Noodweer of noodweerexces Onderzoeksrapport
Nadya van der Sluis Amsterdam, advocatenkantoor Popescu maart 2010
Voorwoord Dit onderzoeksrapport heb ik geschreven in het kader van mijn opleiding aan de Hogeschool van Amsterdam, namelijk de opleiding HBO-Rechten. Hiervoor moest ik voor mijn laatste jaar een onderzoek verrichtten voor een organisatie of kantoor. Advocatenkantoor Popescu gaf mij het idee om voor hem over het onderwerp noodweer en noodweerexces dit onderzoeksrapport te schrijven. Dit had voor hem als voordeel dat hij door dit rapport sneller en efficiënter kan concluderen of een zaak gaat om noodweer of noodweerexces. Dit onderzoeksrapport is bestemd voor advocatenkantoor Popescu, zodat er sneller een zaak kan worden doorgenomen, die gaat over noodweer of noodweerexces. Tenslotte vermeld ik dat dit onderzoeksrapport mede tot stond gekomen is dankzij suggestie van advocaat Popescu en dankzij opbouwende kritiek van mijn begeleidster mevrouw S. Poldermans. Ook wil ik advocaat Gerbrandij bedanken voor zijn gedetailleerde opmerkingen en aanbevelingen.
2
Inhoudsopgave -PaginanummerSamenvatting…………………………………………………………………….- 4 Verklarende woordenlijst………………………………………………………..- 6 1.
Inleiding…………………………………………………………………….- 7 -
2.
Vereisten van noodweer……………………………………………………- 8 2.1 Inleiding………………………………………………………………...- 8 2.2 Een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding…………………..- 9 2.3 Lijf, eerbaar en goed……………………………………………………- 10 2.4 Subsidiariteit……………………………………………………………- 10 2.5 Proportionaliteit………………………………………………………...- 11 2.6 Garantenstellung………………………………………………………..- 11 2.7 Culpa in causa…………………………………………………………..- 11 -
3.
Uitspraken over noodweer………………………………………………….- 13 3.1 Meta Hofman-arrest……………………………………………………..- 13 3.2 Blijf van mijn auto!-arrest……………………………………………….- 15 3.3 Noodweer in de bus-arrest……………………………………………….-16 3.4 Taxichauffeur-arrest……………………………………………………..- 18 -
4. Vereisten van noodweerexces……………………………………………….- 20 4.1 Inleiding………………………………………………………………....- 20 4.2 Overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging………...- 21 4.3 De hevige gemoedsbeweging……………………………………………-22 4.4 Noodweerexces…………………………………………………………..-23 5. Uitspraken over noodweerexces……………………………………………..- 24 5.1 Bijlmer noodweer-arrest…………………………………………………- 24 5.2 Ruzie te Loon op Zand-arrest……………………………………………- 26 5.3 C1000-arrest……………………………………………………………..- 27 5.4 Granaat-arrest……………………………………………………………- 28 6. Schema over noodweer en noodweerexces………………………………….- 29 Conclusie………………………………………………………………………...- 34 Literatuurlijst…………………………………………………………………….- 35 Bijlage I: Jurisprudentie-overzicht………………………………………………- 37 Bijlage II: Krantenartikel in NRC Handelsblad………………………………....- 41 Bijlage III: Krantenartikel in Volkskrant………………………………………..- 42 3
Samenvatting Dit onderzoeksrapport behandelt de strafuitsluitingsgrond „noodweer‟ en de schulduitsluitingsgrond „noodweerexces‟ met als doel de grens tussen noodweer en noodweerexces te achterhalen. In hoofdstuk II worden de vereisten van noodweer, de garantenstellung en culpa in causa per paragraaf kort besproken. In dit hoofdstuk wordt uitgelegd dat het bij noodweer moet gaan om een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Tevens moet er sprake zijn van een noodzakelijke verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed. De belangrijkste arresten over noodweer worden in hoofdstuk III besproken. Allereerst wordt het Meta Hofman-arrest besproken, waarin een vrouw werd doodgeschoten door een politieagent. Doordat de afstand en tijd te kort waren geweest voor een andere verdediging werd het beroep op noodweer aanvaard. De tweede arrest is de Blijf van mijn auto!-arrest, waar de hoofdvraag was of er voldaan was aan de subsidiariteitvereiste. De Hoge Raad achtte dit niet aannemelijk, omdat hier geen sprake was van noodzakelijke verdediging. Vervolgens wordt het noodweer in bus-arrest uitgelegd, waarbij er gekeken werd of er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. In deze zaak was dit niet het geval. Tenslotte wordt het taxichauffeur-arrest behandelt en hier was de vraag of er sprake was van noodzakelijke verdediging, maar dit werd door de Hoge Raad in dit arrest niet verondersteld. Hoofdstuk IV bespreekt de vereisten van noodweerexces, namelijk: - De overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging; - De hevige gemoedsbeweging oftewel de emoties angst, vrees of radeloosheid; - De twee soorten noodweerexces, namelijk intensief en extensief noodweerexces. Bij intensief noodweerexces gebruikt de aangerande direct -door een hevige gemoedsbewegingeen zwaar verdedigingsmiddel. Als er sprake is van een extensief noodweerexces, dan ontstaat er pas een excessieve reactie van de aangevallene wanneer de aanranding al is afgelopen en er geen sprake meer is van een noodweersituatie. Een paar arresten over noodweerexces worden in hoofdstuk V besproken. Het Bijlmer-arrest wordt eerst uitgelegd, welk gaat over een vrouw die twee mannen doodschoot, omdat zij probeerden haar te overvallen. De vrouw werd door de Hoge Raad ontslagen van alle rechtsvervolging. Het arrest „Ruzie te Loon op Zand‟, die vervolgens wordt besproken, geeft een goed voorbeeld weer van extensief noodweerexces. Het C1000-arrest wordt als derde besproken en de naam zegt al waar het zich plaatsvindt. Twee medewerkers slaan een winkeldief in elkaar, nadat deze zich hevig verzette toen hij door hun bij de armen werd gepakt. De Hoge Raad vond dat de overschrijding van noodzakelijke verdediging niet gepast was.
4
Het laatste arrest in dit hoofdstuk is nog niet zo lang geleden gebeurd. In 2008 vond er in een café in Amsterdam-Noord een granaatexplosie plaats. Degene die granaat had laten exploderen, was daarna een bezoeker aan het slaan met een barkruk. De verdachte kwam er tussen en werd vervolgens in elkaar geslagen. Om zichzelf te verdedigen schoot hij de ander dood. Het Hof vond dat hier sprake was noodweerexces. In hoofdstuk VI staat een schema waarin is opgesomd welke vragen er moeten worden beantwoord om vast te kunnen stellen of er sprake is van noodweer of noodweerexces. Tenslotte wordt er in de conclusie het verschil en de grens tussen noodweer en noodweerexces geconcludeerd. Het verschil zit hem in de noodzakelijke verdediging, want bij noodweer moet de gelijk zijn aan de aanranding en bij noodweerexces wordt die overschreden. De grens tussen noodweer en noodweerexces is het verband van evenredigheid tussen de aanranding en de verdediging.
5
Verklarende woordenlijst Culpa in causa Een definitie die in het strafrecht wordt gebruikt om de situatie aan te duiden waarbij iemand door eigen schuld (culpa) of opzet in een situatie komt waaruit een strafbaar feit voortvloeit. Extensief In dit rapport wordt met extensief bedoeld dat een verdediging begint nadat de aanranding al is afgelopen. Gemoedsbeweging Met gemoedsbeweging beperken we ons in dit rapport tot de emoties angst, vrees en radeloosheid. Intensief Hier wordt verband gelegd met noodweerexces, want met intensief noodweerexces wordt bedoeld dat naar een aanranding het slachtoffer direct verdedigt met een zwaar middel. Noodsituatie een plotselinge en onverwachte gebeurtenis of combinatie van omstandigheden die om een onmiddellijke reactie vraagt. Er is in een dergelijke situatie geen tijd om rustig na te denken en alternatieven af te wegen. Proportionaliteit Hiermee wordt bedoeld dat de verdediging gepast moet zijn en niet de grenzen moet overschrijden van noodzakelijke verdediging, tenzij dit is gebeurd door een hevige gemoedsbeweging. Rechtsgoed In dit rapport wordt met rechtsgoed bedoeld angst, vrees of radeloosheid. Subsidiariteit De verdediging moet subsidiair zijn en hiermee wordt bedoeld dat er bij een verdediging gebruik moet worden gemaakte van een laatste redmiddel.
6
Hoofdstuk 1 „Inleiding‟ Volgens de Nederlandse wetgeving mag je als burger jezelf verdedigen, maar de mate van geweld moet in verhouding staan tot de ernst van de bedreiging of aanval. Alleen zo simpel is het nog niet in de praktijk, want hoe weeg je bijvoorbeeld de juiste geweldsverhouding af in een grote dreiging van nog geen seconde? Hoe moet je reageren wanneer je soms letterlijk wordt aangevallen? Wanneer is er precies sprake van noodweer en op welke punten moet er gelet worden voor een geslaagd beroep op noodweer? In dit rapport wordt onderzocht waar de grens ligt tussen noodweer en noodweerexces. Het doel hiervan is dat advocatenkantoor Popescu efficiënter en sneller kan ondervinden wanneer een zaak zich moet beroepen op noodweer of noodweerexces. Deze probleemstelling wordt onderzocht door eerst de vereisten van noodweer een voor een uit te leggen en vervolgens de belangrijkste arresten die hiertoe behoren toe te lichten. Deze worden in hoofdstuk 2 en hoofdstuk 3 behandeld. Daarna worden in hoofdstuk 4 de vereisten van noodweerexces nader uitgelegd en in hoofdstuk 5 de belangrijke arresten die over dit onderwerp gaan. De arresten die worden besproken in het rapport zijn uitgekozen omdat deze veel in de literatuur worden uitgelegd en sommige van hen de krantenkoppen hebben gehaald. Hoofdstuk 6 geeft een analyseschema weer, waarnaar gekeken kan worden om te kunnen ontdekken of er in een casus sprake is van noodweer of noodweerexces. Na de conclusie en literatuurlijst volgen drie bijlagen over de jurisprudentie, waarvan een aantal in het rapport zijn besproken.
7
Hoofdstuk 2 „Vereisten van noodweer‟ 2.1 Inleiding Noodweer kan gezien worden als een aanvaarde norm van zelfverdediging, die direct is terug te voeren op de belangrijkste functie van het strafrecht, namelijk de voorkoming van eigenrichting. Artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht legt uit wanneer er sprake is van noodweer, namelijk: „Niet strafbaar is hij die een feit begaat, geboden door de noodzakelijke verdediging, van eigen of eens anders lijf, eerbaarheid of goed, tegen ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding.’ Tevens wordt er bij een verweer op noodweer gekeken of het voldoet aan de vereisten van subsidiariteit en proportionaliteiteis, deze eisen zijn respectievelijk besloten in de woorden: geboden door de noodzakelijke verdediging. Op 17 januari 2005 was het “het” gesprek van de dag: „Vrouw rijdt tasjesdief dood’. Het betrof hier een vrouw die werd beroofd van haar tas terwijl ze in haar auto stond te wachten voor een kruispunt. De tasjesdief greep samen met een vriend de tas van de vrouw uit haar auto en de twee vluchtten vervolgens weg op hun brommer. De vrouw reed achteruit achter de brommer aan en raakte toen de brommer. Één van de jongens raakte bekneld tussen een boom en de auto en overleed als gevolg hiervan. De vrouw werd vervolgens door het OM vervolgd, waarbij zij zich verweerde met het feit dat zij handelde uit noodweer. De rechtbank van Amsterdam vond echter dat in het verweer op noodweer er geen sprake was van proportionaliteit en daarom werd het verweer ook afgewezen: „De rechtbank acht het met de auto achtervolgen van een dief op een bromfiets door 34 à 40 meter hard achteruit te rijden met weinig zicht in een smalle straat niet proportioneel. Een dergelijke gevaarlijke achtervolging staat in geen verhouding tot de diefstal.’1 In bijlage II vind je een krantenartikel uit het NRC-Handelsblad, die gaat over deze zaak. Het is dus van belang dat bij een beroep op noodweer er voldaan moet worden aan alle vereisten van artikel 41 lid 1 van het Wetboek van Strafrecht. In dit hoofdstuk zullen deze vereisten één voor één worden uitgelegd en ook zal er kort gesproken worden over de Garantenstellung en de culpa in causa.
1
Rechtbank Amsterdam, 6 maart 2008, LJN BC5916
8
2.2 Een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding Met ogenblikkelijke aanranding wordt bedoeld het tijdsaspect in de noodweerhandeling. De aanranding moet op het verdedigingsmoment acuut zijn en een noodweerhandeling is toegestaan vanaf het moment dat de aanranding is aangevangen of dreigt te beginnen.2 De wetgever heeft met de term „ogenblikkelijk‟ tot uitdrukking willen brengen dat degene die wordt aangerand in een echte noodsituatie moet hebben verkeerd. Bijvoorbeeld in een situatie waar de aangerande met zijn rug tegen de muur stond en waaraan alleen door zelf in te grijpen en ten koste van de aanrander een einde aan de aanranding kon komen.3 Niet iedereen is het ermee eens of het woord „ogenblikkelijk‟ in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht een waardevolle betekenis of functie heeft. Schrijvers zoals Cohen Tervaert en Pompe geven aan dat er geen sprake kan zijn van een niet-ogenblikkelijke aanranding en dat het woord „ogenblikkelijk‟ daarom ook zinloos is om toe te voegen, want tegen een aanranding die niet meer ogenblikkelijk is hoeft men zich niet te verdedigen. Voor schrijvers als Simons en Vos heeft het woord „ogenblikkelijk‟ wel een functie, want zij zien de betekenis van „ogenblikkelijke aanranding‟ als volgt: een daadwerkelijke, reeds begonnen aanranding, en de situatie waarin nog geen aanranding is gepleegd, maar waarin dat al wel duidelijk kan gebeuren.4 Hiermee wordt bedoeld dat er sprake kan zijn van een ogenblikkelijk dreigend gevaar voor een aanranding, dus je hoeft niet te wachten tot je daadwerkelijk een forse klap, een kogel of een messteek ontvangt. Als je iemand op je af ziet komen met een honkbalknuppel of een mes dan mag je op dat moment jezelf verweren.5 Echter de enkele vrees dat je zal worden aangevallen rechtvaardigt nog geen strafbare feiten. Dit is door de Hoge Raad bepaald in 1932, waarbij het ging om twee ruziënde buren. Kort in casus uitgelegd: de buren H. en J. troffen elkaar bij het hek tussen hen erven. H. had zich voorzien van een bijltje en J. had zich voorzien van een moker en een stuk ijzer. H. vond dat J. een dreigende houding aannam en besloot daarom J. een mep te verkopen met het bijltje, waardoor J. bloedend verwond raakte. 6
Als er wordt gekeken naar het woord „wederrechtelijk‟ op zichzelf, dan is deze te omschrijven als: in strijd met het objectieve recht, dat is met zowel het geschreven als ongeschreven recht, want het is onwetmatig gedrag en gedrag in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid.7 De aanranding moet dus wederrechtelijk zijn en niet voortvloeien uit een eigen recht of uit de rechtmatige uitoefening van een overheidsbevoegdheid.8 De opvatting van het bestanddeel wederrechtelijk in artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht heeft dezelfde betekenis als de gelijkluidende algemene delictsvoorwaarde, namelijk ongeoorloofd of rechtens verboden.9 Sommige schrijvers vinden het bestanddeel wederrechtelijk overbodig in artikel 41, omdat de wederrechtelijkheid al genoeg wordt uitgedrukt in enkel het woord „aanranding‟. 2
Cleiren & Nijboer 2008, p. 360 Machielse 1986, p. 551 4 Machielse 1986, p. 552 5 De Jong & Knigge 2003, p. 170 6 HR 8 februari 1932, NJ 1932, 617 7 Jörg & Kelk 1998, p. 61 8 Kelk 2005, p. 287 9 Machielse 1986, p. 570 3
9
2.3 Lijf, eerbaarheid en goed Artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht spreekt niet alleen van een „eigen‟, maar ook van „eens anders lijf, eerbaarheid of goed‟. Het noodweerrecht komt dus ook toe aan degene die opkomt voor de belangen van een ander.10 De aanranding van het lijf is in het Nederlandse rechtssysteem van uitermate groot belang. Geweld tegen personen en bedreiging van het welzijn, zoals de gezondheid van personen, zijn in onze samenleving ernstige misdrijven en daarom wordt een defensieve reactie hierop ook gerechtvaardigd.11 Met de aanranding van de eerbaarheid wordt bedoeld het schenden van de kuisheid of het fatsoen op seksueel gebied. Onder aanranding van de eerbaarheid valt niet een eenvoudige belediging en een vorm van afweer hierop heeft weinig kans van slagen. Hiermee wordt bedoeld een daadwerkelijke aantasting van het stoffelijk goed zelf, maar niet de schending van het recht op dat goed. Bij diefstal van een goed is er geen sprake van aanranding, als deze geen gevaar of beschadiging loopt. Wel is er sprake van aanranding als het goed uit de eigenaars zijn handen wordt gerukt en hij probeert deze terug te krijgen.12
2.4 Subsidiariteit De eis van subsidiariteit houdt in dat de verdediging naar het redelijk oordeel van de verdediger noodzakelijk is, dus of er primair niet een minder schadelijke uitweg mogelijk was. 13 Om een beroep te kunnen doen op noodweer moet er tijdens de verdediging gekozen zijn voor het minst ingrijpende verdedigingsmiddel.14 Verdediging kan niet gezien worden als noodzakelijk wanneer er zinvolle alternatieven bestonden, waarvan redelijkerwijs gebruik mocht worden gemaakt. Er kan bijvoorbeeld gedacht worden aan het bellen van de politie of het vluchtvereiste, wat inhoud dat als de verdachte de kans heeft om zich te onttrekken aan de aanranding dat ook moet doen.15
10
Kronenberg & de Wilde 2007, p. 71 Kelk 2005, p. 285 12 Kelk 2005, p. 285 13 Jörg & Kelk 1998, p. 137 14 Van Dijk 2008, p. 27 15 De Hullu 2009, p. 315 11
10
2.5 Proportionaliteit Met het proportionaliteitsvereiste wordt bedoeld of er sprake is van een gepaste verdediging, waarbij de proportionaliteit met name in de eis van noodzakelijkheid ligt besloten.16 Er moet sprake zijn van een redelijke verhouding tussen het aangerande rechtsbelang en het verdedigingsmiddel. 17 Het gaat om de toets of de verdediging proportioneel is, dus was de keuze en de intensiteit van de verdedigingswijze terecht naar omstandigheden. De ernst van de aanranding vormt de maatstaf waarin wordt getoetst, maar de psychologische werkelijkheid van de burger ten tijde van de aanranding kan tot een wat mildere beoordeling van de proportionaliteit leiden. Dit is namelijk dat de burger zich ongevraagd, onverwacht en vaak ongeoefend moet verdedigen.18
2.6 De garantenstellung De garantenstellung is een bijzondere zorgplicht die geldt voor bepaalde personen die met betrekking tot geweld professionele training hebben genoten, zoals politieagenten, soldaten of beoefenaars van gevechtsporten. De garantenstellung beïnvloedt de vereisten van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht, als het bijvoorbeeld gaat om een politieagent die beroep wil doen op noodweerexces. De garantenstellung stelt eisen aan mensen in verband met de aan hem of haar verlangde zorgvuldigheid. Als bijvoorbeeld een politieagent iemand heeft doodgeschoten tijdens zijn dienst, dan speelt deze normstelling altijd een rol bij de vaststelling van schuld. Degene die een bepaalde sociale rol vervult die aan het zeker eisen vervult is garant, ook in de sfeer van oplettendheid en zorgvuldigheid.19
2.7 Culpa in causa Het begrip culpa in causa is in de jaren „30 geïntroduceerd door de auteur W.P.J. Pompe en sindsdien wordt deze regelmatig gebruikt in de rechtsliteratuur en de jurisprudentie.20 Met culpa in causa wordt een zekere mate van eigen schuld bedoeld, want de dader mag zelf geen oorzaak zijn geweest van de aanval waartegen hij zich heeft verdedigd. De culpa in causa is in diverse categorieën te onderscheiden. Tot de eerste categorie behoren de gevallen waarin het de dader erom te doen is geweest de ander tot een aanranding uit te dagen, dus bewust de confrontatie heeft opgezocht.
16
Cleiren & Nijboer 2008, p. 361 Van Dijk 2008, p. 27 18 De Hullu 2009, p. 316/317 19 Stolwijk 2007, p. 143 20 Netburg 1994, p. 6 17
11
Onder deze categorie behoren ook die gevallen waar het geweld is uitgelokt door eigen provocatie waartegen men zich vervolgens weer verdedigt.21 Een voorbeeld is het „Gezochte Confrontatie-arrest‟, waarbij er een ruzie ontstaat tussen twee personen in een café. Een van hun loopt weg naar huis, kleedt zich daar om en pakt een mes. Hij loopt vervolgens langs het huis van degene waarmee die ruzie had. Deze komt naar buiten met een paar familieleden en roep de ander na. Die reageert daarop en steekt de ander neer.22 Onder de tweede categorie valt dan degene die een beroep op noodweer doet, de aanranding heeft voorzien en met het oog daarop zijn maatregelen alvast heeft genomen. De verdediging die men al van tevoren heeft voorbereid kan zeker noodzakelijk zijn, evenals het gepleegde feit geboden kan zijn.23 Een voorbeeld van het nemen van voorzorgsmaatregelen is jezelf ter zelfverdediging voorzien van een wapen. Hiervan is sprake in het Bijlmer noodweer-arrest, die in hoofdstuk 5 wordt besproken. Tenslotte valt onder de derde categorie het geval waarin de verdachte de aanranding heeft veroorzaakt, maar het hem er niet om te doen was. Onder deze categorie vallen ook zaken waarin de verdachte het gevaar niet uit de weg is gegaan, terwijl daar wel reden voor was. 24
21
HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509 HR 24 oktober 1989, NJ 1990, 353 23 Machielse 1986, p. 612 24 Machielse 1986, p. 612 22
12
Hoofdstuk 3 „Uitspraken over noodweer‟ 3.1 Meta Hofman-arrest Samenvatting arrest: Dit arrest gaat over een politieagent die met een pistool van zeer korte afstand een vrouw, Meta Hofman, dodelijk in de borst schoot, die dreigend met een keukenmesje in de hand op hem was afgekomen. Dit speelde zich af in het huis van de vrouw, nadat de politie telefonisch was opgeroepen, omdat de vrouw flesjes uit haar raam naar buiten gooide en daarmee een auto had beschadigd. De politie trof de vrouw gekleed op haar bed liggend aan, terwijl ze een versufte indruk maakte bij het beantwoorden van de haar gestelde vragen. Later bleek de oorzaak hiervan haar alcoholpromillage in haar bloed die 1,48 bevatte. Opeens was ze echter overeind gekomen en had ze gevraagd of ze wat water in de keuken mocht drinken. Één van de politieagenten had haar tot de keuken gevolgd, maar toen deze verwachtte dat de vrouw een slok van haar water zou nemen had zij zich plotseling omgekeerd en had zij een keukenmesje van het aanrecht gepakt en had gezegd: 'ik steek je kapot.' Hierop had de agent zijn dienstpistool gepakt die hij al bij het naar boven gaan had doorgeladen. Na een aantal keer gevraagd te hebben het mes neer te leggen zonder resultaat, had de agent een waarschuwingsschot in het plafond gelost. Nadat de vrouw herhaaldelijk bevolen was het mes neer te leggen, was zij met het mes op de agent gericht afgekomen, waarop hij een stap achterwaarts had gedaan en tegen de andere agent was komen te staan, waardoor hij zich ingesloten voelde. In die situatie had hij het dodelijk schot gelost van anderhalve meter afstand.
Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding: De vrouw was met het mes gericht op de agent afgekomen en omdat hij geen andere kant op kon, voelde hij zich ingesloten. Hij zag geen andere mogelijkheid dan te schieten, terwijl er nog geen sprake was van een aanranding. De vrouw kwam met het mes gericht op de agent af, maar zij ging nog niet over tot handelen. Noodzakelijke verdediging van lijf, eerbaarheid en goed: In dit geval is er sprake geweest van een noodzakelijke verdediging van eigen lijf. De agent zag geen andere mogelijkheid dan de vrouw neer te schieten, omdat zij op nog maar anderhalve meter afstand stond.
13
Subsidiariteit: De agent maakte hier gebruik van zijn enige redmiddel, want hij had immers geen mogelijkheid om weg te lopen. Hij zat klem tussen de vrouw en zijn collega, waardoor hij wel moest schieten. Proportionaliteit Er kan hier niet worden gesproken van een gepaste verdediging, omdat de agent zich noodzakelijk moest verdedigen tegen een dreigend gevaar, namelijk het mes die de vrouw in haar handen had.
Uitspraak Hoge Raad: In dit arrest stelde de Hoge Raad vast dat de agent zijn pistool had getrokken toen het slachtoffer nog niet tot de aanval was overgegaan en er volgens een ambtsinstructie in feite nog geen schietwaardige situatie was. Maar het was de agent zijn bedoeling geweest dat de vrouw bij het zien van het wapen tot zinnen zou komen en het was voor hem niet te voorzien geweest dat het tonen van het wapen juist een averechtse werking zou hebben. Zij was juist hierdoor met het mes tot de aanranding overgegaan, zodat de agent daartegen in noodweer had moeten handelen. De tijd en afstand waren te kort geweest voor een andere verdediging dan het noodlottige schot. Op grond daarvan werd door de Hoge Raad het beroep op noodweer aanvaard.25
25
HR 1 maart 1983, NJ 1983, 468
14
3.2 Blijf van mijn auto!-arrest Samenvatting arrest: In dit arrest doet verdachte een beroep op noodweer, nadat hij wordt beschuldigd van mishandeling. Hij zou een vrouw hebben geslagen, nadat zij tegen zijn vrij nieuwe auto zou hebben aangetrapt en hem vervolgens aanvloog toen hij uit zijn auto stapte.26 Vereisten van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding: In dit geval kan er gezegd worden dat er hier sprake is geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Volgens de verklaring van de verdachte vloog de vrouw hem aan, waarop hij als reactie de vrouw sloeg. Noodzakelijke verdediging van lijf, eerbaarheid en goed: Er kan hier niet worden vastgesteld dat de verdediging van de verdachte noodzakelijk was. In deze zaak vond de verdachte dat hij zijn lijf en goed, in dit geval zijn auto, noodzakelijk moest verdedigen. Dit is echter niet zo, want de verdachte kon ook in zijn auto blijven en wegrijden. Hierop verweerde de verdachte ter zitting dat hier geen mogelijkheid toe bestond, omdat hij in een file stond. Echter had hij nog wel als uitweg de „vluchtstrook‟ kunnen gebruiken. Subsidiariteit: In dit arrest is er niet voldaan aan het subsidiariteitvereiste, omdat de man niet gebruik maakte van zijn enige redmiddel. Hij sloeg de vrouw, die hem aanvloog en koos er niet voor om gewoon weg te rijden. Proportionaliteit: Er was op het moment zelf geen sprake van dreigend gevaar, aangezien de man nog in zijn auto zat. De vrouw wou de man aanvliegen en daarom koos hij ervoor om haar te slaan. Hij had nog geen reden om zich te moeten verdedigen, dus er is hier niet sprake van gepaste verdediging.
Uitspraak Hoge Raad: De Hoge Raad verwerpt het beroep op noodweer, omdat het niet aannemelijk acht dat de verdachte zichzelf en zijn auto moest verdedigen tegen de aanranding van de vrouw. Er was tevens volgens de Hoge Raad hier geen sprake van noodzakelijke verdediging, want de verdachte kon gebruik maken van een „vluchtstrook‟. 27
26 27
HR 18 mei 1993, NJ 1993, 691 Bosch & Stolwijk 2006, p. 688
15
3.3 Noodweer in bus-arrest Samenvatting arrest: Op 18 september 1999 zat verdachte in de bus richting station Breda en er kwamen twee jongens, gebroeders De C., naast hem te zitten. De jongens gooiden het friet dat ze bij zich hadden uit de bus en daarop reageerde de verdachte met de vraag of ze dat thuis ook zouden doen. De gebroeders De C. vroegen verdachte of hij een milieuactivist was en zeiden dat ze hem in elkaar zouden slaan als ze aan zouden komen op station Breda. Zij hebben de verdachte bij drie maal toe bedreigd en gooide een frietje naar hem toe. Vervolgens liep de verdachte richting de jongens en gaf een van hun met een gebalde vuist een klap tegen zijn hoofd. De gebroeders De C. reageerde hierop en pakte de verdachte vast en duwde hem tegen een raam.28
Vereisten van artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding Er is hier geen sprake van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, want er kan hier niet gesteld worden dat de gebroeders De C. zijn begonnen met een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waarop de verdachte zich moest verdedigen. Het enige wat zij deden was hem uitmaken voor milieuactivist en een frietje zijn kant opgooien. Noodzakelijke verdediging van lijf, eerbaarheid en goed Op het moment dat verdachte een van de gebroeders De C. een klap op het hoofd gaf, was er nog geen sprake van een situatie waaruit kan worden opgemaakt dat verdediging noodzakelijk was. Er was immers geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding waaruit noodzakelijke verdediging zou kunnen volgen. Subsidiariteit Een gebalde vuist geven in het gezicht van een van de jongens was voor de verdachte niet zijn enige en laatste redmiddel in deze situatie. Hij kon namelijk gewoon weglopen naar de voorkant van de bus op het moment dat er een frietje naar hem werd toegegooid. Proportionaliteit Er kan hier niet gesproken worden van een gepaste verdediging, want de verdachte hoefde zich voor niks te verdedigen. Er was geen dreigend gevaar waartegen de verdachte zich moest verdedigen.
28
Bosch & Stolwijk, p. 1128
16
Uitspraak Hoge Raad: In het hoger beroep achtte het Hof in zijn eerste overweging een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding niet aannemelijk. Aan de tweede overweging kan alleen redelijke zin worden toegekend, als er wordt aangenomen dat het Hof wel van zodanige aanranding was uitgegaan, maar heeft geoordeeld dat er geen sprake was van noodzakelijke verdediging. Het Hof heeft noch in de bewijsmiddelen, noch in het kader van de verwerping van het noodweerverweer iets vastgesteld omtrent het gedrag van de gebroeders De C. jegens de verdachte onmiddellijk voorafgaand aan de bewezenverklaarde mishandeling. Dit gedrag vond het Hof blijkens de motivering van de strafoplegging uitdagend en zeer verwerpelijk. Hieruit overwoog de Hoge Raad om de uitspraak van het Hof te vernietigen en het verwees de zaak naar het Gerechtshof te Arnhem, zodat de zaak opnieuw kon worden berecht en afgedaan. Die heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 2 weken voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. Tevens heeft het de benadeelde partij nietontvankelijk verklaard in haar vordering.29
29
HR 11 juni 2002, NJ 2002, 467
17
3.4 Taxichauffeur - arrest Samenvatting arrest: Op 20 juni 2002 kreeg taxichauffeur A geen geld van man Z. voor haar taxirit. Zij gaf dit door haar diensttelefoon en vroeg aan haar collega‟s of zij mee gingen naar de woning van man Z. om verhaal te halen. Zij had bij de woning van man Z. met zijn vrouw gesproken en had ermee ingestemd het verlopen paspoort van mevrouw in te nemen. Toen zij wegreed kwam zij haar collega‟s tegen, die onderweg waren naar de woning van man Z. Zij gaf hun aan dat dat niet meer nodig was en dat als ze het wel zouden doen man Z. waarschijnlijk helemaal uit zijn dak zou gaan. De collega‟s namen telefonisch contact op met de vrouw van man Z. en die vertelde dat als zij zouden komen haar man de auto zou kapot maken met een koevoet of iets anders zou doen. Toen de collega‟s bij het huis aankwamen deed de vrouw open, zij zei: „dit is het ergste wat je kunt doen‟. Vervolgens kwam man Z. naar buiten en er begon een worsteling tussen hem en collega B en C. Man Z. begon met zijn koevoet te slaan en daarna pakte collega B de koevoet af van man Z. en collega C schopte hem van zich af. Vervolgens pakte collega C de koevoet van collega B en gaf man Z. een tik op zijn achterhoofd met de koevoet. Man Z. zakte door zijn knieën en de collega‟s van taxichauffeur A vertrokken.30
Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding In dit arrest is er sprake van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door man Z. jegens collega B en C, want hij loopt op hun af en begint een worsteling en te slaan met een koevoet. Noodzakelijke verdediging van lijf eerbaarheid en goed Of er in deze zaak sprake is van noodzakelijke verdediging kan je opmaken uit de handelingen die volgde tijdens de worsteling tussen man Z. en collega B en C. Nadat collega B de koevoet van man Z. had afgepakt konden hij en collega C weggaan. Dit deden zij echter niet, want collega C pakte de koevoet van collega B en gaf man Z. hiermee nog een tik op zijn achterhoofd. Deze handeling kan niet worden gekwalificeerd als noodzakelijke verdediging, omdat daar simpelweg geen sprake meer van is.
30
HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509
18
Subsidiariteit Er is hier niet voldaan aan het subsidiariteitvereiste, want collega C had geen reden om man Z. nog een tik met de koevoet te geven. Hij had hier de keus om weg te gaan en dat had hij dan ook moeten doen. Proportionaliteit In dit geval kan niet worden gesproken over gepaste verdediging en heeft collega C de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden door man Z. nog op zijn hoofd te tikken met de koevoet. Uitspraak Hoge Raad: In dit arrest zegt de Hoge Raad in rechtsoverweging 3.5.2: “gedragingen van de verdachte31 voorafgaande aan de wederrechtelijke aanranding door het latere slachtoffer kunnen onder omstandigheden in de weg staan aan het slagen van een beroep op noodweer(exces) door de verdachte. Dat is bijvoorbeeld het geval indien de verdachte de aanval heeft uitgelokt door provocatie van het latere slachtoffer en hij aldus uit was op een confrontatie”.32 Zo een situatie levert in beginsel geen geslaagd beroep op noodweer op.33 Het Hof wees in deze zaak ook het beroep op noodweer af, want gezien de omstandigheden had de verdachte zich “willens en wetens in een situatie begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was.” De Hoge Raad casseerde wederom en oordeelde dat het enkele feit dat “de verdachte zich willens en wetens in een situatie heeft begeven waarin een agressieve reactie van het latere slachtoffer te verwachten was” op zichzelf niet uitsluit dat sprake kan zijn van een noodzakelijke verdediging. Er kan wel gezegd worden dat de intentie van de verdachte niet was gericht op het aangaan van een confrontatie in die zin dat hij uit was op geweld. Hij wilde slechts een regeling treffen met betrekking tot de onbetaalde taxirit. Een belangrijk is dus de intentie, waarmee men zich in de conflictsituatie heeft begeven. Indien de intentie van de verdachte gericht is op het aangaan van een gewelddadige confrontatie, is hij uit op geweld en kan hij over het algemeen geen geslaagd beroep op noodweer doen. Als de verdachte echter niet uit is op een confrontatie, maar wel weet dat er een conflictsituatie zou kunnen ontstaan, staat hem niet per definitie een beroep op noodweer in de weg. Het bezoek aan het slachtoffer een legitiem doel, namelijk betaling van de taxirit.34 De verdachte is in deze zaak veroordeeld tot 2 maanden voorwaardelijke gevangenisstraf met een proeftijd van 2 jaar en een geldboete van 500 euro.
31
Verdachte is Collega C HR 28 maart 2006, NJ 2006, 509 33 Van Netburg 1994, p. 36 34 Slachtoffer is man Z. 32
19
Hoofdstuk 4 „Vereisten van noodweerexces‟ 4.1 Inleiding Noodweerexces is een schulduitsluitingsgrond en valt in het Wetboek van Strafrecht ook onder artikel 41, maar dan alleen onder lid 2. Het wordt in het artikel als volgt omschreven: `Niet strafbaar is de overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, indien zij het onmiddellijk gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging, door de aanranding veroorzaakt.`35 Net als bij noodweer wordt hier onder noodzakelijke verdediging bedoeld het proportionaliteitsvereiste, namelijk een gepaste verdediging. Alleen is er hier sprake van dat het toelaatbaar is de grenzen van de noodzakelijke verdediging te overschrijden, dus noodweerexces verontschuldigt diegene die zich in een noodweersituatie disproportioneel verdedigt. Het vereiste hiervan is wel dat het een onmiddellijk gevolg moet zijn geweest van een hevige gemoedsbeweging. Een voorbeeld is wanneer een man een vrouw probeert te verkrachten. De vrouw krijgt de kans een mes uit haar tas te pakken en steekt de man dood. Doordat zij zo in shock is van de situatie blijft zij in de man steken, totdat ze weer tot rust is gekomen. Het steken van de man is een onmiddellijk gevolg van de hevige gemoedsbeweging waarin de vrouw zich bevindt, namelijk in een hevige shock en in doodsangst. Tevens heeft dit artikel de vereisten dat er sprake moet zijn geweest van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding van lijf, eerbaarheid of goed. Aangezien deze vereisten al zijn besproken in „Hoofdstuk 2‟, wordt in dit hoofdstuk de overige vereisten behandeld. Namelijk wanneer er sprake is van overschrijding van de grenzen van de noodzakelijke verdediging, wat er verstaan wordt onder een hevige gemoedsbeweging en de twee soorten noodweerexces, namelijk intensief exces en extensief exces. Ook zal er in dit hoofdstuk de Garantenstellung en de culpa in causa kort worden besproken, omdat deze soms een rol spelen, wanneer het gaat om een beroep op noodweerexces.
35
Artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrecht
20
Opmerkelijk aan noodweerexces is dat als een aanvaller, die door zijn aanval bij de aangevallene een zodanig hevige emotie teweegbrengt, zodat deze excessief gedrag toont, weer een beroep op noodweer kan hebben voor wat betreft de overwaarde van de tegenaanval. Alleen als deze boven de grens van de noodzakelijke verdediging uitgaat, omdat het middel objectief te zwaar is behoudt het verdedigingsgedrag van de aangevallene zijn wederrechtelijk karakter. Het noodweerexces veronderstelt een dubbele causaliteit, want de aanval moet bij de aangevallene een hevige gemoedsbeweging veroorzaken en uit deze hevige gemoedsbeweging moet de excessieve reactie van de aangevallene te verklaren zijn. 36 Vaak komt het voor dat iemand zich primair beroept op noodweer en subsidiair op noodweerexces. Dit omdat het soms moeilijk is de grens te trekken tussen noodweer en noodweerexces. Er moet namelijk de vraag gesteld worden waar kan de grens getrokken worden tussen noodweer en noodweerexces.
4.2 Overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging Als er gekeken moet worden naar de maatstaf van noodweerexces en wanneer er sprake is van overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging, dan moet er sprake zijn van het volgende: De verdachte heeft de gedraging die hem wordt verweten verricht, omdat hij zich uit noodzaak moest verdedigen door de situatie en het tijdstip waarin hij zich bevond. Deze verdediging was niet gepast door de hevige gemoedsbeweging, die was veroorzaakt door de aanranding. Tevens kan er van een overschrijding van de grenzen van noodzakelijke verdediging alleen sprake zijn op het tijdstip van de aan de verdachte verweten gedraging de onder hierboven bedoelde situatie al is beëindigd en de noodzaak tot verdedigen niet meer bestaat, deze gedraging toch het gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de daar voorafgaande aanranding. Vaak bestaat de overschrijding door een buiten zichzelf gaan aangerande persoon, waarbij de grenzen van de proportionaliteit en subsidiariteit vereisten worden overschreden. Als de overschrijding van de noodzakelijkheid te drastisch is, dan is er sprake van een intensieve overschrijding van de grenzen. Wanneer de afweerhandelingen worden voortgezet ook al is de aanranding al gestopt, wordt er gesproken van een extensieve overschrijding van de grenzen.37
36 37
Kelk 2005, p. 291 Cleiren & van Nijboer 2008, p. 365/366
21
4.3 De hevige gemoedsbeweging Hierbij wordt gesteld wanneer er sprake kan zijn van een hevige gemoedsbeweging oftewel van de emoties angst, vrees of radeloosheid, die aanvankelijk het wetsartikel zouden bevatten. Er moet kunnen worden aangenomen dat de verdachte handelde uit hevige angst, paniek, schrik en zich liet meeslepen met zijn/haar emoties.38 Ook woede, verontwaardiging of drift kunnen in beginsel verontschuldigen. Het moet aannemelijk zijn geweest dat de hevige gemoedsbeweging doorslaggevend was, maar het kan ook zijn dat andere factoren bij hebben gedragen aan het ontstaan van de hevige gemoedsbeweging. 39 De hevige gemoedsbeweging kan zelfs haar directe oorzaak vinden in de persoonlijkheidsproblematiek van een verdachte. Dan moet er wel sprake zijn van een direct verband tussen de zeer ernstige angst bij de verdachte en de agressieve houding en handelingen van de slachtoffer jegens verdachte, omdat de aanranding dan nog er voor heeft gezorgd dat de hevige gemoedsbeweging is ontstaan.40 Bij het beoordelen van een hevige gemoedsbeweging houdt de rechter rekening met welke rol persoonlijke eigenschappen hebben gespeeld, zodat er kan worden besloten of de hevige gemoedsbeweging wel veroorzaakt is door een aanranding. De rechter beoordeelt op grond van een rapportage over de persoonlijkheidsaspecten van de verdachte, die is opgemaakt door een rapporteur Pro Justitia. In dit geval is dat een gedragsdeskundige (psycholoog/psychiater), die als taak heeft de rechter zo goed mogelijk in te lichten en te adviseren over de persoonlijkheidsaspecten van de verdachte en de noodzaak van therapeutische mogelijkheden voor de verdachte mede te delen. De officier van justitie of de verdachte zelf(of zijn raadsman) hebben de bevoegdheid een deskundige te benoemen tot onderzoek naar de persoonlijkheidsaspecten van de verdachte.41 Als de persoonlijkheidsstructuur van een verdachte bestaat uit angstig en zenuwachtig zijn, dan kan een hevige gemoedsbeweging van deze verdachte alsnog worden beschouwd als door de aanranding veroorzaakt. De rechter houdt in beginsel rekening met persoonlijke gevoeligheden in de emotionele sfeer, voor zover het gaat om angst, vrees en radeloosheid. Alleen wanneer de emotie waarop de verdachte zich beroep afwijkende en abnormale vormen aanneemt, dan kan de verdachte zich niet succesvol beroepen op artikel 41 lid 2 van het Wetboek van Strafrechten is er geen sprake van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door een aanranding.42 Volgens de wet moet de hevige gemoedsbeweging veroorzaakt zijn door de aanranding, maar de wet geeft niet aan dat zij gelijk met de aanranding ontstaat en beëindigd. Alleen bij de overschrijding in de hevige gemoedsbeweging mag het tijdsverloop niet te groot zijn, daar is er sprake van de onmiddelijkheidsvereiste. Een goed voorbeeld waarbij de aanranding en de hevige gemoedsbeweging niet in een kort tijdsverloop plaatsvindt is de Ruzie te Loon op Zand- arrest, die wordt besproken in hoofdstuk 5. 38
Machielse 1986, p. 682 Cleiren & van Nijboer 2008, p. 365 40 M. Siesling en J. ten Voorde, Verruiming van noodweerexces?, DD 2007 p. 42 e.v. 41 Artikel 151 van het Wetboek van Strafvordering 42 Machielse 1986, p. 683/684 39
22
4.4 Noodweerexces Intensief noodweerexces Met intensief noodweerexces wordt bedoeld dat de aangevallene als gevolg van een hevige gemoedsbeweging direct te hard van stapel loopt en een te zwaar verdedigingsmiddel gebruikt. Het veronderstelt het bestaan van een noodweersituatie, die er ook nog is op het moment van de excessieve reactie.43 Bij intensief noodweerexces wordt er afstand gedaan van de proportionaliteitsvereiste, want het strafbare feit staat in geen verhouding tot de aanval en is daardoor een onnodige reactie op de aanval.
Extensief noodweerexces In dit geval gaat, als gevolg van een hevige gemoedsbeweging, de zelfverdediging over in een aanval die verder strekt dan waar de noodweersituatie in feit om vraagt, namelijk de noodweersituatie kan al niet meer bestaan terwijl de hevige gemoedsbeweging met alle gevolgen van dien nog doorgaat. Bij extensief noodweerexces manifesteert de excessieve reactie zich pas als de aanranding is afgelopen en de noodweersituatie die er in eerste instantie was is opgehouden te bestaan.44
43 44
Kelk 2005, p. 291 Stolwijk 2007, p. 227
23
Hoofdstuk 5 „Uitspraken over noodweerexces‟ 5.1 Bijlmer noodweer-arrest Samenvatting arrest: Op 27 september 1981 rond half één ‟s nachts wachtte een mevrouw in de kleine lifthal, van de flatgebouw waarin zij woont, op de komst van een lift. In haar linkerhand droeg zij een tas met persoonlijke bezittingen en haar rechterhand zat in haar jas zak, waarin zij een geladen pistool droeg zoals altijd, om zichzelf te kunnen verdedigen wanneer zij zou worden aangevallen, hetgeen al eerder gebeurd. Terwijl mevrouw stond te wachten op de lift, sprongen G. en R. van de galerij de lifthal in, beiden met een capuchon over het hoofd, zodat het gezicht grotendeels bedekt was. G. pakte de vrouw vast en hield haar mond met zijn rechterhand dicht en trok haar hoofd achterover omlaag, terwijl R. naar haar tas greep. De vrouw hield haar tas vast en terwijl zij zich omdraaide zag ze R. met een mes haar kant op staan. Mevrouw pakte haar pistool en loste een waarschuwingsschot, maar R. deinsde er niet voor terug en kwam dichterbij met de mes in zijn hand terwijl werd vastgehouden door G. De vrouw, een geoefende schutter, dacht dat zij werd neergestoken en schoot R. in de bovenkant van zijn borst. R. en G. liepen weg richting de galerij, waarbij de vrouw evenwicht verloor en op de grond terechtkwam. Plotseling kwam G. terug en pakte de vrouw bij haar jas vast, waardoor mevrouw vreesde voor haar leven. Hierop reagerend schoot zij G. in zijn rechterlong, vervolgens rukte G. de tas uit haar handen en rende richting de galerij, waarop hij samen met R. verder rende.45
Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding In dit arrest is er sprake van ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding door G. en R. jegens de vrouw. Zij werd door G. bij haar mond gepakt en haar hoofd werd achterover omlaag getrokken, terwijl R. naar haar tas greep. Overschrijding van de noodzakelijke verdediging Uit de gewelddadige wijze waarop G. en R. te werk gingen en het dreigen met de mes kan worden opgemaakt dat zij het lijf van de vrouw wilden aanranden. Tevens greep R. naar de tas van de vrouw en hieruit kan je opmaken dat het uiteindelijk te doen was om de inhoud van deze tas en mevrouw haar goed wilden verdedigen. De gedragingen van G. en R. leverden een onmiddellijk dreigend gevaar op, waardoor het gebruik van de pistool door de vrouw geboden was voor de verdediging van eigen lijf en goed. 45
Bosch & Stolwijk, p. 430
24
Subsidiariteit Mevrouw had geen adequaat middel en op haar waarschuwingsschot werd niet gereageerd, dus onder de gegeven omstandigheden was het gebruiken van de pistool als laatste redmiddel, geboden voor de verdediging van eigen lijf en goed. Proportionaliteit In dit geval kan niet worden gesproken over gepaste verdediging en heeft de vrouw de grenzen van noodzakelijke verdediging overschreden door R. in het borst te schieten en G. in zijn rechterlong. Dit is het onmiddellijke gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging, die was veroorzaakt door de aanranding. Toch moest zij met de korte afstand tussen haar en R. in staat zijn geweest R. in minder vitale delen van zijn lichaam te schieten en tevens G. niet in zijn rechterlong te schieten. Er is hier sprake van intensieve noodweerexces, omdat er niet is voldaan aan de proportionaliteitsvereiste.
Uitspraak Hoge Raad: De Hoge Raad oordeelde dat het gebruik maken van de pistool door de vrouw geboden was ter verdediging van eigen goed en lijf tegen een onmiddellijk dreigend gevaar. Zij oordeelde ook dat mevrouw de grenzen van noodzakelijke verdediging heeft overschreden door R. in de borst en G. in de rechterlong te schieten. De Hoge Raad aanvaardde het beroep op noodweerexces en ontsloeg de vrouw van alle rechtsvervolging ter zake van doodslag en poging tot doodslag wegens noodweerexces. Zij werd wel veroordeeld voor een maand voorwaardelijke gevangenisstraf en geldboete op rond van verboden wapenbezit.46
46
HR 23 oktober 1984, NJ 1986, 56
25
5.2 Ruzie te Loon op Zand-arrest Samenvatting arrest: Op 7 juli 1984 ontstaat er buiten voor een café in Loon op Zand een ruzie tussen twee personen. Het slachtoffer probeert de verdachte in het kruis te trappen en raakt hem aan de binnenkant van linkerbovenbeen. Uit deze ene trap bestaat de aanval en is daarna ook afgelopen. De verdachte neemt na deze trap alsnog de verdediging ter hand en geeft het slachtoffer enkele trappen.47 Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding De trap die het slachtoffer gaf aan de verdachte kan gezien worden als een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. Overschrijding van de noodzakelijke verdediging In dit geval was er geen sprake van een overschrijding van de noodzakelijk verdediging of überhaupt van enige vorm van noodzakelijke verdediging. De verdachte kreeg een trap aan de binnenkant van zijn linkerbovenbeen en daarna is de aanval direct afgelopen. Subsidiariteit Er wordt hier niet voldaan aan het subsidiariteitvereiste, want er hoefde geen gebruik gemaakt worden van een verdedigingsmiddel. De verdachte kon weglopen van het slachtoffer, nadat deze hem een trap had gegeven. Proportionaliteit De grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden, maar niet doordat de verdachte zich in een hevige gemoedsbeweging bevond, die was veroorzaakt door een aanranding. De aanval was namelijk al afgelopen toen de verdediging begon en hier is sprake geweest van extensieve noodweerexces.
Uitspraak Hoge Raad: Opvallend aan dit arrest is dat de uitspraak van de Hoge Raad anders is dan die van het Gerechtshof ‟s-Hertogenbosch. Deze veroordeelde de verdachte namelijk tot twee weken gevangenisstraf voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaar. De Hoge Raad vond echter dat het Hof de verwerping van het beroep op noodweerexces niet naar de eis der wet met redenen had omkleed. Het Hof had volgens de Hoge Raad de mogelijkheid opengelaten dat het schoppen van het slachtoffer het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de aanranding en waarbij de grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden. De Hoge Raad vernietigt het arrest en verwijst het naar het Hof te Arnhem.48
47 48
Kronenberg & de Wilde 2007, p. 76 HR 18 oktober 1988, NJ 1989, 511
26
5.3 C1000-arrest Samenvatting arrest: Op 5 november 2002 overmeesterden twee supermarktmedewerkers van een C1000-filiaal in Delft een winkeldief. Zij namen de winkeldief mee naar de magazijnruimte, om het daar te laten wachten op de komst van de politie. Echter verzette de winkeldief zich hevig toen hij werd meegenomen en hij probeerde opnieuw de winkel in te gaan en zwaaide woest met zijn armen rond, waardoor een medewerker een klap tegen zijn oor kreeg. Hierop begonnen de twee medewerkers een vechtpartij met de winkeldief en werd hij tegen de grond geslagen en tegen zijn hoofd geschopt. De winkeldief moest door zijn verwondingen per ambulance worden afgevoerd. Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding Hier kan niet worden gesproken van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, alleen maar omdat de winkeldief een van de verdachte tegen het oor raakt wanneer hij woest met zijn handen zwaait. Overschrijding van de noodzakelijke verdediging De twee verdachten overschrijden hier de noodzakelijke verdediging, omdat zij met zijn tweeën in het voordeel zijn. Nadat een van de verdachte een klap tegen zijn oor kreeg konden de twee verdachten samen proberen de winkeldief in een greep te houden waardoor hij niks kon doen. Subsidiariteit Het beginnen van een vechtpartij kan hier niet worden gezien als laatste redmiddel, want zij konden met zijn tweeën de winkeldief proberen in bedwang te houden en zo nodig extra hulp vragen aan hun medecollega‟s. Proportionaliteit De grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden, maar niet doordat de verdachten zich in een hevige gemoedsbeweging bevonden, die waren veroorzaakt door een aanranding. Uitspraak Hoge Raad: De Hoge Raad concludeert dat het niet aannemelijk is geworden dat de twee supermarktmedewerkers handelden uit noodzakelijke verdediging tegen een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De Hoge Raad vindt dat de twee verdachten zich konden onttrekken aan het agressieve gedrag van de winkeldief en verwerpt hierbij het beroep op noodweerexces. De verdachten zijn schuldig bevonden aan het plegen van poging tot zware mishandeling en zijn veroordeeld voor een taakstraf in de vorm van een werkstraf van 100 uur, subsidiair 50 dagen hechtenis.49
49
HR 20 september 2005, LJN: AT8309
27
5.4 Granaat-arrest Samenvatting arrest: Op 26 januari 2008 vond er rond 04.40 uur ‟s ochtends in het café Familia in AmsterdamNoord een granaatexplosie plaats, waarbij er op dat moment 19 personen aanwezig zijn. Verdachte in deze zaak was na de explosie op zoek naar zijn vriendin, toen hij stuitte op het slachtoffer, die zoals is gebleken de granaat had laten exploderen. Op dat moment was het slachtoffer een andere bezoeker, die op de grond lag, aan het slaan met een barkruk. Verdachte sprak het slachtoffer hierop aan met als gevolg dat verdachte door het slachtoffer werd beetgepakt en geslagen. Tevens zou het slachtoffer daarbij hebben geroepen dat hij verdachte zou afmaken. Verdachte was in doodsangst en pakte zijn semi-automatische pistool en begon op het slachtoffer te schieten, om los te komen. Het gevolg hiervan was dat het slachtoffer door bloedverlies en weefselschade is komen te overlijden. Vereisten artikel 41 van het Wetboek van Strafrecht: Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding Er is hier wel degelijk sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, omdat de verdachte door het slachtoffer wordt beetgepakt en geslagen, nadat verdachte het slachtoffer aanspreekt. Overschrijding van de noodzakelijke verdediging De verdachte overschrijdt hier de noodzakelijke verdediging tegen de aanranding van het slachtoffer. Hij gebruikt immers als verdedigingsmiddel een semi-automatische pistool, waarmee hij richting het slachtoffer schiet. Subsidiariteit Het gebruiken van het pistool kan niet gezien worden als laatste redmiddel. Het slachtoffer kon namelijk eerst proberen het slachtoffer te vuist aan te gaan. Als dit niet zou lukken dan kon verdachte proberen te vluchten. Proportionaliteit De grenzen van noodzakelijke verdediging zijn overschreden doordat verdachte zich in een hevige gemoedsbeweging bevond, die was veroorzaakt door de aanranding. Hij was in doodsangst, waardoor hij naar zijn pistool greep en op het slachtoffer begon te schieten. Dit gebeurde een korte tijdsverloop, waardoor er sprake is van een intensieve noodweerexces. Uitspraak Gerechtshof Amsterdam: In dit arrest komt het Hof tot de conclusie dat aannemelijk is geworden dat er sprake was van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding. De reactie door verdachte op deze aanranding wordt door het Hof als disproportioneel beschouwd, maar het Hof acht het aannemelijk dat het schieten met het pistool op het slachtoffer het onmiddellijke gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Het Hof is dan ook van oordeel dat er sprake is geweest van noodweerexces en ontslaat de verdachte van alle rechtsvervolgingen.50 50
Gerechtshof Amsterdam, 11 december 2009, LJN:BK6172
28
Hoofdstuk 6 „Schema over noodweer en noodweerexces‟ Noodweer
Noodweerexces
(Artikel 41 lid 1 WvS)
(Artikel 41 lid 2 WvS)
1. Was er sprake van een noodsituatie?
1. Was er sprake van een noodsituatie?
2. Was de verdediging geboden?
2. Was het tijdstip van de situatie een noodzaak tot verdedigen?
3. Was er een te verdedigen rechtsgoed? 4. Bestond de aanranding uit meer dan alleen dreigen? 5. Was de aanranding ogenblikkelijk en wederrechtelijk?51
3. Was de situatie al beëindigd toen de verdediging begon? 4. Was er een te verdedigen rechtsgoed? 5. Was de aanranding ogenblikkelijk en wederrechtelijk? 6. Riep de aanval zo een hevige gemoedsbeweging op dat de aangevallene doorging? 7. Was de gedraging het onmiddellijke gevolg van een hevige gemoedsbeweging, die werd veroorzaakt door de aanranding?52
Arresten en vereisten artikel 41 WvS 1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding: Noodweer in bus-arrest (HR 11 juni 2002);
1. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding: Asbak-arrest (HR 2 februari 1965);
2. Noodzakelijke verdediging van lijf, eerbaarheid en goed: Taxichauffer-arrest (HR 28 maart 2006);
2. Overschrijding van noodzakelijke verdediging: C1000-arrest (HR 20 september 2005);
3. Subsidiariteit: Blijf van mijn auto!-arrest (HR 18 mei 1993);
3. Subsidiariteit: Koevoet-arrest (HR 13 juni 2006);
4. Proportionaliteit: Tasjesdief-arrest (HR 6 maar 2008).
4. Proportionaliteit: Bijlmer noodweer-arrest (HR 23 oktober 1984).
51
FAJ Koopmans, Prologen materieel strafrecht, 2e dr. Gouda Quint 1999, pp. 62-64.]
52
NJ 1993, 691, Blijf van mijn auto!-arrest 29
Toelichting van begrippen Noodsituatie:
een plotselinge en onverwachte gebeurtenis of combinatie van omstandigheden die om een onmiddellijke reactie vraagt. Er is in een dergelijke situatie geen tijd om rustig na te denken en alternatieven af te wegen.
Rechtsgoed:
Met een rechtsgoed wordt hier bedoeld eerbaarheid, lijf of goed.
Gemoedsbeweging:
Een hevige gemoedsbeweging kan in het geval van noodweerexces bestaan uit angst, vrees of radeloosheid.
Onmiddellijke gevolg:
De gedraging van iemand die handelt in noodweerexces is onmiddellijk het gevolg geweest van een hevige gemoedsbeweging. Er moet geen sprake zijn van tijdstop tussen de aanranding en de gedraging die hierop volgt.
Verschil tussen noodweer en noodweerexces Het verschil tussen noodweer en noodweerexces zit hem in de woorden „noodzakelijke verdediging‟. Bij noodweer is de noodzakelijke verdediging geboden, als deze een evenredig verband houdt met de aanranding. Noodweerexces houdt in dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden door een hevige gemoedsbeweging. Een voorbeeld van noodweer is dat iemand een vuist in het gezicht krijgt en deze teruggeeft aan degene van wie hij een vuist in het gezicht kreeg. Als deze degene van wie hij een vuist kreeg nog door blijft slaan en schoppen totdat die bewusteloos op de grond ligt, dan kan er sprake zijn van noodweerexces. Zodra het verband tussen de aanranding en de verdediging daarop niet evenredig is, is er sprake van noodweerexces. Dit is de grens tussen noodweer en noodweerexces en daarom worden er in zaken vaak primair beroep gedaan op noodweer en subsidiair op noodweerexces.
30
Meta Hofman-arrest Samenvatting arrest: Dit arrest gaat over een politieagent die met een pistool van zeer korte afstand een vrouw, Meta Hofman, dodelijk in de borst schoot, die dreigend met een keukenmesje in de hand op hem was afgekomen. Dit speelde zich af in het huis van de vrouw, nadat de politie telefonisch was opgeroepen, omdat de vrouw flesjes uit haar raam naar buiten gooide en daarmee een auto had beschadigd. De politie trof de vrouw gekleed op haar bed liggend aan, terwijl ze een versufte indruk maakte bij het beantwoorden van de haar gestelde vragen. Later bleek de oorzaak hiervan haar alcoholpromillage in haar bloed die 1,48 bevatte. Opeens was ze echter overeind gekomen en had ze gevraagd of ze wat water in de keuken mocht drinken. Één van de politieagenten had haar tot de keuken gevolgd, maar toen deze verwachtte dat de vrouw een slok van haar water zou nemen had zij zich plotseling omgekeerd en had zij een keukenmesje van het aanrecht gepakt en had gezegd: 'ik steek je kapot.' Hierop had de agent zijn dienstpistool gepakt die hij al bij het naar boven gaan had doorgeladen. Na een aantal keer gevraagd te hebben het mes neer te leggen zonder resultaat, had de agent een waarschuwingsschot in het plafond gelost. Nadat de vrouw herhaaldelijk bevolen was het mes neer te leggen, was zij met het mes op de agent gericht afgekomen, waarop hij een stap achterwaarts had gedaan en tegen de andere agent was komen te staan, waardoor hij zich ingesloten voelde. In die situatie had hij het dodelijk schot gelost van anderhalve meter afstand.
Analyse van de feiten ter zitting: Beoordeling van het gedrag van de verdachte door de rechter: Het Hof nam in de beoordeling onder andere in aanmerking dat de verdachte niet was geoefend in zogenaamde conflictoplossing en niet was geoefend in het gebruik van de korte wapenstok gelijk aan die welke hij bij zich had. Tevens nam het Hof in aanmerking dat de verdachte niet was geoefend in het afweren met de hand van een aanval met een mes en hij nooit had geoefend in het zogenaamde noodweerschot. Hieruit concludeerde het Hof dat de overheid in haar verplichtingen om politieambtenaren voor te bereiden op hun maatschappelijke taak enorm is tekortgeschoten. 53
53
Kluwer, Arrestenbundel HBO Rechten, Deventer 2007
31
Beoordeling van de handeling (noodweer of noodweerexces): Het Hof betrok bij zijn beoordeling de bekritiseerde tekortkomingen van de overheid in de opleiding en de vorming van de verdachte als Amsterdamse politie-ambtenaar. Het cassatiemiddel wilde duidelijk maken dat de omstandigheden gelegen in de persoon van de verdachte, de schuld zou doen verminderen of zelfs uitsluiten. De inzicht van de verdachte was hierdoor denkbaar en daarom aanvaardde het Hof de handeling als noodweer en niet als noodweerexces. Daar komt bij dat het Hof zich aansluit bij de mening van getuige-deskundige Koenders, die het aanvaardbaar acht hoe de politie-ambtenaar in deze situatie heeft gehandeld. Koenders acht het aanvaardbaar dat een politie-ambtenaar, die in een situatie als casus, bij de uitoefening van zijn taak plotseling tegenover gewelddadig gedrag komt te staan zich niet terugtrekt, maar zoals in dit geval waarbij er al sprake is van gevaar voor anderen, hij tracht de crisis op te lossen met de hem ten dienste staande middelen. Tot slot heeft het Hof zijn beslissing gebaseerd op het feit dat de tijd en de afstand te kort waren geworden voor een andere verdediging, zoals het gebruik van de wapenstok of het schieten op de benen van de vrouw, dus er was geen andere uitweg meer dan het noodlottige schot. 54 Conclusie A-G Mr. Remmelink Remmelink vindt dat het Hof in deze zaak het begrip noodweer verkeerd heeft uitgelegd en vindt het toepassen van de beoordeling van de gedraging van de verdachte niet passen in het oordeel van het Hof. Remmelink zou in een geval als dit arrest eerder denken aan psychische overmacht of noodweerexces. Hij vindt dat de verdachte wel in staat kon zijn om in plaats van zijn pistool gebruik te maken van zijn wapenstok. Het Hof begreep het gebruik van de pistool, omdat de verdachte ongeoefend was in het gebruiken van zijn wapenstok. Remmelink meent dat de algemene ervaring leert dat een politieman met zo een wapenstok in zijn bezit, normaliter gezien er wel in zal slagen zo een vrouw op afstand te houden.
54
Kluwer, Arrestenbundel HBO Rechten, Deventer 2007, p. 457
32
Bijlmer noodweer-arrest Samenvatting arrest: Op 27 september 1981 rond half één ‟s nachts wachtte een mevrouw in de kleine lifthal, van de flatgebouw waarin zij woont, op de komst van een lift. In haar linkerhand droeg zij een tas met persoonlijke bezittingen en haar rechterhand zat in haar jas zak, waarin zij een geladen pistool droeg zoals altijd, om zichzelf te kunnen verdedigen wanneer zij zou worden aangevallen, hetgeen al eerder gebeurd. Terwijl mevrouw stond te wachten op de lift, sprongen G. en R. van de galerij de lifthal in, beiden met een capuchon over het hoofd, zodat het gezicht grotendeels bedekt was. G. pakte de vrouw vast en hield haar mond met zijn rechterhand dicht en trok haar hoofd achterover omlaag, terwijl R. naar haar tas greep. De vrouw hield haar tas vast en terwijl zij zich omdraaide zag ze R. met een mes haar kant op staan. Mevrouw pakte haar pistool en loste een waarschuwingsschot, maar R. deinsde er niet voor terug en kwam dichterbij met de mes in zijn hand terwijl werd vastgehouden door G. De vrouw, een geoefende schutter, dacht dat zij werd neergestoken en schoot R. in de bovenkant van zijn borst. R. en G. liepen weg richting de galerij, waarbij de vrouw evenwicht verloor en op de grond terechtkwam. Plotseling kwam G. terug en pakte de vrouw bij haar jas vast, waardoor mevrouw vreesde voor haar leven. Hierop reagerend schoot zij G. in zijn rechterlong, vervolgens rukte G. de tas uit haar handen en rende richting de galerij, waarop hij samen met R. verder rende.55 Analyse van de feiten ter zitting: Beoordeling van de handeling (noodweer of noodweerexces): Het Hof overwoog in dit arrest dat het beroep op noodweer faalde, omdat de verdachte de grenzen van de noodzakelijke verdeding had overschreden door R. met het vuurwapen in de borst te schieten. Gezien haar ervaring met vuurwapens en de geringe afstand tussen haar en R. moest zij in staat zijn geweest hem in minder vitale delen van zijn lichaam te raken. Toch acht het Hof het aannemelijk dat haar schieten het onmiddellijk gevolg was geweest van haar hevige gemoedsbeweging veroorzaakt door de overval. Zij had zich kennelijk door haar paniek- en angstgevoelens van dat moment niet de tijd en de rust gegund had om op minder vitale lichaamsdelen te richten.56
55 56
Bosch & Stolwijk, p. 430 http://www.student.unimaas.nl
33
Conclusie Bij noodweer en bij noodweerexces moet er worden voldaan aan de volgende vereisten: 1. Het moet gaan om een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding; 2. Er is sprake van een noodzakelijke verdediging van eigen lijf, eerbaarheid of goed; Bij noodweer moet er ook worden voldaan aan de subsidiariteiteis en de proportionaliteitseis, maar bij noodweerexces wordt er niet voldaan aan deze eisen, omdat er dan sprake is van overschrijding van de noodzakelijke verdediging. Er is sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, wanneer de aanranding reeds is begonnen of een ogenblikkelijke dreigend gevaar voor aanranding is57 en de aanranding een gedrag is wat gezien kan worden als onwetmatig en in strijd met de maatschappelijke betamelijkheid. 58 De aanranding is tegen iemands lijf, eerbaarheid of goed bedoeld. Met aanranding van de eerbaarheid wordt bedoeld het schenden van de kuisheid of het fatsoen op sexueel gebied. De eis van subsidiariteit houdt in dat de verdediging naar het redelijk oordeel van de verdediger noodzakelijk is, dus of er primair niet een minder schadelijke uitweg mogelijk was. 59 Om te voldoen aan proportionaliteitseis moet er sprake zijn van een redelijke verhouding tussen het aangerande rechtsbelang en het verdedigingsmiddel. 60 Als het gaat om noodweerexces, dan is er aan een van deze eisen niet voldaan. Het verschil tussen noodweer en noodweerexces zit hem in de woorden „noodzakelijke verdediging‟. Bij noodweer is de noodzakelijke verdediging geboden, als deze een evenredig verband houdt met de aanranding. Noodweerexces houdt in dat de grenzen van de noodzakelijke verdediging worden overschreden door een hevige gemoedsbeweging. Een voorbeeld van noodweer is dat iemand een vuist in het gezicht krijgt en deze teruggeeft aan degene van wie hij een vuist in het gezicht kreeg. Als deze degene van wie hij een vuist kreeg nog door blijft slaan en schoppen totdat die bewusteloos op de grond ligt, dan kan er sprake zijn van noodweerexces. Zodra het verband tussen de aanranding en de verdediging daarop niet evenredig is, is er sprake van noodweerexces. Dit is de grens tussen noodweer en noodweerexces en daarom worden er in zaken vaak primair beroep gedaan op noodweer en subsidiair op noodweerexces.
57
Machielse 1986, p. 552 Jörg & Kelk 1998, p. 61 59 Jörg & Kelk 1998, p. 137 60 Van Dijk 2008, p. 27 58
34
Literatuurlijst Cleiren & Nijboer C.P.M. Cleiren & J.F. Nijboer, Tekst & Commentaar Strafrecht, Deventer: Kluwer 2008 Machielse A.J.M. Machielse, Noodweer in het strafrecht: een rechtsvergelijkend en dogmatische studie, Amsterdam: Stichting Onderzoek Recht en Beleid 1986 De Jong & Knigge D.H. de Jong & G. Knigge, Het materiële strafrecht, Deventer: Kluwer 2003 Jörg & Kelk N. Jörg & C. Kelk, Strafrecht met mate, Deventer: Gouda Quint 1998 Kelk C. Kelk, Studieboek materieel strafrecht, Deventer: Kluwer 2005 Kronenberg & de Wilde M.J. Kronenberg & B. de Wilde, Grondtrekken van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Kluwer 2007 Bosch & Stolwijk M. Bosch & S.A.M. Stolwijk, Arresten strafrecht/strafprocesrecht, Deventer: Kluwer 2006 Netburg C.J. Netburg, Eigen schuld!? ‘Culpa in causa’ bij wettelijke strafuitsluitingsgronden, Den Haag: Ministerie van Justitie 1994 Hazewinkel-Suringa & Remmelink D. Hazewinkel-Suringa & J. Remmelink, Inleiding tot de studie van het Nederlandse strafrecht, Deventer: Gouda Quint 1996 Stolwijk S.A.M. Stolwijk, Een inleiding in het strafrecht in 13 hoofdstukken, Deventer: Kluwer 2007
Van Dijk A.A. van Dijk, Strafrechtelijke aansprakelijkheid heroverwogen, Deventer: Kluwer 2008
35
Bijlage I
Jurisprudentie-overzicht
II
Krantenartikel in NRC Handelsblad
III
Krantenartikel in Volkskrant
36
Bijlage I : Jurisprudentie-overzicht Datum:
Vindplaats:
Naam:
HR 22 november 1949
NJ 1950, 179
Het 4e schot/geruime tijd-arrest
HR 18 juni 1956
NJ 1957, 446
-
HR 2 februari 1965
NJ 1965, 262
Asbak-arrest
HR 27mei NJ 1975, 463 1975
Doorstompenarrest
Essentie: Extensieve overschrijding; Bij het laatste schot was er geen sprake van noodweer, doordat er geruime tijd zat tussen de aanranding zelf en het lossen van de laatste schot. Hierdoor is het lossen van de laatste schot niet het “onmiddellijk” gevolg is geweest van een hevige gemoedsbeweging. Subsidiariteit; “Uw raad eist niet dat alle mogelijkheden tot afwending van het gevaar benut moeten zijn alvorens een beroep op noodweer kan slagen”. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding; “Niet alleen feitelijke aanrandingen vallen onder ogenblikkelijke wederrechtelijke aanrandingen, maar ook gedragingen welke een onmiddellijk dreigend gevaar daarvoor opleveren.” (A.C. ‟t Hart) Extensief exces; “Hier ging het om een vechtpartij. Hier was de verdachte wederrechtelijk aangevallen. Hij had teruggestompt en was daarmee doorgegaan toen zijn aanvaller al weerloos op de grond lag. Het beroep op noodweer werd door het Hof aanvaard voor de stompen die hij zijn slachtoffer had gegeven tijdens de eigenlijke vechtpartij maar verworpen voor het stompen, uitgedeeld toen de ander al “door de knieën was gegaan”: toen zou er geen noodweersituatie zijn geweest. Maar daarmee was het beroep op noodweerexces nog niet beantwoord. Er was immers een wederrechtelijke aanranding en het te lang doorgaan met stompen kon het onmiddellijk gevolg zijn van een door die aanranding veroorzaakte hevige gemoedsbeweging: dat had het Hof volgens de HR nog moeten onderzoeken.” (A.C ‟t Hart)
37
HR 18 NJ 1979, 50 september 1978
Gevangenisstee kpartij-arrest
HR 10 maart 1981
NJ 1981, 384
-
HR 2 februari 1982
NJ 1982, 384
-
HR 1 maart 1983
NJ 1983, 468
Meta Hofmanarrest
HR 23 oktober 1984
NJ 1986, 56
Bijlmer noodweerarrest
HR 18 oktober 1988
NJ 1989, 511
HR 24 oktober 1989
NJ 1990, 353
Ruzie Loon op Zand-arrest
Gezochte confrontatiearrest
Proportionaliteit; Beroep op noodweer verworpen omdat de verdachte de 1e klap had uitgedeeld. Het trekken van het mes was niet noodzakelijk, want de verdachte had de bewakers kunnen roepen voor hulp. Noodweerexces; Indien de noodzakelijke verdediging wordt overschreden, door het aanwenden van een te zwaar middel, is beroep op noodweerexces mogelijk. Subsidiariteit; Als er voor de verdachte een mogelijkheid openstaat om te vluchten, dan moet hij daarvan gebruik maken. Proportionaliteit; Het ging hier om een agent die een vrouw doodschoot, omdat hij geen ander verdedigingsmiddel voor handen had. Een belangrijke vraag in dit arrest was of er volgens de ambtsinstructie een schietwaardige situatie was. In dit arrest vond de Hoge Raad dat er hiervan sprake was en aanvaardde het beroep op noodweer. Proportionaliteit; Hier oordeelde de Hoge Raad dat het geboden was om gebruik te maken van een wapen ter verdediging van eigen lijf en goed tegen een onmiddelijk dreigend gevaar. Extensieve noodweerexces; In dit arrest was de noodweersituatie afgelopen, maar de aangevallene was zo geemotioneerd dat hij doorging met verdedigen. Extensieve noodweerexces De verdachte ging na het vechtpartij naar huis om een mes te halen. Vervolgens keerde hij terug naar het cafe en daarna naar het huis van de slachtoffer. Hier was dus geen sprake van noodzakelijke verdediging, omdat de verdachte zelf de confrontatie opzocht.
38
HR 18 mei 1993
NJ 1993, 691
Blijf van mijn Auto!-arrest
HR 23 maart 1999
NJ 1999, 402
Losdraaien ventiel-arrest
HR 11 juni 2002
NJ 2002, 467
Noodweer in bus-arrest
HR 20 LJN: AT8309 C1000-arrest september 2005
HR 28 maart 2006
NJ 2006, 509
Taxichauffeurarrest
Subsidiariteit; Dit is een belangrijk arrest, omdat het goed duidelijk laat zien of er wordt voldaan aan de subdiariteitseis. In dit arrest had de verdachte de keus om weg te rijden, in plaats van het slachtoffer te slaan. Culpa in causa; In dit arrest wilde de verdachte het ventiel los draaien van de auto van het slachtoffer. Deze pakte de verdachte bij de schouder, die hierop reageerde door het slachtoffer een vuist in het gezicht te geven. Er kan hier niet gesproken worden van noodweer(exces), omdat de verdachte zich willens en wetens zichzelf in een situatie bracht, waarin de reactie van het slachtoffer te verwachten was. Ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding; De verdachte had niet het recht om het slachtoffer een vuist in zijn gezicht te geven, omdat hij werd bedreigd. Er is geen sprake van een ogenblikkelijke en wederrechtelijke aanranding, als het alleen bij dreigen blijft. Noodweer(exces)vereisten; Twee winkelmedewerkers beginnen een winkeldief te schoppen en te slaan, omdat hij een van hen bij het oor raakte toen hij met zijn handen zwaaide. Dit is geen ogenblikkelijke wederrechtelijke aanranding en hadden de winkelmedewerkers geen recht om de winkeldief te slaan en te schoppen. Er is niet voldaan aan een vereiste van artikel 41 van het Wetboek van strafrecht. Noodzakelijke verdediging; Er is pas sprake van noodzakelijke verdediging, als er geen ander uitweg is na de aanranding. In dit arrest had verdachte een keuze, namelijk of hij liep weg na de aanranding of hij gaf het slachtoffer nog een tik met de koevoet. De verdachte koos voor het laatste, maar dit kan niet worden gekwalificeerd worden als een noodzakelijke verdediging.
39
HR 13 juni 2006
NJ 2006, 343
Koevoet-arrest
HR 6 maart 2008
LJN BC5916
Tasjesdiefarrest
HR 31 maart 2009
NJ 2009, 177
Koffiehuisarrest
HR 11 december 2009
LJN: BK6172
Granaat-arrest
Subsidiariteit en proportionaliteit; Dit is een arrest, waarbij de A-G mr. Vellinga het niet eens is met het oordeel van ‟t Hof. Het Hof verwerpt hier het beroep op noodweer-exces, maar met een gebreke van nadere redengeving. Daarnaast is het niet begrijpelijk waarom in casus de keuze voor het verdedigingsmiddel(koevoet), een beroep op noodweerexces in de weg zou staan. Proportionalteit; Er was in dit arrest geen sprake van noodweer, omdat de verdachte niet uit noodweer handelde. Zij werd van haar tas beroofd en reageerde hierop door het slachtoffer klem te rijden met haar auto. Deze twee handelingen kunnen niet met elkaar worden vergeleken. Subsidiariteit en proportionaliteit; Het beroep op noodweerexces werd verworpen, doordat de verdachte de mogelijkheid had om weg te lopen. Tevens was het middel van verdedigen niet gepast onder de gegeven omstandigheden. Het slachtoffer is namelijk na een schot in zijn borst overleden. Proportionaliteit; In dit arrest speelde het feit mee dat het slachtoffer een ex-freefighter was. De verdachte gebruikte een pistool om zich te verdedigen en in dit arrest oordeelde het Hof dat dit een onmiddelijk gevolg was geweest van een hevige gemoedsbeweging.
40
Bijlage II: Krantenartikel in NRC Handelsblad Dood tassendief raakt rauwe zenuw van Nederland 22 januari 2005 ROTTERDAM - Een automobiliste reed maandagavond in Amsterdam-Oost een mogelijke tasjesdief dood. Het slachtoffer bleek een Marokkaanse jongen. In een paar dagen tijd werd het een nationale kwestie. Ruim twee maanden na de moord op Theo van Gogh lijkt opnieuw de open zenuw van de Nederlandse samenleving geraakt. Familie en vrienden van de jongen beschuldigden de automobiliste van racisme en moord. Hun gevoelens uitten ze dinsdagavond in een spontane herdenking. Daarover berichtten televisie en kranten. Het voornemen van het openbaar ministerie om de vrouw te vervolgen wegens doodslag, leidde tot verontwaardiging bij een breder publiek. De vrouw is gisteren vrijgelaten, maar blijft verdachte. De Amsterdamse burgemeester Cohen verwoordde waarom de zaak zo ingewikkeld is: de dader is slachtoffer en het slachtoffer dader. Voor het NOS Journaal van acht uur was de kwestie eergisteren belangrijker dan de inauguratie van president Bush. Minister Rita Verdonk van Integratie zei op radio en tv dat er van racisme en moord geen sprake is. Parlementslid Geert Wilders noemde vervolging van de vrouw door het openbaar ministerie ,,schandelijk''. In televisieprogramma's met discussie als hoofdgerecht laaiden de gevoelens hoog op. De Telegraaf opende vandaag met de kop ,,Eigen Schuld''. Ook Sadik Harchaoui, voorzitter van de multiculturele denktank Forum, verbaast zich over de plotselinge sprong van straat naar staat. ,,In feite gaat het hier om een overzichtelijke, dramatische gebeurtenis. Er is een jongen, crimineel of niet, overleden. Het verdriet van de nabestaanden is normaal. Het gaat mis bij de twee volgende niveaus. Mensen rondom de nabestaanden geven een interpretatie die polariserend werkt. En gezagsdragers nemen een voorschot op het werk van politie en justitie. Het benadrukken van de Marokkaanse afkomst van de jongen is niet vanzelfsprekend, meent Harchaoui. ,,De laatste twee weken zijn er wel twintig geweldsincidenten geweest in Nederland. Denk aan die steekpartijen in Alkmaar. Waarom is dit incident groter dan die andere zaken? Omdat de afkomst wordt uitvergroot. Het wordt groter en groter, nu is opeens de hele Marokkaanse gemeenschap erbij betrokken.'' De maatschappelijke beroering over de dood van de tasjesdief laat zich meten aan berichtgeving in de media, uitspraken van politici en reacties op internetfora. René Went, adjunct-hoofdredacteur van het NOS Journaal, vond gisteren de tasjesroof belangrijker dan de inauguratie van de president van de Verenigde Staten. Went: ,,We hebben voor deze opening gekozen omdat het in Nederland nooit eerder is voorgekomen dat een tasjesdief is doodgereden.'' De website nieuwrechts.nl van de Rotterdamse politicus Michiel Smit noemt de automobiliste een ,,heldin'', omdat zij haar ,,have en goed'' heeft verdedigd. Het incident levert Nieuw Rechts nieuwe leden op: ,,Lang heb ik getwijfeld, maar ik ga me nu aanmelden als lid van NR'', schrijft iemand die de bijnaam Commandre gebruikt. Op Marokkaanse sites wordt druk gediscussieerd over de herdenkingstocht voor Ali el B. En veel over de vraag of het hier moord betreft of niet. Niet alle bijdragen kiezen de zijde van de Marokkaanse jongen. Op marokko.nl zegt Mohammed Ali: ,,De media gaat hiervan smullen en LPF en Wilders hebben de beste tijd van hun leven. Een wedstrijdje, hoe rechts kan je zijn, barst nu weer los. En waarom? Om een crimineel.'' Op elqalem.nl zegt Hussam: ,,Volgens de sharia had zij gelijk om hem te doden. (...) Opgeruimd staat netjes zou ik zeggen.'' 41
Bijlage III : Krantenartikel in Volkskrant
Doden man die granaat wierp ‘was noodweer’ Van onze verslaggever Menno van Dongen op 05 augustus '08, 02:45, bijgewerkt 4 augustus 2008 23:35
AMSTERDAM - Geoffrey N. is een held, volgens sommige bezoekers van café Familia in Amsterdam-Noord. In de nacht van 25 op 26 januari greep de 37-jarige man van Filipijnse afkomst als enige in toen ex-freefighter Rick Holshuijsen (44) een onschuldige cafégast in elkaar sloeg. Het Openbaar Ministerie heeft een andere visie. N. moet 8 jaar de cel in, betoogde de aanklaagster maandag bij de rechtbank in Amsterdam. De verdachte schoot Holshuijsen dood, met vijf kogels uit een semi-automatische pistool. N. kon niet anders, stelde zijn advocaat Bénédicte Ficq. Ze vroeg vrijspraak omdat hij zou hebben gehandeld uit noodweer. ‘Onder vergelijkbare omstandigheden had iedereen met zijn postuur en een wapen hetzelfde gedaan.’ Holshuijsen gedroeg zich al voor de schietpartij agressief in Familia. De vechtsporter, naar verluidt de bodyguard van de beruchte crimineel Greg R., zou depressief zijn geweest. Hij stond stijf van de coke. Rond kwart voor vijf ’s ochtends haalde hij een handgranaat uit zijn zak, trok de pin eruit en gooide hem in een hoek van het kleine café. ‘Het was als de Gazastrook, zo’n aanslag’, aldus een cafégast. Van de 20 bezoekers raakten er 12 gewond, van wie enkelen ernstig. In de chaos na de knal ging N. op zoek naar de barkeeper, zijn vriendin. Plotseling stond hij naast Holshuijsen en zag dat deze een op de grond liggende man wilde slaan met een barkruk. ‘Ik vermoord je’, zou de ex-freefighter hebben geschreeuwd. ‘Stop, niet doen’, riep N., zo vertelde hij gisteren. ‘Holshuijsen keek me aan met de blik van een woesteling. Hij zei dat hij me ook zou vermoorden, sloeg me en pakte me vast. Ik voelde me als een lappenpop; ik kon me niet bewegen.’ N. (1 meter 76; 80 kilo) waande zich kansloos tegen de ex-freefighter (1 meter 91; 138 kilo). ‘Ik voelde dat ik zou gaan flauwvallen en dacht dat ik dood zou gaan. Gelukkig lukte het me nog mijn pistool uit mijn broekband te pakken en hem in zijn buik te schieten.’ Het wapen droeg hij bij zich vanwege bedreigingen, zei N., die het ‘heel erg’ vindt dat Holshuijsen dood is. ‘Ik kon niet anders.’ Volgens het OM klopt deze lezing niet. Getuigen die het verhaal van N. bevestigen, zouden onbetrouwbaar zijn. Justitie benadrukte dat de verdachte eerder is veroordeeld voor geweldsdelicten. N. zou te snel hebben gekozen voor het doden van Holshuijsen. De paniek vanwege de granaat geldt als verzachtende omstandigheid. De uitspraak is op 18 augustus.
61
61
http://www.volkskrant.nl/binnenland
42