. Een en ander zal ook worden meegenomen in de lokale nota’s onderwijs. Een knelpunt dat hier genoemd kan worden, is echter de vele taken die de afgelopen jaren onder de verantwoordelijkheid van scholen zijn komen te vallen. Regierol gemeenten Tot slot regelt de Wcpv dat gemeenten regisseur zijn in het lokale gezondheidsbeleid. Dit betekent dat gemeenten moeten afstemmen, bewaken, coördineren en integreren. De drie gemeenten zullen deze regierol de komende vier jaar verder versterken. Met de totstandkoming van deze nota is hiervoor al een stevige basis gelegd, aangezien deze tot stand is gekomen in samenwerking met de samenwerkingspartners in de regio. Deze zullen ook uitdrukkelijk worden betrokken bij de uitvoering van deze nota in de komende vier jaar. Wet maatschappelijke Ondersteuning Met de Wmo hebben gemeenten nog een instrument in handen gekregen voor een doeltreffend gezondheidsbeleid. Doel van de Wmo is het bevorderen dat mensen ‘meedoen’ in de samenleving. Op grond van deze wet moeten gemeenten beleid en voorzieningen regelen op negen prestatievelden die in de wet staan beschreven. Eens per vier jaar geeft de gemeente in een beleidsplan aan welke prestatie ze precies gaat leveren op de negen velden. De Wmo heeft raakvlakken met de Wcpv. Het bevorderen van deelname aan het maatschappelijk leven en het bevorderen van gezondheid liggen namelijk in elkaars verlengde. Gezondheid en participatie versterken elkaar; mensen die deelnemen aan de maatschappij voelen zich gezonder en andersom maakt een goede gezondheid deelname aan de maatschappij mogelijk. Met het volksgezondheidsbeleid wordt dan ook (deels) invulling gegeven aan de prestatievelden van de Wmo. Het landelijke volksgezondheidsbeleid De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt elke vier jaar de landelijke prioriteiten op het gebied van de collectieve preventie vast. In de nota Kiezen voor gezond leven staan de rijksprioriteiten voor de periode 2007 tot 2010: roken, schadelijk alcoholgebruik, overgewicht, diabetes en depressie. Het rijk verwacht dat alle gemeenten deze landelijke prioriteiten vertalen naar de lokale situatie.
5.3
Gezondheidssituatie
Inzicht in de gezondheidssituatie van het land van Heusden en Altena is van belang om te bepalen welke ondersteuning op het gebied van preventie het beste geboden kan worden en op welke groepen deze ondersteuning zich zou moeten richten. Hieronder wordt de gezondheidssituatie beschreven op basis van verschillende bronnen zoals sterftestatistieken, zorgregistraties en enquêteonderzoek. Meer informatie hierover is te vinden in de lokale kernboodschappen volksgezondheid die de GGD West-Brabant heeft verwoord in ‘Gezondheid telt’. Deze zijn afgeleid van de regionale Volksgezondheids Toekomst Verkenning over de gezondheidstoestand in West-Brabant en de nationale Volksgezondheids Toekomst Verkenning van het RIVM. Algemeen beeld Op verschillende aspecten van gezondheid doet de regio West-Brabant het slechter dan gemiddeld in Nederland. De levensverwachting ligt iets lager en de sterfte aan longkanker, diabetes en beroerte is hoger dan gemiddeld.
20
Het ziektepatroon (de ziektes die het meest voorkomen) in West-Brabant wijkt niet af van het algemene Nederlandse beeld. Aanvoerders van de top tien van ziekten en aandoeningen met de grootste ziektelast in de regio West-Brabant zijn coronaire hartziekten, angststoornissen, beroertes, depressies en chronische longziekten. Ziektelast betekent dat de ziekte of aandoening leidt tot vroegtijdige sterfte en/of verlies van kwaliteit van leven. Gemeenten Aalburg, Werkendam & Woudrichem Artrose, coronaire hartziekten en diabetes zijn veel voorkomende chronische ziekten in de drie gemeenten. Verder komen eenzaamheid en psychische ongezondheid veel voor. De GGD constateert een aanzienlijk verlies van gezondheid door ongezond gedrag. Vooral het ongezonde gedrag van jongeren baart zorgen. Roken, alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit dragen het meest bij aan ongezondheid. Daarnaast is overgewicht een groot probleem. Landelijke cijfers laten zien dat overgewicht al bijna 10% bijdraagt aan de ziektelast, vooral door het hoge risico op diabetes. Gezondheidsachterstanden In West-Brabant bestaan sociaal-economische verschillen in gezondheid. Mensen met een lage sociaaleconomische status (ses) hebben een slechtere gezondheid dan mensen uit de hogere sociaaleconomische lagen van de bevolking. Mensen met een lage opleiding leven gemiddeld bijna vier jaar korter en brengen tien tot vijftien jaar minder lang door in goede gezondheid dan mensen met een hoge opleiding. In de rangorde voor levensverwachting staat West-Brabant op de 26-ste plaats van de 39 GGD regio’s. Die rangorde hangt sterk samen met de geografische verdeling van groepen met een lage ses in Nederland. In de regio West-Brabant heeft 7% van de huishoudens een laag inkomen. Dit betekent dat ruim 19.543 huishoudens moeten rondkomen met een inkomen van maximaal 9.249 euro (CBS, 2003). Voor de fysieke gezondheid en de mentale gezondheid zien we dat mensen met een lage ses significant slechter scoren dan mensen met een hogere ses. Lager opgeleiden in West-Brabant zijn vaker te dik en gedragen zich over het algemeen ongezonder dan hoogopgeleiden. Lager opgeleiden in de regio WestBrabant roken meer, sporten minder (jongeren) en eten minder groenten en fruit. Een combinatie van verschillende oorzaken van ongezondheid, bijvoorbeeld roken en overgewicht, komt vaker voor onder laagopgeleiden. In de drie gemeenten zijn de gezondheidsverschillen op basis van inkomen, werksituatie en opleiding niet geografisch lokaliseerbaar. Tabellen In onderstaande tabellen zijn de belangrijkste items van de gezondheidsonderzoeken weergegeven, ii onderverdeeld naar de leeftijdscategorieën jeugd, volwassenen en ouderen in de drie gemeenten . De vetgedrukte cijfers wijken significant ongunstig af van de regio.
21
Jeugd Ongezond gedrag en overgewicht komen bij jongeren in de drie gemeenten, net als in de regio, veel voor. Het alcoholgebruik van jongeren is zorgwekkend. Jeugd (12-17 jaar) Indicator (% tenzij anders vermeld) Minder dan goed ervaren gezondheid Slecht ervaren psychische gezondheid Overgewicht
Onvoldoende groente of fruit Sport minder dan 1x/week Softdruggebruik
Alcoholgebruik Binge drinken
Definitie
Aalburg
Werkendam
Woudrichem
WestBrabant
Eigen gezondheid matig/slecht
13
13
12
18
Somscore MHI-5 ≤60
13
11
15
13
Op basis van leeftijdsen geslachtsspecifieke criteria Niet dagelijks groente én fruit Buiten schooltijd
12
10
10
11
93
90
92
87
27
28
30
24
Recent gebruik (afgelopen 4 weken)
4
3
4
4
Recent gebruik (afgelopen 4 wkn) ≥6 glazen op ≥1 weekenddagen
52
54
57
53
12
12
13
13
Tabel 1. Bron: gezondheid telt! Kernboodschappen voor lokaal beleid, GGD West Brabant, Breda, 2007.
22
Volwassenen Veel volwassenen in de drie gemeenten gedragen zich, net als in de regio, ongezond. Van de leefstijlfactoren dragen roken, alcoholgebruik en lichamelijke inactiviteit het meeste bij aan ongezondheid. Verder is overgewicht een groot probleem. Volwassenen (19-64 jaar) Indicator (% tenzij anders vermeld) Minder dan goed ervaren gezondheid Slecht ervaren psychische gezondheid Eenzaamheid
Definitie
Aalburg
Werkendam
Woudrichem
WestBrabant
Eigen gezondheid matig/slecht Somscore MHI-5≤60
8
9
10
13
14
16
13
18
Matig of (zeer) ernstig eenzaam BMI≥25 kg/m2
39
39
35
40
48
51
43
47
Ernstig overgewicht
BMI≥30 kg/m2
11
11
10
11
Lichamelijke inactiviteit
Niet voldoen aan Norm van Gezond bewegen Niet dagelijks ≥220 gram groente én 2 stuks fruit >21 glazen/week (man) of > 14 glazen/week (vrouw) Recent gebruik (afgelopen 4 wkn) Ooit gebruik XTC, amfetamine, cocaïne, heroïne, LSD
46
47
45
43
90
93
92
90
10
10
10
12
1
1
3
2
2
2
3
5
Overgewicht
Onvoldoende groente of fruit
Overmatig alcoholgebruik
Softdruggebruik
Harddruggebruik
Tabel 2. Bron: gezondheid telt! Kernboodschappen voor lokaal beleid, GGD West Brabant, Breda, 2007.
23
Ouderen (65-plussers) De bevolking in de drie gemeenten vergrijst. Hierdoor zal het aantal chronische ziekten aanzienlijk toenemen. Net als in de regio mag verwacht worden dat het zorggebruik toeneemt en verschuift van genezing naar verpleging en verzorging. Deze ontwikkelingen onderstrepen het belang van preventieactiviteiten. De leefstijl van de ouderen is voor verbetering vatbaar. Overgewicht komt veel voor in de drie gemeenten. Onder de ouderen bestaat zelfs significant meer (ernstig) overgewicht vergeleken met andere gemeenten in West-Brabant. Het aantal ouderen dat één keer per week sport en voldoende beweegt is in alle drie de gemeenten significant lager dan in West-Brabant. Ouderen (65-plussers) Indicator (% tenzij anders vermeld) Minder dan goed ervaren gezondheid Slecht ervaren psychische gezondheid Eenzaamheid
Ernstig overgewicht Lichamelijke inactiviteit
Sport onvoldoende Onvoldoende groente Onvoldoende fruit
Definitie
Aalburg
Werkendam
Woudrichem
West-Brabant
Eigen gezondheid matig/slecht Somscore MHI-5≤60
27
29
25
29
21
21
19
21
Matig of (zeer) ernstig eenzaam BMI≥30 kg/m2
51
48
49
49
20
19
14
14
Niet voldoen aan Norm van Gezond bewegen sport <1 keer /week Niet dagelijks ≥200 gram groente 2 stuks fruit/1 glas vruchtensap +1 stuks fruit
47
40
43
39
80
71
78
65
74
75
77
74
48
49
46
51
Tabel 3. Bron: Ouderenmonitor 2006 gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem, GGD West Brabant, Breda, oktober 2007
Speerpunten Vanuit bovengenoemd wettelijk en landelijk kader hebben de drie gemeenten 5 speerpunten geformuleerd. Hierbij is de lokale situatie in de drie gemeenten en de evaluatie van de nota volksgezondheidszorg 2003-2007 in acht genomen. De komende vier jaar (2008-2011) zullen de volgende speerpunten centraal staan. Alcohol en drugs Overgewicht Depressie Ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg Integraliteit In tegenstelling tot de eerder vastgestelde startnota is ‘roken’ als speerpunt verwijderd. Dit aangezien de landelijke campagne dusdanig zijn vruchten afwerpt dat extra lokale inzet niet nodig lijkt. Daartegenover staat dat depressie een toenemend landelijk verschijnsel is. Omdat met name het percentage eenzame
24
ouderen erg hoog is in de drie gemeenten en eenzaamheid kan resulteren in depressieve klachten, is dit speerpunt toegevoegd. In de startnota stond ook ‘lage ses’ benoemd als speerpunt. Aangezien het hier gaat om een doelgroep is het niet opgenomen bij de speerpunten. Dat neemt niet weg dat bij de uitwerking van de hierboven genoemde speerpunten de doelgroep ‘lage ses’ als belangrijk aandachtspunt meegenomen zal worden. Tot slot is het speerpunt integraliteit toegevoegd. Dit aangezien de integrale benadering bij de uitwerking van deze nota niet meer weg te denken is. De gemeente Woudrichem heeft hieraan toegevoegd de ontwikkeling van een gezondheidscentra en activerend huisbezoek. De uitwerking hiervan is alleen als lokale paragraaf toegevoegd aan de nota van Woudrichem.
25
6
Beleid
6.1
Alcohol en Drugs
Alcohol 6.1.1 Inleiding alcohol Alcohol is het meest gebruikte genotmiddel in ons land. Het gebruik is sociaal en economisch diep in onze samenleving geworteld. Onmiskenbaar zijn aan alcoholgebruik positieve aspecten verbonden. Velen vinden het lekker en gezellig om te drinken. Bovendien versoepelt het gezamenlijke alcoholgebruik het leggen van sociale contacten. Het drinken van een enkel glas alcoholhoudende drank levert bij volwassenen vrijwel nooit lichamelijke problemen op. Bij mensen van middelbare leeftijd heeft matig en verstandig gebruik zelfs een beschermend effect op het ontstaan van bepaalde hart- en vaatziekten. Dat neemt anderzijds niet weg dat overmatig gebruik riskant is en in de praktijk leidt tot lichamelijke en maatschappelijke schade. Jongeren lopen een beduidend hoger risico op alcoholgerelateerde schade. Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd leidt gemakkelijk tot alcoholvergiftiging en tot schade aan de hersenen, die immers nog in de iii iv groei zijn. Binge drinken en comazuipen komt helaas steeds vaker voor. Daarnaast gaat drankmisbruik op jonge leeftijd vaak gepaard met overlast en lopen jongeren die vroeg beginnen met drinken een verhoogd risico op alcoholgerelateerde problemen op latere leeftijd. Niet alleen de risico’s nemen toe naarmate het alcoholgebruik hoger is, maar ook de ernst van de effecten. De negatieve maatschappelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik manifesteren zich vooral in het gezin, op het werk, in het verkeer en tijdens het uitgaan. Zowel bij jongeren als bij volwassenen heeft overmatig alcoholgebruik en probleemdrinken niet alleen gevolgen voor de drinker zelf, maar ook voor zijn of haar directe omgeving. Het gaat dus zowel om gezondheidsschade als maatschappelijke schade (Hoofdlijnenbrief alcohol). Landelijk is er veel aandacht voor de risico’s van overmatig alcoholgebruik. Denk bijvoorbeeld alleen al aan de tv-reclames gericht op de schadelijke gevolgen van alcoholgebruik onder de 16 jaar. Het kabinet zet zich dan ook sterk in op het formuleren van beleid ter voorkoming van schadelijk alcoholgebruik. De ministers van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS), Jeugd en Gezin en Binnenlandse zaken (BZK) informeerden door middel van een Hoofdlijnenbrief alcohol de Tweede Kamer hoe zij het schadelijk alcoholgebruik willen terugdringen. De reactie van de Tweede Kamer was gematigd enthousiast. De hoofdpunten uit deze brief zullen in de volgende paragrafen worden meegenomen. Al deze landelijke ontwikkelingen lijken positief bij te dragen aan de bewustwording van schadelijk alcoholgebruik. We zijn er echter nog niet. Jongeren en alcohol Onderzoek toont aan dat 15% van de jongeren 11 jaar of jonger was toen zij hun eerste drankje dronken. De meesten beginnen rond het 12e levensjaar te drinken. De Nederlandse jongere behoort tot de stevigste drinkers van Europa (hoofdlijnenbrief alcohol, 2007) 2005 12-jarigen 61% 23% 15,3%
Ooit gedronken Afgelopen maand gedronken Afgelopen maand gedronken en binge- drinker Tabel 4 Bron: hoofdlijnenbrief alcohol.
14-jarigen 82% 54% 40,5%
1983 12-jarigen 30% 9% -
14-jarigen 49% 25% -
Cijfers Land van Heusden en Altena Zoals u in tabel 1 kunt lezen ligt het percentage recent alcoholgebruik (de afgelopen vier weken) onder de jeugd niet ver van het gemiddelde percentage in heel West-Brabant. Ook het percentage Binge-drinken is
26
vergelijkbaar met het West-Brabantse gemiddeld. In de GGD gezondheidsmonitor Jeugd 2003 geeft 37% van de jongeren aan dat hun ouders het goed vinden dat ze drinken en 11% geeft aan dat hun ouders er niets van zeggen. Slechts 9% van de ouders raadt het af. Het alcoholgebruik onder de volwassen is ook nagenoeg gelijk aan het alcoholgebruik in heel WestBrabant. Uit de gezondheidsmonitor 2005 van de GGD bleek dat een derde van de volwassen niet voldoet aan de norm voor verantwoord alcoholgebruik. Hoewel de cijfers in het land van Heusden en Altena niet veel verschillen met de gemiddelde cijfers in West-Brabant blijken er toch twee belangrijke zorgwekkende trends te zijn: - kinderen drinken steeds eerder (op jongere leeftijd) en - jongeren drinken erg veel. Deze trends zijn inmiddels ook in de zorg zichtbaar: het aantal 10–15 jarigen dat in een ziekenhuis wordt behandeld wegens alcoholvergiftiging is sinds 2000 verzesvoudigd. 6.1.2 Wat willen we bereiken? De volgende ontwikkelingen liggen ten grondslag aan het toegenomen alcoholgebruik bij jongeren: - de slechte naleving van de leeftijdsgrenzen, gecombineerd met een beperkte toezichtcapaciteit; - de introductie van voor jongeren aantrekkelijke zoete (mix)dranken; - de relatief goedkoper geworden detailhandelsprijzen, gecombineerd met een toename van het gemiddelde maandinkomen van jongeren; - de toename van het aantal legale en illegale uitgaansgelegenheden, speciaal gericht op jongeren; - onwetendheid / onverschilligheid ouders: ouders onderschatten de ernst van het alcoholgebruik. Men is zich onvoldoende bewust dat er tegenwoordig veel meer en op jongere leeftijd wordt gedronken dan vroeger toen de ouders zelf jong waren. Veel ouders laten toe dat hun kinderen onder de 16 jaar thuis alcohol gebruiken, ook als er geen toezicht is van een volwassene. Veel ouders missen de opvoedkundige vaardigheid om alcoholgebruik bespreekbaar te maken en grenzen te stellen. Tevens geven ouders zelf niet altijd het goede voorbeeld. Bovendien is er een groep ouders die onverschillig staat t.a.v. het overmatige alcoholgebruik van hun kinderen; - de toegenomen populariteit van binge-drinken; - groepsdruk is toegenomen (Trimbos). Doelstellingen landelijk alcoholbeleid Gezien bovenstaande ontwikkelingen heeft het ministerie een aantal doelstellingen bepaald. De algemene doelstelling van het landelijke alcoholbeleid is het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. Het kabinet wil uiteindelijk met het landelijke alcoholbeleid bereiken dat: - kinderen niet vóór hun 16de jaar beginnen met drinken; - jongeren minder gaan drinken; - minder mensen lichamelijk of geestelijk afhankelijk worden vanwege overmatig alcoholgebruik; - de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik in bijzondere situaties worden verminderd (in het gezin, op het werk, in het verkeer en bij het uitgaan). Voor 2011 zijn landelijk twee concrete streefcijfers als doelstellingen geformuleerd: 1. Het percentage kinderen van 12 t/m 15 jaar dat alcohol gebruikt moet in 2011 teruggebracht zijn tot 62% (in 2003: 82%); 2. Het percentage volwassen probleemdrinkers moet in 2011 teruggebracht zijn naar 8% (in 2004: 9,3%). Doelstellingen Land van Heusden en Altena Onderstaande doelen zijn afgeleid van de landelijke doelen. Deze doelen zullen de komende jaren centraal staan in het volksgezondheidsbeleid van de drie gemeenten. 1. Tegengaan van alcoholgebruik onder de 16 jaar; 2. Voorkomen en vroegsignaleren van schadelijk alcoholgebruik en openbare orde problematiek; 3. Voorkomen van maatschappelijke en privé problematiek als gevolg van alcoholgebruik.
27
In deze nota ligt een sterke focus op het alcoholgebruik door jongeren gezien de urgente problemen bij deze groep. 6.1.3 Wat gaan we ervoor doen? Het kabinet stelt een integraal en samenhangend pakket aan beleidsmaatregelen voor, welke zullen worden ondersteund door voorlichting. Om de voorlichtingsboodschap niet te ondergraven, wordt tegelijkertijd de alcoholreclame beperkt. Preventie en handhaving Het kabinet kiest ervoor gemeenten extra handvatten te bieden via een nieuwe Drank- en Horecawet, zodat gemeenten eigen aanvullend alcoholbeleid kunnen ontwikkelen. Hieronder volgen de wijzigingen die het kabinet in het nieuwe wetsvoorstel op wil nemen. Eén en ander is samengevat in de hoofdlijnenbrief alcoholbeleid. Uit deze brief blijkt dat het kabinet onder andere streeft naar meer beleidsvrijheid voor gemeenten. Op deze manier kunnen problemen worden aangepakt op een wijze die aansluit bij de lokale wensen en past bij de plaatselijke gewoonten. Door deze beleidsvrijheid is het des te belangrijker voor de drie gemeenten om samen te werken. Het is zeer onwenselijk dat bijvoorbeeld in de ene gemeente streng wordt opgetreden tegen horecagelegenheden die alcohol verstrekken aan kinderen onder de 16, terwijl in de buurgemeente daar veel soepeler mee om wordt gegaan. Onder andere volgende wijzigingen wil het kabinet in het nieuwe wetsvoorstel opnemen. Zie voor een volledige weergave van de hoofdlijnenbrief het bijlagenboek. -
-
-
-
-
vereenvoudiging vergunningstelsel nieuwe regelgeving m.b.t. alcoholverstrekking in (sport)kantines het plan is uniforme landelijke paracommercie regels op te stellen. In de wet zal tevens worden opgenomen dat de burgemeester in bepaalde gevallen een ontheffing kan verlenen van de nieuwe regels. Nieuwe rol burgemeester De burgemeester wordt in medebewind belast met de uitvoering van de Drank- en Horecawet. De burgemeester benoemt gemeentelijke toezichthouders tbv de Drank- en Horecawet. Deze toezichthouders mogen namens de burgemeester bestuurlijke boetes opleggen. De burgemeester wordt in staat gesteld vergunningen te schorsen en/ of in te trekken bij niet naleven van de regels. De burgemeester krijgt de mogelijkheid om ondernemers van levensmiddelenwinkels, warenhuizen, snackbars etc. (die nu zonder vergunning zwakalcoholhoudende dranken mogen verkopen) stevig aan te pakken als ze bij herhaling drank verkopen aan jongeren onder de aldaar geldende leeftijdsgrens. Nieuwe verordende bevoegdheden voor gemeenten Optrekken van de leeftijdsgrens naar 18 jaar. Hierover zijn de meningen in de Tweede Kamer verdeeld. Vooralsnog zal deze bij 16 jaar worden gelegd. Jongeren die alcohol bezitten strafbaar stellen. De bevoegdheden in het kader van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) zullen worden vergroot. Hierover zijn de meningen in de Tweede Kamer nog verdeeld. Eén en ander zal nog uitgezocht worden. Jongeren vroeger op stap laten gaan. Het kabinet wil de bevoegdheid van gemeenten om toegangsleeftijden te stellen uitbreiden. Ook hierover zijn de meningen in de Tweede Kamer verdeeld. Regulering prijsacties. Het kabinet wil in de wet opnemen dat gemeenten de mogelijkheid krijgen de toepassing van prijsacties, in de vorm van happy hours of stuntprijzen, in een verordening tegen te gaan. De Tweede Kamer is van mening dat gemeenten zich op preventie moeten richten. Toezicht zal worden verscherpt Het toezicht kan worden verscherpt door het voornemen om gemeenten bevoegd te maken toezichthouders te benoemen. Tot die tijd is het voornemen een tijdelijke uitbreiding van de Dranken Horecawettoezicht door de Voedsel- en warenautoriteit (VWA) te realiseren. Aanpak hokken en keten Het kabinet is tegen het gedogen van hokken en keten die de regels van de Drank- en Horecawet en de bouwregelgeving niet naleven. De regie voor de aanpak van hokken en
28
keten komt bij gemeenten te liggen, maar de maatregelen moeten nog geïnventariseerd worden. Land van Heusden en Altena Als uitvloeisel van deze gezondheidsnota zal in 2008 en verder wordt gewerkt aan de totstandkoming van plan van een aanpak alcoholbeleid voor het Land van Heusden en Altena, waarbij alle beleidsterreinen goed op elkaar worden afgestemd. De hierboven genoemde uitgangspunten vormen hiervoor de basis. De partners uit het horecaoverleg, Novadic-Kentron en stichting de Hoop worden nauw betrokken in het proces. Om overlast ten gevolge van alcohol aan te passen en het gebruik van alcohol onder jongeren tegen te gaan, is in het politiedistrict Oosterhout een districtelijk handhavingsplan opgesteld binnen het v project ‘Alcohol- en drugsgebruik op straat. Altijd fout’ . In het plan worden de ouders/verzorgers van minderjarige gebruikers nadrukkelijk bij het project betrokken. Onderstaand artikel uit de APV is voor alle drie de gemeenten van toepassing. Artikel 2.4.8 Hinderlijk drankgebruik 1. Het is verboden op de weg alcoholhoudende drank te nuttigen of aangebroken flessen, blikjes en dergelijke met alcoholhoudende drank bij zich te hebben. 2. Het bepaalde in het eerste lid geldt niet voor: a. een terras dat behoort bij een horecabedrijf, als bedoeld in artikel 1 van de Drank- en Horecawet; b. de plaats, niet zijnde een horecabedrijf, als bedoeld onder a, waarvoor een ontheffing geldt krachtens artikel 35 van de Drank- en Horecawet. Naast het districtelijk handhavingplan hebben de gemeenten Woudrichem en Aalburg de regeling ‘Veilig Uitgaan’. Een regeling met de jeugdsoos in Drongelen, Jongerencentrum EFS en de Soos in Almkerk, de twee gemeenten en politie met daarin aangegeven hoe om te gaan met overlast van jongeren tijdens het uitgaan (door overmatig alcohol- en of drugsgebruik). De Kelder in Hank heeft een eigen regeling/convenant. De gemeente Werkendam heeft bovendien een horecaconvenant waaraan vanaf het eerste kwartaal 2008 alle horecaondernemingen deelnemen. Op basis van het bovenstaande is het volgende actiepunt geformuleerd. Actie 1.1. Gezamenlijk ontwikkelen van een plan van aanpak lokaal alcoholbeleid. De in ontwikkeling zijnde Dranken Horecawet vormt hiervoor de basis. In dit plan van aanpak zullen de volgende elementen, voor zover nog niet geregeld, worden verwerkt: - In overleg met sportkantines en andere paracommerciële instellingen de mogelijkheden onderzoeken tot het sluiten van een convenant waarin de verkoop van alcohol aan jongeren onder de 16 jaar verboden wordt. - De ontwikkelingen rondom de nieuwe rol van de burgemeester volgen en deze in overleg met betrokken partijen zo goed mogelijk invulling geven. - In overleg met de politie, horecaondernemingen, de VWA en andere relevante organisaties mogelijkheden onderzoeken tot het strikter naleven van de regels omtrent alcoholverkoop aan jongeren onder de 16 jaar. - Handhaving omtrent alcoholverkoop onder jongeren onder de 16 jaar als prioriteit op laten nemen in het politiejaarplan 2008 en verder. - Handhaving op grond van de APV strikt naleven. - In overleg met de horecapartners de mogelijkheden onderzoeken tot het sluiten van een convenant rondom opening- en sluitingstijden. Dit in gezamenlijk (drie gemeenten) overleg. - Bestaan hokken en keten inventariseren en hier actie op ondernemen. - Strengere controle op verkoop van alcohol in winkels, voor zover gemeentelijke bevoegdheden reiken. - In de kern Werkendam de mogelijkheden onderzoeken om ook een regeling “Veilig uitgaan’ af te sluiten.
29
Alcoholgebruik onder de 16 jaar willen we tegen gaan. Boven de 18 jaar zal geen algemeen ontmoedigingsbeleid worden gevoerd tegen het gebruik van matig alcoholgebruik. Immers, alcoholgebruik is als zodanig niet verkeerd. Overmatig gebruik kan het beste worden tegengegaan door die interventies te kiezen die het verantwoordelijkheidsbesef van volwassen consumenten, producenten en verstrekkers verstevigen. Daarnaast zullen preventieactiviteiten van groot belang blijven. Bestaande initiatieven worden gecontinueerd of geïntensiveerd en waar nodig uitgebreid. Zo zal de gemeente Aalburg uitvoering blijven geven aan haar Verslavingspreventienota 2007-2010 die vooral gericht is op voorlichting en bewustwording onder kinderen, jongeren, ouders, sportkantines en kerken. Ook in de gemeenten Werkendam en Woudrichem zal de voorlichting over het thema alcohol worden gecontinueerd. Novadic-Kentron en Stichting de Hoop zijn hierin belangrijke partners. In deze twee gemeenten kan gekeken worden in hoeverre de voorlichting ook uitgebreid kan worden naar kerken, sportkantines etc. De komende jaren zal er een nadruk gelegd worden op voorlichting aan ouders en de doelgroep ‘lage ses’. Onder andere gezien de zorgelijke ontwikkeling rondom de onwetendheid en onverschilligheid bij sommige ouders als het gaat om alcoholgebruik bij jongeren in het algemeen en specifiek bij jongeren onder de 16 jaar. En gezien het verhoogde risico op overmatig alcoholgebruik bij de doelgroep ‘lage ses’. Daarnaast is het van groot belang dat kinderen op jonge leeftijd leren om weerbaar te zijn. Weerbaarheidstrainingen op jonge leeftijd kunnen een positieve invloed hebben op latere leeftijd. Het gaat daarbij om het leren ‘nee’ te zeggen en het leren op groepsdruk te weerstaan. Dit geldt niet alleen als het gaat om alcoholgebruik maar ook als het gaat om drugsgebruik en overmatig eten. Gelet op het bovenstaande zijn de volgende acties geformuleerd. Actie 1.2 Continueren en uitbreiden van huidige preventieactiviteiten, waarbij met name de jongeren, de ouders en de doelgroep ‘lage ses’ benadrukt zullen worden. Actie 1.3 Basisscholen stimuleren tot het inzetten van weerbaarheidstrainingen. De effectiviteit van het beleid zal beoordeeld worden op basis van de ervaringen bij het uitvoeren van het beleid en de investeringen en activiteiten die gedaan worden. We zullen afspraken maken over het aantal interventies, hoe vaak ze worden aangeboden, hoeveel mensen bereikt dienen te worden en welke gezondheidswinst behaald dient te worden. Daarnaast zullen de afzonderlijke activiteiten geëvalueerd worden. Hulpverlening Naast preventie en handhaving is ook hulpverlening van belang. Lichte vormen van hulpverlening worden geboden door het Algemeen Maatschappelijk Werk. Mensen melden zich vaak niet met een probleem rondom alcoholgebruik. Vaak is de onderlegger financiële problemen of problemen op het werk of thuis etc. Algemeen maatschappelijk werk verricht hulpverlening en bij een eventuele behandeling wordt samengewerkt met Novadic-Kentron, De Hoop of andere bureaus voor verslavingszorg. Daarnaast bestaat in het Land van Heusden en Altena - net als in bijna heel West-Brabant - sinds enige tijd een Maatschappelijk Steunsysteem (Mass). Alle ketenpartners brengen casussen in waarbij sprake is van meervoudige en complexe problematiek. Gezamenlijk wordt een behandelplan opgesteld, waarin ieder een specifieke taak heeft. Daar waar het Mass zich richt op hoofdzakelijk volwassen, richten het JeugdZorgTeam (JZT) in Werkendam en Woudrichem en de 12+ en 12- netwerken van Aalburg zich op jongeren. Ook dit zijn op casuïstiek gerichte overleggen waarin afspraken worden gemaakt. Tussen beide overleggen bestaat afstemming. De gemeente Breda is de centrumgemeente die de verantwoordelijkheid draagt voor de Maatschappelijke Opvang, Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ) en de Verslavingszorg (prestatievelden 7, 8 en 9 van de Wmo) in de door het Rijk aan haar toegewezen regio. De uitwerking van deze prestatievelden
30
zal worden verwerkt in de Wmo beleidsplannen. Dit alles in nauw overleg met de regiogemeenten. Uiteraard is afstemming met volksgezondheidszorg hierin belangrijk. Actie 1.4 Afstemmen ontwikkelingen WMO beleidsplannen en volksgezondheidszorg als het gaat om de hulpverlening aan verslaafden.
Drugs 6.1.4 Inleiding drugs Hoewel alcohol op dit moment de meest zorgwekkende drugs is, mag het gebruik van andere vormen van drugs niet onderschat worden. Hier wordt onderscheid gemaakt tussen softdrugs en harddrugs. De belangrijkste bepalingen over drugs zijn vastgelegd in de Opiumwet. Gebruik van drugs is niet strafbaar. Bezit, handel, verkoop en productie zijn dat wel. Soft drugs Cannabisproducten (hasj, marihuana) hebben evenals alcoholgebruik en roken gezondheidsrisico's. Jongeren onder invloed van cannabis kunnen de volgende reacties vertonen: Vermindering van het reactie- en concentratievermogen en het kortetermijngeheugen, waardoor schoolen werkprestaties en verkeersgedrag nadelig beïnvloed kunnen worden. Psychosen, vooral bij mensen die hier aanleg voor hebben en frequente gebruikers zijn. Gebruik van andere verslavende middelen en een risicozoekende leefstijl (drop-out, vandalisme), vooral bij excessieve of problematisch gebruik van cannabis. (RIVM) Harddrugs Harddrugs (heroïne, cocaïne, amfetamine, XTC, GHB etc.) zijn doorgaans schadelijker voor de gezondheid dan cannabis. Harddrugs zijn vaak sterk verslavend, sommige drugs zowel lichamelijk als geestelijk (zoals heroïne) en andere waarschijnlijk alleen geestelijk (zoals cocaïne). De verslavingsrisico's van XTC zijn vermoedelijk relatief gering. Mogelijke gevolgen van excessief gebruik zijn: - vergiftiging; - het gelijktijdig met de drugverslaving optreden van psychische stoornissen; - gebruikers kunnen door het intraveneus toedienen van drugs bloedvergiftiging en infecties (zoals HIV) oplopen; - gebruikers kunnen door het roken van drugs longaandoeningen krijgen; - tot slot is er een aantal aanwijzingen dat XTC schadelijk kan zijn voor de hersenen. (RIVM) Drugsgebruik Land van Heusden en Altena In tabel 1 kunt u zien dat van de ondervraagde jongeren (zowel in het Land van Heusden en Altena als in heel West-Brabant) een kleine 4% in de afgelopen 4 weken hasj of wiet heeft gebruikt. Dit is vergelijkbaar met landelijke cijfers. Hasj en wiet worden in West-Brabant meer door jongens dan door meisjes gebruikt. Het gebruik van hasj en wiet is op het VMBO iets hoger dan bij HAVO+ leerlingen. Dit komt eveneens overeen met landelijk onderzoek. Recent gebruik (in de afgelopen 4 weken) van drugs als XTC, cocaïne en heroïne komen bij jongeren in de leeftijd van 12-17 jaar in zeer geringe mate voor. Overigens kunnen harddrugsgebruikers slechts beperkt met behulp van een schriftelijke vragenlijst worden opgespoord (GGD West-Brabant). Van de 19- t/m 64 jarigen in de regio West-Brabant heeft 15% ooit cannabis gebruikt. Het recente gebruik ligt lager: 5% gebruikte in het afgelopen jaar cannabis en 2% in de afgelopen 4 weken. Eén op de twintig volwassen (5%) geeft aan ooit harddrugs te hebben gebruikt, één op de vijftig (2%) heeft het afgelopen jaar harddrugs gebruikt.
31
Hoewel het gebruik van cocaïne in zeer geringe mate voorkomt, blijkt wel dat steeds meer jongeren cocaïne en amfetamine gebruiken. Het verschil tussen stad en platteland is volgens Novadic-Kentron verdwenen. Ook in het Land van Heusden en Altena weten we dat cocaïnegebruik voorkomt onder jongeren. 6.1.5 Wat willen we bereiken? Het Nederlandse drugsbeleid richt zich op het voorkomen en beperken van de risico’s van drugsgebruik voor de gebruiker zelf, voor zijn directe omgeving en voor de samenleving. Drie doelstellingen staan landelijk centraal: 1. de vraag naar drugs wordt ontmoedigd door voor goede preventie en hulpverlening te zorgen; 2. het aanbod van drugs wordt tegengegaan door bestrijding van de georganiseerde criminaliteit; 3. het is ongewenst dat drugsgebruik leidt tot verstoring van de openbare orde of andere overlast. Waar dit voorkomt wordt dit aangepakt. Drugsgebruik begint meestal tijdens de adolescentie of vlak daarna. De drie gemeenten zullen de komende vier jaar alleen inzetten op preventie. Daarmee zijn jongeren een belangrijke doelgroep voor preventie. 6.1.6 Wat gaan we er voor doen? In de regio het land van Heusden en Altena zal de komende jaren met name alcohol centraal staan. Bij het overige drugsgebruik zal voornamelijk het continueren van reeds bestaande activiteiten centraal staan. Daar waar actie wordt ondernomen zal deze zich hoofdzakelijk richten op de doelgroep jongeren. Daarbij zullen preventieactiviteiten centraal staan. Preventie Preventie van drugsgebruik is gericht op het voorkomen van gebruik, het uitstellen van het eerste gebruik, het verminderen van de consumptie en het voorkomen van problematisch gebruik. Instrumenten die hierbij worden ingezet variëren van voorlichting (zowel aan het algemeen publiek als aan specifieke doelgroepen) tot wet- en regelgeving (zie handhaving). Zoals in paragraaf 5.1.3 al is aangegeven is het belangrijk dat preventieactiviteiten zich richten op kinderen en jongeren, ouders, docenten, jongerenwerk en vrijwilligers, kerken en trainers van teamsporten. Op basis van het bovenstaande worden de volgende actiepunten geformuleerd. Actie 1.5 Continueren drugsvoorlichting op scholen en in dorpshuizen en uitbreiden naar andere relevante locaties (denk aan themabijeenkomsten van kerken). De effectiviteit van het beleid zal beoordeeld worden op basis van de ervaringen bij het uitvoeren van het beleid en de investeringen en activiteiten die gedaan worden. We zullen afspraken maken over het aantal interventies, hoe vaak ze worden aangeboden, hoeveel mensen bereikt dienen te worden en welke gezondheidswinst behaald dient te worden. Daarnaast zullen de afzonderlijke activiteiten geëvalueerd worden. Ook hier geldt dat preventie activiteiten alleen niet voldoende is. Het ontwikkelingen van weerbaarheid bij jonge kinderen is heel belangrijk. Hier wordt aangesloten bij actie 5.3. Handhaving Naast preventie is ook handhaving van groot belang. Het toenemende gebruik van softdrugs op het grondgebied van het politiedistrict Oosterhout was aanleiding om in 2007 een districtelijk handhavingsplan op te stellen en uit te voeren (zie ook 5.1.3). De APV stelt over drugsgebruik het volgende: Artikel 2.7.1 Drugshandel op straat Onverminderd het bepaalde in de Opiumwet is het verboden op of aan de weg post te vatten of zich daar heen en weer te bewegen en zich op of aan wegen in of op een voertuig te bevinden of daarmee heen en weer of rond te rijden, met het kennelijke doel om middelen als bedoeld in artikel 2 en 3 van de Opiumwet, of daarop gelijkende waar, al dan niet tegen betaling af te leveren, aan te bieden of te verwerven, daarbij behulpzaam te zijn of daarin te bemiddelen. 32
Artikel 2.7.2 Openlijk drugsgebruik op/aan de weg Het is verboden, op of aan de weg, op een voor publiek toegankelijke plaats of in een voor publiek toegankelijk gebouw, middelen als bedoeld in de artikelen 2 en 3 van de Opiumwet te gebruiken, toe te dienen, dan wel voorbereidingen daartoe te verrichten of ten behoeve van dat gebruik voorwerpen en/of stoffen voorhanden te hebben. Artikel 2.7.2 is overigens niet in Woudrichem opgenomen in de APV. Hulpverlening Zie paragraaf 5.1.3
6.2
Overgewicht
6.2.1 Inleiding Overgewicht vormt een steeds groter probleem. Wereldwijd neemt het aantal mensen met (ernstig) overgewicht drastisch toe. Ook in Nederland stijgt het aantal personen; circa 55% van de mannen en 45% van de vrouwen heeft overgewicht. Bij kinderen en jongeren komt ook overgewicht voor( 14% van de jongens en 17% van de meisjes). Daarnaast vormt ook onder ouderen overgewicht een probleem: 58% heeft overgewicht, 13% heeft ernstig overgewicht. (In het land van Heusden en Altena is de situatie met betrekking tot jongeren en volwassenen niet anders dan landelijk. Het percentage mensen met (ernstig) vi overgewicht wijkt niet significant af van het landelijke beeld. Het Als maatstaf voor het meten van overgewicht percentage ouderen met (ernstig) overgewicht is in de drie wordt de Body-Mass Index (BMI). De BMI wordt gemeenten wel hoger dan het landelijke percentage. berekend door het lichaamsgewicht in kilo’s te In de laatste 25 jaar is het aantal personen met ernstig overgewicht verdubbeld tot ca. 10% van de volwassenen (WestBrabant 11%). Ook bij kinderen is sprake van en dergelijke stijging. Dit zal naar verwachting de komende 20 jaar nog met de helft toenemen. Ten opzichte van de voorgaande volksgezondheidsnota zijn bovenstaande percentages toegenomen. Dit is ook in overeenstemming met de landelijke trend.
delen door de lengte in meters en de uitkomst nog een keer te delen door de lengte. De BMI geeft daarmee een schatting van het gezondheidsrisico van het lichaamsgewicht. Een BMI tussen 18,5 en 25 is normaal; bij een BMI tussen 25 en 30 wordt gesproken van overgewicht. Bij een BMI van meer dan 35 is er sprake van ernstig overgewicht of obesitas.
Jaarlijks veroorzaakt overgewicht circa 40.000 nieuwe ziektegevallen van ouderdomsdiabetes (type II), hart- en vaatziekten en kanker. Daarnaast is overgewicht verantwoordelijk voor 7% van de sterftegevallen. Als de huidige trend zich voortzet, zullen in 2024 2,5 miljoen mensen met obesitas zijn, met alle gevolgen voor de volksgezondheid van dien. Overgewicht veroorzaakt met name een enorme stijging van het aantal diabetespatiënten. In ca. 70% van de gevallen had diabetes II voorkomen kunnen vii worden . Tabel 5: percentage overgewicht Land van Heusden en Daarnaast wordt ook de kwaliteit van het leven Altena aangetast. De maatschappelijke kosten van overgewicht worden geschat op 2 miljard Euro per Overgewicht Ernstig viii jaar. overgewicht
Oorzaken Overgewicht kan erfelijk worden overgedragen. De voornaamste oorzaak voor het bestaan en de groei van dit probleem ligt echter in de disbalans tussen energie-inname (voeding) en energieverbruik (bewegen). Beleid dient er dan ook op gericht te zijn beide met elkaar in balans te brengen. In de gemeenten in het Land van Heusden en Altena beweegt ongeveer 45% van de volwassenen te weinig en eten de meeste volwassenen niet de dagelijkse aanbevolen hoeveelheid groenten en fruit.
Ouderen Aalburg Werkendam Woudrichem Volwassenen Aalburg Werkendam Woudrichem Jongeren Aalburg Werkendam Woudrichem
50% 65% 56%
20% 19% 14%
48% 51% 43%
11% 11% 10%
12% 10% 10%
2% 3% 2%
Bron: GGD tabellenboek, ouderenmonitor 2006
33
Ook bij jongeren doet zich dit probleem voor. Gebleken is dat jongeren relatief weinig sporten en ix ongezond eten. Het beleid ter voorkoming van overgewicht moet dus gericht zijn op zowel de voeding als het bewegen. 6.2.2 Wat willen we bereiken? In de landelijke preventienota "Kiezen voor gezond leven" heeft het rijk twee doelstellingen met betrekking tot overgewicht vastgesteld. Bij jongeren valt de grootste gezondheidswinst te behalen, waarbij de resultaten ook nog op de lange termijn zichtbaar zullen zijn. Tevens komt overgewicht relatief meer voor bij mensen met een lage sociaal-economische status (SES). De drie gemeenten nemen de landelijke doelstellingen over, zodat er een goede koppeling met het landelijke beleid ontstaat. Omdat het percentage ernstig overgewicht bij ouderen in de drie gemeenten hoger is dan gemiddeld is er voor gekozen een extra doelstelling aan toe te voegen. Deze doelstellingen zijn als volgt geformuleerd: 1. Het percentage volwassenen met overgewicht mag niet stijgen. 2. Het percentage jeugdigen met overgewicht moet dalen. 3. Het percentage ernstig overgewicht bij ouderen moet afnemen. De GGD voert jaarlijks onderzoek uit onder een van de volgende categorieën: kinderen (0-4 jr) , jongeren (4-19 jr), volwassenen (19-64 jr) en ouderen (>64 jr.). In dit onderzoek wordt mede de mate van overgewicht gemeten. Uit deze onderzoeken zou dus moeten blijken of de doelstellingen gehaald worden. Aangezien de resultaten niet van de ene dag op de andere geboekt kunnen worden, zal er over een langere periode gemeten moeten worden. 6.2.3 Wat gaan we er voor doen? Zoals hierboven al weer gegeven zullen de jongeren, ouderen en personen met een lage ses centraal staan in de te ontplooien activiteiten. Daarbij zal het stimuleren van bewegen en voorlichting rondom goede voeding centraal staan. Huidig beleid In de nota volksgezondheid 2003-2007 is onder het speerpunt Leefstijl en gedrag ook overgewicht aan de orde geweest. Mede als uitvoering hiervan zijn op het gebied van zowel voeding als bewegen diverse activiteiten uitgevoerd. De drie gemeenten zijn een samenwerkingsovereenkomst met het jeugdsportfonds Brabant aangegaan. In samenwerking met de provincie is via dit fonds geld beschikbaar, waardoor gemeenten initiatieven kunnen nemen voor kinderen van ouders met een laag inkomen. Daarnaast zijn in de afzonderlijke gemeenten projecten uitgevoerd gericht op bewegen en voeding. In Aalburg is het project Gezond en Vitaal uitgevoerd, gericht op senioren en er is een sportcoördinator aangesteld. In Werkendam wordt het Buurt-, Onderwijs en Sport-project uitgevoerd en is in 2007 eveneens het project Gezond en Vitaal uitgevoerd. In Werkendam is het BOS-project verbreed met de nota Breedtesport welke op dit moment niet kan worden uitgevoerd wegens gebrek aan personeel. Woudrichem heeft de projecten Move Your Heart Eat Smart op een aantal scholen uitgevoerd en is kidssport gestart om kinderen op de basisscholen te stimuleren meer te bewegen. Tenslotte zal naar verwachting in 2008 in Woudrichem een sportnota worden vastgesteld. Om consistentie in het beleid te creëren, is het wenselijk dergelijke projecten voor te zetten en waar mogelijk te intensiveren of uit te breiden. Het is van groot belang dat bij alle voorlichtingen ook de ouders betrokken worden. Op deze manier kunnen de kinderen/jongeren dat wat ze geleerd hebben, ook thuis in de praktijk brengen. In een voorlichtingsbijeenkomst gericht op jongeren kan de rol van ouders ook besproken worden. Ook interventies gericht op ouders en jongeren samen kunnen bijdragen aan gedragsverandering van de ouders. Met name de bewustwording van ouders over de gevolgen van overgewicht moeten worden opgenomen in de preventieactiviteiten.
34
Vaak blijkt dat er meer projecten gericht op overgewicht plaatsvinden dan waar gemeenten zicht op hebben. Het zou wenselijk zijn alle activiteiten rondom overgewicht in beeld te brengen om zo hiaten te kunnen ontdekken en daarop actie te ondernemen. Hieruit volgen dan ook de volgende actiepunten. Actie 2.1 Alle initiatieven en activiteiten rondom overgewicht in beeld brengen. Actie 2.2 Continueren en waar mogelijk intensiveren en uitbreiden van preventieactiviteiten. Hierbij vooral aandacht voor kinderen/jongeren en hun ouders, ouderen en personen met een lage ses. Als extra aandachtspunt hierbij dient de bewustwording van ouders over de gevolgen van overgewicht te worden meegenomen. De effectiviteit van het beleid zal beoordeeld worden op basis van de ervaringen bij het uitvoeren van het beleid en de investeringen en activiteiten die gedaan worden. We zullen afspraken maken over het aantal interventies, hoe vaak ze worden aangeboden, hoeveel mensen bereikt dienen te worden en welke gezondheidswinst behaald dient te worden. Daarnaast zullen de afzonderlijke activiteiten geëvalueerd worden. Voeding en beweging heeft raakvlakken met jeugdbeleid, waarbij vaak voorlichting via jongerenwerkers plaatsvindt. Ook via het onderwijs kan het beleid ondersteund worden, door, het stimuleren van beweging, voorlichting over voeding en het assortiment in de schoolkantine. De landelijk ontwikkelde “Aliantie school en sport” heeft voorlopig als doel dat in 2010 elke leerling op 90% van de scholen dagelijks kan sporten binnen en/of buiten schooluren. Bovendien blijkt uit de koersbrief (3 augustus 2007, Ministerie van VWS en OCW) dat het kabinet op het terrein van brede scholen, sport en cultuur het beleid wil bundelen en intensiveren. Kortom; het rijk ziet een verantwoordelijkheid weggelegd voor de scholen als het gaat om bewegen. Tenslotte kan overgewicht vanuit het Wmo-perspectief bijdragen aan invulling van prestatieveld 2 (op preventie gerichte ondersteuning bij opgroei- en opvoedproblemen. Het thema overgewicht heeft ook raakvlakken met diverse andere gemeentelijke beleidsvelden. De belangrijkste hiervan is sport, waarbij de relatie tussen overgewicht en het stimuleren van sport/beweging evident is. Daarnaast zal bij de inrichting van de fysieke en sociale openbare ruimte (woonwijken, ontwikkeling van speelplaatsen, dorpsontwikkeling) en de ontwikkeling van recreatie het stimuleren van beweging als een van de uitgangspunten meegenomen moeten worden. Zoals reeds eerder verwoord, zullen deze aspecten in deze nota niet in concrete actiepunten worden vertaald. Dat neemt niet weg dat afstemming tussen de betrokken beleidsterreinen wel zal gebeuren. Zoals al eerder gesteld is een integrale benadering het meest effectief. (Zie ook x de figuur hiernaast). Volksgezondheid kan immers niet alleen beperkt blijven tot het geven van voorlichting en het inzetten van subsidie e.d. Het overzicht genoemd in actie 5.1 zal moeten zorgen voor meer afstemming tussen al deze terreinen. Om de aanpak zo effectief mogelijk vorm te geven, dienen mensen zich eerst bewust te worden van het probleem. Pas als het probleem onderkend is, kan het gedrag van mensen beïnvloed worden. Door landelijke voorlichtingscampagnes (onder andere door het voedingscentrum) wordt hierop al ingestoken. Als gemeenten kunnen we hierbij aansluiten door het organiseren van voorlichtingsbijeenkomsten, zoals hierboven al weergegeven, maar ook door het gemakkelijker verkrijgbaar maken van voorlichtingsmateriaal. Daarbij is het van belang om relevante partijen te betrekken in het plan van aanpak. De volgende actiepunten zijn geformuleerd. 35
Actie 2.3 Beschikbaar stellen van voorlichtingsmateriaal over overgewicht via huisartsen, fysiotherapeuten en andere intermediairs Hierbij kunnen we ons richten op overgewicht als geheel, of op bewegen en voeding afzonderlijk. De voorkeur heeft een gecombineerde aanpak, maar soms is beleid gericht op een van beide effectiever. Zoals gezegd maken we hierbij onderscheid tussen een aantal groepen die prioriteit krijgen. De jongeren en hun ouders, de ouderen en de personen met een lage ses. Jongeren Bij jongeren is de meeste gezondheidswinst te behalen, zeker op de lange termijn. Bij het beleid gericht op jongeren komt een aantal organisaties in beeld die kunnen bijdragen aan preventieprojecten. Hierbij zien we een rol weggelegd voor diverse partijen namelijk; consultatiebureaus, scholen, kinderdagverblijven, peuterspeelzalen, Sociaal-Cultureel werk, JGZ, GGD en ouders. In het kader van de gemeentelijk regierol hebben we de taak om deze partijen met elkaar in contact te brengen, zodat programma's uitgevoerd kunnen worden. Daarnaast kunnen we zorgen voor (gedeeltelijke) financiering van deze programma's. Ook bestaan er mogelijkheden voor subsidiëring van bepaalde projecten. Projecten kunnen bijvoorbeeld gericht zijn op het aanbod in schoolkantines in het voortgezet onderwijs. Basisscholen, kinderopvang en peuterspeelzalen kunnen het belang van goede en gezonde voeding benadrukken bij hun kinderen/ leerlingen. Bijvoorbeeld rondom het traktatiebeleid. Het betrekken van de ouders hierbij is van belang. Daarnaast kunnen consultatiebureaumedewerkers en artsen ouders verwijzen indien er sprake is van overgewicht. Onderwijzers kunnen ook een signaalfunctie bekleden bij het herkennen van overgewicht, bijvoorbeeld tijdens gymlessen. Hier komt echter het probleem naar boven dat de nieuwste lichting leerkrachten niet meer bevoegd is tot het geven van gymlessen. Structurele voortzetting van al bestaande projecten die worden uitgevoerd (door bijv. de GGD) is een effectief middel. Betrokken partijen hebben immers ervaring opgedaan met de werking van de programma's, daarnaast treden leereffecten op. De lokale welzijnsinstellingen kunnen als intermediair worden ingeschakeld voor de uitvoering van projecten. Maar naast deze projecten kunnen afspraken zoals hierboven genoemd een waardevolle aanvulling zijn. Volgend actiepunt willen we dan ook opnemen. Actie 2.4 In gesprek gaan en afspraken maken met (basis)scholen, consultatiebureaus, artsen en GGD over de rol die zij kunnen spelen bij preventie van overgewicht gericht op kinderen/jongeren en hun ouders. Preventief GezondheidsOnderzoek (PGO) op scholen door de GGD draagt bij aan het voorkomen en bestrijden van overgewicht. Indien noodzakelijk kan gerichte, individuele begeleiding gegeven worden door de JGZ, huisartsen en/of door diëtisten. Van belang is hierbij dat over een langere periode gemeten wordt. Door extra aandacht voor voeding en bewegen bij het preventief gezondheidsonderzoek op scholen wordt hieraan invulling gegeven. Actie 2.5 Bij de uitvoering van PGO's extra aandacht geven aan voeding en bewegen Overgewicht kan een relatie hebben met eetstoornissen en daarmee samenhangende psychische problemen. Voor het aanpakken van overgewicht worden er regionaal activiteiten georganiseerd door onder andere de GGZ. De GGZ heeft cursussen voor eetstoornissen, gericht op zowel jongeren als volwassenen. Door het stimuleren van deelname aan deze activiteiten wordt overgewicht mede aangepakt. Ook hier geldt dat preventie activiteiten alleen niet voldoende zijn. Het ontwikkelingen van weerbaarheid bij jonge kinderen kan problemen op latere leeftijd voorkomen. Zie actie 1.3.
36
Ouderen Zoals weergegeven in tabel 3 blijkt het percentage overgewicht onder ouderen hoog te zijn. Ouderen zullen op een andere, individuele manier benaderd moeten worden dan kinderen/jongeren en hun ouders. Diëtisten, huisartsen en thuiszorgorganisaties kunnen hierbij ondersteuning bieden. De rol van de gemeenten is hierbij beperkt tot het aandacht vragen en benadrukken van het belang van de bestrijding van het overgewicht en het motiveren van ouderen om te gaan bewegen. Voor ouderen worden de activiteiten gericht op het stimuleren van bewegen voortgezet en waar mogelijk uit gebreid. Hierbij is tevens aandacht voor de ontmoetingsfunctie die gezamenlijk bewegen heeft voor ouderen. Dit bestrijdt de eenzaamheid onder deze doelgroep. Zie hiervoor ook de paragraaf over depressie. Actie 2.6 Bevorderen beweging door ouderen via doelgerichte activiteiten Lage SES Zoals eerder vermeld, behoren personen met een lage Sociaal-Economische Status tot een risicogroep voor wat betreft overgewicht. In het kader daarvan zullen interventies gericht op het stimuleren van bewegen en het realiseren van een gezonde leefstijl ingezet worden. Hierbij zal aansluiting worden gezocht bij het armoedebeleid in de gemeenten. In het kader van bijzondere bijstand zijn middelen beschikbaar via het activiteitenfonds. Specifiek gericht op de doelgroep lage SES is het volgende actiepunt opgenomen. Actie 2.7 Meer bekendheid geven aan het activiteitenfonds voor minima
6.3
Depressie
6.3.1 Inleiding Depressie behoort tot de aandoeningen met de grootste ziektelast en vormt een aanzienlijke bedreiging voor de volksgezondheid. Wanneer mensen een depressie hebben is de kwaliteit van leven sterk gereduceerd. Depressie is een belangrijke oorzaak van schooluitval, arbeidsverzuim en eenzaamheid. Het kan enorme negatieve gevolgen hebben voor het sociale leven van mensen. Ook andere klachten die kunnen voorkomen ten gevolge van een depressie hebben een verstorende invloed hebben op iemands functioneren, zoals een ontregelde slaap, energiegebrek, problemen met de concentratie, toename of verlies van eetlust, piekeren over de dood en suïcide. Bovendien kan een depressie samen gaan met alcoholmisbruik en angststoornissen. Mensen met een depressie doen een meer dan gemiddeld beroep op de gezondheidszorg. Ze nemen minder deel aan het sociaal leven en zijn minder xi zelfredzaam. Gezien de doelstellingen van de WMO is het belangrijk dat een gemeente goede ondersteuningsprogramma’s ter beschikking stelt op het terrein van geestelijke gezondheidsbevordering. In Nederland lijden jaarlijks ongeveer 737.000 personen in de leeftijd van 12 tot 75 jaar aan depressie, waarvan 359.000 nieuwe gevallen. Lokale cijfers zijn niet bekend. De GGD heeft wel in beeld gebracht hoe het staat met de psychische gezondheid in de drie gemeenten. Hieruit komt naar voren dat bij circa 15% van de inwoners van de drie gemeenten sprake is een slecht ervaren psychische gezondheid bij
37
Tabel 6 - Slecht ervaren psychische gezondheid
Slecht ervaren Ouderen Volwassenen Jongeren psychische gezondheid West-Brabant 21% 18% 13% Aalburg Werkendam
21% 21%
14% 16%
13% 11%
Woudrichem
19%
13%
15%
Bron: monitoren GGD, 2005/2006
circa 15% van de inwoners, zowel onder jongeren als onder volwassenen. Bij de ouderen ligt het net iets hoger. Zie tabel hierboven. Eenzaamheid is een belangrijke risicofactor voor psychische ongezondheid. Uit het project "ouderenadviseurs" dat in de gemeente Woudrichem in 2007 is uitgevoerd en uit de ouderenmonitor van de GGD in 2006, is gebleken dat onder ouderen eenzaamheid een belangrijk probleem is. Ook in het Land van Heusden en Altena (zie tabel 3 op pag. 20). Deze gegevens doen een appèl op het openbaar gezondheidsbeleid van de gemeente: een integraal lokaal preventiebeleid kan de kans op depressie verminderen. Landelijk gezien maakte in 1996 ongeveer tweederde van de volwassenen met depressie in een gegeven jaar gebruik van enigerlei zorg. Meer dan de helft van hen bezocht de eerste lijn, ongeveer een derde de ambulante GGZ. Slechts 2% van de volwassenen met depressie werd opgenomen in de GGZ (Bijl & Ravelli, 1998). Dergelijke cijfers over het zorggebruik van jongeren en ouderen zijn niet beschikbaar; waarschijnlijk zijn ze lager, omdat depressie bij deze groepen minder snel wordt herkend, maar daarom naar verwachting niet minder aanwezig zal zijn. 6.3.2 Wat willen we bereiken? Op het terrein van vroegsignalering van depressie is nog veel winst te behalen. Bekend is dat een deel van de mensen niet naar een hulpverlener gaat, of pas naar de hulpverlening stapt wanneer de problematiek al in belangrijke mate aanwezig is. Gemeenten hebben nog nauwelijks of geen ervaring op het gebied van preventie van depressie. Op lokaal niveau zijn er echter wel volop mogelijkheden die benut kunnen worden. Het gaat daarbij niet zozeer om nieuwe, kostbare additionele voorzieningen maar om het creëren van meer samenhang tussen zorgaanbieders enerzijds en zorg en beleidsterreinen anderzijds. Daarnaast kan specifieke expertise van instellingen op het terrein van preventie van depressie worden ingezet. Landelijk maken jaarlijks 4.000 mensen gebruik van preventieve hulp tegen depressies. Dit is slechts 1% van de personen die jaarlijks met een nieuwe depressie te maken krijgen (Trimbos, Handleiding depressiepreventie in de nota lokaal gezondheidsbeleid). De doelstellingen waar we ons de komende jaren dan ook op willen richten zijn: 1. Het vergroten van het gebruik van preventieve hulp; 2. Het inzetten van preventieve programma’s ter voorkoming van depressies; 3. Het bevorderen van vroegsignalering en het verlagen van de drempel voor de hulpvraag. Met als doel te voorkomen dat depressies blijven woekeren, waardoor de kans op genezing kleiner wordt. De effectiviteit van het beleid zal beoordeeld worden op basis van de ervaringen bij het uitvoeren van het beleid en de investeringen en activiteiten die gedaan worden. We zullen afspraken maken over het aantal interventies, hoe vaak ze worden aangeboden, hoeveel mensen bereikt dienen te worden en welke gezondheidswinst behaald dient te worden. Daarnaast zullen de afzonderlijke activiteiten geëvalueerd worden. Hoewel de eenzaamheid onder ouderen hoog scoort, richten we ons binnen dit speerpunt richten op alle leeftijdscategorieën. 6.3.3 Wat gaan we ervoor doen? De organisaties die in staat zijn om (vroegtijdig) een sluimerende depressie te signaleren zijn: de GGD, JGZ, GGZ, thuiszorgorganisaties, algemeen maatschappelijk werk en huisartsen. Ook scholen kunnen depressie signaleren. Deze organisaties hebben een belangrijke taak als het gaat om het voorlichten en informeren van het publiek. Daarnaast hebben bepaalde organisaties de expertise in huis voor het vroegtijdig signaleren en eventueel behandelen van de depressieve klachten. Door deze organisaties bij het beleid te betrekken kan dit effectiever vormgegeven worden en creëren we meer mogelijkheden om succesvolle interventies te doen.
38
Vertegenwoordigers van de doelgroep dienen eveneens te worden betrokken bij de ontwikkeling en uitvoering van depressiepreventie. Zij kunnen zorg dragen voor een goede aansluiting van het basispakket bij de behoeften van de doelgroep, zoals het kiezen van interventies en omgevingsmaatregel en het opstellen van voorlichtingsmateriaal. Hierbij zullen we bovendien gebruik maken van de expertise van organisaties die zich in dit beleidsterrein gespecialiseerd hebben. Categorieën Het preventieve beleid voor depressie staat nog in de kinderschoenen. Aangezien we ons willen richten op verschillende doelgroepen (kinderen, jongeren, volwassen en ouderen), is het niet mogelijk om één universeel beleid te ontwerpen voor het hele gebied. Depressiviteit bij oudere mensen vereist immers een andere aanpak dan bij kinderen. Om de interventies effectief te laten zijn, is een benadering per afzonderlijke doelgroep noodzakelijk. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met de verschillen binnen de te bereiken groepen. Grofweg betreft het twee categorieën: - mensen die nog geen depressieve klachten hebben maar wel tot de risicogroep horen; - en mensen waarbij al wel (lichte) depressieve klachten bekend zijn. Zoals hierboven al weergegeven is het in zijn algemeenheid belangrijk dat bij ontwikkeling van beleid en bij de aanpak van depressie samenwerking met relevante organisaties en vertegenwoordigers van doelgroepen gezocht wordt. Om de ingezette interventies te kunnen evalueren zal een aantal aspecten in beeld gebracht moeten worden. Daarom wordt volgend actiepunt opgenomen. Actie 3.1 Met de uitvoerende organisaties afspraken maken over de in te zetten interventies: - het aantal interventies; - hoe vaak ze worden aangeboden c.q. afgenomen; - hoeveel mensen we willen bereiken c.q. hoeveel mensen hebben we bereikt; - welke gezondheidswinst willen we bereiken en hoe gaan we dit meten? Hieronder wordt per categorie aangegeven hoe we het beleid vorm (gaan) geven. Daarna wordt ingegaan op de leeftijdscategorieën. 1. Mensen zonder depressieve klachten, maar behorend tot een risicogroep Uit onderzoek blijkt dat bepaalde factoren het risico op het ontwikkelen van depressies verhogen. Depressies hebben vaak meerdere oorzaken. Deze zijn in te delen in drie categorieën: biologische factoren (erfelijkheid), psychische factoren (bijvoorbeeld ontstaan bij de opvoeding) en sociale factoren. Psychische en sociale factoren zijn door preventief beleid te beïnvloeden. Een erfelijke aanleg is niet te voorkomen.Wel kan al heel jong worden bepaald of kinderen te maken hebben met een ouder met psychische of depressieve klachten. Zie verder doelgroep kinderen. Ook psychosociale problemen bij de kinderen/jongeren zelf kunnen een voorbode zijn van psychische stoornissen. Hier kunnen preventieve inspanningen zinvol zijn. Een veel toegepaste interventie is dan opvoedingsondersteuning. Risicofactoren ofwel bedreigingen voor de geestelijke volksgezondheid van mensen kunnen ook gevonden worden in armoede, geweld en criminaliteit, isolatie en eenzaamheid; maar ook in werkloosheid, een lage opleiding en beperkte vaardigheden. Een goede, intensieve samenwerking tussen thuiszorg, sociale dienst, GGD, huisarts en GGZ kan er toe bijdragen dat er een effectief aanbod uitgevoerd kan worden gericht op het beheersen van depressieve klachten en het stimuleren van eigen mogelijkheden. (Zie actie 3.1) Tevens blijkt ook goede huisvesting een belangrijke beschermende factor te zijn bij het bevorderen van de psychische gezondheid van de bevolking. Dit punt zal niet verder worden uitgewerkt in een actiepunt. Er zal wel afstemming blijven tussen de beleidsterreinen volksgezondheid en ruimtelijke ordening. Voorlichting in het algemeen en gericht op deze risicogroepen blijkt van groot belang. (Zie actie 3.2)
39
2. Mensen waarbij de (lichte) depressieve klachten al bekend zijn Mensen met psychische klachten vinden het vaak moeilijk hiermee naar buiten te komen. Er rust nog een taboe op dit onderwerp en men stuit vaak op onbegrip in de samenleving. Goede voorlichting en informatie over dit onderwerp zijn dan ook essentieel om begrip te vragen voor personen in deze situatie. Middelen die ons hierbij ter beschikking staan zijn lokale media en informatiebijeenkomsten. Belangrijk is dat activiteiten laagdrempelig worden aangeboden. Binnen deze activiteiten is voorlichting over zelfhulpprogramma’s of preventieve trainingen ook van belang. actie 3.2 Laten organiseren van voorlichting over depressiviteit/ eenzaamheid door middel van voorlichtingsbijeenkomsten en berichtgeving. Het belang van vroegtijdige signalering is groot. Daarom zal geïnvesteerd moeten worden training van de hiervoor genoemde beroepsgroepen op herkenning van de signalen van depressie. Dit voor zover als deze al niet uit hoofde van hun functie hierin geschoold zijn. Onderzoek wijst uit dat wanneer preventie op het juiste moment wordt aangeboden (in kwetsbare posities en tijdens belangrijke gebeurtenissen), dit een wereld van verschil kan betekenen voor de rest van iemands leven (Trimbos, handleiding depressiepreventie in de nota lokale gezondheidszorg). Hieronder wordt ingegaan op de verschillende leeftijdscategorieën. Kinderen/ jongeren Preventie van depressie kan starten bij de allerjongsten. Zij zijn nog bijzonder kwetsbaar voor invloeden vanuit de omgeving en juist in de eerste levensjaren kunnen een goede hechting en basisvertrouwen worden gerealiseerd. Wanneer ouders van jonge kinderen zelf ernstige psychische klachten of psychiatrische problemen hebben, of wanneer ouders de eerste jaren moeilijkheden met de opvoeding ervaren, komen deze ontwikkelingen in de knel. Goede preventieve voorlichting, begeleiding en training van de ouders kunnen helpen om een veilig en stimulerend opvoedingsklimaat te scheppen. Het bereiken van deze doelgroep, zal in eerste instantie lopen via de jeugdgezondheidszorg. Alle ouders met jonge kinderen worden immers gezien door de consultatiebureauarts en –verpleegkundige. Deze zal alert moeten zijn op kenmerken bij zowel de ouders als de kinderen die kunnen wijzen op een risicosituatie. Hiermee zal deze in zijn voorlichting en advisering richting de ouders rekening moeten houden. Waar mogelijk zullen de drie gemeenten hen door middel van het faciliteren van extra aandachtsconsulten en dergelijke ondersteunen. Hiervoor zullen afspraken worden gemaakt met de Jeugdgezondheidszorg. Naast de signalering door de JGZ is het vergroten van de deskundigheid van medewerkers, het omgaan met ouders en kinderen uit risicosituatie en het doorgeleiden naar gepaste preventie of zorg van belang. Actie 3.3 Faciliteren van extra aandachtsconsulten depressie bij consultatiebureaus voor risicogroepen. Vanaf de basisschool wordt de invloed van leeftijdsgenoten en de leeromgeving steeds belangrijker. Een veilige en gezonde schoolomgeving is daarom van groot belang. Juist op deze leeftijd kunnen weerbaarheidstrainingen leerlingen helpen om voldoende sociaal en emotioneel weerbaar te worden, waardoor zij beter bestand zijn tegen bedreigende situaties (pesten, misbruik) en waardoor ze belangrijke vriendschappelijke relaties kunnen realiseren. Dit speelt met name bij de overgang van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. Door het organiseren van deze trainingen worden jongeren eveneens gewezen op de gevaren van drugs en alcohol en wordt aangegeven hoe hiermee omgegaan kan worden. (Zie actie 1.3.) Er kunnen veel maatregelen worden genomen ter bevordering van het psychisch welbevinden van leerlingen. Ook hierin wordt samengewerkt met JGZ en Welzijnswerk en met de GGZ. Er zijn in de regio diverse initiatieven om het regionale of lokale preventieve aanbod richting scholen te bundelen. Tijdens de adolescentie en jongvolwassenheid wordt de identiteit steeds duidelijker gevormd. Ook wordt de overgang naar meer zelfstandigheid in gang gezet. Op deze leeftijd kunnen depressies een positieve identiteit en zelfvertrouwen ondermijnen. Wanneer niet adequaat met psychische klachten wordt omgegaan, kunnen 40
de problemen lange tijd in het volwassen leven blijven voortbestaan. Juist op deze leeftijd kunnen sociale en probleemoplossende vaardigheden worden getraind. Voor jongeren met depressieve klachten kunnen preventieve cursussen uitkomst bieden. Daarnaast kunnen specifieke trainingen voor jeugd en jongeren worden ingezet die al depressieve klachten hebben, zoals grip op je dip, met lef etc. Deze lopen via het reguliere maatschappelijke werk. Volwassenen Overbelasting door het werk of een combinatie van werk en zorgtaken kunnen een belangrijke oorzaak van depressie zijn. De informele zorg voor zieke ouders kan tot overbelasting en psychische klachten leiden. Mensen met een lagere sociaal economische status en allochtonen zijn extra kwetsbaar. Er zijn verschillende preventieve trainingen en zelfhulpprogramma’s beschikbaar die mensen weer helpen een goede balans in hun leven te vinden. Hieraan zullen we bekendheid geven via maatschappelijk werk, huisartsen, lokale media, WMO loket etc. (Zie actie 3.2.) Ouderen Voor ouderen is het behoud van kwaliteit van leven een belangrijke uitdaging. Verschillende factoren kunnen deze bedreigen: sociaal isolement, verlies van dierbaren, functionele beperkingen, verlies van zelfstandigheid. Ouderen beleven een periode waarin ze vaak terugkijken op hun leven; zingevingsvragen spelen een grote rol. Er is veel preventieve ondersteuning beschikbaar gericht op versterking van gevoel van controle, verwerking van verlieservaringen, sociale participatie en versterking van zingeving. De gemeente Woudrichem heeft ervaring opgedaan bij het bestrijden en voorkomen van preventie van depressies bij ouderen bij het project “vereenzaming ouderen”. Uit dit project is gebleken dat eenzaamheid bij ouderen en de daarbij horende depressieve klachten veelvuldig voorkomen. Juist door het afleggen van huisbezoeken en het betrekken van mensen bij hun (sociale) omgeving, kan de eenzaamheid bestreden worden. Activiteiten gericht op het betrekken van ouderen en ontmoetingsactiviteiten zullen we bevorderen in samenwerking met de lokale welzijnsinstellingen. De realisering van bijvoorbeeld WMO-inlooppunten waar de ontmoetingsactiviteiten plaats kunnen vinden, is één van de mogelijkheden. De gemeente Werkendam heeft subsidie versterkt voor het ontwikkelingen van WMO-inlooppunten. Ook in Woudrichem zal men WMO-inlooppunten gaan organiseren. Bij het stimuleren van ouderen kunnen verbanden worden gelegd met het bestrijden van overgewicht door het stimuleren van gezamenlijk bewegen. actie 3.4 Stimuleren van (ontmoetings)activiteiten voor ouderen in onder meer te realiseren WMO-inlooppunten. Een (naar eigen inzicht) nuttige dagbesteding helpt depressies te voorkomen en te verminderen. In verband hiermee is vrijwilligerswerk voor volwassenen en ouderen zeer belangrijk. Enerzijds kunnen vrijwilligers mensen met depressieve klachten ondersteunen en helpen bij het bestrijden van de depressiviteit door bij hen op bezoek te gaan of samen activiteiten te ondernemen. Hierbij is beweging een belangrijk item. Uit onderzoek is namelijk gebleken dat door beweging en sport depressiviteit kan verminderen. Anderzijds kunnen mensen met depressieve klachten door het doen van vrijwilligerswerk onder relatief lage druk en belasting een zinvolle dagbesteding vinden. Daarnaast kan het zijn dat bestaande vrijwilligers in contact komen met mensen met depressieve klachten. Een cursus over hoe om te gaan met depressie bij anderen kan een welkome aanvulling zijn. Door middel van de vrijwilligerscentrales en de welzijnsorganisaties die een coördinerende rol spelen bij de inzet van vrijwilligers zullen we hieraan bijdragen. Vanuit de lokale organisaties en de GGZ instelling is hiervoor een trainingsaanbod speciaal voor ouderen ontwikkeld.
41
actie 3.5 Stimuleren en ondersteunen vrijwilligerswerk voor en door volwassenen en ouderen met depressieve klachten door middel van de vrijwilligerscentrales en de welzijnsinstellingen.
6.4
De ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg
6.4.1 Inleiding Alle kinderen in Nederland hebben recht op zorg en de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg (JGZ) 019 jaar valt onder verantwoordelijkheid van de gemeenten. In het Basistakenpakket JGZ staan de taken die de gemeenten op dit gebied moeten uitvoeren. Het uniforme deel bevat zorg dat aan elk kind in elke gemeente moet worden aangeboden, zoals screening en vaccinaties. Wat betreft maatwerkproducten gaat het om producten waarbij de gemeente beleidsvrijheid heeft om het zorgaanbod af te stemmen op zowel specifieke zorgbehoeften van individuen, als op de lokale of regionale gezondheidssituatie. Thuiszorg Mark en Maasmond levert voor de 0-4 jarigen de zorg in de drie gemeenten. De GGD West-Brabant voert de JGZ voor de leeftijd van 4-19 jaar uit. Daarnaast heeft de gemeente op het gebied van de JGZ de verantwoordelijkheid voor een vijftal gemeentelijke taken. Deze vijf gemeentelijke taken vallen onder prestatieveld 2 van de Wmo. Prestatieveld twee luidt: “Op preventie gerichte ondersteuning van jeugdigen met problemen met opgroeien en ondersteuning van ouders met problemen met opvoeden”. De vijf functies zijn: 1. Informatie en advies aan ouders, kinderen en jeugdigen over opvoeden en opgroeien; 2. Signaleren van problemen door instellingen als jeugdgezondheidszorg en onderwijs; 3. Toegang tot het (gemeentelijk) hulpaanbod, beoordelen en toeleiden naar voorzieningen aan de hand van een sociale kaart voor ouders, kinderen en jeugdigen en verwijzers; 4. Pedagogische hulp (advisering en lichte hulpverlening), zoals maatschappelijk werk en coachen van jongeren; 5. Coördineren van zorg in het gezin op lokaal niveau (gezinscoaching). 6.4.2 Wat willen we bereiken? De drie gemeenten sluiten zich aan bij de landelijke ambitie. Hierin staat het kind centraal en wordt gestreefd naar een sluitende keten van jeugdzorgvoorzieningen. Door invulling te geven aan de hierboven genoemde functies komen de gemeenten hier voor een deel aan tegemoet. Om te zorgen voor een sluitende keten zullen instellingen nauw met elkaar moeten samenwerken en zullen duidelijke afspraken gemaakt moeten worden rondom verantwoordelijkheden. Gedurende de looptijd van deze nota zal een aantal ontwikkelingen de nodige aandacht vragen. Hoe één en ander vorm zal krijgen, is op dit moment nog onvoldoende uitgewerkt. Concreet kan gezegd worden dat in 2011 de volgende doelstellingen zijn gerealiseerd:
1. De integrale jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar heeft vorm gekregen; 2. Elke jeugdzorginstelling werkt met een elektronisch kinddossier; 3. Elke gemeente heeft een lokaal signaleringssysteem gekoppeld aan het landelijke verwijsindex risicojongeren;
4. In elke gemeente/ regio is een Centrum/loket voor Jeugd en Gezin. 6.4.3 Wat gaan we er voor doen? Kijkend naar bovenstaande gemeentelijke taken en ambities kan geconcludeerd worden dat er veel afkomt op de gemeente. Dat neemt niet weg dat op een aantal aspecten zoals lichtpedagogische hulp en voorlichting en advies al het één en ander gebeurt. Op diverse plaatsen is opvoedingsondersteuning
42
(functie 4) mogelijk en daarnaast kan er via (school)maatschappelijk werk ingezet worden op diverse coachende trajecten (functie 4). De afgelopen jaren is ook veel geïnvesteerd in voorlichting voor zowel jong als oud rondom diverse thema’s (functie 1). Begin 2007 is tijdens een gezamenlijke werkconferentie van de drie gemeenten dan ook aangegeven dat er nog veel te verbeteren valt als het gaat om integraal beleid in de jeugdgezondheidszorg. Met name de privacygevoeligheid van informatie maakt dat organisaties moeilijk samenwerken en dat soms slechts met mate informatie aan elkaar overdragen. Ook dit bleek als groot knelpunt naar voren te komen tijdens de gezamenlijke werkconferentie. Organisaties vinden elkaar steeds beter en stemmen steeds meer op elkaar af. Toch kan dit nog beter georganiseerd worden. De zorg voor een kind overstijgt het privacyprobleem steeds meer. De vernieuwde werkwijze van het JeugdZorgTeam voor de gemeenten Woudrichem en Werkendam heeft hier ook een positieve bijdrage aan geleverd. Meer over het Jeugdzorgteam kunt u lezen in onder andere de nota Onderwijs van de gemeente Werkendam. Het 12+ netwerk in Aalburg functioneerde op dit punt al goed. Het 12- netwerk van de gemeente Aalburg hanteert een goedwerkend privacyprotocol. Dit alles heeft ook een positief effect als het gaat om het gezamenlijk signaleren van problemen en de afstemming hiertussen ( functie 2). Het grootste struikelpunt na afstemming lijkt de verdeling van verantwoordelijkheid. Wie coördineert wat en is waarvoor verantwoordelijk (functie 5). Ouders, zo bleek uit de gezamenlijke werkconferentie, weten onvoldoende de weg. De sociale kaart zal veel meer ontwikkeld en xii gecommuniceerd moeten worden . De ontwikkelingen genoemd in paragraaf 6.4.1 zullen een positieve bijdrage leveren op de hier geschetste knelpunten (en de knelpunten benoemd tijdens de gezamenlijke werkconferentie).De uitwerking van deze ontwikkelingen zal, zoals ook al genoemd in paragraaf 6.4.1, een paar jaar in beslag nemen. Hieronder leest u een korte weergave van de stand van zaken op dit moment. Zie voor meer informatie het bijlagenboek. 1. Ontwikkelingen integrale jeugdgezondheidszorg Per 1 januari 2003 zijn de financiële middelen voor de uitvoering van de JGZ van 0 tot 4 jaar naar de gemeente overgeheveld door middel van een Regeling Specifieke Uitkering JGZ (RSU-JGZ). De uitvoering van de JGZ van 4 tot 19 jaar ligt bij de GGD die ook door de gemeenten gefinancierd wordt. Het Rijk beoogde hiermee een integrale uitvoering van de JGZ van 0 tot 19 jaar te bevorderen. Gebleken is dat de uitvoering van de JGZ in de drie gemeenten nog steeds plaatsvindt door de thuiszorginstelling Mark en Maasmond en de GGD West-Brabant en dat er nog steeds niet gesproken kan worden van een integrale uitvoering. Een aantal producten worden al wel integraal door de jeugdgezondheidszorg 0-19 jaar uitgevoerd, maar we zijn er nog niet. Ook landelijk blijkt de integrale JGZ onvoldoende van de grond gekomen te zijn. Regionaal wordt nu gekeken hoe deze samenwerking beter vorm gegeven kan worden. De gemeente Breda is hierin de trekker. Het proces zal zich hoofdzakelijk in 2008 afspelen. Dit heeft mogelijk ook lokaal consequenties. Daarnaast is een convenant gesloten tussen de GGD en de thuiszorginstellingen. Dit convenant biedt een betere waarborg voor de integrale JGZ dan de situatie voor het convenant. Het kan zijn dat de resultaten uit het regionale onderzoek invloed hebben op de huidige convenanten. Deze zullen dan worden aangepast aan de uitkomsten van het onderzoek. In ieder geval zal de hierboven geschetste ontwikkeling moeten resulteren in een heldere sociale kaart. Een sociale kaart waarin duidelijk is geregeld wie, waarvoor, waar en wanneer verantwoordelijk is. Het volgende actiepunt vloeit hieruit voort. Actie 4.1 Volgen van het regionaal onderzoek integrale jeugdgezondheidszorg en naar aanleiding van de uitkomsten actie ondernemen.
43
2. Elektronisch kinddossier (EKD) Het EKD is de elektronische versie van het huidige papieren JGZ-dossier en is bij elk contactmoment voor registratie en informatie te gebruiken. Het primaire doel van het EKD is het ondersteunen van de bij de JGZ direct betrokken hulpverleners bij de uitvoering van hun taak. Een uniforme wijze van registreren door middel van een elektronisch systeem draagt bij aan een kwalitatief goede JGZ. Het maakt beter en sneller signaleren van risico’s mogelijk en voorkomt dat kinderen buiten beeld raken, ook als ze niet voor onderzoek komen. Het moge duidelijk zijn dat dit instrument een positieve bijdrage zal leveren aan functie 2 van de gemeentelijke taken. In 2008 wordt begonnen met de invoering van lokale EKD’s. Daarnaast zal er een landelijke ‘kop’ ontwikkeld worden voor uitwisseling van gegevens en landelijke gegevensanalyse. Gemeenten vervullen een regierol in de lokale invoering van het EKD in de JGZ.Het gebruik van een EKD door de JGZ zal in het kader van de toekomstige wet Publieke Gezondheid aan gemeente verplicht worden gesteld. Gemeenten zijn dus als regisseur en financier van de JGZ wel nadrukkelijk belanghebbenden bij de invoering van het EKD. De VNG behartigt dan ook de gemeentelijke belangen naar het Rijk toe. Actie 4.2 Volgen van de landelijke ontwikkelingen rondom het EKD en afhankelijk hiervan invulling geven aan de regierol als gemeente 3. signaleringssysteem Zorg voor Jeugd In de gemeente Helmond is het concept ‘Zorg voor Jeugd’ ontwikkeld en in praktijk gebracht. Dit concept omvat enerzijds een digitaal registratie- en signaleringssysteem en anderzijds een afsprakensysteem (convenant) over wie zorgcoördinator is voor jongeren die contact hebben met meerdere instanties, de taken en bevoegdheden van de zorgcoördinator en wie de verticale doorzettingsmacht heeft. Dit systeem zal ook in de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem ingevoerd worden. Met behulp van dit instrument geeft de gemeente een duidelijke invulling aan de functies 2, 3 en 5. Taken die zoals hierboven al weergegeven nog onderbelicht waren. In 2008 zal dit systeem verder ontwikkeld en ingevoerd worden. 3a. landelijke verwijsindex Het signaleringssysteem Zorg voor Jeugd is in principe de lokale variant van de landelijke VerwijsIndex Risicojongeren (VIR). Met dit verschil dat lokaal ook de zorgcoördinatie is geregeld, daar waar het landelijk alleen om het signaleren gaat. Het is echter van groot belang dat er een koppeling komt tussen het lokale signaleringssysteem en het landelijke. Het is immers bekend dat juist gezinnen met meervoudige problemen vaker verhuizen. Hierdoor verliezen de (gemeentelijke) instellingen of scholen het gezin uit het oog. De signalering van (risico’s op) problemen en eventueel starten van hulpverlening begint dan in de volgende gemeente weer bij nul of zelfs helemaal niet. Bovendien is leefwereld van een jeugdige lang niet altijd beperkt tot één gemeente. Zo kan hij bijvoorbeeld wonen in de ene gemeente en naar school gaan (of juist spijbelen) in de andere. Een laatste argument voor een landelijke verwijsindex is dat er verschillende instellingen actief zijn die meerdere gemeenten tot hun werkgebied hebben, zoals de ROC’s, GGD, maatschappelijk werk, politie en justitie.Deze koppeling zal naar verwachting in 2008 of 2009 gerealiseerd worden. Ook bij de invoering van de VIR speelt de gemeente een regierol. Actie 4.3 Invoeren van het systeem zorg voor jeugd inclusief de koppeling met het landelijke verwijsindex risicojongeren. 4. Centrum voor Jeugd en Gezin Stevig overheidsingrijpen is nodig om de moeizame en soms falende samenwerking van en de afstemming tussen de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor jeugdigen, beter te doen verlopen. Het Centrum voor Jeugd en Gezinsconcept (CJG) is een instrument om versnippering op dit domein tegen te 44
gaan. Daarnaast is er steeds meer opvoedingsonzekerheid bij ouders door de toenemende complexiteit van onze samenleving.Ouders, kinderen, jongeren en professionals kunnen bij het CJG terecht met allerlei vragen over opvoeden en opgroeien (prestatieveld 2). De ontwikkeling van een centrum of loket voor jeugd en gezin zal met name centraal staan gedurende de looptijd van deze nota. Vanaf 2011 zijn gemeenten verplicht een CJG te hebben. Het CJG wordt gezien als het instrument om de vijf gemeentelijke taken te bundelen c.q. op elkaar af te stemmen. Actie 4.4 Het ontwikkelen van een centrum/ loket voor Jeugd en Gezin en hierbij samenwerken tussen de drie gemeenten.
6.5
Ontwikkelingen gezondheidscentra Almkerk en Giessen/Rijswijk
6.5.1. Inleiding Binnen de uitgangspunten woonservicezones wordt een koppeling tussen wonen, zorg en welzijn gelegd. Hierbij wordt gestreefd naar de realisatie van voldoende en adequate voorzieningen per kern, waarmee mensen langer zelfstandig in hun eigen omgeving en woning kunnen blijven wonen. Een van de belangrijke elementen om dit te bereiken is de aanwezigheid van functies op het terrein van gezondheid en zorg. Om de bereikbaarheid en toegankelijkheid ervan te verbeteren is clustering op één locatie binnen een kern noodzakelijk. Door een samenhangend aanbod van de medische en zorgfuncties te creëren kunnen mensen eenvoudiger en laagdrempeliger gebruik maken van het zorgaanbod. Een van de mogelijkheden de functies samen te brengen is de realisatie van gezondheidscentra. In de kernen Almkerk en Giessen/Rijswijk (in het woonservicezone-concept vormen de kernen Giessen en Rijswijk één geheel) is de ontwikkeling van een gezondheidscentrum reeds gestart. In Almkerk zijn reeds aan aantal zorg- en gezondheidsorganisaties aanwezig (bijv. consultatiebureau). Bovendien is er met de herontwikkeling van het dorpscentrum een mogelijkheid om een gezondheidscentrum te realiseren. In Giessen is nabij de sporthal De Jager een nieuw gezondheidscentrum gepland. 6.5.2 Wat willen we bereiken? We streven ernaar in de kernen Almkerk en Giessen/Rijswijk een gezondheidscentrum te realiseren. In deze gezondheidscentra dienen functies opgenomen te worden, waarmee een samenhangend en adequaat voorzieningenniveau gerealiseerd wordt op het gebied van zorg en gezondheid. Voor Almkerk wordt gestreefd naar een zo spoedig mogelijke start van de bouw. Door de herstructurering van het gehele centrum en de hiermee samenhangende complexiteit is hiervoor nog geen concreet streefjaar te noemen. Voor Giessen/Rijswijk wordt gestreefd naar de start van de bouw in 2008. 6.5.3 Wat gaan we daarvoor doen? De gemeente Woudrichem heeft in de projecten een faciliterende rol. Deze rol uit zich met name in de beschikbaarstelling van de faciliteiten en het bijdragen aan de oprichting van de gebruikersorganisaties. Daarnaast zullen de procedures op het gebied van Ruimtelijke Ordening via de gemeente doorlopen moeten worden en speelt de gemeente een rol bij de locatiekeuze en grondverwerving. We streven ernaar tenminste de volgende functies in het gezondheidscentrum Almkerk onder te brengen: apotheek, huisarts, tandarts, fysiotherapie, GGZ, Huisartsenlaboratorium, Logopedie en Thuiszorg/WMO. Daarnaast streven we naar de realisering van een wmo-inlooppunt in de kern Almkerk. Beoordeeld zal worden of huisvesting ervan in het gezondheidscentrum tot de mogelijkheden behoort cq. wenselijk is. Voor Giessen wordt gestreefd naar een aanvang van de bouw in 2008. Ook hierin speelt de gemeente een faciliterende rol. Beoogde functies in dit gezondheidscentrum zijn de volgende: apotheker, huisartsen, fysiotherapeut, logopedie, cesar-therapie en Thebe Thuiszorg/WMO). De mogelijke vestiging van een wmo-inlooppunt zal eveneens in Giessen meegenomen worden bij de realisatie.
45
Actie 5.1 Het faciliteren van de oprichting van gezondheidscentra in Almkerk en Giessen/Rijswijk Actie 5.2 Het onderzoeken naar de realiseerbaarheid van WMO-inlooppunten in de gezondheidscentra
6.6
Activerend huisbezoek
6.6.1. Inleiding In 2007 is met behulp van een provinciale subsidie het project ouderenadviseurs uitgevoerd. De gemeente heeft de uitvoering van dit project via Sociaal Cultureel Werk "de Veste" ter hand genomen. Hierbij heeft 'De Veste' samengewerkt met de stichting Welzijn Ouderen Woudrichem (WOW), ondermeer door de professionele ouderenadviseur. Eind 2007 is het project succesvol afgerond en is het rapport gepresenteerd aan de gemeente. De ouderenadviseurs betreft een groep vrijwilligers die huisbezoeken afleggen aan zelfstandig wonende senioren (ouder dan 75 jaar) met het doel deze mensen te informeren en adviseren over (gemeentelijke) voorzieningen, het inventariseren van behoeften onder deze groep en het opsporen en bestrijden van eenzaamheid. Door middel van opleiding, training en het opdoen van ervaring is er al flink geïnvesteerd in de vrijwilligers. Dit heeft geleid tot een deskundige en enthousiaste vrijwilligerspool. Door de opleiding en training die de vrijwilligers in het kader van dit project hebben gehad, zijn ze goed in staat gebleken in te spelen op de behoefte van de ouderen. De huisbezoeken zijn dan ook positief ontvangen, waarbij velen hebben aangegeven prijs te stellen op een herhalingsbezoek. 6.6.2 Wat willen we bereiken Gezien de conclusies uit de eindrapportage blijkt dat de huisbezoeken voorzien in een behoefte onder ouderen. Daarbij passen de huisbezoeken uitstekend binnen de prestatievelden van de WMO, met name het geven van informatie en advies (prestatieveld 3). Ook levert het een bijdrage aan de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers (prestatieveld 4). Prestatieveld 3 wordt momenteel vormgegeven via Buro Altena. Veel mensen weten de weg te vinden naar dit telefonische loket. Echter, uit de huisbezoeken is gebleken dat veel ouderen toch nog behoefte hebben aan extra informatie. Dit beperkt zich niet alleen tot wmo-specifieke informatie, maar ook over andere (gemeentelijke) aangelegenheden, zoals sociale zaken en welzijn. Door de huisbezoeken een structureel karakter te geven, willen we hieraan betere invulling geven. Daarnaast wordt door de huisbezoeken het sociale contact met de ouderen gestimuleerd. Dit levert een bijdrage aan de bestrijding van de eenzaamheid onder ouderen. Prestatieveld 4 gaat over de ondersteuning van mantelzorgers en vrijwilligers. Uit het project is gebleken dat veel ouderen mantelzorg geven aan partners, buren of bekenden. Zoals ook uit andere onderzoeken is gebleken, hebben mantelzorgers nadrukkelijk behoefte aan informatie en advies. Daarnaast kunnen mantelzorgers ondersteuning gebruiken in de vorm van deskundigheidsbevordering, lotgenotencontact, respijtvoorzieningen enz. Tot en met 2008 wordt de ondersteuning van de mantelzorgers en de vrijwillige thuiszorg uitgevoerd door HOOM. Ter aanvulling hierop willen we door middel van de huisbezoeken, mantelzorgers wijzen op de mogelijkheden voor ondersteuning die er binnen de gemeente bestaan. De vrijwillige inzet van burgers, zowel informeel en ongeorganiseerd (kleinschalig burgerinitiatief) als in georganiseerd verband (vrijwilligersorganisaties en bijvoorbeeld sport), vormt een onmisbaar deel van de ‘civil society’. Vrijwilligerswerk is ook bij uitstek het voertuig voor burgers om verantwoordelijkheid te nemen en niet alles van een ander of de overheid te verwachten. Met zijn vrijwillige inzet is de burger niet slechts consument van publieke diensten, maar levert hij actief een bijdrage. Hij geeft niet alleen zijn eigen ‘meedoen’ vorm, maar draagt ook bij aan het ‘meedoen’ van kwetsbare groepen. De inzet van vrijwilligers voor het afleggen van de huisbezoeken past uitstekend bij de doelstellingen van dit prestatieveld.
46
Naar aanleiding van bovenstaande hebben we de volgende doelstellingen voor dit onderwerp geformuleerd: Met behulp van vrijwilligers jaarlijks huisbezoeken af te leggen bij zelfstandig wonende senioren, ouder dan 75 jaar gericht op: het voorzien van ouderen van informatie en advies; het bestrijden en voorkomen van eenzaamheid en sociaal isolement onder deze doelgroep; het inventariseren van behoeften onder ouderen.
6.6.3
Wat gaan we daarvoor doen
uitvoeringsorganisatie In 2007 is ruime ervaring opgedaan met het afleggen van de huisbezoeken. De projectleiding en de begeleiding van de vrijwilligers is uitgevoerd door Stichting Sociaal Cultureel Werk 'De Veste' in samenwerking van de Stichting WOW. Zij hebben hiermee ervaring opgedaan met projectleiding en de aansturing van de vrijwilligers. De opgebouwde relatie tussen 'De Veste', WOW en de vrijwilligers kan worden benut voor de voortzetting van de huisbezoeken in 2008 en verder. Bovendien hebben zowel 'De Veste' als de vrijwilligers deskundigheid opgebouwd voor de ondersteuning van ouderen. Bij WOW is al een professionele ouderenadviseur in dienst. De vrijwilligerspool is in principe bereid om de huisbezoeken in 2008 ook voort te zetten. Om de investeringen die hiervoor ook vanuit de gemeente gedaan zijn te blijven benutten willen we de voortzetting van het project realiseren door het op te nemen in de reguliere werkzaamheden van 'De Veste'. Actie 6.1 Voortzetten van het project Ouderenadviseurs door het opnemen van huisbezoeken aan ouderen in het reguliere werk van SCW 'De Veste'. aantal/bereik In totaal zijn 164 huisbezoeken afgelegd door 11 vrijwilligers. Hiermee is een bereik van 23% gerealiseerd. Nagenoeg alle bezochte ouderen hebben aangegeven prijs te stellen op een herhalingsbezoek in 2008. Daarnaast zijn er circa 80 personen die in 2007 75 jaar zijn geworden. Om de aantallen werkbaar te houden willen we de leeftijd van 75 jaar als ondergrens blijven hanteren. Uitbreiding naar bijvoorbeeld 70 of 65 jaar levert een te grote doelgroep op, wat niet meer behapbaar zal zijn voor de vrijwillige ouderenadviseurs. Gezien het bereik van de eerste fase, en het feit dat de meeste bezochte personen hebben aangegeven prijs te stellen op een herhalingsbezoek, streven we voor 2008 naar een bereik van 25% van de doelgroep. werkwijze De werkwijze, zoals gebruikt in 2007, zal als basis dienen voor de verdere werkwijze. Met de ouderen die hebben aangegeven prijs te stellen op een herhalingsbezoek zal telefonisch een afspraak worden gemaakt. Ouderen die vanaf 2008 tot de doelgroep behoren zullen schriftelijk individueel worden benaderd voor een huisbezoek. De overigen zullen via de media en andere publicaties en informele kanalen worden benaderd. De huisbezoeken zullen vervolgens worden afgelegd door de adviseurs. Jaarlijks zullen de huisbezoeken door 'De Veste' worden geëvalueerd op uitkomsten/conclusies en bereik. Door het jaarlijks vorm te geven, ontstaan een beeld op de ontwikkeling van de positie van ouderen binnen onze samenleving en kunnen we aan de hand daarvan gericht verder seniorenbeleid ontwikkelen. Actie 6.2 Het jaarlijks laten evalueren van het proces van de huisbezoeken en de uitkomsten ervan.
47
relatie met WMO-inlooppunten De gemeente Woudrichem heeft al vele jaren met de gemeente Werkendam een gezamenlijk informatiepunt; het Loket Altena voor wonen, zorg en welzijn. Dit Loket is de toegangspoort voor alle vragen op het terrein van wonen, zorg en welzijn. Daarnaast worden vanuit het Loket indicaties gesteld voor verschillende Wmo-voorzieningen en is er sinds april 2007 een cliëntondersteuner beschikbaar. Loket Altena is een telefonisch Loket. Vanuit de ouderenbonden en het project ouderenadviseurs gebleken dat mensen behoefte hebben aan verschillende vormen van informatievoorziening. Een fysiek laagdrempelige voorziening in de eigen kern zal een goede aanvulling zijn op het huidige Loket. Parallel aan deze ontwikkelingen is er behoefte aan een ontmoetingspunt per kern. In de woonzorgzones wordt er naar gestreefd dat mensen zo lang mogelijk in de eigen omgeving kunnen blijven wonen, ook als men ouder wordt of te maken krijgt met beperkingen. Om dit mogelijk te maken dient voldoende geschikte huisvesting en zorg aanwezig te zijn, maar moet er ook aandacht zijn voor sociale contacten. Een laagdrempelig inlooppunt per kern biedt de mogelijkheid om andere mensen te ontmoeten. Het samenbrengen van de mogelijkheden voor ontmoeting, informatie en in een inlooppunt per kern heeft een duidelijke meerwaarde. Bij het inlooppunt kan men terecht voor een kopje koffie, wat gezelschap, een praatje en een vraag. We streven er dan ook naar om in iedere kern een inlooppunt te realiseren. De vrijwilliger in het inlooppunt is gastheer/gastvrouw en beschikt over voldoende informatie om algemene vragen te beantwoorden of mensen de weg te wijzen naar bijvoorbeeld Loket Altena. Loket Altena speelt ook een rol in de deskundigheidsbevordering van de verschillende vrijwilligers. De vrijwillige ouderenadviseurs hebben in het eindrapport al aangegeven in principe bereid te zijn om als vrijwilliger te ondersteunen in een WMO-inlooppunt. Zodra als de realisatie van de inlooppunten plaatsvindt, zouden ze dus hiervoor gevraagd kunnen worden. Dan zal ook duidelijk worden in hoeverre de ontmoetingsplekken voorzien in de behoefte bij de ouderen en welke gevolgen dit heeft voor huisbezoeken. Wellicht dat het aantal huisbezoeken af zal nemen, doordat de behoefte daaraan vermindert met de realisering van de inlooppunten. Nadat de inlooppunten enige tijd functioneren (1 jaar) zullen we evalueren in hoeverre dit gevolgen heeft voor de huisbezoeken. Actie 6.3 Het evalueren van de gevolgen van de realisatie van de WMO-inlooppunten voor de huisbezoeken.
6.7
Integraliteit
In de hele nota kunt u lezen dat de drie gemeenten streven naar integraal beleid. Gedurende de looptijd van deze nota willen we deze integraliteit meer handen en voeten geven. U kunt daarbij denken aan afstemming tussen de beleidsterreinen onderling. Bijvoorbeeld tussen de terreinen onderwijs, sport en jeugd als het gaat om bewegen en overgewicht. Maar het gaat ook om afstemming tussen externe organisatie onderling en tussen de gemeente en externe organisaties. Zoals eerder aangegeven weten organisaties soms nog onvoldoende van elkaar wie waar mee bezig is. En ook de gemeenten weten soms onvoldoende welke activiteiten er allemaal plaatsvinden. Dit is dan ook de reden dat de volgende actiepunten zijn opgenomen. Actie 7.1 Ontwikkelen en bijhouden van een jaaractiviteitenkalender waarop organisaties aangegeven welke activiteiten zij in de loop van het jaar gaan ondernemen met betrekking tot de vastgestelde speerpunten. Actie 7.2 Bewaken van de afstemming tussen diverse beleidsterreinen daar waar het gaat om gezondheidsaspecten
48
6.8
Automatische Externe Defibrillatoren (AED)
6.8.1 Inleiding Meer dan 10.000 mensen worden jaarlijks in Nederland buiten het ziekenhuis getroffen door een hartstilstand. In ongeveer 80% van de gevallen gebeurt dat thuis en 20% op straat, in het openbaar vervoer, op het werk of op het sportveld. De kans dat de hartstilstand ventrikelfibrilleren veroorzaakt is hierbij zeer groot. Fibrilleren is het snel en chaotisch trillen van het hart waardoor het geen bloed meer kan rondpompen. Met een AED (Automatische Externe Defibrillator) kan het fibrilleren van het hart door een stroomstoot worden gestopt en is terugkeer naar een regelmatig hartritme weer mogelijk. Wanneer defibrilleren (in combinatie met reanimatie) uitblijft neemt de overlevingskans van een slachtoffer met ca.10 % per minuut af. Hoewel de ambulancezorg in Nederland goed geregeld is, duurt het in sommige gevallen langer dan tien minuten voordat een ambulance arriveert. De overlevingskans is dan al zeer gering. Om dergelijke situaties te vermijden biedt de AED een eenvoudige en zeer doeltreffende oplossing. Met een AED kunnen omstanders beginnen met defibrilleren, nog voordat de ambulance is gearriveerd. Het is daarom belangrijk dat de AED overal beschikbaar is en dat iedereen kan reanimeren en defibrilleren. Toonaangevende internationale organisaties zoals de American Heart Association (AHA) en de European Resuscitation Council (ERC) raden met klem aan deze defibrillatoren zoveel mogelijk in te zetten en leken te trainen in het gebruik ervan. Ook de Nederlandse Reanimatie Raad volgt de wereldwijde opvatting onder deskundigen dat het gebruik van de AED bevorderd moet worden. 6.8.2 Wat willen we bereiken? Gemeenten kunnen een centrale rol spelen om de AED binnen de gemeenschap te introduceren en mensen op te leiden tot AED-bediener. Om AED’s binnen de gemeente te implementeren, kan men overgaan tot het zogeheten heartsafe maken van een wijk, kern of hele gemeente. Door het creëren van een fijnmazig netwerk van AED´s wordt de kans aanzienlijk groter dat in de nabije omgeving van een slachtoffer een AED beschikbaar is. We hebben dan ook de volgende doelstelling: Uiterlijk in 2009 dient in iedere kern een minimaal 1 AED aanwezig te zijn en er dienen voldoende mensen in staat te zijn deze te bedienen.
6.8.3 Wat gaan we daarvoor doen? Verschillende gemeenten hebben al ervaring met het opzetten van een AED netwerk binnen hun grenzen. Hiervoor kan worden samengewerkt met de Geneeskundige Hulp bij Ongevallen en Rampen (GHOR), die een plan van aanpak heeft ontwikkeld. Waar mogelijk zullen we in samenwerking met de GHOR aan de hand van een plan van aanpak de AED's realiseren. Actie 8.1 In samenwerking van de GHOR en/of de GGD West-Brabant een plan van aanpak opstellen en het uitvoeren daarvan voor de realisatie van de AED's en de bediening daarvan in iedere kern In de gemeentebegroting 2008 is reeds een bedrag van opgenomen van € 10.000,- voor het realiseren van het netwerk. Dit zullen we hiervoor dan ook benutten De AED's vergen na plaatsing ook onderhoud. Daarom is in de begroting meerjarig een bedrag opgenomen voor het onderhoud daarvan. Deze kosten zijn vooralsnog geraamd op € 3.000,- per jaar. Actie 8.2 Het onderhouden van AED's na plaatsing daarvan.
49
6.9
Conclusie
Alcohol, drugs, overgewicht en depressie zijn gezondheidsbedreigingen die niet alleen landelijk maar ook regionaal en lokaal verergerd zijn de afgelopen jaren. Het is dan ook niet zonder reden dat de gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem deze speerpunten centraal zetten de komende vier jaar. Daarnaast is er voor gekozen de belangrijkste ontwikkelingen binnen de jeugdgezondheidszorg gebundeld op te nemen in de nota. Niet alleen van uit een gemeentelijke verplichting om zorg te dragen voor de jeugdgezondheidszorg, maar ook om zo de voortgang en de samenhang te waarborgen. Niet alle maatregelen zijn ‘smart’ te formuleren. De inzet van deze nota beslaat immers grotendeels preventieve activiteiten. De inzet van preventieve activiteiten is moeilijk meetbaar te maken. De 3 gemeenten zullen zoveel mogelijk gebruik maken van effectief gebleken interventies. Aangezien de kennis over de effectiviteit van maatregelen nog niet volledig is, zal daarnaast gebruik gemaakt worden van aanbevolen interventies of best-practices. Als het gaat om preventieprogramma's van de GGD West-Brabant kan vermeld worden dat de gezondheidsbevorderaars van de GGD standaard gebruik maken van Preventie Effectiviteitsinstrument 2.0 om de effectiviteit van interventies te vergroten. Hoewel we gestreefd hebben naar concrete acties behoeven sommige actiepunten nog wel nadere uitwerking. Op deze manier creëren we ruimte voor nieuwe, actuele ontwikkelingen en voortschrijdende inzichten. Bovendien biedt dit mogelijkheden om in overleg met de relevante partijen een programma op maat samen te stellen. Het belang van afstemming tussen alle partijen komt in meerdere hoofdstukken naar voren. Hoewel enige verandering merkbaar is, weten organisaties nog onvoldoende over elkaars bezigheden/activiteiten. Niet alleen tussen organisaties maar ook tussen beleidsterreinen onderling zal beleid op elkaar moeten worden afgestemd. Ook deze integrale afstemming zal de effectiviteit van onder andere preventieactiviteiten ten goede komen.
50
Bijlagen Voor de bijlagen verwijzen wij u naar het bijlageboek
51
Noten i
De huidige Wcpv zal naar verwachting in 2008 vervangen worden door de Wet Publieke Gezondheid. Hierin zal de Wcpv, de infectieziektenwet en de quarantainewet bijeenworden gebracht. Behalve de wettelijke verplichting tot het gebruik van een EKD binnen de JGZ heeft het voor de inhoud van deze nota geen consequenties. ii
Voor een volledig beeld van alle in kaart gebrachte cijfers wordt verwezen naar de Kernboodschappen voor lokaal beleid 2007 (GGD West-Brabant) en de ouderenmonitor 2006 gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem (GGD West-Brabant) iii
Binge-drinken is het drinken van 6 glazen of meer alcohol op 1 of meer weekenddagen.
iv
Drinken totdat men in coma raakt.
v
De politie gaat optreden bij openlijk alcohol- en drugsgebruik in overlastsituaties en in situaties wanneer jongeren om een andere reden worden aangehouden (bijvoorbeeld bij rijden zonder helm). Wanneer het gaat om jongeren onder de 18 jaar, die openlijk alcohol of drugs gebruiken, worden de ouders geïnformeerd. Vervolgens worden de jongeren naar Halt gestuurd. Als jongeren niet meewerken of bij herhaling van het strafbare feit volgt een procesverbaal, boete of werkstraf. Wat betreft drugsgebruik geldt dat in het uiterste geval de kinderrechter wordt ingeschakeld. Bij jongeren boven de 18 jaar volgt een procesverbaal en boete bij alcoholgebruik en inbeslagname, procesverbaal en boete of werkstraf bij drugsgebruik. vi
Gezondheid Telt! Kernboodschappen voor lokaal beleid, GGD West-Brabant
vii
www.voedingscentrum.nl
viii
Nederland in balans, Masterplan Preventie Overgewicht 2005-2010, Voedingscentrum
ix
Gezondheid Telt! Kernboodschappen voor lokaal beleid, GGD West-Brabant
x
NIGZ; Overgewicht; 15 normen voor opgroeien met een gezond gewicht: ingrediënten voor een lokale aanpak; Uitgeverij NIGZ, 2007 xi
Zie lokale nota’s WMO
xii
In de gemeente Aalburg is de ontwikkelingen van de sociale kaart van Aalburg in 2008 uitbesteed aan K2.
52
Nota Volksgezondheidbeleid 2008 - 2011 Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem DEEL C - Bijlagen
Bijlagenboek nota Volksgezondheid Gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem 2008-2011
1
Inhoudsopgave Bijlage 1:
Begrippen, definities en afkortingen................................................................................3
Bijlage 2:
Literatuurlijst ....................................................................................................................4
Bijlage 3
Relevante partijen c.q beleidsvelden................................................................................6
Bijlage 4
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid ...................................................................8
Bijlage 5:
Relevante wetgeving op het terrein van de volksgezondheid.......................................12
Bijlage 6
Hoofdlijnenbrief Alcohol ................................................................................................13
Bijlage 7:
Integrale jeugdgezondheidszorg.....................................................................................35
Bijlage 8:
EKD ..................................................................................................................................36
Bijlage 9:
Zorg voor Jeugd en de landelijk Verwijsindex Risicojongeren...................................39
Bijlage 10:
Centrum voor Jeugd en Gezin........................................................................................41
Bijlage 11:
Elektronisch Kinddossier - het Systeem Zorg voor Jeugd en de Verwijsindex risicojongeren...................................................................................................................42
2
Bijlage 1:
Begrippen, definities en afkortingen
RVTV Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning NIGZ
Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie
VWS
Volksgezondheid, Welzijn en Sport
GGD
Gemeentelijke Gezondheidsdienst
VROM Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu JGZ
Jeugdgezondheidszorg
PGO
Preventief GezondheidsOnderzoek
SCW
Sociaal Cultureel Werk
Wmo
Wet Maatschappelijke Ondersteuning
Wcpv
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
RIVM
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu
SES
Sociaal Economische Status
VGZ
VolkGezondheidZorg
RSU
Regeling Specifieke Uitkering
EKD
Elektronisch Kinddossier
ROC
Regionaal OpleidingsCentrum
CJG
Centrum voor Jeugd en Gezin
VWA
Voedsel- en Warenactiviteit
3
Bijlage 2:
Literatuurlijst
Bossuyt N., Van Oyen H, Gezondheidsrapport: Socio-economische verschillen in gezondheid. Wetenschappelijk Instituut Volksgezondheid, Afdeling Epidemiologie November 2001; Brussel Boverhof M. GGD West-Brabant. Ontwikkelingen SEGV in het verleden. In: Regionale VTV, Regionaal Kompas Volksgezondheid. Breda: GGD West-Brabant, 24 juli 2007. GGD West-Brabant; Kadernota Alcoholmatigingsbeleid in West-Brabant. 2008-2012, Breda juni 2007 GGD West-Brabant; Gezondheid telt! in West-Brabant, Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Uitgeverij RIVM, CO2 Premedia. Breda 2006 GGD West-Brabant; Gezondheid telt! in Aalburg. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Uitgeverij RIVM, CO2 Premedia. Breda 2006 GGD West-Brabant; Gezondheid telt! in Werkendam. Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Uitgeverij RIVM, CO2 Premedia. Breda 2006 GGD West-Brabant; Gezondheid telt! in Woudrichem, Regionale Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2006. Uitgeverij RIVM, CO2 Premedia. Breda 2006
Land H van 't, Ruiter C de, Berg M van den, Schoemaker C. Preventie gericht op drugs. In: Brancherapporten VWS. 11 mei 2005. Den Haag: VWS, 2005c Lucht, F van der (RIVM). Sociaaleconomische gezondheidsverschillen samengevat. In: Volksgezondheid Toekomst Verkenning, Nationaal Kompas Volksgezondheid. Bilthoven: RIVM, 20 juni 2006. Ministerie VWS en OCW, Koersbrief, over onderwijs, cultuur en sporteducatie. 3 augustus 2007. NIGZ, Wat kan u gemeente doen aan sociaal-economische gezondheidsverschillen, richtlijnen voor een wijkaanpak. 2006 De brochure is onderdeel van de map Bevorderen van gezond leven. NIGZ; Overgewicht; 15 normen voor opgroeien met een gezond gewicht: ingrediënten voor een lokale aanpak; Uitgeverij NIGZ, 2007 Nijboer, C en S. van Alst; Overgewicht. De gemeente aan zet. NIZG. Woerden 2005 Nijboer, Dr.Ir. C., "Overgewicht; Lokaal ingedikt en uitgediept". NIGZ, Woerden 2004 Operatie Jong, Koersen op het kind, kompas voor het nieuwe kabinet, Sturingsadvies deel 2, november 2006, drukkerij Groen, Leiden Stivoro, handleiding tabakspreventie in de nota Lokaal Gezondheidsbeleid, Den Haag, 2007 Trimbos-instituut, Handleiding depressiepreventie in de nota Lokaal Gezondheidsbeleid Verdurmen J, Ketelaars T, Van Laar M, Fact Sheet Drugsbeleid. Nationale Drug Monitor. Utrecht: Trimbos-instituut, 2005a Vereniging van Nederlandse Gemeenten en GGD Nederland, Onverdeeld gezond, terugdringen sociaal –economische gezondheidsverschillen en bevorderen gezond leven door lokaal beleid. 2004
4
Voedingscentrum; Handleiding preventie van overgewicht in lokaal gezondheidsbeleid. Voedingscentrum. Den Haag 2007. Voedingscentrum; Nederland in Balans. Masterplan Preventie Overgewicht 2005 - 2010. Voedingscentrum. Den Haag 2005 www.brancherapporten.minvws.nl
5
Bijlage 3
Relevante partijen c.q beleidsvelden
Partij/beleidsveld Speerpunt 1 beleidsvelden x jeugd x Onderwijsbeleid Sociale zaken/Bureau Altena Economische zaken x VROM x WMO x Openbare orde en veiligheid sport welzijn x Regionale partijen x GGD x GGZ x Stichting Mark en Maasmond x Novadic-Kentron/ de Hoop Woningbouw Justitie x x Huisartsen Loket Land van Heusden en Altena Ziekenhuizen x Verloskundigen x Voortgezet Onderwijs Lokale partijen Basisonderwijs x x Trema x Juvans Peuterspeelzalen Kinderdagverblijven Sportverenigingen x Gezondheidscentra x Tandartsen x Diëtisten Bibliotheek/ x gezondheidsinformatiepunt Arbodiensten Gemeenteraden burgers
1
Speerpunt 2
Speerpunt 3
Speerpunt 4
x x x
x x x
x x
x x
x
x x
x x
x
x
x x
x
x x
x x x
x x
x
x
x
x
x
x x x x x x x x x
x x x x
x x x x x x x x x x x x x
1
De meeste relevante partijen zijn gemerkt door middel van de ‘vetgemaakte’ kruisjes. Met deze partijen is voorafgaand aan de officiële inspraakavond overleg geweest.
6
Overleggen en klankbordgroepen Klankbordgroepen WMO OOGO Directeurenoverleg OAB werkgroep Regiegroep Jeugd Werkendam Overleg Jeugd Woudrichem Jeugd en Veiligheid 12Aalburg Cliëntenraad Ouderenbonden
x x
x x
x x
x
x
x
x
x x
x x
x x
x x
x
x
x
7
Bijlage 4
Wet Collectieve Preventie Volksgezondheid
§ 1. Inleiding Artikel 1 1. In deze wet en de daarop berustende bepalingen wordt verstaan onder: a. Onze Minister: Onze Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport; b. collectieve preventie: bescherming en bevordering van de gezondheid van de bevolking of van specifieke groepen daaruit alsmede het voorkómen en het vroegtijdig opsporen van ziekten onder die bevolking; c. epidemie van infectieziekten: een in korte tijd sterke toename van het aantal nieuwe patiënten lijdend aan een bij of krachtens artikel 2 of 3 van de Infectieziektenwet aangewezen ziekte; d. jeugdgezondheidszorg: preventieve gezondheidszorg ten behoeve van personen in de leeftijd van nul tot negentien jaar, bestaande uit de in artikel 3a, tweede lid, bedoelde taken. 2.
Bij algemene maatregel van bestuur kan voor één of meer van de bij die maatregel aangewezen taken met betrekking tot de jeugdgezondheidszorg een van het eerste lid, onderdeel d, afwijkende leeftijdsgrens worden vastgesteld, met dien verstande dat de maximumleeftijd ten hoogste op negentien jaar wordt gesteld.
§ 2. Gemeentelijke taken Artikel 2 1. Burgemeester en wethouders bevorderen de totstandkoming en de continuïteit van en de samenhang binnen collectieve preventie alsmede de onderlinge afstemming tussen deze collectieve preventie en de curatieve gezondheidszorg. 2. Ter verwezenlijking van het bepaalde in het eerste lid dragen burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: a. het verwerven van, op epidemiologische analyse gebaseerd, inzicht in de gezondheidssituatie van de bevolking; deze taak omvat in ieder geval het eenmaal per vier jaar, voorafgaand aan de opstelling van de nota gemeentelijk gezondheidsbeleid, bedoeld in artikel 3b, op landelijk gelijkvormige wijze verzamelen en analyseren van gegevens omtrent deze gezondheidssituatie. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen hieraan nadere regels worden gesteld. b. het bewaken van gezondheidsaspecten in bestuurlijke beslissingen; c. het bijdragen aan opzet, uitvoering en afstemming van preventieprogramma's, met inbegrip van gezondheidsvoorlichting en -opvoeding; d. het bevorderen van medisch-milieukundige zorg, waaronder in ieder geval wordt verstaan het signaleren van ongewenste situaties, het adviseren over risico's, in het bijzonder bij rampen of dreiging van rampen, het beantwoorden van vragen uit de bevolking, het geven van voorlichting en het doen van onderzoek; e. het bevorderen van technische hygiënezorg, waaronder in ieder geval wordt verstaan het bijhouden van een lijst met instellingen waar, gezien de aard van de doelgroep en de omstandigheden waaronder de activiteiten worden verricht, een verhoogd risico bestaat op verspreiding van pathogene micro-organismen, het adviseren van deze instellingen over mogelijkheden op het gebied van bouw, inrichting en organisatie van de activiteiten om deze risico's te verkleinen, het signaleren van ongewenste situaties, het beantwoorden van vragen uit de bevolking en het geven van voorlichting; f. het bevorderen van openbare geestelijke gezondheidszorg, waaronder in ieder geval wordt verstaan het signaleren en bestrijden van risicofactoren op het gebied van de openbare geestelijke gezondheidszorg, het bereiken en begeleiden van kwetsbare personen en risicogroepen, het functioneren als meldpunt voor signalen van crisis of dreiging van crisis bij kwetsbare personen en risicogroepen, het bieden van psychosociale hulp bij rampen en het tot stand brengen van afspraken tussen betrokken organisaties over de uitvoering van de openbare geestelijke gezondheidszorg.
8
3.
Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het tweede lid, onder a en onder c tot en met f, vermelde werkzaamheden nader worden uitgewerkt.
Artikel 3 1. Burgemeester en wethouders dragen zorg voor de uitvoering van de infectieziektebestrijding, waaronder in ieder geval wordt verstaan algemene infectieziektebestrijding, bestrijding van seksueel overdraagbare aandoeningen, waaronder aids, tuberculosebestrijding, bron- en contactopsporing bij vermoeden op epidemieën van infectieziekten, het beantwoorden van vragen uit de bevolking en het geven van voorlichting en begeleiding, voorzover dit bij algemene maatregel van bestuur is bepaald. 2. Onze Minister kan ter zake van de bestrijding van een epidemie van infectieziekten een aanwijzing geven aan burgemeester en wethouders, indien zij niet of niet naar behoren maatregelen treffen ter bestrijding van de epidemie, terwijl er ernstig gevaar voor de volksgezondheid dreigt en een bovenregionale verspreiding van de desbetreffende infectieziekte te verwachten is. 3. Onze Minister pleegt over een voornemen tot het geven van een aanwijzing overleg met burgemeester en wethouders. Hij deelt het nemen van de aanwijzing, onder vermelding van de redenen daarvoor, mee aan de beide kamers van de Staten-Generaal. Artikel 3a 1. Burgemeester en wethouders dragen eveneens zorg voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg. 2. Ter verwezenlijking van het eerste lid dragen burgemeester en wethouders in ieder geval zorg voor: a. het op systematische wijze volgen en signaleren van ontwikkelingen in de gezondheidstoestand van jeugdigen en van gezondheidsbevorderende en -bedreigende factoren; b. het ramen van de behoeften aan zorg; c. de vroegtijdige opsporing en preventie van specifieke stoornissen, met uitzondering van de perinatale screening op phenylketonurie (PKU), congenitale hypothyroïdie (CHT) en adrenogenitaal syndroom (AGS) en het aanbieden van vaccinaties voortkomend uit het Rijksvaccinatieprogramma; d. het geven van voorlichting, advies, instructie en begeleiding; e. het formuleren van maatregelen ter beïnvloeding van gezondheidsbedreigingen. 3. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen de in het tweede lid genoemde taken nader worden uitgewerkt.
Artikel 3b De gemeenteraad stelt vóór 1 juli 2003 en vervolgens elke vier jaar een nota gemeentelijk gezondheidsbeleid vast, waarin hij tenminste aangeeft hoe burgemeester en wethouders uitvoering geven aan de in de artikelen 2, 3, eerste lid, en 3a genoemde taken en de in artikel 5, tweede lid, genoemde verplichting. Artikel 4 1. Indien de gemeenteraad een bijdrage heft voor het verrichten van werkzaamheden in het kader van collectieve preventie draagt hij er zorg voor dat dit niet ten koste gaat van het bereik van deze werkzaamheden. 2. Geen bijdrage wordt geheven voor de bij of krachtens de artikelen 3 en 3a opgedragen taken, behoudens in gevallen bij algemene maatregel van bestuur genoemd. Artikel 5
9
Ter uitvoering van bij of krachtens deze wet opgedragen taken dragen burgemeester en wethouders zorg voor de instelling en instandhouding van gemeentelijke gezondheidsdiensten. Alvorens besluiten te nemen die belangrijke gevolgen kunnen hebben voor de collectieve preventie vragen burgemeester en wethouders advies aan de gemeentelijke gezondheidsdienst.
1. 2.
Artikel 5a Met inachtneming van bij algemene maatregel van bestuur te stellen regels, staat het burgemeester en wethouders vrij om de taken of onderdelen van taken, als bedoeld in artikel 3a, tweede lid, onder a tot en met d, te laten uitvoeren door instellingen die zorg verlenen als bedoeld in artikel 16 van het Besluit zorgaanspraken AWBZ. Artikel 6 1. Burgemeester en wethouders dragen er zorg voor dat de gemeentelijke gezondheidsdienst in ieder geval beschikt over deskundigen op de volgende terreinen: a. b. c. d. e. f. g. 2.
geneeskunde; epidemiologie; verpleegkunde; gezondheidsvoorlichting en -opvoeding; tandzorg; gedragswetenschappen; informatica.
Bij algemene maatregel van bestuur worden regels gesteld met betrekking tot de door de in het eerste lid genoemde deskundigen gevolgde opleidingen of verlangde deskundigheidseisen; de gestelde regels kunnen verschillen naar gelang de taken van de gemeentelijke gezondheidsdienst waarvoor de deskundigen worden ingezet.
Artikel 6a [Vervallen per 01-01-2003] § 3. Rijkstaken Artikel 7 1. Onze Minister bevordert de kwaliteit en de doelmatigheid van de collectieve preventie. 2. Hij stelt voor het eerst in 2002 en vervolgens elke vier jaar bij nota landelijke prioriteiten vast op het gebied van de collectieve preventie. 3. Hij stelt in ieder geval eenmaal per vier jaar een landelijk programma vast voor uitvoering van onderzoek op het terrein van collectieve preventie. 4. Hij draagt zorg voor de instandhouding en verbetering van de landelijke ondersteuningsstructuur. 5. Hij bevordert de interdepartementale en internationale samenwerking op het gebied van de collectieve preventie. Artikel 7a 1. Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet zijn belast de ambtenaren van het Staatstoezicht op de volksgezondheid. 2. De in het eerste lid bedoelde ambtenaren beschikken niet over de bevoegdheden, genoemd in de artikelen 5:18 en 5:19 van de Algemene wet bestuursrecht.
§ 4. Gegevensverstrekking
10
Artikel 8 1. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen met het oog op het bepaalde in artikel 2, tweede lid, onder a , regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van gegevens aan burgemeester en wethouders door personen en instellingen werkzaam op het terrein van de volksgezondheid. In de maatregel kan het stellen van nadere regels ten aanzien van daarbij aangewezen onderwerpen aan Onze Minister worden opgedragen. 2. Bij algemene maatregel van bestuur kunnen regels worden gesteld met betrekking tot het verstrekken van systematische informatie door gemeenten aan Onze Minister inzake de uitvoering van de wet. 3. De in dit artikel bedoelde algemene maatregelen van bestuur bevatten ten minste regels met betrekking tot de bescherming van de persoonlijke levenssfeer en de vergoeding van kosten, en kunnen de in het eerste en tweede lid bedoelde gegevensverstrekking verplicht stellen. § 5. Slotbepalingen Artikel 9 [Vervallen per 01-01-1989] Artikel 10 [Vervallen per 01-01-2003] Artikel 11 [Vervallen per 01-01-2003] Artikel 12 [Vervallen per 01-01-2003] Artikel 13 [Vervallen per 01-01-2003] Artikel 14 Deze wet treedt in werking met ingang van 1 januari 1989. Indien het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst wordt uitgegeven na 31 december 1988, treedt zij in werking met ingang van de dag na de datum van uitgifte van het Staatsblad waarin zij wordt geplaatst en werkt zij met uitzondering van het bepaalde in artikel 5, eerste lid, terug tot en met 1 januari 1989. Artikel 15 Deze wet kan worden aangehaald als 'Wet collectieve preventie volksgezondheid'. Lasten en bevelen dat deze in het Staatsblad zal worden geplaatst en dat alle ministeries, autoriteiten, colleges en ambtenaren wie zulks aangaat, aan de nauwkeurige uitvoering de hand zullen houden. Gegeven te 's-Gravenhage, 25 mei 1990
Beatrix
De Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, H. J. Simons Uitgegeven de zesentwintigste juni 1990 De Minister van Justitie, E. M. H. Hirsch Ballin
11
Bijlage 5: -
Relevante wetgeving op het terrein van de volksgezondheid
Algemene Bijstandswet Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) Arbeidsomstandighedenwet Besluit Invalidenparkeerkaart Besluit veiligheid attractie- en speeltoestellen Destructiewet Gemeentewet Gezondheidswet Grondwet Infectieziektenwet Kwaliteitswet Zorginstellingen Leerplichtwet Quarantainewet Tijdelijk Besluit Kwaliteitsregels van de Kinderopvang Waterleidingwet / Tijdelijke regeling legionellapreventie in leidingwater Wet ambulancevervoer Wet bijzondere opnemingen in psychiatrische ziekenhuizen (BOPZ) Wet collectieve preventie volksgezondheid (WCPV) Wet Gemeentelijke Onderwijsachterstandenbeleid (GOA) Wet Geneeskundige Behandelingsovereenkomst (WGBO) Wet Geneeskundige Hulpverlening bij Ongevallen en Rampen (WGHOR) Wet Individuele Beroepsbeoefenaren Gezondheidszorg (BIG) Wet kinderopvang Wet maatschappelijke ondersteunig (Wmo) Wet op de bevolkingsonderzoeken Wet op de Lijkbezorging Wet op de Openluchtrecreatie, het Besluit hygiëne, gezondheid en veiligheid kampeerterreinen, het Waterleidingsbesluit Wet op de uitoefening der Geneeskunst Wet rampen en zware ongevallen Wet Ziekenhuisvoorzieningen/de Wet Bouwbeheersing Zorgvoorziening Wetgeving speciaal onderwijs Woningwet / het Bouwbesluit Zorgindicatiebesluit Zorgverzekeringswet
12
Bijlage 6
Hoofdlijnenbrief Alcohol
13
14
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus 20018 2500 EA DEN HAAG
Ons kenmerk
Inlichtingen bij
Doorkiesnummer
Den Haag
Bijlage(n)
Uw brief
VGP/ADT 2811524 Onderwerp
Hoofdlijnenbrief alcoholbeleid
In de Kaderbrief 2007-2011 van 24 september jl waarin wij u informeerden over onze visie op gezondheid en preventie, alsmede in de brief van 28 juni jl waarbij u het programma voor Jeugd en Gezin Alle Kansen voor Alle Kinderen is aangeboden, zegden wij u toe te komen met uitwerkingen van het beleid gericht op het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. In het Coalitieakkoord van 7 februari 2007 en in het Beleidsprogramma 2007-2011 Samen werken, samen leven van 14 juni 2007 zijn op dit gebied al diverse maatregelen aangekondigd. Daarbij ligt een sterke focus op het alcoholgebruik door jongeren gezien de urgente problemen bij deze groep. Maar de gezondheidsschade en maatschappelijke schade door alcoholgebruik vragen ook om – zoals in het Coalitieakkoord aangegeven – voortzetting van het bestaande beleid in brede zin. Met deze brief informeren wij u, namens het kabinet, over de hoofdlijnen van het beleid ter voorkoming van schadelijk alcoholgebruik en de (uitwerking van) initiatieven op dit punt.
1.
Inleiding
1.1
Alcohol in onze samenleving
Alcohol is het meest gebruikte genotmiddel in ons land. Het gebruik is sociaal en economisch diep in onze samenleving geworteld. Er zijn ruim 61.000 vaste plaatsen waar alcoholhoudende dranken gekocht kunnen worden. Daarnaast is alcohol beschikbaar tijdens vele evenementen van tijdelijke aard (braderieën, buurtfeesten, kermissen, carnaval, Koninginnedag). Jaarlijks wordt voor € 3,2 miljard aan alcoholhoudende dranken in levensmiddelenwinkels en slijterijen gekocht. Van deze detailhandelsbestedingen vindt 28% plaats via de slijter. De omzet in de horeca is circa € 13,6 miljard; daarvan wordt naar schatting een kwart aan alcoholhoudende dranken besteed. De werkgelegenheid in de productiesector bedraagt circa 8.500 werknemers, in de horeca werken 300.000 mensen, in de slijterijsector 2.600.
1.2
Alcoholgebruik en alcoholproblemen
In 2005 dronken 11 miljoen Nederlanders gezamenlijk ruim 8,8 miljard glazen bier, wijn, mixdranken en gedistilleerd. Sinds 1980 zijn we méér wijn en mixdranken en minder gedistilleerd en bier gaan drinken. Toch is bier nog steeds de meest gedronken alcoholhoudende drank. Onmiskenbaar zijn aan alcoholgebruik positieve aspecten verbonden. Velen vinden het lekker en gezellig om te drinken. Bovendien versoepelt het gezamenlijke alcoholgebruik het leggen van sociale
Postbus 20350 2500 EJ DEN HAAG Telefoon (070) 340 79 11 Fax (070) 340 78 34
Bezoekadres: Parnassusplein 5 2511 VX DEN HAAG
Correspondentie uitsluitend richten aan het postadres met vermelding van de datum en het kenmerk van deze brief
Internetadres: www.minvws.nl
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
2
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
contacten. Van oudsher speelt alcohol ook een belangrijke rol wanneer er iets te vieren valt. Het drinken van een enkel glas alcoholhoudende drank levert bij volwassenen vrijwel nooit lichamelijke problemen op. Bij mensen van middelbare leeftijd heeft matig en verstandig gebruik zelfs een beschermend effect op het ontstaan van bepaalde hart- en vaatziekten. Dat neemt anderzijds niet weg dat overmatig gebruik riskant is en in de praktijk leidt tot lichamelijke en maatschappelijke schade. Bij de meeste lichamelijke schade is er sprake van een dosis respons relatie (het risico op schade neemt toe naarmate men méér drinkt). Kwetsbaar zijn vanzelfsprekend de organen die direct bij de opname en verwerking betrokken zijn, zoals de slokdarm, maag, lever, alvleesklier en hersenen. Volgens de Gezondheidsraad is één glas per dag bij vrouwen en twee glazen per dag bij mannen de bovengrens van aanvaardbaar alcoholgebruik 1 . Jongeren en vrouwen lopen een beduidend hoger risico op alcoholgerelateerde schade. Overmatig alcoholgebruik op jonge leeftijd leidt gemakkelijk tot alcoholvergiftiging en tot schade aan de hersenen. Die zijn immers nog in de groei. Het drinken van grote hoeveelheden alcohol in één keer, het zogenaamde binge-drinken 2 of coma-zuipen, is daarom erg onwenselijk. Vrouwen die veel drinken krijgen vaker borstkanker. Alcoholgebruik voor en tijdens de zwangerschap en in de lactatieperiode kan diverse gevolgen hebben voor het ongeboren kind en de baby. De risico’s en de ernst van de effecten nemen toe naarmate het gemiddelde alcoholgebruik en het aantal glazen per gelegenheid hoger is. De aard van de effecten bij de baby blijkt deels afhankelijk te zijn van het moment van blootstelling, maar alcoholgebruik kan op ieder moment in de zwangerschap ongewenste effecten veroorzaken. De negatieve maatschappelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik manifesteren zich vooral in het gezin, op het werk, in het verkeer en tijdens het uitgaan. Volgens een voorzichtige schatting van KPMG uit 2001 bedragen de maatschappelijke kosten van overmatig alcoholgebruik jaarlijks € 2,58 miljard. De opbrengst van de alcoholaccijnzen bedroeg in dat jaar € 0,85 miljard. Onderstaande kaders bevatten meer informatie over de gezondheidsschade en de maatschappelijke schade die met te veel alcoholgebruik gepaard gaat. Gezondheidsschade • Volgens een nieuwe meetmethode was in 2004 9,3% van de bevolking tussen 16–69 jaar “probleemdrinker” (stevige drinker met minimaal 2 alcoholgerelateerde problemen, zoals problemen thuis, heimelijk drinken, dronkenschap, zichzelf niet meer in de hand hebben). • In 2006 stonden 30.210 personen geregistreerd bij de (ambulante) verslavingszorg met alcoholgebruik als primaire problematiek. • Overmatig gebruik van alcohol veroorzaakt 4,5% van de ziektelast in Nederland. Dit is exclusief de ziektelast als gevolg van alcoholgerelateerde ongevallen. • Tussen de 1.500 en 2.300 sterfgevallen aan kanker hangen samen met chronisch excessief alcoholgebruik. Daarnaast zijn er jaarlijks 1.600 geregistreerde doden als gevolg van andere alcoholgerelateerde aandoeningen. Maatschappelijke schade
1 Richtlijnen goede voeding 2006. Gezondheidsraad, 2006. Het kabinet kan zich op dit punt in dit advies vinden. 2 Met binge drinken wordt meestal bedoeld het drinken van 5 of meer glazen alcoholhoudende drank bij één gelegenheid.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
3
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
• • • • •
Bijna één op vier daders van agressie in de privé-sfeer had ten tijde van de agressie alcohol gebruikt 3 . Het ziekteverzuim van probleemdrinkers ligt 2 tot 6 keer hoger dan gemiddeld 4 . Naar schatting is 25% van de verkeersdoden in Nederland het gevolg van alcoholgebruik. Veel geweldsdelicten gaan met alcohol gepaard. 5,2% van de burgers heeft overlast van dronken personen op straat.
1.3
Jongeren en alcohol
Onderzoek toont aan dat 15% van de jongeren zegt 11 jaar of jonger te zijn geweest toen zij hun eerste drankje dronken 5 . De meesten beginnen rond het 12e levensjaar te drinken. De Nederlandse jongere behoort tot de stevigste drinkers van Europa. In 2005 had 61% van de twaalfjarigen ooit alcohol gedronken; 23% de afgelopen maand, waarvan tweederde ook binge-drinker is. Bij 14-jarigen zijn die cijfers: 82% ooit-gedronken; 54% ook de afgelopen maand, waarvan driekwart binge-drinker 6 . In 1983 7 lag de consumptie bij kinderen 8 nog op een duidelijk veel lager niveau. Toen dronk slechts 30% van de 12-jarigen en 49% van de 14-jarigen. Maandelijks alcoholgebruik kwam bij de 12-jarigen nauwelijks voor (9%), bij de 14-jarigen iets meer (25%). In de beleidsbrief Alcohol en Jongeren van 24 maart 2005 9 werden dan ook twee belangrijke zorgwekkende trends benoemd: a) kinderen drinken steeds eerder (op jongere leeftijd) en b) jongeren drinken erg veel. Uit onlangs op de website van Medisch Contact gepubliceerde cijfers 10 blijkt dat deze trends inmiddels ook in de zorg zichtbaar zijn: het aantal 10–15 jarigen dat in een ziekenhuis wordt behandeld wegens alcoholvergiftiging is sinds 2000 verzesvoudigd. Voor de ontwikkeling van het alcoholbeleid is het belangrijk te weten waaróm het alcoholgebruik bij jongeren de afgelopen decennia zo is toegenomen. Dat hangt - naar onze mening - samen met de volgende economische en maatschappelijke ontwikkelingen: • de slechte naleving van de leeftijdsgrenzen, gecombineerd met een beperkte toezichtcapaciteit; • de introductie van voor jongeren aantrekkelijke zoete (mix)dranken; • de relatief goedkoper geworden detailhandelsprijzen, gecombineerd met een toename van het gemiddelde maandinkomen van jongeren; • de toename van het aantal legale en illegale uitgaansgelegenheden, speciaal gericht op jongeren; • de toename van het aantal ouders dat stevig alcoholgebruik door hun jonge kinderen tolereert; • de toegenomen populariteit van binge-drinken (drinken om dronken te worden). 3 K.J. Hajema. Publieke agressie en agressie in de privé-sfeer in Oostelijk Zuid-Limburg. GGD Oostelijk Zuid-Limburg, 2004. 4 E. van der Maas. Alcohol en werk, NIGZ, 2006. Hier moet wel in het oog worden gehouden dat samenloop van ziekteverzuim en probleemdrinken niet persé duidt op oorzakelijkheid, in die zin dat het verzuim komt vanwege het probleemdrinken. 5 R. Vet e.a. Het gebruik van alcohol door jongeren en de rol van ouders; resultaten van twee metingen. IVO, 2007. 6 S. van Dorsselaer e.a. Gezondheid en welzijn van jongeren in Nederland. Trimbos-instituut, 2007. 7 H.J. van der Wal e.a. Roken, drinken en cannabisgebruik. Stichting Wetenschappelijk Onderzoek van Alcohol- en Druggebruik, 1985. 8 Het woord kinderen wordt gebruikt als het jongeren onder de 16 jaar betreft. 9 Tweede Kamer nr. 27565, nr. 29 10 H. Valkenberg e.a. Alcohol en jongeren; een ongelukkige combinatie. http://medischcontact.artsennet.nl
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
4
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Om het toegenomen alcoholgebruik in breder perspectief te plaatsen, betrekt het ministerie voor Jeugd en Gezin het thema “alcohol en jongeren” bij de Jeugdcultuurdebatten die dit najaar worden georganiseerd.
1.4
Motieven en doelstellingen alcoholbeleid
Uit voorgaande cijfers blijkt dat jongeren tegenwoordig te jong, te vaak en te veel drinken. Dit hoge alcoholgebruik op jonge leeftijd laat diepe sporen na. Het leidt tot acute intoxicaties en zorgt voor blijvende schade voor de jonge hersenen die nog volop in ontwikkeling zijn, wat vanzelfsprekend invloed heeft op hun prestaties op school. Daarnaast gaat drankmisbruik op jonge leeftijd vaak gepaard met overlast en lopen jongeren die vroeg beginnen met drinken een verhoogd risico op alcoholgerelateerde problemen op latere leeftijd. Zowel bij jongeren als bij volwassenen heeft overmatig alcoholgebruik en probleemdrinken niet alleen gevolgen voor de drinker zelf, maar ook voor zijn of haar directe omgeving: ouders, partner, kinderen, vrienden, collega’s etc. Het gaat derhalve zowel om gezondheidsschade als maatschappelijke schade. Deze schets van de problematiek geeft de belangrijkste motieven voor overheidsingrijpen: • voor wat betreft jongeren geldt het paternalistische motief (de gezondheid en het welzijn van jongeren is in het geding); • voor wat betreft openbare orde problemen, agressie, geweld en ongevallen geldt het motief van het bestrijden van overlast en schade. De doelstelling van het beleid ten aanzien van alcohol in algemene zin is het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik. De belangrijkste doelgroep van het alcoholbeleid zijn de jongeren. Voorkomen is immers beter dan genezen. Maar het kabinet wil ook dat minder volwassenen alcoholgerelateerde problemen hebben en dat de schade die drinken met zich brengt beperkt wordt. In het kort wil het kabinet uiteindelijk met het landelijke alcoholbeleid bereiken dat: • kinderen niet vóór hun 16de jaar beginnen met drinken 11 ; • jongeren minder gaan drinken; • minder mensen lichamelijk of geestelijk afhankelijk worden vanwege overmatig alcoholgebruik; • de schadelijke gevolgen van overmatig alcoholgebruik in bijzondere situaties worden verminderd (in het gezin, op het werk, in het verkeer en bij het uitgaan). Streefcijfers 2011 Voor 2011 zijn concrete streefcijfers geformuleerd voor twee doelstellingen: • het percentage kinderen van 12 t/m 15 jaar dat alcohol gebruikt moet in 2011 teruggebracht zijn tot 62% (in 2003: 82% 12 ); • het percentage volwassen probleemdrinkers moet in 2011 teruggebracht zijn naar 8% (in 2004: 9,3% 13 ).
1.5
Verantwoordelijkheden en samenwerking
11 Gemeenten die vanwege bijzondere omstandigheden een leeftijdsgrens van 18 jaar wensen in te voeren kunnen daartoe besluiten (zie paragraaf 3.4). 12 Data Trimbos-instituut uit het peilstationsonderzoek 2003. 13 G.J. Meerkerk e.a. Het meten van probleemdrinken; ontwikkeling en validatie van een verkorte vragenlijst ter meting van problematisch alcoholgebruik in de algemene bevolking. IVO, 2007.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
5
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
De taak van de landelijke overheid om op dit terrein beleid te ontwikkelen vloeit rechtstreeks voort uit de Grondwet. In artikel 22 van de Grondwet staat immers letterlijk: 'De overheid treft maatregelen ter bevordering van de volksgezondheid'. De minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS) draagt systeemverantwoordelijkheid voor dit beleidsterrein. De minister voor Jeugd en Gezin voert de regie over het thema gezond opgroeien, waaronder het bevorderen van een gezonde leefstijl valt. De minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) is verantwoordelijk voor het beleid ten aanzien van de openbare orde en veiligheid. Alcoholgebruik is een van de aanjagers van geweld, met name in het uitgaansleven. Het voorkomen van schadelijk alcoholgebruik, vooral onder jongeren, is een breed gedragen doelstelling. Om deze doelstelling te bereiken is het wenselijk dat ook alle andere partijen (gemeenten, verzekeraars, zorgaanbieders, scholen, het bedrijfsleven, alcoholproducenten, alcoholverkopers, voorlichtingsinstellingen, sportverenigingen en óók ouders en de jongeren) hun verantwoordelijkheid nemen. Het overleg over de uitvoering van het alcoholbeleid en over de inzet van de direct betrokken maatschappelijke organisaties en van het belanghebbend bedrijfsleven krijgt gestalte in het Regulier Overleg Alcoholbeleid (ROA) 14 . Onder het ROA is een speciale Werkgroep alcohol en jongeren gevormd. Deze werkgroep heeft het rapport Het is toch niet normaal als je voor je 16e alcohol drinkt? opgesteld. Het rapport is een inventarisatie van bestaande en geplande preventieactiviteiten die een aantal partijen (het Trimbos-instituut, het Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie (NIGZ), de Stichting Verantwoord Alcoholgebruik (STIVA), Koninklijk Horeca Nederland (KHN) en de ministeries van VWS en van Justitie) ieder vanuit hun eigen rol en op hun eigen terrein gaan uitvoeren om in ieder geval het drinken onder de 16 jaar tegen te gaan. De alcoholbranche heeft inmiddels een webportal geïntroduceerd, Koninklijk Horeca Nederland draagt de boodschap “niet drinken onder de 16” uit bij regionale evenementen, het ministerie van Justitie financiert de evaluatie van de Kwaliteitsmeter Veilig Uitgaan en het ministerie van VWS voert de campagne Zeg NEE tegen alcoholschade uit. Door afstemming van de activiteiten worden de beschikbare preventiebudgetten optimaal ingezet. Onlangs zijn ook het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel en het NOC*NSF aan de Werkgroep gaan deelnemen en activiteiten gaan ontplooien. Het kabinet wil ook een beroep doen op andere partijen. Daarom zullen wij de komende periode in het kader van de eerdergenoemde Jeugdcultuurdebatten gesprekken gaan voeren met onder meer de cultuur- en de sportsector, de gemeenten en het onderwijs. Zij hebben vanuit hun eigen invalshoeken belang bij gezonde en actieve jongeren, sporters, burgers en leerlingen. Samenwerken in de praktijk Met steun van het Rijk of van de landelijke instituten zijn de afgelopen periode diverse regio’s de strijd aangegaan tegen overmatig alcoholgebruik door jongeren. Op deze manier versterken de landelijke en de lokale aanpak van deze problematiek elkaar. 14 Hierin zijn vertegenwoordigd: Algemene Nederlandse Bond van Frisdrankfabrikanten en Groothandelaren in Dranken, Algemene Nederlandse Drankbestrijders Organisatie, Bedrijfschap Horeca en Catering, Centraal Brouwerij Kantoor, Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, GGZ Nederland, Koninklijk Horeca Nederland, Nationaal Instituut voor Gezondheidsbevordering en Ziektepreventie, Nederlands Politie Instituut, NOC*NSF, Platform Verkoop Alcoholhoudende Dranken voor Thuisverbruik, Platform Vrijwilligersorganisaties Alcohol- en Drugspreventie, Regionale instellingen voor verslavingszorg, Productschap Dranken, commissie bier, commissie gedistilleerd en commissie slijters, Productschap Wijn, Koninklijke SlijtersUnie, Stichting Alcoholpreventie, Stichting Verantwoord Alcoholgebruik, Stichting Zelfhelp, Trimbos instituut, VNG, Veilig Verkeer Nederland en VNO-NCW.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
6
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
•
•
•
1.6
Het ministerie van BZK heeft bijvoorbeeld afspraken gemaakt met 11 gemeenten in de regio IJsselland en 9 gemeenten in de regio Noord-Holland-Noord over de wederzijdse inspanningen ten behoeve van de aanpak van overmatig alcoholgebruik onder jongeren en de overlast en het geweld dat daaruit voortvloeit. In de Achterhoek werken 8 gemeenten samen in het alcoholproject Minder drinken ook in de Achterhoek. Als onderdeel van dit project is de interventie Boete of Kanskaart ontwikkeld. Het doel van deze interventie is om jongeren en hun ouders te leren wat de risico’s zijn van het (overmatig) drinken van alcohol op jonge leeftijd. De interventie wordt uitgevoerd door het openbaar ministerie, de politie, bureau HALT, IrisZorg, het NIGZ en de GGD. In Zuidoost-Brabant werken 21 gemeenten samen met als doel het tegengaan van alcoholgebruik onder de 16 jaar en het terugdringen van openbare dronkenschap. In het kader van dat regionale project, getiteld Laat je niet flessen, voeren de Voedsel en Waren Autoriteit, de politie en de gemeenten in gezamenlijkheid de Handhavingsactie Geflest uit.
Effectieve beleidsinstrumentenmix
Door uitgebreid onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie weten we welke beleidsinstrumenten het meest effectief zijn. De wetenschappelijke kennis is in 2003 samengebracht in het rapport Alcohol: no ordinary commodity; research and public policy 15 . Hierin staat dat het meeste te verwachten is van de inzet van de volgende vier alcoholbeleidsmaatregelen: • reguleren (beperken) van de aanbodzijde van de markt (o.m. leeftijdsgrenzen, slijterijverkoop, minder verkoopppunten, openingstijden, verhoging van de accijns); • meer toezicht; • maatregelen om rijden onder invloed tegen te gaan; • meer kortdurende interventies voor mensen met beginnende alcoholproblemen. Kortom: er zijn effectieve beleidsmaatregelen 16 voor handen. Deze zijn zowel toepasbaar in landen die geen (of nauwelijks) alcoholbeleidsmaatregelen hebben ingevoerd, als in landen die dat al wel hebben gedaan. In Nederland is dat laatste het geval. Wij hebben al sinds de Middeleeuwen accijns; de alcoholvoorlichting begon in 1803, de eerste drankwet is uit 1881. Er is al 200 jaar Staatstoezicht en de alcoholzorg is meer dan 125 jaar oud. Maar deze instrumenten blijken niet krachtig genoeg meer om het alcoholprobleem – met name onder jongeren - aan te pakken. De bestaande alcoholbeleidsmaatregelen dienen aangescherpt te worden. Het kabinet stelt daarom in deze hoofdlijnenbrief een integraal en samenhangend pakket aan aanvullende beleidsmaatregelen voor, waarbij primair gekozen is voor de hierboven genoemde door de Wereldgezondheidsorganisatie geadviseerde beleidsmaatregelen. Deze beleidsmaatregelen zullen worden ondersteund door voorlichting. Dan heeft voorlichting een optimaal effect. Om de voorlichtingsboodschap niet te ondergraven, wordt tegelijkertijd de alcoholreclame beperkt. De voorgestelde maatregelen zijn – gezien de problematiek - proportioneel en houden rekening met de eigen verantwoordelijkheid van volwassenen, ouders, maatschappelijke organisaties en bedrijven (horeca, detailhandel etc.) en jagen deze ook aan.
15 Th. Babor a.o. Alcohol: no ordinary commodity; research and public policy. Oxford University Press, 2003. 16 Zoals onder meer in de eerder genoemde Kaderbrief 2007-2011 toegelicht hoeft een effectieve beleidsmaatregel niet altijd kosteneffectief te zijn. Dit hangt deels af van de kosten die met implementatie en handhaving gemoeid zijn.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
7
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Per doelstelling en doelgroep verschillen de instrumenten. De beleidsmaatregelen gericht op jongeren richten zich op (school)voorlichting, beperken van de beschikbaarheid, ge- en verboden en reclamebeperking. Die gericht op volwassenen mikken meer op (ouder)voorlichting, kortdurende preventieve interventies, maatregelen tegen rijders onder invloed en (lichte) prijsprikkels. Er wordt dus geen algemeen ontmoedigingsbeleid gevoerd. Immers, alcoholgebruik is als zodanig niet verkeerd. Matig gebruik bij mensen van middelbare leeftijd kan zelfs bepaalde gezondheidsvoordelen hebben. Overmatig gebruik kan het beste worden tegengegaan door die instrumenten te kiezen die het verantwoordelijkheidsbesef van volwassen consumenten, producenten en verstrekkers verstevigen. Omdat sommige maatregelen het beste op lokaal niveau ingevuld kunnen worden, kiest het kabinet ervoor gemeenten extra handvatten te bieden om eigen aanvullend alcoholbeleid te ontwikkelen. Op die manier kunnen problemen worden aangepakt op een wijze die aansluit bij de lokale wensen en past bij de plaatselijke gewoonten. Zo worden bovendien alleen extra regels geïntroduceerd op plekken waar het ècht nodig is. Een gevolg van deze lokale beleidsvrijheid is wel dat er tussen de gemeenten verschillen zullen komen in de wijze waarop de alcoholproblematiek wordt aangepakt. De ene gemeente zal kiezen voor strafbaarstelling in de openbare ruimte, de andere zal in een verordening vastleggen dat jongeren beneden een bepaalde leeftijd vanaf een bepaald tijdstip niet meer mogen worden binnengelaten in de plaatselijke horeca. Gemeenten zullen wellicht ook méér dan nu eigen beleidsdoelstellingen gaan formuleren, bijvoorbeeld met betrekking tot openbare orde en overlast. Het kabinet realiseert zich dat lokale beleidsdifferentiatie wèl betekent dat gemeenten extra aandacht moeten besteden aan het bekendmaken van de plaatselijke alcoholregelgeving.
2.
Voorlichting en zorg
2.1
Voorlichtingsprojecten en -campagnes
Het doel voor de komende jaren is om de onderwerpen alcohol, drugs en tabak beter in samenhang te behandelen en in de toekomst de voorlichting rond deze riskante middelen meer te integreren. Momenteel voeren zowel het Trimbos-instituut als het NIGZ in opdracht van het ministerie van VWS voorlichtingscampagnes rond het thema alcohol uit. Vanaf 1 januari 2008 zullen alle alcoholvoorlichtingscampagnes worden uitgevoerd door het Trimbos-instituut. De bundeling van overheidsvoorlichtingscampagnes rond het thema alcohol bij één instituut, dat bovendien gespecialiseerd is in onderzoek naar het gebruik van riskante middelen, leidt tot meer duidelijkheid bij het publiek en de intermediaire organisaties. Op deze wijze wordt versnippering van de verschillende activiteiten tegengegaan. Bovendien wordt bevorderd dat de voorlichtingsboodschappen voor de diverse doelgroepen elkaar naadloos aanvullen. Het uitgangspunt van het alcoholvoorlichtingsbeleid ligt voornamelijk bij het creëren van bewustwording bij jongeren en hun directe omgeving, zoals ouders en docenten. Dit wordt via de meest gangbare wegen gedaan: via jongeren zelf, school en de media. Het gaat dan in de praktijk om de volgende drie alcoholvoorlichtingsprojecten.
De leefstijlcampagne alcohol gericht op de doelgroep jongeren • Deze campagne, bij het publiek bekend onder de slogans DRANK maakt meer kapot dan je lief is en DRANK, de kater komt later, is sinds vele jaren vooral gericht op jongeren. Het belangrijkste doel van deze campagne is de kennis van jongeren vergroten over de nadelen van risicovol en overmatig alcoholgebruik. De activiteiten vonden de afgelopen jaren vooral plaats op lokaal niveau – meestal in de zomer - in samenwerking met regionale Instellingen voor Verslavingszorg en GGD'en, de zogenaamde steunpunten. Vaak werd gekozen voor zogenaamde peer-education: jongeren lichten
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
8
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
andere jongeren voor over de gevolgen van alcoholmisbruik. Uit onderzoek naar de zomercampagne 2003 17 bleek dat peer-education een positieve invloed heeft op de intentie van jongens om het alcoholgebruik te minderen. In het kader van deze leefstijlcampagne zijn voorlichtingsmaterialen, rapporten en verslagen uitgegeven, studiedagen georganiseerd, de Alcohol Infolijn bemenst en de website www.alcoholinfo.nl beheerd. De campagne wordt vanaf 2008 door het Trimbos-instituut uitgevoerd, als onderdeel van het ZONMw-programma Landelijke leefstijlcampagnes.
Het schoolproject De gezonde school en genotmiddelen voor het onderwijs • Wetenschappelijk onderzoek heeft aangetoond dat het gebruik van drugs en alcohol de leerprestaties van jongeren beïnvloedt. Volgens kinderartsen kunnen jongeren die regelmatig veel alcohol drinken één of enkele studieniveaus naar beneden zakken. Daarnaast wordt er regelmatig gesuggereerd dat er een verband is tussen frequent alcoholmisbruik en schooluitval. Dit verband valt op dit moment niet te onderbouwen met kwantitatieve gegevens vanuit onderzoek naar schooluitval. Daarom zal samen met het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen in het kader van het project Aanval op de uitval worden onderzocht welke sociaal-economische en gezondheidsfactoren (waaronder alcohol en drugs) verband houden met leerprestaties en hieraan gerelateerde schooluitval. Het project De gezonde school en genotmiddelen, een preventieproject van het Trimbos-instituut voor basis- en voortgezet (speciaal) onderwijs, zal worden gecontinueerd. Jongeren experimenteren met genotmiddelen. Daarom is goede begeleiding van experimenteergedrag op school en in de opvoeding nodig. Een goede begeleiding houdt in dat jongeren die niet willen roken, drinken of drugs uitproberen in hun keuze bevestigd worden. Jongeren die wel experimenteren, krijgen goede voorlichting zodat ze weten wat de risico's zijn. Verbieden van genotmiddelengebruik is niet zinvol. Feitelijke informatie geven, het stellen van regels en grenzen, vroegtijdig signaleren en begeleiden van leerlingen met problemen heeft wel zin. Het project geeft informatie over genotmiddelen, besteedt aandacht aan de risico's, aan houdingsaspecten en aan sociale vaardigheden als 'nee' leren zeggen, groepsdruk en weerbaarheid. De ouders van de leerlingen worden bij de voorlichting en begeleiding betrokken. Ook wordt de kennis van docenten door dit project verhoogd, waardoor zij eerder en beter in staat zijn te signaleren dat leerlingen alcoholgerelateerde problemen hebben. Zonodig kan dan verwezen worden naar bijvoorbeeld een Zorgadviesteam (ZAT). Het project zorgt in het basis- en voortgezet onderwijs voor een doorlopende leerlijn via een elektronische leeromgeving. Het project heeft een bereik van circa 30% in het basisonderwijs en van 60% in het voortgezet onderwijs 18 . Uit evaluatiestudies blijkt het project een positief effect te hebben op de kennis over genotmiddelen, de risico's van genotmiddelengebruik en waar je terecht kan als je problemen hebt 19 20 . • De campagne Voorkom alcoholschade bij uw opgroeiende kind gericht op de doelgroep ouders Het is voor ouders vaak moeilijk om met het onderwerp alcoholgebruik om te gaan in de opvoeding. Ouders weten te vaak niet goed tot welke leeftijd hun kind beter geen alcohol kan drinken en wanneer een kind eenmaal drinkt - wat een verstandige hoeveelheid voor een tiener is. Ouders zijn bovendien onvoldoende op de hoogte van de schadelijke gevolgen van het alcoholgebruik door kinderen. Daarom is 19 december 2006 de Postbus 51 campagne Voorkom alcoholschade bij uw
17 D. de Graaff e.a. Evaluatie van de zomercampagne 2003 : DRANK, de kater komt later. Rescon, 2004. 18 De verwachting is dat deze bereikcijfers de komende jaren nog circa 10 procentpunt zullen stijgen. 19 ResCon, research & consultancy. De gezonde school en genotmiddelen 1995-1998. Eindevaluatie. ResCon, 1999. 20 T. Vogels e.a. Jongeren, seksualiteit, preventie en hulpverlening. Een verkenning van de situatie in 2002. TNO, 2002.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
9
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
opgroeiende kind van start gegaan. In deze campagne worden ouders bewust gemaakt van het feit dat ze zelf een belangrijke rol hebben in het uitstellen van het alcoholgebruik bij hun kinderen. Bovendien krijgen ouders handvatten aangereikt om hier in de opvoeding op een effectieve manier aandacht aan te besteden. De eerste resultaten van deze campagne zijn positief. De waardering is met een 7,5 hoog (benchmark voor overheidscampagnes is 6,9). Zelfs jongeren, op wie de campagne zich eigenlijk niet richt, beoordelen de campagne met een 7,2. De campagne is er ook in geslaagd om ouders specifiek aan te spreken. Ouders geven veel vaker dan andere leden van het algemeen publiek aan dat ze zich aangesproken voelen door de campagne en dat de boodschap voor hen van persoonlijk belang is. Vergeleken met andere overheidscampagnes vindt het algemeen publiek de campagne vooral geloofwaardig en opvallend. Vanaf eind september 2007 worden onder de slogan Zeg NEE tegen alcoholschade bij uw opgroeiende kind in het hele land ouderavonden georganiseerd. Het ministerie voor Jeugd en Gezin zal vanaf 2008 middelen ter beschikking stellen, zodat het Trimbos-instituut het project verder over het land uit kan gaan rollen.
2.2
Zorg bij beginnende alcoholproblematiek
Het kabinet streeft naar continuering en implementatie van enkele nieuwe effectieve interventies voor mensen met beginnende alcoholproblematiek.
Continueren Partnership Vroegsignalering Alcohol • Het is belangrijk dat alcoholproblemen in een vroeg stadium worden gesignaleerd en dat er meer hulp komt voor mensen met beginnende alcoholproblemen. Er is een scala aan effectieve kortdurende interventies die mensen weer tot een verantwoord alcoholgebruik kunnen brengen. Preventie, vroegsignalering en kortdurende interventies zijn de beste instrumenten om ernstige schade en daarmee hoge kosten te voorkomen. Mensen met alcoholproblemen komen nu vaak bij de eerste- en tweedelijnsgezondheidszorg met gezondheidsklachten zonder dat hun alcoholprobleem wordt herkend en behandeld. Het probleem is dat deze kortdurende interventies tot nu toe weinig bekend zijn bij de professionals in de (preventieve) gezondheidszorg en dat ze nauwelijks ter preventie van probleemdrinken worden toegepast. Daarom financierde het ministerie van VWS sinds 2005 het Partnership Vroegsignalering Alcohol, een samenwerkingsverband tussen diverse partijen in de gezondheidszorg die de hulp aan mensen met beginnende alcoholproblemen een extra impuls willen geven. Het Partnership brengt kortdurende interventies beter onder de aandacht bij professionals en huisartsen en verbetert de samenwerking tussen de verslavingszorg, eerstelijnszorg en ziekenhuizen. Preventie en zorg sluiten daardoor beter op elkaar aan. Bij het Partnership zijn onder meer het Trimbos-instituut, het Nederlands Huisartsengenootschap, het kwaliteitsinstituut voor de gezondheidszorg CBO en de afdeling WOK van het UMC St. Radboud betrokken. De afgelopen drie jaar zijn vijf pilotprojecten gestart die het volgende hebben opgeleverd: • de implementatie van een door het Nederlands Huisartsen Genootschap opgestelde standaard problematisch alcoholgebruik onder huisartsen; • de nascholing van huisartsen op het gebied van problematisch alcoholgebruik en van motiverende gespreksvoering; • een handleiding alcoholconsultatieprojecten met als doel een brug te slaan tussen de eerstelijnsen de gespecialiseerde zorg; • het basispreventieprogramma vroegsignalering alcohol; • een overzicht van de mogelijkheden om op gemeentelijk niveau de vroegsignalering op te pakken en een inventarisatie van best practices in de ziekenhuiszorg.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
10
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
In 2008 zal het Partnership worden uitgebreid met partijen in de tweedelijnsgezondheidszorg die actief bezig zijn met preventie van probleemdrinken en zullen protocollen worden ontwikkeld voor vroegsignalering en kortdurende interventies specifiek voor jongeren.
Financieren van anonieme e-consulten • Er zijn diverse e-consult programma’s waarbij anonieme, maar toch individuele hulp via internet wordt geboden. De voor de reguliere verslavingszorg zo moeilijk bereikbare drinkers – vrouwen, goed opgeleiden en werkenden - willen online, op maat toegesneden voorlichting en hulp bij hun alcoholproblemen. Dat blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat het aantal online aanmeldingen van vrouwen en werkenden ruim twee keer zo hoog ligt als bij de face-to-face contacten. E-consult is ook effectief 21 . Het alcoholgebruik van de deelnemers aan online hulp daalt fors en ook gezondheidsklachten blijken na de internetconsulten te zijn afgenomen. Internethulp biedt uitkomst aan mensen die niet zo snel hulp zullen zoeken bij de reguliere hulpverlening. Dat is vanuit preventief oogpunt waardevol. Er is op dit ogenblik geen structurele financiering van anonieme e-consulten. Het kabinet streeft er naar om - samen met de verzekeraars – een oplossing hiervoor te zoeken.
3.
Drank- en Horecawet
3.1
Wetsvoorstel Drank- en Horecawet zal worden uitgebreid
De afgelopen jaren is een wijziging van de Drank- en Horecawet voorbereid die onder meer tot doel heeft het vergunningstelsel te vereenvoudigen, om zodoende de administratieve lasten te verlagen. De ministerraad stemde op 10 november 2006 met dit wetsvoorstel in. In april 2007 bracht de Raad van State hierover advies uit. Het kabinet heeft besloten dit wetsvoorstel niet meer in zijn huidige vorm aan uw Kamer aan te bieden, maar aan te vullen met de in het Coalitieakkoord en in het Beleidsprogramma 2007-2011 genoemde extra maatregelen ter verscherping van het toezicht en ter beperking van het overmatig alcoholgebruik bij jongeren. Zodoende kunnen alle wijzigingen gezamenlijk worden beschouwd en met u worden besproken. In de volgende paragrafen zijn de wijzigingen opgenomen die het kabinet in dit nieuwe wetsvoorstel op wil nemen.
3.2
Aanpassing van het vergunningstelsel Vereenvoudiging vergunningstelsel
• In het nieuwe wetsvoorstel Drank- en Horecawet zullen de hiervóór genoemde voorstellen ter vereenvoudiging van het vergunningstelsel worden opgenomen. Het gaat dan met name om het voorstel de Drank- en Horecawetvergunning op naam van het bedrijf of de ondernemer te stellen. Voor nieuwe leidinggevenden komt een meldingsplicht. Verder wordt voorgesteld de verklaring omtrent het gedrag (VOG) in de Drank- en Horecawet te introduceren. Op 3 december 2007 zal hierover nader overleg met gemeenten in het Strategisch Beraad Veiligheid plaatsvinden. De VOG gaat de toets op grond van het huidige Besluit eisen zedelijk gedrag Drank- en Horecawet vervangen. De VOG werkt met screeningsprofielen. Dat wil zeggen dat de justitiële antecedenten die bij de beoordeling van de VOG worden betrokken, afhankelijk zijn van en gerelateerd worden aan de aard van de functie. Voor een leidinggevende in een horeca-bedrijf gelden bijvoorbeeld andere risico’s dan voor een onderwijzer. De voor alcoholverstrekking relevante VOG-profielen zullen opnieuw worden bezien. De BIBOB-toets blijft toepasbaar voor gemeenten. Het gaat hierbij nadrukkelijk om (meestal procedurele) vereenvoudigingen die per saldo geen afbreuk doen aan het belang van bevordering van de integriteit binnen de bedrijfstak noch aan de
21 H. Riper e.a. E-Mental Health; High Tech, High Touch, High Trust. Trimbos-instituut, 2007.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
11
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
volksgezondheidsbelangen die de Drank- en Horecawet dient, maar het voor ondernemers wèl minder ingewikkeld maakt en hierdoor minder lasten geeft.
Nieuwe regelgeving m.b.t. alcoholverstrekking in (sport)kantines • De huidige Drank- en Horecawet kent diverse regels met betrekking tot paracommerciële rechtspersonen met een kantine, clubhuis of sociëteit. In de praktijk gaat het vooral om sportverenigingen, club- en buurthuizen, kerkgenootschappen en studentenverenigingen die in eigen beheer een kantine exploiteren waarin tegen betaling alcoholhoudende drank wordt verstrekt. De huidige regelgeving ter voorkoming van onwenselijke mededinging ten opzichte van de reguliere horeca zal worden herzien. Nu is er een lappendeken aan mededingingsregelgeving: koepelovereenkomsten, regels bij bestuursreglementen - al dan niet gebaseerd op diverse modelbestuursreglementen - en gemeentelijke regels. Het plan is al die regelingen te vervangen door uniforme landelijke paracommercie-regels, neergelegd in de Drank- en Horecawet. Het gaat in de praktijk om de regels die bepalen wannéér aan wíe in kantines van sportverenigingen en andere paracommerciële rechtspersonen alcohol mag worden verstrekt. De nieuwe regelgeving betekent voor de sportverenigingen met een kantine in eigen beheer, dat de mogelijkheden om aan niet-leden alcohol te verstrekken en om privé-feesten te organiseren landelijk geregeld zullen worden. De (sport)kantines blijven vanzelfsprekend vergunningplichtig. In de wet zal opgenomen worden dat de burgemeester in bepaalde gevallen een ontheffing kan verlenen van de nieuwe regels. 3.3
Nieuwe rol burgemeester
In het nieuwe wetsvoorstel Drank- en Horecawet zullen ten aanzien van de rol van de burgemeester enkele belangrijke wijzigingen worden voorgesteld. • De burgemeester in plaats van het college van burgemeester en wethouders wordt voortaan in medebewind belast met de uitvoering van de Drank- en Horecawet. De bevoegdheden die voortvloeien uit de Drank- en Horecawet passen goed bij de bestaande verantwoordelijkheid van de burgemeester voor openbare orde en veiligheid. Op grond van artikel 174 van de Gemeentewet is de burgemeester nu immers al belast “met het toezicht op de openbare samenkomsten en vermakelijkheden alsmede op de voor het publiek openstaande gebouwen en daarbij behorende erven”. • Vooruitlopend op het voorstel van Wet samenhangende besluiten zal een coördinatiebepaling in de Drank- en Horecawet worden opgenomen. Deze bepaling bevat een regeling voor de procedurele en inhoudelijke coördinatie in die gevallen dat een horecaondernemer naast een Drank- en Horecawetvergunning óók gemeentelijke vergunningen nodig heeft om zijn bedrijf uit te kunnen oefenen. • Naast de controleurs van de Voedsel en Waren Autoriteit worden ook door de burgemeester te benoemen gemeentelijk toezichthouders aangewezen als toezichthouder op de Drank- en Horecawet (zie paragraaf 3.5). Deze toezichthouders kunnen namens de burgemeester bestuurlijke boetes opleggen aan ondernemers. • De burgemeester wordt in staat gesteld bij vergunningplichtige inrichtingen die de regels van de Drank- en Horecawet niet naleven de vergunning voor een bepaalde periode te schorsen, naast de reeds bestaande mogelijkheden als het opleggen van een dwangsom of een boete en het intrekken van de vergunning. De verwachting is dat introductie van het instrument schorsing zal leiden tot een flexibeler inzet van sancties en derhalve tot een betere handhaving van de Drank- en Horecawet. Het kabinet wil het in sommige landen geldende systeem “drie keer fout, einde vergunning” niet wettelijk vastleggen. • Tot slot krijgt de burgemeester de mogelijkheid om ondernemers van levensmiddelenwinkels, warenhuizen, snackbars etc. (die nu zonder vergunning zwak-alcoholhoudende dranken mogen verkopen) stevig aan te pakken als zij bij herhaling drank verkopen aan jongeren onder de
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
12
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
aldaar geldende leeftijdsgrens (16 of 18 jaar). De burgemeester kan deze recidivisten tijdelijk of permanent het recht ontnemen om in die locatie alcoholhoudende drank te koop aan te bieden. De burgemeester wordt bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang als er toch drank verkocht blijft worden.
3.4
Nieuwe verordenende bevoegdheden voor gemeenten
In het Beleidsprogramma 2007-2011 is opgenomen dat gemeenten in de nieuwe Drank- en Horecawet bevoegdheden krijgen om op lokaal niveau beter invulling te kunnen geven aan het alcoholbeleid, met name om het overmatig alcoholgebruik onder jongeren tegen te gaan. Het gaat om vier extra bevoegdheden voor de gemeenteraden:
Optrekken van de leeftijdsgrens naar 18 jaar • Het kabinet wil in de Drank- en Horecawet opnemen dat het gemeenten in bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld als er sprake is van ernstige openbare orde problemen) kunnen besluiten bij verordening de leeftijdsgrens voor de verstrekking van zwak-alcoholhoudende dranken te verhogen tot 18 jaar. Diverse burgemeesters hebben tijdens de werkbezoeken die de leden van het kabinet dit voorjaar hebben afgelegd aangegeven dat het alcoholgebruik bij hen zóveel problemen oplevert dat zij een 18jaarsgrens voor alle dranken in hun gemeente beter zouden vinden. Het kabinet kiest er niet voor landelijk één leeftijdsgrens in te voeren, maar wil gemeenten die dat vanwege bijzondere omstandigheden wenselijk vinden daartoe in de gelegenheid stellen. Jongeren die alcohol bezitten strafbaar stellen • Nu al kunnen gemeenten via de Algemene Plaatselijke Verordening het gebruik van alcoholhoudende dranken in overlastgebieden verbieden. De mogelijkheden zijn echter beperkt. Daarom stelt het kabinet voor gemeenten de bevoegdheid te geven te verordenen dat jongeren die in de openbare ruimte alcohol bezitten strafbaar zijn. Onder de openbare ruimte wordt begrepen de door het gemeentebestuur als zodanig aangewezen openbare gedeelten binnen een woonplaats, zoals straten, pleinen, parken. Hieronder vallen niet horecaondernemingen, slijterijen en levensmiddelenwinkels. Evenmin vallen hieronder hokken en keten, omdat deze gelegenheden zich op privé-erven bevinden (zie paragraaf 3.6). De verwachting is dat strafbaarstelling een goede maatregel is tegen groepen jongeren die in de openbare ruimte rondhangen met drank bij zich. Bovendien zal deze maatregel preventief werken bij jongeren die nu drank kopen via vrienden die wel de juiste leeftijd hebben. Aan het geven van deze bevoegdheid aan de gemeenten zal de voorwaarde worden verbonden dat de leeftijdsgrens voor strafbaarstelling niet mag afwijken van de in die gemeente geldende leeftijdsgrens/zen voor de verkoop van alcohol. Bezien zal worden of overtreding van dit verbod via het instrument van de bestuurlijke strafbeschikking kan worden afgedaan. Omdat het uitdrukkelijk niet gaat om een gemeentelijke bevoegdheid om het gebruik van alcohol door jongeren strafbaar te stellen is introductie van een verplichte blaastest om openbaar gebruik vast te stellen niet opportuun. Jongeren vroeger op stap laten gaan • Het vaststellen van sluitingstijden voor de horeca is van oudsher een lokale bevoegdheid. Sinds 2007 bestaat de actiegroep Vroeg op Stap die pleit voor vervroegde openings- en sluitingstijden van de horeca als bijdrage aan de oplossing van het probleem van alcoholmisbruik onder jongeren. Inderdaad wordt er steeds later uitgegaan. Een recent onderzoek onder circa 1.000 stappers bracht aan het licht dat bijna de helft pas ná 01.00 uur gaat stappen en 8% zelfs na 02.00 uur. Het kabinet acht dit een lokale aangelegenheid. Het wil dan ook de bestaande gemeentelijke bevoegdheid om toegangsleeftijden te stellen (artikel 20 Drank- en Horecawet) uitbreiden. Gemeenten wordt dan de mogelijkheid geboden de toegangsleeftijd te koppelen aan de sluitingstijd die binnen een
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
13
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
gemeente geldt voor de horeca. Er kan dan lokaal bepaald worden dat alleen horecagelegenheden die toegankelijk zijn voor personen boven een bepaalde leeftijd ná een bepaald tijdstip open mogen zijn. Ook zal het op grond hiervan mogelijk worden om op lokaal niveau te bepalen dat jongeren beneden een bepaalde leeftijd vanaf een bepaald tijdstip niet meer mogen worden binnengelaten in de horeca. In het Beleidsprogramma 2007-2011 staat aangegeven dat gesprekken gevoerd zullen worden met de branche, gemeenten, ouders en jongeren over de sluitingstijden van de horeca. Deze gesprekken zullen naar verwachting in de winter van 2007/2008 plaatsvinden. Mogelijk leveren deze gesprekken aanvullende suggesties op voor de gemeentelijke aanpak van sluitingstijden en de overlast in uitgaansgebieden.
Regulering prijsacties • De vierde nieuwe bevoegdheid die het kabinet in wetsvoorstel wil opnemen, biedt gemeenten de mogelijkheid de toepassing van prijsacties, in de vorm van happy hours of stuntprijzen, in een verordening te regelen. Uit onderzoek van de Universiteit van Twente 22 is gebleken dat in ieder geval een meerderheid van de jongeren aangeeft als gevolg van dit soort acties méér te gaan drinken. Een en ander kan leiden tot overmatig alcoholgebruik door jongeren en overlast in gemeenten. Veel gemeenten maken dan ook gebruik van convenanten met de lokale horeca om happy hours in het algemeen of happy hours gericht op jongeren tegen te gaan. Als deze convenanten opgesteld zijn ter uitvoering van de publiekrechtelijke taak van gemeenten, kunnen zij beschouwd worden als publiekrechtelijke regelingen van prijsacties, hetgeen Europees rechtelijk bezien – onder voorwaarden – is toegestaan. Indien er in de convenanten geen publiekrechtelijk element is opgenomen en er slechts sprake is van het privaatrechtelijk regelen van prijsacties dan kan sprake zijn van ongeoorloofde prijsafspraken, hetgeen – in verband met de Europese regels over mededinging – niet is toegestaan. 3.5
Toezicht zal worden verscherpt
In het Coalitieakkoord is opgenomen dat het toezicht op de naleving van de leeftijdsgrenzen bij de verkoop van alcohol zal worden verscherpt. Dat is nodig, want met de naleving van de wettelijke bepalingen is het slecht gesteld. Jongeren kunnen veel te gemakkelijk aan drank komen. Naleving leeftijdsgrenzen Om een goed beeld te krijgen van de naleving van de leeftijdsgrenzen van de Drank- en Horecawet kan het beste gebruik gemaakt worden van diverse bronnen: enquête-onderzoek, mystery shopping onderzoek en handhavingsgegevens van de Voedsel en Waren Autoriteit. Hieronder een korte beschrijving van de beschikbare data uit 2005: • Onderzoeksbureau Intraval verrichtte in oktober/november 2005 een enquête-onderzoek 23 onder circa 2.800 jongeren van 13 t/m 17 jaar naar de naleving van de leeftijdsgrenzen. Daaruit bleek dat 22% van de jongeren onder de 16 jaar een poging heeft gedaan zwak-alcoholhoudende drank te kopen en dat 48% van de jongeren onder de 18 jaar dat heeft geprobeerd voor sterke drank. Hun slaagkans is hoog, namelijk 85% of meer. Dit geldt voor alle leeftijden en alle soorten ondernemingen, zowel voor zwak-alcoholhoudende als voor sterke drank 24 .
22 Universiteit Twente. Happy hours en andere prijsacties in de Nederlandse horeca. Stichting Alcoholpreventie, 2007. 23 Dit onderzoek wordt sinds 1999 om het jaar uitgevoerd in de maanden oktober en november. Het volgende onderzoek is voorzien in oktober en november 2007. 24 B. Bieleman e.a. Monitor alcoholverstrekking jongeren 2005. Intraval, 2006.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
14
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
•
•
De nalevingscijfers worden bevestigd in een mystery shopping onderzoek van de Universiteit van Twente 25 . Daarin bezochten 13 jongeren van 15 en 17 jaar in de kerstperiode 2005 in totaal 150 supermarkten en 150 slijterijen. 85,7% van alle aankooppogingen bleek succesvol. De Voedsel en Waren Autoriteit verrichtte in 2005 circa 5.000 leeftijdsgrenzeninspecties alcohol bij hotspots. Hotspots zijn plaatsen waar jongeren alcohol kopen en uitgaan. Uit de handhavingsgegevens 26 blijkt dat de controleurs regelmatig constateerden dat jongeren een kooppoging deden. In veel gevallen werd aantoonbaar van de wettelijke voorschiften afgeweken en maakten de controleurs een boete-rapport op: bij cafetaria’s 80%, bij cafés/discotheken 68,5%, bij slijterijen 54,2%, bij sportkantines 50% en bij supermarkten 45,2%.
In het Bestuursakkoord Rijk-Gemeenten is in de paragraaf over veiligheid vastgelegd dat toezichthoudende taken van de Voedsel en Waren Autoriteit overgaan naar gemeenten. In het Beleidsprogramma 2007-2011 wordt intensieve controle van de leeftijdsgrenzen door de politie genoemd. In de vigerende Drank- en Horecawet zijn alleen de ambtenaren van Voedsel en Waren Autoriteit als toezichthouders aangewezen. Andere ambtenaren kunnen dus nu niet als zodanig optreden. Het voorstel is nu in de Drank- en Horecawet de burgemeesters bevoegd te maken gemeentelijke toezichthouders aan te wijzen voor het lokale toezicht. De burgemeester kan in het kader van de driehoek afspreken òf en zo ja, hóe hij de politie bij het lokale toezicht betrekt. De regeling van het landelijke toezicht op de Drank- en Horecawet, zoals bijvoorbeeld het toezicht op de wijze waarop het bewijsstuk Sociale Hygiëne wordt verstrekt en op het Reclamebesluit, alsmede een uitwerking van de rol van de Voedsel en Waren Autoriteit, wordt te zijner tijd vastgelegd in een ministeriële regeling. Het kabinet zal in het wetsvoorstel Drank- en Horecawet vastleggen dat de ontvangsten van de bestuurlijke boetes die gemeenten opleggen ten bate komen van de lokale overheid. Door invoering van de bestuurlijke strafbeschikking zal ook een deel van de ontvangsten van de strafrechtelijke boetes ten goede komen aan de lokale overheid. Vooruitlopend op de wetswijziging gaat in januari 2008 de Pilot toezicht Drank- en Horecawet van start. De ministeries van VWS en van BZK bieden vijftien gemeenten - of regio’s van gemeenten - de mogelijkheid mee te doen aan deze pilot en aldus gedurende twee jaar proef te draaien met het toezicht op de Drank- en Horecawet. Het doel van dit pilot-project is te bezien hoe de taken tussen de verschillende toezichthouders na inwerkingtreding van de nieuwe Drank- en Horecawet in de praktijk het beste kunnen worden verdeeld. Verder zullen de pilot-projecten inzicht geven in mogelijke knelpunten en in het aantal inspecties dat lokale toezichthouders jaarlijks per verstrekkingspunt zullen kunnen realiseren. Ook zullen – conform artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet - de bestuurslasten voor gemeenten in kaart worden gebracht. De enige efficiënte manier om de komende paar jaar (zolang de hiervoor genoemde formele aanwijzing van door de burgemeester aan te wijzen toezichthouders nog niet van kracht is) meer controles op de naleving van de leeftijdsgrenzen te realiseren is het vergroten van de capaciteit van de Voedsel en Waren Autoriteit door uitbreiding van het aantal controleurs. De Voedsel en Waren Autoriteit beschikt over een infrastructuur, een wettelijke basis, voldoende kennis, afgestemde protocollen en is gewend met deze materie om te gaan. Het voornemen is derhalve op korte termijn een forse, tijdelijke 25 J.F. Gosselt. Drank kopen kent geen leeftijd. Universiteit Twente, 2006. 26 Toezichtsarrangement 17: Alcohol en Tabak. Voedsel en Waren Autoriteit, 2006.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
15
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
uitbreiding van het Drank- en Horecawettoezicht door de Voedsel en Waren Autoriteit te realiseren. Alle zogenaamde “hot spots” kunnen dan minimaal éénmaal per jaar door twee controleurs van de Voedsel en Waren Autoriteit worden bezocht.
3.6
Aanpak hokken en keten
Als er in hokken en keten alcohol tegen betaling wordt verstrekt vallen deze onder de reikwijdte van de Drank- en Horecawet. Deze wet bepaalt immers dat een vergunning vereist is als er “bedrijfsmatig of anders dan om niet” alcohol wordt verstrekt. Degenen die tegen betaling alcohol verstrekken en geen Drank- en Horecawetvergunning hebben, overtreden daarmee artikel 3 van de Drank- en Horecawet. Als een hok of keet feitelijk voor publiek geopend is, mag er ook geen alcoholhoudende drank aanwezig zijn (artikel 25 Drank- en Horecawet). Hokken en keten vallen onder de definitie van ‘een gebouw’ zoals opgenomen in artikel 1 van de Woningwet 2007 en zijn daarmee doorgaans ook bouwvergunningsplichtig. Een aanvraag om een reguliere bouwvergunning moet getoetst worden aan het Bouwbesluit 2003, de bouwverordening, het bestemmingsplan (of stadsvernieuwingsplan), de welstandsvereisten en de leefmilieuverordening (artikel 44 Woningwet 2007). Uit verkennend onderzoek 27 van het Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer is gebleken dat veel keten niet voldoen aan de bouwtechnische en brandveiligheidseisen van het Bouwbesluit 2003 en ook niet aan het vigerende bestemmingsplan. Het kabinet is tégen het gedogen van hokken en keten die de regels van de Drank- en Horecawet en de bouwregelgeving niet naleven. Door deze keten te gedogen worden die overtredingen gelegitimeerd. Dit acht het kabinet onwenselijk, onder meer omdat met het gedogen afbreuk wordt gedaan aan het huidige kabinetsbeleid dat er juist op is gericht het alcoholgebruik onder jongeren terug te dringen. In hokken en keten doen zich situaties voor waarin jongeren grote hoeveelheden alcohol drinken, zonder dat de geldende leeftijdsgrenzen worden nageleefd. Drinken op jeugdige leeftijd leidt tot gezondheidsschade. Bovendien veroorzaken dronken jongeren overlast, zeker als zij daarna nog uitgaan. Soms is er ook sprake van rijden onder invloed en openbare dronkenschap. Gezien de aard en de omvang van het probleem wil het kabinet dat hiertegen wordt opgetreden. Optreden is ook mogelijk omdat de Drank- en Horecawet de handhaver de mogelijkheid biedt om binnen te treden in hokken en keten, zelfs als die in woningen zijn gesitueerd. Indien het gaat om bestuurlijk toezicht is machtiging van de burgemeester nodig. Indien zulks geschiedt in het kader van een strafvordering is machtiging van een advocaat-generaal van het gerechtshof of een Officier van Justitie vereist. De Voedsel en Waren Autoriteit is - in samenwerking met enkele gemeenten - een best practice aan het ontwikkelen die als voorbeeld voor andere gemeenten kan dienen. Met de betreffende gemeenten wordt afgesproken dat zij zelfstandig of in regionaal verband tot een plan van aanpak voor hokken en keten komen. Een dergelijk plan van aanpak biedt ruimte voor differentiatie, zodat iedere gemeente of regio de aanpak op de eigen problematiek kan laten aansluiten. De eerste resultaten van dit project komen naar verwachting eind dit jaar beschikbaar. Daarnaast zal – onder meer op basis van het VROM-onderzoek - in samenwerking met andere departementen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) bekeken worden welke knelpunten gemeenten in de praktijk ervaren bij het toepassen van het bestuurlijk instrumentarium. Ook wordt
27 Op initiatief van de VROM-inspectie zijn twee onderzoeken uitgevoerd naar illegale feesten op het platteland. De hokken en keten maken deel uit van dit onderzoek. Zie www.vrom.nl (Feesten op het platteland).
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
16
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
bezien of in het kader van de afspraken ter uitwerking van het Bestuursakkoord Rijk-gemeenten over Jeugd en Veiligheid met de VNG nadere afspraken kunnen worden gemaakt over de aanpak van hokken en keten. Het ministerie van VWS heeft de Voedsel en Waren Autoriteit opgedragen ook het komende jaar aan hokken en keten speciaal aandacht te besteden.
3.7
Aanpak avondwinkels
Het Nederlands Dagblad heeft recent een steekproef uitgevoerd bij zeven avondwinkels. In zes daarvan bleek sterke drank verkrijgbaar. Dat is illegaal omdat sterke drank alleen legaal bij de slijter verkrijgbaar is. Overigens stond de sterke drank bij deze avondwinkels niet in de schappen, maar wie er naar vroeg kreeg het vanuit een achterkamertje. De berichtgeving in het Nederlands Dagblad was de aanleiding tot een Tweede Kamer debat hierover op 9 oktober 2007. Tijdens dat debat zegde de minister van VWS uw Kamer toe dat zal worden bezien of het wenselijk is een handhavingsproject op te zetten rond de verkoop van sterke drank in avond-, nacht en weekendwinkels. Om de aard en omvang van dit probleem nader te onderzoeken is de Voedsel en Waren Autoriteit vanaf die datum extra toezicht gaan houden op de avondwinkels in Den Haag, waar deze problematiek met name schijnt te spelen. Op basis van de resultaten van deze extra regionale inspecties zal de Voedsel en Waren Autoriteit een advies geven over de wenselijkheid te komen tot een landelijk handhavingsproject.
4.
Tegengaan rijden onder invloed
Alcohol in het verkeer is een enorme risicofactor. De Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) raamt dat zo’n 25% van het aantal doden in het verkeer is toe te schrijven aan het gebruik van alcohol. Daarom is het terugdringen van het rijden onder invloed een belangrijk speerpunt voor Verkeer en Waterstaat. Positief is dat het aantal automobilisten dat in de weekendnachten met teveel alcohol op rijdt, inmiddels is gedaald naar 3%. Dat is het laagste percentage sinds de invoering van de alcohollimiet van 0,5 promille in 1974. Dit is mede het gevolg van de enorme inspanningen die de afgelopen tijd door het ministerie van Verkeer en Waterstaat in samenwerking met andere partijen als Bureau Verkeershandhaving Openbaar Ministerie, Veilig Verkeer Nederland, Team Alert, decentrale overheden en Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen zijn genomen. Het grootste deel van deze positieve ontwikkeling lijkt het gevolg van de combinatie van handhaving en voorlichting. Er zijn ook andere factoren, die de daling deels zouden kunnen verklaren. Bijvoorbeeld verbeteringen van de voertuigveiligheid en de infrastructuur en het verbod op alcoholverkoop bij benzinestations. Maar ook de maatregelen uit administratiefrechtelijke vorderingsprocedure dragen bij aan het terugdringen van het rijden onder invloed. De komende tijd zal er ook met een frisse blik worden gekeken naar maatregelen die mogelijk zijn om de gevolgen van het gebruik van alcohol in het verkeer zoveel mogelijk te beperken, daar waar mogelijk in samenwerking met andere partijen en departementen. Zo kan het probleem fundamenteel worden aangepakt.
4.1
Vorderingsprocedure
Als iemand staande wordt gehouden met een te hoog alcoholpercentage, komt hij of zij in aanmerking voor een educatieve maatregel, een nader onderzoek en soms ook intrekking van het rijbewijs. De gedachte achter de maatregelen is de mensen zo lang mogelijk in het verkeer te houden zonder dat dit schadelijke gevolgen oplevert.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
17
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Uit onderzoek blijkt dat de vorderingsprocedure effectiever kan door binnen groep alcoholovertreders verdergaand te differentiëren. Gebleken is dat bepaalde groepen in het verkeer een groter probleem vormen dan anderen. Het gaat hierbij vooral ook om de beginnende bestuurder en de zware drinker. Er worden daarom door de minister van Verkeer en Waterstaat nieuwe maatregelen ontwikkeld: voor de lichte drinkers komt er een lichte Educatieve Maatregel Alcohol (EMA) en voor de zware drinkers komt er een Alcoholslotprogramma (ASP). Voor de middelzware drinkers is de huidige EMA geschikt. Bovendien zijn de instappromillages voor genoemde maatregelen voor de beginnende bestuurders lager. Zo krijgen beginnende bestuurders bij een promillage van 0,5 reeds een Lichte EMA opgelegd (voor ervaren bestuurders is dit promillage 0,8). Het ASP wordt opgelegd bij een overtreding tussen 1,3-2,1 promille (voor de beginnende bestuurder is dit tussen 1,0-1,8 promille). Het alcoholslot is een blaasapparaat met een startonderbreker waardoor de bestuurder wordt gedwongen af te zien van alcoholgebruik in het verkeer. Om fraude te voorkomen worden het slot en de blaasgegevens periodiek gecontroleerd. Het alcoholslot zal voor 2 jaar worden opgelegd en komt voor rekening van de overtreder.
4.2
BOB-campagne
Naast dit bouwwerk rond de vorderingsprocedure blijft er ook veel gedaan worden aan voorlichting, bijvoorbeeld via de welbekende BOB-campagne die dateert uit 2001. Tegelijkertijd met de introductie van deze campagne is de handhavings-inspanning aanzienlijk vergroot. De BOB-campagne heeft een hoge bekendheid en waardering bij het algemeen publiek en men is positief over het vooraf afspreken wie er nuchter naar huis rijdt. Inmiddels zeggen drie op de vier mensen altijd vooraf een BOB-afspraak te maken. Sinds 2003 wordt de BOB-campagne gevoerd onder de koepelcampagne: Daar kun je mee thuiskomen. Diverse partijen werken hierin samen: het ministerie van Verkeer en Waterstaat, provincies, gemeenten, politie, justitie en maatschappelijke organisaties als Veilig Verkeer Nederland en de alcoholbranche. De BOB-activiteiten zullen de komende jaren worden voortgezet, zij het dat deze wat minder massamediaal, maar meer lokaal gaan plaatsvinden.
5.
Overige voorstellen
5.1
Beperking alcoholreclame op televisie en radio
In het Coalitieakkoord is een verbod op alcoholreclame op televisie en radio tot 21.00 uur aangekondigd. Het kabinet heeft een verbod op alcoholreclame van 06.00 uur – 21.00 uur opgenomen in het voorstel voor een nieuwe Mediawet. Deze beperking van de alcoholreclame in de Mediawet brengt met zich dat de regeling alleen van toepassing is op Nederlandse publieke en commerciële televisie- en radio-omroepen. De op Nederland gerichte RTL-zenders vallen onder Luxemburgse bevoegdheid en zijn dus niet gebonden aan de Nederlandse Mediawet. De verwachting is dat RTL een wettelijke beperking zal volgen. In dit kader kan tevens worden verwezen naar de nieuwe Europese richtlijn Audiovisuele Mediadiensten 28 , die naar verwachting eind dit jaar van kracht zal worden. Daarin is een procedure opgenomen die van toepassing is op de RTL-situatie. 29 Wanneer RTL, volgens Nederland, in strijd handelt met het 28 Gewijzigd voorstel voor een richtlijn tot wijziging van Richtlijn 89/552/EEG van de Raad betreffende de coördinatie van bepaalde wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in de lidstaten inzake de uitoefening van televisieomroepactiviteiten (Televisie zonder grenzen). 29 Een onder de jurisdictie van lidstaat A vallende omroeporganisatie richt zich volledig of hoofdzakelijk op het grondgebied van lidstaat B.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
18
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Nederlands algemeen publiek belang kan Nederland Luxemburg vragen maatregelen te nemen tegen RTL. Indien dit onvoldoende resultaten oplevert en Nederland meent dat er sprake is van omzeiling van strengere Nederlandse regels, mag Nederland zelf maatregelen opleggen. De Europese Commissie toetst of de maatregel verenigbaar is met het Gemeenschapsrecht.
5.2
Accijnsheffing
In het Coalitieakkoord is ook opgenomen dat de accijnzen op alcohol en op tabak worden verhoogd. Wetenschappelijke studies en praktijkervaringen wijzen uit dat een verhoging van de consumentenprijs van alcoholhoudende drank één van de meest effectieve manieren is om het alcoholgebruik te matigen. Uit veel onderzoeken blijkt dat de consumentenprijs in verhouding tot het besteedbaar inkomen van invloed is op de hoogte van de consumptie. Uit het eerder genoemde onderzoek van de Wereldgezondheidsorganisatie naar de effectiviteit van verschillende instrumenten in het alcoholbeleid (Alcohol; no ordinary commodity; research and public policy) blijkt dat de hoogte van de prijs vooral van invloed is op de alcoholconsumptie van jongeren. Een hogere prijs werkt drempelverhogend voor beginnende drinkers. Een kanttekening die bij accijnsverhogingen moet worden gemaakt is, dat zij ook doelgroepen treffen die verantwoord met alcohol omgaan. Dat is de reden waarom het kabinet bij voorkeur inzet op maatregelen die specifiek gericht zijn op jongeren (leeftijdsgrenzen handhaven, bezit van alcohol door jongeren in de openbare ruimte strafbaar te stellen etc.). Twee recente studies • Het Centraal Plan Bureau heeft eind 2006 een studie van de econoom S. Cnossen gepubliceerd naar de relatie tussen sociale kosten van alcoholmisbruik en accijnsheffing in de Europese Unie (Alcohol taxation and regulation in the European Union). Hieruit bleek dat in Nederland de accijnzen op alcoholhoudende dranken minder dan de helft opbrengen van de directe kosten van alcoholmisbruik in de vorm van gezondheidszorg, politie, justitie etc. Het rapport raadt aan om de accijnzen te verhogen, maar daarnaast maatregelen te nemen die gericht zijn op het terugdringen van misbruik door specifieke probleemgroepen, zoals jongeren. • In het recent verschenen onafhankelijke interdepartementaal beleidsonderzoek Gezond gedrag bevorderd 30 wordt ook aanbevolen een onderzoek te verrichten naar extra accijnsverhoging. In het Belastingplan 2008 is een accijnsverhoging opgenomen voor pilsnerbieren met circa 2,3 cent per pijpje van 0,3 liter. Het prijseffect (inclusief BTW) is 2,7 cent per pijpje pils of € 0,65 per krat van 24 flesjes. Deze accijnsverhoging zal 1 januari 2009 ingaan. Overigens zal er naast de verhoging van de pilsenerbieren een evenredige accijnsverhoging worden voorgesteld op de overige bieren. Een uitzondering geldt voor tafelbieren met een laag alcoholgehalte. Deze categorie zal niet worden verhoogd. Uit het oogpunt van fiscale neutraliteit wordt dit tarief van oudsher gesteld op het tarief van de verbruiksbelasting op alcoholvrije dranken (limonade), te weten € 5,50 per hectoliter.
5.3
Aanpak zoete (mix)dranken
De introductie van zoete mixdranken aan het eind van de vorige eeuw heeft geleid tot een enorme toename van het alcoholgebruik bij jonge kinderen. Zoete dranken zijn riskant: de zoetheid camoufleert namelijk de smaak van alcohol. Hierdoor verdwijnen de natuurlijke remmingen van kinderen tegen alcohol. Met name jonge meisjes geven bij zoete dranken hun natuurlijke terughoudendheid voor alcohol op. Zo wennen kinderen jong, en tamelijk ongemerkt, aan het drinken van alcohol. Het kabinet wil daarom dat er drempels worden opgeworpen tegen zoete alcoholhoudende dranken. Momenteel wordt in onze opdracht een analyse uitgevoerd naar de haalbaarheid van twee beleidsalternatieven, te 30 Dit rapport is 24 september 2007 naar de Tweede Kamer gestuurd.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
19
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
weten de inzet van het prijsinstrument - bijvoorbeeld via fiscale maatregelen - en beperking van de verkoop van deze dranken tot het slijterijkanaal. Bij beide opties zal met name gekeken worden naar de mogelijkheden en onmogelijkheden als gevolg van Europese regelgeving. Zonodig zal deze kwestie ook in Europees verband aan de orde worden gesteld. Het kabinet zal u te zijner tijd hierover separaat informeren.
Blaastest na geweldsmisdrijf 5.4 Voor het terugdringen van het alcohol- en drugsgerelateerde geweld is het belangrijk dat het bekend is in welke geweldszaken er alcohol en/of drugs in het spel waren. Op dit moment registreert de politie dat niet systematisch. Daarom is in het Actieplan tegen geweld het voornemen opgenomen dat de politie bij geweldszaken landelijk gaat registreren of er sprake is van alcohol- en drugsgebruik. Het gebruik kan dan bij de preventieve en justitiële vervolgreactie uitdrukkelijk betrokken worden. Daarmee wordt het gebruik van de blaastest, nu uitsluitend toegepast bij het opsporen van rijden onder invloed, uitgebreid naar aanhoudingen voor een gewelddelict. Afhankelijk van de resultaten in drie proefgemeenten (Renkum/Wageningen, Schouwen-Duiveland en 80% van de regio IJsselland) wordt bepaald hoe de registratie en aanpalende voorwaarden, zoals een wettelijk verplichting tot medewerking aan testen, vormgegeven gaat worden. 5.5 Handleiding voor gemeenten In de tweede Preventienota Kiezen voor gezond leven uit 2006 is als actiepunt opgenomen de ontwikkeling van een Handleiding lokaal alcoholbeleid met best practices, bestemd voor lokale beleidsambtenaren en gemeentebestuurders. Inmiddels heeft de Voedsel en Waren Autoriteit in opdracht van het Ministerie van VWS deze handleiding ontwikkeld in nauw overleg met alle relevante partners. Vergelijkbare handleidingen zijn al opgesteld voor de onderwerpen tabakspreventie, overgewicht en depressie. De handleiding wordt gratis verspreid onder alle gemeenten. Daarnaast zal in 2008 een implementatietraject van start gaan.
6
Financieel kader
Op de begroting van diverse ministeries is de komende jaren voor het alcoholbeleid incidenteel of structureel budget beschikbaar. Voor 2008 gaat het om een bedrag van € 17,7 mln: - begroting VWS € 10,3 31 - begroting VenW € 4,3 32 - begroting JenG € 1,5 - begroting BZK € 1,3 - begroting LNV € 0,3 33 Nadat bespreking met uw Kamer over deze brief heeft plaatsgevonden, zullen, volgens artikel 2 van de Financiële Verhoudingswet, de financiële gevolgen voor gemeenten in kaart worden gebracht. De eventuele budgettaire gevolgen zullen - indien nodig - door de betrokken departementen gedragen worden.
7.
Consultatie
31 Inclusief Leefstijlprogramma ZONMw en de helft van de bijdrage aan het VWA Jaararrangement Alcohol en Tabak. 32 Exclusief alcoholslotprogramma. 33 Dit bedrag is de helft van de LNV-bijdrage aan het VWA Jaararrangement Alcohol en Tabak.
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
20
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Op 6 september 2007 is in het ROA (zie paragraaf 1.5) met de betrokken maatschappelijke organisaties en het belanghebbend bedrijfsleven van gedachten gewisseld over de uitgangspunten van deze hoofdlijnenbrief. Separaat is er bestuurlijk overleg geweest met het Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, het Platform Verkoop Alcoholhoudende Dranken voor Thuisgebruik, Koninklijk Horeca Nederland en de Vereniging Nederlandse Gemeenten (beide laatste met name over het voornemen de gemeenten de bevoegdheid te geven prijsacties te reguleren). Bovendien heeft VWS een burgemeestersdebat en een Directeurenoverleg Alcohol (alcoholbranche) georganiseerd om over de beleidsmaatregelen te discussiëren en heeft BZK de voorgestelde maatregelen besproken in het Strategisch Beraad Veiligheid, waar rijksoverheid, provincies en gemeenten elkaar bestuurlijk treffen over een breed scala aan veiligheidsvraagstukken. Tijdens deze consultaties werden vooral bij drie voorstellen kritische opmerkingen gemaakt. Zo was er kritiek op het voornemen om gemeenten bevoegd te maken de leeftijdsgrens voor de verkoop van zwak-alcoholhoudende dranken op 18 jaar te zetten. Sommigen vinden een leeftijdsgrens van 18 jaar thans niet realistisch, anderen steunen optrekken naar 18 jaar, maar willen dat die 18 jaar grens landelijk wordt ingevoerd. Het kabinet heeft nu besloten dat gemeenten daartoe kunnen besluiten als er sprake is van bijzondere omstandigheden (bijvoorbeeld ernstige openbare orde problemen). Verder waren er van diverse zijden bezwaren tegen en bedenkingen bij de eerder voorgestelde vergunningplicht voor de detailhandel in zwak-alcoholhoudende dranken. Gewezen werd met name op de verzwaring van de lasten voor de betrokken bedrijven en de gemeenten. Het voorstel is daarom nu aangepast (zie 3.3, laatste aandachtspunt). Het derde voornemen waarover tijdens de consultaties veel gesproken werd, was het voornemen om jongeren die alcohol in hun bezit hebben in de openbare ruimte (= straat, plein, park) strafbaar te stellen. Sommigen willen strafbaarstelling overal, dus niet alleen in de openbare ruimte, maar ook in de horeca, de slijterij en de levensmiddelenwinkel (een enkeling zelfs ook thuis). Anderen vinden het strafrecht geen goed middel om bezit van alcoholhoudende dranken bij jongeren aan te pakken. De Minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport,
dr. A. Klink
De Minister voor Jeugd en Gezin,
mr. A. Rouvoet
De Minister van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties,
mevrouw dr. G. ter Horst
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Blad
21
Kenmerk
VGP/ADT 2811524
Bijlage 7:
Integrale jeugdgezondheidszorg
Per 1 januari 2003 zijn de financiële middelen voor de uitvoering van de jeugdgezondheidszorg van 0 tot 4 jaar naar de gemeente overgeheveld door middel van een Regeling Specifieke Uitkering (RSU). De uitvoering van de jeugdgezondheidszorg van 4 tot 19 jaar ligt bij de Gemeentelijke Geneeskundige Dienst (GGD) die ook door de gemeenten gefinancierd wordt. Het Rijk beoogde hiermee een integrale uitvoering van de jeugdgezondheidszorg van 0 tot 19 jaar te bevorderen. Gebleken is dat de uitvoering van de JGZ in onze regio nog steeds plaatsvindt door de thuiszorginstelling Mark en Maasmond en de GGD West Brabant en dat er nog steeds niet gesproken kan worden van een integrale uitvoering. Onderzoeksbureau Van Naem en Partners heeft voor het Rijk een evaluatie van de JGZ uitgevoerd. Dit rapport is nog steeds vertrouwelijk en voor de gemeente nog niet beschikbaar. De conclusie van de evaluatie van Van Naem en Partners is dat het beoogde effect niet bereikt is en dat er landelijk gezien nog steeds geen sprake is van een integrale JGZ. Van Naem en Partners concludeert dat een optimale integrale uitvoering slechts mogelijk is vanuit één organisatie. De Vereniging van Nederlandse Gemeenten heeft een reactie op dit rapport gegeven. De VNG concludeert dat er dan 4 mogelijkheden denkbaar zijn. Aangezien het ook denkbaar is om toch de huidige situatie te laten bestaan, zijn het in feite de volgende 5 mogelijkheden: a. De huidige situatie laten bestaan en accepteren dat dit niet geleid heeft tot of zal leiden tot een optimale integrale uitvoering van de JGZ. Door samenwerking kan de integrale uitvoering JGZ wel bevorderd worden; b. De huidige situatie laten bestaan, maar één organisatie aan te wijzen als hoofdaannemer en eindverantwoordelijke voor de integrale JGZ. Deze hoofdaannemer is het aanspreekpunt voor de gemeenten; c. De uitvoering van de JGZ onderbrengen bij de GGD, waarbij de werknemers van de thuiszorginstellingen over kunnen gaan naar de GGD. (Werkgebied West-Brabant); d. De uitvoering van de JGZ onderbrengen bij de thuiszorginstellingen, waarbij de werknemers van de GGD overgaan naar de thuiszorginstellingen. (Werkgebieden 3 subregio’s Oosterhout, Roosendaal en Breda); e. De uitvoering van de JGZ onderbrengen bij één nieuwe organisatie, waarin onderdelen van de GGD en thuiszorginstellingen worden ondergebracht. Bij deze laatste optie is het mogelijk om afhankelijk van de voor- en nadelen de schaalgrootte zelf te bepalen. Deze aanbevelingen van de VNG hebben in de gemeente Breda geleid tot het initiatief om een traject te starten om te komen tot een oplossing. De voor- en nadelen van de genoemde mogelijkheden en de consequenties van een eventuele keuze zullen in kaart gebracht worden. Voorlopig zullen de anderen gemeenten in West Brabant dit onderzoek afwachten.
35
Bijlage 8:
EKD
Inleiding Het EKD is de elektronische versie van het huidige papieren JGZ-dossier en is bij elk contactmoment voor registratie en informatie te gebruiken. Het primaire doel van het EKD is het ondersteunen van de bij de jeugdgezondheidszorg direct betrokken hulpverleners bij de uitvoering van hun taak. Een uniforme wijze van registreren door middel van een elektronisch systeem draagt bij aan een kwalitatief goede jeugdgezondheidszorg. Het maakt beter en sneller signaleren van risico’s mogelijk en voorkomt dat kinderen buiten beeld raken, ook als ze niet voor onderzoek komen. Stichting EKD.NL is opgericht door GGD Nederland, ActiZ en de Vereniging Nederlandse Gemeenten om te zorgen voor snelle invoering en zorgvuldig beheer. De stichting houdt zich bezig met de aanbesteding, ontwikkeling en beheer van EKD.NL. Ook zal zij ondersteuning bieden bij de implementatie. Het programmaministerie voor Jeugd en Gezin is subsidieverstrekker. Aanleiding is het ministerieel besluit van april 2006 om te komen tot één landelijk gemeenschappelijk EKD. De bedoeling was dat per 1 januari 2008 het landelijke EKD beschikbaar was voor de uitvoerende jgz-organisaties en dat het gebruik van het EKD per 2009 wettelijk verplicht wordt. 21 september 2007 heeft de rechter echter besloten dat de aanbestedinsgsprocedure opnieuw moest. Omdat dit naar de mening van bovengenoemde partijen te veel tijd zal gaan kosten is besloten om op lokaal niveau over te gaan tot invoering van een EKD en daarbij een zogenoemde landelijke ‘kop’ te ontwikkelen voor uitwisseling van gegevens en landelijke gegevensanalyse. De Stichting EKD.NL zal hier geen rol in spelen. Doelen EKD De jeugdgezondheidszorg gebruikt in veel gevallen nog papieren kinddossiers. De uitwisseling tussen organisaties en professionals werkt daardoor onvoldoende. Het komt regelmatig voor dat kinderen voor hulpverleners buiten beeld raken door verhuizing of een onstabiele opvoedingssituatie. Enkele gezinsdrama's hebben het onderwerp hoger op de politieke agenda geplaatst. De werkelijkheid is dat jaarlijks duizenden kinderen betere zorg zullen krijgen door adequate dossieroverdracht op elk moment van de dag. Een ander doel van het EKD is inzicht geven in gezondheidssituatie en -risico's van groepen kinderen. Alle individuele kinddossiers in het EKD leveren samen een schat aan informatie over normaalwaarden van gezonde kinderen, en daarmee een accurater beeld van wat wel en niet gezond is. De informatie over groepen kinderen kan nieuwe inzichten opleveren voor een betere jeugdgezondheidszorg. Digitalisering van kinddossiers levert meer, betere en snellere mogelijkheden om gegevens te analyseren en te onderzoeken. De gezondheidsrisico's komen per kind, per gezin en per groep kinderen snel in beeld. Dit geeft hulpverleners en beleidsmakers meer tijd om te handelen. Verantwoordelijkheid partijen Implementatie van het EKD is in eerste instantie de eigen verantwoordelijkheid van de organisaties in de jeugdgezondheidszorg. Zij hebben zich gecommitteerd aan een snelle invoering van het gemeenschappelijk, landelijk EKD. Artsen, verpleegkundigen en consultatiebureau-/ doktersassistenten gaan het EKD bij elk contactmoment gebruiken voor registratie en informatie. De urgentie wordt algemeen ervaren. Gemeente vervullen echter wel een regierol in de lokale invoering van het EKD in de JGZ.Het gebruik van een EKD door de JGZ zal in het kader van de toekomstige wet Publieke Gezondheid aan gemeente verplicht worden gesteld. Gemeenten zijn dus als regisseur en financier van de JGZ wel nadrukkelijk belanghebbenden bij de invoering van het EKD. De VNG behartigt dan ook de gemeentelijke belangen naar het Rijk toe. Koppeling andere systemen
36
De Stichting benadrukt dat alleen een elektronisch kinddossier niet alles oplost. Het EKD kan wel een sterke impuls geven aan de kwaliteit van werkprocessen en het delen van informatie tussen hulpverleners, wanneer de bedreigde veiligheid van een kind daartoe aanleiding geeft. Het is van groot belang dat het EKD ook gekoppeld wordt aan andere systemen van zorg- en hulpverleners, zoals de Verwijsindex Risicojongeren en het landelijk elektronisch patiëntendossier (EPD). Actieve samenwerking is belangrijk om een volledig beeld te krijgen van de situatie rond een kind. Het EKD is daarin een belangrijk hoofdstuk, maar met alleen een EKD zijn we er nog niet.' Aansluiting partijen De verwachting is dat het EKD.NL zal worden opengesteld voor andere medewerkers rondom jeugd, dan artsen, verpleegkundigen en doktersassistenten van JGZ-organisaties. Belangrijke deelname is te verwachten door oprichting van de Centra voor Jeugd en Gezin in elke gemeente. De oprichting van deze centra is onderdeel van het regeerakkoord van het huidige kabinet. In deze laatste ontwikkeling verwachten wij ook een nadere precisering van de rol van de leerplichtambtenaar in relatie tot het EKD.NL. De aansluiting van andere partijen zal echter pas op de langere termijn zijn. Financiering De ontwikkeling en implementatie van EKD.NL wordt gefinancierd uit een stimuleringsimpuls van 20 miljoen euro van het programmaministerie voor Jeugd en Gezin. In het bestuursakkoord van het Rijk en de VNG staat dat € 20 miljoen in het Gemeentefonds wordt gestort voor het EKD en de invoering van de Verwijsindex Risicojongeren. De gelden komen echter oplopend beschikbaar, waardoor op korte termijn voorfinanciering noodzakelijk is. In 2008 zal het gaan om een bedrag van € 5 miljoen. Dit bedrag wordt van 2009 tot en met 2011 jaarlijks verhoogd met € 5 miljoen tot € 20 miljoen structureel. De toekomstige klanten van EKD.NL zijn GGD'en, thuiszorgorganisaties en stichtingen voor de MOA. GGD en thuiszorg werken in opdracht en met middelen van de gemeentelijke overheid. De jeugdgezondheidszorg aan 9.000 asielzoekers (MOA) in de leeftijd van 0 tot 19 jaar wordt uitgevoerd in opdracht van en gefinancierd door het rijk (ministerie van Justitie en COA). In 2007 ontvingen de gemeenten een tegemoetkoming van het Rijk in de bestrijding van de invoeringskosten ad € 6,5 miljoen. De Rijksbijdrage is niet dekkend en van de gemeenten wordt aanvulling verwacht. Het aantal jongeren van 0-19 jaar in de gemeente vormt de maatstaf voor de verdeling van het geld over de gemeenten. Gemeenten die met meerdere uitvoeders te maken hebben kunnen het geld verdelen in de verhouding 62% voor de zorginstellingen JGZ (0-4 jaar) en 38% voor de GGD (4-19 jaar). Lokaal De gemeenten Aalburg, Werkendam en Woudrichem ontvingen in 2007 eenmalig een bijdrage via de Rsu-jgz als tegemoetkoming in de kosten van de invoering EKD. Daarnaast wordt een deel van de invoering van het EKD betaald via de begroting GR OGZ. Ook ontvingen de gemeenten nog een bedrag via het gemeentefonds ten behoeve van de invoering van het EKD. Daarmee zijn we er echter nog niet. Hierover zal apart advisering richting college plaatsvinden. Fasen invoering De volgende fasen zulle nu worden onderscheiden: 1 Digitalisering van de JGZ 2 Landelijke uitwisseling van informatie binnen de JGZ en analyse van gegevens via de landelijke ‘kop’. 3 Haalbaarheidsstudie ketenbrede informatie-uitwisseling binnen de jeugdsector Fase 1 en de aansluiting op de Verwijsindex Risicojongeren zullen op korte termijn gerealiseerd worden. Fase 2 en 3 worden op de langere termijn gerealiseerd.
37
De eerste doelstelling is de digitalisering van de JGZ-sector. Hieraan moet worden voldaan voordat overgestapt kan worden naar de fasen 2 en 3. De snelste route lijkt op dit moment dat JGZ-instellingen zelf overgaan tot de aanschaf van bestaande EKD-pakketten voor hun eigen automatisering. Daarmee krijgen ze vrijheid om hun eigen keuzes te maken voor een leverancier en de inrichting van het systeem. Wel zullen deze systemen moeten voldoen aan landelijk vast te stellen gemeenschappelijke eisen voor standaarden en koppelingen om landelijke uitwisseling van gegevens mogelijk te maken. De standaarden zullen te zijner tijd wettelijk (of via een AMvB) worden vastgelegd. Laatste stand van zaken In de eerste helft van 2008 zal meer informatie beschikbaar komen over de mogelijkheden om gegevens landelijk te kunnen uitwisselen. De haalbaarheidsstudie over de jeugdbrede keteninformatieuitwisseling zal medio 2008 verwacht worden. Op dit momentis het niet mogelijk en wenselijk de toegang tot de EKD JGZ uit te breiden.
38
Bijlage 9:
Zorg voor Jeugd en de landelijk Verwijsindex Risicojongeren
Zorg voor jeugd In de gemeente Helmond is het concept ‘Zorg voor Jeugd’ ontwikkeld en in praktijk gebracht. Dit concept omvat enerzijds een digitaal registratie- en signaleringssysteem en anderzijds een afsprakensysteem (convenant) over wie zorgcoördinator is voor jongeren die contact hebben met meerdere instanties, de taken en bevoegdheden van de zorgcoördinator en de verticale doorzettingsmacht. Het signaleringssysteem is een (elektronische) applicatie waarin signalen die verschillende instellingen doorgeven worden geregistreerd. Het systeem bevat geen inhoudelijke informatie: er staat alleen in dat er een (risico)contact is geweest met een jeugdige, niet wat dat contact dan behelsde. Inhoudelijke informatie is beschikbaar in de (al dan niet elektronische) dossiers van de afzonderlijke instellingen. Het systeem beperkt zich niet tot één instelling of één sector, maar verzamelt de signalen van zoveel mogelijk partijen die met jeugd in aanraking komen. Wanneer er twee of meer signalen binnen zijn over één en dezelfde persoon zal verbinding worden gelegd tussen de diverse melders waardoor zij in elk geval een beter beeld hebben en zij gecoördineerd actie gaan ondernemen. Het systeem wijst bovendien automatisch een verantwoordelijke ketencoördinator aan. In West-Brabant hebben de gemeenten de intentie uitgesproken om – onder voorbehoud van de resultaten van een omgevingsanalyse en de besluitvorming van de individuele gemeenten daaromtrent – het signaleringssysteem ‘Zorg voor Jeugd’ naar het model van de gemeente Helmond in te voeren in 2008 en bij de invoering daarvan inhoudelijk samen te werken. Dit lokale signaleringssysteem is uitgebreider dan de Landelijke Verwijsindex. Ze bevat meer functies dan de Landelijke Verwijsindex zoals inzien van de hulpverleners bij wie een jongere bekend is, genereren van managementinformatie en selectie op doelgroepen. De bedoeling is dat het signaleringssysteem Zorg voor jeugd en EKD gekoppeld worden. De totale structurele kosten liggen tussen de € 0,29 en € 0,50 per inwoner afhankelijk van het aantal gebruikers in de regio, het aantal gebruikers landelijk en de keuze van het aantal databases voor het gebied West Brabant. Goed zicht op relevante signalen is daarom onontbeerlijk om goede ondersteuning op maat te kunnen bieden. Bovendien wordt het door betere informatie-uitwisseling mogelijk de tijdigheid van een interventie te verbeteren. Dit voorkomt dat problemen onnodig verergeren en is bovendien veel effectiever. In de tweede plaats omdat effectiviteit en doelmatigheid worden belemmerd wanneer meerdere instanties, zonder dat van elkaar te weten, dezelfde jeugdige en/of zijn gezin ondersteunen. Ook vanuit het oogpunt van klantvriendelijkheid met de nadruk op het belang van de jeugdige, is afstemming tussen deze instanties wenselijk. Landelijke verwijsindex Het lokale jeugdbeleid is een taak van de gemeente met beleidsvrijheid. Bij een paar gemeenten draait al een eigen vorm van een verwijsindex risicojongeren, inclusief de randvoorwaarden voor inbedding in organisatie (Zorg voor Jeugd). Het is wenselijk om nu een landelijk initiatief te nemen om de uitwisselbaarheid van gegevens te waarborgen. Het is bekend dat juist gezinnen met meervoudige problemen vaker verhuizen. Hierdoor verliezen de (gemeentelijke) instellingen of een school het gezin uit het oog. De signalering van (risico’s op) problemen en eventueel starten van hulpverlening begint dan in de volgende gemeente weer bij nul of zelfs helemaal niet. Een ander argument voor een landelijk systeem is dat de leefwereld van een jeugdige zich lang niet altijd beperkt tot één gemeente. Zo kan hij bijvoorbeeld wonen in de ene gemeente en naar school gaan of juist spijbelen in de andere. Een laatste argument voor een landelijke verwijsindex is dat er verschillende instellingen actief zijn die meerdere gemeenten tot hun werkgebied hebben, zoals de ROC’s, GGD, maatschappelijk werk, politie en justitie.
39
De Verwijsindex zal medio 2009, wanneer de wetgeving hiervoor is geregeld, landelijk worden utgerold.
40
Bijlage 10:
Centrum voor Jeugd en Gezin
Stevig overheidsingrijpen is nodig om de moeizame en soms falende samenwerking van en de afstemming tussen de instanties die betrokken zijn bij de zorg voor jeugdigen, beter te doen verlopen. Het CJG-concept is een instrument om versnippering op dit domein tegen te gaan. Daarnaast is er steeds meer opvoedingsonzekerheid bij ouders door de toenemende complexiteit van onze samenleving. Ouders, kinderen, jongeren en professionals kunnen bij de CJG terecht met allerlei vragen over opvoeden en opgroeien. In de Wmo (prestatieveld 2) is de opgroei- en opvoedhulp wettelijk verankerd als een lokale overheidstaak. De VNG streeft met het CJG naar een voorziening die voor alle burgers herkenbaar is. Het frontoffice heeft één fysiek, telefonisch en elektronisch adres. Het frontoffice van het CJG heeft overal in Nederland dezelfde naam om herkenbaarheid te bevorderen en de noodzakelijke en gewenste duidelijkheid in de landelijke campagnes te kunnen realiseren. In elke frontoffice zijn dezelfde functies aanwezig en is er een goed georganiseerde backoffice in een adequaat gedefinieerde relatie met het CJG. In elk geval moet op uitvoerend niveau in elke gemeente een frontoffice aanwezig zijn. Wanneer een gemeente te klein is voor een bepaalde functie, kan die worden ingekocht bij een andere gemeente, uitgevoerd in verlengd lokaal bestuur of worden neergelegd bij de centrumgemeente. De gekozen uniforme lokale inbedding en verantwoordelijkheid staat lokale beleidsvrijheid niet in de weg. De volgende functies zijn aanwezig in het frontoffice en zijn voor elke klant zonder indicatiestelling of verwijzing toegankelijk: - informatie en advies, waaronder (pedagogisch) spreekuur, opvoedvoorlichting, informatie verzekerde zorg; - vroegsignalering, screening, toeleiding en doorverwijzing zoals door een uniform deel Basistakenpakket jeugdgezondheidszorg (BTP JGZ aangeboden door consultatiebureaus en/of GGD); - integrale indicatiestelling volgens het Landelijk Kader Integrale Indicatiestelling; - licht ambulante hulp (inclusief opvoedondersteuning en hulp aan kinderen); - zorgcoördinatie en begeleiding. Daarnaast zal ook eenheid van taal moeten worden bewerkstelligd en zullen o.a. de volgende standaardisaties verplicht worden gehanteerd door het CJG en de daarbij in het backoffice betrokken organisaties: Elektronisch Kinddossier en Verwijsindex; Handelingsprotocollen en Landelijk kader integrale indicatiestelling. Aansluiting van het CJG op het GBA is een vereiste. De financiële middelen voor het CJG komen hoofdzakelijk uit de al bestaande middelen die in het gemeentefonds zijn opgenomen. Ook kan gedacht worden aan een tijdelijke specifieke uitkering. Indien voor dat laatste gekozen wordt, worden deze mogelijk samengevoegd met bestaande specifieke uitkeringen tot een regelarme brede doeluitkering jeugdbeleid. Daarnaast zijn voor de geschetste opzet van de CJG’s extra middelen nodig. Niet alleen voor het CJG als zodanig, maar ook voor opvoed- en opgroeiondersteuningsprogramma’s. Meer bekendheid van het CJG zal, ook bedoeld, een grotere vraag oproepen bij ouders en kinderen. De VNG heeft bij het Ministerie van VWS gevraagd om extra investeringen. Om goed toegeruste Centra voor Jeugd en Gezin te realiseren, is een ingrijpend proces nodig dat enkele jaren zal beslaan. In West-Brabant wordt in 2007 een haalbaarheidsonderzoek gedaan naar CJG In 2008 en verder zal de vorming van het CJG gestalte moeten krijgen. Belangrijk is ook om de bestaande netwerken bij de ontwikkeling van het CJG te betrekken.
41
Bijlage 11:
Elektronisch Kinddossier - het Systeem Zorg voor Jeugd en de Verwijsindex risicojongeren.
Inleiding Op dit moment lopen er landelijk en regionaal een aantal ontwikkelingen. Landelijk is men bezig met de invoering van het Elektronisch Kinddossier (EKD) en met de ontwikkeling van de Verwijsindex risicojongeren (VIR). Regionaal zijn we bezig met de ontwikkeling van een lokaal signaleringsssyteem Zorg voor Jeugd (ZvJ). Dit zijn drie afzonderlijke systemen die elk hun eigen functionaliteiten bevatten. Wel bestaat er enige samenhang tussen deze systemen en is afstemming een absolute voorwaarde in het kader van een sluitende keten. EKD Het EKD is de elektronische versie van het huidige papieren jeugdgezondheidszorg-dossier en is bij elk contactmoment voor registratie en informatie te gebruiken. Het primaire doel van het EKD is het ondersteunen van de bij de jeugdgezondheidszorg direct betrokken hulpverleners bij de uitvoering van hun taak. Een uniforme wijze van registreren door middel van een elektronisch systeem draagt bij aan een kwalitatief goede jeugdgezondheidszorg (jgz). De bedoeling is dat per 1 januari 2008 het EKD beschikbaar is voor de uitvoerende jgzorganisaties en dat het gebruik van het EKD per 2009 wettelijk verplicht wordt. Op dit moment bestaat nog discussie over de partijen die mogelijk aangesloten zullen worden aan het EKD. Maar het zullen hoe dan ook instellingen zijn die hulpverlening op het gebied van gezondheidszorg als kerntaak hebben. In eerste instantie betreft het de partijen jgz 0-4 jaar (Mark en Maasmond) en jgz 4-19 jaar (GGD). Zorg voor Jeugd Het systeem Zorg voor Jeugd is een (elektronische) applicatie waarin signalen die verschillende instellingen doorgeven worden geregistreerd. ZvJ bevat geen inhoudelijke informatie: er staat alleen in dat er een (risico)contact is geweest met een jeugdige, niet wat dat contact dan behelsde. Inhoudelijke informatie is beschikbaar in de (al dan niet elektronische) dossiers van de afzonderlijke instellingen. ZvJ beperkt zich juist niet tot één instelling of één sector, maar verzamelt de signalen van zoveel mogelijk partijen die met jeugd in aanraking komen. Dus naast partijen die hulpverlening (al dan niet gerelateerd aan gezondheid) als kerntaak hebben, kunnen ook andere partijen (zoals scholen, peuterspeelzalen) etc. signalen afgeven. Wanneer er twee of meer signalen binnen zijn over één en dezelfde persoon zal verbinding worden gelegd tussen de diverse melders. Aan het signaal kan een code van urgentie worden meegegeven die ook per mail bij de melders terechtkomt. Op basis van beslisregels vastgelegd in een convenant wordt automatisch een ketencoördinator aangewezen die verantwoordelijk is voor het al dan niet uitzetten en bewaken van acties. Het systeem Zorg voor Jeugd zal worden ontwikkeld voor alle jongeren in West Brabant (in de toekomst mogelijk voor heel Brabant). Verwijsindex Risicojongeren De verwijsindex Risicojongeren houdt hetzelfde in als het systeem Zorg voor Jeugd met drie belangrijke verschillen. De VIR zal een wettelijke verplichting worden. Daar waar ZvJ heel (West) Brabant betreft, heeft de VIR een landelijk bereik. De VIR registreert alleen en zet niet automatisch ook zorgcoördinatie op. Samenhang EKD -Verwijsindex Risicojongeren- Zorg voor Jeugd Alle systemen leveren een bijdrage aan de sluitende ketenaanpak in de zorg voor gezondheid, welzijn en ontwikkeling van jeugd. Ze geven inzicht in de situatie van kinderen en jeugdigen, en versterken de samenwerking tussen hulpverleners. Ze vullen elkaar aan. Verschillen
42
De systemen hebben een verschillend karakter en werkingsgebied. In EKD.NL worden dossiers gevormd van alle kinderen tot 19 jaar, vanaf de geboorte tot en met het meest recente contactmoment met de jeugdgezondheidszorg. Inhoudelijke gegevens (WAT) over gezondheid en risico’s worden lang bewaard. De VIR en het systeem ZvJ geven een actueel beeld van risicomeldingen (DAT) over kinderen en jeugdigen tot 23 jaar.Meldingen in de VIR en ZvJ blijven een beperkte periode in het systeem. Het systeem ZvJ gaat daarbij verder dan de VIR. ZvJ wijst ook gelijk een ketencoördinator aan (één van de wettelijke verplichtingen van de gemeenten in het kader van de WMO). De VIR beslaat echter heel Nederland waar ZvJ waarschijnlijk heel Brabant zal beslaan. Samenhang EKD.NL is een belangrijke bron waaruit de VIR en het systeem ZvJ worden geïnformeerd over risicojongeren, door middel van een risicomelding (DAT). Andere bronnen die de VIR en ZvJ informeren over risicojongeren zijn o.a. instanties in het onderwijs, het Advies- en Meldpunt Kindermishandeling, de sector werk en inkomen, politie en de Raad voor de Kinderbescherming. Alle drie de systemen zullen aan elkaar gekoppeld worden. Sterker nog met een simpele koppeling tussen de VIR en het systeem Zorg voor Jeugd heeft de gemeente (zo als het er nu naar uitziet) voldaan aan haar wettelijke verplichting omtrent de VIR. Met de ontwikkeling van het systeem Zorg voor Jeugd lopen we dus voor op de wettelijke verplichting VIR die nog moet gaan gelden.
43