NOTA RICHTLIJNEN T.A.V. BLUSWATER VOORZIENING
januari 2001
TROPA
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 1
Inhoud Voorwoord Inleiding De richtlijnen ten aanzien van bluswatervoorzieningen Achtergronden en motivatie van de richtlijnen
Bijlage A, het onderscheid in bluswatervoorzieningen Bijlage B, benodigde ruimte rondom een ondergrondse brandkraan Bijlage C, kort overzicht ‘richtlijnen bluswatervoorzieningen’
1 2 4 6
14 17 18
Voorwoord Bluswater is een eerste levensbehoefte van de brandweer. Het is dan ook niet vreemd dat veel publicaties het een en ander hierover vermelden, wel is het vreemd dat deze publicaties soms moeilijk met elkaar in overeenstemming te brengen zijn. Deze nota bevat een complete en coherente set van richtlijnen met betrekking tot bluswatervoorzieningen specifiek toepasbaar in de pro-actie fase. Deze set is tot stand gekomen door de inhoud van de diverse relevante publicaties op dit gebied nader te beschouwen en deze als elementen van een groter geheel in te passen. In hoofdstuk 1 wordt kort ingegaan op pro-actie, bluswatervoorziening in het algemeen en de onderlinge relatie. De set richtlijnen met betrekking tot afstanden, capaciteit en bereikbaarheid van bluswatervoorzieningen zijn terug te vinden in hoofdstuk 2. Hoofdstuk 3 geeft een overzicht van de achtergronden en motivatie van de verschillende richtlijnen. Deze laatste twee hoofdstukken moeten het u mogelijk maken om de wensen van de brandweer ten aanzien van bluswatervoorziening in een (op)nieuw in te richten gebied te kwantificeren en te onderbouwen. Als laatste vindt u een aantal bijlagen, deze bevatten onderdelen die anders storend zouden werken in de tekst. Bijlage A geeft een beschouwing over het te maken onderscheid in bluswatervoorzieningen en vormt als zodanig de basis van deze nota. Bijlage B bevat een schets van de ruimte die nodig is om van een ondergrondse brandkraan gebruik te kunnen maken. Een handzaam overzicht van de richtlijnen is in bijlage C opgenomen.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
1
Inleiding
1.0
TROPA
blz. 2
TROPA staat voor Twents Regionaal Overleg Pro-Actie, dit overleg bestaat uit brandweerfunctionarissen die binnen hun eigen gemeente pro-actie beleiden en bedrijven. De doelstelling van TROPA is om een gezamenlijk beleid ten aanzien van pro-actie te ontwikkelen.
1.1
het begrip pro-actie
Het begrip pro-actie is afkomstig uit de methodiek van de veiligheidsketen. Conform deze methodiek kan door het achtereenvolgens toepassen van de schakels pro-actie, preventie, preparatie en repressie een risico tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. Dit betekent tegelijkertijd dat in de pro-actieve fase al rekening gehouden moet worden met de (on)mogelijkheden van de nog volgende schakels uit deze keten. Immers, een risicoprobleem doorschuiven dat verderop in de veiligheidsketen niet getackeld kan worden is zinloos. Door deze (on)mogelijkheden in kaart te brengen wordt duidelijk welke parameters van het risicoprobleem op welke wijze en op welk tijdstip in de veiligheidsketen aangepakt moeten worden.
1.2
de relatie pro-actie / bluswatervoorziening
Voordat verdergegaan kan worden moeten we allereerst de vraag beantwoorden of er eigenlijk wel sprake is van een relatie tussen pro-actie en de bluswatervoorziening. Het antwoord daarop is zowel ja als nee. Ja, voor zover het gaat om een (op)nieuw te ontwikkelen gebied. In een dergelijk geval moet het gebied bouwrijp gemaakt worden voordat men kan gaan bouwen. Een onderdeel van het bouwrijp maken is het ontwerpen van een basisinfrastructuur zoals wegen, waterleiding en vijvers. Het antwoord is nee indien het gaat om een al ingericht gebied. Een bestaande infrastructuur kan niet zomaar opnieuw ontworpen en ingericht worden. Indien aanpassingen nodig zijn dan heeft dit vaak te maken met een verandering (van gebruik) van een bepaald terrein of gebouw. In een dergelijk concreet geval is het aan een afdeling preventie of preparatie om aan te tonen dat een aanpassing van de bluswatervoorziening op die plek noodzakelijk is. Kortom, de relatie pro-actie en bluswatervoorziening (en dus ook deze notitie) beperkt zich tot die gebieden waarvoor de infrastructuur (op)nieuw ontworpen wordt en dan nog alleen tijdens de ontwerpfase.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
1.3
blz. 3
de (on)mogelijkheden van de schakels preventie, preparatie en repressie
Uit het verrichtte literatuuronderzoek (zie hoofdstuk 3) wordt duidelijk met welke (on)mogelijkheden de op pro-actie volgende schakels te maken krijgen. Hierbij komen drie parameters telkens weer terug, te weten: • de afstand tussen bluswatervoorziening en een object • de capaciteit en • de bereikbaarheid van de bluswatervoorziening. Deze drie parameters zijn direct afhankelijk van de voorgenomen wegen- en bebouwingsstructuur en aard en plaatsing van de bluswatervoorziening. Alle drie vallen dus binnen de eerdergenoemde relatie pro-actie bluswatervoorziening en aan alle drie dient dus in de proactieve fase aandacht besteed te worden.
1.4
bluswatervoorziening, een eenduidig begrip ?
Opmerkelijk genoeg is het begrip bluswatervoorziening niet eenduidig. In publicaties wordt onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en soms zelfs tertiaire bluswatervoorziening. Volgens de uitgave ‘termen voor de brandweer’ wordt een bluswatervoorziening als volgt gedefinieerd: van te voren getroffen maatregelen om bluswater beschikbaar te hebben of te krijgen
Hier wordt dus geen verschil gemaakt in primaire, secundaire of tertiaire bluswatervoorziening. Het onderscheid blijkt dan ook niet zozeer een definitiekwestie te zijn, maar eerder een kwestie van specifieke eisen ten aanzien van de parameters afstand, capaciteit en bereikbaarheid die aan een dergelijke voorziening worden gesteld. Dit betekent dat in deze nota, waar specifiek op afstand, capaciteit en bereikbaarheid wordt ingegaan, een dergelijk onderscheid zeker van belang is. De beschouwing in bijlage A probeert dit onderscheid in bluswatervoorziening te verduidelijken. In deze nota wordt, op basis van deze beschouwing, het onderscheid gemaakt in primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorziening.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
2
blz. 4
De richtlijnen ten aanzien van bluswatervoorzieningen
Achtereenvolgens wordt ingegaan op de capaciteit, bereikbaarheid en de afstand tussen een object en een bluswatervoorziening. Hierbij komen zowel de primaire, secundaire als tertiaire bluswatervoorziening aan bod. In bijlage A is een beschouwing over dit onderscheid opgenomen. Hoofdstuk 3 geeft de achtergronden en motivatie van deze richtlijnen.
2.1.1 de capaciteit van een primaire bluswatervoorziening Standaard levert de primaire bluswatervoorziening een continu beschikbare capaciteit van 60 m3/h. Onder de voorwaarden uit het KIWA-rapport (zie blz. 8 van deze nota) kan de continu beschikbare capaciteit gereduceerd worden tot 30 m3/h.
2.1.2 de capaciteit van een secundaire bluswatervoorziening De secundaire bluswatervoorziening levert een minimale capaciteit van 90 m3/h met een minimale leveringsduur van 5 uur.
2.1.3 de capaciteit van een tertiaire bluswatervoorziening De tertiaire bluswatervoorziening levert een minimale capaciteit van 300 m3/h met een onbeperkte leveringsduur.
2.2.1 de bereikbaarheid van een primaire bluswatervoorziening De aansluiting op een primaire bluswatervoorziening is voorzien van een storzkoppeling of van een banjonetstuk ten behoeve van een opzetstuk. Deze aansluiting is tot op een afstand van maximaal 15 meter door blusvoertuigen via rijlopers benaderbaar. In bijlage B is een afbeelding opgenomen van de benodigde ruimte rondom een ondergrondse brandkraan. Als vuistregel kan ook een gebied van één meter rondom de aansluiting worden aangehouden.
2.2.2 de bereikbaarheid van een secundaire bluswatervoorziening Gelijk aan de voorschriften van § 2.2.1, tenzij sprake is van open water. In geval van open water waarbij het watertransportsysteem met tankautospuiten wordt opgebouwd: • de totale afstand tussen de opstelplaats van de tankautospuit en de waterwinplaats mag maximaal 8 meter bedragen; • de verticale afstand tussen de opstelplaats van de tankautspuit en de waterwinplaats mag maximaal 5 bedragen;
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 5
•
de opstelplaats moet via een rijloper bereikbaar zijn en geschikt zijn voor een tankautospuit. In geval van open water waarbij het watertransportsysteem met een dompelpomp wordt opgebouwd zie hiervoor § 2.2.3.
2.2.3 de bereikbaarheid van een tertiaire bluswatervoorziening In geval van open water waarbij het watertransportsysteem met een dompelpomp wordt opgebouwd: • de totale afstand tussen de opstelplaats van de dompelpomp en de waterwinplaats mag maximaal 50 meter bedragen; • de opstelplaats moet via een rijloper bereikbaar zijn en bestaan uit een recht stuk verharde weg van minimaal 30 meter lang en 4 meter breed.
2.3.1 de afstand tussen de primaire bluswatervoorziening en een object In het algemeen mag de afstand tussen de primaire bluswatervoorziening en de ingang van een object niet meer bedragen dan 40 meter over de weg. Indien deze afstand meer dan 50 meter is, wordt de ligging van de bluswatervoorziening aangepast. Indien een object meerdere ingangen heeft die de eerste tankautospuit naar keuze kan gebruiken dan geldt deze eis voor elke ingang.
2.3.2 de afstand tussen de secundaire bluswatervoorziening en een object Gelijk aan de voorschriften van § 2.3.1, tenzij sprake is van open water. In geval van open water wordt het watertransportsysteem met tankautospuiten opgebouwd en geldt een afstand van maximaal 320 meter gemeten over de weg.
2.3.3 de afstand tussen de tertiaire bluswatervoorziening en een object In geval het watertransportsysteem met een dompelpomp van de combibak wordt opgebouwd geldt een afstand van maximaal 1 kilometer gemeten over de weg. In geval het watertransportsysteem met een dompelpompaanhanger wordt opgebouwd geldt een afstand van maximaal 3 kilometer gemeten over de weg.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
3
Achtergronden en motivatie van de richtlijnen
3.0
overzicht literatuur
blz. 6
1 - Primaire bluswatervoorziening, de minimale vereiste capaciteit van het waterleidingnet, CCRB, 1998 2 - Modelverordening brandveiligheid en hulpverlening, VNG, 1996 3 - Brandveiligheidsconcept ‘Beheersbaarheid van brand’, BiZa, 1995 4 - Drinkwater en bluswater in evenwicht, KIWA, 1999 5 - Secundaire bluswatervoorziening (concept), CCRB, september 1999 6 - BM / AHBM preventie, NIBRA, januari 1998 7 - Handleiding brandweerzorg, BiZa, mei 1992 8 – BW 1e klasse pompbediener, NIBRA, april 1999
3.1.1 de capaciteit van een primaire bluswatervoorziening De literatuur levert ten aanzien van de capaciteit van een primaire bluswatervoorziening de onderstaande relevante stukken. De CCRB uitgave Primaire bluswatervoorziening (1) bespreekt de primaire bluswatervoorziening i.c. het drinkwaterleidingnet. De uitgave geeft aan dat in veel gevallen de inzet van de 1e TAS (twee stralen lage druk = 30 m3/h) voldoende zal zijn, er zijn echter ook gebouwen waarbij een snelle interventie (< 10 min.) van de 2e TAS aanbevolen wordt (zie hiervoor de Handleiding Brandweerzorg, BiZa, 1992). Dit geldt dan met name voor gebouwen van voor het Bouwbesluit en gebouwen met veel personen, gevaarlijke stoffen of andere risicofactoren. Hiervoor zou 60 m3/h beschikbaar moeten zijn. De uitgave concludeert dan ook als volgt: omdat niet gegarandeerd kan worden dat (het gebruik van) een bepaald terrein of gebouw onveranderd zal blijven moet een minimaal waterleidingdebiet van 60 m3/h de aanbeveling voor een landelijk geldende richtlijn zijn. In de modelverordening van de VNG (2) wordt de bluswatervoorziening meer algemeen beschouwd. In artikel 10 van de modelverordening staat: ‘Burgemeester en wethouders dragen zorg voor zodanige bluswatervoorzieningen en de bereikbaarheid daarvan, dat de brandbestrijding te allen tijde zoveel mogelijk gewaarborgd is.’
De bijbehorende artikelsgewijze toelichting vermeldt het volgende: ‘De zorg voor de brandveiligheid – zoals bedoeld in artikel 1, vierde lid van de Brandweerwet 1985 – geeft aan dat burgemeester en wethouders tevens verantwoordelijk zijn voor een adequate bluswatervoorziening.’
en
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 7
‘Bluswater kan het beste uit zoveel mogelijk verschillende ‘waterbronnen’ worden verkregen. Voor de eerste inzet van de brandweer zijn de tankautospuit waarin standaard 1500 of 1600 liter water voor onmiddellijk gebruik is opgeslagen en het drinkwaterleidingnet de meest geëigende middelen om voor bluswater te zorgen omdat dan nog het minste bluswater nodig is. Branden op plaatsen waar geen drinkwaterleiding aanwezig is of waar dat leidingnet te weinig capaciteit heeft, moeten met water uit een tankwagen of op andere wijze worden geblust. Voor het vervolg van de brandbestrijding kan – zo nodig van een grotere afstand en na enige tijd – water worden gehaald uit een blusvijver of ander open water. Het brandbeveiligingsconcept ‘Beheersbaarheid van brand’ geeft een methode voor het bepalen van de grootte van een brandcompartiment en bevat rekenschema’s voor blussen en koelen. Dit zijn hulpmiddelen om (indicatief) te bepalen hoeveel één tankautospuit met een zespersoons bemanning kan blussen of koelen in een bepaalde brandsituatie. Op sommige plaatsen in de ontwikkelde methode is dat bepalend voor het al dan niet acceptabel zijn van een beoogd brandcompartiment. Onderstaand is aangegeven hoeveel bluswater in bepaalde situaties minimaal nodig is voor de eerste inzet. 1. Voor woningen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten: 30 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die na 1945 zijn gebouwd. 2. Voor woningen die niet zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten: 60 kubieke meter per uur. Over het algemeen is hiervan sprake bij woningen die voor 1945 zijn gebouwd. 3. Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) van tenminste 60 minuten en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur. 4. Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) overeenkomstig het bepaalde in het brandbeveiligingsconcept ‘Beheersbaarheid van brand’ en waarbij door bouwkundige voorzieningen geen branduitbreiding naar buiten te verwachten valt: 30 kubieke meter per uur. 5. Voor overige gebouwen die zijn uitgevoerd als brandcompartiment als onder 3 en 4 vermeld waarbij ter voorkoming van branduitbreiding bovendien wordt uitgegaan van een inzet van de brandweer voor het koelen en blussen van gevels: 60 kubieke meter per uur. 6. Voor overige gebouwen die niet afdoende zijn uitgevoerd als brandcompartiment met een weerstand tegen branddoorslag en brandoverslag (WBDBO) is de behoefte aan water afhankelijk van de bij de planbeoordeling noodzakelijk geachte repressieve inzet. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening kan een gemeente op grond van de (model-)bouwverordening een niet-openbare bluswatervoorziening eisen als voorwaarde voor het verlenen van een bouwvergunning. Dit komt voor bij ver van de bebouwde kom gelegen bouwwerken of indien een grote hoeveelheid bluswater ineens nodig is, bijvoorbeeld een sprinklerinstallatie. De gemeente bepaalt waar de grens ligt tussen de publieke plicht om voor voldoende bluswater te zorgen en de noodzaak voor anderen dat te doen. Van belang is het hier nogmaals te vermelden dat brandbestrijding een publieke taak is.‘
De onderzoeksrapportage brandbeveiligingsconcept ‘beheersbaarheid van brand’ (3) geeft op bladzijde 18 aan : ‘Een brand in een gebouw moet zodanig beheersbaar zijn, dat zowel direct als indirect, zo weinig mogelijk nadelig effect buiten een vooraf bepaald gebied ontstaat’ TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 8
Onder nadelige effecten worden hier verstaan brand-, rook- en waterschade buiten het compartiment en met nadruk niet binnen een brandcompartiment. Bladzijde 21 geeft aan dat de methode niet van toepassing is op ‘slaap’gebouwen zoals hotels, woningen, gevangenissen e.d. Verder wordt op bladzijde 23 vermeld: ‘De vaste basis-brandweerinzet is in samenspraak met de begeleidingscommissie bepaald op één standaard autospuit met zespersoons-bemanning. Dit is het minimum dat overal binnen korte tijd beschikbaar wordt geacht te zijn. Uitgangspunt daarbij is dat deze autospuit tenminste 1000 liter water per minuut ter beschikking heeft voor (maximaal) vier handstralen lage druk. Het gaat hierbij om een praktisch en veilig uitgangspunt voor de bouwkundige dimensionering. Daarmee wordt bepaald niet uitgesloten dat, onder andere voor hulp bij ontvluchten en eventueel redden, een grotere inzet nodig is. De uitgangspunten voor het plannen van de repressieve brandweerzorg en voor de brandcompartimentering zijn derhalve niet dezelfde, maar vullen elkaar aan. Voor de planning van de brandweersterkte en opkomst zou men uiteraard moeten blijven uitgaan van het gestelde in de Handleiding Brandweerzorg. Zie voor de inzettijden de verschillende brandbeveiligingsconcepten.’
Het KIWA eindrapport ‘Drinkwater en bluswater in evenwicht’ (4) maakt gebruik van het gestelde in (1). De conclusies zijn wel anders. Weliswaar is het principestandpunt dat 60 m3/h geleverd moet worden, maar dit kan onder voorwaarden gereduceerd worden tot 30 m3/h. Deze voorwaarden zijn: • De objecten hebben een onderlinge WBDBO van 60 min. en; (in de regel betreffen dit gebouwen welke voldoen aan het bouwbesluit1991. Bij woningen is dit ook het geval indien deze voldoen aan de norm NEN 3892; 1975 (brandbeveiliging van gebouwen; eengezinshuizen en lage woongebouwen)) • Er worden geen hoge woongebouwen toegepast en; (een hoog woongebouw is een woongebouw waarin een vloer van een verblijfgebied hoger is gelegen dan 13 m boven het aansluitend terrein gemeten ter plaatse van de toegang van het woongebouw) • Er zijn geen buitengewone risicofactoren met betrekking tot brand aanwezig en; (bij buitengewone risicofactoren kan onder andere worden gedacht aan: de aanwezigheid van grote hoeveelheden brandbare vloeistoffen of gassen, de aanwezigheid van brandgevaarlijke objecten in de directe nabijheid of een routering van gevaarlijke stoffen (lees: doorgaande weg) • Het object wordt gebruikt conform de gebruiksgegevens en; (het object dient afhankelijk van het gebruik bijvoorbeeld te beschikken over een gebruiksvergunning) • Er is sprake van een goede handhaving door de gemeente en; (dit geldt voor zowel de gebruiksvergunning als het bewaken van het niveau van brandveiligheid indien er geen gebruiksvergunning nodig is of er hier nog niet mee wordt gewerkt) • In het object is een goed functionerende bedrijfshulpverleningsorganisatie en; • Er verkeren in het object niet veel personen gelijktijdig; (voor kantoorgebouwen en winkels wordt de grens van maximaal 25 personen aangehouden, grotere objecten en winkelcentra komen niet in aanmerking voor reductie)
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 9
Als samenvatting wordt vervolgens vermeld dat woningen, lage woongebouwen, kantoorgebouwen en winkels van beperkte omvang (maximaal 25 personen) in aanmerking komen voor reductie. Bedrijfsterreinen, industrieterreinen en winkelcentra komen nagenoeg nooit in aanmerking voor reductie. De lesstof BM / AHBM preventie (6) noemt de Richtlijn materieel- en personeelssterkte gemeentelijk brandweer. Hierbij wordt aangegeven dat deze niet meer overeenstemt met de huidige praktijk, maar voor de volledigheid wordt genoemd. Ten aanzien van de primaire bluswatervoorziening wordt daarin het volgende overzicht gegeven: A-risico. Twee waterwinplaatsen voor de eerste twee blusvoertuigen Soort: beide brandkranen op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h per brandkraan bij gelijktijdig gebruik Twee waterwinplaatsen voor het derde en vierde blusvoertuig Soort: bij voorkeur brandkranen op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h per waterwinplaats bij gelijktijdig gebruik van de brandkranen voor de eerste twee blusvoertuigen. B-risico. Twee waterwinplaatsen voor de eerste twee blusvoertuigen Soort: beide brandkranen op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h per brandkraan bij gelijktijdig gebruik Een waterwinplaats voor het derde blusvoertuig Soort: bij voorkeur een brandkraan op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h bij gelijktijdig gebruik van de brandkranen voor de eerste twee blusvoertuigen. C-risico. Een waterwinplaats voor het eerste blusvoertuig Soort: een brandkraan op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h Een waterwinplaats voor het tweede blusvoertuig Soort: bij voorkeur een brandkraan op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h bij gelijktijdig gebruik van de brandkraan voor het eerste blusvoertuig. D&E-risico. Een waterwinplaats voor het eerste blusvoertuig Soort: een brandkraan op een waterleiding Capaciteit: 90 m3/h F-risico. Een waterwinplaats voor het eerste blusvoertuig Soort: bij voorkeur een brandkraan op een waterleiding Capaciteit: 60 m3/h
In de Handleiding Brandweerzorg (7) worden diverse klussen gedefinieerd. Aan de hand van de beschrijving van een klus worden het aantal tankautospuiten met opkomsttijden voor een bepaald object gegeven. In de bijlage van de handleiding wordt specifieker op deze TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 10
klussen ingegaan zodat duidelijk wordt wat de taak van de tankautospuiten met bemanning is en hoe deze uitgevoerd moet worden. Ten aanzien van beperken en blussen van brand wordt daarbij voor alle gebouwtypen aangegeven dat dit met hoge druk gebeurt. Uit het bovenstaande blijkt dat de meeste recente studies (1,2,3,4) 60 m3/h als standaard beschouwen en dat onder bepaalde voorwaarden 30 m3/h acceptabel kan zijn. Deze nota gaat daarin mee en neemt het gestelde in het KIWA-rapport over. Ten aanzien van veranderend gebruik van een gebouw of terrein (1) kan opgemerkt worden dat dit ondervangen kan worden door de model bouwverordening 1992, artikel 2.5.3 lid 5. Dit betekent dat in voorkomende gevallen de initiatiefnemer zorg dient te dragen voor de aanpassing van de bluswatervoorziening
3.1.2 de capaciteit van een secundaire bluswatervoorziening Zoveel als over de capaciteit van een primaire bluswatervoorziening geschreven is, zo weinig is te vinden over de capaciteit van een secundaire bluswatervoorziening. De literatuur levert ten aanzien van de capaciteit van een secundaire bluswatervoorziening alleen het volgende relevante stuk. Als vervolg op de primaire bluswatervoorziening (1) zal door het CCRB ook een bulletin met als onderwerp secundaire bluswatervoorziening uitgeven worden (5). Hierin wordt voor alle nieuwbouwsituaties aan de secundaire bluswatervoorziening de volgende eis gesteld: een minimale capaciteit van 90 m3/h met een minimale leveringsduur van 5 uur. Deze eis voldoet aan de definitie gesteld in bijlage A.
3.1.3 de capaciteit van een tertiaire bluswatervoorziening Zoveel als over de capaciteit van een primaire bluswatervoorziening geschreven is, zo weinig is te vinden over de capaciteit van een tertiaire bluswatervoorziening. De literatuur levert ten aanzien van de capaciteit van een tertiaire bluswatervoorziening alleen het volgende relevante stuk. Als vervolg op de primaire bluswatervoorziening (1) zal door het CCRB ook een bulletin met als onderwerp secundaire bluswatervoorziening uitgeven worden (5). Hierin wordt aangegeven dat indien uit een risico-analyse blijkt dat een tertiaire bluswatervoorziening noodzakelijk is dat daaraan de volgende eis gesteld wordt: minimale capaciteit 300 m3/h met een onbeperkte leveringsduur. Gezien de hier gehanteerde definitie van een tertiaire bluswatervoorziening (zie bijlage A) is een risico-analyse overbodig, de tertiaire bluswatervoorziening is eenvoudigweg een algemene en belangrijke voorwaarde voor de rampenbestrijding.
3.2.1 de bereikbaarheid van een primaire bluswatervoorziening Ten aanzien van de bereikbaarheid van een primaire bluswatervoorziening is artikel 2.5.3. lid 4 van de model-bouwverordening 1992 leidend. Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto’s aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto’s en de bluswatervoorziening kan worden gelegd.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 11
(6) merkt hierover het volgende op: • •
•
brandkranen kunnen tot op een afstand van maximaal 15 meter via rijstroken door blusvoertuigen worden benaderd; voorwerpen of stoffen of begroeiing mogen niet op zodanige wijze worden geplaatst respectievelijk aanwezig zijn dat daardoor het onmiddelijk gebruik van bluswaterwinplaatsen wordt belemmerd; brandkranen, brandputten en geboorde putten mogen zich niet bevinden op plaatsen waar geparkeerd kan worden, daarnaast moeten brandkranen die in trottoirs zijn gelegen zich op ten minste 35 cm van de trottoirband bevinden indien langsparkeren wordt toegepast, bij dwarsparkeren moet de afstand ten minste 75 cm zijn;
Ten aanzien van de laatste twee punten zijn ook de maten uit bijlage B toepasbaar, deze zijn gebaseerd op het daadwerkelijk plaatsen van een opzetstuk op een ondergrondse brandkraan en het daarop aansluiten van twee drie-duimers.
3.2.2 de bereikbaarheid van een secundaire bluswatervoorziening Ten aanzien van de secundaire bluswatervoorziening worden geen eisen in algemene zin gesteld, maar wel voor een specifiek geval waarbij de tankautospuit gebruik maakt van open water. (6) merkt hierover het volgende op: • •
de horizontale afstand tussen de opstelplaats van het blusvoertuig en de bluswaterwinplaats, niet zijnde een brandkraan, mag niet meer dan 5 meter bedragen; de totale afstand tussen de opstelplaats van het blusvoertuig en zo’n waterwinplaats mag bij de verlangde capaciteit niet meer dan 8 meter bedragen;
In principe zijn dit vreemde richtlijnen omdat de capaciteit met name door het hoogteverschil wordt bepaald. (8) zegt hierover dat ‘de zuighoogte mag maximaal 8 meter zijn’. In dezelfde module is verder terug te vinden dat de capaciteit van de pomp dan pakweg 1000 l/min zal zijn. Gezien de eerder genoemde capaciteit van 90 m3/h stellen we in deze nota dat de zuighoogte maximaal 5,5 meter mag zijn, dit op basis van de gegevens uit (8). Verder moet de opstelplaats via een rijloper bereikbaar zijn en geschikt zijn voor een tankautospuit.
3.2.3 de bereikbaarheid van een tertiaire bluswatervoorziening Ten aanzien van de tertiaire bluswatervoorziening worden geen eisen in algemene zin gesteld, maar wel voor het specifieke geval dat open water gebruikt wordt door dompelpompen. (8) merkt hierover op dat het hoogteverschil tussen waterspiegel en opstelplaats maximaal 55 meter is, maar geeft hierbij geen capaciteitgetal. De hydraulische aandrijfslangen zelf zijn 60 meter lang. Op grond hiervan wordt in deze nota een maximale afstand tussen opstelplaats en waterwinplaats van 50 meter aangehouden. Voor het afzetten van de dompelpomp uit de combibak is minimaal een recht stuk verharde weg van 30 meter lang en 4 meter breed nodig.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 12
3.3.1 de afstand tussen de primaire bluswatervoorziening en een object Via artikel 2.5.3 van de model-Bouwverordening is het mogelijk om aan de term ‘doelmatige verbinding tussen de brandweervoertuigen en de bluswatervoorzieningen’ invulling te geven. Vaak worden daarvoor onderstaande eisen geformuleerd (6). •
• • •
in het algemeen moet een bluswaterwinplaats aanwezig zijn op een afstand van maximaal 40 meter van de ingang van een object, indien het object meerdere ingangen heeft die het eerste blusvoertuig naar keuze kan gebruiken dan geldt deze eis voor elke ingang; binnen een afstand van 35 meter van elke voedingsaansluiting van droge blusleidingen is een brandkraan aanwezig; De onderlinge afstand van brandkranen mag niet meer dan 80 meter bedragen; Op wegen met fysiek gescheiden rijbanen gelden deze richtlijnen voor elke weghelft;
De uitgave van de WMO (4) wijkt hiervan af. Hier wordt uitgegaan van een zogenaamde ‘standaardisatie ontwerp leidingnet’. Deze standaardisatie houdt o.a. in dat: • • • • •
op elk eindpunt een brandkraan op de overgang van Ø 75 mm naar een kleinere diameter wordt geprojecteerd; van daaruit op elke 80 meter terug een brandkraan wordt geprojecteerd de dekking in kaart wordt gebracht door cirkels met een straal van 40 meter over het plan te trekken, daarbij wordt rekening gehouden dat deze afstand geldt via de weg. Indien de dekking niet binnen 50 m volledig is dient de ligging van de brandkraan of het leidingontwerp te worden aangepast; Voor objecten die een capaciteit vragen van 60 m3/h dient de doorgaande leiding langs die objecten gevoerd te worden, de plaatsing van brandkranen is dan aan deze objecten verbonden;
Tenslotte wordt opgemerkt dat het niet goed mogelijk is deze standaardisatie voor bedrijfsterreinen toe te passen. Uitgangspunt blijft 60 m3/h, in overleg met de brandweer kan dit gereduceerd worden tot 30 m3/h.
3.3.2 de afstand tussen de secundaire bluswatervoorziening en een object De lesstof (6) vermeldt ten aanzien van een secundaire bluswatervoorziening het volgende: ‘Op plaatsen waar de bluswatervoorziening alleen uit brandkranen bestaat, moet de brandweer bij het uitvallen van de waterleiding toch over voldoende bluswater op een redelijke afstand kunnen beschikken. Er moeten daarom per object secundaire bluswaterwinplaatsen met dezelfde capaciteit (niet zijnde brandkranen) aanwezig zijn over een afstand van maximaal 225 meter hemelsbreed (= 320 meter over de weg gemeten) van de toegang tot het object’
Deze eis is niet in overeenstemming met de CCRB-uitgave (5), deze stelt namelijk dat de maximale afstand gemeten over de weg 160 meter mag zijn. Dit verschil wordt veroorzaakt door het toegepaste watertransportsysteem. In geval van 160 meter wordt uitgegaan van een TAS bij de bluswatervoorziening, de inzetdiepte is dan maximaal 160 meter. Bij 320 meter over de weg wordt uitgegaan van een TAS bij de bluswatervoorziening en een TAS bij het object, met het totale aantal 3-duimers is dan 320 meter te overbruggen.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 13
Gelet op de consequenties voor de ruimtelijke ordening wordt in deze nota het laatste watertransportsysteem aangehouden.
3.3.3 de afstand tussen de tertiaire bluswatervoorziening en een object Deze afstand is afhankelijk van welk type dompelpomp als eerste beschikbaar is. De dompelpomp op een combibak heeft de beschikking over 1 kilometer 6-duims slang, de dompelpomp-aanhanger gaat vergezeld van een aparte haakarmbak met 3 kilometer 6-duims slang.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 14
Bijlage A, het onderscheid in bluswatervoorziening
Zoals in § 1.4 werd gezegd is het onderscheid in bluswatervoorziening niet zozeer een definitiekwestie, maar eerder een onderscheid dat voortvloeit uit de specifieke eisen die ten aanzien van de parameters afstand, capaciteit en bereikbaarheid aan een dergelijke voorziening worden gesteld. De vraag wordt dus: waarom dit onderscheid, wat is daarvan de achtergrond en hoe gaan we in praktijk hier mee om? Wanneer de achtergrond duidelijk is, dan wordt ook duidelijk welk ‘type’ bluswater wanneer aan de orde is. Helaas geeft de literatuur vaak maar een beperkt inzicht in deze achtergronden, maar in deze bijlage zullen we proberen het een en ander te reconstrueren. Laten we beginnen met een open deur: idealiter beschikt de brandweer op elke plek waar bluswater nodig is direct over voldoende bluswater. De drie parameters afstand, capaciteit en bereikbaarheid komen in dit ideaal weer terug. Zoals altijd blijkt de praktijk minder rooskleurig. De brandweer onderkent dit en kiest dan ook voor de volgende pragmatische aanpak: • stel het blusvoertuig strategisch op bij de plek waar het brandt en zet in; • sluit aan op een bluswatervoorziening in de omgeving; Dit aansluiten mag wat tijd kosten, daarvoor is een eerste voorraad water op het voertuig beschikbaar. Deze aanpak betekent dat de inhoud van de watertank (meestal1500 liter) gedeeld door de benodigde capaciteit (meestal ten hoogste 4 stralen lage druk d.w.z. 1000 liter per minuut) een tijdsindicatie geeft voor het aansluiten op de bluswatervoorziening. Gelet op de gangbare ideeën over bluswatervoorziening wordt hier eigenlijk de primaire bluswatervoorziening beschreven. De definitie van primaire bluswatervoorziening zou dus de volgende kunnen zijn: Een primaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: • de mogelijkheid biedt om binnen anderhalve minuut aan te sluiten; • na aansluiting direct en onafgebroken 1000 liter per minuut kan leveren;
Verder wordt de term secundaire bluswatervoorziening gebruikt. Als voorzichtige en voorlopige definitie kunnen we hier de volgende omschrijving gebruiken: Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening
Wat zijn nu die argumenten om deze secundaire bluswatervoorziening te willen/eisen? Het bulletin secundaire bluswatervoorziening (5) zegt hierover het volgende: 1. De primaire bluswatervoorziening kan ontoereikend zijn; 2. De primaire bluswatervoorziening kan uitvallen; 3. Onnodig gebruik van leidingwater moet voorkomen worden; Om met het derde argument te beginnen. Dit argument is oneigenlijk aangezien niemand eist dat een primaire bluswatervoorziening leidingwater levert. Uit economische motieven wordt hier wel vaak voor gekozen, maar een verplichte keus is het zeker niet. Bij het tweede argument kan een kanttekening gezet worden. Indien uitval van de primaire voorziening inderdaad zo’n probleem is dan zou deze, gezien het belang ervan, beter moeten worden gewaarborgd. In ieder geval betekent het wel dat vanuit het oogpunt van brandTROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 15
bestrijding de capaciteit van een secundaire bluswatervoorziening minimaal gelijk moet zijn aan die van een primaire. De mogelijke ontoereikendheid van de primaire voorziening is zeker iets om over na te denken, in praktijk komt dit ook het meeste voor. Ontoereikend wil zeggen dat, gelet op de eerdere definitie van primaire bluswatervoorziening, meer dan 60 m3 per uur moet worden gebruikt oftewel dat meer dan één TAS als bluseenheid wordt ingezet. Dit is het geval wanneer de brand niet door één bluseenheid tot één brandcompartiment beperkt kan worden. De vraag is dus òf en in welke vorm dit dan te verwachten is. Het antwoord hierop wordt bepaald door de (on)mogelijkheden van de schakel preventie. Het bouwbesluit kan niet uitsluiten dat de vuurlast in kilogram vurenhout per vierkante meter de WBDBO in minuten overschrijdt. Het uiteindelijk bezwijken van een brandcompartiment is dus een reële mogelijkheid en zo ook de ontoereikendheid van een primaire bluswatervoorziening. De eerdere definitie zou nu als volgt kunnen worden aangescherpt: Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: • een minimale capaciteit heeft van een primaire bluswatervoorziening; • in combinatie met de primaire bluswatervoorziening voldoende mogelijkheden biedt om uitbreiding buiten het compartiment te voorkomen;
Voor de vertaling van ‘voldoende mogelijkheden’ naar de parameters afstand, capaciteit en bereikbaarheid is de vorm waarin deze ontoereikendheid zich manifesteert van belang. Het bouwbesluit (zowel 1e als 2e fase) stelt geen bovengrens aan de vuurbelasting in een compartiment (maximaal oppervlak 1000 m2). Over het algemeen zal de minimale WBDBO 60 minuten zijn, maar ook 30 minuten kan voorkomen (zie art. 186 toelichting Bouwbesluit, de uitzondering ten aanzien van gebouwen met beperkte hoogte). Uitgaande van een normatief brandverloop (zie de reeks beheersbaarheid van brand) zal tussen het ontstaan van de brand en het moment van water op het vuur ongeveer een halfuur zitten. De situatie bij de eerste inzet kan dus variëren van een brand in een enkel brandcompartiment met afdoende WBDBO tot aan een brand in een falend brandcompartiment die zich heeft uitgebreid naar één of meerdere andere brandcompartimenten met een tekort aan WBDBO. Het is dus onmogelijk om ‘voldoende mogelijkheden’ nader te specificeren. Sterker, het beperken van een brand tot het brandcompartiment zal in praktijk soms onmogelijk blijken. Het verder aanscherpen van de definitie van de secundaire bluswatervoorziening is dus lastig, we blijven steken bij: Een secundaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening met een minimale capaciteit van 60 m3/h
Het is in de pro-actieve fase vaak niet mogelijk om voor een secundaire bluswatervoorziening de kentallen ten aanzien van afstand, bereikbaarheid en capaciteit te geven. Wel kan men proberen proberen om in de pro-actieve fase zoveel mogelijk informatie te krijgen over hoe een bepaalde bestemming in een gebied gerealiseerd gaat worden en daar de primaire en secundaire bluswater voorziening op aanpassen. Hierbij kunnen de rekenschema’s van bijlage B van het brandbeveiligingsconcept ‘beheersbaarheid van brand’ (3) helpen. Misschien is het zelfs mogelijk om aan te geven dat een bepaalde vorm van realisatie van een bestemming onwenselijk is. Verder stelt het materieel van de brandweer ook enige eisen, de (on)mogelijkheden van de schakel repressie. De richtlijnen die in deze nota ten aanzien van de secundaire bluswatervoorziening geformuleerd worden zijn dan ook voornamelijk gebaseerd op de mogelijke watertransportsystemen. TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 16
De primaire en secundaire bluswatervoorziening hebben een relatie met de bestemming van een gebied. Maar ook incidenten die los staan van deze bestemming leiden tot een grote behoefte aan bluswater (neergestort vliegtuig, BLEVE LPG-tankwagen). Deze vorm kan worden aangeduid als tertiaire bluswatervoorziening, over het algemeen zal hierin worden voorzien door een grootschalig watertransport door middel van dompelpompen. Een tertiaire bluswatervoorziening is een bluswatervoorziening die: • geen relatie hoeft te hebben met de bestemming van een gebied; • ten behoeve van de rampenbestrijding is;
Primaire, secundaire en tertiaire bluswatervoorzieningen kunnen elkaar deels overlappen maar hebben zeker elk een eigen functie en dus een afzonderlijk bestaansrecht. Het is aan de brandweer om daaraan invulling te geven.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 17
Bijlage B, de benodigde ruimte rondom een ondergrondse brandkraan.
De afstanden worden aangegeven ten opzichte van het hart van het banjonetstuk. De oriëntatie van de schets hangt samen met de positie van de spindel (kleine cirkel) ten opzichte van het banjonetstuk (grote cirkel)
30 cm.
60 cm.
90 cm.
TROPA
januari 2001
Pro-actie en bluswatervoorziening
blz. 18
Bijlage C, kort overzicht ‘richtlijnen bluswatervoorzieningen’.
De Primaire bluswatervoorziening: een bluswatervoorziening die 1) de mogelijkheid biedt om binnen anderhalve minuut aan te sluiten en 2) na aansluiting direct en onafgebroken 1000 liter per minuut kan leveren. Debiet 60 m3/h onafgebroken of onder voorwaarden 30 m3/h onafgebroken a) BereikUitgevoerd met banjonet of storzkoppeling. baarheid Rondom de aansluiting 1 meter vrij of b). Via rijloper benaderbaar tot op maximaal 15 m. Afstand Ten hoogste 40 meter tussen aansluiting en ingang object, bij 50 meter aanpassen. De Secundaire bluswatervoorziening: een bluswatervoorziening naast de primaire bluswatervoorziening met een minimale capaciteit van 60 m3/h. Debiet 90 m3/h voor tenminste 5 uur. BereikBij open water 1) verticale afstand ten hoogste baarheid 5 m. 2) totale afstand ten hoogste 8 m. Bij overig, zie primair. Afstand Bij open water ten hoogste 320 m. over de weg. Bij overig, zie primair. De Tertiaire bluswatervoorziening: een bluswatervoorziening die geen relatie hoeft te hebben met de bestemming van een gebied en ten behoeve van de rampenbestrijding is. Debiet 300 m3/h onafgebroken. BereikBij open water totale afstand ten hoogste 50 m. baarheid Opstelplaats minimaal 30 bij 4 meter bereikbaar via rijloper. Afstand Bij WTS met Combibak ten hoogte 1 km over de weg. Bij WTS met DPA ten hoogste 3 km over de weg.
a) voorwaarden reductie debiet 30 m3/h: • • • • • • •
De objecten hebben een onderlinge WBDBO van 60 min. (BB 1991 of NEN 3892) en Er worden geen hoge woongebouwen (vloer verblijfgebied hoger dan 13 m.) toegepast en Er zijn geen buitengewone risicofactoren met betrekking tot brand aanwezig en Het object wordt gebruikt conform de gebruiksgegevens en Er is sprake van een goede handhaving door de gemeente en In het object is een goed functionerende bedrijfshulpverleningsorganisatie en Er verkeren in het object (kantoorgebouwen en winkels) niet veel (max. 25) personen gelijktijdig.
Bedrijfsterreinen, industrieterreinen en winkelcentra komen nagenoeg nooit in aanmerking voor reductie. b) benodigde ruimte ondergrondse brandkraan
TROPA 2001
Indien u het bovenstaande overzicht als geheel uitknipt, de beide afbeeldingen op elkaar dubbelvouwt en vervolgens lamineert dan heeft u een handig kaartje voor in de binnenzak.
TROPA
januari 2001