Aandrijfcomponenten \ Motion Control \ Systemen \ Service & Reparatie
Bedieningspanelen DOP11A
Uitgave 09/2004 11276975 / NL
EE410000
Systeemhandboek
SEW-EURODRIVE – Driving the world
Inhoud
1 Belangrijke aanwijzingen.................................................................................. 5 2 Veiligheidsaanwijzingen ................................................................................... 7 3 Informatie over apparatuur, montage en hardware ....................................... 9 3.1 Inleiding..................................................................................................... 9 3.2 Typeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de levering ..................... 14 3.3 Opbouw van het apparaat DOP11A-10 ................................................. 15 3.4 Opbouw van het apparaat DOP11A-20 ................................................. 16 3.5 Opbouw van het apparaat DOP11A-30 ................................................. 17 3.6 Opbouw van het apparaat DOP11A-40 ................................................. 18 3.7 Opbouw van het apparaat DOP11A-50 ................................................. 19 3.8 Accessoires en opties ............................................................................ 20 4 Installatie.......................................................................................................... 22 4.1 Installatievoorschriften basisapparaat..................................................... 22 4.2 UL-conforme installatie ........................................................................... 23 4.3 Aansluiting basisapparaat DOP11A-10 tot DOP11A-50 ......................... 23 4.4 Aansluiting op een pc.............................................................................. 24 4.5 Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)....................... 25 4.6 Aansluiting RS-422 via UWS11A ............................................................ 28 4.7 Aansluiting optie PFE11A ETHERNET ................................................... 29 4.8 Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP.............................................. 30 4.9 Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A............................. 31 5 Inbedrijfstelling................................................................................................ 32 5.1 Eerste inschakeling ................................................................................. 32 5.2 Functies bedieningspaneel ..................................................................... 35 6 Bedrijf en onderhoud ...................................................................................... 44 6.1 Project overdragen met pc en HMI-Builder ............................................. 44 6.2 Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel ......................... 48 6.3 Foutmeldingen ........................................................................................ 49 6.4 Vector-elektronicaservice........................................................................ 51 7 Programmeren................................................................................................. 52 7.1 Project aanmaken ................................................................................... 52 7.2 Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07........................... 59 7.3 Programmeren met de programmeersoftware ........................................ 68 7.4 Grafische weergave en besturing ......................................................... 118 7.5 Op tekst gebaseerde weergave en besturing ....................................... 159 7.6 Project verzenden ................................................................................. 163 7.7 Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP .................... 170 7.8 Indexadressering .................................................................................. 178
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
3
Inhoud
8 Regelaarfuncties ........................................................................................... 182 8.1 Berichtenbibliotheek.............................................................................. 182 8.2 Alarmbeheer ......................................................................................... 184 8.3 Receptbeheer ....................................................................................... 190 8.4 Wachtwoorden ...................................................................................... 196 8.5 Rapporten afdrukken ............................................................................ 198 8.6 Tijdsturing ............................................................................................. 201 8.7 Talenbeheer .......................................................................................... 202 8.8 Unicode ................................................................................................. 206 8.9 LED's..................................................................................................... 209 8.10 Functietoetsen ...................................................................................... 210 8.11 Trends ................................................................................................... 213 8.12 Macro’s ................................................................................................. 217 9 Netwerkfuncties en communicatie .............................................................. 220 9.1 Communicatie ....................................................................................... 220 9.2 Netwerkcommunicatie........................................................................... 229 9.3 Netwerkfuncties in het bedieningspaneel.............................................. 237 9.4 Netwerkservices.................................................................................... 252 9.5 Netwerkaccounts .................................................................................. 262 10 Technische gegevens en maatbladen......................................................... 264 10.1 Algemene technische gegevens ........................................................... 264 10.2 Pinbezetting .......................................................................................... 267 10.3 DOP11A-10........................................................................................... 270 10.4 DOP11A-20........................................................................................... 271 10.5 DOP11A-30........................................................................................... 272 10.6 DOP11A-40........................................................................................... 273 10.7 DOP11A-50........................................................................................... 274 11 Appendix ........................................................................................................ 275 11.1 Membraantoetsenbord .......................................................................... 275 11.2 Systeemprogramma downloaden ......................................................... 277 12 Index ............................................................................................................... 278
4
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Belangrijke aanwijzingen
1
1
Belangrijke aanwijzingen
Veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen
Neem de onderstaande veiligheidsaanwijzingen en waarschuwingen altijd in acht!
Gevaar U wordt gewezen op een mogelijk risico, dat tot zwaar lichamelijk letsel of tot de dood kan leiden.
Waarschuwing U wordt gewezen op een mogelijk met het product verbonden risico, dat zonder passende voorzorgsmaatregelen tot zwaar lichamelijk letsel of zelfs tot de dood kan leiden. Dit symbool treft u ook aan als er voor materiële schade wordt gewaarschuwd.
Voorzichtig U wordt gewezen op een mogelijk risico, dat tot schade aan het product of de omgeving kan leiden.
Let op Hier vindt u gebruikersinformatie, bijvoorbeeld voor de inbedrijfstelling, en andere nuttige gegevens.
Documentatie U wordt gewezen op documentatie, bijvoorbeeld een technische handleiding, catalogus of datablad.
Alleen als de instructies in deze technische handleiding worden nageleefd: •
is een storingvrije werking mogelijk;
•
worden garantieaanspraken gehonoreerd.
Lees daarom de technische handleiding vóór u met het apparaat gaat werken! In de technische handleiding staan belangrijke aanwijzingen voor de service. Bewaar de technische handleiding daarom in de buurt van het apparaat.
Aanwijzingen voor de terminologie
De bedieningspanelen van de serie DOP11A (Drive Operator Panel) kunnen via verschillende communicatiekanalen tegelijkertijd met de SEW-frequentieregelaars en plc's communiceren. In dit document worden beide apparaten (plc en frequentieregelaar) voor het gemak als controller aangeduid.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
5
Belangrijke aanwijzingen
1
Correcte toepassing De bedieningspanelen van de serie DOP11A zijn apparaten voor de bediening en diagnose van industriële installaties. De inbedrijfstelling (conform het gebruiksdoel) is niet toegestaan totdat is vastgesteld dat de machine aan EMC-richtlijn 89/336/EG voldoet en dat de conformiteit van het eindproduct met machinerichtlijn 89/392/EG vaststaat (met inachtneming van EN 60204).
Toepassingsgebied
Tenzij hierin nadrukkelijk is voorzien, zijn de volgende toepassingen verboden: •
toepassing in explosiegevaarlijke omgevingen;
•
toepassing in omgevingen met schadelijke oliën, zuren, gassen, dampen, stof, straling, enz. Een lijst van toegestane materialen vindt u in de bijlage;
•
gebruik in niet-stationaire toepassingen, waarbij hogere mechanische slinger- en stootbelastingen optreden dan in de EN 50178 zijn toegestaan.
Veiligheidsfuncties De bedieningspanelen van de serie DOP11A mogen zonder overkoepelende veiligheidssystemen geen veiligheidsfuncties verzorgen. Gebruik overkoepelende veiligheidssystemen om de beveiliging van machines en personen te waarborgen.
Demontage en verwijdering
6
•
Het bedieningspaneel moet conform de geldende bepalingen geheel of gedeeltelijk worden gerecycled.
•
Let op: de volgende componenten bevatten stoffen die een gevaar kunnen vormen voor gezondheid en milieu: lithiumbatterij, elektrolytische condensatoren en beeldscherm.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Veiligheidsaanwijzingen
2
2
Veiligheidsaanwijzingen
Algemene aanwijzingen
Installatie en inbedrijfstelling
•
Lees de veiligheidsaanwijzingen zorgvuldig door.
•
Controleer de levering bij ontvangst op eventuele transportschade. Stel de leverancier direct op de hoogte als u beschadigingen ontdekt.
•
Het bedieningspaneel voldoet aan de eisen conform artikel 4 van EMC-richtlijn 89/336/EEC.
•
Pas het bedieningspaneel niet toe in omgevingen waar explosiegevaar bestaat.
•
SEW-EURODRIVE is niet verantwoordelijk voor gemodificeerde, gewijzigde of omgebouwde apparatuur.
•
Er mogen alleen onderdelen en accessoires worden gebruikt die zijn vervaardigd overeenkomstig de specificaties van SEW-EURODRIVE.
•
Lees de installatieaanwijzingen en bedieningsinstructies zorgvuldig door voordat het bedieningspaneel wordt geïnstalleerd, in bedrijf wordt gesteld of wordt gerepareerd.
•
In de sleuven of gaten van het bedieningspaneel mag in geen geval vloeistof binnendringen. Dit kan brand veroorzaken of ertoe leiden dat het apparaat stroomvoerend wordt.
•
Het bedieningspaneel mag alleen door speciaal geschoold personeel worden bediend.
•
Het bedieningspaneel is voor vaste montage ontworpen.
•
Plaats het bedieningspaneel tijdens de montage op een stabiele ondergrond. Als het bedieningspaneel valt, kan het beschadigd raken.
•
Installeer het bedieningspaneel volgens de installatiehandleiding.
•
Aard het apparaat volgens de instructies in de bijgevoegde installatiehandleiding.
•
De installatie moet worden uitgevoerd door speciaal geschoold vakpersoneel.
•
Kabels voor hoge spanning, signalen en voeding moeten gescheiden van elkaar worden gelegd.
•
Voordat het bedieningspaneel op de stroomvoorziening wordt aangesloten, moet worden gecontroleerd of spanning en polariteit van de stroombron correct zijn.
•
De openingen in de behuizing zijn bedoeld voor de luchtcirculatie en mogen niet worden afgedekt.
•
Plaats het bedieningspaneel niet op locaties waar het wordt blootgesteld aan een sterk magnetisch veld.
•
Het bedieningspaneel mag niet in direct zonlicht worden gemonteerd of operationeel zijn.
•
De periferie-uitrusting moet geschikt zijn voor het gebruiksdoel.
•
Bij bepaalde modellen van bedieningspanelen is het glas van het display voorzien van een gelamineerde film om krassen te voorkomen. Om te voorkomen dat het bedieningspaneel door statische elektriciteit beschadigd raakt, moet de film er na de montage voorzichtig worden afgetrokken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
7
Veiligheidsaanwijzingen
2
•
Veiligheidsmaatregelen en beveiligingsvoorzieningen moeten aan de geldende voorschriften voldoen (bijvoorbeeld EN 60204 of EN 50178). Noodzakelijke veiligheidsmaatregel: aarding van het apparaat Noodzakelijke beveiliging: beveiliging tegen overstroom
Bedrijfsinstructies
Service en onderhoud
8
•
Houd het bedieningspaneel steeds schoon.
•
De noodstop en de andere veiligheidsfuncties mogen niet vanaf het bedieningspaneel worden gestuurd.
•
Let erop dat drukknoppen, beeldscherm enz. niet met hoekige voorwerpen in aanraking komen.
•
Bedenk dat het bedieningspaneel gebruiksklaar is en zelfs commando's via toetsen en touchscreen registreert wanneer de achtergrondverlichting niet meer brandt.
•
Garantieaanspraken zijn per contract geregeld.
•
Maak het beeldscherm en de voorkant van het bedieningspaneel schoon met een mild reinigingsmiddel en een zachte doek.
•
Reparaties moeten worden uitgevoerd door speciaal geschoold vakpersoneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Inleiding
3
Informatie over apparatuur, montage en hardware
3.1
Inleiding
3
De eisen die in de moderne industriële productieomgeving worden gesteld, groeien gestaag. Tegelijkertijd nemen de verantwoordelijkheden en de activiteiten van het personeel bij de machine toe. De gebruiker moet op een eenvoudige en snelle manier kunnen beschikken over informatie over de machinestatus en in staat zijn instellingen onmiddellijk en flexibel te wijzigen. De functionaliteit van de besturingen wordt steeds omvangrijker en geperfectioneerder, wat een efficiënte regeling van gecompliceerde processen mogelijk maakt. Bedieningspanelen garanderen overzichtelijkheid en veiligheid bij de communicatie tussen mens en machine, zelfs bij zeer complexe productieprocessen. Grafische bedieningspanelen zijn ontwikkeld om tegemoet te komen aan de eisen van mens-machine-interfaces voor procesbewaking en -regeling in de meest uiteenlopende toepassingsgebieden van de productietechniek. Daarbij vereenvoudigt het bedieningspaneel het werk van het bedieningspersoneel aangezien het gericht aan de taakstelling is aangepast, waardoor de gebruiker vertrouwde begrippen en definities kan blijven gebruiken. Op een bedieningspaneel worden projecten in de vorm van een menustructuur of een reeks weergegeven. Een menustructuur bestaat uit een hoofdmenu (bijvoorbeeld met een overzicht) en een reeks submenu's met gedetailleerde informatie over het desbetreffende deel. In de regel selecteert het bedieningspersoneel het menu. In bedieningspanelen gebruikte menu's worden als blokken weergegeven.
Hoofdmenu
Recept
Motorstatus
Temperatuur
Toestand regelaar
53717ANL
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
9
3
Informatie over apparatuur, montage en hardware Inleiding
Het hoofdmenu vormt het uitgangspunt voor een reeks. Aan de hand hiervan selecteert de operator een reeks, waarbij de blokken in een bepaalde volgorde worden weergegeven. In de regel wordt de blokweergave via het programma in de controller aangestuurd.
Hoofdmenu
Stap 1
Instellingen
Stap 2
Stap 3
Stap 4
Einde programma
53719ANL
Met de functies van het bedieningspaneel kan het proces grafisch of met tekst worden weergegeven. Bovendien staan de volgende functies ter beschikking: •
Alarmbeheer
•
Afdrukken
•
Trends
•
Receptbeheer
•
Tijdsturing
De functies zijn niet alleen eenvoudig te bedienen, maar bieden eveneens kostentechnische voordelen ten opzichte van gebruikelijke oplossingen met schakelaars, indicatielampjes, tijdrelais, voorkeuzetellers en weekschakelklokken. Het bedieningspaneel heeft bovendien functies die een beter gebruik van de aandrijfelektronica mogelijk maken.
10
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Inleiding
Programmering
3
De bedieningspanelen worden door middel van de pc met de software HMI-Builder geprogrammeerd.
10575AXX
Het bedieningspaneel onderscheidt zich door een objectgeoriënteerde manier van werken. De programmering is gebaseerd op een object waaraan een functie wordt toegewezen. Volgens dit principe worden alle soorten signalen gedefinieerd. Het geprogrammeerde project wordt in het bedieningspaneel opgeslagen.
Koppeling van het bedieningspaneel aan de SEW-frequentieregelaar De koppeling van een bedieningspaneel aan een controller brengt veel voordelen met zich mee: •
de gebruiker hoeft geen veranderingen in bestaande controllers aan te brengen;
•
het bedieningspaneel gebruikt geen in- of uitgangen van de controller;
•
de overzichtelijkheid van de controllerfuncties wordt geoptimaliseerd, bijvoorbeeld tijdbesturing en alarmbeheer.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
11
Informatie over apparatuur, montage en hardware Inleiding
3
Statusindicatie en besturing
De operator is al vertrouwd met indicatielampjes en analoge en digitale statusindicaties, aangezien deze tegenwoordig in veel installaties worden toegepast. Dit geldt eveneens voor bedieningselementen zoals drukknoppen, draaischakelaars en duimwielschakelaars. Als deze componenten worden vervangen door een enkel bedieningspaneel kunnen alle statusindicaties en bedieningselementen in één eenheid worden ondergebracht. De operator kan op een eenvoudige manier systeeminformatie opvragen en bewerken. Bovendien kan deze persoon een overzicht van alle signalen van een bepaald object, bijvoorbeeld van een pomp of een aandrijfeenheid, laten samenstellen. Het werk wordt hierdoor eenvoudiger. Dit is allemaal mogelijk doordat de informatie-uitwisseling via zogenaamde blokken in het bedieningspaneel plaatsvindt. Het kan hierbij gaan om tekstblokken, die uitsluitend tekstinformatie bevatten. Grafische blokken daarentegen bevatten beeldinformatie. Voor de directe aansturing zijn de bedieningspanelen voorzien van functietoetsen. Aan de verschillende functietoetsen worden specifieke commando's toegekend. Op basis van deze toewijzing kan de besturing plaatsvinden. Als er verschillende blokken worden gebruikt, kan de operator met sprongcommando's tussen de verschillende blokken navigeren. Op deze manier wordt een menustructuur en dus ook een gestructureerde toepassing samengesteld.
Opstelling van het bedieningspaneel
Om alle functies optimaal te kunnen benutten, moet het bedieningspaneel in de onmiddellijke nabijheid van de werkplek worden opgesteld. Alleen dan ontvangt de operator continu alle vereiste informatie en kan hij of zij efficiënt werken. Het bedieningspaneel moet op de juiste werkhoogte worden opgesteld zodat de operator het ongehinderd kan aflezen en gebruiken. Het zicht op het beeldscherm wordt bepaald door afstand, hoogte, hoek, lichtinval en kleurinstelling. Bewaking, besturing en onderhoud kunnen op afstand plaatsvinden, bijvoorbeeld vanaf een andere plaats in het gebouw of vanaf een andere locatie. De communicatie loopt in dit geval bijvoorbeeld via een LAN (Local Area Network), het internet of een modem. Bij lange productielijnen met veel werkplekken kunnen verschillende bedieningspanelen met een of meer controllers in een netwerk worden gekoppeld.
10553AXX
12
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Inleiding
Compacte oplossingen
3
Externe apparaten zoals barcodelezers, weegtoestellen, modems, enz. kunnen via het bedieningspaneel met de controller worden verbonden. Om een dergelijk apparaat te kunnen aansluiten, zijn alleen een RS-232-interface en een ASCII-communicatieprotocol nodig. In het bedieningspaneel binnenkomende gegevens worden in registers opgeslagen. Ook kan een parallel werkende unit worden aangesloten, bijvoorbeeld een extra bedieningspaneel of een pc met MOVITOOLS® voor de programmering van de frequentieregelaars. Het is daarbij tegelijkertijd mogelijk de controller via het bedieningspaneel te programmeren en met de controller te communiceren. Als een plc en een frequentieregelaar op een bedieningspaneel worden aangesloten (dubbele driver in het bedieningspaneel), kunnen er data (analoge en digitale signalen) tussen deze apparaten onderling worden uitgewisseld.
Plc-protocol
RS-485 MOVILINK
53758ANL
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
13
Informatie over apparatuur, montage en hardware Typeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de levering
3 3.2
Typeaanduiding, typeplaatjes en omvang van de levering
Voorbeeld van een typeaanduiding
DOP 11A 10 Uitvoering Versie A Generatie
10 = tekstdisplay 2 x 20 karakters met functietoetsen 20 = grafisch display 240 x 64 pixels met functietoetsen 30 = touch screen 320 x 240 pixels 40 = grafisch display 320 x 240 pixeks met functietoetsen 50 = touch screen 640 x 480 pixels
Type: DOP = Drive Operator Panel 53648ANL
Afbeelding 1: typeaanduiding
Voorbeeld van een typeplaatje
Het typeplaatje is aan de zijkant van het apparaat aangebracht.
Afbeelding 2: typeplaatje
Omvang van de levering
14
53030AXX
De levering bestaat uit: •
bedieningspaneel DOP11A
•
montagemateriaal met montagesjabloon
•
technische handleiding met montage- en installatie-instructies
•
DC 24V-steker Phoenix COMBICON 5 mm, 3-polig (behalve DOP11A-50)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Opbouw van het apparaat DOP11A-10
3.3
3
Opbouw van het apparaat DOP11A-10 Artikelnummer: 8248001
[1]
[2]
[4]
Afbeelding 3: DOP11A-10
[3]
53473AXX
[1] Display [2] Functietoetsen [3] Navigatietoetsen [4] Numerieke toetsen
•
LCD-tekstdisplay met 2 x 20 tekens (monochroom) en met achtergrondverlichting
•
DC 24V-voeding, 200 mA
•
3 seriële interfaces (RS-232 en RS-422/RS-485); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden gebruikt
•
IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 3 functietoetsen
•
64 kByte flash-EEPROM
•
Buitenafmetingen 142 x 90 x 46,5 mm
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
15
Informatie over apparatuur, montage en hardware Opbouw van het apparaat DOP11A-20
3 3.4
Opbouw van het apparaat DOP11A-20 Artikelnummer: 8248028
[1]
[5]
[2]
[3]
[6]
Afbeelding 4: DOP11A-20
[4]
53472AXX
[1] LED's rood/groen [2] Display [3] Functietoetsen [4] Navigatietoetsen [5] Tekstplaatjes [6] Numerieke toetsen
16
•
Grafisch LCD-display met 240 x 64 pixels (monochroom) en met achtergrondverlichting
•
DC 24V-voeding, 450 mA
•
2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden gebruikt
•
IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 8 functietoetsen
•
16 LED's (twee kleuren, rood/groen)
•
1 uitbreidingsplaats
•
400 kByte flash-EEPROM
•
Buitenafmetingen 214 x 194 x 75 mm
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Opbouw van het apparaat DOP11A-30
3.5
3
Opbouw van het apparaat DOP11A-30 Artikelnummer: 8248036
Afbeelding 5: DOP11A-30
10367AXX
•
320 x 240 pixels, ¼ VGA-touchscreen (256 kleuren, STN, 5,7") met achtergrondverlichting
•
DC 24V-voeding, 450 mA
•
3 seriële interfaces (RS-232, RS-422 en RS-485); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden gebruikt
•
IP65
•
Horizontale of verticale montage
•
1 uitbreidingsplaats
•
400 kByte flash-EEPROM
•
Buitenafmetingen 200 x 150 x 74 mm
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
17
Informatie over apparatuur, montage en hardware Opbouw van het apparaat DOP11A-40
3 3.6
Opbouw van het apparaat DOP11A-40 Artikelnummer: 8248044
[5]
[1] [2] [6] [3]
[1] [5]
[4] 53474AXX
Afbeelding 6: DOP11A-40 [1] LED's rood/groen [2] Navigatietoetsen [3] Numerieke toetsen [4] Display [5] Functietoetsen [6] Tekstplaatjes
18
•
320 x 240 pixels, ¼ grafisch VGA-display (256 kleuren, STN, 5,7") met achtergrondverlichting
•
DC 24V-voeding, 550 mA
•
2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden gebruikt
•
IP65-membraantoetsenbord met navigatietoetsen, numeriek toetsenblok en 16 functietoetsen
•
16 LED's (twee kleuren, rood/groen)
•
2 uitbreidingsplaatsen
•
400 kByte flash-EEPROM
•
Buitenafmetingen 276 x 194 x 92,3 mm
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Opbouw van het apparaat DOP11A-50
3.7
3
Opbouw van het apparaat DOP11A-50 Artikelnummer: 8248052
Afbeelding 7: DOP11A-50
10361AXX
•
640 x 480 pixels, VGA-touchscreen (256 kleuren, 10,4") met achtergrondverlichting
•
AC 100 – 240V-voeding, 350 mA
•
2 seriële interfaces (RS-232 en RS-422); er kunnen er 2 tegelijkertijd worden gebruikt
•
IP65
•
2 uitbreidingsplaatsen
•
1600 kByte flash-EEPROM
•
290 x 247 x 114 mm
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
19
Informatie over apparatuur, montage en hardware Accessoires en opties
3 3.8
Accessoires en opties Kabels voor de programmering van het bedieningspaneel DOP11A en voor de communicatie tussen bedieningspaneel en MOVIDRIVE®.
PCS11A (kabel serieel)
Kabel tussen bedieningspaneel (RS-232) en pc (RS-232) voor de programmering van het bedieningspaneel. Vaste lengte van 3 m.
8248087
PCS11A PCS11A
PCM11A (kabel MPI)
Communicatiekabel tussen bedieningspaneel (RS-232) en SIMATIC S7 via MPI. Vaste lengte van 3 m.
8248303
PCM11A PCM11A
PCC11A (kabel converter)
Communicatiekabel tussen bedieningspaneel (RS-422) en interface-omvormer UWS11A of USS21A (RS-232). Voor de communicatie met SEW-frequentieregelaars. Vaste lengte van 3 m.
8248095
PCC11A PCC11A
PFE11A (ETHERNET)
Optiekaart ETHERNET TCP/IP
8248079
Voor de koppeling van het bedieningspaneel DOP11A aan het pc-netwerk van de klant. Door het gebruik van de ETHERNET-optie zijn de volgende functies mogelijk: •
•
•
20
Gebruik van de software HMI-Builder voor de programmering van de bedieningspanelen via ETHERNET (snel up- en downloaden van projecten). Gebruik van de geïntegreerde WEBserver voor de bediening en besturing van het bedieningspaneel via Internet Explorer. Gebruik van MOVITOOLS® via ETHERNET en gebruik van de passthrough-functie. Er is extra software nodig om de pc-communicatiepoorten (Com1 tot Com9) om te zetten naar het ETHERNET IP-adres van het bedieningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Informatie over apparatuur, montage en hardware Accessoires en opties
PFP11A (PROFIBUS)
PROFIBUS-DP-interface Voor de koppeling van het bedieningspaneel DOP11A aan de veldbusinterface PROFIBUS van de klant.
Optiekaart PROFIBUS DP
3
8248060
Het bedieningspaneel is slave in de PROFIBUS en wordt met maximaal 128 datawoorden aan het procesimage van de plc gekoppeld. Data-uitwisseling tussen besturing en bedieningspaneel is onafhankelijk van de plc mogelijk. Via de seriële interface kan tegelijkertijd worden gecommuniceerd met de componenten van de aandrijftechniek. UWS11A
Interface-omvormer voor montage op draagrail RS-232 È RS-485
1 2 3 4 5
822689X
X2: RS-232
X1: RS-485
1 2 3 4 5
UWS
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
21
Installatie Installatievoorschriften basisapparaat
4 4
Installatie
4.1
Installatievoorschriften basisapparaat Let bij het installeren altijd op de veiligheidsaanwijzingen in hoofdstuk 2!
Gescheiden kabelgoten
Leg vermogenskabels en elektronicakabels in gescheiden kabelgoten.
Doorsneden
•
Voeding: doorsnede overeenkomstig nominale ingangsstroom.
•
Elektronicaleidingen: – 1 ader per klem 0,20 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 17) – 2 aders per klem 0,20 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 17)
Afschermen en aarden
•
Gebruik alleen afgeschermde signaalkabels.
•
Sluit de afscherming langs de kortste weg aan en zorg dat de leiding aan beide uiteinden over voldoende lengte wordt geaard. U kunt een afschermingsuiteinde via een ontstoringscondensator (220 nF / 50 V) aarden om aardlussen te vermijden. Bij dubbel afgeschermde kabels moet de buitenste afscherming aan de zijde van de controller en de binnenste afscherming aan de andere zijde worden geaard.
00755BXX
Afbeelding 8: voorbeelden van juiste schermaansluiting met metalen beugel (schermklem) of metalen PG-kabelwartel
22
•
Afscherming kan ook worden bereikt door de kabels in geaarde stalen goten of metalen buizen te leggen. Vermogens- en stuurstroomkabels moeten daarbij gescheiden worden gelegd.
•
Het apparaat wordt geaard via de steker van de 24V / 240V-voeding.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Installatie UL-conforme installatie
4.2
4
UL-conforme installatie Volg de volgende instructies op voor een UL-conforme installatie: Gebruik alleen aansluitkabels met koperen aders en met een temperatuurbereik van 60 / 75°C.
Elektrische aansluiting volgens de in klasse 1, paragraaf 2 beschreven methoden (artikel 501-4(b) van National Electric Code NFPA70).
Gebruik als externe DC 24V-spanningsbron alleen geteste apparatuur met begrensde uitgangsspanning (Umax = DC 30 V) en begrensde uitgangsstroom (I Â 8 A).
De UL-certificering geldt niet voor elektriciteitsnetten met ongeaard sterpunt (IT-stelsels).
4.3
Aansluiting basisapparaat DOP11A-10 tot DOP11A-50
Voeding
Let bij het aansluiten op de juiste polariteit. Als de polen verwisseld worden, raakt het apparaat beschadigd.
Controleer of bedieningspaneel en controller over dezelfde elektrische aarding beschikken (referentiespanning). Anders kunnen er communicatiefouten optreden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
23
Installatie Aansluiting op een pc
4
DOP 11A-50
DOP 11A-10, DOP11A-20 & DOP11A-40
[1]
[2]
DOP 11A-30
[3] [2]
[3]
[1]
[1]
Voeding DOP11A-10 tot DOP11A-40
Voeding DOP11A-50 (AC 100 – 240 V) 53031AXX
53630AXX
[1] Aarding [2] 0 V [3] +24 V
4.4
Aansluiting op een pc
DOP11A PCS11A RS-232
Afbeelding 9: aansluiting op een pc
RS-232
53040AXX
Het bedieningspaneel wordt geprogrammeerd met de programmeersoftware HMIBuilder. Voor de programmering van het bedieningspaneel is de communicatiekabel PCS11A nodig.
Wanneer de eenheden worden gekoppeld, moet de voedingsspanning uitgeschakeld zijn.
24
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Installatie Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)
4.5
4
Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30) U kunt maximaal 31 MOVIDRIVE®-regelaars aan één bedieningspaneel aansluiten met de RS-485-interface. Aansluiting van de DOP11A op de applicatieregelaar van het type MOVIDRIVE®, rechtstreeks via RS-485: •
DOP11A-10 via 25-polige Sub-D-connector
•
DOP11A-30 met inplugbare Phoenix-klemmenstrook
Aansluitschema RS-485-interface
DOP11A-30
RS-485
Afbeelding 10: RS-485-verbinding
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
53475AXX
25
MOVIDRIVE® Besturingskop X13:
Besturingskop X13: /Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
DOP11A-30
4 3 2 1
MOVIDRIVE® DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
/Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
DGND RS485 RS485 +
Installatie Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)
4
DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
. . . . .
Schermadapter of schermklem
Schermadapter of schermklem
. . . . .
53760ANL
Afbeelding 11: klembezetting DOP11A-30
MOVIDRIVE®
MOVIDRIVE®
Besturingskop X13:
Besturingskop X13: 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
/Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
Afbeelding 12: stekerbezetting DOP11A-10
26
DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
RS-422 / 485 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
13 25
25 pol. Sub-D-bus 7
2 1 14
Schermadapter of schermklem
DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
Schermadapter of schermklem
/Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
DOP11A-10
Doorverbinding tussen 6 en 19 om busafsluiting te activeren.
53762ANL
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Installatie Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)
Kabelspecificatie
4
Gebruik een 2 x 2-aderige, getwiste en afgeschermde koperen kabel (datacommunicatiekabel met afscherming van koperen litze). De kabel moet aan de volgende specificaties voldoen: – Aderdoorsnede 0,5 ... 0,75 mm2 (AWG 20 ... 18) – Leidingweerstand 100 ... 150 Ê bij 1 MHz – Leidingcapaciteit  40 pF/m (12 pF/ft) bij 1 kHz Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel: – Lappkabel, UNITRONIC® BUS CAN, 2 x 2 x 0,5 mm2.
Afscherming aarden
De afscherming moet aan beide zijden met groot contactoppervlak op de elektronicaschermklem van de controller en in de behuizing van de 25-polige Sub-D-connector van het bedieningspaneel worden geaard. Verbind de uiteinden van het scherm niet met DGND!
Kabellengte
De toegestane totale kabellengte bedraagt 200 m.
Afsluitweerstand
In de controller en in de interface-omvormer UWS11A zijn dynamische afsluitweerstanden vast ingebouwd. Schakel in dit geval geen externe afsluitweerstanden bij! Als het bedieningspaneel DOP11A-10 aan de frequentieregelaar wordt gekoppeld via RS-485, moet de afsluitweerstand in de 25-polige Sub-D-connector van de DOP11A-10 worden geactiveerd (doorverbinding tussen pin 6 en pin 19) in gevallen waarin het bedieningspaneel de eerste of de laatste deelnemer is.
Tussen de regelaars die met de RS-485 worden verbonden, mag geen potentiaalverschil optreden. Vermijd een potentiaalverschil door passende maatregelen, bijvoorbeeld door de massa van de regelaars met een aparte leiding te verbinden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
27
Installatie Aansluiting RS-422 via UWS11A
4 4.6
Aansluiting RS-422 via UWS11A Aansluiting van de DOP11A op de applicatieregelaar van het type MOVIDRIVE® via UWS11A.
..... UWS11A RS-485
PCC11A
53288AXX
Afbeelding 13: aansluiting via seriële verbinding (UWS11A)
MOVIDRIVE®
Besturingskop X13:
Besturingskop X13:
/Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
/Regelaarblokkering Rechts/stop* Links/stop* Vrijgave/snelstop* n11/n21* n12/n22* 0V X13:DIØØ...DIØ5 +24V-uitgang 0V-potentiaal binaire signalen RS-485 + RS-485 -
DIØØ DIØ1 DIØ2 DIØ3 DIØ4 DIØ5 DCOM** VO24 DGND ST11 ST12
UWS11A 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11
1
+24 VDC
2 3 4 5
GND RS + RS – GND
X2: RS-232
MOVIDRIVE®
Schermadapter of schermklem
Schermadapter of schermklem
UWS
Afbeelding 14: klembezetting UWS11A
RS-485aansluiting
28
53763ANL
Zie hoofdstuk 4.5 "Aansluiting RS-485 (alleen DOP11A-10 en DOP11A-30)" voor de kabelspecificatie.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Installatie Aansluiting optie PFE11A ETHERNET
4.7
4
Aansluiting optie PFE11A ETHERNET Aansluiting van DOP11A met ETHERNET-optiekaart PFE11A (niet mogelijk bij DOP11A-10) op een pc voor programmering en onderhoud op afstand via ETHERNET en TCP/IP.
LAN Switch / Hub
Uplink
DOP11A
PFE11A
Afbeelding 15: aansluiting optie PFE11A ETHERNET
53331AXX
De uitbreidingskaart PFE11A beschikt over vier LED's aan de voorkant. De LED's hebben de volgende functies:
Kabelspecificatie
Functie
Kleur
Beschrijving
SEL
Geel
De LED licht op als er contact is tussen de processor van het bedieningspaneel en de aansluiting van de uitbreidingskaart.
TxD
Geel
De LED licht op als er ETHERNET-data worden verzonden.
RxD
Geel
De LED licht op als er ETHERNET-data worden ontvangen.
LINK
Groen
De LED licht op als de ETHERNET-kabel (twisted pair) correct is aangesloten.
Gebruik afgeschermde standaard ETHERNET-kabels met afgeschermde RJ45-stekers en kabels volgens specificatie CAT5. De maximale lengte van een kabel is 100 m. Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel: – Lappkabel, UNITRONIC® LAN UTP BS flexibel 4 x 2 x 26 AWG
De procedure voor het bepalen van het ETHERNET (MAC)-adres van de optiekaart wordt in hoofdstuk 5.2, paragraaf "Configuratiemode (SETUP)" beschreven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
29
Installatie Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP
4 4.8
Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP Data-uitwisseling van een plc met een DOP11A via PFP11A en PROFIBUS-DP (zie hoofdstuk 3.8 "Accessoires en opties" voor een beschrijving van de PFP11A).
DOP11A SPS PFP11A
PROFIBUS-DP 53043AXX
Afbeelding 16: aansluiting optie PFP11A PROFIBUS
[2]
[3]
901
78
78 456
[1]
LSB
901
456
Term.
MSB
23
ON
1 2 3
23
1
Stn.
no.
P R O F
I
®
PROCESS FIELD BUS
B U S
[4]
Afbeelding 17: aansluiting optie PFP11A PROFIBUS
53632AXX
[1]
9-polige sub-D-bus
[2]
PROFIBUS-afsluitweerstand Als het bedieningspaneel zich aan het begin of einde van een PROFIBUS-segment bevindt en er slechts één PROFIBUS-kabel op het paneel is aangesloten, moet de afsluitweerstand in de steker worden geactiveerd (indien aanwezig) of de schakelaar op de PFP11A-kaart op "On" worden ingesteld. Activeer echter in geen geval gelijktijdig beide afsluitweerstanden in de steker en op de kaart!
[3]
De LED's op de uitbreidingskaart hebben de volgende functies:
[4]
1:ERR
Rood
Geeft configuratie- of communicatiefouten aan. De LED licht rood op totdat de eenheid is geconfigureerd en geeft een tijdoverschrijding aan.
2:PWR
Groen
Geeft aan dat er een voedingsspanning van DC 5 V aanwezig is.
3:DIA
Groen
Geeft een diagnosefout in het PROFIBUS-netwerk aan. Wordt door het bedieningspaneel zelf niet gebruikt.
Het PROFIBUS-stationsadres wordt ingesteld met de twee draaischakelaars.
De GSD-typebestanden die nodig zijn voor de configuratie van de PROFIBUS vindt u op de software-ROM HMI-Builder of onder www.sew-eurodrive.de bij "Software".
30
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Installatie Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A
Kabelspecificatie
4
Gebruik een tweeaderige, getwiste en afgeschermde koperen kabel van PROFIBUSkabeltype A conform EN 50170 (V2). Geschikt is bijvoorbeeld de volgende kabel: – Lappkabel, UNITRONIC® BUS L2/F.I.P.
4.9
Aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A
DOP11A
SIMATIC S7 PCM11A
MPI RS-232 Afbeelding 18: aansluiting op een Siemens S7 via MPI en PCM11A
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
53044AXX
31
I
5
Inbedrijfstelling Eerste inschakeling
0
5
Inbedrijfstelling
5.1
Eerste inschakeling Neem bij de inbedrijfstelling altijd de veiligheidsaanwijzingen in acht!
Algemene aanwijzingen voor inbedrijfstelling
Voorwaarde De correcte elektrische aansluiting van het bedieningspaneel is een voorwaarde voor een succesvolle inbedrijfstelling. De in dit hoofdstuk beschreven functies dienen om een reeds aangemaakt project in het bedieningspaneel te laden en het apparaat op te nemen in de noodzakelijke communicatierelaties. Het bedieningspaneel DOP11A mag niet worden gebruikt als veiligheidsapparaat voor industriële toepassingen. Gebruik als veiligheidsinrichting bewakingssystemen of mechanische beveiligingen om eventuele materiële schade of persoonlijk letsel te voorkomen.
Voorbereiding en hulpmiddelen
•
Controleer de installatie.
•
Voorkom onbedoeld aanlopen van de motor via de aangesloten frequentieregelaar door een van de volgende maatregelen te treffen. – Maak de elektronica-ingang X13.0/regelaarblokkering bij de MOVIDRIVE® los. – Schakel de netspanning uit (24V-hulpspanning moet aangesloten blijven). – Maak de klemmen "CW operation" en "Enable" los bij de MOVITRAC® 07. Verder moeten al naargelang de applicatie extra voorzorgsmaatregelen worden getroffen om risico's voor mens en machine te vermijden.
•
Verbind het bedieningspaneel met de corresponderende kabel met de MOVIDRIVE® of de MOVITRAC® 07.
UWS11A PCC11A
RS485
Afbeelding 19: verbinding tussen bedieningspaneel en MOVIDRIVE® MDX60B/61B
•
32
53243AXX
Verbind het bedieningspaneel via de programmeerkabel PCS11A (RS-232) met de pc. Het bedieningspaneel en de pc moeten hierbij spanningsloos zijn. Anders kunnen er onvoorspelbare situaties ontstaan. Vervolgens moet de pc worden ingeschakeld en moet de configuratie-software HMI-Builder, indien nog niet aanwezig, op de pc worden geïnstalleerd en gestart.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Eerste inschakeling
I
5
0
PCS11A
Afbeelding 20: verbinding tussen pc en bedieningspaneel
•
53250AXX
Schakel de 24V-voeding in voor het bedieningspaneel en de aangesloten frequentieregelaars.
De apparatuur wordt geleverd zonder gesimuleerd project. Na de eerste inschakeling genereren de apparaten met membraantoetsenbord (DOP11A-10, DOP11A-20 en DOP11A-40) de volgende informatie:
53253AXX
Afbeelding 21: startscherm van de DOP11A-10 bij levering
De bedieningspanelen met membraantoetsenbord DOP11A-10, DOP11A-20 en DOP11A-40 blijven in de mode [Edit] / [Transfer]. In het volgende hoofdstuk worden de afzonderlijke functies beschreven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
33
5
I
Inbedrijfstelling Eerste inschakeling
0 De touchscreen-bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A-50 melden dat er geen regelaar of plc-communicatiedriver is geladen.
DOP11A-50
No driver OK Driver2: PLC1: PLC2:
Afbeelding 22: startscherm van de DOP11A-50 bij levering
34
53602AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
I
5
0
5.2
Functies bedieningspaneel In deze paragraaf worden de verschillende bedrijfssoorten van het bedieningspaneel, het toetsenbord en de informatiepagina van het bedieningspaneel beschreven.
Toetsenbord van het bedieningspaneel
LIST
MAIN
PREV
ACK
[1]
[2]
ABCD
7
EFGH
4
QRST
MNOP
8
IJKL
9
5
UVWX
6
[3]
1
YZ!?
-
+/*=
2
C1 - C4
0
° %#:
3
<> ()
.
´@,
52609AXX
[1] Geïntegreerde functietoetsen (niet bij DOP11A-10) [2] Pijltoetsen [3] Alfanumerieke toetsen
Alfanumerieke toetsen
Met het alfanumerieke toetsenbord kunnen in de bedrijfsmodus van het bedieningspaneel de volgende tekens worden ingevoerd in dynamische teksten en numerieke objecten. 0–9 A–Z a–z !?<>()+/*=º%#:'@ Speciale nationale tekens
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
35
I
5
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
0
Met het toetsenbord van het bedieningspaneel DOP11A-10 kunnen geen tekens worden ingevoerd, aangezien het niet beschikt over alfanumerieke toetsen.
Als u numerieke waarden wilt invoeren, moet u één maal de desbetreffende toets indrukken. Voer hoofdletters (A–Z) in door twee tot vijf keer op de desbetreffende toets te drukken. Voer kleine letters (a–z) in door zes tot negen keer op de desbetreffende toets te drukken. Het tijdsinterval tussen de aanslagen kan worden ingesteld. Als de toets niet binnen de ingestelde tijd wordt bediend, springt de cursor naar de volgende positie. Voer speciale nationale tekens in door twee tot negen keer op toets <2> (C1–C4) te drukken. Hierdoor krijgt u de beschikking over tekens die niet bij de standaardtekenset van het alfanumerieke toetsenbord horen. In HMI-Builder kunnen alle tekens van de gekozen tekenset worden gebruikt, met uitzondering van de gereserveerde tekens in statische tekst. Voer het gewenste teken in door de toetscombinatie
+<0> (nul) op het numerieke toetsenbord van de pc ingedrukt te houden. Voer vervolgens de tekencode in. De te gebruiken tekenset wordt in HMI-Builder geselecteerd. Gereserveerde tekens
De ASCII-tekens 0–32 (hex 0–1F) en 127 zijn gereserveerd voor interne functies van het bedieningspaneel en mogen niet worden gebruikt in projecten of in bestanden. Ze fungeren als besturingstekens.
Pijltoetsen
Met behulp van de pijltoetsen beweegt u de cursor in een menu of dialoogvenster.
Geïntegreerde functietoetsen
Niet op alle bedieningspanelen staan alle toetsen ter beschikking. Toets
Beschrijving
[ENTER]-toets
Gebruik de toets [ENTER] om een gemaakte instelling te bevestigen en naar de volgende regel of het volgende niveau te gaan.
Gebruik deze toets om terug te keren naar het vorige blok.
Gebruik deze toets om de alarmlijst op te roepen.
Gebruik deze toets om een alarm in de alarmlijst te bevestigen.
<MAIN>
Gebruik deze toets om in de bedrijfsmodus naar blok 0 te springen.
<Ä>
Gebruik deze toets om het teken links van de cursor te wissen.
Als het hoofdblok (bloknummer 0) wordt weergegeven, functioneert de toets niet meer omdat het blokverloop wordt gewist zodra het hoofdblok wordt bereikt.
36
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
I
5
0 Toetscombinaties
Het bedieningspaneel heeft toetscombinaties met de volgende functies: Toetscombinatie
Functie
<Ä> <MAIN>
Omschakelen tussen SETUP en RUN.
<Ä>
Houd deze toetscombinatie ingedrukt tijdens het starten om de modus voor het downloaden van het systeemprogramma te activeren (zie hoofdstuk 4 "Installatie").
<Ä>
Informatiepagina oproepen.
+
Houd deze toetscombinatie bij het starten ingedrukt om de zelftestfunctie te activeren.
Functie
Model bedieningspaneel
Sysload
DOP11A-10
<Ä> +
DOP11A-20
DOP11A-40
Omschakelen tussen SETUP en RUN
Diagnosepagina
+
<Ä> + <ENTER>
<Ä> +
<Ä> +
+
<Ä> + <MAIN>
<Ä> +
<Ä> +
+
<Ä> + <MAIN>
<Ä> +
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Zelftest
37
I
5
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
0 Schakelaars op de bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A-50
Bedrijfssoorten RUN en SETUP
Als u voor DOP11A-30 en DOP11A-50 de afzonderlijke modi wilt oproepen, moet de voeding van het bedieningspaneel worden onderbroken. Verzet daartoe de draaischakelaar aan de zijkant of aan de achterkant van het bedieningspaneel in de stand die in de volgende tabel wordt aangegeven. Schakel daarna opnieuw de voedingsspanning in.
Schakelaarstand
Functie
0
Bedrijfsmodus (RUN, normaal bedrijf)
1
Sysload
2
Aanraking kalibreren
3
Cursor
4
Configuratiemodus (SETUP)
5
Overdrachtsmodus (TRANSFER)
8
Zelftestfunctie activeren
9
Klokgeheugen wissen
Het bedieningspaneel heeft twee bedrijfssoorten. •
Configuratiemodus (SETUP): in deze modus worden alle basisinstellingen geselecteerd, zoals bijvoorbeeld de keuze van de controller en de menutaal.
•
Bedrijfsmodus (RUN): in deze modus wordt de toepassing uitgevoerd.
Transfer
Hier schakelt u het bedieningspaneel handmatig in de overdrachtsmodus. Als het bedieningspaneel zich in de overdrachtsmodus bevindt, kunnen projecten tussen programmeersoftware en bedieningspaneel worden overgedragen. Met behulp van de automatische omschakelfunctie van het bedieningspaneel [RUN] / [TRANSFER] in de programmeersoftware zet de software het bedieningspaneel automatisch in de overdrachtsmodus.
Schakelen tussen de bedrijfssoorten
Omschakelen tussen RUN en SETUP Druk gelijktijdig op <Ä> en <MAIN> om naar de configuratiemodus (SETUP) te gaan. Bedien vervolgens een willekeurige toets, terwijl het startmenu wordt weergegeven, om terug te keren naar de configuratiemodus (SETUP). Als u opnieuw naar de bedrijfsmodus (RUN) wilt gaan, drukt u op <Ä> en <MAIN>. Op het model DOP11A-30 en DOP11A-50 zet u de schakelaar aan de zijkant of achterkant van het bedieningspaneel in de stand 4 om de configuratiemodus (SETUP) op te roepen. Zet de schakelaar bij normaal bedrijf in de stand 0.
38
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
I
5
0 Configuratiemodus (SETUP)
In deze paragraaf worden functies beschreven die niet met HMI-Builder kunnen worden uitgevoerd. Geheugen wissen Het menu [Setup] in het bedieningspaneel heeft de functie [Erase memory]. Hiermee wordt het toepassingsgeheugen van het bedieningspaneel gewist. Dit geldt voor alle blokken zoals definities voor alarmen, tijdkanalen, functietoetsen en systeemsignalen.
Parameter
Beschrijving
[ENTER]-toets
Het geheugen wordt gewist. Na het wissen verschijnt automatisch het configuratiemenu.
Roept het vorige niveau op, zonder het geheugen te wissen.
Als het geheugen wordt gewist, gaan alle in het bedieningspaneel opgeslagen data verloren. Dit geldt niet voor de parameter van de taalkeuze. Alle andere parameters worden gewist of teruggezet in hun basisinstelling.
Contrastinstelling Bedieningspaneel
Contrastinstelling
DOP11A-10
Het contrast wordt met een draaiknopje aan de achterkant van het bedieningspaneel ingesteld.
DOP11A-20
Het contrast wordt ingesteld in de bedrijfsmodus door naar systeemblok 997 te springen. Het beeldscherm wordt lichter als u op de functietoets <+> drukt. Het beeldscherm wordt donkerder als u op de functietoets <-> drukt. Keer terug naar het vorige niveau door op <EXIT> te drukken.
DOP11A-30 DOP11A-40 DOP11A-50
De kleurintensiteit op het beeldscherm kan via een dataregister en het commando [DIM] worden geregeld. Dit commando wordt in de programmeersoftware ingevoerd in de commandoregel onder [Set up] / [System signals].
Het contrast wordt beïnvloed door de omgevingstemperatuur. Als het bedieningspaneel wordt geprogrammeerd in een ruimte met een temperatuur die duidelijk afwijkt van die op de plaats van opstelling, moet na 15 – 30 minuten het contrast worden ingesteld voor de werkelijke omgevingstemperatuur.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
39
5
I
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
0 ETHERNET (MAC)-adres bepalen: Het ETHERNET-adres van de optiekaart PFE11A wordt in de configuratiemodus (SETUP) weergegeven. Gebruik de toetscombinatie <Ä> <MAIN> (DOP11A-20 en DOP11A-40) of schakelaarstand 4 (DOP11A-30 en DOP11A-50) om naar de configuratiemodus te gaan. Het fysieke ETHERNET-adres wordt weergegeven onder de menuoptie [Expansion Cards – Slot 1 – PFE].
Bedrijfsmodus (RUN)
In de bedrijfsmode wordt de applicatie uitgevoerd. Bij de overgang naar de bedrijfsmodus wordt blok 0 automatisch op het beeldscherm weergegeven. Op het bedieningspaneel wordt het geïntegreerde toetsenbord gebruikt om in de bedrijfsmodus waarden te markeren en te wijzigen. Als er tussen bedieningspaneel en controller een communicatiefout optreedt, wordt op het beeldscherm een foutmelding weergegeven. Het bedieningspaneel start automatisch zodra de communicatie is hersteld. Als u bij communicatiefouten een I/O-toetscombinatie hebt ingevoerd, wordt deze opgeslagen in de buffer van het bedieningspaneel en zodra de communicatie is hersteld aan de controller overgedragen. De klok van het bedieningspaneel kan continu data naar een register in de controller zenden om een bewakingsfunctie te activeren. Met deze bewakingsfunctie kan de controller herkennen of er een communicatiefout is opgetreden. De controller test of het register is bijgewerkt. Als dat niet het geval is, kan in de controller een alarm worden gegenereerd dat naar een communicatiefout verwijst. De werking van de verschillende objecten en functies in de bedrijfsmodus wordt verklaard in samenhang met de beschrijving van de desbetreffende objecten en functies.
Real-timeklok instellen
De real-timeklok van het bedieningspaneel wordt ingesteld in het menu [Setup] onder [Date / Time]. Kies de optie [Set terminal clock]. Vervolgens worden datum en tijd weergegeven. Druk op <SET> om de instelling te wijzigen. Voer de gewenste waarden in. In de wijzigingsmodus beweegt u de cursor met de pijltoetsen. Druk op voordat u op ENTER drukt, om terug te keren naar het vorige menu of om de instelling te annuleren. De real-timeklok kan ook worden ingesteld in de bedrijfsmodus via een manoeuvreerbaar klokobject en bij de projectoverdracht van de pc naar het bedieningspaneel.
Per commando kan door een digitaal signaal worden aangegeven wanneer de batterij voor de real-timeklok moet worden vervangen.
40
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
I
5
0 Informatiepagina
In het bedieningspaneel is een informatiepagina geprogrammeerd. Deze pagina wordt opgeroepen door de toetscombinatie <Ä> en in de bedrijfsmodus gelijktijdig in te drukken. Een functie- of tiptoets kan eveneens worden gebruikt of geconfigureerd om de informatiepagina op te roepen. Helemaal boven aan de informatiepagina worden het huidige bedieningspaneel, de versie van het systeemprogramma en de hardwareversie weergegeven.
Parameter
Beschrijving
STARTS
Aantal starts van het bedieningspaneel.
RUN
Aantal bedrijfsuren van het bedieningspaneel.
CFL
Aantal bedrijfsuren van de achtergrondverlichting.
32°C MIN: 21 MAX: 38 (voorbeeld)
Actuele bedrijfstemperatuur, laagste en hoogste gemeten temperatuur.
DYNAMIC MEMORY
Vrij RAM-geheugen (werkgeheugen) in bytes.
FLASH MEM PROJ
Vrij flashgeheugen (projectgeheugen) in bytes.
FLASH MEM BACK
Gereserveerd
FLASH CACHEHITS
Percentage van de blok-/toewijzingscachetreffers in het bestandssysteem.
FLASH ALLOCS
Maximaal percentage gebruikte of geactiveerde toewijzingen per blok in het bestandssysteem.
DRIVER 1
Huidige driver en huidige driverversie.
DIGITAL I/Os
Aantal digitale signalen dat met controller 1 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
ANALOG I/Os
Aantal analoge signalen dat met controller 1 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
I/O POLL
Tijd in ms tussen twee aflezingen van hetzelfde signaal in controller 1.
PKTS
Aantal signalen in elk pakket dat tussen bedieningspaneel en controller 1 wordt overgedragen.
TOUT1
Aantal time-outs bij de communicatie met controller 1.
CSUM1
Aantal checksumfouten bij de communicatie met controller 1.
BYER
Aantal bytefouten in de communicatie.
DRIVER 2
Huidige driver en huidige driverversie. De parameters voor driver 2 worden alleen weergegeven als controller 2 in het project is gedefinieerd.
DIGITAL I/Os
Aantal digitale signalen dat met controller 2 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
ANALOG I/Os
Aantal analoge signalen dat met controller 2 verbonden is en dat continu wordt bewaakt (STATIC) of aantal in het huidige blok (MONITOR).
I/O POLL
Tijd in ms tussen twee aflezingen van hetzelfde signaal in controller 2.
PKTS
Aantal signalen in elk pakket dat tussen bedieningspaneel en controller 2 wordt overgedragen.
TOUT2
Aantal time-outs bij de communicatie met controller 2.
CSUM2
Aantal checksumfouten bij de communicatie met controller 2.
1/2/3
Huidige poort voor FRAME, OVERRUN en PARITY. 1=RS-422-poort, 2=RS-232-poort en 3=RS-485-poort.
FRAME
Aantal framefouten op de desbetreffende poort.
OVERRUN
Aantal overschrijffouten op de desbetreffende poort.
PARITY
Aantal pariteitsfouten op de desbetreffende poort.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
41
5
I
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
0 Joystickfuncties
Geldt alleen bij DOP11A-20 en DOP11A-40. Met deze functie kunnen de pijltoetsen als functietoetsen worden gebruikt. Voer het commando "AK" en een adres in op de commandoregel onder [System signals]. Voorbeeld: "AKM100" (commando AK en geheugencel M100).
Afbeelding 23: systeemsignalen
53107AEN
Geheugencel M100 fungeert als activeringssignaal en de vier volgende geheugencellen hebben functies die corresponderen met het volgende besturingsblok:
Geheugencel
Beschrijving
Mn0
Actief = joystickfunctie. Niet actief = normale functie.
Mn1
PIJL LINKS
Mn2
PIJL OMLAAG
Mn3
PIJL OMHOOG
Mn4
PIJL RECHTS
Als een pijltoets wordt ingedrukt terwijl het activeringssignaal aanwezig is, wordt de geheugencel geactiveerd die overeenkomt met de ingedrukte toets. Als het activeringssignaal wordt gegenereerd, hebben de pijltoetsen niet hun normale functie.
42
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Inbedrijfstelling Functies bedieningspaneel
I
5
0 Voorbeeld
Het volgende voorbeeld kan worden gebruikt om tussen joystickfunctie en normale functie om te schakelen. Voer de volgende stappen uit: •
Gebruik de DEMO-driver.
•
Voer de tekst "AKM1" in onder [System signals] / [Commands].
•
Maak een tekstblok aan.
•
Voer de statische tekst "JOYSTICK" in.
•
Maak een digitaal object aan met de volgende instellingen: – – – –
•
Digital signal: Text 0: Text 1: Activate input:
M1 OFF ON YES
Maak nog vier digitale objecten aan om de geheugeninhoud van M2, M3, M4 en M5 te volgen.
Verschijningsvorm van het tekstblok volgens de voorbeeldinstellingen: JOYSTICK # - - M2 # M3 # M4 # M5 #
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
43
I
6
Bedrijf en onderhoud Project overdragen met pc en HMI-Builder
0
6
Bedrijf en onderhoud
6.1
Project overdragen met pc en HMI-Builder Voor de inbedrijfstelling van de bedieningspanelen met de pc hebt u de HMI-Buildersoftware nodig. 1. Start het programma HMI-Builder. 2. Selecteer in het keuzeveld [Settings] / [Menu language] de gewenste taal.
10375AEN
10376AEN
44
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Bedrijf en onderhoud Project overdragen met pc en HMI-Builder
I
6
0 3. Gebruik de functie [File] / [Open] om het projectbestand te openen dat u op het bedieningspaneel wilt laden.
10377AEN
4. Selecteer in het keuzeveld [Transfer] / [Comm. settings] de communicatieverbinding [Use serial transfer] en voer de benodigde parameters in:
10378AEN
Seriële overdracht bij gebruik van de programmeerkabel PCS11A. Stel de volgende gegevens in: • • • •
communicatiepoort van de pc (bijvoorbeeld Com1); overdrachtssnelheid (standaard 57600); time-out (vrije keuze, standaard 10000 ms); aantal hernieuwde pogingen bij storing van de communicatie (standaard 3).
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
45
6
I
Bedrijf en onderhoud Project overdragen met pc en HMI-Builder
0
Als een project voor het eerst naar een bedieningspaneel wordt overgebracht, gebeurt dit door middel van een seriële verbinding en de programmeerkabel PCS11A.
10379AEN
5. Nu kan het project worden overgebracht naar het bedieningspaneel met het keuzeveld [Transfer] / [Project].
De volgende functies zijn standaard geactiveerd en moeten in deze instelling blijven staan: • • • •
project testen bij het verzenden; gehele project verzenden; automatische omschakeling van het bedieningspaneel RUN/TRANSFER; versie van het bedieningspaneel controleren.
De data worden gedownload nadat u op de knop [Send] hebt gedrukt.
46
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Bedrijf en onderhoud Project overdragen met pc en HMI-Builder
I
6
0
10381AEN
Nu worden na elkaar de volgende stappen uitgevoerd: • • • •
omschakeling van het bedieningspaneel naar de overdrachtsmodus (TRANSFER); overdracht van de communicatiedriver voor frequentieregelaar en plc; overdracht van de projectdata; omschakeling van het bedieningspaneel naar de RUN-modus.
In het display van het bedieningspaneel worden de afzonderlijke stappen tijdens de overdracht weergegeven. Als de overdracht is voltooid, kunt u het dialoogvenster verlaten met de knop [Exit] en HMI-Builder afsluiten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
47
I
6
Bedrijf en onderhoud Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel
0
6.2
Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel
DOP11A-40
[7] [1]
Firmware: V1.00
Boot: V5.00
[2]
Status:
Booting filesystem
[3]
Driver1:
SEW_MOVIDRIVE
[4]
Driver2:
DEMO
[5]
PLC1:
MOVIDRIVE B
[6]
PLC2:
DEMO
53588AXX
48
[1]
Firmwareversie van het bedieningspaneel
[2]
Status van de bootprocedure Bijvoorbeeld: PROJECT STATUS TCP/IP ADRESS CHECKING PLC 1 CHECKING PLC 2 ...
[3]
In controller 1 geladen communicatiedriver Bijvoorbeeld: DEMO SEW_MOVIDRIVE ...
[4]
In controller 2 geladen communicatiedriver Bijvoorbeeld: DEMO SEW_MOVIDRIVE ...
[5]
Communicatiestatus van controller 1 Bijvoorbeeld: NO CONNECTION DEMO MOVITRAC 07 MOVIDRIVE A MOVIDRIVE B ...
[6]
Communicatiestatus van controller 2 Bijvoorbeeld: NO CONNECTION DEMO MOVITRAC 07 MOVIDRIVE A MOVIDRIVE B ...
[7]
Versie van de bootroutine van het bedieningspaneel
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Bedrijf en onderhoud Foutmeldingen
I
6
0
6.3
Foutmeldingen Fouten die in de RUN-modus optreden, worden in de linkerbovenhoek van het display als foutmelding weergegeven. Er zijn twee verschillende groepen: •
bootfouten (geen frequentieregelaar gevonden);
•
bedrijfsfouten – Comm Errors (foutenlijst).
Bootfouten (geen frequentieregelaar gevonden) Bootfout "1: Comm Error 254" betekent: geen communicatie mogelijk met de aangesloten frequentieregelaars.
[1]
1: Comm Error 254
[2] [3]
53590AXX
[1]
Controller waarbij de communicatiefout optreedt bijvoorbeeld 1 of 2
[2]
Fouttype bijvoorbeeld bedrijfsfout – Comm Error
[3]
Met RS-485 adres: bijvoorbeeld 01 – 99 254 (= Point to Point!)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
49
I
6
Bedrijf en onderhoud Foutmeldingen
0 Bedrijfsfouten – Comm Errors (foutenlijst) Melding van bedieningspaneel
50
Foutcode
Beschrijving
no error
00 00
Geen fout
invalid parameter
00 10
Ongeoorloofde parameterindex
fct. not implement
00 11
Functie/parameter niet geïmplementeerd • De door het bedieningspaneel aangesproken parameter is in de controller niet bekend. Controleer of de juiste MOVILINK®-driver is geselecteerd. Het onderscheid tussen de afzonderlijke parameters van de controllers MOVITRAC® 07, MOVIDRIVE® A en MOVIDRIVE® B is gering. • Een andere oorzaak van deze fout is mogelijk de firmware van de controller. Nieuw binnenkomende parameters zijn in oudere versies van de apparaatfirmware gedeeltelijk niet bekend.
read only access
00 12
Alleen leestoegang toegestaan • Er is geen schrijftoegang tot de aangesproken parameter. Deactiveer de functie [Activate input] in het project van het bedieningspaneel.
param. lock active
00 13
Parameterblokkering actief • De functie [Parameter block] is geactiveerd door parameter P803 in de aangesproken controller. Stel parameter P803 in op "OFF" met het bijbehorende handprogrammeerapparaat van de controller of met de pc-software MOVITOOLS® om de parameterblokkering uit te schakelen.
fact. set active
00 14
Fabrieksinstelling actief • De controller voert op dit moment een fabrieksinstelling door. Daarom is het gedurende enkele seconden niet mogelijk parameters te veranderen. De communicatie wordt na het beëindigen van de fabrieksinstelling automatisch weer geactiveerd.
value too large
00 15
Waarde voor parameter te groot • Het bedieningspaneel probeert een waarde naar een parameter te schrijven die buiten het bereik valt. Pas in het project van het bedieningspaneel bij [Access] de minimale en maximale invoerwaarde aan. De desbetreffende minimum- en maximumwaarden vindt u in de parameterlijst van de controller.
value too small
00 16
Waarde voor parameter te klein • Het bedieningspaneel probeert een waarde naar een parameter te schrijven die buiten het bereik valt. Pas in het project van het bedieningspaneel bij [Access] de minimale en maximale invoerwaarde aan. De desbetreffende minimum- en maximumwaarden vindt u in de parameterlijst van de controller.
option missing
00 17
Voor deze functie/parameter ontbreekt de vereiste optiekaart
system error
00 18
Fout in systeemsoftware van de controller • Neem contact op met de serviceafdeling van Vector Aandrijftechniek.
no RS485 access
00 19
Parametertoegang alleen via RS-485-procesinterface op X13
no RS485 access
00 1A
Parametertoegang alleen via RS-485-diagnose-interface
access protected
00 1B
Parameter is niet toegankelijk vanwege beveiliging • Deze parameter kan niet worden gelezen of geschreven en is daarom niet geschikt voor gebruik in het bedieningspaneel.
inhibit required
00 1C
Regelaarblokkering noodzakelijk • De aangesproken parameter kan alleen worden gewijzigd als de controller geblokkeerd is. Activeer de regelaarblokkering door klem X13.0 los te trekken of met de veldbus (stuurwoord 1/2 basisblok = 01hex).
incorrect value
00 1D
Ongeldige waarde • Sommige parameters kunnen alleen met bepaalde waarden worden geprogrammeerd. De desbetreffende minimum- en maximumwaarden vindt u in de parameterlijst van de controller.
fact set activated
00 1E
Fabrieksinstelling is geactiveerd
not saved in EEPRO
00 1F
Parameter is niet opgeslagen in de EEPROM • Spanningsuitvalbestendig opslaan is mislukt.
inhibit required
00 20
Parameter kan niet worden gewijzigd als eindtrap is vrijgegeven • De aangesproken parameter kan alleen worden gewijzigd als de regelaar is geblokkeerd. Activeer de regelaarblokkering door klem X13.0 los te trekken of met de veldbus (stuurwoord 1/2 basisblok = 01hex).
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Bedrijf en onderhoud Vector-elektronicaservice
I
6
0
6.4
Vector-elektronicaservice
Ter reparatie aanbieden
Neem als u een probleem niet kunt oplossen contact op met Vector-elektronicaservice. Geef bij overleg met de serviceafdeling van Vector Aandrijftechniek altijd de typeaanduiding van het apparaat op. Onze serviceafdeling kan u dan efficiënter helpen. Geef de volgende informatie door als u het apparaat ter reparatie aanbiedt: •
serienummer (Æ typeplaatje);
•
typeaanduiding;
•
korte beschrijving van de applicatie;
•
soort fout;
•
bijzondere omstandigheden;
•
uw eigen vermoeden van wat er aan de hand is;
•
voorafgegane ongebruikelijke gebeurtenissen, enz.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
51
I
7
Programmeren Project aanmaken
0
7
Programmeren
7.1
Project aanmaken
Principes
In dit hoofdstuk worden de structuur en bediening van het paneel in grote lijnen beschreven. Bovendien worden er algemene regels en objectparameters gegeven evenals gemeenschappelijke functies, die in algemene zin voor het bedieningspaneel gelden.
Procedure bij het programmeren van een project Als een applicatie voor het bedieningspaneel grafisch wordt opgebouwd, heeft de operator een gebruikersvriendelijk bewakingshulpmiddel tot zijn beschikking. Het is daarom van belang, de installatie en alle benodigde functies zorgvuldig te structureren. Begin met het overkoepelende niveau, vóór u de details aanpakt. Baseert u zich bij het programmeren van een project op de functies die in uw installatie aanwezig zijn. Al naargelang hun complexiteit komt iedere functie overeen met een of meer blokken. Een project kan zowel grafische blokken als tekstblokken bevatten. Elk blok kan vervolgens weer uit statische of dynamische objecten bestaan. Een applicatie is pas gestructureerd als de blokken in hiërarchieën worden geplaatst die de operator ertoe in staat stellen intuïtief te werken. Een applicatie kan ook op basis van volgordebesturing worden samengesteld. Vóór de inbedrijfstelling kan de applicatie geheel of gedeeltelijk worden getest.
Blok 0 Blok 0 Blok 10 Blok n
Blok 20
Blok m Blok 11 Blok 12 Blok 13 Blok 14
Afbeelding 24: blokstructuur
52
53375ANL
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project aanmaken
I
7
0 Effectieve communicatie
Om een snelle en doelmatige communicatie tussen bedieningspaneel en controller te kunnen garanderen, moet u voor de signaaloverdracht en -optimalisatie de volgende instructies lezen. Signalen die de duur van de communicatie beïnvloeden Alleen de signalen voor de objecten in het huidige blok worden continu gelezen. Ook de dynamische objectsignalen horen daarbij. Signalen voor objecten in andere blokken worden niet gelezen. Het aantal blokken is daarom niet van invloed op de duur van de communicatie. Behalve de signalen voor de objecten in het huidige blok ontvangt het bedieningspaneel de volgende signalen van de controller continu: •
indicatiesignalen (blokkop)
•
blokafdruksignalen (blokkop)
•
register van de LED's
•
alarmsignalen
•
externe bevestigingssignalen voor alarmen en alarmgroepen
•
aanmeldsignaal (wachtwoord)
•
afmeldsignaal (wachtwoord)
•
register van de trendkarakteristieken
•
register voor staafobjecten, als minimum- en maximumindicatoren worden toegepast
•
nieuw indicatieregister
•
zoemerregister
•
achtergrondverlichtingssignaal
•
cursorbesturingsblok
•
receptbesturingsblok
•
bibliotheekindexregister
•
indexregister
•
register voor de plc-klok, als deze in het bedieningspaneel wordt gebruikt
•
signaal bij het wissen van lijsten (alarminstellingen)
•
besturingsregister voor "geen protocol"-modus
•
"geen protocol"-signaal
Signalen die de duur van de communicatie niet beïnvloeden De volgende signalen hebben geen effect op de duur van de communicatie: •
signalen voor functietoetsen
•
tijdkanalen
•
objecten in alarmteksten
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
53
7
I
Programmeren Project aanmaken
0 Communicatie optimaliseren Controllersignalen samenvatten De signalen van de controller (zie de lijst op blz. 53) worden het snelst gelezen als ze in een groep zijn gebundeld. Als er bijvoorbeeld 100 signalen zijn gedefinieerd, bereikt u de hoogste leessnelheid door ze te bundelen (bijvoorbeeld H0–H99). Vindt er een gedeelde signaaloverdracht plaats (bijvoorbeeld P104, H17, H45, enz.), dan worden de data langzamer bijgewerkt. Blokken optimaal verwisselen Een optimale verwisseling van blokken wordt bereikt met de bloksprongfunctie van de functietoetsen of met sprongobjecten. Het indicatiesignaal in de blokkop mag alleen worden gebruikt als de controller de oproep van een ander blok moet afdwingen. Als de controller van indicatie moet wisselen, kan ook het nieuwe indicatieregister worden toegepast. Dit beïnvloedt de communicatie minder dan een grotere hoeveelheid indicatiesignalen. Signaalpakketten Als signalen tussen bedieningspaneel en controller moeten worden overgedragen, gebeurt dit niet voor alle data gelijktijdig. In plaats daarvan wordt de informatie in pakketten onderverdeeld, die altijd verschillende signalen bevatten. Het aantal signalen in elk pakket wordt bepaald door de gebruikte driver. Om de communicatie zo snel mogelijk te laten verlopen, moet het aantal pakketten zo klein mogelijk gemaakt worden. Gegroepeerde signalen hebben slechts een minimaal aantal pakketten nodig. Een dergelijke programmering is echter niet in elk geval mogelijk. Er treden bij deze procedure tussenruimten tussen de signalen op. Deze tussenruimte bepaalt de maximale afstand tussen twee signalen die bij hetzelfde pakket horen. De grootte van de tussenruimte wordt bepaald door de gebruikte driver.
Signaal
1
2
Toepassing
X
X
3
4
5
6
7
8
9
X
X
X
10
Tussenruimte 53572ANL
Gebruikersinterface Gebruik grafische blokken voor de gebruikersinterface. Tekstblokken zijn in eerste instantie bedoeld voor de rapportage. Zij zijn langzamer en vereisen een groter geheugen dan grafische blokken. Gebruik 3D-effecten voor een fraai ogende gebruikersinterface. Met combinaties van objecten met vensters en 3D-rechthoeken kunt u een optisch hoogwaardige vormgeving tot stand brengen. Daarbij wordt lichtinval van linksboven gesimuleerd. Hierdoor worden schaduweffecten aan de onder- en rechterzijde van verhoogde objecten en aan de boven- en linkerzijde van verlaagde objecten veroorzaakt.
54
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project aanmaken
I
7
0 Menustructuur
Het bedieningspaneel beschikt over twee bedrijfssoorten: configuratiemodus en bedrijfsmodus. In elke bedrijfssoort staat al naargelang de functie een verschillend aantal niveaus ter beschikking. Elk niveau bestaat uit een menu, waarin u opties vastlegt of navigatieparameters tussen de afzonderlijke niveaus (menu's) kunt selecteren. Een applicatie wordt samengesteld uit blokken: grafische blokken en/of tekstblokken (in eerste instantie voor de rapportage). In de blokken worden waarden van de controller weergegeven en gewijzigd. De programmeur geeft elk blok een nummer tussen 0 en 989. De blokken 990-999 zijn gereserveerd voor bepaalde taken. Dit zijn de zogenaamde systeemblokken. Het bedieningspaneel functioneert op basis van objecten. Dit houdt in dat een blok alle besturings- en bewakingssignalen kan bevatten die aan een bepaald object (bijvoorbeeld een pomp) zijn gekoppeld.
Configuratiemodus
Bedrijfsmodus
Controllerkeuze Systeemsignalen Indexregister Taal
Niveau 1
Blok 0
Niveau 2 Blok n
Niveau 3
Afbeelding 25: Configuratie- en bedrijfsmodus
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
53376ANL
55
I
7
Programmeren Project aanmaken
0 Blokken
Voor elk blok wordt een kop gedefinieerd. Hierin worden het bloknummer, bloktype, statuswoord, enz. aangegeven. De volgende functies kunnen ook als blokken worden opgeroepen: •
alarm
•
tijdkanalen
•
systeemmonitor
•
e-mail
•
contrastinstellingen
Deze worden als systeemblokken aangeduid. Voor het model DOP11A-10 zijn maximaal 150 blokken toegestaan. Voor alle andere bedieningspanelen kunnen maximaal 990 blokken worden gedefinieerd.
Het type van een gedefinieerd blok kan niet worden gewijzigd.
Signaalformaten
56
De volgende signaalformaten zijn in het dialoogvenster voor elk object beschikbaar, vooropgesteld dat de gekozen driver het signaalformaat ondersteunt.
Formaattype
Bereik
Signed 16-Bit
–32768 – +32767
Unsigned 16-Bit
0 – +65535
Signed 32-Bit
–2147483648 – +2147483647
Unsigned 32-Bit
0 – +4294967295
Getal met zwevende komma en exponent, 32-bits
±3,4E38 getal groter dan 1.000.000 wordt met exponent aangegeven (niet met MOVILINK®-driver).
Getal met zwevende komma, zonder exponent, 32-bits
De parameterposities (inclusief decimaalscheidingsteken en andere tekens) en de decimalen geven het beschikbare bereik (de area) aan. De uitkomst van bijvoorbeeld 8 posities en 3 decimalen is ±999.999 (niet met MOVILINK®-driver).
BCD-getal met zwevende komma
0 – 9999,9999 (niet met MOVILINK®-driver)
BCD 16-Bit
0 – 9999 (niet met MOVILINK®-driver)
BCD 32-Bit
0 – 99999999 (niet met MOVILINK®-driver)
HEX 16-Bit
0 – FFFF
HEX 32-Bit
0 – FFFF FFFF
Seconds 16-Bit
Analoog numeriek object, dat in het tijdformaat kan worden weergegeven. Syntaxis: (niet met MOVILINK®-driver).
Seconds 32-Bit
Analoog numeriek object, dat in het tijdformaat kan worden weergegeven. Syntaxis: (niet met MOVILINK®-driver).
Tekenvolgorde
Tekenvolgorde die bij de functie "dynamiek voor grafische objecten" in de modellen DOP11A-20 tot DOP11A-50 kan worden gebruikt. Voorbeeld: In de objecten "statisch symbool", "digitaal symbool" en "meervoudig symbool" kan de dynamische eigenschap "symbool" aan een register worden gekoppeld waaraan het formaat "tekenvolgorde" is toegekend.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project aanmaken
I
7
0
Formaattype
Bereik
Tekenbereik 16-bits
Tabelformaat dat kan worden gebruikt voor een gebeurtenis in een dynamische functie bij grafische objecten van de modellen DOP11A-20 tot DOP11A-50. Voorbeeld: Aan een registergroep moeten verschillende waarden worden toegewezen als de invoerwaarde overeenstemt met 99. Daarom wordt de eerste waarde in het veld Value van register D21 in het veld Signal ingevoerd. Als in het veld Value <1,2,3,4> staat, wordt de waarde 2 in het volgende register (D22) ingevoerd, enz.
Installatie HMI-Builder Programmeersoftware
Met de programmeersoftware HMI-Builder kunnen projecten worden gemaakt voor bedieningspanelen van de DOP11A-serie. De functies in de HMI-Builder worden bepaald door het gekozen bedieningspaneel. Voor de programmeersoftware wordt werken met de muis aanbevolen. Toetscombinaties staan in het Windows-gebruikershandboek. In de programmeersoftware wordt een project uit grafische blokken en tekstblokken samengesteld. Vervolgens wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden. Voor alle functies staat een on-line Help ter beschikking. Druk op toets om de hulp voor de desbetreffende functie op te roepen. Als u op de Help-knop in de werkbalk en vervolgens op een functie klikt, wordt er informatie over de geselecteerde functie weergegeven.
Systeemvoorwaarden
Voor HMI-Builder is een pc nodig met minimaal 55 MB vrij geheugen en als besturingssysteem Microsoft Windows 95/98/NT/2000/XP. De programmeersoftware is geschikt voor een kleuren- of een zwart-witmonitor.
HMI-Builder installeren
De programmeersoftware wordt op een cd geleverd. Nadat de cd in het cd-rom-station is geplaatst, start de installatie automatisch. Als dit niet gebeurt, selecteert u in het menu Start de optie [Uitvoeren] en voert u het commando D:/setup.exe in (waarbij D: staat voor de letter van het cd-romstation). Voor de installatie van de programmeersoftware klikt u op de naam en volgt u de instructies. Tijdens de installatie wordt een symbool voor de programmeersoftware aangemaakt in de programmagroep van de programmeersoftware. U kunt de programmeersoftware starten door op [Start] te klikken en [Programma's] / [Drive Operator Panels DOP] / [HMIBuilder] te selecteren. Het handboek kan direct vanaf de cd worden gelezen door op [Manuals] te klikken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
57
I
7
Programmeren Project aanmaken
0 Menu
De menulijst bevat verschillende dropdownmenu's. Menu
Beschrijving
File
Functies die gevolgen hebben voor het hele project.
Edit
Hier vindt u o.a. de volgende functies: • Cut • Copy • Paste
View
Statusregel
Van hieruit kunt u naar de volgende menu's gaan: • Block manager • Alarm handling • Symbol manager
Functions
In dit menu worden de functietoetsen, LED's, wachtwoorden en macro's geconfigureerd. Hier worden ook alarmteksten ingevoerd en alarmgroepen vastgelegd.
Setup
Hier wordt de basisconfiguratie voor het bedieningspaneel vastgelegd.
Object
Is alleen in de managers beschikbaar en bevat alle objecten. De objecten staan bovendien in de toolbox.
Layout
Is alleen beschikbaar in de beheerfunctie voor grafische blokken en omvat alle functies voor de positionering van objecten in grafische blokken.
Block manager
Instellingen voor de weergave van de Block manager.
Transfer
De functies in dit menu worden gebruikt om projecten over te dragen tussen de programmeersoftware en het bedieningspaneel.
Window
Algemene Windows-functies. Bovendien worden hier rasterinstellingen gedefinieerd en zoekpaden naar externe programma's (bijvoorbeeld Paintbrush) vastgelegd.
Help
De helpfuncties voor het programma.
De statusregel bevindt zich onder in het programmavenster van HMI-Builder. In het menu [View] is een functie beschikbaar waarmee de statusregel kan worden in- en uitgeschakeld. Het linkerdeel van de statusregel bevat informatie over de in het menu gemarkeerde functie. De functies van de werkbalk worden beknopt beschreven als de cursor zich boven de desbetreffende knop bevindt. In het rechterdeel van de statusregel wordt aangegeven welke van de volgende toetsen is geactiveerd: OVR overschrijven (Insert-toets) CAP Caps Lock NUM Num Lock Bovendien worden de coördinaten (rij en kolom) in de Block manager weergegeven.
Afbeelding 26: statusregel
58
53108AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
I
7
0
7.2
Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07 In dit hoofdstuk wordt de communicatie tussen het bedieningspaneel en de SEW-frequentieregelaars MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07 beschreven. Er wordt ook beschreven hoe parameters en variabelen kunnen worden aangesproken en gelezen. Bovendien wordt er ingegaan op situaties waarbij verschillende regelaars via RS-485 verbonden zijn.
Seriële verbinding tussen bedieningspaneel en regelaar Gebruik de PCS11A-kabel voor de aansluiting van pc en bedieningspaneel. Het bedieningspaneel wordt via deze kabel geprogrammeerd.
Programmeerkabel PCS11A
Kabel tussen bedieningspaneel en pc voor de programmering van het bedieningspaneel. Vaste lengte van 3 m.
PCS11A
Afbeelding 27: programmeerkabel PCS11A
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
53250AXX
59
7
I
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
0 Communicatie-instellingen in HMI-Builder Communicatie instellen tussen bedieningspaneel en regelaar De instellingen voor de communicatie tussen bedieningspaneel en regelaar worden verricht in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals].
Afbeelding 28: communicatie-instellingen
10771AEN
Als u de communicatiepoort wilt wijzigen, selecteert u [Controller 1] (of [Controller 2]), houdt u de linkermuisknop ingedrukt en sleept u de controller naar de andere communicatiepoort. Druk op de rechtermuisknop om de communicatieparameter in te voeren.
60
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
I
7
0 Default settings
Afbeelding 29: Default settings
Settings
Port
RS-232C of RS-422
Baud rate
9600
Data bits
8
Stop bits
1
Parity
Even
10772AXX
Het RS-485-regelaaradres wordt gedefinieerd onder Settings.
Parameter
Beschrijving
Default Station
Wanneer het bedieningspaneel wordt opgestart nadat de netvoeding is ingeschakeld, wordt met het hier ingevoerde regelaaradres een communicatieverbinding tot stand gebracht. Dit regelaaradres wordt altijd gebruikt als geen ander RS-485 adres wordt aangegeven bij de definitie van communicatie-objecten.
U kunt de volgende waarden invoeren: 0–99, 254 en 255.
Adres
Toepassing/beschrijving
0–99
Individueel regelaaradres
254
Peer-to-peer-communicatie Dit adres mag niet worden gebruikt als verschillende regelaars via RS-485 zijn gekoppeld aan het bedieningspaneel.
255
Broadcastadres Alle op de RS-485-bus aangesloten regelaars ontvangen data, maar zenden geen antwoord terug naar het bedieningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
61
7
I
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
0 Advanced settings Advanced Settings
Beschrijving
Interval
Kan niet worden ingesteld in de MOVILINK®-driver.
Timeout
Tijd in [ms] voor herhaalde verzending.
Retries
Aantal zendpogingen tot er een communicatiefout wordt gegenereerd.
Retry time
Time-out voor het resetten van de communicatiefout. Na deze time-out wordt opnieuw geprobeerd de communicatieverbinding tot stand te brengen.
Adressering van parameters en variabelen Adressering
De MOVILINK®-driver kent de volgende dataformaten: P
Voor parameters (vluchtig schrijven)
NVP
Voor parameters (niet-vluchtig schrijven)
X
Voor index (vluchtig schrijven)
NVX
Voor index (niet-vluchtig schrijven)
H
Voor IPOS-variabelen (vluchtig schrijven)
NVH
Voor IPOS-variabelen (niet-vluchtig schrijven H0 – H127)
Zonder de toevoeging NV worden de data in het RAM van de regelaar geschreven en gaan deze verloren nadat de regelaar is uitgeschakeld. De toevoeging NV is nodig voor tegen spanningsuitval beveiligde opslag. De data worden dan weggeschreven in het EEPROM van de regelaar. Er moet wel op worden gelet dat alleen een beperkt aantal schrijfinstructies voor het EEPROM mag worden uitgevoerd. Gebruik de toevoeging NV daarom voorzichtig.
Digitale data (bitsgewijze toegang)
62
Device
Minimum address
Maximum address
Comment
P rr . bb
P0.0
P963.31
Bit bb in register rr
NVP rr . bb
NVP0.0
NVP963.31
Bit bb in register
X rr . bb
X8192.0
X24575.31
Bit bb in register rr
NVX rr . bb
NVX8192.0
NVX24575.31
Bit bb in register rr
H rr . bb
H0.0
H511.31 (H1023.31 voor MOVIDRIVE® B)
Bit bb in register rr
NVH rr . bb
NVH0.0
NVH511.31 (NVH1023.31 voor MOVIDRIVE® B)
Bit bb in register rr
B rr
B0
B63 (lokale bits, die in het bedieningspaneel worden opgeslagen)
Bit bb
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
I
7
0 Bij sommige regelaarparameters wordt meer informatie opgeslagen. De parameters P10, P11 en P12 worden bijvoorbeeld via index 8310 gecodeerd. U kunt de volgende notatie gebruiken om deze parameters ook gedeeltelijk te kunnen evalueren:
Digitale data (gedeeltelijke toegang)
•
H100. 0–15 Low word van IPOS-variabele H100
•
H100.16–32 High word van IPOS-variabele H100
Device
Minimum address
Maximum address
Comment P rr . a-b a = startbit b = aantal bits dat gelezen moet worden
P rr . a-b
P0.0-1
P963.0-31
NVP rr . a-b
NVP0.0-1
NVP963.0-31
X rr . a-b
X8192.0-1
X24575.0-31
NVX rr . a-b
NVX8192.0-1
NVX24575.0-31
H rr . a-b
H0.0-1
H511.0-31 (H1023.0-31 voor MOVIDRIVE® B)
NVH rr . a-b
NVH0.0-1
NVH511.0-31 (NVH1023.0-31 voor MOVIDRIVE® B)
Device
Minimum address
Maximum address
Comment
P rr
P0
P963
Register rr
Voorbeeld H 100 . 7-8 Data worden gelezen van bit 7 tot en met bit 14.
Analoge signalen
NVP rr
NVP0
NVP963
Register rr
X rr
X8192
X24575
Register rr
NVX rr
NVX8192
NVX24575
Register rr
H rr
H0
H511 (H1023 voor MOVIDRIVE® B)
Register rr
NVH rr
NVH0
NVH511 (NVH1023 voor MOVIDRIVE® B)
Register rr
R rr
R0
R63 (register, opgeslagen in het bedieningspaneel)
Register rr
Alle parameters, variabelen en indices zijn 32-bits waarden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
63
I
7
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
0 Communicatie met regelaars in RS-485-netwerk
Het RS-485-adres dat in de driverparameter is ingevoerd als Default Station, wordt na inschakeling van de netvoeding door het bedieningspaneel aangesproken. Dit adres wordt ook gebruikt als er geen ander adres is opgegeven. De volgende notatie wordt gebruikt voor het adresseren van regelaars met een specifiek RS-485-adres: Voorbeeld Default station RS-485 adres 254 (peer-to-peer). Alleen te gebruiken als er maar één regelaar is aangesloten op het bedieningspaneel.
Procesdata
P100
Communicatie met parameter P100. Het adres dat bij de configuratie van de driver is ingevoerd in het invoerveld [Default station], wordt gebruikt als communicatieadres.
2:P100
Communicatie met parameter P100 van de regelaar met adres 2
4:H102
Communicatie met IPOS-variabele H102 van de regelaar met adres 4
De MOVILINK®-driver kan een tot drie procesdata per regelaar uitvoeren, afhankelijk van de instelling. Er wordt daarbij een onderscheid gemaakt tussen Process Output-data (PO-data van de plc naar de regelaar) en Process Input-data (PI-data van de regelaar naar de plc). Het aantal procesdata is ingesteld in MOVILINK®-driver Dialog. De regelaarparameter P90 PD configuration moet dezelfde waarde hebben. Toegang tot procesdata op basis van bits Device
Minimum addres
Maximum addres
Comment
PO rr . bb
PO1.0
PO3.15
Bit bb in register rr
PI1 rr . bb
PI1.0
PI3.15
Bit bb in register
Toegang tot procesdata op basis van woorden (16 bits)
64
Device
Minimum addres
Maximum addres
Comment
PO rr
PO1
PO3
Register rr
PI rr
PI1
PI3
Register rr
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
I
7
0 Geïndexeerde communicatie met regelaars in RS-485-netwerk Behalve middels een directe specificatie van het RS-485-adres, kan de communicatie ook via een index worden uitgevoerd. Dit wil zeggen dat het RS-485-adres wordt opgeslagen in een variabele van het bedieningspaneel en door de gebruiker kan worden ingesteld. Voorbeeld Er wordt een project gemaakt waarin de gebruiker het RS-485-adres van de regelaar kan invoeren. Dit heeft als voordeel dat het actuele adres van de regelaar niet bekend hoeft te zijn wanneer het DOP-project wordt gemaakt. De gebruiker kan dit wanneer de installatie in bedrijf is zelf invoeren en vastleggen. Het actuele toerental van een aandrijving moet geïndexeerd worden gelezen. Het actuele toerental wordt in parameter P000 weergegeven. 1. Definieer register R1, waarin het RS-485-adres van de aan te spreken regelaar moet worden opgeslagen, in HMI-Builder onder [View] / [Name list] en definieer Parameter P000 als symbolische aanduiding van het actuele toerental:
10784AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
65
7
I
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
0 2. Koppel vervolgens indexregister 1 met terminalregister R1 onder [Setup] / [Index registers]:
10785AEN
3. Definieer vervolgens een analoog numeriek object om het de gebruiker mogelijk te maken het RS-485-adres in te voeren. Koppel dit object aan register R1 en activeer de mogelijkheid om in te voeren op het tabblad [Access].
10786AEN
66
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07
I
7
0
10787AEN
Let op de minimale en maximale invoerwaarde. 4. Definieer vervolgens een ander analoog numeriek object om het actuele toerental weer te geven. Koppel dit object aan parameter P000 en voer de noodzakelijke schaalverhouding in (hier 0,001). Indexregister I1 wordt nu als een voorgesteld RS-485-adres behandeld: I1:P000. Dit betekent dat het regelaaradres wordt aangesproken dat overeenkomt met de inhoud van indexregister I1. Voer een schalering (gain) van 0,001 in om de eenheid van het actuele toerental [1/min] weer te geven.
10788AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
67
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
7.3
Programmeren met de programmeersoftware U kunt alle functies in HMI-Builder ook via het menu activeren.
10397AEN
HMI-Builder starten
Klik op [Start] / [Programma's] / [Drive Operator Panels DOP] / [HMI-Builder] / [HMIBuilder]. De volgende menu's zijn beschikbaar als HMI-Builder wordt gestart zonder dat er een project wordt geladen: •
File
•
Settings
•
Window
•
Help
Taal kiezen
Kies de taal voor de gebruikersinterface (inclusief menuteksten, objectnamen, enz.) onder [Settings] / [Language]. In dit handboek wordt ervan uitgegaan dat u English als taal hebt gekozen.
Project aanmaken
Om een nieuw project aan te maken, selecteert u [File] / [New]. In het dialoogvenster [Project settings] kunt u [Terminal], [Controller system] en [Color scheme] selecteren. Niet alle opties zijn beschikbaar voor alle bedieningspanelen. Klik op [OK] om een nieuw project aan te maken.
Afbeelding 30: projectinstellingen
68
10403AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Terminal
Klik op [Change].
10404AEN
Afbeelding 31: selecteer het bedieningspaneel
Selecteer een bedieningspaneel en de versie (systeemprogramma) voor het geselecteerde type bedieningspaneel.
Controller
Hier definieert u de controller waarmee het bedieningspaneel wordt verbonden. Als u op [Change] klikt, opent u het volgende dialoogvenster. In de lijst kunt u alle geïnstalleerde drivers zien. Selecteer een optie onder [Brand name], [Protocol] en [Model]. Klik op [OK] om uw keuze te bevestigen. Klik op [Cancel] om uw keuze te annuleren.
Afbeelding 32: controller
10405AEN
In een project (bedieningspaneel) kunnen twee drivers worden gebruikt. De driver voor de tweede controller wordt op dezelfde manier geselecteerd als die voor de eerste. Zie voor meer informatie over het gebruik van twee drivers in een bedieningspaneel het gedeelte "Communicatie met twee controllers (dubbele driver)" in hoofdstuk 9.1 "Communicatie".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
69
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Kleurenschema
In dit venster kunt u een specifiek kleurenschema aanmaken en onder een eigen naam opslaan. U kunt ook de kleuren voor uw achtergrond, menu’s, dialoogvensters, objecten, enz. definiëren. Bij de selectie van een object uit de toolbox of het menu, corresponderen de objectkleuren met de gedefinieerde kleuren in het kleurenschema. Als u op [Change] klikt, gaat u naar het volgende dialoogvenster. Hier kan een bestaand kleurenschema worden gewijzigd of een nieuw kleurenschema worden aangemaakt.
Afbeelding 33: kleurenschema
10406AEN
Als u op de knop [Apply] klikt, werkt u alle kleuren in het project bij, met uitzondering van lijnen, cirkels, rechthoeken en bogen.
Drivers bijwerken Van het internet
Om beschikbare drivers bij te werken naar de nieuwste versie of nieuwe drivers te installeren, gebruikt u de functie [File] / [Update terminal driver] / [Download driver from the Internet]. Sluit alle projecten voordat u deze functie gebruikt. De computer moet aangesloten zijn op het internet. Een webbrowser is echter niet noodzakelijk. Zodra de verbinding is gemaakt, verschijnt er een lijst met alle drivers die van het internet kunnen worden gedownload.
70
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0
Afbeelding 34: een driver downloaden van het internet
10407AEN
In de lijst kunt u de versienummers zien van beschikbare en reeds geïnstalleerde drivers. Selecteer de driver(s) die geïnstalleerd moeten worden in HMI-Builder. De functie [Mark newer] accentueert alle drivers van een hogere versie die nog niet geïnstalleerd zijn. Klik vervolgens op [Download]. Elke driver is ongeveer 500 kB groot en is direct na het downloaden gebruiksklaar.
Van diskette
Om beschikbare drivers bij te werken naar de nieuwste versie of om nieuwe drivers te installeren, gebruikt u de functie [File] / [Update terminal driver] / [from disk]. Sluit alle projecten voordat u deze functie gebruikt. Open het MPD-bestand in de driverdirectory. Er wordt een lijst weergegeven met alle drivers die geïnstalleerd kunnen worden. In de lijst kunt u de versienummers zien van beschikbare en reeds geïnstalleerde drivers. Selecteer de driver(s) die geïnstalleerd moeten worden in HMI-Builder. De functie [Mark newer] accentueert alle drivers van een hogere versie die nog niet geïnstalleerd zijn. Klik vervolgens op [Download]. Elke driver is ongeveer 500 kB groot en is direct na het downloaden gebruiksklaar.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
71
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Projectinstellingen wijzigen Het geselecteerde bedieningspaneel en de geselecteerde controller kunnen voor een project worden gewijzigd. Selecteer hiervoor de menuopties [File] / [Project settings] en klik op [Change] naast de parameter Terminal en/of Controller.
Bedieningspaneel wijzigen
Als het systeemprogramma in het bedieningspaneel wordt bijgewerkt, moet de versie van het bedieningspaneel ook worden aangepast in het menu [Project settings]. Anders kunnen niet alle functies van de nieuwe versie van het bedieningspaneel worden gebruikt.
Controller vervangen
Als u in een project een controller vervangt door een andere controller met andere signaalnamen, moet u deze signalen ook wijzigen. Gebruik hiervoor de interne namenlijst. Zie het gedeelte "Namenlijst" op blz. 100. 1. Selecteer [View] / [Name list] in het menu. 2. Klik op de knop [Undefined] om alle I/O’s die in het project worden gebruikt toe te voegen aan de namenlijst. 3. Klik op [Export] om de namenlijst als tekstbestand te exporteren. Voer een naam in en klik op [Save]. Definieer een scheidingsteken voor het tekstbestand. 4. Open het tekstbestand in een editor, bijvoorbeeld Wordpad. 5. Wijzig alle I/O's in signalen die in de nieuwe controller worden gebruikt. Sla het bestand vervolgens op in tekstformaat. 6. Klik in het dialoogvenster [Name list] op de knop [Import] en beantwoord de vraag of u alle ongeldige I/O’s wilt verwijderen met [No]. 7. Klik op [Reconnect] om alle nieuwe I/O's in het project met de nieuwe namen bij te werken. 8. Kies de menuopties [File] / [Project settings] en klik op [Change]. 9. Selecteer de nieuwe controller en klik twee keer op [OK].
72
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Blokken aanmaken met de Block manager
Nadat een project is aangemaakt, verschijnt de Block manager op het beeldscherm. Hier kunt u zien welke blokken bij de toepassing horen. Het hoofdblok (bloknummer 1) wordt automatisch gegenereerd wanneer er een nieuw project wordt aangemaakt.
Afbeelding 35: blokken aanmaken
10408AEN
De typen DOP11A-10 en DOP11A-50 beschikken niet over het blok [Contrast]. Alleen de typen DOP11A-30, DOP11A-40 en DOP11A-50 beschikken over het blok [System monitor]. Type DOP11A-10 beschikt niet over het blok [Mail].
De Block manager omvat een toolbox met de volgende functies.
Een blok selecteren en een nieuw blok aanmaken
Een nieuw blok toevoegen
Een kop voor het geselecteerde blok definiëren
Naar het nieuwe blok springen, dat per pointer wordt gegenereerd
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
73
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Met de functietoets naar het nieuwe blok springen, dat per pointer wordt gegenereerd
Een bloksprong toevoegen voor de tiptoets
Het geselecteerde blok verwijderen
Het geselecteerde blok openen om het te bewerken
Instellingen voor Block manager
Vergroten
Verkleinen
Blokken definiëren
Nadat u een blok hebt toegevoegd, wordt het volgende dialoogvenster geopend. Dit is een vereenvoudigde voorstelling van de volledige kop van het blok. Klik op [OK] om het aangemaakte blok te openen en weer te geven.
Afbeelding 36: een nieuw blok aanmaken
74
10409AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0
Volledige blokkop definiëren
Parameter
Beschrijving
Block name
U kunt in dit veld een naam invoeren voor het blok. De bloknaam wordt weergegeven in de Block manager en in de blokkenlijst.
Block no.
Het bloknummer wordt in dit veld opgegeven. Als er al een blok bestaat met het ingevoerde nummer, worden de gedefinieerde waarden automatisch weergegeven. Blok 0 wordt automatisch aangemaakt bij de start en moet in elk project aanwezig zijn.
Block type
Selecteer of het een grafisch blok of een tekstblok moet zijn.
Block width
Definieer de lettergrootte voor een tekstblok. De lettergrootte van een gedefinieerd blok kan niet worden gewijzigd.
Template
Als u op deze knop klikt, voegt u een sjabloon in of slaat u het huidige blok op als bloksjabloon.
Het menu [Block header] bevat basisparameters die voor elk individueel blok gelden. De verschijningsvorm van de blokkop is afhankelijk van het geselecteerde bloktype. Om een volledige blokkop te definiëren, klikt u op het blok en selecteert u [Block manager] / [Block header] in het menu. In de blokkop kunnen parameters worden vastgelegd.
Afbeelding 37: blokkop
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10410AEN
75
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 De gebruikte termen worden hieronder uitgelegd. Block no. Het bloknummer wordt in dit veld opgegeven. Als er al een blok bestaat met het ingevoerde nummer, worden de gedefinieerde waarden automatisch weergegeven. Bloknummer 0 wordt automatisch aangemaakt bij de start en moet in elk project aanwezig zijn. Block name U kunt in dit veld een naam invoeren voor het blok. De bloknaam wordt vermeld in de blokkenlijst. Display signal Digitaal signaal dat bij activering het blok weergeeft op het beeldscherm. Gebruik weergavesignalen in serie om blokken zo snel mogelijk te vervangen. Dit veld wordt niet ingevuld als u een andere methode gebruikt om blokken te vervangen. Print signal Digitaal signaal dat bij activering het blok naar de aangesloten printer stuurt. Weergavesignaal en afdruksignaal kunnen identiek zijn. Gebruik afdruksignalen in serie om zo snel mogelijk af te drukken. Completion signal Digitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd zodra de afdrukopdracht is voltooid. Het signaal wordt standaard geactiveerd. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt het signaal gereset zodra de afdrukopdracht is voltooid. Recipe directory Selecteer een receptdirectory waarin alle recepten die in het blok gemaakt zijn moeten worden opgeslagen. Send mail signal Als het opgegeven digitale signaal wordt geactiveerd, wordt het tekstblok verzonden als e-mail. De bloknaam correspondeert met het onderwerp van de e-mail.
Alleen tekstblokken kunnen als e-mail worden verzonden.
Mail completion signal Digitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd nadat de e-mail is verzonden. Het signaal wordt standaard geactiveerd. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt het signaal gereset nadat de e-mail is verzonden.
76
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Mail to address Hier wordt het e-mailadres van de ontvanger ingevoerd. Nadat u op deze knop hebt geklikt, kunt u maximaal acht ontvangers kiezen uit een lijst. De lijst met e-mailadressen wordt aangemaakt onder [Setup] / [Network] / [Services] / [SMTP client]. Open het desbetreffende dialoogvenster doorop de knop [Edit] te klikken. Attach file Voer hier de naam in van een trend- of receptbestand dat als bijlage met de e-mail moet worden verzonden. Als een trend- en receptbestand dezelfde naam hebben, wordt het trendbestand ingevoegd. Security level Definieer hier het beveiligingsniveau (0-8) voor het blok. Als u een beveiligingsniveau >0 invoert, moet de gebruiker zich aanmelden met een wachtwoord dat minimaal correspondeert met het aangegeven beveiligingsniveau. Background block Geldt alleen voor grafische blokken. U kunt een ander blok selecteren dat als achtergrondblok voor het huidige blok fungeert, bijvoorbeeld als u verschillende blokken van dezelfde achtergrond wilt voorzien. Als de grafisch-blokmanager is geactiveerd, kunt u definiëren of het achtergrondblok moet worden weergegeven tijdens de bewerking van het geselecteerde blok. Gebruiker hiervoor de functie [Window] / [Show background block]. Cursor color Geldt alleen voor grafische blokken. In dit veld kunt u de cursorkleur van het grafische blok definiëren. Cursor thickness Geldt alleen voor grafische blokken. U kunt kiezen uit drie instellingen voor de dikte van de cursor. Block type In dit veld kunt u definiëren of het blok een grafisch blok of tekstblok moet zijn. Als het blok eenmaal is gedefinieerd, kan het bloktype niet meer worden gewijzigd. Block width Deze optie is alleen beschikbaar voor tekstblokken. Definieer hier de lettergrootte voor een tekstblok. Als het blok eenmaal is gedefinieerd, kan de lettergrootte niet meer worden gewijzigd. F keys Hier kunt u alle lokale functietoesten voor het blok definiëren. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
77
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Keypad Alleen toepasbaar bij DOP11A-10 en DOP11A-20. Hier kunt u quick-infoteksten voor de functietoetsen definiëren. Voer een tekst in met maximaal zes (DOP11A-20) of maximaal vijf tekens (DOP11A-10). De onderste regel wordt gebruikt in het blok. Zie voor informatie over de andere bedieningspanelen de paragraaf "Grafische objecten" op blz. 125. Template Als u op deze knop klikt, voegt u een sjabloon in of slaat u het huidige blok op als bloksjabloon. Status Definieert het uiterlijk van het beeldscherm in de bedrijfsmodus. Het statuswoord heeft geen effect op de systeemblokken. De parameters in het statuswoord hebben de volgende functies:
78
Parameter
Beschrijving
Cursor off (alleen tekstblok)
Geeft aan of de cursor in de bedrijfsmodus zichtbaar moet zijn in het blok.
Put cursor at first maneuverable object
Definieert of de cursor op het eerste manoeuvreerbare object in het blok moet worden gepositioneerd in plaats van links bovenaan.
Disable the <MAIN> key
Geeft aan of de toets <MAIN> in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Disable the key
Geeft aan of de toets in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
More indication (alleen tekstblok)
Definieert of het [+]-teken rechts onder en boven op het beeldscherm moet verschijnen als het blok meer tekens bevat dan op het beeldscherm kunnen worden weergegeven.
Auto data entry
Geeft aan of de cursor na de data-invoer automatisch naar het volgende manoeuvreerbare object springt. De cursor kan in deze modus alleen naar manoeuvreerbare objecten worden verplaatst.
Disable the key
Definieert of de toets [PREV] en de functie [Go to previous block] voor de functietoetsen in de bedrijfsmodus moeten worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Disable the Enter key
Geldt alleen voor digitale objecten. Definieert of de Enter-toets in de bedrijfsmodus moet worden geblokkeerd als het blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Bedieningspaneel om het werkgebied heen weergeven
De bedieningspanelen beschikken over de menuoptie [View] / [Options] / [Show terminal]. Als u deze optie selecteert, wordt er een afbeelding van het huidige bedieningspaneel weergegeven om het werkgebied van het actieve blok heen. U kunt klikken op de functietoetsen, LED's en tekstvelden van het weergegeven bedieningspaneel.
Functietoetsen definiëren
U kunt kiezen of u een lokale of globale functietoets wilt definiëren door te dubbelklikken op de functietoets. Vervolgens wordt de manager voor de gekozen functie weergegeven. Zie voor meer informatie over de definitie van functietoetsen hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
LED's definiëren
Dubbelklik op een LED om de manager te openen waarin u de LED's kunt definiëren. Zie voor meer informatie over de definitie van LED's hoofdstuk 8.9 "LED's"
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Tekststroken aanmaken
Als u op een tekststrookveld dubbelklikt, wordt er een dialoogvenster geopend waarin u een tekst kunt invoeren en de uitlijning en het lettertype kunt definiëren. Met deze functie kunt u tekststroken volledig definiëren en afdrukken.
I/O-browser
Als u een lokale namenlijst in uw project aanmaakt, kunt u I/O-signalen uit deze lijst selecteren wanneer u objecten definieert. Klik hiervoor op de knop [I/O]. De knop [I/O] is beschikbaar in alle velden waarin een adres kan worden ingevoerd. De [I/O browser] heeft een incrementele zoekalgoritme. Dit betekent dat een zoekopdracht meteen begint wanneer u in het veld tekens invoert voor een naam of een signaal. De I/O-lijst wordt gesorteerd op signalen of namen.
Afbeelding 38: [I/O browser]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10411AEN
79
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Blokken programmeren
Dubbelklik op het gewenste blok in de Block manager. Het werkgebied voor het blok en de toolbox worden weergegeven. Afhankelijk van wat u opent (een grafisch blok of een tekstblok), geeft het werkgebied een grafisch-blok- of een tekstblokmanager weer. De toolbox bevat alle objecten die in het blok kunnen worden gemaakt. Om een object te selecteren, klikt u op het object in de toolbox en verplaatst u de cursor naar de positie in het werkgebied waarnaar u het object wilt plaatsen. Door te klikken activeert u het dialoogvenster voor het geselecteerde object. Voer de parameter in het dialoogvenster in en klik op [OK]. Het object verschijnt nu in het werkgebied. Statische teksten of afbeeldingen worden direct in het werkgebied weergegeven. De algemene objectparameters worden beschreven in hoofdstuk 7.1, paragraaf "Principes". Grafische en tekstobjecten worden toegelicht in de hoofdstukken 7.4 "Grafische weergave en besturing" en 7.5 "Op tekst gebaseerde weergave en besturing".
Afbeelding 39: blokken programmeren
80
10412AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Grafischblokmanager
Geldt niet voor DOP11A-10. In dit gedeelte wordt de grafisch-blokmanager van HMI-Builder beschreven. De werking en verschijningsvorm zijn gebaseerd op de Windows-norm. In de grafisch-blokmanager worden grafische blokken met statische en dynamische grafische elementen gemaakt.
Grafischblokmanager openen
Om het menu [Graphik block manager] te openen, dubbelklikt u op een gedefinieerd grafisch blok in [Block manager] of in [Block list].
Muis, toetsen en cursor
In het volgende gedeelte wordt uitgelegd wat u met de muis en de toetsen in de grafischblokmanager kunt doen. Ook worden de verschillende cursorvormen behandeld. Gebruik de muis voor de volgende processen: •
Objecten selecteren uit de toolbox
•
Objecten selecteren door erop te klikken
•
Verschillende objecten selecteren (klik hiervoor naast de objecten; houd de linkermuisknop ingedrukt en trek een selectierechthoek om de gewenste objecten)
•
Objecten verplaatsen (houd de linkermuisknop ingedrukt terwijl de cursor zich boven een object bevindt en verplaats de muis)
•
Objectgrootte wijzigen
•
Parameterdialoogvenster openen (door te dubbelklikken op een object)
In de onderstaande afbeelding kunt u zien hoe een geselecteerd object eruitziet.
Afbeelding 40: geselecteerd object
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10413AEN
81
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Gebruik de toetsen voor de volgende processen: •
Objecten aanmaken met het menu [Object].
•
Cursor met behulp van de pijltoetsen verplaatsen.
•
Cursor pixelgewijs verplaatsen (door de toetscombinatie + pijltoets in te drukken).
•
Object selecteren of selectie opheffen (door de cursor boven het object te plaatsen en op de spatiebalk te drukken).
•
Verschillende objecten selecteren (door de menuoptie [Object] / [Select block] te selecteren en om de objecten een kader te trekken met behulp van de spatiebalk en de pijltoetsen).
•
Object verplaatsen (door de cursor boven het object te plaatsen, de spatiebalk ingedrukt te houden en op de pijltoetsen te drukken).
•
Objectgrootte wijzigen (door de cursor boven een objectbewerkingssymbool te plaatsen, de spatiebalk ingedrukt te houden en op de pijltoetsen te drukken).
•
Dialoogvenster voor een geselecteerd object openen (door op de Enter-toets te drukken).
Cursor De cursor kan vier verschillende vormen aannemen:
Binnen een object
De objectgrootte kan worden gewijzigd
In het grafische werkgebied
Bij selecties in het menu of de toolbox
82
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Toolbox
De grafisch-blokmanager voorziet in een toolbox waarmee u objecten in een blok kunt aanmaken. Alle functies kunnen ook via de menu’s worden geactiveerd. In de volgende lijst worden de functies van de toolbox beschreven.
Aanwijzer
Selectie
Een symbool maken
Vergroten
Verkleinen
Raster
Naar voren
Naar achteren
Lijnenpatroon
Dikte
Lettergrootte
Achtergrondkleur van het blok
Voorgrondkleur van objecten
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
83
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Achtergrondkleur van objecten
Symbolen importeren / exporteren
Objecten aanmaken
Klik op het gewenste object in de toolbox en verplaats de cursor naar de positie in het werkgebied waar u het object wilt plaatsen. Klik op de muis om het object te plaatsen. Statische afbeeldingen worden weergegeven wanneer u in het werkgebied klikt. Bij dynamische objecten verschijnt een dialoogvenster voor het huidige object. Het object wordt weergegeven als u in het dialoogvenster op [OK] klikt. Zodra het object wordt weergegeven, wordt het met bewerkingssymbolen gemarkeerd en wordt de selectiemodus geactiveerd. Statische afbeelding De volgende grafische objecten zijn statisch: •
Lijn
•
Curve
•
Ellips
•
Rechthoek
•
Symbool
•
Tekst
•
Decoraties
Deze worden gebruikt om achtergrondafbeeldingen te tekenen. U kunt statische afbeeldingen in dynamische objecten veranderen door ze te koppelen aan de objecten op het tabblad [Dynamic signals]. Dynamische objecten Dynamische objecten worden gekoppeld aan signalen om o.a. besturings- en bewakingsfuncties te genereren. Zie voor meer informatie voor de definitie van objecten hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing".
Verschillende objecten selecteren
84
Er zijn twee manieren om verschillende objecten te selecteren in de grafisch-blokmanager. •
Druk op de linkermuisknop en houd deze ingedrukt terwijl u een selectierechthoek trekt om de gewenste objecten. Het laatst gemaakte object wordt weergegeven met opgevulde bewerkingssymbolen.
•
Selecteer de aanwijzer in de toolbox. Houd de Shift-toets ingedrukt terwijl u de gewenste objecten selecteert. Het laatst geselecteerde object wordt weergegeven met opgevulde bewerkingssymbolen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Objecten positioneren
In het menu [Layout] zijn verschillende functies beschikbaar waarmee u objecten gemakkelijk kunt positioneren: •
Align
•
Make same size
•
Space evenly
•
Tile
Deze functies kunnen ook worden opgeroepen via een afzonderlijke toolbox. Om de functies te kunnen selecteren, moeten minimaal twee objecten geselecteerd zijn. De functies voeren hun positioneringsberekening uit op basis van een of twee referentie-objecten. De functies [Align], [Make same size] en [Tile] refereren aan het laatst geselecteerde of gemaakte object. Zie de paragraaf "Verschillende objecten selecteren" op bladzijde 84. De functie [Space evenly] gebruikt het onderste en bovenste object of de objecten helemaal links en helemaal rechts als referentieobjecten. De functies zijn niet van invloed op de referentieobjecten.
Afbeelding 41: menu [Layout]
10414AEN
Uitlijnen U beschikt onder [Align] over zes menuopties voor de verticale of horizontale uitlijning van objecten.
Links
Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de linkerkant van het referentieobject.
Rechts
Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de rechterkant van het referentieobject.
Boven
Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de bovenkant van het referentieobject.
Onder
Lijnt de geselecteerde objecten uit op één lijn met de onderkant van het referentieobject.
Midden verticaal
Centreert de geselecteerde objecten verticaal aan de hand van het referentieobject.
Midden horizontaal
Centreert de geselecteerde objecten horizontaal aan de hand van het referentieobject.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
85
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Gelijke grootte U beschikt onder [Make same size] over drie functies waarmee u de afmetingen van de geselecteerde objecten gelijk kunt trekken.
Breedte
Wijzigt de breedte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de breedte van het referentieobject.
Hoogte
Wijzigt de hoogte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de hoogte van het referentieobject.
Beide
Wijzigt de grootte van de geselecteerde objecten zodat deze overeenkomt met de grootte van het referentieobject.
Gelijke afstanden U beschikt onder [Space evenly] over twee functies waarmee u de afstand tussen twee geselecteerde objecten kunt wijzigen.
Verticaal
Verandert de positie van de geselecteerde objecten zodat de verticale onderlinge afstand gelijk is. Het bovenste en onderste object worden niet verplaatst. Er moeten minimaal drie objecten worden geselecteerd.
Horizontaal
Verandert de positie van de geselecteerde objecten zodat de horizontale onderlinge afstand gelijk is. De objecten uiterst links en uiterst rechts worden niet verplaatst. Er moeten minimaal drie objecten worden geselecteerd.
Splitsen U beschikt onder [Tile] over twee functies waarmee u twee objecten naast elkaar kunt plaatsen.
86
Verticaal
Verandert de verticale positie van de geselecteerde objecten waardoor ze aan het referentieobject grenzen.
Horizontaal
Verandert de horizontale positie van de geselecteerde objecten waardoor ze aan het referentieobject grenzen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Objecten groeperen
Het menu [Layout] bevat functies waarmee u verschillende objecten kunt groeperen. Selecteer de gewenste objecten en kies [Layout] / [Group] in het menu. De groep objecten wordt nu als een enkel object behandeld en u kunt de grootte van alle objecten tegelijk veranderen. U kunt de kleur en het lettertype echter individueel voor elk object binnen de groep definiëren. Als u op een object binnen de groep klikt, wordt het dialoogvenster voor de bewerking voor het desbetreffende object opgeroepen.
10415AEN
Afbeelding 42: objecten groeperen
Met de functie [Layout] / [Ungroup] kunt u een bestaand groepsobject splitsen.
Gegroepeerde objecten opslaan en laden U kunt gegroepeerde objecten opslaan of laden door te klikken op de knop [Library] in de toolbox van de grafisch-blokmanager.
Tabellen maken
In een grafisch blok kunnen objecttabellen als volgt worden gemaakt: 1. Maak eerst twee rijen of kolommen met hetzelfde object.
Afbeelding 43: objecttabellen
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
10416AEN
87
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 2. Selecteer vervolgens de objecten en kies [Object] / [Create series of] in het menu.
10417AEN
Vervolgens wordt een dialoogvenster geopend. 3. Definieer het aantal rijen en kolommen en de richting waarin de tabel moet worden uitgebreid. Als u op [OK] klikt, maakt de programmeersoftware een tabel met het opgegeven aantal rijen of kolommen.
De quick-infotekst moet eindigen op een getal omdat de tabel anders niet kan worden gemaakt. De alarmbanner van het object kan niet in de tabel worden opgenomen.
Symbolen
Er zijn drie mogelijkheden om symbolen te maken: •
via de symboolmanager;
•
via de functie [Create symbol];
•
door een afbeelding van een andere Windows-applicatie in te voegen via het klembord.
Zie het gedeelte "Symboolmanager" op bladzijde 91. De functie [Create symbol] 1. Selecteer in de toolbox de functie [Create symbol]. 2. Trek een selectierechthoek om de afbeelding die als symbool moet worden opgeslagen. 3. Voer een naam in voor het symbool. Deze mag uit maximaal 8 tekens bestaan. Het symbool wordt vervolgens met de opgegeven naam opgeslagen in de symbolenbibliotheek.
88
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Afbeelding uit een andere toepassing kopiëren 1. Kopieer een object vanuit een andere toepassing (bijvoorbeeld Paint) naar het klembord. 2. Open de grafisch-blokmanager in de programmeersoftware en selecteer het commando [Paste]. 3. Voer een naam in voor het symbool. Deze mag uit maximaal 8 tekens bestaan. Het symbool wordt vervolgens met de opgegeven naam opgeslagen in de symbolenbibliotheek. Grafieken en symbolen kunnen in HMI-Builder worden gekopieerd van het ene blok naar het andere en van het ene project naar het andere met behulp van de functies [Copy] en [Paste].
Een door de gebruiker gedefinieerd symbool wordt dan van een project naar een ander project gekopieerd als het nog niet bestaat in het doelproject.
Tekstblokmanager
Dialoogvensters en rapporten worden gemaakt in de tekstblokmanager. Een tekstblok kan bestaan uit statische tekst en dynamische objecten. Statische tekst wordt niet veranderd terwijl het programma wordt uitgevoerd. Dynamische objecten zijn daarentegen gekoppeld aan controllersignalen. Er zijn zeven dynamische objecttypen beschikbaar: •
Digitaal
•
Analoog
•
Sprong
•
Datum/Tijd
•
Staaf
•
Meerkeuze
•
Tekstobject
Tekstblokmanager openen
Om de tekstblokmanager te openen, dubbelklikt u op een gedefinieerd tekstblok in [Block manager] of in [Block list]. In [Block list] kunt u een gedefinieerd tekstblok selecteren of een nieuw tekstblok maken.
Muis en toetsen
Klik aan het begin van de tekst die moet worden geselecteerd en sleep de muisaanwijzer over de tekst. Om tekst te selecteren via het toetsenbord, houdt u de wisseltoets ingedrukt en selecteert u de tekst met de pijltoetsen. Met de functie [Cut] wordt de geselecteerde tekst geknipt. U kunt een regeleinde invoegen met behulp van de toetscombinatie + Enter. Dubbelklik op een object of druk op om de objectparameters weer te geven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
89
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Toolbox
De tekstblokmanager bevat een toolbox met de volgende functies: •
Vergroten
•
Verkleinen
•
Wijzigbaar
Alle functies kunt u ook via de menu’s activeren. Zie voor meer informatie over de definitie en toepassing van verschillende objecten in tekstblokken hoofdstuk 7.5 "Op tekst gebaseerde weergave en besturing".
Vergroten
Verkleinen
ASCII-keuzelijst. Voor de selectie van tekens die niet direct via het toetsenbord kunnen worden ingevoerd.
Tekstblokken definiëren
Statische tekst De tekstblokmanager is een tekstmanager waarin statische tekst wordt ingevoerd. De Windows-functies [Kopiëren] en [Plakken] kunnen worden gebruikt om tekst binnen een blok te kopiëren en in een ander blok of een ander programma te plakken (bijvoorbeeld in Microsoft Word). Dit is een gemakkelijke manier om een toepassing te documenteren. Dynamische objecten Dynamische objecten kunnen worden gedefinieerd op een willekeurige tekstpositie. Selecteer het objecttype in de toolbox of in het menu [Object]. Vervolgens verschijnt er een dialoogvenster waarin u het object kunt definiëren. Het dynamische object wordt gemarkeerd met een hekje (#) dat afhankelijk van het bezette aantal posities door een of meer koppeltekens (-) wordt gevolgd. Zie voor meer informatie over de definitie van dynamische objecten hoofdstuk 7.5 "Op tekst gebaseerde weergave en besturing".
90
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Symboolmanager
Geldt niet voor DOP11A-10. De symboolmanager wordt geopend via de menuoptie [View] / [Symbol manager]. De symboolmanager bevat functies waarmee u bitmapsymbolen kunt importeren en exporteren. U kunt ook symbolen die u zelf hebt gedefinieerd aan de symbolenbibliotheek toevoegen of uit de bibliotheek verwijderen. In de symbolenlijst kunt u alle symbolen zien die u zelf hebt gedefinieerd. Voorgedefinieerde symbolen worden niet weergegeven omdat deze niet kunnen worden gewijzigd. Zie voor informatie over hoe u symbolen kunt maken de paragraaf "Grafisch-blokmanager" op bladzijde 81. Bij HMI-Builder worden meerdere symbolenbibliotheken meegeleverd die verschillende symbolen bevatten, bijvoorbeeld voorgedefinieerde pompsymbolen.
Afbeelding 44: symboolmanager
10419AEN
Transparante kleur
Als u een symbool importeert, kunt u de symboolkleur transparant definiëren.
Aantal kleuren
Hier kunt u het aantal kleuren vastleggen voor kleurenbedieningspanelen: 16 of 256.
Symbolen exporteren
Symbolen kunnen worden geëxporteerd in BMP-formaat en in andere toepassingen worden gebruikt.
Symbolen importeren
Symbolen uit ander programma’s kunnen via de importfunctie opnieuw worden gebruikt. Afbeeldingsbestanden uit andere Windows-toepassingen (bijvoorbeeld Paint) kunnen in de symbolenbibliotheek worden geïmporteerd met de volgende bestandsindelingen: bmp, cmp, dcx, fpx, jpg, mpt, pcd, png, tga, tif en pcx. Voor het type DOP11A-20 kunnen alleen zwart-witte BMP-bestanden worden gebruikt. Bij HMI-Builder worden meerdere symbolenbibliotheken meegeleverd die verschillende symbolen bevatten, bijvoorbeeld pompsymbolen. De symbolen worden opgeslagen in de volgende directory: C:\Programs\DOP\HMI-Builder\lib\bitmap\.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
91
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Maken
U kunt een nieuw symbool tekenen met de functie [Create]. Nadat u op de knop [Create] hebt geklikt, wordt u gevraagd om een naam voor het nieuwe symbool in te voeren. Klik vervolgens op [OK]. De bitmapmanager wordt geopend. De bitmapmanager wordt bediend als een normaal grafisch programma. Daarbij gelden de beperkingen van het bedieningspaneel dat wordt gebruikt.
10420AEN
Afbeelding 45: bitmapmanager
Als u op de rechtermuisknop drukt, wordt de achtergrondkleur gebruikt om te tekenen. Als de achtergrondkleur wit is, kunt u op deze manier wissen. Bewerken
De functie [Edit] opent de bitmapmanager voor een gedefinieerd symbool.
Dupliceren
Deze functie wordt gebruikt om een kopie van het huidige symbool onder een andere naam op te slaan.
Meer
Klik op de knop [More] om meer informatie aan een symbool toe te voegen. Parameter
Beschrijving
File name
Geeft de bestandsnaam voor het symbool weer als het is geïmporteerd vanuit een bestand.
Creation date
Geeft de datum weer waarop het symbool is gemaakt.
Source
Geeft informatie over de herkomst van het symbool.
Comment
92
None
Onbekende herkomst
Bitmap file
Geïmporteerd vanuit een bitmapbestand
Clipboard
Ingevoegd via het klembord (met knippen en plakken)
Graphic block
Gemaakt in een grafisch blok
Hier kunt u een opmerking over het symbool invoeren.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Verwijderen
U kunt een symbool uit een project verwijderen met de functie [Delete].
Een statisch symbool toevoegen aan een blok
Klik op het object [Symbol] in de toolbox en plaats de cursor op het blok in het werkgebied waarin u het symbool wilt plaatsen. Klik vervolgens met de muis. Door te klikken in het werkgebied opent u het dialoogvenster [Static symbol].
Afbeelding 46: statisch symbool
10421AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Symbol
Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven.
Use dynamic bitmaps
Geldt alleen voor DOP11A-50.
Resizable
Als deze optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het object wijzigen.
Overige tabbladen De functies op het tabblad [Dynamics] worden beschreven in de paragraaf "Algemene parameters" in hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
93
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 I/O-wijziging
Met de functie [I/O change] kunt u I/O’s wijzigen of een compleet I/O-bereik verschuiven. I/O-wijzigingen kunnen voor het hele project of alleen voor geselecteerde objecten worden doorgevoerd. De functie kan worden gebruikt in de volgende bereiken: •
blokken in de bloklijst;
•
objecten in grafische en tekstblokken;
•
regels in de alarmlijst;
•
regels in de functietoetsenmanager;
•
regels in de LED-manager;
•
regels in de kruisreferentielijst.
Selecteer de menuoptie [Edit] / [I/O change].
Afbeelding 47: I/O-wijziging
94
10422AEN
Parameter
Beschrijving
Change I/O in
Definieer of de I/O's moet worden gewijzigd in het hele project of voor geselecteerde objecten.
Change
Selecteer of een individuele I/O moet worden gewijzigd dan wel een compleet I/O-bereik moet worden verschoven.
From I/O, End I/O, To I/O
Voer hier de I/O in die moet worden gewijzigd en definieer voor of in welk I/O-bereik een verschuiving moet plaatsvinden.
Confirm each change
Schakel dit selectievakje in als u elke I/O-wijziging voor een object wilt bevestigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 BDTP-stationswijziging
Met deze functie kan de indexnummering voor een BDTP-clientproject binnen een BDTP-netwerk worden gewijzigd, bijvoorbeeld van station 1 in station 3. Selecteer de menuoptie [Edit] / [BDTP station change].
10423AEN
Afbeelding 48: BDTP-stationswijziging
I/O-kruisreferentie
Parameter
Beschrijving
Change station in
Definieer of de indexnummering moet worden gewijzigd in het hele project of voor geselecteerde objecten.
From station, To station
Geef in dit veld het indexnummer op dat moet worden gewijzigd alsook het indexnummer van het BDTP-station waarin de wijziging moet resulteren.
Confirm each change
Schakel dit selectievakje in als u elke BDTP-stationswijziging voor een object wilt bevestigen.
De functie [I/O cross reference] wordt gebruikt om I/O's overzichtelijk te documenteren. Selecteer deze functie via [View] / [I/O cross reference].
Afbeelding 49: [I/O-cross reference]
10424AEN
Geef [Start I/O] en [End I/O] op in het dialoogvenster dat wordt geopend. Als u geen waarde invoert in het veld [Start I/O], worden alle I/O's tot de waarde in het veld [End I/O] opgenomen. Als u geen waarde invoert in het veld [End I/O], worden alle I/O's vanaf de waarde in het veld [Start I/O] opgenomen. Als u beide velden leeglaat, worden alle I/O's in de lijst opgenomen.
Weergave
De resultaten van deze functie worden in een lijst met twee niveau's weergegeven. Op het eerste niveau worden de beschikbare I/O's weergegeven en het aantal objecten dat bij de desbetreffende I/O hoort. Klik op het plusteken links naast de I/O om het tweede niveau te openen. Het tweede niveau geeft alle objecten in de geselecteerde I/O weer. Het plusteken verandert dan in een minteken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
95
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Afbeelding 50: weergave [I/O cross reference]
10425AEN
U kunt een regel in de lijst selecteren en deze kopiëren naar het klembord. Van daaruit kunt u deze bijvoorbeeld in een Microsoft Word-document invoegen.
Overige managers
HMI-Builder omvat eveneens managers voor het beheer van: •
functietoetsen
•
LED's
•
alarmen
•
alarmgroepen
•
wachtwoorden
•
tijdkanalen
•
berichtenbibliotheek
•
macro’s
•
data-uitwisseling
Deze managers worden via het menu [Functions] geopend en op dezelfde manier bediend. De parameters in de verschillende managers worden beschreven in de desbetreffende paragrafen. Definities voor functietoetsen, LED's, alarmen, alarmgroepen, tijdkanalen, de berichtenbibliotheek, macro’s en de data-uitwisseling worden in de desbetreffende manager vermeld. Nieuwe definities worden toegevoegd via de functies [Append] of [Insert]. Als u een definitie wilt wijzigen, selecteert u deze, brengt u de gewenste wijzigingen aan en klikt u op [Update]. Om verschillende definities te wijzigen klikt u alleen de eerste keer op [Update] of [Append] en drukt u vervolgens telkens op de Enter-toets. De functies [Append] en [Update] blijven actief tot er een andere functie wordt opgeroepen. Gebruik de functie [Delete] om een geselecteerde definitie te verwijderen. Klik op [Exit] om de manager te sluiten. Het volgende voorbeeld geldt voor de alarmmanager.
96
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Alarmen worden automatisch genummerd. Als u op [Add] klikt, voegt u een alarmdefinitie toe aan het einde van de alarmlijst. Als u op [Insert] klikt, voegt u de nieuwe definitie in boven de geselecteerde regel in de lijst. De daaropvolgende alarmdefinities worden opnieuw genummerd. Klik op [Update] om de wijzigingen te bevestigen.
Afbeelding 51: alarmmanager
Menu [File]
10426AEN
Het menu [File] bevat functies waarmee u projecten kunt aanmaken, openen, opslaan en afsluiten. Dit menu voorziet bovendien in de volgende opties: •
Print setup (printerinstellingen)
•
Print preview (afdrukvoorbeeld)
•
Document header (documentkop)
•
Print (afdrukken)
Er zijn ook functies waarmee u een project kunt testen en projectinstellingen kunt wijzigen. Met de functie [Export project transfer file] kunt u een project verzenden naar een Palm Pilot voor tijdelijke opslag. Het project kan niet worden weergegeven op de Palm Pilot, maar alleen worden geëxporteerd naar een ander bedieningspaneel. U kunt deze functie gebruiken om bijvoorbeeld projecten te kopiëren van het ene bedieningspaneel naar het andere (bijvoorbeeld om een project bij te werken).
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
97
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Afbeelding 52: menu [File]
Menu [Edit]
10427AEN
Het menu [Edit] bevat de volgende functies: •
Cut (knippen)
•
Copy (kopiëren)
•
Paste (plakken)
•
Undo (ongedaan maken)
•
Select all (alles selecteren)
Met de functie [Find] kunt u teksten in verschillende talen bewerken. De functie biedt daarnaast toegang tot de functies [I/O change], [BDTP station change] en [Default controller].
10428AEN
Afbeelding 53: menu [Edit]
98
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Menu [View]
Het menu [View] bevat: •
Block list (blokmanager)
•
Symbol manager (symboolmanager)
•
I/O cross reference (I/O-kruisverwijzing)
•
Name list (namenlijst)
Het menu bevat ook functies waarmee u verschillende weergavemodi binnen het programma kunt instellen. Sommige functies verschijnen standaard in Windows-applicaties, andere zijn specifiek voor HMI-Builder. Hieronder volgt een beschrijving van de specifieke functies van HMI-Builder.
10429AEN
Block list
In het menu [Block list] kunt u zien welke blokken bij de toepassing horen. Klik in de blokkenlijst op [New] om een nieuw blok aan te maken. Klik op [Open] om een reeds gedefinieerd blok te openen. Als u op [New] klikt, opent u het dialoogvenster [Header]. Hier kunt u basisparameters voor het blok definiëren. Klik op de knop [Header] om het dialoogvenster [Block header] te openen voor een geselecteerd blok in de lijst. Klik op [Delete] om een geselecteerd blok te verwijderen.
10430AEN
Block manager
In het menu [Block manager] worden alle blokken binnen een toepassing grafisch weergegeven. U kunt nieuwe blokken aanmaken, de blokkop definiëren en sprongen definiëren via de functies in de toolbox.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
99
I
7
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Symbol manager
Deze menuoptie opent de symboolmanager. Hierin kunt u uw eigen symbolen maken of bestaande symbolen bewerken. U kunt ook een bibliotheek maken met symbolen in bmp-formaat. De symbolen in de symboolmanager zijn dan beschikbaar in de symbolenlijst als u statische of dynamische symboolobjecten maakt.
I/O cross reference
Met het menu [I/O cross reference] kunt u I/O's overzichtelijk in een lijst opvragen.
Name list
Met het menu [Name list] kunt u een lokale namenlijst definiëren voor de gebruikte signalen. Met de functie [Undefined] kunt u signalen in het project die geen naam hebben, aan de namenlijst toevoegen. U kunt nieuwe signalen invoegen of bestaande signalen bewerken en actualiseren. Gebruik de functie [Update] om het project te actualiseren met de wijzigingen die u in de namenlijst hebt doorgevoerd. U kunt een namenlijst exporteren naar een tekstbestand. U kunt ook een tekstbestand importeren naar een namenlijst. De tab, puntkomma, komma en spatie kunnen als scheidingsteken worden gebruikt voor de bestandsinhoud. U kunt een interne namenlijst ook sorteren. Het tekstbestand mag geen speciale taaltekens bevatten, zoals bijvoorbeeld Ä, Ö en Ü.
10431AEN
Als een driverspecifieke naam aan uw project is gekoppeld, kunt u I/O-signalen selecteren uit deze namenlijst. Klik hiertoe op de knop [Connect file].
100
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Tool bar
U kunt de werkbalken in een programma weergeven en verbergen via de menuoptie [Tool bars]. Parameter
Beschrijving
Tool bar
Geeft de werkbalk weer of verbergt deze.
Controller tool bar
Geeft de controllerwerkbalk weer of verbergt deze.
Language tool bar
Geeft de taalwerkbalk weer of verbergt deze.
Status bar
Geeft de statusregel weer of verbergt deze.
Block manager toolbox
Geeft de toolbox van de blokmanager weer of verbergt deze.
Toolbox
Geeft de toolbox weer of verbergt deze.
Align toolbox
Geeft de toolbox voor de uitlijnfunctie weer of verbergt deze.
Options Parameter
Beschrijving
Show terminal
Als u deze optie selecteert, wordt er een bedieningspaneel weergegeven rondom het werkgebied in de grafische manager. De managers voor LED's, functietoetsen en tekststroken kunnen via de bedieningspaneelweergave worden opgeroepen. Als u op een functie (bijvoorbeeld een functietoets) dubbelklikt, opent u het dialoogvenster voor de bewerking.
Show background block
Geldt alleen voor grafische blokken. Met deze optie kunt u het achtergrondblok weergeven als u in de grafisch-blokmanager werkt.
View language index
Geldt alleen bij meertalige ondersteuning. Geeft het indexnummer weer voor de tekst in de toepassing.
Quick info
Geeft een quick-infotekst weer voor de functie waarboven de cursor zich bevindt.
Use block list
Hier kunt u definiëren of het programma de bloklijst of de blokmanager moet openen als u een nieuw project aanmaakt.
Use terminal font
Hier kunt u bepalen of het programma de tekst die u invoert in de dialoogvensters in het lettertype van het bedieningspaneel moet weergeven.
Select Unicode font
Selecteer een Unicode-lettertype in het dialoogvenster. Dit lettertype wordt in de programmeersoftware gebruikt bij meertalige ondersteuning.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
101
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Menu [Functions]
Het menu [Functions] bevat de volgende managers: •
Function keys
•
LED
•
Alarm groups
•
Alarms
•
Time channels
•
Passwords
•
Message library
•
Macros
•
Data exchange
10432AEN
102
Functie
Beschrijving
Function keys
Met deze optie kunt u globale en lokale functietoetsen definiëren. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
LED
Met deze optie kunt u functies definiëren voor de LED's. Zie hoofdstuk 8.9 "LED's".
Alarm groups
Met deze optie kunt u alarmen groeperen (bijvoorbeeld op belangrijkheid) zodat deze efficiënter kunnen worden herkend en opgelost. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Alarms
Met deze optie kunt u alarmmeldingen definiëren en signalen waarmee deze worden geactiveerd. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Time channels
Met deze optie kunt u tijdkanalen definiëren die op een bepaald tijdstip gebeurtenissen aansturen in processen. Zie hoofdstuk 8.6 "Tijdsturing".
Passwords
Met deze optie kunt u wachtwoorden definiëren voor de verschillende beveiligingsniveaus in de toepassing. Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
Message library
Met deze optie kunt u berichtentabellen maken waarin waarden tussen 0 en 65535 worden gekoppeld aan teksten. Zie hoofdstuk 8.1 "Berichtenbibliotheek".
Macros
Met deze optie kunt u gebeurtenissen laten plaatsvinden door middel van alle functie- en tiptoetsen. Zie hoofdstuk 8.12 "Macro's".
Data exchange
Met deze optie kunt u voorwaarden definiëren voor de data-uitwisseling tussen de geselecteerde controllers.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Menu [Set up]
Het menu [Setup] bevat functies waarmee het bedieningspaneel kan worden geconfigureerd.
10433AEN
System signals
Met deze optie kunt u handshakesignalen definiëren tussen bedieningspaneel en controller. Current display register Dataregister in de controller dat (in de bedrijfsmodus) het bloknummer bevat van het blok dat op het beeldscherm wordt weergegeven. Het dataregister wordt automatisch door het bedieningspaneel bijgewerkt wanneer het blok wordt vervangen. Dit register is niet van invloed op de blokselectie.
New display register Dataregister in de controller dat definieert welk blok op het beeldscherm wordt weergegeven.
Buzzer register Geldt niet voor DOP11A-10. De waarde van het register definieert de zoemertoon. Tonen en schaalaanduidingen worden in de volgende tabel weergegeven. De waarde 0 betekent dat de zoemer geen toon produceert. De eenheid voor de tabel is Hz. C
D
E
F
G
A
H
Contra
33
37
41
44
49
55
62
Groot
65
73
82
87
98
110
123
Klein
131
147
165
175
196
220
247
Een
262
294
330
349
392
440
494
Twee
523
587
659
698
784
880
988
Drie
1046
1174
1318
1397
1568
1760
1975
Vier
2093
2348
2636
2794
3136
3520
3950
Vijf
4186
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
103
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Backlight signal Digitaal signaal dat de achtergrondverlichting in- of uitschakelt.
Cursor control block Geldt niet voor DOP11A-10. Het startregister voor een besturingsblok wordt weergegeven op het bedieningspaneel. Het startregister schrijft de huidige cursorpositie van het grafische blok naar het dataregister in de controller. Register
Beschrijving
0
Huidige grafische cursorpositie X (in pixels): 0-239 voor DOP11A-20 en 0-319 voor DOP11A-40.
1
Huidige grafische cursorpositie Y (in pixels): 0-63 voor DOP11A-20 en 0-239 voor DOP11A-40.
2
Statusregister 0
Normaal
1
De gebruiker probeert de cursor omlaag te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
2
De gebruiker probeert de cursor omhoog te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
3
De gebruiker probeert de cursor naar links te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
4
De gebruiker probeert de cursor naar rechts te bewegen maar er is geen object op de geselecteerde positie.
Startregister in een besturingsblok op de bedieningspanelen DOP11A-30 en DOP11A50 dat de huidige cursorpositie van het grafische blok naar een controllerregister schrijft. Register
Beschrijving
0
X-coördinaat (in pixels): 0–319
1
Y-coördinaat (in pixels): 0–239
2
Statusregister 0 Niet ingedrukt 1 Ingedrukt
Cursor move register Geldt niet voor DOP11A-10. De cursorpositionering in het grafische blok kan met behulp van een register worden gedefinieerd. De betekenis van de registerwaarden wordt in de volgende tabel uitgelegd. De waarde 0 moet aan het register worden toegewezen tussen identieke commando's voor de beweging. Wij adviseren ook de functie [Cursor control block] te gebruiken om de functie te optimaliseren.
104
Registerwaarde
Beschrijving
1
Verplaatst de cursor naar het eerste manoeuvreerbare object.
2
Verplaatst de cursor naar het volgende manoeuvreerbare object.
3
Verplaatst de cursor een stap naar boven.
4
Verplaatst de cursor een stap naar beneden.
5
Verplaatst de cursor een stap naar links.
6
Verplaatst de cursor een stap naar rechts.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Print status register De status van de aangesloten printer kunt u via een register aflezen. Het register kan de volgende waarden bevatten: Registerwaarde
Beschrijving
0
OK. De printer functioneert correct.
1
Algemene fout. Controleer de poort- en printerinstellingen.
2
Geen papier. Vul de papiervoorraad in de printer aan.
3
Geen geheugen. Het printergeheugen is vol.
4
Niet aangesloten. De printer is niet correct aangesloten. Controleer de poorten printerinstellingen alsook de kabel.
Als het register van de afdrukstatus de waarde 1–4 aangeeft (dus niet correct functioneert), negeert het bedieningspaneel alle afdruktaken tot de waarde in het register weer op 0 staat. Library index register Dit register wordt gebruikt voor de indexering van de berichtenbibliotheek. Het bibliotheeknummer waarin de teksten kunnen worden gevonden, wordt weergegeven in het berichtobject. Als er een indexregister wordt gedefinieerd, wordt de inhoud ervan met het opgegeven nummer toegevoegd aan het object. Dit betekent dat een register kan bepalen uit welke bibliotheek de teksten moeten worden opgeroepen. Commands Een of meer van de volgende commando's kunnen op de commandoregel worden ingevoerd. Deze commando's worden door een spatie van elkaar gescheiden. Alle commando’s worden met hoofdletters geschreven.
Commando
Beschrijving
Type
Rx
Maximaal aantal zendpogingen, x = aantal pogingen. Geldt voor de communicatie met de controller. Voorbeeld: R5@2 geldt voor controller 2.
DOP11A-10 tot 50
Tx
Globale time-out in x ms. Geldt voor de communicatie met de controller. Voorbeeld: T10000@1 geldt voor de time-out voor controller 1.
DOP11A-10 tot 50
AKx
Activeert de joystickfunctie. Zie de paragraaf "Joystickfunctie" in hoofdstuk 5.2 "Functies bedieningspaneel".
DOP11A-10 tot 50
DD
Disable Delete. Schakelt de verwijdering van alarmen uit de alarmlijst uit. Als dit commando wordt gegeven, worden er geen inactieve of bevestigde alarmen uit de alarmlijst verwijderd.
DOP11A-10 tot 50
LOBx
Activeert het digitale signaal x wanneer de batterij van de real-timeklok moet worden vervangen. Voorbeeld: LOBM0 activeert M0 wanneer de batterij moet worden vervangen.
DOP11A-10 tot 50
MDx
Als er twee drivers worden gebruikt: als de communicatie met een controller wordt onderbroken, zet het bedieningspaneel de communicatie voort met de andere controller. Het bedieningspaneel probeert om de 10 seconden de onderbroken controllerverbinding te herstellen. U kunt het interval wijzigen met het commando MDx, waarbij x de tijd in ms aangeeft.
DOP11A-10 tot 50
NTx
Time-out in x ms voor een bericht in de "geen protocol"modus.
DOP11A-10 tot 50
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
105
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Index registers
106
Commando
Beschrijving
Type
RPD
RUN/PROG Disable. Schakelt de optie uit waarmee tussen RUN/PROG kan worden geschakeld met de Backspace-toets en de toets <MAIN>. Als het commando RPD wordt gegeven, kan de modus alleen worden omgeschakeld via HMI-Builder.
DOP11A-10 tot 50
SW
Converteert tekst met Zweedse ASCII-tekens (7-bits) als er wordt afgedrukt in de uitgebreide IBM PC-ASCII-tekenset (8-bits).
DOP11A-10 tot 50
BFF
Block Form Feed. Voegt bij het afdrukken na elk blok een pagina-einde toe.
DOP11A-20 tot 50
BCTO
Geeft de foutmelding "BDTP comm. Error" alleen de eerste keer dat een BDTP-client probeert een verbinding met een BDTP-server te herstellen.
DOP11A-20 tot 50
DGP
Verwijdert de alarmgroep uit de alarmafdrukken.
DOP11A-20 tot 50
FTNO
Verwijdert bij FTP-gebruik de regel met de OFF-indicator in trendbestanden.
DOP11A-20 tot 50
JAAL
Blokkeert toetsen en touchscreen van het bedieningspaneel zolang een terminal-applet actief is.
DOP11A-20 tot 50
PDxxxxxxxx
Wachtwoord dat de toegang tot het menu [Transfer] beveiligt.
DOP11A-20 tot 50
PSxxxxxxxx
Wachtwoord dat voorrang heeft op alle andere wachtwoordniveaus. Wordt bijvoorbeeld gebruikt voor serviceen onderhoudswerkzaamheden. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
DOP11A-20 tot 50
SJAFx
Geeft de naam weer van de aangemelde gebruiker als een Java-applet actief is. Als er geen naam is opgegeven, wordt in plaats daarvan de naam JAVA weergegeven. De naam verschijnt in de rechterbovenhoek. x staat voor de lettergrootte en kan een waarde tussen 1 en 7 hebben.
DOP11A-20 tot 50
TESOSn
Als u het signaal Activate selecteert, wordt er alleen een trendpatroon opgeslagen. Bij n=* wordt de instelling op alle trendobjecten toegepast. Bij n=T wordt de instelling alleen op trendobjecten toegepast die met een T beginnen.
DOP11A-20 tot 50
TBUP
Wordt toegepast om veiligheidskopieën van trendbestanden op uitbreidingskaarten aan te maken.
DOP11A-30 tot 50
DBKL
Ontgrendelt toetsenbord en touchscreen als de achtergrondverlichting moet worden vervangen. De standaardinstelling vergrendelt toetsenbord en touchscreen als de achtergrondverlichting niet functioneert.
DOP11A-30 tot 50
DNBW
Schakelt de waarschuwing "No block x" uit. De melding verschijnt bijvoorbeeld ook als er een bloksprong naar een niet bestaand bloknummer is geconfigureerd of als de functie [New display register] wordt gebruikt om via het dataregister in de controller te bepalen welk blok op het beeldscherm moet worden weergegeven.
DOP11A-30 tot 50
NHD
Dit commando maakt het mogelijk om grafische blokken af te drukken op laserprinters zonder blokkop (die bloknaam, bloknummer, datum en tijd bevat).
DOP11A-30 tot 50
NMAN
Activeert de waarschuwing "Not maneuverable" voor bedieningspanelen met touchscreen.
DOP11A-30 en 50 met touchscreen
TCD
Het commando "Touch Calibrate Disable" verhindert kalibrering van het touchscreen.
DOP11A-30 en 50 met touchscreen
DIMxxx
Dataregister xxx dat een waarde tussen –63 en +63 bevat waarmee de kleurintensiteit wordt geregeld. –63 staat voor de donkerste en +63 voor de lichtste waarde. De standaardwaarde is 0.
DOP11A-50
Indexadressering van dynamische objecten. Zie voor meer informatie hoofdstuk 7.8 "Indexadressering".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Country settings
Character set De geselecteerde tekenset bepaalt welke tekentabel wordt gebruikt voor het bedieningspaneel en welke speciale nationale tekens beschikbaar zijn. Tekenset
Tekentabel voor grafische bedieningspanelen
Zweeds
437
Duits
437
Frans
850
Spaans
850
Noors/Deens
850
Russisch
866
Slavisch
852
Grieks
869
Unicode
–
Speciale tekentabellen worden gebruikt voor het tekstbedieningspaneel (DOP11A-10). Dezelfde tekentabel wordt ongeacht de geselecteerde tekenset gebruikt. Maar afhankelijk van de geselecteerde tekenset worden wel verschillende speciale taaltekens gebruikt. Zweeds
Duits
Frans
Spaans
Noors/Deens
C1
Å
Ü
È
Ñ
Å
C2
Ä
Ä
É
É
Æ
C3
Ö
Ö
Ê
Ó
Ö
C4
å
ß
è
Á
Ø
C5
ä
ü
é
ñ
å
C6
ö
ä
ê
é
æ
C7
ö
ó
ö
C8
ß
á
ø
De speciale taaltekens worden niet gebruikt als Slavisch of Russisch is geselecteerd.
System language Keuze van de menutaal: Brits Engels, Duits, Zweeds of Amerikaans Engels. Standaard zijn de menuteksten van het bedieningspaneel op Brits Engels ingesteld.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
107
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Multi language
Date/time format
Menu
Beschrijving
New language
Start de wizard voor de instelling van meertalige toepassingen.
Edit
Met deze optie kunnen teksten binnen de toepassing worden bewerkt of vertaald.
Setup
Deze functie geeft de boomstructuur weer voor de talen in de toepassing. Zie voor meer informatie over mogelijke instellingen hoofdstuk 8.7 "Talenbeheer".
Export
Deze functie exporteert de toepassingstalen naar een tekstbestand in ANSI-, OEM- of Unicode-formaat. Geef aan of u toepassings- of systeemtalen wilt exporteren. Vervolgens verschijnt het dialoogvenster [Multi Language Text-Export]. Voer hier in waar en in welke bestandsindeling het bestand moet worden opgeslagen. Onder [Encoding] kunt u [ANSI/OEM] (alle talen die in ANSI/OEM-formaat zijn aangemaakt worden geëxporteerd) of [Unicode] (alle talen worden geëxporteerd naar een bestand in Unicode-formaat) selecteren.
Import
Deze functie importeert een taal voor toepassing in het bedieningspaneel. Geef aan of u toepassings- of systeemtalen wilt importeren. Vervolgens verschijnt het dialoogvenster [Multi Language Text-Import]. Voer hier de naam in van het tekstbestand dat geïmporteerd moet worden. Als de projecttaal in ANSI/OEM-formaat is vastgelegd en er een taal in Unicode-formaat moet worden geïmporteerd, wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar ANSI/OEM-formaat. Daardoor worden alle tekens die niet in het ANSI/OEM-bereik liggen als vraagtekens weergegeven.
Show index
Deze functie geeft in objecten de index weer in plaats van teksten. U kunt echter ook een tekst invoeren als u de indexweergave gebruikt. De nieuwe tekst krijgt dan een nieuwe index.
Cross reference
Geeft een kruisverwijzing weer met de indices in de toepassingsblokken.
Reuse index
Als deze functie actief is als er een object wordt gekopieerd, wordt er een nieuw object gemaakt met dezelfde index.
Choose Unicode font
Selecteer een Unicode-lettertype voor gebruik in de programmeersoftware.
Hiermee stelt u de datum- en tijdnotatie in. Date format De volgende datumnotaties zijn mogelijk: •
YY-MM-DD
•
YYMMDD
•
DD.MM.YY
•
DD/MM/YY
•
MM/DD/YY
Y=jaar, M=maand, D=dag. Time format De volgende tijdnotaties zijn mogelijk: •
HH:MM:SS
•
HH:MM
H=uren, M=minuten, S=seconden.
108
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Clock used Selecteer dit selectievakje om de klok in het bedieningspaneel te activeren. Als controller 1 of 2 wordt geselecteerd, wordt de klok in controller 1 of 2 gebruikt. Deze functie kan niet worden gebruikt als er MOVIDRIVE®- en MOVITRAC®-regelaars worden toegepast.
Clock Æ controller 1/2 Selecteer deze optie als u data van de klok van het bedieningspaneel wilt verzenden naar een dataregister in controller 1 of 2.
Als de controller een geactiveerde real-timeklok heeft en de klok van het bedieningspaneel data verzendt naar hetzelfde dataregister, heeft de klok van de controller prioriteit.
Update interval Hier definieert u hoe vaak het bedieningspaneel de klokdata naar de controller moet verzenden. Geef een waarde in seconden op. De aanbevolen waarde is 60 seconden. Kortere vernieuwingsintervallen vertragen de communicatie tussen bedieningspaneel en controller.
Controller register Voer het startadres in om datum en tijd in de controller op te kunnen slaan. Informatie over de opslag van datum en tijd kunt u vinden in het handboek van de gebruikte controller. Het bedieningspaneel slaat informatie op in de volgorde die in de basisinstelling van de controller is gedefinieerd.
Deze functie kan niet worden gebruikt als er MOVIDRIVE®- en MOVITRAC®-regelaars worden toegepast.
Daylight saving Hier kunt u de begin- en einddatum van de zomertijd opgeven. Voer de dag van de week, de week van de maand, de maand, de tijd en de instelling in. U kunt een keuze maken uit de Europese standaardtijd of de standaardtijd van de V.S. Als u de zomertijdfunctie wilt uitschakelen, moet u beide velden van de maand leeglaten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
109
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Online settings Hiermee kunt u de geselecteerde functie in de bedrijfsmodus wijzigen.
Terminal options
Alarm settings
110
Optie
Beschrijving
BG
Klik op [BG] om de achtergrondkleur van het bedieningspaneel te definiëren.
FG
Klik op [FG] om de voorgrondkleur van het bedieningspaneel te definiëren.
Window
Hier kunt u de vensterkleur van het bedieningspaneel selecteren.
Screen saver time
Geef de tijd in minuten op waarna de schermbeveiliging moet worden geactiveerd. De standaardinstelling is 0. Bij deze instelling wordt de schermbeveiliging niet geactiveerd. De schermbeveiliging verlengt de levensduur van het beeldscherm.
Key delay time (ms)
Tijdsinterval in milliseconden tussen twee aanslagen van dezelfde toets voordat de cursor automatisch naar de volgende positie wordt verplaatst. Wordt toegepast als er ASCII-tekens (A-Z, enz.) worden ingevoerd. Zie het gedeelte "Alfanumerieke toetsen" in hoofdstuk 5.2 "Functies bedieningspaneel".
Key beep
Definieer of het bedieningspaneel een signaaltoon produceert als er een toets wordt ingedrukt.
Key repeat
Bepaalt of een functie wordt herhaald zolang een toets wordt ingedrukt. Bij functietoetsen en de invoer van alfanumerieke tekens (A-Z, enz.) vindt geen herhaling plaats.
Trend settings
In dit veld kunt u algemene trendinstellingen doorvoeren.
Store changed patterns
Slaat alleen veranderde patronen in de trend op als de waarde sinds de laatste meting is gewijzigd.
Store all patterns
Slaat alle patronen in de trend op, zelfs als de waarde sinds de laatste meting niet is gewijzigd. Deze parameters zijn van invloed op alle gedefinieerde trends.
FTP delimiter
Het bedieningspaneel kan de inhoud van alle bestanden die in het bedieningspaneel zijn aangemaakt en die via FTP bereikbaar zijn met verschillende scheidingstekens opslaan. De inhoud van recept- of trendbestanden kan met het scheidingsteken tab, puntkomma of komma worden gescheiden. Zie ook hoofdstuk 9.3 "Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
In dit veld kunt u algemene alarmlijstinstellingen doorvoeren. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Peripherals
Alle communicatie-instellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals]. Als u de menuoptie [Peripherals] selecteert, worden de voor het systeem gedefinieerde eenheden vermeld. U kunt deze eenheden verplaatsen met slepen en neerzetten.
10434AEN
Ports Als u op [Ports] klikt, wordt er een dialoogvenster geopend met de huidige configuratie. De configuratie kan worden gewijzigd De maximale overdrachtssnelheid voor type DOP11A-10 is 38400 baud.
RS-232C Selecteer poort [RS-232C] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in: •
Baudrate
•
Parity
•
Data bits
•
Stop bits
10435AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
111
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 RS-422 Selecteer poort [RS-422C] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in: •
Baudrate
•
Parity
•
Data bits
•
Stop bits
10436AEN
RS-485 Geldt alleen voor DOP11A-30. Selecteer poort [RS-485] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend. Stel de volgende parameters voor de poort in: •
Baudrate
•
Parity
•
Data bits
•
Stop bits
10437AEN
Stel de parameters voor de communicatie met MOVIDRIVE® in op 9600, even, 8 data bits en 1 stop bit.
112
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0
Het bedieningspaneel DOP11A-30 heeft drie fysieke poorten. Er kunnen maar twee van deze poorten tegelijkertijd worden gebruikt. Daarom wordt er in het dialoogvenster [Peripheral configuration] verwezen naar "Port 1" en "Port 2".
Expansion slots Selecteer [Expansion slots] en klik met de rechtermuisknop. U kunt nu definiëren welke uitbreidingskaart u wilt gebruiken en welke instellingen voor de desbetreffende kaart moeten worden gemaakt. Meer informatie vindt u in het handboek van de desbetreffende uitbreidingskaart.
10438AEN
Printer Selecteer [Printer] en klik met de rechtermuisknop om het dialoogvenster voor de printerinstellingen te openen.
10439AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
113
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0
Parameter
Beschrijving
Printer type
Selecteer een printer: None, HP PCL5 of Standard text.
Page length
Hier kunt u het aantal regels definiëren vóór een pagina-einde. Er wordt geen pagina-einde gemaakt als de paginalengte op 0 is ingesteld. De standaardinstelling is 60.
Paper type
Selecteer het papiertype.
Graphic orientation
Geef aan of u de afbeelding portrait of landscape wilt afdrukken.
Text orientation
Geef aan of u de tekst portrait of landscape wilt afdrukken.
Graphic size
Definieer de grootte van de afbeelding.
Printer disable signal
Digitaal signaal dat bij activering de afdruktaak annuleert.
Handshake
Geef het gewenste handshaketype tussen printer en bedieningspaneel op: XON/XOFF of CTS/RTS. Informatie over de geschikte handshake-instelling kunt u vinden in het handboek van de printer.
New line character
Geef het gewenste teken voor het regeleinde op: None, CR/LF, CR, of LF.
Screen dump
Optie voor screenshots. Selecteer Normal of Inverted.
De printerinstellingen gelden voor parameters als Character table, Font size en Margins.
No protocol mode Selecteer [No protocol mode] en klik met de rechtermuisknop. Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend.
10440AEN
Parameter
Beschrijving
No protocol control register
Dit register is het eerste besturingsregister in de "geen protocol"-modus. Deze modus wordt beschreven in hoofdstuk 9.1 "Communicatie".
No protocol on signal
Digitaal signaal waarmee wordt geschakeld tussen de "geen protocol"-modus en de transparante modus. Dit signaal wordt gebruikt om wanneer het systeem in bedrijf is te schakelen tussen de twee modi, bijvoorbeeld om een verbinding met een computer tot stand te brengen en een bericht te verzenden.
Recipe settings Hier kunt u de instellingen voor het receptbeheer definiëren. Zie hoofdstuk 8.3 "Receptbeheer".
114
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Menu [Block manager]
Het menu [Block manager] bevat functies waarmee blokken kunnen worden geprogrammeerd.
10441AEN
Instellingen voor Block manager
De weergave in de Block manager wordt geconfigureerd onder [Block manager] / [Settings].
10442AEN
Tabblad
Beschrijving
Block
Definieer de weergave van data voor het blok en het blok zelf in de Block manager.
Reference
Hier kunt u de weergave van het overzicht van de Block manager instellen.
Edit
Dit tabblad voorziet in speciale functies voor de weergave in de Block manager.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
115
7
I
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
0 Menu [Object]
In het menu [Object] worden alle in het programma beschikbare objecten vermeld. Het aantal objecten is afhankelijk van het type bedieningspaneel. Zie voor een beschrijving van de objecten hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave en besturing" en hoofdstuk 7.5 "Op tekst gebaseerde weergave en besturing".
10443AEN
Menu [Layout]
Het menu [Layout] bevat functies waarmee objecten kunnen worden uitgelijnd. Deze functies worden uitgelegd in de paragraaf "Objecten positioneren" op bladzijde 85.
10444AEN
116
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Programmeren met de programmeersoftware
I
7
0 Menu [Transfer]
Het menu [Transfer] bevat functies voor de overdracht van projecten, geselecteerde blokken en communicatie-instellingen tussen pc en bedieningspaneel. Zie hoofdstuk 7.6 "Project overdragen".
10445AEN
De communicatie-instellingen voor programmeersoftware en bedieningspaneel moeten gelijk zijn.
Menu [Window]
Het menu [Window] bevat algemene Windows-functies.
10446AEN
Menu [Help]
Het menu [Help] bevat helpfuncties en informatie over de programmaversie.
10447AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
117
I
7
Programmeren Grafische weergave en besturing
0
7.4
Grafische weergave en besturing Dit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10. In dit hoofdstuk worden alle grafische objecten in tabellen vermeld en vervolgens wordt elk grafisch object verklaard. Dit hoofdstuk geldt alleen voor bedieningspanelen die een grafische weergave ondersteunen.
Algemene parameters Kleuren
Kleurenbedieningspanelen kunnen objecten en bitmapafbeeldingen weergeven met 256 kleuren. Door kleuren te gebruiken kunt u realistischere objecten met 3D-effecten en schaduwen maken. Naast de achter- en voorgrondkleuren voor een blok, kunt u kleuren selecteren voor schaalaanduidingen, curven, enz. in grafische objecten. De kleuren voor achtergrond, tekst en vensters worden bij de configuratie van het bedieningspaneel gedefinieerd. Kleuren kunnen ook voor assen en curven in grafische objecten worden gedefinieerd.
Schaalverdeling van technische eenheden De parameters offset en gain worden gebruikt om de registerwaarde op een weergavewaarde op schaal te brengen volgens de onderstaande vergelijking. Weergavewaarde=offset+gain*registerwaarde Als u een objectwaarde via het bedieningspaneel in de bedrijfsmodus wijzigt, wordt de weergavewaarde op schaal gebracht volgens de onderstaande vergelijking: Registerwaarde=(weergavewaarde-offset)/gain De schaalverdeling is niet van invloed op de gedefinieerde maximum- en minimumwaarden of op het aantal decimalen.
De functies waarmee wordt verhoogd en verlaagd, zijn van invloed op de registerwaarde voor het manoeuvreerbare object, maar niet op de weergavewaarde.
Berekening van technische eenheden De functie [Offset Gain Calculation] dient als hulpmiddel bij de berekening van de parameters offset en gain. Voer de objectwaarde voor offset en gain in op het tabblad [General] en klik op [Calculation].
118
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Vervolgens wordt het volgende dialoogvenster geopend:
10591AEN
In dit dialoogvenster definieert u het interval voor de waarde van de controller en het bedieningspaneel. De functie bepaalt de juiste waarde voor de parameters offset en gain. Lettertype
10592AEN
Optie
Beschrijving
Font size
Als u [Resizable] selecteert, kunt u het lettertype veranderen door de gewenste tekst te markeren en de bewerkingssymbolen te gebruiken. Als u de optie [Fixed] selecteert, kunt u een vaste lettergrootte voor de tekst selecteren uit de keuzelijst. Als u Unicode en [Resizable] selecteert, wordt de grafische weergave vertraagd.
3D effect
Hier kunt u een 3D-effect voor de tekst uitkiezen.
Style
Selecteer of de tekst cursief of onderstreept moet worden weergegeven. Als er geen optie wordt geselecteerd, verschijnt het lettertype zonder speciale formatteringen.
Shadow
Hier definieert u een schaduw voor de tekst.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
119
I
7
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Toegang
10593AEN
Onder het tabblad [Access] kunt u definiëren of het object manoeuvreerbaar moet zijn. Voer de [Minimum input value] en [Maximum input value] voor het object (en de toegang) in. U kunt ook het beveiligingsniveau voor het object selecteren. De beveiligingsniveaus worden gedefinieerd onder [Functions] / [Passwords].
Dynamische eigenschappen
In deze paragraaf worden de functies van het tabblad [Dynamics] beschreven. Property
10594AEN
120
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Onder [Properties] kunt u een signaal invoeren om een eigenschap te besturen. U kunt kiezen tussen een digitale en een analoge besturing. 1. Digitaal •
Selecteer in de lijst de eigenschap die door de controller moet worden bestuurd. De eigenschap kan maar één keer per object/signaal worden gebruikt. Een gebruikte eigenschap wordt rood gemarkeerd. Voer een signaal in of klik op de knop [I/O] om een signaal te selecteren met de I/O-browser. U kunt ook een [OFF value] en een [ON value] opgeven. Als u geen OFF/ON-waarden opgeeft, wordt de OFF-waarde standaard op 0 ingesteld en de ON-waarde op 1.
2. Analoog •
Selecteer in de lijst de eigenschap die door de controller moet worden bestuurd. De eigenschap kan maar één keer per object/signaal worden gebruikt. Een gebruikte eigenschap wordt rood gemarkeerd. Voer een signaal in of klik op de knop [I/O] om een signaal te selecteren met de I/O-browser. U kunt de lengte definiëren als het formaattype "Character string" is.
Als u de analoge besturing selecteert en daarna weer uitschakelt voor een eigenschap die alleen digitale waarden kan accepteren, blijft de eigenschap ingesteld zolang de waarde van het signaal niet gelijk is aan 0.
Als u Offset/gain in een project wilt beïnvloeden, moet Offset/gain van het begin af aan op een andere waarde dan 0/1 worden ingesteld voor het object.
De eigenschap Visible mag niet samen met de eigenschap Positions worden gebruikt.
Dynamische teksten worden niet naar Unicode-formaat geconverteerd. In plaats daarvan wordt een vraagteken weergegeven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
121
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Size
10595AEN
Op het tabblad [Size] kunt u de waarden definiëren voor [Width], [Height] en [Origin]. Definieer twee analoge signalen waarbij de signaalwaarden de grootte van het object bepalen in termen van X-as (breedte) en Y-as (hoogte).
Als u een ongeldige waarde invoert, bijvoorbeeld een waarde waardoor het object niet op het beeldscherm kan worden weergegeven, wordt de waarde genegeerd.
122
Parameter
Beschrijving
Signal
Voer een analoog signaal in.
Value min. width / height
Voer de minimumwaarde van het analoge signaal in.
Value max. width / height
Voer de maximumwaarde van het analoge signaal in.
Min. width / height
Voer de minimumbreedte/-hoogte van het object in pixels in, waarbij de minimumwaarde correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Max. width / height
Voer de maximumbreedte/-hoogte van het object in pixels in, waarbij de maximumwaarde correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Origin
Selecteer de uitgangspositie van het object voor de weergave op het beeldscherm.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Move
10596AEN
Op het tabblad [Move] voert u twee analoge signalen in waarvan de waarden de X-coördinaat (breedte) en de Y-coördinaat (hoogte) van het object bepalen.
Als u een ongeldige waarde invoert, bijvoorbeeld een waarde waardoor het object niet op het beeldscherm kan worden weergegeven, wordt de waarde genegeerd.
Signal
Voer een analoog signaal in.
Value from
Voer de minimumwaarde van het analoge signaal in.
Value to
Voer de maximumwaarde van het analoge signaal in.
From X / Y position
Voer de X- en Y-coördinaten van het object in, d.w.z. de pixelwaarde op het beeldscherm waarbij de waarde van de parameter Value from correspondeert met de gedefinieerde waarde.
To X / Y position
Voer de X- en Y-coördinaten van het object in, d.w.z. de pixelwaarde op het beeldscherm waarbij de waarde van de parameter Value to correspondeert met de gedefinieerde waarde.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
123
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Event
10597AEN
Op het tabblad [Event] kunt u de parameters definiëren die hieronder worden beschreven. U kunt bestaande gebeurtenissen vernieuwen, nieuwe gebeurtenissen toevoegen en gebeurtenissen verwijderen door op de desbetreffende knoppen in het dialoogvenster te klikken.
124
Parameter
Beschrijving
Event name
Voer een willekeurige naam in voor de gebeurtenis of selecteer een waarde uit de lijst.
Condition
Kies een voorwaarde uit de lijst. U kunt kiezen tussen vier voorwaarden: Equal to
De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde overeenkomt met de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Not equal to
De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde NIET overeenkomt met de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Greater than
De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde groter is dan de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Less than
De gebeurtenis vindt plaats na het opgegeven signaal, waarbij de objectwaarde kleiner is dan de waarde die in het selectievakje Value is gedefinieerd. De waarde moet door de gebruiker worden ingevoerd.
Action
Selecteer een van de volgende opties: • Digital signal • Analog signal • Run macro
Signal
Selecteer hier het signaal dat moet worden beïnvloed als aan de voorwaarde wordt voldaan.
Value
Voer hier de waarde in die het signaal dat wordt beïnvloed, moet krijgen als aan de voorwaarde wordt voldaan.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Grafische objecten Statische/dynamische grafische objecten Statische grafische objecten worden gebruikt als er afbeeldingen worden gemaakt. Op het tabblad [Dynamics] kunt u dynamische eigenschappen toewijzen aan grafische objecten.
Statische objecten worden bij de weergave altijd achter dynamische objecten geplaatst.
Symbool
Object Lijn
Curve
Rechthoek, opgevuld, 3D
Symbool
Statische tekst
Ellips, opgevuld
Toetsenbordobject
Polygone lijn
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
125
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Dynamische bitmaps beheren
Geldt alleen voor DOP11A-50.
Dynamische digitale grafische objecten
Digitale grafische objecten worden in de controller gekoppeld aan signalen.
Als u het selectievakje [Use dynamic bitmaps] activeert voor een statisch symboolobject, haalt het bedieningspaneel het opgegeven bitmapbestand (namn.bmp) op uit de bibliotheek [IMAGES] in het bestandssysteem van het bedieningspaneel. De bitmapafbeelding wordt in de bedrijfsmodus op het beeldscherm van het bedieningspaneel weergegeven. De afbeelding die moet worden weergegeven, moet via FTP worden verzonden naar de bibliotheek [IMAGES] in het bedieningspaneel. U kunt dynamische bitmapafbeeldingen via FTP toevoegen, uitwisselen of verwijderen. U doet dit door de BMP-bestanden in de bibliotheek [IMAGES] te overschrijven, op te slaan of te verwijderen. Dynamische bitmapafbeeldingen worden alleen in de bedrijfsmodus op het beeldscherm weergegeven. De bitmapafbeeldingen in de bibliotheek worden niet in de programmeersoftware weergegeven of zijn daar niet beschikbaar.
Symbool
126
Object
Beschrijving
Digitale tekst
Wisselt tussen twee teksten afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Digitaal symbool
Wisselt tussen twee symbolen afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Digitale opvulling
Wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de twee kleuren. De kleur is afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Dynamische analoge grafische objecten
Analoge grafische objecten worden in de controller gekoppeld aan registers. Symbool
Object
Beschrijving
Analoog numeriek
Invoer en weergave van numerieke waarden.
Staaf
Geeft een waarde weer in de vorm van een staafdiagram.
Diagram
Wordt gebruikt voor het tekenen van een X/Y-diagram dat correspondeert met de inhoud van het dataregister.
Aanwijsinstrument
Er verschijnt een grafisch aanwijsinstrument weer op het beeldscherm.
ASCII
Bestuurt ASCII-tekenreeksen in grafische blokken.
Schuifregelaar
Hiermee kunt u de waarde van een analoog signaal verhogen of verlagen.
Trend
Geeft de waarden uit dataregisters weer in de vorm van een curve.
Snelheidsmeter
Geeft een grafische snelheidsmeter weer op het beeldscherm.
Analoge opvulling
Wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de 16 kleuren. De kleur is afhankelijk van de registerwaarde.
Meervoudsymbool
Geeft een van de acht symbolen weer. Het symbool is afhankelijk van de dataregisterwaarde. Maakt het mogelijk symbolen op het beeldscherm te verplaatsen.
Meerkeuze
Is gekoppeld aan een dataregister dat maximaal acht verschillende statuswaarden kan aannemen. Aan elke status kan een tekst van maximaal 30 tekens worden toegewezen.
Bericht
Object dat teksten uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
Analoge numerieke tabel
Maakt een tabel met numerieke objecten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
127
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Andere objecten Symbool
Digitale tekst
Object
Beschrijving
Sprong
Sprong naar een ander blok.
Alarmbanner
Wordt gebruikt om een regel uit de alarmlijst weer te geven.
Analoge klok
Object voor de weergave van een analoge klok.
Digitale klok
Object voor de weergave van een digitale klok.
TCP/IP-commando-invoer
Object voor de verzending van een TCP/IP-commando naar andere eenheden. Geldt alleen voor bedieningspanelen die zijn gekoppeld aan een TCP/IP-netwerk.
Tekstobject dat wordt gebruikt om tussen twee ingevoerde teksten te wisselen afhankelijk van de status van een digitaal signaal. De tekst kan maximaal 30 tekens bevatten.
10632AEN
128
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Digital signal
Signaal van het digitale adres.
Text Off
Tekst die moet worden weergegeven als de signaalstatus 0 is.
Text On
Tekst die moet worden weergegeven als de signaalstatus 1 is.
Alignment
Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Digitaal symbool
Object dat wordt gebruikt om tussen twee geselecteerde symbolen te wisselen afhankelijk van de status van een digitaal signaal.
10633AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Digital signal
Signaaladres.
Symbol OFF
Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven als de signaalstatus 0 is.
Symbol ON
Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven als de signaalstatus 1 is.
Resizable
Als de optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het object wijzigen.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
129
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Digitale opvulling
Object dat wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een willekeurige kleur.
54663AEN
Het opvullen van zeer onregelmatige gebieden terwijl het systeem in bedrijf is, kan tot systeemfouten leiden. In sommige gevallen vertraagt het opvulproces de laadtijd van de afbeeldingen.
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Digital signal
Signaal van het digitale adres.
Sample
Geef aan of het geselecteerde gebied volledig of puntsgewijs moet worden opgevuld als het signaal wordt verzonden. Geldt alleen voor DOP11A-30 en DOP11A-60.
On
Definieer de objectkleur voor signaalwaarde 1.
Off
Definieer de objectkleur voor signaalwaarde 0.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118. Positionering objecten Het programma berekent welk vlak binnen het gebied wordt opgevuld. Het object moet daarvoor correct gepositioneerd zijn. Onjuist gepositioneerde objecten kunnen als het systeem in bedrijf is toepassingsfouten veroorzaken. Het opvulvlak wordt alleen begrensd door statische objecten en statische delen van dynamische objecten. Opgevulde objecten kunnen worden vervangen door digitale symboolobjecten of meervoudsymboolobjecten om een hogere mate van efficiency binnen een project te bereiken.
130
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0
X TEKST
X
TEKST
53958ANL
X = positionering objecten Juist: teken een kader rond de tekst in het opvulgebied om een snellere laadtijd voor de afbeelding te realiseren.
Sprong
Onjuist: de laadtijd van de afbeelding wordt vertraagd omdat het programma complexe berekeningen moet uitvoeren om het gebied tussen de letters op te vullen.
Object dat wordt gebruikt om een sprong naar een ander object uit te voeren. Hiermee kunt u een menustructuur in een project maken. U kunt naar het vorige blok terugspringen (tot negen niveaus terug) door op de toets te drukken op het bedieningspaneel. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Afbeelding 54: naar een ander blok springen
10635AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Current block
Het nummer van het huidige blok wordt in dit veld weergegeven. Dit nummer kan niet worden gewijzigd.
Jump to block
Voer het nummer of de naam in van het blok waar u naartoe wilt springen.
Text
Voer een tekst naar keuze in die in het object moet verschijnen.
Positions
Aantal posities waaruit de tekst moet bestaan.
Alignment
Geef aan of de tekst links uitgelijnd, gecentreerd of rechts uitgelijnd moet worden.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
131
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0
Er verschijnt een foutmelding als een sprong naar een niet-bestaand blok wordt uitgevoerd terwijl het systeem in bedrijf is.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Analoog numeriek
Object voor de invoer en weergave van numerieke waarden. Dit object wordt bijvoorbeeld gebruikt voor de aanmaak van invoervelden.
10636AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Signaaladres.
Positions
Aantal posities waarop de ingevoerde waarde inclusief komma en minteken moet worden weergegeven.
Zero fill
Geef aan of op lege posities een nul moet staan.
Decimals
Aantal decimalen waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergegeven.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schalering van de registerwaarde. Zie het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Alignment
Geef aan of het invoerveld rechts uitgelijnd of gecentreerd moet worden geformatteerd.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
132
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Staafdiagram
Object dat hele getallen of getallen met zwevende komma weergeeft in de vorm van staafdiagrammen.
10637AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Signaaladres.
Scale division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Box
Geef aan of er een kader om het staafdiagram moet worden getekend.
Scale ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Scale
Geef aan of er op het staafdiagram een schaal moet worden weergegeven.
Minimum value
Minimumwaarde van het signaal.
Maximum value
Maximumwaarde van het signaal.
Pattern
Geef aan of het staafdiagram volledig of puntsgewijs moet worden opgevuld. Geldt alleen voor DOP11A-20.
Direction
Geef aan of het kader boven, onder, rechts of links moet worden weergegeven.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Indicators
Hier kunt u bepalen of de hoogste of de laagste waarde voor het signaal op de as moet worden weergegeven. De indicators worden gereset als het bedieningspaneel wordt gestart. Deze reset kan in de bedrijfsmodus worden uitgevoerd door het staafdiagram te selecteren en de Enter-toets in te drukken. (Druk op het staafdiagram als het bedieningspaneel een touchscreen heeft.) De indicators ondersteunen alleen 16-bits getallen.
Engineering units scaling
Wordt gebruikt voor de schalering van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Fill
Kies een opvulkleur.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
133
I
7
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Diagram
Object dat wordt gebruikt om een X/Y-diagram te maken dat correspondeert met de registerinhoud in de controller. Deze functie is een real-timefunctie. Het object wordt in de regel gebruikt voor tijdsonafhankelijke weergaven. Een tijdsafhankelijke weergave met een vernieuwingscyclus van <1 s is mogelijk als de controller de dataregistratie uitvoert. In het volgende voorbeeld dient de waarde in register 0 als eerste X-coördinaat en de waarde in register 10 als eerste Y-coördinaat. Het aantal registerparen is vier. De tabel en de afbeelding illustreren het voorbeeld.
X-coördinaat
Register
Waarde
Y-coördinaat
Register
Waarde
X0
0
0
Y0
10
11
X1
1
41
Y1
11
40
X2
2
51
Y2
12
85
X3
3
92
Y3
13
62
10638AEN
134
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Scale division
Interval tussen de schaalmarkeringen op de Y- of X-as.
Scale ticks
Interval tussen de weergegeven schaalstreepjes op de Y- of X-as.
Minimum value
Minimumwaarde voor de Y- of X-coördinaat.
Maximum value
Maximumwaarde voor de Y- of X-coördinaat.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid
Schakel dit selectievakje in om in het diagram een raster weer te geven.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het diagram.
Grid
Definieer een kleur voor het raster in het diagram.
Tabblad [Curves]
10639AEN
Parameter
Beschrijving
Graph name
Voer een naam in voor de desbetreffende curve.
X analog signal
Dataregister dat de eerste X-coördinaat van de desbetreffende curve bevat.
Y analog signal
Dataregister dat de eerste Y-coördinaat van de desbetreffende curve bevat.
Register pair count
Aantal registerparen dat moet worden getekend (als punten of staven).
Value form
Geef aan of het diagram als een staaf- of lijndiagram moet worden weergegeven. In een staafdiagram wordt een staaf getekend voor elk registerpaar. In een lijndiagram worden de X/Y-coördinaten als punten weergegeven en met een lijn verbonden.
Curve
Definieer een kleur voor de desbetreffende curve.
Thickness
Geef een lijndikte voor de curve op.
Bij type DOP11A-20 kan maar één curve worden gedefinieerd. Bij de typen DOP11A-30, DOP11A-40 en DOP11A-50 kunnen twee curves worden gedefinieerd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
135
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Tabblad [Access] Geldt alleen voor DOP11A-50. Parameter
Beschrijving
Current diagram signal
De registerwaarde bepaalt welke curve in de bedrijfsmodus wordt bewerkt.
Current cursor signal
De registerwaarde bepaalt welk punt op de curve in de bedrijfsmodus wordt bewerkt.
X processing step
Geeft het interval aan tussen de stappen waarop u in de bedrijfsmodus de pijltoetsen indrukt.
Y processing step
Geeft het interval aan tussen de stappen waarop u in de bedrijfsmodus de pijltoetsen indrukt.
Activate user input curves 1–2
Geef aan welke curve in de bedrijfsmodus manoeuvreerbaar is.
Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Aanwijsinstrument
Object waarmee een grafisch aanwijsinstrument op het beeldscherm wordt gegenereerd.
10640AEN
Tabblad [General]
136
Parameter
Beschrijving
Analog signal
Signaaladres.
Scale division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value
Minimumwaarde van het signaal.
Maximum value
Maximumwaarde van het signaal.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Engineering units scaling
Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Needle
Definieer een kleur voor de naald van het meetinstrument in het object.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
ASCII
Objecten waarmee ASCII-tekenreeksen in grafische blokken worden gestuurd. Teksten die in het dataregister van de CPU zijn opgeslagen, kunnen worden weergegeven in ASCII-objecten. Deze teksten moeten beschikbaar zijn in het uitgebreide IBM-ASCIIformaat. Als u "SW" invoert op de commandoregel onder de systeemsignalen, wordt de tekst van de uitgebreide IBM-ASCII-tekenset (8 bits) geconverteerd naar de Zweedse ASCII-tekenset (7 bits).
10641AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Geef het dataregister op waarin u de tekst voor de eerste positie wilt opslaan.
Positions
Geef het aantal posities op dat de tekst op het beeldscherm in beslag moet nemen.
Alignment
Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Access], [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
137
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Schuifregelaar
Object dat de waarde voor een analoog signaal in de vorm van een schuifregelaar weergeeft en het mogelijk maakt deze waarde te verhogen of te verlagen.
10642AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Signaaladres.
Scale division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value
Minimumwaarde van het object.
Maximum value
Maximumwaarde van het object.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie het gedeelte "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Direction
Geef aan of het object boven of rechts moet worden weergegeven.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Button
Definieer een kleur voor de knop in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
De bestandsindeling BCD met zwevende komma zonder exponent kan niet worden gebruikt voor SEW-communicatiedrivers.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
138
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Trend
Geldt niet voor DOP11A-10. Object dat van analoge signalen afkomstige waarden weergeeft.
10643AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
139
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Tabblad [General]
140
Parameter
Beschrijving
Name
Voer een naam in voor het trendobject. Aan elk object moet een unieke naam worden toegewezen. De naam van het object mag uit maximaal acht tekens bestaan. Deze parameter moet worden opgegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample interval
Tijdsinterval tussen dataregistraties. De minimumwaarde is 1 s.
Sample count
Aantal waarden dat moet worden opgeslagen. Het maximale aantal waarden bedraagt 65534. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full limit
Voer het aantal monsters in waarbij het signaal voor Sample full moet worden geactiveerd. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full signal
Geef een digitaal signaal op dat moet worden geactiveerd als de limiet van Sample full wordt bereikt. Geldt niet voor DOP11A-20.
Enable sampling signal
Het digitale signaal dat bij activering met de dataregistratie begint. De registratie stopt als het signaal wordt gereset. Parameters hoeven niet te worden aangegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Erase samples signal
Definieer een digitaal signaal dat bij activering alle trenddata in de historie wist. Geldt niet voor DOP11A-20.
Y scale
Geef aan of de Y-schaalverdeling moet worden verborgen dan wel links, rechts of aan beide zijden moet worden weergegeven.
Minimum value
De minimumwaarde op de Y-as wordt opgeroepen door het opgegeven register.
Maximum value
De maximumwaarde op de Y-as die door het opgegeven controllerregister wordt gelezen.
Division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de Y-as.
Ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Time range
Tijdsbereik dat in het trenddiagram moet worden weergegeven.
Division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de X-as.
Ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid
Geef aan of er een raster in het object moet worden weergegeven.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Grid
Kies een geschikte kleur voor het raster.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Tabblad [Curves]
10644AEN
Parameter
Beschrijving
Analog signal
Analoge signalen die het object registreert en waarvoor de waarden moeten worden weergegeven. Er mogen alleen 16-bits getallen worden gebruikt.
Color
Kies de kleur voor de desbetreffende curve.
Offset and gain
Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Bij type DOP11A-20 kunnen maar twee curves worden gebruikt. Type DOP11A-20 heeft alleen een real-timetrend.
Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118. Als u een blok kopieert met trendobjecten, moet de naam van het trendobject worden gewijzigd. De naam mag niet voor twee trendobjecten worden gebruikt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
141
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Snelheidsmeter
Object waarmee een grafische snelheidsmeter op het beeldscherm wordt gegenereerd.
10645AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Signaaladres.
Scale division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt.
Scale ticks
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Minimum value
Minimumwaarde die het object kan weergeven.
Maximum value
Maximumwaarde die het object kan weergeven.
Angle
Geeft de hoek aan (werkgebied voor het object) in het spectrum van 10–360 graden.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Needle
Definieer een kleur voor de naald in het object.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Show bar
Schakel dit selectievakje in om een curve rond de snelheidsmeter weer te geven. Als u deze optie activeert, zijn de bijbehorende configuratie-opties beschikbaar.
Indicator
Kies de naald, curve of beide.
Arc settings
Definieer de minimum- en maximumwaarden en de kleuren die in de verschillende gebieden moeten worden weergegeven.
Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
142
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Alarmbanner
Object dat wordt gebruikt om een regel uit de alarmlijst weer te geven.
10646AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
List line number
Voer het regelnummer van de alarmlijst in waaruit de informatie moet worden opgeroepen (1=eerste regel, 2=tweede regel, enz.) als de opgegeven alarmgroep wordt weergegeven in de alarmlijst.
Positions
Aantal posities dat moet worden weergegeven.
Alarm group
Geef aan welke alarmgroep moet worden weergegeven. Het object wordt weergegeven in de kleur die is gedefinieerd voor de alarmgroep.
Show day of the week
Geef aan of de dag van de week moet worden weergegeven.
Show date
Geef aan of de datum moet worden weergegeven.
Show time
Geef aan of de tijd moet worden weergegeven.
Show symbol
Geef aan of de alarmsymbolen moeten worden weergegeven. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Show active alarms only
Geef aan of alleen actieve alarmen moeten worden weergegeven. Het alarmbannerobject blijft leeg als er geen actief alarm wordt geactiveerd.
Show repeat count
Geeft aan hoe vaak het alarm is herhaald. Zie hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Een alarm kan in de alarmbanner worden bevestigd door het selectievakje [Enable acknowledge] in te schakelen op het tabblad [Access].
De voorgrondkleur voor de alarmtekst wordt bepaald door de kleur die is gedefinieerd voor de alarmgroep.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
143
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118. Zie ook hoofdstuk 8.2 "Alarmbeheer".
Analoge opvulling
54664AEN
Object dat wordt gebruikt om een geselecteerd gebied op te vullen met een van de 256 kleuren. De kleur is afhankelijk van de registerwaarde. De kleuren worden bepaald door de volgende tabel: Parameter
Beschrijving
Analog signal
Hier wordt het dataregister ingevoerd waarvan de waarde de objectkleur bepaalt. Zie de volgende tabel.
Registerinhoud
Kleur
Registerinhoud
Kleur
0
Zwart
8
Grijs
1
Blauw
9
Lichtblauw
2
Groen
10
Lichtgroen
3
Cyaan
11
Lichtcyaan
4
Rood
12
Lichtrood
5
Magenta
13
Lichtmagenta
6
Geel
14
Lichtgeel
7
Lichtgrijs
15
Wit
Informatie over beperkingen en de positionering van objecten vindt u in de paragraaf "Digitale opvulling" op bladzijde 130.
144
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Analoge klok
Tijdobject voor de weergave van een analoge klok.
10648AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Border style
Geef aan of de klok met een kader moet worden weergegeven.
Show seconds
Geef aan of er een secondewijzer moet worden weergegeven.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Hand
Definieer een kleur voor de wijzer in het object.
U moet een manoeuvreerbaar datum-/tijdobject (digitale klok) definiëren om de klok in de bedrijfsmodus te zetten.
Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
145
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Digitale klok
Tijdobject voor de weergave van een digitale klok, de dag van de week en de datum.
10649AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Day of the week
Geef aan of de dag van de week moet worden weergegeven.
Date
Geef aan of de datum moet worden weergegeven.
Time
Geef aan of de tijd moet worden weergegeven.
Time format
De tijd kan worden weergegeven in een 12- of 24-uursmodus.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG
Kies een achtergrondkleur.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
U moet een manoeuvreerbaar datum-/tijdobject (digitale klok) definiëren om de klok in de bedrijfsmodus te zetten.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
146
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Meervoudsymbool
Object dat een van de maximaal acht symbolen kan weergeven. Het symbool is afhankelijk van de dataregisterwaarde.
10650AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Dataregister dat het symbool aanstuurt dat moet worden weergegeven. Als de registerwaarde 1 is, wordt symbool 1 weergegeven, enz.
Symbols 0–7
Selecteer het symbool dat moet worden weergegeven. Als de registerwaarde 0 is, wordt symbool 0 weergegeven, enz.
Resizable
Als de optie is geactiveerd, kunt u de X- of Y-grootte van het symbool wijzigen. De toegestane X-waarde voor type DOP11A-20 ligt tussen 0 en 239. De waarde voor type DOP11A-40 ligt tussen 0 en 319 en voor type DOP11A-50 tussen 0 en 639. De toegestane Y-waarde bedraagt 0-63 voor type DOP11A-20, 0-239 voor type DOP11A-40 en 0-479 voor type DOP11A-50.
Tabblad [Dynamics] De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
147
I
7
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Meerkeuze
Object dat verschillende statuswaarden kan aannemen. Het wordt aan een dataregister gekoppeld dat maximaal acht verschillende statuswaarden kan aannemen. Aan elke status kan een tekst van maximaal 30 tekens worden toegewezen.
10651AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Dataregister dat de tekst aanstuurt die moet worden weergegeven.
Texts 0–7
Teksten die voor de desbetreffende objectstatus moeten worden weergegeven.
Operator selectable 0–7
Door het desbetreffende selectievakje in te schakelen kan het object in de bedrijfsmodus vanaf het bedieningspaneel in deze status worden gemanoeuvreerd.
Alignment
Geef aan of de tekst links uitgelijnd, gecentreerd of rechts uitgelijnd moet worden.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
148
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Tiptoets
Geldt alleen voor DOP11A-30 en DOP11A-50. Zie de paragraaf "Touchscreen gebruiken" op bladzijde 156 en hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen". Dit object vormt een drukgevoelig vlak dat overeenkomt met een functietoets. Het object kan worden gebruikt om de weergave te wijzigen, geheugencellen te besturen, enz.
10653AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
I/O
Signaaltype dat door het object wordt beïnvloed. Een beschrijving van de voorgedefinieerde functies vindt u in hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Event
Geeft aan hoe het signaal door het object wordt beïnvloed. Het signaal wordt geactiveerd via de optie Settings als het object wordt aangesproken.
Grouped
Alle signalen die bij een tiptoets met het huidige groepsnummer horen, worden gereset. Het groepsnummer wordt opgegeven onder Group no. Een groep bestaat uit maximaal acht tiptoetsen.
Dec. Analog
Hiermee wordt het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, verminderd met de waarde die is ingevoerd onder Value.
Momentarily
Hiermee wordt het signaal geactiveerd zolang het object wordt ingedrukt.
Reset
Hiermee wordt het signaal gereset als het object wordt geactiveerd.
Set analog
Hiermee wordt aan het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld de waarde toegewezen die is ingevoerd onder Value.
Toggle
Hiermee wordt het signaal afwisselend geactiveerd of gereset wanneer het object wordt aangesproken.
Inc. Analog
Hiermee wordt het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, verhoogd met de waarde die is ingevoerd onder Value.
Jump to block
Hiermee gaat u naar een ander blok als het object wordt beïnvloed. Voer het nummer in of de naam van het blok waar u naartoe wilt gaan.
Other function
Een beschrijving van de functie vindt u in hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Macro
Een beschrijving van de functie vindt u in hoofdstuk 8.12 "Macro's".
Button style
Selecteer het gewenste knoptype: rond, rechthoekig of onzichtbaar.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
149
I
7
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 U kunt een onzichtbaar drukgevoelig vlak gebruiken om blokwisselgebieden te definiëren in een overzicht (bijvoorbeeld voor een machine). De gedetailleerde overzichten worden dan gekoppeld aan onzichtbare drukgevoelige gebieden die zich op specifieke onderdelen van de machine bevinden. Als de gebruiker op een van deze gebieden drukt, wordt het desbetreffende gedetailleerde overzicht weergegeven. Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Bericht
Object dat teksten uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
10654AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Analoog signaal dat bepaalt welke tekst uit de geselecteerde berichtenbibliotheek moet worden weergegeven.
Library
Selecteer het nummer van de gewenste berichtenbibliotheek. Dit nummer definieert u onder [Functions] / [Message library].
Positions
Aantal posities waarmee de tekst moet worden weergegeven.; 0=automatische lengteaanpassing.
Alignment
Geef aan of de tekst links uitgelijnd of gecentreerd moet worden.
Border style
Geef aan of de tekst met een kader moet worden weergegeven.
Text
Definieer een kleur voor de tekst.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Het gewenste manoeuvreerbereik wordt ingesteld op het tabblad [Access]. Een bereik met maximaal 64 teksten kan in de bedrijfsmodus worden gemanoeuvreerd. Voer het nummer in voor de eerste en de laatste tekst in het bereik.
150
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0
Als u de functie gebruikt voor een geïndexeerde berichtenbibliotheek, mag het aantal posities niet 0 zijn. Anders werkt de automatische lengteaanpassing niet.
Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.1 "Berichtenbibliotheek". Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Analoge numerieke tabel
Geldt niet voor DOP11A-20. Object dat wordt gebruikt om een tabel met analoge numerieke objecten te maken.
10655AEN
Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Het eerste signaal dat in de tabel verschijnt.
Colomns
Aantal kolommen
Zero fill
Geef aan of op lege posities een nul moet staan.
Rows
Aantal rijen
Positions
Aantal posities waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergegeven.
Decimals
Aantal decimalen waarmee de ingevoerde waarde moet worden weergegeven.
Alignment
Geef aan of het invoerveld links uitgelijnd of gecentreerd moet worden geformatteerd.
Table border style
Geef aan of de tabel met een kader moet worden weergegeven.
Item border style
Geef aan of elke cel van de tabel moet worden weergegeven met een kader.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het object.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Engineering units scaling
Deze velden worden gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde. Zie de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
151
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 De tabelrichting wordt vastgelegd op het tabblad [Access]: "horizontaal" of "verticaal". De tabelsignalen worden berekend op basis van de opgegeven richting. Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font], [Access] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118.
Minimum- en maximumwaarden worden alleen gebruikt als het object manoeuvreerbaar is.
TCP/IPcommando's invoeren
Venster waarin een TCP/IP-commando kan worden ingevoerd en kan worden verzonden naar bedieningspanelen en pc's binnen een TCP/IP-netwerk. U kunt, terwijl het systeem in bedrijf is, het vorige commando oproepen met de pijl omhoog en omlaag.
10656AEN
Tabblad [General]
152
Parameter
Beschrijving
No. of columns
Vensterbreedte
No. of rows
Vensterhoogte
Border style
Geef aan welk type kader om het venster moet worden weergegeven.
Enable accelerator keys
Geef aan of u voorgedefinieerde commando's in het venster wilt invoeren met de functietoetsen F1-F4 of de tiptoetsen 1-4.
Accelerator keys
Voer een willekeurig commando in dat op de prompt moet verschijnen wanneer de desbetreffende toets wordt ingedrukt.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het venster.
Text
Definieer een kleur voor de tekst in het venster.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Andere tabbladen De functies op de tabbladen [Font] en [Dynamics] worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" op bladzijde 118. Commando's voor de TCP/IP-commando-invoer Commando
Beschrijving
IPCONFIG
Roept het huidige IP-adres voor het bedieningspaneel op en geeft dit adres weer.
PING
Controleert of een waarde beschikbaar is.
ROUTE
Voor het weergeven, toevoegen en verwijderen van routes.
ARP
Voor het weergeven, toevoegen en verwijderen van IP-hardware-adressen.
Zie voor meer informatie over TCP/IP-netwerken hoofdstuk 9.2 "Netwerkcommunicatie".
Grafische blokken bedienen
Geldt niet voor DOP11A-30 en DOP11A-50.
Manoeuvreerbare objecten selecteren
Druk op de pijltoetsen om tussen de manoeuvreerbare objecten te wisselen. Het object wordt geselecteerd op basis van het volgende principe:
Druk op de pijltoetsen om tussen de manoeuvreerbare objecten te wisselen. Een geselecteerd object wordt aangeduid door een knipperend kader.
De cursorpositie bevindt zich in het midden van een kruis. Als u op de rechterpijltoets drukt, wordt het eerste object geselecteerd dat zich in gebied "A" bevindt (zie afbeelding). Als het systeem geen object vindt in de smalle rechterstrook, wordt gebied "a" doorzocht. Als u op de pijltoets omlaag drukt, worden er objecten gezocht in de gebieden "B" en "b". Als u op de linkerpijltoets drukt, worden de gebieden "C" en "c" doorzocht. Als u op de pijltoets omhoog drukt, zoekt het systeem naar objecten in de gebieden "D" en "d".
x c
D
C b
d A
B
a 53964AXX
x = cursorpositie
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
153
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Digitale objecten
De status van digitale objecten, tekstobjecten, symboolobjecten en opgevulde objecten wordt gewijzigd als u op de Enter-toets drukt. Als de verhogings- en verlagingsfuncties aan de functietoetsen zijn gekoppeld, wordt het signaal dat aan het object met deze toetsen is gekoppeld, geactiveerd of gereset.
Analoge objecten
ASCII-objecten Plaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Voer de gewenste tekst in en beëindig de invoer door op de Enter-toets te drukken. Berichtobjecten Plaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gedefinieerd dat aan het object is gekoppeld. Meerkeuze-objecten Plaats de cursor op het object en druk op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gedefinieerd dat aan het object is gekoppeld. Numerieke objecten Voer de waarde in en druk op de Enter-toets om een numeriek object te besturen. Als de ingevoerde waarde te hoog of te laag is, wordt de geldige minimum- of maximumwaarde voor het object weergegeven. Deze informatie wordt ook weergegeven als u op de Enter-toets drukt terwijl het object manoeuvreerbaar is. Numerieke tabelobjecten Als een tabelobject gemarkeerd is, kunt u op de Enter-toets drukken om de eerste cel van de tabel te selecteren. U kunt de cursor vervolgens met de pijltoetsen over de cellen verplaatsen. Wijzig de waarde van de geselecteerde cel en druk op de Enter-toets. Schuifregelaarobjecten U bestuurt het object met de pijltoetsen door de cursor over het object te bewegen en op de Enter-toets te drukken. De waarde kan vervolgens met de pijltoetsen worden verhoogd of verlaagd. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. De waarde wordt verhoogd of verlaagd met het getal dat overeenkomt met de objectinstelling onder Scale ticks. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. Het object kan ook via de verhogings- en verlagingsfuncties worden bestuurd. Het object moet hiervoor echter wel gekoppeld zijn aan functietoetsen. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
154
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Staafobjecten Bij staafobjecten kunnen de minimum- en maximumindicators voor de desbetreffende waarde worden gewijzigd (gereset) door de cursor op het object te plaatsen en op de Enter-toets te drukken. Bij bedieningspanelen met touchscreen worden de minimum- en maximumindicators gereset als u de staaf aanwijst. Trendobjecten Geldt niet voor DOP11A-20. Trendcurven kunnen in de bedrijfsmodus worden gebruikt om historische gegevens weer te geven. Selecteer het gewenste trendobject en druk op de Enter-toets. Er wordt een dialoogvenster geopend. Selecteer een periode en datum voor de data die moeten worden weergegeven. In het onderste gedeelte van het dialoogvenster wordt "History" weergegeven. Druk nogmaals op de Enter-toets om terug te keren naar de real-timeweergave. De trenddata worden in bestanden opgeslagen. De naam wordt opgegeven wanneer het trendobject wordt gedefinieerd.
10657AXX
Andere objecten
Digitale klok De digitale klok (real-timeklok) wordt ingesteld door het object te selecteren en de gewenste tijd in te voeren. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. Als u de controllerklok gebruikt, moet u deze instellen in de bedrijfsmodus.
Sprongobjecten Selecteer het gewenste object en druk op de Enter-toets. TCP/IP-commando's invoeren TCP/IP-commando's kunnen worden ingevoerd op een geselecteerde regel. U kunt het vorige commando oproepen door op de pijlen omhoog en omlaag te drukken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
155
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0 Touchscreen gebruiken
Deze paragraaf heeft alleen betrekking op type DOP11A-30 en DOP11A-50. Bedieningspanelen met touchscreen hebben geen geïntegreerd toetsenbord. De volledige besturing vindt plaats via het touchscreen. Vanwege de gevoeligheid wordt aangeraden altijd maar één plek op het beeldscherm tegelijkertijd aan te raken. Als u twee plekken tegelijkertijd aanraakt, wordt de plaats tussen deze twee plekken geselecteerd. Als er bedieningspanelen met touchscreen worden gebruikt, kunnen objecten NIET in het tekstblok worden bestuurd.
Als u een niet-manoeuvreerbaar object aanraakt, verschijnt de melding "Not maneuverable". Als u een met een wachtwoord beveiligd object aanraakt, verschijnt de melding "Access denied".
Digitale objecten
De status van digitale objecten, tekstobjecten, symboolobjecten en opgevulde objecten wordt gewijzigd als u deze objecten met een vinger aanraakt.
Analoge objecten
ASCII-objecten Druk op het object. Er verschijnt een alfanumeriek toetsenbord op het beeldscherm. Voer de gewenste tekst in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. Meerkeuze-objecten Druk op het object. Er wordt een keuzelijst geopend. Selecteer het gewenste object door de desbetreffende positie aan te raken. Numerieke objecten Druk op het object. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven. Voer de gewenste waarde in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. Numerieke tabelobjecten Druk op een cel in het tabelobject. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven. Voer de gewenste waarde in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. Schuifregelaarobjecten Het object wordt bestuurd door de knoppen aan te raken en te slepen. Staafdiagramobjecten Druk op de staaf om de minimum-/maximumindicators te resetten.
156
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Grafische weergave en besturing
I
7
0 Trendobjecten Trendcurven kunnen in de bedrijfsmodus historische gegevens weergeven. Druk op het object. Er wordt een knoppenbalk onder de trend geopend. Dubbele pijlen
Verplaatsen de trend één scherm horizontaal
Enkele pijlen
Verplaatsen de trend een half scherm horizontaal
–
Vergroot de trendweergave
+
Verkleint de trendweergave
^
Terug naar de basisinstelling
Klik nogmaals op het object om terug te keren naar de real-timeweergave.
10658AXX
Andere objecten
Digitale klok Druk op het object. Er wordt een numeriek toetsenbord weergegeven. Voer de gewenste tijd in door het toetsenbord aan te raken. Beëindig de bewerking met de Entertoets. Sprongobjecten Raak het object met uw vinger aan om een sprong te uit te voeren.
Alfanumeriek toetsenbord
Het alfanumerieke toetsenbord verschijnt bijvoorbeeld als een ASCII-object wordt bestuurd.
10659AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
157
7
I
Programmeren Grafische weergave en besturing
0
Toets
Beschrijving
A–Z
Deze toetsen worden gebruikt om de gewenste tekst in te voeren.
ESC
Verbergt het toetsenbord, waarna u teruggaat naar het vorige menu.
Ä
Wist een teken links van de huidige positie.
CLR
Wist alle ingevoerde tekens.
DEL
Wist het teken op de plaats van de cursor. Bevestigt de verrichte instelling en verbergt het toetsenbord.
Keuzelijsten
@
Wordt gebruikt om het teken @ in te voeren.
>>
Verplaatst de cursor naar rechts.
<<
Verplaatst de cursor naar links.
a–z
Schakelt tussen kleine en hoofdletters.
0–9
Schakelt tussen letters, cijfers en speciale tekens.
SPC
Opent een keuzelijst met speciale tekens.
MAIL
Opent een lijst met e-mailadressen.
Naast de alfanumerieke en numerieke toetsenborden worden ook keuzelijsten weergegeven. In sommige gevallen kunt u de acceleratietoets gebruiken om keuzelijsten op te vragen. Gebruik de pijlen in de keuzelijst om de bovenste of onderste lijstwaarde weer te geven. Druk op [CANCEL] om de lijst te sluiten zonder een keuze te maken.
10660AXX
Touchscreen kalibreren
158
Het touchscreen moet eens per jaar worden gekalibreerd. Onderbreek hiervoor de stroomvoorziening naar het bedieningspaneel. Zet de schakelaar aan de zijkant of aan de achterkant van het bedieningspaneel in stand 2. Schakel vervolgens opnieuw de stroomvoorziening in.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Op tekst gebaseerde weergave en besturing
I
7
0
7.5
Op tekst gebaseerde weergave en besturing De op tekst gebaseerde weergave en besturing zijn geschikt voor het maken van verschillende rapportages, zoals dagrapporten, statusrapporten, enz. Elk rapport bestaat uit tekstblokken die zowel statische als dynamische tekst kunnen bevatten. Informatie over de structuur van een dergelijk rapport vindt u in hoofdstuk 8.5 "Rapporten afdrukken". In dit hoofdstuk worden tekstobjecten in tabellen weergegeven. Vervolgens wordt elk object apart beschreven.
Op tekst gebaseerde afdrukken worden niet ondersteund als Unicode wordt toegepast.
Algemene parameters Schaalverdeling van technische eenheden De parameters offset en gain worden gebruikt om de registerwaarde om te zetten in een weergavewaarde volgens de onderstaande vergelijking. Weergavewaarde=offset+gain*registerwaarde Als u een objectwaarde in de bedrijfsmodus via het bedieningspaneel wijzigt, wordt de weergavewaarde op basis van de onderstaande vergelijking op schaal gebracht. Registerwaarde=(displaywaarde-offset)/gain De schaalverdeling is niet van invloed op de gedefinieerde maximum- en minimumwaarden of op het aantal decimalen.
De verhogings- en verlagingsfuncties zijn van invloed op de registerwaarde voor het manoeuvreerbare object, maar niet op de weergavewaarde.
Berekening van technische eenheden De functie [Offset/gain calculation] dient als hulpmiddel bij de berekening van de parameters offset en gain. Voer de waarde van offset en gain voor het object in op het tabblad [General] en klik op [Calculation].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
159
I
7
Programmeren Op tekst gebaseerde weergave en besturing
0 Vervolgens wordt het onderstaande dialoogvenster geopend.
10661AEN
In dit dialoogvenster definieert u het interval voor de waarde van de controller en het bedieningspaneel. De functie bepaalt de juiste waarde voor de parameters offset en gain.
Toegang
10662AEN
Onder [Access] kunt u bepalen of het object manoeuvreerbaar moet zijn. Voer ook de minimum- en maximumwaarde in. Bovendien kunt u het beveiligingsniveau voor het object opgeven. De beveiligingsniveaus worden gedefinieerd onder [Functions] / [Passwords]. Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
160
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Op tekst gebaseerde weergave en besturing
I
7
0 Het dialoogvenster [Message] ziet er als volgt uit.
10663AEN
Geef een [Input range] op voor de eerste en de laatste tekst van het bereik. Een bereik met maximaal 64 teksten kan in de bedrijfsmodus worden gemanoeuvreerd. Tekstobjecten Dynamische objecten Symbool
Object
Beschrijving
Analoog numeriek
Geeft de waarde weer in een numerieke vorm.
Datum/tijd
Stel de datum en de tijd in.
Digitale tekst
Wisselt tussen twee teksten, afhankelijk van de status van het digitale signaal.
Meerkeuze
Wordt gekoppeld aan een dataregister dat maximaal acht verschillende statuswaarden kan aannemen. Aan elke status kan een tekst van maximaal 30 tekens worden toegewezen.
Sprong
U gaat naar een ander blok.
Staafdiagram
Geeft de waarden weer in de vorm van een staafdiagram.
Tekst
Bestuurt ASCII-tekenreeksen.
Bericht
Object dat tekst uit een berichtenbibliotheek weergeeft.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
161
7
I
Programmeren Op tekst gebaseerde weergave en besturing
0 Tekstblokken bedienen Een tekstblok bestaat uit tekstrijen met statische en dynamische objecten. De dynamische objecten geven de huidige status weer voor signalen waaraan de objecten zijn gekoppeld. Bepaalde dynamische objecten kunnen worden gemanoeuvreerd. De status van deze objecten kan in de bedrijfsmodus worden gewijzigd. Om een manoeuvreerbaar object te wijzigen, gebruikt u de pijltoetsen en plaatst u de cursor op het object dat u wilt wijzigen. In tekstblokken kan verticaal maar niet horizontaal worden gebladerd. Objecten in tekstblokken kunnen niet worden bestuurd als u een bedieningspaneel met touchscreen gebruikt.
Digitale objecten
Digitale objecten worden bediend door het gewenste object te selecteren. Druk vervolgens op de Enter-toets om de objectstatus te wijzigen.
Analoge objecten
Analoge objecten en datum-/tijdobjecten Om deze objecten te bedienen, plaatst u de cursor op het gewenste object. Voer vervolgens de nieuwe waarde in. Beëindig de bewerking met de Enter-toets. U kunt de wijzigingen annuleren voordat u op de Enter-toets drukt. Verlaat hiertoe het veld met de toets [Å] of [Ç]. De originele waarde blijft dan behouden. Tekstobjecten Als u een tekstobject wilt bedienen, selecteert u het object en drukt u op de Enter-toets. Vervolgens wordt een invoerveld weergegeven. Dit invoerveld verschijnt op de eerste of de laatste regel, afhankelijk van de positie van het object op het beeldscherm. Als de tekst langer is dan de breedte van het beeldscherm, wordt er in het invoerveld gebladerd. Druk op de Enter-toets om de ingevoerde gegevens te bevestigen. Berichtobjecten Als u een berichtobject wilt bedienen, verplaatst u de cursor met de pijltoetsen naar het gewenste object en drukt u op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst op het beeldscherm weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gewijzigd dat aan het object is gekoppeld. Meerkeuze-objecten Als u een meerkeuze-object wilt bedienen, verplaatst u de cursor met de pijltoetsen naar het gewenste object en drukt u op de Enter-toets. Er wordt een keuzelijst op het beeldscherm weergegeven met alle beschikbare statuswaarden. Selecteer de gewenste status en druk op de Enter-toets. Hierdoor wordt het analoge signaal gewijzigd dat aan het object is gekoppeld.
162
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project verzenden
I
7
0 Sprongobjecten Selecteer het gewenste object en druk op de Enter-toets. Staafobjecten De indicators voor de minimum- en maximumwaarde kunnen op de huidige waarde voor het staafobject worden ingesteld. Selecteer het object en druk op de Enter-toets.
7.6
Project verzenden U moet het project van de pc (waar het is geprogrammeerd) naar het bedieningspaneel verzenden om het op het bedieningspaneel te kunnen gebruiken. Sluit de pc waarop HMI-Builder is geïnstalleerd aan op het bedieningspaneel met de kabel PCS11A.
Bedieningspaneel instellen
Het bedieningspaneel hoeft gewoonlijk niet te worden ingesteld. De verzending van het project wordt aangestuurd door HMI-Builder. Indien nodig worden de verzendparameters van het bedieningspaneel in de configuratiemodus ingesteld onder [Setup] / [Port parameters] / [HMI-Builder].
De communicatie-instellingen voor HMI-Builder en bedieningspaneel moeten gelijk zijn.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
163
7
I
Programmeren Project verzenden
0 Verzendinstellingen
De verzending wordt aangestuurd door HMI-Builder. In HMI-Builder kunt u verzendinstellingen doorvoeren onder [Transfer] / [Project].
10703AEN
164
Parameter
Beschrijving
Percent complete
Geeft tijdens de verzending aan hoeveel procent van het project al is verzonden.
Byte count (kB)
Geeft tijdens de verzending aan hoeveel kB al is verzonden.
Time elapsed
Geeft aan hoeveel tijd verstreken is sinds de zend-, ontvangst- of testfunctie is uitgevoerd.
Status
Geeft de verzendstatus aan en het projectdeel dat op dit moment wordt verzonden, bijvoorbeeld instellingen, individuele blokken, alarmgroepen, individuele symbolen en functietoetsen.
Info
Geeft de vastgelegde driver aan die wordt verzonden naar het bedieningspaneel.
Retries
Als er zich problemen voordoen bij de verzending doet HMI-Builder verschillende pogingen voordat het proces wordt afgebroken.
Terminal version
Geeft het huidige type bedieningspaneel en het versienummer van het systeemprogramma aan nadat de verbinding met het bedieningspaneel tot stand is gebracht.
Test project on send
Met deze optie wordt het project automatisch getest voordat het wordt verzonden.
Automatic terminal RUN/TRANSFER switching
Als dit selectievakje is ingeschakeld, wordt het bedieningspaneel automatisch in de zendmodus gezet. Na de verzending keert het bedieningspaneel terug naar de vorige status.
Check terminal version
Via deze optie wordt de versie van het systeemprogramma van het bedieningspaneel vergeleken met de ingestelde versie van het project in HMI-Builder.
Send complete project
Geef aan of het hele project moet worden verzonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project verzenden
I
7
0
Parameter
Beschrijving
Partial send options
Block
Delete
Download driver
All
Alle blokken worden naar het bedieningspaneel gezonden.
None
Er worden geen blokken naar het bedieningspaneel gezonden.
From to
Geef een reeks blokken op die naar het bedieningspaneel moet worden gezonden.
Alarms
Er worden alarmen naar het bedieningspaneel gezonden.
Symbols
Er worden symbolen naar het bedieningspaneel gezonden.
Time channels
Er worden tijdkanalen naar het bedieningspaneel gezonden.
LEDs
Er worden LED's naar het bedieningspaneel gezonden.
Message library
De berichtenbibliotheek wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Setup
De configuratie onder Setup wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Function keys
De functietoetsen worden naar het bedieningspaneel gezonden.
Passwords
De wachtwoorden worden naar het bedieningspaneel gezonden.
Data exchange
De data-uitwisseling wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Trend data
Alle in het bedieningspaneel opgeslagen trenddata worden verwijderd.
Recipe data
Alle in het bedieningspaneel opgeslagen receptdata worden verwijderd.
Never
De driver wordt nooit gedownload.
Always
De driver wordt altijd gedownload.
Automatic
De driver wordt gedownload naar het bedieningspaneel als de drivers van het bedieningspaneel en van het huidige project van elkaar verschillen of dezelfde versie hebben.
Set terminal clock
De pc-klok wordt naar het bedieningspaneel gezonden.
Send
Zendt het project naar het bedieningspaneel met de gedefinieerde instellingen.
Receive
HMI-Builder laadt het project dat in het bedieningspaneel beschikbaar is. Hierdoor wordt het actieve project in HMI-Builder overschreven. Er moet een actief project in HMI-Builder aanwezig zijn om een project van het bedieningspaneel te kunnen laden.
Verify
Controleert of het actieve project in HMI-Builder gelijk is aan het project in het bedieningspaneel.
Stop
Als u op deze knop klikt, stopt de actieve verzending.
Settings
Hier worden de verzendparameters geconfigureerd. De waarden van deze parameters moeten overeenkomen met de waarden in het bedieningspaneel.
U kunt de communicatieparameters oproepen via [Transfer] / [Comm. settings] of door te klikken op de knop [Settings] in het dialoogvenster [Project Transfer].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
165
7
I
Programmeren Project verzenden
0
10704AEN
Instellingen in het dialoogvenster met de communicatieparameters. Parameter
Beschrijving
Use TCP/IP transfer
Geef aan of het project via TCP/IP moet worden verzonden. Zie de paragraaf "TCP/IP-verzending" op bladzijde 167.
Use serial transfer
Geef aan of het project serieel moet worden verzonden. Zie de paragraaf "Seriële verzending" op bladzijde 167.
Use modem transfer
Geef aan of het project via een modem moet worden verzonden. Zie de paragraaf "Modemverzending" op bladzijde 167.
Port
Selecteer een communicatiepoort voor de pc.
Baud rate
Leg de baudrate vast.
Timeout (ms)
Geef het aantal milliseconden tussen twee verzendpogingen op.
Retries
Geef aan hoeveel verzendpogingen moeten worden ondernomen voordat het proces wordt afgebroken.
Speed set manually
Wordt alleen gebruikt voor oudere versies van bedieningspanelen bij modemcommunicatie. De verzendsnelheid moet in het bedieningspaneel en in HMI-Builder handmatig op dezelfde waarde worden ingesteld. Het bedieningspaneel moet handmatig in de zendmodus worden gezet.
Parity
Selecteer een type pariteitscontrole.
Data bits
Aantal databits voor de verzending. De waarde moet 8 zijn.
Stop bits
Selecteer het aantal stopbits voor de verzending.
Er kunnen communicatiefouten optreden als er andere Windows-toepassingen worden uitgevoerd tijdens de projectverzending. Sluit alle andere programma's om deze foutbron uit te sluiten. Tijdens de verzending van blokken wordt rekening gehouden met bestaande koppelingen aan symbolen.
166
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project verzenden
I
7
0 TCP/IPverzending
Geldt niet voor DOP11A-10. Als u een project via TCP/IP wilt verzenden, selecteert u de optie [Use TCP/IP transfer] in het menu [Transfer] / [Communication parameters]. Als u op de knop [Send] klikt in het dialoogvenster [Project Transfer], wordt het volgende venster geopend:
10705AEN
Parameter
Beschrijving
Host address
Hier wordt het IP-adres vastgelegd van het bedieningspaneel waarnaar de gegevens worden verzonden.
Terminal control port
Bevat het TCP/IP-poortnummer voor de omschakeling van RUN naar Transfer. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. De standaardinstelling is 6001.
Transfer port
Bevat het TCP/IP-poortnummer voor de verzending (projectverzendingsserver). Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. De standaardinstelling is 6000.
User ID
Voer de gebruikersnaam in die bij het testen van de omschakeling van RUN naar Transfer wordt gebruikt. De gebruikersnaam wordt niet gebruikt als het bedieningspaneel zich al in de zendmodus bevindt.
Password
Voer het wachtwoord in dat bij het testen van de omschakeling van RUN naar Transfer wordt gebruikt. Het wachtwoord wordt niet gebruikt als het bedieningspaneel zich al in de zendmodus bevindt.
Save password in project
Selecteer dit selectievakje om het wachtwoord en de gebruikersnaam op te slaan. Het wachtwoord en de gebruikersnaam hoeven dan niet meer te worden ingevoerd.
Seriële verzending
Als u serieel wilt verzenden, selecteert u de optie [Use serial transfer] in het menu [Transfer] / [Comm. settings]. Als u op de knop [Send] klikt in het dialoogvenster [Project Transfer], wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden.
Modemverzending
Als u via een modem wilt verzenden, selecteert u de optie [Use modem transfer] in het menu [Transfer] / [Comm. settings]. Als u op de knop [Send] klikt in het dialoogvenster [Project Transfer], wordt het project naar het bedieningspaneel verzonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
167
7
I
Programmeren Project verzenden
0 Modeminstellingen
Voor het modem dat is aangesloten op het bedieningspaneel moeten de volgende instellingen worden verricht: AT &F E0 Q1 &D0 &K0 &W Voor het modem dat is aangesloten op de pc moeten de volgende instellingen worden verricht: AT &F &D0 &K0 &W De modemcommando’s worden in de volgende tabel verklaard.
Commando
Beschrijving
AT
Meldt het modem een inkomend signaal. AT verschijnt vóór elk commando.
&F
Herstelt de fabrieksinstellingen van het modem.
&E0
Schakelt de echo uit.
Q1
Onderdrukt de retourmeldingen.
&D0
Het modem negeert het DTR-signaal.
&K0
Geen flowcontrol.
&W
Slaat de instellingen op.
Het modem moet op "autoanswer" zijn ingesteld om verzending mogelijk te maken.
168
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Project verzenden
I
7
0 Communicatieinstellingen
1. Configureer het modem. 2. Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Transfer] / [Comm.settings]. Selecteer [Use modem transfer].
10706AEN
3. Geef een poort op en stel [Baud rate], [Parity] en [Stop bits] in. 4. Gebruik het programma [DOP Tools] / [DOP Modem Connect] om de verbinding tot stand te brengen. 5. Selecteer vervolgens in HMI-Builder de menuoptie [Transfer].
10707AEN
6. Selecteer [Automatic terminal RUN/TRANSFER switching].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
169
I
7
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
0
7.7
Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP Deze paragraaf geldt niet voor DOP11A-10. De bedieningspanelen DOP11A-20 tot DOP11A-50 kunnen van verschillende uitbreidingskaarten worden voorzien om de communicatiemogelijkheden uit te breiden. De uitbreidingskaarten PFE11A en PFP11A worden gebruikt om de bedieningspanelen in een ETHERNET-netwerk met TCP/IP-communicatie of in een PROFIBUS-DPnetwerk te integreren. PROFIBUS-DP is een open industriële veldbusnorm die per leverancier kan verschillen en voor talrijke toepassingen kan worden gebruikt. PROFIBUS-DP stelt eenheden van verschillende leveranciers in een netwerk ertoe in staat effectief met elkaar te communiceren. De uitbreidingskaart PFP11A voor PROFIBUS-DP wordt geleverd met een diskette (GSD-bestand) die de apparaatinformatie bevat voor de PROFIBUS-configuratie van het bedieningspaneel.
Instellingen in de programmeersoftware
SEW-EURODRIVE levert de bedieningspanelen van de serie DOP met een ingebouwde optiekaart. Dit betekent dat de noodzakelijke instellingen van HMI-Builder standaard al zijn geconfigureerd omdat het desbetreffende project al in de fabriek is geladen. De noodzakelijke instellingen van de programmeersoftware worden echter wel in het volgende gedeelte beschreven.
Uitbreidingskaart PFE11A voor ETHERNET TCP/IP Instellingen van de programmeersoftware
Insteekplaats opgeven 1. Selecteer [Setup] / [Peripherals].
10774AEN
170
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
I
7
0 2. Meld de optiekaart bij een passende insteekplaats aan. De volgende toewijzing wordt gebruikt: Bedieningspaneel
Optiekaart
DOP11A-10
Geen optie mogelijk.
Insteekplaats
DOP11A-20
PFE11A
1
DOP11A-20
PFP11A
1
DOP11A-30
PFE11A
1
DOP11A-30
PFP11A
1
DOP11A-40
PFE11A
1
DOP11A-40
PFP11A
1
DOP11A-40
PFE11A en PFP11A
1 (PFE11A) 2 (PFP11A)
DOP11A-50
PFE11A
1
DOP11A-50
PFP11A
1
DOP11A-50
PFE11A en PFP11A
1 (PFE11A) 2 (PFP11A)
3. Klik met de rechtermuisknop op de desbetreffende insteekplaats en selecteer [Properties].
10775AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
171
7
I
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
0 4. Kies het type uitbreidingskaart: in dit geval PFE11A.
10776AEN
5. Klik vervolgens op [OK].
TCP/IP-instellingen De TCP/IP-instellingen worden verricht onder [Peripheral configuration].
Afbeelding 55: periferieconfiguratie
10777AEN
1. Sleep [TCP/IP Connection 1] met de muis van [Unused functions] naar [PFE11A] onder [Slot]. De knipperende pijlen geven de positie aan waar de verbinding kan worden neergezet. [TCP/IP Connection 2] is pas beschikbaar nadat u [TCP/IP Connection 1] hebt geselecteerd.
172
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
I
7
0 2. Selecteer [TCP/IP- Connection 1]. Klik met de rechtermuisknop en selecteer [Properties] om de instellingen voor het TCP/IP-netwerk te verrichten.
10778AEN
In het dialoogvenster wordt de verbinding benoemd en worden IP-adres en subnetmask gedefinieerd. Parameter
Beschrijving
Connection name
Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Deze parameter hoeft niet te worden opgegeven.
Host configuration
Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-instellingen uit het dialoogvenster gebruikt. Alle andere opties worden gebruikt als een server een of meer TCP/IP-parameters aan het bedieningspaneel toewijst.
IP address and subnet mask
Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt. De netwerkaansluiting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IP-adressen tussen 192.168.1.1 en 192.168.1.254 worden aanbevolen voor een lokaal netwerk dat alleen uit bedieningspanelen bestaat.
Gateway
Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het internet kan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-database.
3. Klik vervolgens op [OK] om uw instellingen te bevestigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
173
7
I
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
0 ETHERNETverbindingen
In de volgende paragraaf wordt een voorbeeld gegeven voor ETHERNET-verbindingen. Verbinding tussen verschillende bedieningspanelen. HUB
54509ANL
Afbeelding 56: verbinding tussen verschillende bedieningspanelen
•
De maximale lengte tussen bedieningspaneel en hub is 100 m.
•
Het maximum aantal bedieningspanelen per hub is afhankelijk van het aantal beschikbare poorten op de hub.
•
De kabel is een afgeschermde twisted pair-kabel van het type CAT5 met RJ45-aansluitingen.
TCP/IP-instellingen voor de knooppunten
10779AEN
174
10780AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
I
7
0 Uitbreidingskaart PFP11A voor PROFIBUS-DP Instellingen in de programmeersoftware
Insteekplaats opgeven 1. Selecteer de menuoptie [Setup] / [Peripherals].
10774AEN
2. Meld de optiekaart bij een passende insteekplaats aan. De volgende toewijzing wordt gebruikt: Bedieningspaneel
Optiekaart
DOP11A-10
Geen optie mogelijk.
Insteekplaats
DOP11A-20
PFE11A
1
DOP11A-20
PFP11A
1
DOP11A-30
PFE11A
1
DOP11A-30
PFP11A
1
DOP11A-40
PFE11A
1
DOP11A-40
PFP11A
1
DOP11A-40
PFE11A en PFP11A
1 (PFE11A) 2 (PFP11A)
DOP11A-50
PFE11A
1
DOP11A-50
PFP11A
1
DOP11A-50
PFE11A en PFP11A
1 (PFE11A) 2 (PFP11A)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
175
7
I
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
0 3. Klik met de rechtermuisknop op de desbetreffende insteekplaats en selecteer [Properties].
10775AEN
4. Kies het type uitbreidingskaart: in dit geval PFP11A. Klik vervolgens op [OK].
10781AEN
5. Open het dialoogvenster [Settings] om [Input/Output area size] te definiëren voor de PROFIBUS-DP-configuratie.
10782AEN
De standaardwaarde is 32 bytes. Als u de instellingen wijzigt, moet het bedieningspaneel opnieuw worden opgestart nadat het project is verzonden. Onderbreek hiertoe kortstondig de voeding van het bedieningspaneel. De nieuwe instelling wordt dan actief.
176
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Uitbreidingskaarten voor ETHERNET en PROFIBUS-DP
I
7
0 6. Klik op [OK] om de instellingen te bevestigen. 7. Sleep de controller die als PROFIBUS DP-master fungeert (controller 1 of controller 2) van [Unused functions] naar de insteekplaats met de geïnstalleerde uitbreidingskaart.
10783AEN
8. Sluit de configuratie van de uitbreidingskaart [PFP11A] af door het venster [Peripheral configuration] te sluiten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
177
I
7
Programmeren Indexadressering
0
7.8
Indexadressering Zonder indexadressering is een object altijd aan hetzelfde register (IPOS-variabele of parameternummer) gekoppeld. Hierdoor kan alleen de waarde van dit register in het object worden weergegeven. Met de indexadressering kunt u echter in de bedrijfsmodus kiezen uit welk register een object de weergavewaarde moet lezen. Hiertoe kan de waarde in het indexregister worden toegevoegd aan het adres voor het register dat een analoog signaal in het object weergeeft. In het algemeen geldt de volgende formule: Weergavewaarde=registerinhoud (objectadres + inhoud indexregister) Als de inhoud van het indexregister 2 is en het adres van het register dat in het object wordt aangegeven 100 is, wordt de in het object weergegeven waarde uit register 102 opgeroepen. Als de waarde in het indexregister wordt gewijzigd in 3, wordt de waarde voor het object in plaats daarvan uit register 103 opgeroepen. Het indexregister wordt per project gedefinieerd. Deze instelling wordt verricht onder [Setup] / [Index register]. In elk project kunnen maximaal acht indexregisters worden gebruikt. Elk indexregister kan voor meer dan één object worden gebruikt. In de objecten die voor het project worden gebruikt, wordt aangegeven of er een indexadressering wordt gebruikt en welk register als indexregister fungeert. Hiertoe wordt in het dialoogvenster van het object rechts naast het opgegeven analoge signaal I1 tot I8 geselecteerd voor het object.
10448AEN
In het volgende gedeelte worden drie motoren bestuurd door een blok. De motorparameters voor koppel en snelheid zijn in zes verschillende registers opgeslagen. Een van de motoren wordt in een blok geselecteerd. Het huidige koppel en de snelheid voor de geselecteerde motor worden in het blok weergegeven. Als er een andere motor wordt geselecteerd, moeten in plaats daarvan echter het huidige koppel en de snelheid van deze andere motor worden weergegeven. Hiervoor wordt de indexadressering gebruikt.
178
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Indexadressering
I
7
0
Motor 1
Koppel in register D101 Snelheid in register D201
Motor 2
Koppel in register D102 Snelheid in register D202
Motor 3
Koppel in register D103 Snelheid in register D203
Register D0 wordt gedefinieerd als [Indexregister 1] onder [Setup] / [Index registers]. De waarde in het register bepaalt voor welke motor koppel en snelheid worden weergegeven.
10449AEN
Als de waarde in D0 1 is, moeten het koppel en de snelheid voor motor 1 worden weergegeven. Als de waarde 2 of 3 is, moeten de parameters voor motor 2 of 3 worden weergegeven. De waarde in register D0 wordt bestuurd door een meerkeuze-object waarin de teksten Motor 1, Motor 2 en Motor 3 verschijnen. Deze drie opties worden daarnaast manoeuvreerbaar gemaakt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
179
7
I
Programmeren Indexadressering
0
10450AEN
Koppel en snelheid worden in de vorm van twee numerieke objecten weergegeven. In het object voor het koppel wordt "D100" als analoog signaal en "I1" als indexregister vermeld.
10451AEN
In het object voor de snelheid wordt "D200" als analoog signaal en "I1" als indexregister vermeld. Het manoeuvreerbare meerkeuze-object maakt het mogelijk de opties Motor 1, Motor 2 en Motor 3 op te roepen in de bedrijfsmodus. Afhankelijk van uw keuze wordt de waarde 1, 2 of 3 in het register D0 opgeslagen. De waarde in het register D0 wordt opgeteld bij de adressen van de objecten die koppel en snelheid weergeven. Zo kan het object de waarden van register D101, D102 of D103 of register D201, D202 of D203 weergeven.
180
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Programmeren Indexadressering
I
7
0
10452AEN
[1] Meerkeuze-objecten – analoog signaal D0 [2] Numeriek object – analoog signaal D100, indexregister D0 [3] Numeriek object – analoog signaal D200, indexregister D0
Naast de indexregisters kunnen nog andere suffixen worden opgegeven. Het indexregister wordt niet dubbelgeteld als er 32-bits registers worden gebruikt.
Als het bedieningspaneel op een BDTP-netwerk wordt aangesloten, moet hetzelfde indexregister zowel in de server als in de client worden opgegeven omdat de indexering in de serverdriver plaatsvindt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
181
I
8
Regelaarfuncties Berichtenbibliotheek
0
8
Regelaarfuncties
8.1
Berichtenbibliotheek Met de functie [Message library] kunt u teksttabellen aanmaken waarin waarden tussen 0 en 65535 aan teksten worden gekoppeld. De functie [Message library] wordt o.a. gebruikt voor de weergave van elke stap in een reeksbesturing. De functie kan ook worden gebruikt voor de weergave van foutcodes. Een analoog signaal genereert foutcodes die zijn gekoppeld aan teksten in een tekstblok. De functie wordt ook gebruikt om aan analoge signalen specifieke waarden toe te wijzen die worden bepaald door de geselecteerde teksten. De berichtenbibliotheek bestaat uit een of meer teksttabellen die elk maximaal 512 tekenreeksen kunnen bevatten. Elke tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan. Activeer deze optie onder [Functions] / [Message library]. Parameter
Beschrijving
Library
Voer een nummer in voor de berichtenbibliotheek.
Name
Voer een naam in voor de berichtenbibliotheek.
U kunt een berichtenbibliotheek bewerken door een bibliotheek te selecteren en op [Edit] te klikken. Er kunnen verschillende bewerkingsvensters tegelijkertijd worden weergegeven. Parameter
Beschrijving
Text no.
Voer een nummer in voor de tekst (0 – 65535).
Text
Een willekeurige tekst die wordt opgeroepen zodra het huidige signaal het tekstnummer voor de tekst aanneemt.
Voorbeeld Om deze functie uit te leggen, wordt hier een eenvoudig voorbeeld gegeven. Elke stap van de volgordebesturing wordt beschreven.
D0=0
[1]
D0=1
[2]
D0=2
[3]
D0=3
[4]
54131AXX
182
[1]
Het voorwerp wordt op de lopende band gelegd.
[2]
Werkstuk X wordt gemonteerd.
[3]
Werkstuk Y wordt gemonteerd.
[4]
Het voorwerp wordt van de lopende band verwijderd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Berichtenbibliotheek
I
8
0 Maak eerst een berichtenbibliotheek aan met de naam "Maskin2". 1. Selecteer de menuoptie [Functions] / [Message library]. 2. Wijs een nummer (in dit geval "2") en een naam ("Maskin2") toe aan de bibliotheek. 3. Klik op [Add]. U hebt nu een berichtenbibliotheek aangemaakt met de naam "Maskin2". U moet vervolgens de verschillende teksten in de bibliotheek definiëren. 4. Selecteer de bibliotheek en klik op [Edit]. Definieer het tekstnummer en de tekst in dit dialoogvenster. Het tekstnummer vertegenwoordigt de waarde voor het analoge signaal dat aan het berichtobject is gekoppeld. Onder Text bevindt zich de tekst die in het berichtobject verschijnt. Als de berichtenbibliotheek is voltooid, moet er een berichtobject in de toepassing worden aangemaakt. U kunt de berichtenbibliotheek in het tekstblok of in het grafische blok aanmaken. 5. Selecteer daartoe het object [Message] in de toolbox. Verplaats de aanwijzer naar de positie waar u het object wilt plaatsen en klik met de muis. 6. Definieer het analoge signaal dat de tekstweergave aanstuurt. 7. In het veld [Library] kunt u de berichtenbibliotheek selecteren van waaruit de tekst moet worden opgeroepen. 8. Selecteer of het object manoeuvreerbaar moet zijn en tussen welke teksten gewisseld moet kunnen worden tijdens de bediening.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
183
I
8
Regelaarfuncties Alarmbeheer
0
8.2
Alarmbeheer Dit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10. Met behulp van de functie [Alarm handling] wordt de operator opmerkzaam gemaakt op gebeurtenissen in het proces die een onmiddellijke actie vereisen. Functie
Beschrijving
Alarm groups
Alarmen kunnen in groepen worden verdeeld om ze bijvoorbeeld naar de mate van belangrijkheid te categoriseren.
Alarm message
Deze functie bepaalt welk signaal een alarm activeert en welke tekst wordt weergegeven als het signaal wordt geactiveerd.
Alarm list
Hier worden de alarmen vermeld die zich hebben voorgedaan terwijl het systeem in bedrijf was.
Alarmafdrukken worden niet ondersteund als Unicode wordt gebruikt.
Alarmen groeperen
Alarmen kunnen afhankelijk van het gebruikte type bedieningspaneel in verschillende groepen worden ingedeeld op het bedieningspaneel. U kunt elke groep andere kleurkenmerken toewijzen (DOP11A-30 tot DOP11A-50). Alarmen kunnen in het alarmblok op groepen worden gesorteerd. U hoeft echter geen alarmgroepen te definiëren.
Alarmgroepen definiëren
Bedieningspaneel
Aantal alarmgroepen
DOP11A-20
4
DOP11A-30
3 ... 5 (afhankelijk van de geselecteerde lettergrootte)
DOP11A-40
16
DOP11A-50
7 ... 11 (afhankelijk van de geselecteerde lettergrootte)
De alarmgroepen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Alarm groups]. De eigenschappen van de alarmgroep worden in het volgende dialoogvenster vastgelegd. Parameter Group name
Door de gebruiker te kiezen naam voor de alarmgroep.
Summary notify
Active
Digitaal signaal dat in de groep wordt gegenereerd als het alarm actief is.
Unacknowledged
Digitaal signaal dat wordt geactiveerd als alarmen in de groep niet zijn bevestigd.
Remote acknowledge
Digitaal signaal dat als het wordt geactiveerd alle alarmen in de groep tegelijkertijd bevestigt.
Colors
184
Beschrijving
Definieer de kleuren voor actieve, bevestigde en inactieve alarmen alsook voor alarmen met een normale status. Geldt alleen voor DOP11A-30 tot DOP11A-50.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Alarmbeheer
I
8
0 Alarmbericht
Alarmberichten worden gedefinieerd onder [Functions] / [Alarms]. Voer hier het alarmbericht in. Maximumlengte van het alarmbericht Bedieningspaneel
Maximumlengte van het alarmbericht
DOP11A-20
38 tekens
DOP11A-30
38 tekens
DOP11A-40
38 tekens
DOP11A-50
78 tekens
Als u een kleinere lettergrootte kiest in de alarmlijst, kunnen er meer tekens worden weergegeven. Het bericht mag digitale of analoge dynamische data bevatten (net als een tekstblok). De alarmtekst kan data uit analoge numerieke objecten alsook digitale tekst weergeven. Als u de cursor naar het invoerveld voor de alarmtekst verplaatst, wordt de toolbox weergegeven en kunt u een object toevoegen. Afhankelijk van de toepassing kunnen er 300 alarmen worden gedefinieerd. Parameter
Beschrijving
Alarm text
De gewenste alarmtekst (kan ook bepaalde dynamische objecten bevatten).
Signal
Hier wordt het signaal (digitaal of analoog) opgegeven dat het alarm activeert bij de overgang naar de gedefinieerde status.
Alarm when
Digitaal signaal is On/Off
Selecteer [On] als er een alarm moet worden gegenereerd op het moment dat het signaal wordt geactiveerd. Selecteer [Off] als er een alarm moet worden gegenereerd op het moment dat het signaal wordt gedeactiveerd.
Analoog signaal is: Equal to
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal gelijk is aan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Not equal to
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal niet gelijk is aan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Less than
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal kleiner is dan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Greater than
Er wordt een alarm gegenereerd als de waarde van het opgegeven analoge signaal groter is dan de waarde die in het volgende veld wordt ingevoerd.
Acknowledge notify
Digitaal signaal dat wordt beïnvloed als het alarm wordt bevestigd. Het signaal wordt standaard geactiveerd.
Reset
Als u het selectievakje [Reset] inschakelt, wordt het bovengenoemde signaal gedeactiveerd wanneer het alarm wordt bevestigd.
Remote acknowledge
Digitaal signaal dat het alarm bevestigt als het wordt geactiveerd.
Alarm group
Bepaalt de alarmgroep voor de definitie (alarm).
Info block
In dit veld wordt een bloknummer of bloknaam voor een tekstblok of grafisch blok ingevoerd. De operator beschikt zo over helpinformatie met de details van het alarm en de maatregelen die eventueel kunnen worden genomen. Als het veld leeg is, is er geen blok aan het alarm gekoppeld. Als het infoblok een tekstblok is, wordt het als bijlage toegevoegd wanneer het alarm als e-mail wordt verzonden. Zie de paragraaf "Alarmen in bedrijfsmodus" op blz. 188.
Mail to address
Alarmen kunnen als e-mail worden verzonden naar een vooraf gedefinieerde ontvanger. Deze e-mail bevat de alarmtekst. Zie de paragraaf "Alarminstellingen" op blz. 188.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
185
8
I
Regelaarfuncties Alarmbeheer
0
Parameter
Beschrijving
Ack. required
Geeft aan of het alarm moet worden bevestigd. Het alarm moet worden bevestigd als het selectievakje is ingeschakeld. Als het selectievakje niet is ingeschakeld, fungeert het alarm alleen als gebeurtenisalarm, d.w.z. ter informatie.
History
Geeft aan wanneer het alarm uit de alarmlijst moet worden verwijderd. Een ingeschakeld selectievakje betekent dat het alarm in de alarmlijst blijft staan totdat deze vol is. Als het selectievakje niet is ingeschakeld, betekent dit dat het alarm na bevestiging uit de alarmlijst wordt verwijderd en vervolgens niet langer actief is. Als de parameter Ack. Required niet is geselecteerd, wordt het alarm uit de lijst verwijderd zodra het niet meer actief is.
To printer
Deze parameter legt vast of het alarmbericht direct naar de printer wordt gestuurd als de alarmstatus verandert.
Repeat count
Als het selectievakje is ingeschakeld, wordt er een teller voor het alarm weergegeven in de alarmlijst. Deze teller telt alle alarmactiveringen. Het alarm moet worden bevestigd om als nieuw alarmbericht in de lijst te kunnen verschijnen.
Import
Zie de paragraaf "Alarmimport" op blz. 187.
De voor een analoog alarmsignaal gedefinieerde waarde kan niet via een register worden aangestuurd. Hysterese wordt niet ondersteund. Alleen 16-bits waarden worden ondersteund.
Alarminstellingen
Algemene instellingen voor alarmen en de alarmlijst worden verricht via de menuoptie [Setup] / [Alarm settings]. De ruimte die alarmen in de alarmlijst innemen, is afhankelijk van de lengte van de alarmteksten en het aantal objecten. De in beslag genomen ruimte kan met de volgende formule worden berekend. S= 42 + NC S = aantal bytes NC = aantal tekens in de alarmtekst De alarmlijst wordt herschreven als deze vol is. Daarbij wordt 25% gewist. Dit betekent dat 75% van de vorige inhoud behouden blijft. Voorbeeld: De lengte van de alarmtekst is 38 tekens. Dit betekent dat elk alarm 80 bytes in beslag neemt in de alarmlijst. Het resultaat is 1024 (lijstgrootte=1 kB)/80 => maximaal 12 alarmen in de alarmlijst. Als het 13e alarm wordt gegenereerd, wordt de alarmlijst herschreven en bevat deze alleen nog maar de laatste negen alarmen.
186
Parameter
Beschrijving
Active signal
Geeft het digitale signaal aan dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd als het alarm actief is.
Unack. signal
Geeft het digitale signaal aan dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd als het alarm niet is bevestigd.
List erase signal
Geeft het geactiveerde digitale signaal aan dat gedeactiveerde alarmen uit de alarmlijst verwijdert.
Reset
Betekent dat het bij "List erase signal" aangegeven signaal wordt gedeactiveerd als de alarmlijst wordt gewist.
List size (kilobytes)
Bevat informatie over de lijstgrootte in kB voor DOP11A-20 tot DOP11A-50 Let op: als het systeem evenveel geheugen toewijst als voor de lijstgrootte wordt aangegeven, wordt de aangegeven lijstgrootte verdubbeld. De prestaties van het project worden negatief beïnvloed als de lijstgrootte meer dan 10 kB bedraagt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Alarmbeheer
I
8
0
Parameter
Beschrijving
Enable alarms signal
Digitaal signaal dat, als het wordt geactiveerd, het alarmbeheer activeert. Deze parameter maakt het mogelijk het alarmbeheer op het bedieningspaneel in of uit te schakelen. Gebruik deze parameter niet als het alarmbeheer constant geactiveerd moet zijn.
Default font size
Bepaalt de standaardgrootte van het lettertype voor de alarmlijst. De standaardlettergrootte van de alarmlijst wordt altijd weergegeven na een start of herstart en na een verandering van de bedrijfsmodus.
Alarm symbol
Geeft aan wanneer het alarmsymbool moet worden weergegeven. In het tekstblok wordt "ALARM" weergegeven en in het grafische blok een klok in de rechterbovenhoek van het beeldscherm.
Send e-mail
Backlight
Alarm cursor
No
Het alarmsymbool wordt nooit weergegeven.
Unacknowledged
Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst onbevestigde alarmen bevat.
Active
Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst actieve alarmen bevat.
All
Het alarmsymbool wordt weergegeven als de alarmlijst actieve of onbevestigde alarmen bevat.
Bepaalt wanneer alarmen als e-mail moeten worden verzonden. Always
Een alarm wordt altijd als e-mail verzonden als de status ervan verandert.
Active
Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt geactiveerd.
Inactive
Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt gedeactiveerd.
Acknowledge
Een alarm wordt als e-mail verzonden als het wordt bevestigd.
Geeft aan wanneer de achtergrondverlichting moet worden ingeschakeld bij een alarm. On
Geeft aan dat de verlichting moet worden ingeschakeld als het alarmsymbool wordt weergegeven (standaardinstelling).
Off
De achtergrondverlichting wordt niet door het alarm beïnvloed.
Timer
De verlichting wordt ingeschakeld als een nieuw alarm wordt geactiveerd. De verlichting wordt uitgeschakeld als de wachttijd van de beeldschermbeveiliging is verstreken.
Bij de types DOP11A-30 tot DOP11A-50 kan de cursorkleur in de alarmlijst worden gewijzigd.
Alarmimport
Alarmteksten kunnen worden geïmporteerd uit namenlijsten die met de programmeertools voor de controller zijn gemaakt. Voordat u alarmen importeert, moet het project in HMI-Builder worden gekoppeld aan een naambestand (namenlijst). Selecteer het desbetreffende naambestand onder [View] / [Name list]. Ga vervolgens naar [Functions] / [Alarms] en klik op de Import-knop om de instellingen te definiëren.
Start-I/O
Voer het adres in voor de start-I/O als u alarmen importeert uit het naambestand. Het signaal kan analoog of digitaal zijn.
End-I/O
Voer het adres in voor de eind-I/O als u alarmen importeert uit het naambestand. Het signaal kan analoog of digitaal zijn. Het signaaltype moet echter gelijk zijn aan het signaaltype voor de start-I/O.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
187
8
I
Regelaarfuncties Alarmbeheer
0 Alarminstellingen
Alle alarmen (start-I/O tot eind-I/O) die worden geïmporteerd als u klikt op de Importknop, krijgen de instellingen die u in het dialoogvenster Alarm Import hebt opgegeven onder Alarm settings. Een beschrijving van de verschillende parameters vindt u in de paragraaf "Alarmbericht" op bladzijde 185. De parameters, het signaaltype, de voorkeur voor analoog of digitaal en de alarmgroep moeten worden opgegeven voordat het alarm wordt geïmporteerd.
Alarmen in bedrijfsmodus
In het tekstblok wordt een alarm aangegeven door de tekst "ALARM" in de rechterbovenhoek van het beeldscherm. In het grafische blok wordt een alarm aangegeven door een knipperende klok in de rechterbovenhoek van het beeldscherm. De weergave van alarmen kan worden uitgeschakeld in de configuratiemodus of in de programmeersoftware onder [Setup] / [Alarm settings]. Alarmen worden weergegeven in een alarmlijst met voorgedefinieerde alarmteksten. De alarmlijst bevat de laatst geactiveerde alarmen en is gesorteerd volgens de gedefinieerde alarmgroepen. Het laatst geactiveerde alarm wordt bovenaan de lijst weergegeven. De grootte van de alarmlijst in kB wordt in de configuratiemodus of onder [Setup] / [Alarm settings] in HMI-Builder gedefinieerd. Als u naar het alarmblok (systeembloknr. 990) gaat, wordt de alarmlijst weergegeven. Bij elk alarm wordt de volgende informatie weergegeven in het geselecteerde weergaveformaat: •
aantal alarmactiveringen (indien geselecteerd)
•
alarmstatus
•
tijdstip van de activering
•
deactivering
•
bevestiging
De herhalingsteller in de alarmlijst (indien geactiveerd) wordt als volgt weergegeven. Weergaveformaat
Beschrijving
(12)
Betekent dat het alarm twaalf keer is gegenereerd. Het alarm moet worden bevestigd om als nieuw alarmbericht in de lijst te kunnen worden opgenomen.
>999)
Betekent dat het alarm meer dan 999 keer is gegenereerd zonder tussentijdse bevestiging. De teller telt maximaal 999 waarden op.
Een alarm kan een van de volgende statuswaarden hebben. Symbool
188
Status
*
Actief, niet bevestigd
$
Niet actief, niet bevestigd
–
Actief, bevestigd
Niet actief, bevestigd
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Alarmbeheer
I
8
0 Alarmtijden kunnen in de volgende formaten worden weergegeven. Weergaveformaat
Beschrijving
S
Tijdstip waarop het alarm is geactiveerd. Als alarmen regelmatig optreden, wordt het tijdstip weergegeven waarop het alarm de eerste keer is geactiveerd.
E
Tijdstip waarop het alarm inactief werd. Als alarmen regelmatig optreden, wordt het tijdstip weergegeven waarop het alarm de laatste keer is gedeactiveerd.
A
Tijdstip waarop het alarm is bevestigd.
Om naar het alarmblok te gaan, definieert u in een blok een sprong naar systeemblok 990, drukt u op of laat u de controller de lijst voor blok 990 oproepen via het weergavesignaal. Om een alarm te bevestigen, plaatst u de cursor op de desbetreffende alarmregel en drukt u op , wijst u het symbool ✓ aan of bevestigt u met een functietoets. Als er een printer is aangesloten, kan het alarm direct worden gegenereerd, afhankelijk van volgorde of statuswijziging. Dit wordt vastgelegd tijdens de alarmdefinitie. Het alarm wordt afgedrukt met de volgende informatie: •
aantal voorvallen
•
datum
•
tijd
•
status
•
alarmtekst
Druk op op het bedieningspaneel of op <ESC> op het touchscreen om naar het vorige blok terug te keren. Dankzij de uitvoer van het afdruksignaal voor blok 990 kan de desbetreffende inhoud van de alarmlijst worden afgedrukt.
Blokken aan alarmen koppelen
Tekstblokken en grafische blokken kunnen worden gekoppeld aan alarmen. Als de operator bij een alarm in de alarmlijst op drukt, wordt het blok weergegeven dat aan het alarm is gekoppeld. Dit blok kan informatie bevatten over het alarm en voorgestelde maatregelen. De toets kan alleen worden ingedrukt als het desbetreffende alarm aan een blok is gekoppeld. Druk op om terug te keren naar de alarmlijst.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
189
I
8
Regelaarfuncties Receptbeheer
0 Grafische alarmpagina in de bedrijfsmodus De pagina wordt grafisch weergegeven en kan door de gebruiker worden bewerkt. U kunt functies koppelen aan functietoetsen of tiptoetsen om de tekst van de alarmpagina te vergroten of te verkleinen en door de pagina's te bladeren. U kunt ook de datum- en tijdvermelding als functie selecteren. Alarmen kunnen op groepen worden gesorteerd en de gewenste groep kan worden weergegeven. De status wordt weergegeven in verschillende kleuren die bij de instelling van de alarmgroep zijn gedefinieerd. Bij de types DOP11A-20 en DOP11A-40 selecteert u de alarmgroep met de linker- of rechterpijltoets. De grafische alarmpagina (alarmlijst) wordt in tekstvorm afgedrukt.
8.3
Receptbeheer De functie [Recipe management] biedt de mogelijkheid alle dynamische data van een of meer blokken (d.w.z. signalen en hun waarden) in de bedrijfsmodus in een bestand op te slaan. De operator kan het bestand verzenden naar de controller waar de geladen waarden verder kunnen worden verwerkt. U kunt uitgebreide parameterconfiguraties opnieuw gebruiken met behulp van de receptbeheerfunctie. U kunt met deze functie een receptdirectory aanmaken die uit bestanden met verschillende parameterinstellingen bestaat. Zo kunnen productieprocessen met een strak tijdschema waarbij snelle productwisselingen noodzakelijk zijn efficiënt worden georganiseerd, bijvoorbeeld als dezelfde producten in verschillende kleuruitvoeringen moet worden vervaardigd. De receptbestanden kunnen met de software DOP Tools op het bedieningspaneel, de controller of de pc worden aangemaakt. De receptbestanden worden opgeslagen in het bedieningspaneel. Alleen als de functies waarmee recepten worden opgeslagen, geladen, verwijderd en toegevoegd aan functieof tiptoetsen zijn gekoppeld, kan receptbeheer worden toegepast. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen". U kunt receptbestanden als bijlagen verzenden vanuit bedieningspanelen met e-mailfunctie.
190
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Receptbeheer
I
8
0 Receptgrootte berekenen
De volgende formule wordt gebruikt om de receptgrootte in het projectgeheugen te bepalen. (De formule levert niet altijd exacte resultaten op vanwege de complexiteit van het bestandssysteem van het bedieningspaneel.) S = 90 + ?(IOGi + 28) S = aantal bytes. Als de berekende waarde S kleiner is dan 360, moet voor S de waarde 360 worden gebruikt. ? = aantal I/O-series IOGi = aantal I/O's in elke I/O-serie Voorbeeld Ons recept bestaat uit drie I/O-series H0–H109 (=110 dubbele woorden) en H200–H299 (=100 dubbele woorden). Dit resulteert in de volgende berekening. Berekening van de verschillende totalen van de series: 896 = (4 * 110 + 28) + (4 * 100 + 28) Dit levert het volgende totaal op: S = 90+ 896 S = 986 bytes
Receptinstellingen en receptdirectory's Onder [Setup] / [Recipe settings] kunt u de instellingen voor het receptbeheer definiëren en receptdirectory's aanmaken, bewerken en verwijderen. Recipe control block
Besturingsblok voor het opslaan, lezen en verwijderen van recepten via de controller. Zie de paragraaf "Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma" op blz. 194.
Current recipe register
Voer de eerste van de vier 16-bits registers in waarin het bedieningspaneel de naam van het recept opslaat dat als laatste in de controller is geladen. Deze naam kan vervolgens als ASCII-object worden weergegeven. De functie bezet alle vier de registers (acht tekens) ongeacht de lengte van de receptnaam.
Enable directories
Als u deze optie selecteert, kunt u receptdirectory's aanmaken in het bedieningspaneel. Zie de paragraaf "Receptdirectory" op blz. 192.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
191
8
I
Regelaarfuncties Receptbeheer
0 Current directory register
Voer de eerste van de vier 16-bits registers in waarin het bedieningspaneel de naam opslaat van de receptdirectory die voor het blok is opgegeven. Deze naam kan vervolgens als ASCII-object worden weergegeven. De functie bezet alle vier de registers (acht tekens) ongeacht de lengte van de receptdirectory.
Receptdirectory
Recepten die in het bedieningspaneel zijn aangemaakt, kunnen in verschillende receptdirectory's (mappen) in het geheugen van het bedieningspaneel worden opgeslagen. Receptdirectory's zorgen voor een overzichtelijke structuur en vereenvoudigen het receptbeheer in toepassingen met veel recepten. U kunt 32 verschillende receptdirectory's (of 8 bij type DOP11A-10) aanmaken op één niveau. Receptdirectory's worden aangemaakt in de receptbibliotheek [RECIPE] in de stambibliotheek van het geheugen van het bedieningspaneel. Een receptdirectory wordt aan een of meer blokken gekoppeld in de blokkop. Alle in een blok aangemaakte recepten worden in de geselecteerde receptdirectory opgeslagen. U kunt een receptdirectory aanmaken, bewerken en verwijderen in HMI-Builder onder [Setup] / [Recipe settings]. Gedefinieerde receptdirectory's worden weergegeven in een lijst die correspondeert met de bibliotheekstructuur. U kunt een nieuwe receptdirectory toevoegen door te klikken op de knop [Add directory]. De naam van de receptdirectory mag maximaal acht tekens bevatten. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn. Toegestane tekens voor de naam zijn A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder gelden dezelfde bestandsnaamregels als voor MS-DOS. Selecteer de receptdirectory en klik op [Edit] om deze te wijzigen. Klik op [Delete] om de geselecteerde receptdirectory te verwijderen.
Receptdirectory's in de bedrijfsmodus
U kunt in de bedrijfsmodus receptdirectory's aanmaken en verwijderen met de functies [Make recipe directory] en [Delete recipe directory]. De functies worden gekoppeld aan functie- of tiptoetsen. U kunt in de bedrijfsmodus receptdirectory's voor het huidige blok wijzigen en selecteren met de functie [Change recipe settings] voor functie- of tiptoetsen. Als u op de functieof tiptoets voor [Change recipe settings] drukt, wordt er een keuzelijst geopend met beschikbare receptdirectory's. Selecteer een bestand en druk op de Enter-toets. De recepten in het blok worden vervolgens in de geselecteerde receptdirectory opgeslagen. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen". De in HMI-Builder aangemaakte receptdirectory's kunnen niet worden verwijderd met functie- of tiptoetsen die gekoppeld zijn aan de functie [Delete recipe directory]. De in het bedieningspaneel aangemaakte receptdirectory's maken geen deel uit van het project van het bedieningspaneel, als een project van het bedieningspaneel naar HMIBuilder wordt verzonden (via de ontvangstfunctie in het dialoogvenster [Project transfer]). Receptbeheer tussen bedieningspaneel en pc vindt plaats met behulp van de toepassingen [DOP Tools] / [DOP File Transfer] en [DOP Tools] / [DOP FTP Transfer]. Zie de paragraaf "Recepten gebruiken op de pc" op blz. 194.
192
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Receptbeheer
I
8
0 Recepten aanmaken op het bedieningspaneel
Bij de programmering van de toepassing wordt vastgelegd welk blok of welke blokken worden gebruikt om de recepten op te slaan. De functie [Append recipe] is ook beschikbaar in de bedrijfsmodus. Alle signalen die in het recept moeten worden opgenomen, worden gedefinieerd in het receptblok. Alle dynamische waarden van het blok worden in het receptbestand opgeslagen. Behalve trendobjecten kunnen alle digitale en analoge objecten als receptparameters worden gebruikt. In de bedrijfsmodus wordt een sprong gemaakt naar het blok dat de receptparameters bevat. Geef de gewenste waarden op in de dynamische objecten en druk op de functieof tiptoets die gekoppeld is aan [Save recipe]. De naam mag uit maximaal acht tekens bestaan. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn. Toegestane tekens voor de naam zijn A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder gelden dezelfde bestandsnaamregels als voor MS-DOS. Het receptbestand wordt in het bedieningspaneel opgeslagen in de voor het blok opgegeven receptdirectory of in dezelfde receptdirectory, als u onder [Setup] / [Recipe settings] geen eigen receptdirectory hebt aangemaakt.
Recept toevoegen
De functie [Append recipe] kan aan functie- of tiptoetsen worden gekoppeld. Met behulp van deze functie kunnen in de bedrijfsmodus signalen en de bijbehorende waarden van het huidige blok aan een bestaand recept worden toegevoegd. Zo kan de operator signalen en de bijbehorende waarden van verschillende blokken opslaan in een gemeenschappelijk recept. Nieuwe signalen worden dan toegevoegd. Reeds bestaande signalen worden vernieuwd als de functie wordt uitgevoerd. Als u op de functie- of tiptoets voor [Append recipe] drukt, moet u de naam van het recept opgeven waaraan u de huidige bloksignalen en de bijbehorende waarden wilt toevoegen. Als er geen recept is opgeslagen in het bedieningspaneel wanneer de functie wordt uitgevoerd, wordt er een nieuw recept in het bedieningspaneel aangemaakt. Een nieuw recept wordt ook aangemaakt als u niet dezelfde receptdirectory voor de blokken hebt opgegeven. Geef voor beide blokken dezelfde receptdirectory of helemaal geen directory op als u signalen van een ander blok aan een recept wilt toevoegen.
Als een nieuwe tekenreeks wordt toegevoegd aan een reeds bestaand recept met tekenreeksen, moeten de tekenreeksen worden gescheiden met adresscheidingstekens. Anders wordt de reeds bestaande tekenreeks uitgebreid met de nieuwe.
Recepten verzenden naar de controller
In de bedrijfsmodus wordt het recept met de functie [Load recipe] verzonden naar de controller. Deze functie verzendt de in deze bestanden opgeslagen signalen en waarden naar de controller. Als u op de functie- of tiptoets drukt voor [Load recipe], wordt er een keuzelijst geopend met beschikbare receptbestanden. Selecteer een bestand en druk op de Enter-toets. De controller werkt nu met de geladen waarden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
193
8
I
Regelaarfuncties Receptbeheer
0 Recept verwijderen
In de bedrijfsmodus kan het opgegeven recept uit het geheugen van het bedieningspaneel worden verwijderd met de functie [Delete recipe]. Druk op de functie- of tiptoets die aan [Delete recipe] is gekoppeld. Er wordt dan een keuzelijst weergegeven met de beschikbare receptbestanden. Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk op de Enter-toets. Druk op de Enter-toets om te bevestigen dat u het bestand wilt verwijderen of op om te annuleren.
Recepten gebruiken op de pc
Met het programma [DOP Tools File Transfer] (symbool in de programmagroep DOP Tools) dat op de pc is geïnstalleerd, wordt het bedieningspaneel aangesproken als pcstation. Op deze manier kan de pc worden gebruikt om veiligheidskopieën van bestanden van het bedieningspaneel (bijvoorbeeld receptbestanden) te maken. Nieuwe recepten kunnen dan op de pc worden aangemaakt en naar het bedieningspaneel worden verzonden. Het receptbestand wordt in SKV-formaat op de pc opgeslagen en kan in Excel worden geopend. De bestanden kunnen in Excel worden bewerkt en vervolgens opnieuw worden gebruikt in de installatie. Sluit het bestand af met het commando "END". Voorbeeld P100;3 P102;0 H50;12 END Er kunnen ook receptbestanden tussen het bedieningspaneel en de pc worden verzonden via FTP. Gebruik hiervoor het programma [DOP Tools] / [DOP FTP Transfer] (standaard-FTP-client).
Er gelden beperkingen voor receptbestanden in SKV-formaat als Unicode wordt gebruikt. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.8 "Unicode".
Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma Receptbestanden kunnen in het bedieningspaneel worden aangemaakt, verzonden en verwijderd via een besturingsblok in de controller. De bestanden die met het controllerprogramma zijn aangemaakt, zijn compatibel met de receptbestanden van het bedieningspaneel. Daarom kan het bedieningspaneel bestanden die met het controllerprogramma zijn aangemaakt ontvangen en omgekeerd.
194
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Receptbeheer
I
8
0 Het besturingsblok ziet er als volgt uit: Controller
Bedieningspaneel Receptbestand 1 Register n
Waarde 123
n+1
53447
n+2
0
Register
Recept opslaan Recept ontvangen Recept verwijderen Naam van de receptbestanden
n
76789 Recept Register
Receptbestand x Waarde
n
89
n+1
7699
n+2
1
53447
n+2
0
Data
265346
Ctrl. reg. 0
Ctrl
Ctrl. reg. 1 Besturingsblok
n+m
123
n+1
n+m Register
Programma in controller
1
n+m
Waarde
0
Ctrl. reg. 7 76789
54249ANL
U kunt het eerste register in het besturingsblok definiëren onder [Setup] / [Recipe settings]. Dit register en de zeven daaropvolgende registers worden gebruikt als besturingsregisters. Het besturingsblok wordt beschreven in de volgende tabel.
Register
Inhoud
Beschrijving
Ctrl. reg. 0
Commando
Het commandoregister wordt gedefinieerd door de controller. Beschikbare commando’s: 0. geen commando 1. recept opslaan in het bedieningspaneel 2. recept ontvangen van het bedieningspaneel 3. recept verwijderen in het bedieningspaneel 4. receptdirectory aanmaken 5. receptdirectory wijzigen 6. receptdirectory verwijderen
Ctrl. reg. 1
Resultaatcode
Door het bedieningspaneel gedefinieerd handshakeregister 0. gereed voor nieuw commando 1. OK 2. schrijffout in het receptbestand 3. receptbestand bestaat niet
Ctrl. reg. 2
Bestandsnaamtekens 1–2
Ctrl. reg. 3
Bestandsnaamtekens 3–4
Ctrl. reg. 4
Bestandsnaamtekens 5–7
Ctrl. reg. 5
Bestandsnaamtekens 7–8
Ctrl. reg. 6
Startdataregister
Het eerste dataregister dat vanuit het receptbestand moet worden geladen of in het receptbestand moet worden opgeslagen.
Ctrl. reg. 7
Aantal registers
Het aantal registers dat vanuit het receptbestand moet worden geladen of in het receptbestand moet worden opgeslagen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Naam van het receptbestand of de receptdirectory in het bedieningspaneel.
195
I
8
Regelaarfuncties Wachtwoorden
0 Het beheer vindt als volgt plaats: 1. Het resultaatcoderegister moet 0 zijn. Controleer, als dit niet het geval is, of het commandoregister op 0 staat. 2. Sla het commando op in het commandoregister. 3. Wacht op het ready-signaal of op de foutcode in het resultaatcoderegister. 4. Zet het commandoregister op 0. Het bedieningspaneel zet het resultaatregister vervolgens op 0.
Receptdirectory's die zijn aangemaakt in de programmeersoftware HMI-Builder kunnen niet worden verwijderd in de bedrijfsmodus.
Beperkingen
Recepten die in de controller zijn aangemaakt, kunnen maximaal 1000 registers bevatten. Er kunnen alleen dataregisters worden gebruikt. De volgende tekens mogen niet in receptnamen worden gebruikt: ! ? < > ( ) + / * = ° % # : . [spaties], en -
8.4
Wachtwoorden Met deze functie kunt u een beveiligingssysteem voor de installatie aanmaken. Elke operator kan zodoende op een eenvoudige manier een specifieke autorisatie voor het systeem toegewezen krijgen. Er kan een beveiligingsniveau aan de volgende objecten worden toegewezen: •
blokken
•
functietoetsen
•
tiptoetsen
•
manoeuvreerbare objecten
Elk beveiligingsniveau wordt beschermd door een wachtwoord. Om toegang te krijgen tot specifieke niveaus, moet de gebruiker zich met een wachtwoord aanmelden op het huidige of een hoger beveiligingsniveau. Deze functie hoeft niet te worden gebruikt.
Beveiligingsniveaus definiëren
196
Als de invoer is geactiveerd, definieert u een beveiligingsniveau (0-8) in het dialoogvenster voor het desbetreffende object zoals dit via het tabblad [Access] wordt opgeroepen. Beveiligingsniveau 0 betekent dat alle gebruikers toegang hebben tot het object. In dit geval wordt er geen wachtwoord gevraagd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Wachtwoorden
I
8
0 Wachtwoorden definiëren
De wachtwoorden voor beveiligingsniveau 1–8 worden vastgelegd onder [Functions] / [Passwords].
Parameter
Beschrijving
Password 1–8
Voer het desbetreffende wachtwoord in voor beveiligingsniveau 1-8.
Confirm question 1–8
Voer een bevestigingsvraag in van maximaal 20 tekens die door de gebruiker moet worden beantwoord voordat hij/zij toegang krijgt tot een object met een bepaald beveiligingsniveau. Deze functie is niet beschikbaar als u een beveiligingsniveau voor een functieof tiptoets hebt gedefinieerd.
Comment 1–8
Voer een commentaar of een beschrijving in voor het wachtwoord of het beveiligingsniveau. Deze parameter hoeft niet te worden gebruikt.
Login signal
Deze parameter bepaalt het digitale signaal dat, als het is geactiveerd, een invoerveld voor de aanmelding weergeeft. Dit invoerveld kan ook worden gekoppeld aan een functie- of tiptoets.
Logout signal
Deze parameter bepaalt een digitaal signaal dat, als het is geactiveerd, de huidige gebruiker afmeldt. Deze functie kan eveneens aan een functie- of tiptoets worden gekoppeld. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Login level reg.
Hier kunt u een register in de controller opgeven dat het beveiligingsniveau aanstuurt. Het register stuurt de beveiligingsniveaus aan van alle objecten waaraan een beveiligingsniveau (wachtwoord) is toegewezen. De registerwaarde bepaalt het huidige beveiligingsniveau: Waarde 0 = geen beveiligingsniveau, 1 = beveiligingsniveau 1, enz.
Current level reg.
Deze parameter bepaalt een register waaruit het bedieningspaneel data voor de weergave van het desbetreffende beveiligingsniveau (0-8) kan oproepen.
Login timeout
Deze parameter bepaalt de periode van inactiviteit voor een bedieningspaneel in minuten waarna de gebruiker automatisch wordt afgemeld. Als u 0 invoert, wordt de gebruiker niet afgemeld.
Password RUN / PROG.
Hier kunt u een wachtwoord invoeren dat bij een handmatige omschakeling van de modus RUN naar de modus PROG moet worden opgegeven. Deze functie geldt niet voor de overgang van PROG naar RUN of als de omschakeling RUN/TRANSFER automatisch in HMI-Builder wordt uitgevoerd.
Automatic login
Deze parameter bepaalt of het aanmeldingsvenster automatisch moet worden weergegeven als er met wachtwoord beveiligde blokken, objecten of toetsen worden bediend. Deze functie geldt alleen voor bedieningspanelen met touchscreen en voor functietoetsen op alle andere bedieningspanelen, omdat de cursor niet op met wachtwoord beveiligde objecten kan worden geplaatst zonder dat de gebruiker zich al op het desbetreffende beveiligingsniveau heeft aangemeld.
Aanmelden
Als het selectievakje [Automatic login] onder [Functions] / [Passwords] niet is ingeschakeld, wordt de aanmelding met een functie- of tiptoets verricht of via een digitaal signaal van de controller (login signal). Het invoerveld voor de aanmelding wordt geopend als u op de functietoets drukt die op het gedefinieerde beveiligingsniveau aan de functie [Login] is gekoppeld of als het digitale signaal wordt geactiveerd. In dit veld wordt het wachtwoord opgegeven. Het wachtwoord is gekoppeld aan een beveiligingsniveau. Zie de paragraaf "Beveiligingsniveaus definiëren" op blz. 196.
Wachtwoord voor projectverzending
U kunt het commando "PDxxxxxxxx" invoeren op de commandoregel onder [Set up] / [System signals]. Dit commando vraagt om een wachtwoord (xxxxxxxx) waarmee de gebruiker toegang krijgt tot de functies in het menu [Transfer] van het bedieningspaneel. Dit wachtwoord moet bij de projectverzending van HMI-Builder naar bedieningspaneel worden ingevoerd op het bedieningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
197
I
8
Regelaarfuncties Rapporten afdrukken
0 Overkoepelend wachtwoord
U kunt het commando "PSxxxxxxxx" invoeren op de commandoregel onder [Set up] / [System signals]. Dit wachtwoord (xxxxxxxx) geeft toegang tot alle functies van het bedieningspaneel. Het commando wordt bijvoorbeeld gebruikt voor service- en onderhoudswerkzaamheden. Op de commandoregel kunnen alleen hoofdletters worden ingevoerd.
Wachtwoorden wijzigen terwijl het systeem in bedrijf is
Met de functie [Change login password] kunt u wachtwoorden voor functie- of tiptoetsen wijzigen terwijl het systeem in bedrijf is. Als u op de functie- of tiptoets drukt die aan [Change login password] is gekoppeld, wordt er een dialoogvenster weergegeven waarin u het wachtwoord voor het desbetreffende beveiligingsniveau kunt wijzigen. Zie hoofdstuk 8.10 "Functietoetsen".
Voor blok 0 kan geen beveiligingsniveau worden ingevoerd.
Na de afmelding worden de toets en de functie [Return to previous block] voor functie- en tiptoetsen buiten werking gesteld om te voorkomen dat onbevoegden toegang krijgen tot met wachtwoord beveiligde blokken.
8.5
Rapporten afdrukken Verschillende rapporten (bijvoorbeeld dag- en gebeurtenisrapporten) kunnen op een eenvoudige manier worden aangemaakt om het productieproces te volgen. In de volgende afbeelding ziet u het aanmaakprincipe voor dagrapporten.
Printeraansluiting
De printer moet een seriële interface hebben en een IBM-tekenset (850). De printerinstellingen worden verricht in het dialoogvenster onder [Setup] / [Peripherals]. Informatie over de printerconfiguratie vindt u in het handboek van de printer. Voorbeeld van mogelijke printer: Seriële printer = Panasonic KX-P1092
Projecten afdrukken
198
Selecteer de menuoptie [File] / [Print] om een project af te drukken. Selecteer de desbetreffende selectievakjes om de delen van het project te definiëren die moeten worden afgedrukt. Klik op [Setup] om de printer te configureren. Klik op [Preview] om een afdrukvoorbeeld weer te geven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Rapporten afdrukken
I
8
0 Tekstblokken afdrukken
Rapporten worden aangemaakt als tekstblokken met statische en dynamische tekst. De maximale breedte van het rapport bedraagt 150 tekens. U kunt de door u gewenste tekst in het tekstblok invoeren, bijvoorbeeld de tabelkop of een andere statische tekst die altijd moet worden afgedrukt. Proceswaarden kunnen alleen worden uitgevoerd als er dynamische objecten worden gedefinieerd die de waarde voor het signaal weergeven waaraan het object is gekoppeld. Het tijdstip van de rapportafdrukken kan bijvoorbeeld via tijdkanalen worden vastgelegd.
U kunt geen tekstblokken afdrukken als Unicode wordt gebruikt.
Grafische blokken afdrukken
Bij de types DOP11A-20, DOP11A-30, DOP11A-40 en DOP11A-50 kunnen grafische blokken worden afgedrukt op een printer die compatibel is met Epson FX-80. Grafische blokken kunnen alleen worden afgedrukt als ze op het beeldscherm worden weergegeven. Er wordt alleen een grafische zwart-witweergave ondersteund. Als het commando "NHD" in de commandoregel onder [Setup] / [System signals] wordt ingevoerd, wordt het grafische blok zonder blokkop (bevat de normale bloknaam, het bloknummer, de datum en de tijd) door de laserprinter afgedrukt.
De grafische componenten van de Epson FX-80 ondersteunen geen grijsschalen.
De printerbuffer moet een grootte van minimaal 5 MB hebben als er grafische blokken moeten worden afgedrukt.
Het alarmblok, d.w.z. het grafische blok met de alarmlijst, wordt in tekstvorm afgedrukt.
Als u op de toets op het bedieningspaneel drukt wanneer er een grafisch blok wordt afgedrukt, wordt het afdrukproces geannuleerd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
199
I
8
Regelaarfuncties Rapporten afdrukken
0 Afdrukken definiëren
Afdrukken worden gedefinieerd in de block header. De block header is bereikbaar via de blokmanager of de bloklijst. De parameter Print signal in de blokkop legt het digitale signaal vast dat, als het wordt geactiveerd, het afdrukproces voor het blok start. Deze parameter legt ook het digitale eindsignaal vast dat door het bedieningspaneel wordt geactiveerd als er een afdruk is gemaakt. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt het signaal gereset.
Printerinstellingen
De printerinstellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals] / [Printer] / [Edit]. Gedetailleerde informatie vindt u in het handboek van de desbetreffende printer. De printer moet de uitgebreide IBM-ASCII-tekenset ondersteunen. Voor het afdrukken van het grafische blok moet de printer de grafische componenten voor Epson FX-80, HP PCL5 of HP PCL6 ondersteunen.
Communicatiepoort instellen
200
Parameter
Beschrijving
Printer type
Selecteer een printer, geen printer, normale tekst of de geïnstalleerde printer, bijvoorbeeld Epson FX-80
Page length
Hier kunt u het aantal regels definiëren vóór een pagina-einde. Er wordt geen pagina-einde gemaakt als de paginalengte op 0 is ingesteld.
Paper type
Kies het type papier dat past bij de mogelijkheden van de geïnstalleerde printer.
Graphic orientation
Deze parameter bepaalt of de afbeelding staand of liggend wordt afgedrukt.
Text orientation
Geef aan of u het rapport staand of liggend wilt afdrukken als u een FX80-compatibele printer gebruikt.
Printer disable signal
Legt het digitale signaal vast dat, als het wordt geactiveerd, de afdruktaak annuleert. De poort waarop de printer is aangesloten, kan worden gebruikt voor een andere vorm van communicatie (bijvoorbeeld voor de transparante modus).
New line character
Teken voor het regeleinde: CR/LF, CR, LF of geen.
Handshake
Bepaal of de handshake tussen printer en bedieningspaneel plaatsvindt via XON/XOFF of CTS/RTS.
Screendump
Hiermee kunt u een screenshot afdrukken: normaal of omgekeerd.
De instellingen voor de communicatiepoort worden verricht onder [Setup] / [Peripherals]. Selecteer [RS-232] of [RS-422] en klik met de rechtermuisknop. Informatie over de correcte instelling van de aangesloten printer vindt u in het handboek van de desbetreffende printer.
Parameter
Beschrijving
Baud rate
Definieer de communicatiesnelheid (in baud). De snelheid moet overeenstemmen met de baudrate van de externe apparatuur.
Parity
Leg de pariteit vast. De pariteit moet overeenstemmen met de pariteit van de externe apparatuur.
Data bits
Leg het aantal databits vast. Dit aantal moet overeenstemmen met het aantal databits van de externe apparatuur.
Stop bits
Leg het aantal stopbits vast. Dit aantal moet overeenstemmen met het aantal stopbits van de externe apparatuur.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Tijdsturing
I
8
0 Stuurcodes voor de printer
Printerstatus
8.6
Geldt niet voor DOP11A-10. Geef de stuurcodes voor de printer op in een tekstblok. Typ "%%" en voeg een getal tussen 1 en 31 toe. De getallen 1 tot 31 geven de besturingscodes van de printer weer. Typ bijvoorbeeld "%%12". Deze waarde heeft betrekking op het pagina-einde. Een beschrijving van de besturingscodes vindt u in het printerhandboek. Na een commando volgt een spatie. Het pagina-einde ("%%12") moet aan het einde van de regel worden ingevoerd. Het teken "%%" is niet toegestaan in de tekst. Er mogen verschillende commando's op een regel staan.
De status van de aangesloten printer kunt u aflezen via een printerregister. Dit register wordt opgegeven onder [Setup] / [System signals].
Tijdsturing De functie [Time control] maakt het mogelijk digitale signalen afhankelijk van de realtimeklok in en uit te schakelen. U kunt deze functie gebruiken om gebeurtenissen in het proces op bepaalde tijdstippen (bijvoorbeeld bij het in- en uitschakelen van motoren) via het bedieningspaneel aan te sturen. Tijdkanalen vervangen tijdrelais en weekschakelklokken.
Tijdkanalen definiëren
Weergave in bedrijfsmodus
De tijdkanalen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Time channels].
Parameter
Beschrijving
Interval text
Voer de gewenste tekst in voor het tijdkanaal.
Signal
Definieer een digitaal signaal dat wordt geactiveerd met de opgegeven tijdsintervallen.
Interval
Stel dagen en tijden voor het interval vast. U kunt vier verschillende intervallen definiëren voor elk tijdkanaal.
De pagina met de tijdkanalen wordt weergegeven als systeemblok 991 wordt geactiveerd. Het systeemblok wordt geactiveerd door een sprongobject of door een digitaal signaal dat aan het blok is gekoppeld. De waarden van de tijdkanalen kunnen worden gelezen en gewijzigd. De optie [Time channels] onder [Setup] / [Online settings] moet worden geselecteerd om de waarden van de tijdkanalen te kunnen wijzigen in de bedrijfsmodus. Om de waarden voor een tijdkanaal te kunnen lezen of wijzigen, verplaatst u de cursor naar de gewenste regel en drukt u op de Enter-toets. U kunt ook op de gewenste regel drukken als het bedieningspaneel een touchscreen heeft. Druk op [OK] om de definitie van het tijdkanaal te bevestigen. Sluit het menu van het tijdkanaal met of druk op als het bedieningspaneel een touchscreen heeft. Vervolgens wordt het blok weergegeven van waaruit het tijdkanaalblok is geactiveerd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
201
I
8
Regelaarfuncties Talenbeheer
0
8.7
Talenbeheer De programmeersoftware ondersteunt meertalige toepassingen voor bedieningspanelen van de DOP-serie. Wij adviseren de hele toepassing in één taal uit te voeren met de programmeersoftware. De meervoudige-taalondersteuning maakt het mogelijk om vervolgens alle toepassingsteksten in andere talen te vertalen. De vertaling kan direct in de programmeersoftware worden uitgevoerd. U kunt ook alle teksten in de vorm van een tekstbestand exporteren en met behulp van andere software vertalen. Het vertaalde bestand wordt vervolgens opnieuw geïmporteerd in de programmeersoftware. Per toepassing kunnen maximaal tien talen worden gebruikt. Aan elke tekst in de toepassing wordt de gewenste index toegewezen. Om de functie te optimaliseren en de hoeveelheid tekst te minimaliseren, kunt u een tekst die vaak in de toepassing wordt gebruikt kopiëren en plakken. Gekopieerde teksten zijn gekoppeld aan dezelfde index. De toepassingstaal bevat ook gebruikersteksten en is gekoppeld aan een systeemtaal die systeemteksten bevat. Gebruikersteksten zijn teksten die tijdens de programmering van het project worden ingevoerd. Systeemteksten zijn teksten die reeds bestaan als een nieuw project wordt aangemaakt en teksten in het systeemprogramma van het bedieningspaneel.
Verschillende toepassingstalen aanmaken Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [New Language]. Deze functie roept een wizard op waarmee verschillende toepassingstalen kunnen worden aangemaakt. Volg de instructies in het desbetreffende dialoogvenster en selecteer of typ de gewenste parameterwaarden of namen. Leg vast of alle teksten van een bestaande taal (d.w.z. een reeds aangemaakte taal) moeten worden gekopieerd. Taal 1 is de taal waarmee de toepassing is aangemaakt (basistaal). De software geeft suggesties voor taalnamen. Deze namen mogen door de gebruiker worden gewijzigd. Selecteer onder [Character set] welke tekenset in het bedieningspaneel wordt gebruikt en welke speciale taaltekens beschikbaar moeten zijn. Zie de paragraaf "Landinstellingen" in hoofdstuk 7.3 "Programmeren met de programmeersoftware". Onder [System language] kunt u kiezen tussen [Built in] of [User defined]. Als u [Built] selecteert, worden de systeemteksten van het bedieningspaneel in de geselecteerde taal weergegeven. Als u [User defined] selecteert, kunt u een geïntegreerde systeemtaal vertalen en koppelen aan de systeemtaal voor de toepassingstaal (voorwaarde: het bedieningspaneel moet aangesloten zijn op een pc). Hier wordt het dataregister in de controller opgegeven. In de bedrijfsmodus bepaalt de dataregisterwaarde (0–9) de toepassingstaal (0–9) die door het bedieningspaneel moet worden gebruikt. Klik op [Voltooien] om de functie af te sluiten. Vervolgens wordt een directorystructuur geopend met alle aangemaakte talen.
202
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Talenbeheer
I
8
0 Teksten in de programmeersoftware vertalen en bewerken Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Edit]. Geef de vertaling van de desbetreffende taal in een cel van de tabel op. Gebruik de pijltoetsen om de cursor door rijen en kolommen te verplaatsen. Zoek in de tekstlijst met de menuoptie [Edit] / [Find]. De toepassingstalen kunnen ook als tekstbestand worden geëxporteerd en in een ander programma worden vertaald (bijvoorbeeld Excel of Notepad). Het tekstbestand wordt vervolgens weer in de toepassing geïmporteerd. Zie de paragrafen "Exporteren" en "Importeren" op blz. 204.
Instellingen voor de toepassingstaal
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Setup]. Klik met de rechtermuisknop op [User language] om de registers voor de aansturing van de taalweergave te wijzigen. U kunt de volgende instellingen verrichten door met de rechtermuisknop op de taalnamen te klikken:
Parameter
Beschrijving
New language
Kopieer de huidige taal
Character set
Selecteer/wijzig de tekenset
System language
Selecteer/wijzig de systeemtaal
Delete language
Verwijder de huidige taal
Rename
Wijzig de naam van de huidige taal
Properties
Definieer de dataregisters die de waarde bepalen voor de taalweergave
Klik met de rechtermuisknop op [Character set] om de tekenset voor de taal te wijzigen (ook Unicode). Klik met de rechtermuisknop op [System Language] om de systeemtaal te wijzigen of een nieuwe aan te maken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
203
I
8
Regelaarfuncties Talenbeheer
0 Door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal Om een door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal aan te maken, kiest u [User defined], selecteert u de brontaal en klikt u op [Get]. Vervolgens wordt het dialoogvenster [Language transfer] geopend. Klik op [Receive] om de geïntegreerde systeemtalen van het bedieningspaneel te laden. U kunt de systeemteksten dan ook bewerken onder [Setup] / [Multi Language] / [Edit]. Bovendien kunt u de teksten als tekstbestand exporteren en in een ander programma bewerken. Alle systeemteksten in het bedieningspaneel (wachtwoorden, tijdkanalen, enz.) ondersteunen meertalige toepassingen. U kunt de voorgedefinieerde systeemtalen gebruiken of een eigen (nieuwe) taal aanmaken. Alle tekens in de geselecteerde tekenset zijn beschikbaar voor de toepassingstaal. Een teksttekenreeks kan aan verschillende objecten worden gekoppeld. Het maximale aantal tekstreeksen voor elke taal is afhankelijk van het beschikbare projectgeheugen van het bedieningspaneel. De volgende geheugenruimte is beschikbaar voor elke taal: Bedieningspaneel
Geheugenruimte
DOP11A-10
16 kB / taal
DOP11A-20
64 kB / taal
DOP11A-30
64 kB / taal
DOP11A-40
128 kB / taal
DOP11A-50
128 kB / taal
Linksonder in het dialoogvenster van de toepassingstaal vindt u informatie over de geheugenruimte voor de geselecteerde taal (taalbestand). Deze informatie wordt in X/Yformaat weergegeven, waarbij X voor de gebruikte en Y voor de vrije geheugenruimte voor elke taal staat, bijvoorbeeld 7/128.
Exporteren
Talen kunnen worden geëxporteerd (bijvoorbeeld naar Excel), waar ze vertaald kunnen worden en vervolgens weer in de programmeersoftware kunnen worden geïmporteerd. Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Export]. Selecteer de gebruikersteksten (of systeemteksten). Geef de naam van het exportbestand op in het geopende dialoogvenster en selecteer het formaat ANSI, OEM of Unicode. Als u ANSI/OEM selecteert, worden alle in ANSI-/OEM-formaat aangemaakte talen geëxporteerd. Als u Unicode selecteert, worden alle talen naar een bestand in Unicodeformaat geëxporteerd. Om een bestand in Unicode-formaat in een ander programma te kunnen bewerken, moet u in de desbetreffende software een Unicode-lettertype selecteren.
Importeren
204
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Import]. Selecteer [User texts] (of [System texts]). Vervolgens wordt het dialoogvenster [Import multi language texts] geopend. Voer hier de naam in van het tekstbestand dat moet worden geïmporteerd. Als de projecttaal het ANSI/OEM-formaat heeft en er een taal in Unicode-formaat moet worden geïmporteerd, wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar het ANSI/OEM-formaat. Daardoor worden alle tekens die niet in het ANSI/OEM-bereik liggen als vraagtekens weergegeven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Talenbeheer
I
8
0
Als u een project met verschillende toepassingstalen in oudere versies van de programmeersoftware opent, worden alle objecten met teksten in verschillende toepassingstalen vervangen door het teken @, gevolgd door een indexnummer, bijvoorbeeld "@55".
Weergave taalindex
Ieder object dat tekst weergeeft in een toepassing met meervoudige-taalondersteuning is gekoppeld aan een index. Een index kan worden gekoppeld aan verschillende objecten die dezelfde tekst bevatten. Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Show index] om de indexnummers voor de objectteksten weer te geven.
Cross reference
Selecteer [Setup] / [Multi Language] / [Cross reference]. In de crossreferencelijst die wordt geopend, kunt u objecten bewerken door ze aan te klikken met de rechtermuisknop. De crossreferencelijst ondersteunt de incrementele zoekalgoritme als u indexnummers invoert.
Object kopiëren
Als de functie [Copy cross reference index] actief is wanneer er een object wordt gekopieerd, wordt dezelfde index toegewezen aan de kopie. Zo hoeven objecten met dezelfde index maar één keer te worden vertaald. Wijzigingen die in een tekst worden aangebracht, zijn van invloed op alle teksten met hetzelfde indexnummer.
Als u een object verwijdert waarvoor kopieën met hetzelfde indexnummer bestaan, wordt alleen het geselecteerde object verwijderd.
Unicodelettertype selecteren
Hier selecteert u een Unicode-lettertype als een uitgebreide tekenset wordt vereist voor de aanmaak van de toepassingstaal.
Toepassingstalen in de bedrijfsmodus
De toepassingstaal kan in het bedieningpaneel in de bedrijfsmodus worden gewijzigd. Daartoe moet de waarde (0–9) in het opgegeven taalkeuzeregister worden gewijzigd. Let op: het bedieningspaneel vernieuwt de weergave van het hele blok als er een nieuwe taal wordt geselecteerd in de bedrijfsmodus (RUN). Als het bedieningspaneel een cursor heeft, wordt deze na de wijziging op het eerste manoeuvreerbare object in het huidige blok geplaatst.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
205
I
8
Regelaarfuncties Unicode
0
8.8
Unicode
Inleiding
Unicode is een globale norm voor tekencodering die 16-bits waarden gebruikt om tekens van de meeste talen weer te geven. Oudere normen voor tekencodering (bijvoorbeeld de Microsoft Windows ANSI-tekenset) gebruiken 8-bits waarden of combinaties van 8-bits waarden om tekens weer te geven die in een bepaalde taal of regio worden gebruikt. Bij Microsoft Windows 2000 en Windows XP wordt met geïnstalleerde invoertalen gewerkt. Zo kan de computergebruiker complexe tekens en symbolen (bijvoorbeeld Chinese tekens) via een normaal toetsenbord invoeren. De in de computer geïnstalleerde tekensets worden gebruikt. U kunt via het configuratiescherm verschillende geïnstalleerde invoertalen selecteren. Als u nieuwe tekensets selecteert, worden alle vereiste tekens aan het systeem toegevoegd.
Unicode in de programmeersoftware
De bedieningspanelen DOP11A-20 tot DOP11A-50 ondersteunen Unicode als de nieuwste versie van het systeemprogramma (firmware) is geïnstalleerd. Unicodetekens kunnen in projecten en/of systeemteksten worden gebruikt. De besturingssystemen Microsoft Windows XP en Windows 2000 ondersteunen Unicode. De programmeersoftware gebruikt een Unicode-tekenset om Unicode-tekens weer te geven in dialoogvensters op de computer. Bij de projectverzending worden alleen de in het project gebruikte Unicode-tekens gedownload.
Lettertype van het bedieningspaneel
Het bedieningspaneel gebruikt een bedieningspaneeltekenset voor de weergave van Unicode-tekens. De tekenset van het bedieningspaneel bevat ongeveer 35.000 tekens maar is niet compleet volgens de Unicode-norm. Als er een project naar het bedieningspaneel wordt verzonden, worden alleen de in het bedieningspaneel gebruikte tekens gedownload. Als een teken wordt gebruikt dat niet beschikbaar is, verschijnt in plaats daarvan een zwarte rechthoek in de programmeersoftware en op het bedieningspaneel. De projecttest die bij de projectverzending kan worden uitgevoerd, controleert of alle gebruikte tekens in de tekenset van het bedieningspaneel voorkomen.
Lettergrootte voor gebruikersteksten en systeemteksten Unicode-tekens worden verwerkt als bitmaps (puntmatrix). De standaardlettergrootte is 8 x 16 pixels. Deze waarde kan worden gewijzigd. Bepaalde complexe tekens (bijvoorbeeld Chinese tekens) vereisen een lettergrootte van 16 x 16 pixels, zodat alle pixels worden weergegeven en potentiële misverstanden worden vermeden. Als u een groot lettertype selecteert op een klein bedieningspaneel, kan het zijn dat het beeldscherm niet groot genoeg is om alle menuvensters volledig weer te geven.
206
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Unicode
I
8
0 Meervoudigetaalfuncties Wisselen tussen objecttekst en indexnummer Als u op de knop [T] klikt in de werkbalk [Language], geeft de programmeersoftware in plaats van de objecttekst het indexnummer weer (@nummer). Nieuwe tekst (in ANSIformaat, niet in Unicode) kan ook in de @-modus worden ingevoerd om het object aan een nieuwe index te koppelen en de koppeling aan andere objecten in de oorspronkelijke index te verwijderen. U kunt een object aan een nieuwe index koppelen door het @nummer in te voeren.
Bestanden in Unicode-formaat exporteren en importeren Systeem- en gebruikersteksten kunnen worden geïmporteerd en geëxporteerd onder [Setup] / [Multi Language]. Een geëxporteerd bestand in Unicode-formaat kan in een teksteditor worden bewerkt (bijvoorbeeld Notepad). Selecteer daarvoor een Unicodelettertype in de teksteditor. Als u een bestand exporteert, hebt u de keuze tussen ANSI-, OEM- of Unicode-formaat. Als u ANSI/OEM selecteert, worden alleen de talen in ANSI-/OEM-formaat geëxporteerd naar een bestand met ANSI-/OEM-formaat. Als u Unicode selecteert, worden alle talen naar een bestand met Unicode-formaat geëxporteerd. Als u een bestand in ANSI-/OEM-formaat importeert, kunt u definiëren of een bestaande taal moet worden vernieuwd dan wel een nieuwe taal moet worden toegevoegd. Als u een bestand in Unicode-formaat importeert, kunt u definiëren of een bestaande taal moet worden vernieuwd dan wel een nieuwe taal moet worden toegevoegd. Als de bestaande taal het ANSI/OEM-formaat heeft en een taal in Unicode-formaat moet worden geïmporteerd, wordt de geïmporteerde taal geconverteerd naar het ANSI/OEMformaat. Tekens buiten de ANSI-/OEM-tekenset worden vervangen door vraagtekens.
Vereist geheugen
Vermogen
Als Unicode wordt gebruikt, wordt het geheugen toegewezen volgens de onderstaande formule: Taalgrootte
Elke tekenreeks vergt 22 bytes + het aantal tekens in de tekenreeks x 4 bytes.
Tekensetgrootte
De verzonden tekenset vergt het aantal unieke tekens x 34 bytes. De verzending van 1000 tekens vergt dus 34 kB.
Unicode
De geheugenbehoefte voor een Unicode-taal komt overeen met de taalgrootte + de tekensetgrootte.
De weergave van Unicode-tekens verloopt iets trager dan die van ANSI-/OEM-tekens, omdat Unicode-tekens uit een groter aantal pixels bestaan. De Unicode-tekenset wordt bij de start van het bedieningspaneel in het geheugen geïmporteerd. Dit proces kan veel tijd kosten als de tekenset groot is.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
207
8
I
Regelaarfuncties Unicode
0 Beperkingen bij de toepassing van Unicode Tekstblokken
Tekstblokken worden niet ondersteund als Unicode wordt toegepast.
Recept en alarmhistorie opslaan
Het programma [DOP Tools] \ [DOP File Transfer] en de DOP FTP-client ondersteunen geen Unicode-tekens. Het SKV-bestand dat voor de bewerking van recepten of de alarmhistorie op een pc kan worden gebruikt, bevat bij de toepassing van Unicode indexnummers (@xxx) in plaats van blokteksten. De tekst van het bedieningspaneel kan in het project worden gezocht. Als in het SKV-bestand teksten moeten verschijnen, moet de tekenset van het bedieningspaneel in het ANSI-formaat worden omgezet.
Dynamische teksten
Teksten in objecten kunnen worden aangestuurd door systeemsignalen. Selecteer hiertoe [Dynamics] / [Property] voor het geselecteerde object. Deze teksten worden niet naar Unicode-formaat geconverteerd. In plaats daarvan worden er vraagtekens weergegeven.
Tijdkanaalblok
208
In het bedieningspaneel DOP11A-20 moet het standaardblok van de tijdkanalen, dat in de RUN-modus kan worden geconfigureerd, de standaardlettergrootte 8 x 16 gebruiken. Anders is het invoervenster te groot voor het beeldscherm, waardoor u het blok niet kunt configureren.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties LED's
I
8
0
8.9
LED's Geldt alleen voor bedieningspanelen met LED's. Het bedieningspaneel heeft geïntegreerde LED's die gekoppeld zijn aan een register. De LED's worden onder [Functions] / [LED] gedefinieerd. De registerinhoud bepaalt de kleur en eventuele knipperfunctie van de LED's overeenkomstig de volgende tabel.
Registerwaarde (Hex)
Registerwaarde (Dec)
Knipperfrequentie (Hz)
Kleur
00
0
–
Geen
01
1
–
Groen
02
2
–
Rood
11
17
5
Groen
12
18
5
Rood
21
33
2,5
Groen
22
34
2,5
Rood
31
49
1,2
Groen
32
50
1,2
Rood
41
65
0,6
Groen
42
66
0,6
Rood
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
209
I
8
Regelaarfuncties Functietoetsen
0
8.10
Functietoetsen U koppelt een functietoets aan een signaal door het signaaladres voor de desbetreffende toets in te voeren of door de corresponderende functie te selecteren in de keuzelijst. Het signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt geactiveerd op basis van de functie die bij de definitie van de functietoets is opgegeven.
Twee aan functietoetsen gekoppelde signalen kunnen tegelijkertijd worden geactiveerd. Als er meer dan twee functietoetsen tegelijkertijd worden ingedrukt, worden alleen de eerste twee aangesproken signalen geactiveerd. Het aantal functietoetsen is afhankelijk van het type bedieningspaneel.
Functietoetsen definiëren
U kunt de functietoetsen op twee verschillende manieren definiëren: •
global
•
local
Global definitie •
Global functietoetsen worden voor de hele toepassing gedefineerd en gebruikt en gelden voor alle blokken.
•
Een global definitie is in de bedrijfsmodus altijd beschikbaar als het blok dat op het beeldscherm wordt weergegeven geen local definities heeft voor de desbetreffende functietoets.
•
Deze toetsen worden gedefinieerd onder [Functions] / [Function keys].
Local definitie
210
•
Local functietoetsen worden voor een blok gedefinieerd en gebruikt.
•
Local definities hebben een hogere prioriteit dan global definities.
•
Deze toetsen worden gedefinieerd onder [F keys] in de blokkop van het huidige blok.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Functietoetsen
I
8
0
Functie
Beschrijving
IO
Het signaal dat wordt geactiveerd door de functietoets. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalformaten op te geven.)
Event
De functie IO event dient om de toetswerking voor het opgegeven signaal te definiëren. Onder de functie Event zijn de volgende opties beschikbaar: Momentary
Het signaal wordt gegenereerd zolang de toets actief is.
Toggle
Het signaal wordt afwisselend gegenereerd en gereset als de toets wordt geactiveerd.
Set
Het signaal wordt geactiveerd als de toets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Reset
Het signaal wordt gereset als de toets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Grouped
Alle signalen die bij een functietoets met het huidige groepsnummer horen, worden gereset. Het groepsnummer wordt opgegeven in het veld [Group no.]. Een groep bestaat uit maximaal acht functies. Via de optie [Set analog] wordt aan het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld de waarde toegewezen die is ingevoerd in het veld [value].
Inc. Analog
Het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt verhoogd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Dec. Analog
Het analoge signaal dat aan de functietoets is gekoppeld, wordt verlaagd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Set analog object to
Wijst de ingevoerde waarde toe aan het met de cursor geselecteerde manoeuvreerbare analoge object.
Increment analog object with or set digital object
Verhoogt de waarde van het geselecteerde manoeuvreerbare analoge object met de ingevoerde waarde of activeert een geselecteerd manoeuvreerbaar digitaal object.
Decrement analog object with or reset digital object
Vermindert de waarde van een manoeuvreerbaar analoog object met de ingevoerde waarde of reset een geselecteerd manoeuvreerbaar digitaal object.
Set digital object momentarily
Activeert een geselecteerd digitaal object zolang de toets wordt ingedrukt.
Jump to block
Springt naar het blok met de opgegeven naam of het opgegeven nummer.
Security level
U kunt beveiligingsniveaus definiëren voor functietoetsen. De operator moet zich met een wachtwoord voor dit of een ander beveiligingsniveau aanmelden om de functietoets te kunnen gebruiken.
Other function
Functie- of tiptoetsen zijn gekoppeld aan functies in de keuzelijst. Zie de afzonderlijke tabel "Andere functies van functietoetsen en tiptoetsen" op blz. 212.
Macro
De geselecteerde macro wordt uitgevoerd. U kunt de naam van de geselecteerde macro of de macrogebeurtenis voor de geselecteerde gebeurtenis wijzigen met de knop [Edit].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
211
I
8
Regelaarfuncties Functietoetsen
0 Andere functies van functietoetsen en tiptoetsen
212
Functie
Beschrijving
Load recipe
Recept uit het geheugen van het bedieningspaneel laden.
Save recipe
Recept in het geheugen van het bedieningspaneel opslaan.
Delete recipe
Recept uit het geheugen van het bedieningspaneel verwijderen.
Append recipe
Signalen en de bijbehorende waarden van het huidige blok toevoegen aan een bestaand recept. Zie hoofdstuk 8.3 "Receptbeheer".
Login to specified security level
Aanmelden. Zie hoofdstuk 8.4 "Wachtwoorden".
Logout
Afmelden.
Change login password
Wachtwoord wijzigen.
Scroll one page up
Door tekstpagina's in het tekstblok en in de alarmlijst bladeren.
Scroll one page down
Door tekstpagina's in het tekstblok en in de alarmlijst bladeren.
Zoom up text size
Tekst in de alarmlijst vergroten.
Zoom down text size
Tekst in de alarmlijst verkleinen.
Save recipe on memory card
Het recept opslaan op de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Load recipe from memory card
Het recept laden van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Erase recipe on memory card
Het recept verwijderen van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Save project on memory card
Het project opslaan op de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Load project from memory card
Het project laden van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Erase project on memory card
Het project verwijderen van de geheugenkaart die als back-upmedium is gedefinieerd.
Acknowledge alarm
Het alarm in de alarmlijst bevestigen.
Show alarm list
De alarmlijst weergeven (blok 990).
Jump to info block connected to the alarm
Naar het aan het alarm gekoppelde infoblok. Geldt voor geselecteerde alarmbanners of in de alarmlijst.
List alarm groups
Leg vast uit welke alarmgroep het alarm in de alarmlijst moet worden weergegeven.
Return to previous block
Geeft het vorige blok weer. U kunt maximaal negen niveaus teruggaan. Als blok 0 wordt weergegeven, kan met deze functie niet meer naar het vorige blok worden gegaan. Als u zich in de bedrijfsmodus op een hoger beveiligingsniveau dan het huidige hebt aangemeld, kunt u deze functie ook niet gebruiken.
Jump to main block (block 0)
Geeft het startblok weer, bloknummer 0.
Show object info
Geeft de minimum- en maximumwaarden voor de analoge objecten in het tekstblok in de bedrijfsmodus weer.
Enter
Heeft hetzelfde effect als wanneer er op de Enter-toets wordt gedrukt.
Show diagnostic page
Geeft de informatiepagina weer.
Connect TCP/IP
Brengt de verbinding tot stand bij een seriële TCP/IP-verbinding.
Disconnect TCP/IP connection
Verbreekt de seriële TCP/IP-verbinding.
Change recipe directory
De receptdirectory in het bedieningspaneel bewerken.
Create recipe directory
De receptdirectory in het bedieningspaneel aanmaken.
Delete recipe directory
De receptdirectory uit het bedieningspaneel verwijderen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Trends
I
8
0 Met functietoetsen naar een blok gaan Deze functie maakt het mogelijk om naar blokken te gaan met behulp van functietoetsen en zonder weergavesignaal. Kies [Jump to block] in de keuzelijst als u de toetsen definieert (lokaal of algemeen). De snelste manier om een blokwissel uit te voeren is met de functietoetsen. Daarbij wordt geen digitaal signaal in de controller toegewezen.
8.11
Trends Dit hoofdstuk geldt niet voor bedieningspaneel DOP11A-10.
Historische trend
Dit geldt niet voor type DOP11A-10 en DOP11A-20. Met deze functie worden de analoge waarden van de controller geregistreerd en in een trendobject weergegeven terwijl het systeem in bedrijf is. De gegevens worden in curven weergegeven. De geregistreerde waarden worden opgeslagen in het projectgeheugen van het bedieningspaneel. Verschillende onderling onafhankelijke trendcurven kunnen in hetzelfde blok of in verschillende blokken worden gedefinieerd. Het aantal curven wordt beperkt door de grootte en de capaciteit van het projectgeheugen. In het trendobject worden o.a. het tijdsinterval tussen de dataregistraties en het aantal waarden gedefinieerd.
De trendgrootte berekenen
Om de omvang van de trenddata in het projectgeheugen te berekenen, wordt de volgende formule gebruikt: S = TOG + AK (28 + (645 x ((AM / 100) + 1))
TOG
Grootte van het trendobject (Als alle parameters voor een trendobject worden gewijzigd, is de waarde voor TOG 320 bytes.)
AK
Aantal in het trendobject gedefinieerde curven
AS
Aantal samples dat omhoog wordt afgerond op een honderdtal
S
Aantal bytes
Het RAM-geheugen kan het aantal trends in een object ook beperken. Deze beperking hangt af van andere objecten en functies die in het project worden gebruikt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
213
8
I
Regelaarfuncties Trends
0 Weergave in de bedrijfsmodus
Trendcurven kunnen in de bedrijfsmodus historische gegevens weergeven. Selecteer het gewenste trendobject en druk op de Enter-toets. Er wordt een dialoogvenster geopend. Selecteer een tijdsinterval en datum voor de data die moeten worden weergegeven. Onder in het dialoogvenster wordt "History" weergegeven. Druk nogmaals op de Enter-toets om terug te keren naar de real-timeweergave. De trenddata worden in bestanden opgeslagen. De naam wordt opgegeven wanneer het trendobject wordt gedefinieerd.
Real-timetrend
Geldt alleen voor type DOP11A-20. De real-timetrend geeft analoge waarden van de controller weer in een trendobject terwijl het systeem in bedrijf is. De gegevens worden in curven weergegeven. In het projectgeheugen van het bedieningspaneel worden geen waarden opgeslagen. Er worden geen historische gegevens weergegeven. Verschillende onderling onafhankelijke trendcurven kunnen in hetzelfde blok of in verschillende blokken worden gedefinieerd. Per toepassing kunnen maximaal tien trends worden gebruikt.
Trendobjecten definiëren
Trendobjecten kunnen net als andere dynamische objecten in een blok worden gedefinieerd. Het object kan aan maximaal zes analoge signalen worden gekoppeld (maximaal 10 trends per project bij type DOP11A-20). Het verschil met de andere objecten is dat de naam van het trendobject moet worden ingevoerd met 1–8 tekens. Het eerste teken moet een letter of een cijfer zijn. De trendnaam mag de volgende tekens bevatten: A–Z, 0–9 en _ (underscore). Verder gelden dezelfde bestandsnaamconventies als voor MS-DOS. U kunt de volgende parameters definiëren voor het trendobject. Onder [Setup] / [Terminal options] kunt u vastleggen of u gewijzigde trends wilt opslaan of alle samples.
214
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Trends
I
8
0 Tabblad [General] Parameter
Beschrijving
Name
Voer een naam in voor het trendobject. Aan elk object moet een unieke naam worden toegewezen. De naam van het object mag uit maximaal acht tekens bestaan. Deze parameter moet worden opgegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample interval
Tijdsinterval tussen de dataregistraties. De minimumwaarde is 1 s.
Sample count
Aantal waarden dat moet worden opgeslagen. Het maximale aantal waarden bedraagt 65534. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full limit
Voer het aantal samples in waarbij het signaal voor Sample full moet worden geactiveerd. Geldt niet voor DOP11A-20.
Sample full signal
Geef een signaal op dat moet worden geactiveerd als het aantal samples van Sample full limit wordt bereikt. Geldt niet voor DOP11A-20.
Enable sampling signal
Het digitale signaal dat met de dataregistratie begint als het wordt geactiveerd. De registratie stopt als het signaal wordt gereset. Parameters hoeven niet te worden opgegeven. Geldt niet voor DOP11A-20.
Erase sampling signal
Definieer een digitaal signaal dat bij activering alle trenddata in de historie wist. Geldt niet voor DOP11A-20.
Y scale
Geef aan of de Y-schaalverdeling moet worden verborgen dan wel links, rechts of aan beide zijden moet worden weergegeven.
Minimum value
De minimumwaarde op de Y-as wordt opgeroepen door het opgegeven register.
Maximum value
De maximumwaarde op de Y-as die wordt gelezen door het opgegeven controllerregister.
Division
Geeft aan welke schaalverdeling wordt gebruikt op de Y-as.
Tics
Geeft het interval tussen de weergegeven schaalstrepen aan.
Border style
Geef aan of het object moet worden weergegeven met een kader.
Grid
Geef aan of er een raster in het object moet worden weergegeven.
Scale
Definieer een kleur voor de schaalverdeling in het object.
Grid
Kies een geschikte kleur voor het raster.
BG
Definieer een achtergrondkleur voor het object.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
215
I
8
Regelaarfuncties Trends
0 Tabblad [Curves] Parameter
Beschrijving
Analog signal
Analoge signalen die het object registreert en waarvoor de waarden moeten worden weergegeven. Er mogen alleen gesigneerde16-bits tekens worden gebruikt.
Color
Kies de kleur voor de desbetreffende curve.
Offset and gain
Wordt gebruikt voor de schaalverdeling van de registerwaarde.
Bij type DOP11A-20 kunnen maar twee curven worden gebruikt. Type DOP11A-20 heeft alleen een real-timetrend.
Tabblad [Dynamics]
De functies op dit tabblad worden uitgelegd in de paragraaf "Algemene parameters" in hoofdstuk 7.4 "Grafische weergave".
Als u een blok kopieert met trendobjecten, moet de naam van het trendobject worden gewijzigd. Twee trendobjecten mogen niet dezelfde naam hebben.
Trenddata verzenden
Geldt niet voor DOP11A-20. Als het programma [DOP Tools] \ [DOP File Transfer] op de pc is geïnstalleerd, kunnen trenddata, recepten en alarmlijsten voor statische berekeningen, voor weergave of voor opslag van of naar de pc worden verzonden. Het is ook mogelijk de volgende data per FTP tussen pc en bedieningspaneel te verzenden: •
trenddata
•
recepten
•
alarmlijsten
•
HTML-bestanden
•
applets voor het bedieningspaneel
•
bitmap-afbeeldingen
Er moet hiervoor een FTP-client op de pc zijn geïnstalleerd. De programmagroep DOP Tools omvat de toepassing DOP FTP Transfer, die als standaard-FTP-client fungeert. Trendbestanden kunnen direct worden geopend voor statistische berekeningen, bijvoorbeeld in Excel.
216
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Macro’s
I
8
0 Trendbestanden
De namen van de trendbestanden worden opgegeven wanneer de trendobjecten worden gedefinieerd. Het bestand krijgt als extensie SKV. De regelnotatie voor het trendbestand is: DDDD;TTTT;AAAA;BBBB;CCCC;DDDD;EEEE;FFFF:
Formaat
Beschrijving
DDDD
Datumnotatie zoals gedefinieerd onder Setup
TTTT
Tijdnotatie zoals gedefinieerd onder Setup
AAAA
Trendcurve 1
BBBB
Trendcurve 2 (indien gedefinieerd)
CCCC
Trendcurve 3 (indien gedefinieerd)
DDDD
Trendcurve 4 (indien gedefinieerd)
EEEE
Trendcurve 5 (indien gedefinieerd)
FFFF
Trendcurve 6 (indien gedefinieerd)
De oudste waarde wordt op de eerste dataregel weergegeven en de nieuwste waarde op de laatste dataregel. Het formaat SKV kan direct in Microsoft Excel worden geïmporteerd. De diagram-wizard in Excel wordt gebruikt om statistische diagrammen aan te maken. Het is niet mogelijk bestanden te wijzigen en ze vervolgens naar het bedieningspaneel te zenden.
8.12
Macro’s Een macro combineert verschillende gebeurtenissen in het bedieningspaneel tot één enkel commando. Als u vaak hetzelfde commando of dezelfde instellingen oproept in het bedieningspaneel, kunt u deze processen automatiseren door een macro aan te maken. Een macro wordt geactiveerd met lokale of algemene functie- en tiptoetsen. U kunt de functie [Macros] oproepen onder [Functions] / [Macros].
Een macro toevoegen
Als u op [Add macro] klikt, opent u een keuzevenster. Voer de gewenste naam voor de macro in. De naam moet uniek zijn. Als u op [OK] klikt, wordt de macro in de lijst weergegeven met de door u gedefinieerde naam. Het aantal definieerbare macro's is onbeperkt.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
217
8
I
Regelaarfuncties Macro’s
0 Gebeurtenis invoegen / toevoegen Als u op [Insert event/Append event] klikt, opent u het volgende keuzevenster:
10789AEN
Elke macro kan maximaal acht verschillende gebeurtenissen (regels) bevatten.
Parameter
Beschrijving
I/O
Met deze parameter definieert u het signaal dat aan een gebeurtenis in de macro moet worden gekoppeld. In het veld [Event] selecteert u de gebeurtenis die aan het signaal in de macro moet worden gekoppeld. U kunt een keuze maken uit de volgende gebeurtenissen.
Jump to block
218
Set
Het digitale signaal wordt geactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Grouped
Signalen die zijn gekoppeld aan een functietoets met het huidige groepsnummer, worden gereset. Het groepsnummer wordt aangegeven in het veld [Group no.]. Een groep bestaat uit maximaal acht functies.
Dec. Analog
Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt het analoge signaal verlaagd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Reset
Het digitale signaal wordt gedeactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt en blijft in deze toestand.
Set analog
Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt aan het analoge signaal de waarde toegewezen die is ingevoerd in het veld [value].
Toggle
Het digitale signaal wordt afwisselend geactiveerd en gedeactiveerd als de macrotoets wordt ingedrukt.
Inc. analog
Als u de macro activeert door een toets in te drukken, wordt het analoge signaal verhoogd met de waarde die is ingevoerd in het veld [value].
Voer het nummer of de naam in van het blok waar u naartoe wilt gaan als u de macrotoets indrukt. Een bloksprong kan alleen de laatste gebeurtenis zijn omdat een bloksprong de macro afsluit.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Regelaarfuncties Macro’s
I
8
0 Bewerken
U kunt de naam van de geselecteerde macro of de macrogebeurtenis voor de geselecteerde gebeurtenis wijzigen met de knop [Edit]. U kunt ook dubbelklikken op [Macro] of [Macro event] om deze gegevens te bewerken.
Macro's activeren
Een macro wordt geactiveerd met functie- of tiptoetsen. Elke toets (algemeen of lokaal) kan aan een macro worden gekoppeld. U selecteert de macro voor de desbetreffende toets in de dialoogvelden voor lokale en algemene functietoetsen en tiptoetsen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
219
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
9 9
Netwerkfuncties en communicatie
9.1
Communicatie
Communicatie met twee controllers (dubbele driver) U kunt twee verschillende drivers activeren in het bedieningspaneel. Dit betekent dat het bedieningspaneel tegelijkertijd met twee verschillende controllers kan communiceren. U kunt de controllers aansluiten op de seriële interface van het bedieningspaneel of op de uitbreidingskaart PFE11A via een ETHERNET-aansluiting. De signaaladressering in de controller vindt plaats volgens de gebruikelijke procedure voor de desbetreffende controller (zie de driverdocumentatie). •
Selecteer de menuoptie [File] / [Project settings] in HMI-Builder.
•
Selecteer de controller door op [Change] te klikken voor systeem 1 of systeem 2. Als de geselecteerde driver voor systeem 1 niet de toepassing van dubbele drivers ondersteunt, kan voor systeem 2 geen driver worden geselecteerd.
•
Klik op [OK].
•
Selecteer [Setup] / [Peripherals].
•
Sleep [Controller 1] en [Controller 2] naar de aansluitpoorten waarop de desbetreffende controller is aangesloten. De beschikbare interfaces zijn RS-232C, RS-422, RS-485 (DOP11A-30) alsook de uitbreidingskaarten PFP11A en PFE11A.
Gedetailleerde informatie over de verbinding van controller en bedieningspaneel vindt u in de desbetreffende driverdocumentatie.
Adressering
De signaaladressering in de controller vindt plaats volgens de gebruikelijke procedure voor de desbetreffende controller (zie de driverdocumentatie). Om de controller te definiëren waaraan een aangemaakt project moet worden gekoppeld, klikt u op de knop voor de gewenste controller ([1] of [2]) in de werkbalk van HMI-Builder. Controller 1 is de standaardinstelling als u een project aanmaakt of opent. Als u op knop [1] klikt, wordt het signaal van een project dat wordt aangemaakt aan controller 1 gekoppeld. Als u op knop [2] klikt, wordt het signaal van een project dat wordt aangemaakt aan controller 2 gekoppeld. U kunt ook in het object dat wordt aangemaakt op de knop [I/O] klikken en met de I/O-browser selecteren aan welke controller het object moet worden gekoppeld. Om een signaal in controller 2 te adresseren als controller 1 standaard is ingesteld, moet het signaal worden voorzien van de toevoeging "@2" (omgekeerd geldt toevoeging "@1" voor controller 1 als controller 2 standaard is ingesteld). Voorbeeld Controller 1 is standaard ingesteld. Register D0 in controller 2 moet worden gekoppeld aan een schuifregelaar. Voer "D0@2" in onder het analoge signaal in het dialoogvenster voor de schuifregelaar.
220
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
I/O-crossreference
De functie [I/O cross reference] voor een overzichtelijke I/O-weergave kan zowel voor controller 1 als ook voor controller 2 worden gebruikt. De crossreference geeft de standaardcontroller aan.
Namenlijst
Voor controller 1 en controller 2 wordt de namenlijst met alle bijbehorende functies ondersteund.
9
Als de communicatie met een controller wordt onderbroken, zet het bedieningspaneel de communicatie voort met de andere controller. Het bedieningspaneel probeert om de 10 seconden de onderbroken controllerverbinding te herstellen. Dit kan van invloed zijn op de communicatie met het aangesloten systeem. Het interval kan overigens met een commando worden gewijzigd. Zie de paragraaf "Commando's" in hoofdstuk 7.3.
Data-uitwisseling tussen controllers
Als twee controllers op een bedieningspaneel worden aangesloten (dubbele driver in het bedieningspaneel), kunnen er data (analoge en digitale signalen) tussen de controllers onderling worden uitgewisseld. U kunt ook twee controllers aansluiten via afzonderlijke bedieningspanelen in een BDTP-netwerk. Het signaaltype hoeft niet gelijk te zijn in de twee controllers. De data-uitwisseling vindt plaats via een virtueel datakanaal tussen controller 1 en controller 2. U kunt acht verschillende datakanalen definiëren. De data-uitwisseling kan worden aangestuurd door bepaalde tijdsintervallen of op basis van gebeurtenissen. U definieert de voorwaarden voor de data-uitwisseling alsook de signaalintervallen voor elk datakanaal onder [Functions] / [Data exchange].
Parameter
Beschrijving
Area
Start I/O 1
Startadres van het datakanaal voor controller 1. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalformaten op te geven.)
Start I/O 2
Startadres van het datakanaal voor controller 2. (Het volgende veld wordt gebruikt om mogelijke indexregisters en signaalformaten op te geven.)
Mode
Geef aan of de signalen voor het datakanaal analoog of digitaal zijn.
Size
Geef het aantal signalen op dat via het datakanaal wordt verzonden (startadres + volgende). Het maximale aantal signalen voor een datakanaal is 255.
Flow 1 Æ 2
Trigg signal
Interval
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Digitaal triggersignaal dat de data-uitwisseling stuurt van controller 1 naar controller 2. Betekenis van de signaalstatus: 0
Inactief
1
Verzonden Het bedieningspaneel deactiveert het signaal zodra de verzending is voltooid.
Geeft de tijd in seconden aan die tussen cyclische zendtaken in het datakanaal verstrijkt. Stel de intervalparameter op nul in als er geen cyclische verzending plaatsvindt. Als de waarde hoger is dan 0 (1), heeft de parameter een hogere prioriteit dan het triggersignaal. In dit geval kan een triggersignaal geen verzending starten. Het maximale aantal seconden bedraagt 65535.
221
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
9
Parameter
Beschrijving
Flow 2 Æ 1
Trigg signal
Interval
Digitaal triggersignaal dat de data-uitwisseling stuurt van controller 2 naar controller 1. Betekenis van de signaalstatus: 0
Inactief
1
Verzonden Het bedieningspaneel deactiveert het signaal zodra de verzending is voltooid.
Geeft de tijd in seconden aan die tussen cyclische zendtaken in het datakanaal verstrijkt. Stel de intervalparameter op nul in als er geen cyclische verzending plaatsvindt. Als de waarde hoger is dan 0 (1), heeft de parameter een hogere prioriteit dan het triggersignaal. In dit geval kan een triggersignaal geen verzending starten. Het maximale aantal seconden bedraagt 65535.
Klik op [Add] als u de instellingen voor een datakanaal hebt gedefinieerd. De functie [Data exchange] heeft dezelfde prioriteit als alle andere functies van het bedieningspaneel. Voorbeeld: als het bedieningspaneel op volle capaciteit werkt (omdat er andere functies worden uitgevoerd) en als er vervolgens een data-uitwisseling wordt aangevraagd, duurt het langer voordat de gegevens tussen de controllers zijn verzonden.
Transparante modus
In de transparante modus kunt u een communicatiepoort (programmeer-/printerpoort) van het bedieningspaneel die niet met de controller is verbonden, gebruiken om andere parallelle eenheden op de controller aan te sluiten. Deze eenheden kunnen bestaan uit bedieningspanelen, een pc met programmeertools voor de controller of een overkoepelend bedieningssysteem. In het desbetreffende driverhandboek kunt u nagaan of de transparante modus samen met de aangesloten controller functioneert.
Pc's of andere computersystemen aansluiten
222
Pc's met een programmeertool of een ander computersysteem worden rechtstreeks met een communicatiepoort (in dit geval een programmeer-/printerpoort) van het bedieningspaneel verbonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
Instellingen in het bedieningspaneel en de pc
9
Verricht de volgende instellingen voor de pc en het bedieningspaneel om in de transparante modus te kunnen werken. Verricht de communicatie-instellingen voor het project van het bedieningspaneel in HMIBuilder onder [Setup] / [Peripherals]. •
Sleep de eenheid [Transparent mode] naar de gewenste communicatiepoort (d.w.z. de poort waarmee de pc is aangesloten op het bedieningspaneel).
•
Klik met de rechtermuisknop op de eenheid om de transparante modus te configureren (indien ondersteund door de driver, zie de driverdocumentatie).
De instellingen voor de poort waarop de pc is aangesloten, moeten gelijk zijn aan de instellingen in het pc-programma (programmeersoftware voor de controller).
Parameter
Beschrijving
IP settings
Deze parameter wordt alleen gebruikt voor communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting. Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Controller systems
Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting. Geef aan of de transparante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode
Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Time-out: voer een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel van de pass-throughmodus naar de bedrijfsmodus moet overgaan als er geen passthroughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
Verbinding van twee bedieningspanelen in de transparante modus
U kunt verschillende bedieningspanelen op dezelfde controller aansluiten in de transparante modus. Hieronder wordt de verbinding van twee bedieningspanelen toegelicht. Verschillende bedieningspanelen kunnen op dezelfde manier aan elkaar worden gekoppeld.
Kabelverbindingen
Als u twee bedieningspanelen op een controller aansluit, moet het eerste bedieningspaneel worden aangesloten volgens de beschrijving in het installatiehandboek. De twee bedieningspanelen worden via een kabel met elkaar verbonden. Deze kabel verbindt de vrije poort van het eerste bedieningspaneel met de corresponderende poort van het tweede bedieningspaneel. Als de communicatie-afstand via poort RS-232 meer dan 15 m bedraagt, is een signaalversterker vereist.
Eerste bedieningspaneel instellen
Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. De poort die met de controller is verbonden, wordt op de gebruikelijke manier ingesteld. De instellingen voor de poort die met het tweede bedieningspaneel is verbonden, kunnen vrij worden gekozen.
Tweede bedieningspaneel instellen
Verricht de communicatie-instellingen in HMI-Builder onder [Setup] / [Peripherals]. De controller moet worden aangesloten op de poort die voor de verbinding van het tweede bedieningspaneel met het eerste bestemd is. De instellingen van deze poort komen overeen met de instellingen van de poort van het eerste bedieningspaneel waarop het tweede bedieningspaneel is aangesloten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
223
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
9 Baudrate
De baudrate ligt tussen 600 en 57600 baud. Wij adviseren de hoogste baudrate tussen de bedieningspanelen te gebruikten voor optimale prestaties. De communicatiesnelheid neemt af naarmate het aantal aangesloten bedieningspanelen toeneemt (zie de volgende tabel). Toegangstijd tot de controller Bedieningspanelen:
Bedieningspaneel 1
Bedieningspaneel 2
Bedieningspaneel 3
Bedieningspaneel 4
1
100 %
–
–
–
2
50 %
50 %
–
–
3
50 %
25 %
25 %
–
4
50 %
25 %
12,5 %
12,5 %
Verbinding van drie bedieningspanelen in de transparante modus
U kunt een derde bedieningspaneel in een netwerk op bedieningspaneel 2 aansluiten met een kabel. Dezelfde instellingen als voor het tweede bedieningspaneel zijn hier van toepassing.
Pass-throughmodus
De functie [pass-through mode] maakt het mogelijk het bedieningspaneel zo in te stellen dat de communicatie tussen de pc-programmeersoftware (in dit geval MOVITOOLS®) voor de aangesloten controller en de controller zelf (MOVIDRIVE® of MOVITRAC® 07) kan plaatsvinden via het bedieningspaneel. De functie komt overeen met de functie voor de transparante modus en ondersteunt dus maar één controller. Daarom kan de transparente of pass-throughmodus alleen op een communicatiepoort van het bedieningspaneel worden uitgevoerd. Als de pass-throughmodus actief is en de pc met de controller communiceert via het bedieningspaneel, wordt de communicatie tussen het bedieningspaneel en de aangesloten controller onderbroken. Dit is het verschil tussen de pass-throughmodus en de transparante modus. Een bedieningspaneel waarbij communicatie in de pass-throughmodus plaatsvindt, wordt geblokkeerd voor de operator en geeft alleen een leeg beeldscherm weer met een verwijzing naar de pass-throughmodus. De pass-throughmodus voor een van de aangesloten controllers wordt geactiveerd of gedeactiveerd via het programma [DOP Tools] / [DOP Connect]. U vindt dit programma als symbool in de programmagroep [DOP Tools].
De pass-throughmodus met DOP Connect wordt NIET ondersteund door het type DOP11A-10.
De driver MOVILINK® voor MOVIDRIVE®- en MOVITRAC® 07-regelaars ondersteunt alleen de pass-throughmodus, niet de transparante modus.
224
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
Instellingen in het bedieningspaneel en de pc
9
Verricht de volgende instellingen voor de pc en het bedieningspaneel om in de passthroughmodus te kunnen werken: Verricht de communicatie-instellingen voor het project van het bedieningspaneel in HMIBuilder onder [Setup] / [Peripherals]. Sleep de eenheid [Transparent mode] naar de gewenste communicatiepoort (d.w.z. de poort waarmee de pc is aangesloten op het bedieningspaneel). Klik met de rechtermuisknop op de eenheid om de pass-throughmodus te configureren. De instellingen voor de poort waarop de pc is aangesloten, moeten gelijk zijn aan de instellingen in het pc-programma (programmeersoftware voor de controller).
Parameter
Beschrijving
IP settings
Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting. Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Controller systems
Deze parameter wordt alleen gebruikt voor de communicatie in de transparante of pass-throughmodus via ETHERNET. De eenheid voor de transparante modus moet worden verbonden met een TCP/IP-aansluiting. Geef aan of de transparante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode
Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Gedetailleerde informatie over de pass-throughmodus vindt u in de gelijknamige paragraaf. Time-out: voer een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel van de pass-throughmodus naar de bedrijfsmodus moet overgaan als er geen passthroughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
De pass-throughmodus kan zowel voor seriële communicatie als voor aansluitingen via ETHERNET worden gebruikt.
Het bedieningspaneel gebruiken als communicatie-interface ("geen protocol"-modus) De "geen protocol"-modus wordt gebruikt om verschillende controllers te verbinden of om externe apparatuur (bijvoorbeeld barcodelezers of weegtoestellen) op de controller aan te sluiten. De controller bewaakt de dataverzending naar de communicatiepoort. De data die binnenkomen via de communicatiepoort, worden in registers opgeslagen. De communicatie vindt plaats doordat het dataregisterbereik wordt verzonden dat correspondeert met het volgende besturingsblok. Klik met de rechtermuisknop op [No protocol mode] onder [Setup] / [Peripherals].
Register
Beschrijving
Ctrl. reg. 0
Startregister voor de verzenddatabuffer • Het eerste register in het bufferbereik bevat het totale aantal bytes dat moet worden overgedragen. • Het volgende register bevat de verzenddata. • De maximale buffergrootte bedraagt 127 registers = 254 bytes.
Ctrl. reg. 1
Commandoregister voor de verzending • Wordt door de controller op 1 gezet als er om verzending wordt gevraagd. • Wordt door het bedieningspaneel op 0 gezet als de verzending heeft plaatsgevonden.
Ctrl. reg. 2
Startregister voor de ontvangstdatabuffer • Het eerste register in het bufferbereik bevat het totale aantal ontvangen bytes. • Het volgende register bevat de ontvangen data. De maximale buffergrootte bedraagt 127 registers = 254 bytes.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
225
9
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
Register
Beschrijving
Ctrl. reg. 3
Commandoregister voor de ontvangst • Wordt door de controller op 0 gezet als deze gereed is voor ontvangst. • Wordt door het bedieningspaneel op 1 gezet als het bericht beschikbaar is. • Wordt bij een verkeerd bericht (bijvoorbeeld te kort) op -1 (FFFF) gezet. • Wordt door de controller op 2 gezet als de poortbuffer moet worden verwijderd. • Wordt door de controller op 3 gezet als de poortbuffer is verwijderd. De poortbuffer wordt bij de start en bij de overgang tussen de transparante modus en de "geen protocol"-modus automatisch verwijderd. Het register krijgt dan de waarde 3.
Ctrl. reg. 4
Eindcode (1 of 2 bytes) in het ontvangen bericht.
Ctrl. reg. 5
Lengte van het ontvangen bericht. Bij 0 wordt de eindcode gebruikt.
Sleep de eenheid naar de gewenste communicatiepoort onder [Setup] / [Peripherals]. Klik met de rechtermuisknop om het register te definiëren dat als eerste besturingsregister in het verzendingsbereik moet worden opgevoerd. Dit register en de vijf daaropvolgende registers worden als besturingsregisters gebruikt. De controller kan in de bedrijfsmodus wisselen tussen "geen protocol"-modus en transparante modus (printermodus). Geef een digitaal signaal in het dialoogvenster op onder de parameter No protocol signal.
Besturingsblok Ctrl. reg 0
Register t0
Ctrl. reg 1 Ctrl. reg 2
Register r0
Ctrl. reg 3
Databuffer verzenden
Ontvangstdatabuffer
Register t0
Aantal bytes
Register r0
Aantal bytes
Register t1
Data
Register r1
Data
Register t2
Register r2 – – –
– – –
54250ANL
226
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
9
Voorbeeld van de toepassing van de "geen protocol"-modus Het volgende voorbeeld beschrijft de toepassing van de "geen protocol"-modus in een weegsysteem. In de onderstaande afbeelding ziet u het principe van de communicatie in een drietraps blokdiagram.
0 M100
Wachtstand
Begin verzending
Aanvraag huidig gewicht verzenden
1 M11
Verzonden
2
Huidig gewicht
Ontvangen
54251ANL
Het bedieningspaneel fungeert als master voor het weegsysteem. Het vraagt continu het actuele gewicht in het weegsysteem.
Modem aansluiten
Een modem wordt gebruikt om een verbinding met een pc tot stand te brengen. De aansluitinstellingen worden verricht onder [Setup] / [Peripherals]. Open het dialoogvenster door de menuoptie [Modem] te selecteren en te klikken met de rechtermuisknop.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
227
Netwerkfuncties en communicatie Communicatie
9 Register van het besturingsblok
De communicatie wordt tot stand gebracht met behulp van drie besturingsregisters in een stuurblok. Het eerste register van het besturingsblok wordt bij Control block register in het dialoogvenster gedefinieerd. In de volgende tabel wordt de besturingsregisterfunctie beschreven.
Register
Beschrijving
Ctrl. reg. 0
Bevat het commando dat beschrijft hoe de controller een verbinding en communicatie totstandbrengt.
Ctrl. reg. 1
0
Wacht op een commando.
1 ... 10
Breng verbinding tot stand met behulp van het telefoonnummer dat in het veld [Phone no.] is ingevoerd. Maximaal 40 tekens.
11
Breng verbinding tot stand met behulp van een telefoonnummer dat in de controller is opgeslagen. Dit telefoonnummer wordt opgeslagen als een ASCII-tekenreeks die in het derde en de volgende besturingsregisters begint. De tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan, d.w.z. 20 registers. U hoeft niet alle registers te gebruiken. Het laatste register dat moet worden gelezen, moet de ASCIIcode 0 bevatten.
101 ... 110
Een initialisatietekenreeks wordt naar het modem gezonden. Geef het Hayes-modemcommando op in het veld [Phone no.] (1 ... 10). Het commando 101 verzendt de tekenreeks die in het veld [Phone no. 1] is opgeven, enz.
111
Een in het geheugen opgeslagen initialisatietekenreeks wordt naar het modem gezonden. Voer het Hayes-modemcommando in dat in het derde besturingsregister begint. Zie commando 11 voor meer details.
255
Beëindigingscommando
Het andere besturingsregister wordt als statusregister gebruikt. Het register bevat het resultaat van de modemcommando's. De status kan de volgende waarden aannemen: Statuscodes: 0
Commando is correct uitgevoerd
1
Verbinding wordt tot stand gebracht
2
Modem heeft een verbinding gemaakt
3
Modem heeft een belsignaal ontvangen
Foutcodes
Ctrl. reg. 2
228
101
Geen verbinding
102
Modem herkent verloren draaggolf
103
Onbekende modemfout
104
Modem ontvangt geen kiestoon
105
Bezet bij poging verbinding tot stand te brengen
106
Geen antwoord bij poging verbinding tot stand te brengen
107
Geen antwoord van modem
255
Onbekende fout/status
Het bedieningspaneel kan de verbinding tot stand brengen met een telefoonnummer dat is opgeslagen in de controller. Dit telefoonnummer wordt als een ASCII-tekenreeks opgeslagen die in het derde en de volgende besturingsregisters begint. De tekenreeks mag uit maximaal 40 tekens bestaan, d.w.z. 20 registers. U hoeft niet alle registers te gebruiken. Het laatste register dat moet worden gelezen, moet de ASCII-code 0 bevatten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
9
Init Setupstring voor modem Timeout (ms) Aantal seconden voordat de lijn vanwege inactiviteit wordt onderbroken. De voorgedefinieerde waarde is 30 s. U kunt een tijd invoeren tussen 5 en 600 s. Dial method Puls- of kiestoon. Phone no. 1–10 Volledig telefoonnummer waarmee een verbinding tot stand kan worden gebracht.
9.2
Netwerkcommunicatie Geldt niet voor DOP11A-10. De netwerkcommunicatie vindt plaats per TCP/IP (Transmission Control Protocol / Internet Protocol). TCP/IP is een standaardprotocol dat communicatie mogelijk maakt met andere systemen en eenheden. De bedieningspanelen kunnen op verschillende manieren in het netwerk worden geïntegreerd: via ETHERNET of serieel. Als u bedieningspanelen koppelt via ETHERNET, moet de uitbreidingskaart PFE11A in alle bedieningspanelen aanwezig zijn. Het netwerk van bedieningspanelen is een client-servernetwerk. Alleen clients hebben toegang tot de data in het netwerk. Servers maken alleen data beschikbaar voor clients. Een bedieningspaneel kan tegelijkertijd zowel client als server zijn zodat er data beschikbaar kunnen worden gesteld en er toegang kan worden verkregen tot data van andere bedieningspanelen. Maximaal 20 verschillende clients kunnen data van dezelfde server opvragen. Een client kan toegang krijgen tot data van 16 verschillende servers. Alle bedieningspanelen moeten een IP-adres hebben. Voor interne netwerken worden IP-adressen in het bereik van 192.168.0.0 tot 192.168.254.254 aanbevolen. Standaard-Internet-tools zoals een webbrowser, mailserver of FTP-client kunnen worden gebruikt bij werk op het bedieningspaneel. U kunt op de pc een website maken die u vanuit het bedieningspaneel kunt opvragen. Deze website kan real-timedata bevatten van de controller of het bedieningspaneel. U kunt dan per script waarden wijzigen, signalen instellen, alarmen bevestigen, enz. via Internet en de webbrowser. Het bedieningspaneel kan bovendien bij bepaalde gebeurtenissen e-mails verzenden met bijvoorbeeld alarm- en statusberichten.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
229
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
9
Netwerkcommunicatie via ETHERNET De bedieningspanelen moeten voorzien zijn van de uitbreidingskaart PFE11A als u ze via ETHERNET wilt aansluiten op een TCP/IP-netwerk.
230
Aansluiten
Selecteer in HMI-Builder de menuoptie [Setup] / [Peripherals]. Selecteer de gekozen insteekplaats van de uitbreidingskaart en klik met de rechtermuisknop. Selecteer de netwerkkaart. Selecteer [TCP/IP connection] en houd de linkermuisknop ingedrukt. Sleep de muis naar de geselecteerde uitbreidingskaart en laat de muisknop los.
Instellingen
Selecteer [TCP/IP connection 1] en klik met de rechtermuisknop om instellingen voor het TCP/IP-netwerk te verrichten.
Connection name
Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Parameters hoeven niet te worden aangegeven.
Host configuration
Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-parameterinstellingen gebruikt die in het dialoogvenster zijn opgegeven. Als u een van de andere opties selecteert, wijst een netwerkserver een of meer TCP/IP-parameters toe.
IP address and subnet mask
Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt (het bedieningspaneel). De netwerkaansluiting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IP-adressen in het bereik van 192.168.0.0 tot 192.168.254.254 worden aanbevolen voor een lokaal netwerk dat alleen uit bedieningspanelen bestaat.
Gateway
Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het Internet kan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-database. Klik vervolgens op [OK] om uw instellingen te bevestigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
ETHERNETverbindingen
9
In de volgende paragraaf worden drie voorbeelden gegeven van ETHERNET-verbindingen.
[2]
[1]
1
3
2
6
3
1
6
2 54321AXX
[1]
Knooppunt 1
[2]
Knooppunt 2
Verbinding tussen twee bedieningspanelen met paarsgewijs getwiste kabels (TP) De kabels hebben RJ45-aansluitingen. De kabel is een afgeschermde of onafgeschermde paarsgewijs getwiste (gekruiste) CAT5-kabel.
Als de communicatie niet goed functioneert en de LED met de tekst "Link" op de IFC ETTP-kaart niet oplicht, zijn de aansluitingen 3 en 6 waarschijnlijk verwisseld.
TCP/IP-instellingen in de knooppunten
Knooppunt 1
Knooppunt 2 x
TCP/IP-Network Connection* Connection name
Terminal 1
Connection name
Terminal 2
Host configuration
Manual
Host configuration
Manual
TCP / IP Settings
x
TCP/IP-Network Connection*
TCP / IP Settings
IP Adress
192.168.1.1
IP Adress
192.168.1.2
Subnet mask
255.255.255.0
Subnet mask
255.255.255.0
Gateway
0.0.0.0
Gateway
0.0.0.0
Primary DNS
0.0.0.0
Primary DNS
0.0.0.0
Secondary DNS
0.0.0.0
Secondary DNS
0.0.0.0
OK
Cancel
[Setup] / [Network] / [TCP] / [IP-connections]
OK
Cancel
[Setup] / [Network] / [TCP] / [IP-connections]
54327ANL
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
231
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
9
Verbinding tussen meer dan twee bedieningspanelen met paarsgewijs getwiste kabels (TP). HUB
1
1
2
2
3
3
6
6 54413AXX
De maximale lengte tussen bedieningspaneel en hub is 100 m. Het maximale aantal deelnemers per hub is afhankelijk van het aantal aansluitingen op de hub. De kabels hebben RJ45-aansluitingen. De kabel is een afgeschermde of onafgeschermde paarsgewijs getwiste CAT5-kabel.
Seriële netwerkcommunicatie Aansluiten
Selecteer de menuoptie [Setup] / [Peripherals]. Selecteer in het dialoogvenster [Peripheral configuration] een TCP/IP-verbinding en houd de linkermuistoets ingedrukt. Sleep de muis vervolgens naar de optie [RS-232C] of [RS-422] en laat de muisknop los. U moet TCP/IP-verbinding 1 selecteren voordat TCP/IP-verbinding 2 beschikbaar is.
De pariteitsinstelling op de poort voor de TCP/IP-verbinding moet op "None" worden gezet.
232
Instellingen
Selecteer [TCP/IP connection 1] en klik met de rechtermuisknop om de instellingen voor het TCP/IP-netwerk te verrichten.
Connection name
Voer de gewenste naam in voor de verbinding. Parameters hoeven niet te worden opgegeven.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
Serial protocol
Het PPP-protocol wordt gebruikt voor seriële communicatie.
User name
Voer de gebruikersnaam in die wordt gebruikt bij de aanmelding.
Password
Voer het wachtwoord in dat wordt gebruikt bij de aanmelding.
Connect signal
Digitaal signaal dat, als het wordt geactiveerd, de verbinding tot stand brengt en, als het wordt gedeactiveerd, de verbinding verbreekt.
Connected register
Analoog register dat een van de volgende statuswaarden kan hebben:
Use logon script
Register
Beschrijving
0
Disconnected (verbroken, PPP-client).
1
Waiting for a connection (wacht op verbinding, PPP-server).
2
Connected as a PPP Client (verbonden als PPP-client).
3
Connected as a PPP Server (verbonden als PPP-server).
7
Connection error (verbindingsfout).
9
Deze functie wordt gebruikt om de totstandbrenging van een seriële verbinding te automatiseren. Het script kan verschillen afhankelijk van de aangesloten server en het modem. Het bedieningspaneel ondersteunt de volgende commando's: Parameter
Beschrijving
1
WAIT: Text, x
Wacht x seconden op tekst. x hoeft niet te worden opgegeven.
2
SEND: Text
Verzendt tekst.
3
LABEL: Label
Label markeert een referentiepunt in het script.
4
ONERR: Label
Springt naar het label als er een fout optreedt in het vorige commando.
5
MESSAGE: Message
Opent een berichtvenster.
6
END
Beëindigt het script.
7
SLEEP: x
Onderbreekt het proces gedurende x seconden.
8
COUNTER: y
Telt de pulsen elke keer dat COUNTER wordt geactiveerd. Als de waarde wordt bereikt, wordt er een fout gegenereerd die wordt bewerkt door ONERR.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
233
9
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
Variabelen
Beschrijving
% USERNAME
Voert een vergelijking uit met de gebruikersnamen die voor bestaande accounts zijn gedefinieerd.
% PASSWORD
Voert een vergelijking uit met de wachtwoorden die voor bestaande accounts zijn gedefinieerd.
Voorbeeld 1: WAIT: SEND: WAIT: SEND:
login:, 10 KALLE password:, 10 HELLO
Voorbeeld 2: Het volgende script verzendt de tekst "CLIENT". Als de zendpoging mislukt, verschijnt er een bericht met de tekst "Send Failed". Wacht als de zendpoging is gelukt op de tekst "CLIENTSERVER". Als deze tekst niet binnen 10 seconden verschijnt, wordt er een bericht met de tekst "Receive Failed" weergegeven. SEND: CLIENT ONERR: Send Failure WAIT: CLIENTSERVER, 10 ONERR: Receive Failure END: LABEL: Send Failure MESSAGE: Send Failed END: LABEL: Receive Failure MESSAGE: Receive Failed END:
Voorbeeld 3: Het volgende script verzendt de tekst "login". Het wacht op de verzending van een gebruikersnaam door de andere unit. Vervolgens wordt gecontroleerd of de naam overeenkomt met de gebruikersnaam van een van de gedefinieerde accounts. Het script gaat vervolgens verder en verzendt het "password:". Het wacht op de verzending van een wachtwoord door de andere unit. De verkregen waarde wordt vergeleken met het wachtwoord van de account waarvan de gebruikersnaam al is gecontroleerd. Normaal gesproken hoeft er geen script te worden uitgevoerd. Gebruik het volgende script als uw bedieningspaneel is aangesloten op een Windows NT-Server: SEND: WAIT: SEND: WAIT:
234
login: %USERNAME password: %PASSWORD
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
PPP login validation method
Kies een methode voor de controle van de gebruiker-ID. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. De parameter wordt alleen gebruikt voor PPP-verbindingen.
Act as client / server
Bij een PPP-verbinding moet worden vastgelegd of het bedieningspaneel als PPP-client en/of PPP-server moet worden ingezet, dus of het bedieningspaneel de verbinding tot stand brengt of als unit op afstand fungeert.
Connect at boot
In het geval van een PPP-aansluiting kan het bedieningspaneel wanneer u het opstart automatisch met een ander bedieningspaneel of een pc worden verbonden.
Advanced
Als u "Advanced" selecteert, kunt u meer parameters definiëren.
Use VJ compressing of IP headers
Comprimering van IP-headers. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Request / provide remote address
Aanvraag of toewijzing van het IP-adres voor het knooppunt op afstand. Als het IP-adres moet worden toegewezen door het knooppunt op afstand, moet het op 0.0.0.0 staan. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
Use remote address as gateway
Activeer deze optie als het IP-adres van het knooppunt op afstand als gateway (verbindingspoort naar een ander netwerk) moet worden gebruikt. De optie staat standaard uitgeschakeld. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen.
9
Netwerkcommunicatie is niet mogelijk als het selectievakje [Use remote address as gateway] niet is ingeschakeld terwijl u een subnetwerk gebruikt. In dit geval kunt u e-mails van het bedieningspaneel zenden maar een externe aanmelding op het bedieningspaneel is niet mogelijk (bijvoorbeeld via FTP-client of webbrowser).
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
235
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkcommunicatie
9
Request / provide local address
Aanvraag of toewijzing van het lokale IP-adres. Als het IP-adres moet worden toegewezen door het knooppunt op afstand, moet het op 0.0.0.0 staan. Deze parameter wordt alleen gebruikt bij PPP-verbindingen. Als het bedieningspaneel als server of als server en client fungeert en u de adressen onder [Request / provide local address] wijzigt, worden de nieuwe adressen opgeslagen. Als het bedieningspaneel als client fungeert, worden de adressen op 0.0.0.0 gezet. Als u de status van het bedieningspaneel wijzigt in server of server en client, worden de opgeslagen adressen gebruikt.
Knooppunt 1
Knooppunt 2
Verwijderd 192.168.1.2 Lokaal 192.168.1.1
Verwijderd 0.0.0.0 Lokaal 0.0.0.0 54418ANL
Modem
De parameters in het venster [Modem] moeten worden geconfigureerd als u een verbinding via een modem tot stand wilt brengen. Hiervoor heeft u een speciale kabel nodig.
x
Modem setup*
Enable modem
Disconnect if idle (min)
0
Telephone number Modem setup string OK
Abbrechen
9-polige bus
25-polige steker
2
2
3
3
5
7
7
8
8
4 6
[Setup] / [Peripherals]
20 Afsch.
Afsch. 54425ANL
236
•
Open het menu [Setup] / [Peripherals].
•
Selecteer de TCP/IP-verbinding op de seriële poort en klik op [Edit].
•
Klik vervolgens op de knop [Modem].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9.3
Parameter
Beschrijving
Enable modem
Schakel dit selectievakje in als u een modem gebruikt.
Disconnect if idle (min)
Verbreekt de verbinding als deze het opgegeven aantal minuten inactief is. De verbinding wordt nooit verbroken als u 0 invoert.
Telephone number
Voer het telefoonnummer in dat moet worden gekozen.
Modem setup string
Tekenreeks voor de initialisatie van het modem. Meer informatie vindt u in het modemhandboek.
TCP/IP
Parameters voor de TCP/IP-verbinding.
Host configuration
Als [Manual] is geselecteerd, worden de TCP/IP-parameterinstellingen gebruikt die in het dialoogvenster zijn opgegeven. Als u een van de andere opties selecteert, wijst een netwerkserver een of meer TCP/IP-parameters toe aan het bedieningspaneel.
IP address and subnet mask
Voer de netwerk-ID in voor het knooppunt (het bedieningspaneel). De netwerkaansluiting vindt plaats volgens de ETHERNET-norm. IPadressen in het bereik van 192.168.0.0 tot 192.168.254.254 worden aanbevolen voor een lokaal netwerk dat alleen uit bedieningspanelen bestaat.
Gateway
Geef de netwerkeenheid in het lokale netwerk op die andere netwerken op het Internet kan identificeren.
Primary DNS and secondary DNS
Voer de server(s) in die informatie bevat(ten) over een deel van de DNS-database.
9
Netwerkfuncties in het bedieningspaneel Dit hoofdstuk geldt niet voor DOP11A-10.
FTP-server
FTP (File Transport Protocol) is een standaard-internet-protocol en de eenvoudigste manier om bestanden uit te wisselen tussen computers via het Internet. FTP is een toepassingsprotocol dat gebruik maakt van het internet-protocol TCP/IP. FTP wordt gewoonlijk gebruikt om websites van de computer waarop ze zijn gemaakt te verzenden naar een op het internet aangesloten server. FTP kan ook worden gebruikt om programma's en andere bestanden van een server (bedieningspaneel) naar uw eigen computer te downloaden. Als het bedieningspaneel als FTP-server fungeert, kunnen bestanden van of naar het bedieningspaneel worden verzonden. Een FTP-client moet op de pc worden geïnstalleerd om bestanden te verzenden, bijvoorbeeld DOP Tools, Internet Explorer, Windows Commander of een ander standaard-FTP-programma. In bepaalde bibliotheken worden bestanden met een lengte 0 weergegeven. De reden hiervoor is dat deze bestanden dynamische data bevatten en daarom een variabele grootte hebben. Een bestand met een lengte 0 is dus niet noodzakelijkerwijs leeg. Het bedieningspaneel werkt niet met de bestandsdatum. De weergegeven datumwaarden zijn daarom niet relevant. Het bedieningspaneel kan de inhoud van alle bestanden die via FTP bereikbaar zijn, opslaan met verschillende scheidingstekens. U kunt de volgende tekens gebruiken als scheidingstekens voor de bestandsinhoud: tab (Æ), puntkomma (;) of dubbele punt (:). Verricht de instellingen voor het FTP-scheidingsteken in HMI-Builder onder [Setup] / [Terminal options]. De bestandsnaam mag geen speciale taaltekens bevatten, zoals bijvoorbeeld Ä, Ö en Ü. De FTP-server van het bedieningspaneel kan maximaal drie aangesloten clients tegelijkertijd verwerken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
237
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
De bestanden in de verschillende bibliotheken belasten het projectgeheugen. Informatie over het beschikbare projectgeheugen vindt u in het bestand info.txt in de stambibliotheek [ROOT].
Stambibliotheek
10808AXX
De stambibliotheek (huidige naam van het bedieningspaneel) omvat de volgende bibliotheken: •
ALARMS
•
HTML
•
RECIPE
•
TRENDS
Het type DOP11A-50 heeft ook een bibliotheek [IMAGES]. Zie de paragraaf "Bibliotheek [IMAGES]" op blz. 241. Alleen de bibliotheken waarvoor de gebruiker toegangsrechten (per account) heeft, worden weergegeven. Hier bevindt zich ook het bestand info.txt met informatie over het bedieningspaneel. Bestand info.txt
In het bestand info.txt bevindt zich informatie over het bedieningspaneel zoals wordt weergegeven in het volgende voorbeeld. DOP11A-40 Boot version (bootversie): 4.07 Firmware version (firmwareversie): V4.00 Build number (build-nummer): 320 Driver1: MOVILINK V3.11.1 Driver2: MODBUS Master V3.00.4 Dynamic memory (dynamisch geheugen): 304237 bytes free (vrije bytes) Project memory (projectgeheugen): 184700 bytes free (vrije bytes) IP address (IP-adres): 192.168.98.1
238
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
Zelfs als de gebruiker schrijftoegang heeft, kunnen er geen bestanden worden verwijderd uit de stambibliotheek. Als de bibliotheek [HTML], [RECIPE] of [IMAGES] (DOP11A-50) wordt verwijderd, wordt de inhoud van de desbetreffende bibliotheek verwijderd. De bibliotheek zelf blijft echter bestaan.
Alarmbibliotheek [ALARMS]
Deze bibliotheek wordt alleen weergegeven als er alarmen in het bedieningspaneel zijn gedefinieerd en het bedieningspaneel zich in de bedrijfsmodus bevindt. In deze bibliotheek worden alarmgroepen als SKV-bestanden met een lengte van 0 weergegeven. Dit betekent niet altijd dat er geen alarmen beschikbaar zijn. Deze bestanden kunnen alleen worden gelezen.
Bestandsindeling
Elk alarm wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en een regeleinde. [carriage return][linefeed]. Syntaxis (DOP11A-40 en DOP11A-50) Een puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt. Status;Activeringsdatum;Activeringstijd;Deactiveringsdatum;Deactiveringstijd;Bevestigingsdatum;Bevestigingstijd;Alarmtekst Alle velden zijn altijd beschikbaar. De velden voor datum en tijd zijn leeg bij onbevestigde alarmen. Syntaxis (andere bedieningspanelen): Status;Activeringsdatum;Activeringstijd;Alarmtekst Het bestand eindigt met: [carriage return][linefeed].
HTML-bibliotheek [HTML]
Hier bevinden zich bestanden die door de webserver worden beheerd. U kunt ook subbibliotheken aanmaken. Het startbestand (HTML-pagina die als startpagina in de webbrowser wordt weergegeven) moet altijd de naam index.htm hebben.
Bestandsindeling
De bestandsindeling is afhankelijk van het bestandstype. Hier worden standaardbestandsindelingen als HTML, enz. gebruikt.
Receptbibliotheek [RECIPE]
De verschillende recepten in de desbetreffende receptbibliotheken worden als SKVbestanden met een lengte van 0 weergegeven. Dit betekent niet dat het recept leeg is. Lees- en schrijftoegang is beschikbaar voor bestanden in deze bibliotheek.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
239
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9 Bestandsindeling
Elk receptwaarde wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en een regeleinde [carriage return][linefeed]. Syntaxis Een puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt. Bijvoorbeeld apparaat;waarde;bestandstype;lengte Het bestand eindigt met: "END" [carriage return][linefeed]. Als het bestand van het type "Array" (AR) is, bevat elke regel een waarde. De eerste regel ziet eruit als hierboven wordt beschreven. Alle volgende regels bevatten alleen: ;waarde
Datatypen voor analoge signalen
Trendbibliotheek [TRENDS]
240
Type
Beschrijving
Niet toegewezen
16-bits teken
+
Geen 16-bits teken
L
32-bits teken
L+
Geen 32-bits teken
RB
Getal met BCD-formaat en zwevende komma
RF
Getal met zwevende komma en exponent
SB
16-bits BCD-formaat
LB
32-bits BCD-formaat
SH
16-bits hexadecimaal
LH
32-bits hexadecimaal
RD
Getal met zwevende komma
AR
16-bits tekenbereik
ST
Tekenreeks
BI
Bit 0 of 1
Deze bibliotheek is alleen beschikbaar als er trends in het bedieningspaneel zijn gedefinieerd en het bedieningspaneel zich in de bedrijfsmodus bevindt. In deze bibliotheek worden de verschillende trendobjecten als SKV-bestanden met een lengte van 0 weergegeven. De bestanden kunnen alleen worden gelezen. Curve 1 moet worden gebruikt om een trend geldig te maken.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
Bestandsindeling
9
Elk gemeten waarde wordt opgeslagen op een regel die eindigt met een return en een regeleinde [carriage return][linefeed]. Syntaxis Een puntkomma (;) wordt als scheidingsteken gebruikt. Het bestand eindigt met: "END" [carriage return] [linefeed]. Alleen het aantal in de trend beschikbare curven (geen lege velden) worden verzonden. "OFF" is in de volgende gevallen bij de gemeten waarde inbegrepen en duidt op een onderbreking bij de registratie van de waarde.
Bibliotheek [IMAGES]
•
Als het bedieningspaneel naar de bedrijfsmodus omschakelt, wordt er een kopie van de laatst gemeten waarde opgeslagen. Deze kopie wordt gemarkeerd met "OFF". Zodra het bedieningspaneel de geldige waarde heeft ontvangen, worden er nieuwe waarden zonder "OFF"-markering opgeslagen.
•
Als het signaal voor de trendactivering wordt gegenereerd, wordt er een sample gemarkeerd met "OFF". Als het signaal wordt gegenereerd, wordt er een nieuwe waarde zonder "OFF"-markering opgeslagen.
•
Als de opgeslagen waarden worden verzonden met FTP of HMI-tools, wordt er een monster met "OFF"-markering opgeslagen. Zodra de zendtaak is voltooid, wordt er een nieuwe waarde zonder "OFF"-markering opgeslagen.
Geldt alleen voor DOP11A-50. Het bedieningspaneel DOP11A-50 bevat ook de bibliotheek [IMAGES]. U kunt in de bibliotheek afbeeldingen opslaan in BMP-formaat. Bitmap-afbeeldingen kunnen in statische symboolobjecten worden weergegeven als het bedieningspaneel in de bedrijfsmodus is. Bestanden in deze bibliotheek kunnen worden geschreven, vervangen en verwijderd. U kunt echter geen subbibliotheken aanmaken. Als u het selectievakje [Use dynamic bitmaps] inschakelt voor een statisch symboolobject, roept het bedieningspaneel het opgegeven bitmapbestand (namn.bmp) op uit de bibliotheek [IMAGES] in het bestandssysteem van het bedieningspaneel. De bitmap-afbeelding wordt weergegeven op het beeldscherm van het bedieningspaneel in de bedrijfsmodus. De afbeelding die moet worden weergegeven, moet via FTP worden verzonden naar de bibliotheek. U kunt via FTP ook dynamische bitmap-afbeeldingen toevoegen, vervangen of verwijderen. Hiertoe moet u BMP-bestanden vervangen, opslaan of verwijderen in de bibliotheek [IMAGES]. Dynamische bitmap-afbeeldingen worden alleen in de bedrijfsmodus op het bedieningspaneel weergegeven. De bitmap-afbeeldingen in de bibliotheek worden niet in HMI-Builder weergegeven of zijn daar niet beschikbaar. Gebruik dezelfde X- en Y-waarde voor de BMP-afbeelding in de bibliotheek en voor het symboolobject dat in HMI-Builder wordt gedefinieerd. Het is niet mogelijk om bestanden uit de bibliotheek [IMAGES] op te vragen. Als een BMP-bestand naar de bibliotheek [IMAGES] wordt verzonden, wordt de verzending tijdelijk gestopt gedurende de tijd die het bedieningspaneel nodig heeft om het standaard-BMP-formaat te converteren naar het speciale BMP-formaat van het bedieningspaneel.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
241
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9 STMP-client
SMTP (Simple Mail Transfer Protocol) is een TCP/IP-protocol dat wordt gebruikt voor het zenden en ontvangen van e-mails. SMTP wordt gewoonlijk samen met een of twee andere protocollen (POP3 of IMAP) gebruikt omdat SMTP maar beperkte functies heeft voor het opslaan van ontvangen berichten. Deze protocollen maken het mogelijk om berichten op een servermailbox op te slaan en van daaruit op te vragen. Dit betekent dat SMTP gewoonlijk wordt gebruikt om e-mails te verzenden en POP3 of IMAP wordt gebruikt om e-mails van de lokale server op te vragen. De bedieningspanelen kunnen als SMTP-client fungeren (verzending van e-mails). Een mailserver is vereist om de SMTP-clientfunctie te kunnen gebruiken. U kunt hiervoor de mailserver van uw Internet-aanbieder gebruiken. Het is echter ook mogelijk een lokale mailserver te gebruiken.
Spiegeling/applet bedieningspaneel Op het Internet, waar de op objecten gerichte programmeertaal Java wordt gebruikt, is een applet een kleine toepassing die samen met de bestanden van een website naar de gebruiker wordt gestuurd. Deze applets kunnen interactieve animaties, directe berekeningen of andere eenvoudige taken uitvoeren zonder een verzoek terug te zenden naar de server. U kunt het bedieningspaneel in een webbrowser (bijvoorbeeld Microsoft Internet Explorer) spiegelen op een pc. De applet geeft dan een afbeelding van het bedieningspaneel weer op het beeldscherm. Deze afbeelding wordt met vooraf bepaalde regelmatige intervallen vernieuwd. Het gespiegelde bedieningspaneel vervult dezelfde functie als het werkelijke bedieningspaneel. U kunt het bedieningspaneel aansturen door met de muis of het toetsenbord de knoppen van de gebruikersinterface van het bedieningspaneel te bedienen. Bij een bedieningspaneel met touchscreen drukt u direct op het beeldscherm. Eventuele tekststroken voor het bedieningspaneel worden niet in de applet weergegeven. De applet is gecomprimeerd in een CAB-bestand. De eerste keer dat de applet wordt gebruikt, wordt dit bestand geladen en in de browser geïnstalleerd. Dit vindt plaats via het bestandssysteem van het bedieningspaneel of de lokale harde schijf van de pc. Het CAB-bestand mag niet handmatig worden gedecomprimeerd. Dit wordt door de browser gedaan. U moet het CAB-bestand naar de HTML-bibliotheek zenden via FTP zodat de applet door het bedieningspaneel kan worden geïnstalleerd en uitgevoerd. Een website (HTML-bestand) die de HTML-code voor het laden en uitvoeren van applets bevat, moet ook naar de HTML-bibliotheek in het bedieningspaneel worden gezonden. Bovendien moet de webserver in het bedieningspaneel worden geactiveerd. Voer de hostnaam of het IP-adres van het bedieningspaneel in alsook de bestandsnaam van de website in de webbrowser (bijvoorbeeld "terminal1.domain.com/terminal1.htm" of "192.168.98.75/terminal1.htm") om een verbinding tot stand te brengen met de webserver van het bedieningspaneel. Het symbool van het bedieningspaneel [Terminal Interaction] verschijnt als de website is geladen. Klik op dit symbool om de applet-toepassing te starten. Tijdens het starten brengt de applet een verbinding tot stand met de netwerkservice van de controller van het bedieningspaneel (poortnummer 6001 is standaard ingesteld). U kunt het poortnummer in de HTML-code configureren met een applet-parameter. Het desbetreffende dialoogvenster verschijnt als een aanmelding wordt gedefinieerd voor de controllerfunctie van het bedieningspaneel. De hier ingevoerde gebruikersdata worden vergeleken met de gegevens onder [Setup] / [Network] / [Accounts].
242
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
Bij een lokale uitvoering kunnen CAB- en HTML-bestanden op een willekeurige plaats op de vaste schijf worden opgeslagen. U moet dan wel de hostnaam van het bedieningspaneel in de HTML-code invoeren (bijvoorbeeld "terminal1.domain.com" of "192.168.98.75"). In dit geval wordt het CAB-bestand direct van de vaste schijf geladen en wordt de webserver omzeild. Verder is de procedure voor de uitvoering hetzelfde als hierboven wordt beschreven (HTML-bestand laden). Het CAB-bestand wordt alleen de eerste keer in de browser geladen of als de applet opnieuw wordt geïnstalleerd. Ondertekende applet
U kunt de applet in de browser installeren als deze is ondertekend met een softwarecertificaat. Een beveiligingswaarschuwing wordt weergegeven wanneer het certificaat voor het eerst wordt opgevraagd (d.w.z. de eerste keer dat een ondertekende applet wordt geladen). Dit dialoogvenster informeert u dat de applet met een certificaat van SEW-EURODRIVE is ondertekend. Beantwoord de controlevraag met [Ja] om de applet te installeren. In het dialoogvenster kunt u vastleggen of u inhoud die met dit certificaat is ondertekend altijd vertrouwt. Als dit het geval is, wordt het certificaat toegevoegd aan de browser en verschijnt de controlevraag in het vervolg niet meer. In Internet Explorer kunt u onder [Extra] / [Internet-opties] / [Inhoud] / [Certificaten] controleren welke applets in de browser zijn geïnstalleerd. Hier worden de applet-versie en het tijdstip van de installatie weergegeven. U kunt ook applets verwijderen die u niet meer nodig hebt. U kunt de weergave en werking van een applet beïnvloeden met de volgende parameters in de HTML-code:
Invoerfeedback en wachtcursor
Parameter
Beschrijving
Standaardwaarde
TermCtrlPort
Poortnummer voor de netwerkservice
6001
Background
Achtergrondkleur voor de afbeelding van het bedieningspaneel op B7F58D (lichtgroen) de website met het formaat RRGGBB (hexadecimaal 00–FF)
Title
Titel in applet-venster
Terminal view
HostNamelnTitle
Legt vast of de hostnaam in de titel moet staan, bijvoorbeeld "Terminal view – 192.168.98.1" of "Terminal view – Terminal1.domain.com"
YES
ScrUpdInterval
Startwaarde voor het vernieuwingsinterval in seconden
10
Label
Opschrift in de applet-weergave
Terminal Interaction
LabelFontSize
Lettergrootte voor het opschrift
12
LabelBoldStyle
Legt vast of het opschrift vet moet worden weergegeven
NO
LabelColor
Voorgrondkleur voor het opschrift met het formaat RRGGBB (hexadecimaal 00-FF)
000000 black
LabelXPos
X-positie van het opschrift in de applet-weergave
5
LabelYPos
Y-positie van het opschrift in de applet-weergave
15
Icon
Legt vast of het symbool van het bedieningspaneel in de browser moet verschijnen
YES
IconXPos
X-positie van het symbool in de applet-weergave
5
IconYPos
Y-positie van het symbool in de applet-weergave
17
MouseInputFeed- Muisfeedback back
YES
KeyboardInputFeedback
Toetsenbordfeedback
NO
AppletHostname
Hostnaam van het bedieningspaneel, bijvoorbeeld "192.168.92.1" of "terminal1.domain.com"
" " (lokaal adres wordt gebruikt)
ForcePacking
Legt vast of beeldschermdata moeten worden gecomprimeerd. Als deze parameter niet wordt gebruikt, vindt er bij ETHERNET geen compressie plaats. Bij PPP vindt wel compressie plaats.
NO
De invoerfeedback en de wachtcursor worden bestuurd door de applet-parameter MouseInputFeedback of KeyboardInputFeedback. Deze parameters voorkomen dat met muis of toetsenbord ingevoerde gegevens worden verwerkt op basis van een wachtrij doordat de applet telkens wanneer er iets wordt ingevoerd, wordt vernieuwd.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
243
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
De standaardinstellingen zijn YES voor MouseInputFeedback (geen wachtrij bij muisinvoer) en NO voor KeyboardInputFeedback (wachtrij voor toetsenbordinvoer). De wachtcursor wordt geactiveerd bij muisfeedback. Als u de toetsenbordfeedback uitschakelt, wordt een doelmatigere invoer met het toetsenbord mogelijk. Bovengenoemde waarden gelden als er geen parameters worden ingesteld in de HTML-code. De parameter KeyboardInputFeedback wordt op YES gezet om de betrouwbaarheid van de toetsenbordinvoer te vergroten. Beide parameters moeten op NO staan om de wachtcursor uit te schakelen. Dit betekent dat MouseInputFeedback ook op NO wordt gezet. Op deze manier wordt elke ingevoerde waarde aan de wachtrij toegevoegd en toegepast zonder dat de applet tussentijds wordt bijgewerkt.
Als u de parameter Background gebruikt, moet u een waarde invoeren die overeenkomt met een RGB-kleurcode. Laat het veld niet leeg.
Een object kan niet tijdelijk met de functie [Set digital object temporarily] voor functie- en tiptoetsen in de spiegeling van het bedieningspaneel worden geactiveerd.
Java-console activeren
In Microsoft Internet Explorer kan de Java-console het beste worden ingeschakeld om fouten op te sporen. 1. Selecteer de menuoptie [Extra] / [Internet-opties]. 2. Ga naar het tabblad [Geavanceerd]. 3. Selecteer de optie [Java console active] (opnieuw opstarten vereist). 4. Herstart de browser.
Zorg ervoor dat u de nieuwste versie van Microsoft Virtual Machine op de pc hebt geïnstalleerd. De nieuwste versie kunt u downloaden van www.microsoft.com.
244
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
WWW-server
Een webserver (WWW-server) is een programma dat door gebruik te maken van het client-servermodel en via het Hypertext Transfer Protocol (HTTP) bestanden verzendt die websites van Internet-gebruikers (met computers waarop zich HTTP-clients bevinden) maken. Er moet ook een webserverprogramma worden geïnstalleerd op alle pc's of bedieningspanelen binnen het Internet die een website bevatten.
SSI-script
Een SSI (Server-Side Include) is een variabele waarde (bijvoorbeeld een bestand) die een server kan toevoegen aan een HTML-bestand voordat het wordt verzonden. Als u een website maakt, kunt u als volgt een SSI toevoegen aan een HTML-bestand: De volgende SSI-scripts worden ondersteund om waarden van het bedieningspaneel in HTML-pagina's weer te geven:
Naam
Parameter
Beschrijving
Voorbeeld
get_ipaddr.fn
Geen
Geeft het IP-adres van de webserver weer. Wordt gebruikt in het CGI-script.
get_domainname.fn
Geen
Geeft de domeinnaam van de webserver weer.
get_date.fn
Datumnotatie, bijvoorbeeld MM/DD/YY of YY-MM-DD. Als dit niet wordt opgegeven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Geeft de datum van het bedieningspaneel weer.
get_time.fn
Tijdnotatie, bijvoorbeeld HH:MM:SS of HH:MM. Als dit niet wordt opgegeven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Geeft de tijd van het bedieningspaneel weer.
get_device.fn
X, Y, Z X = apparaat Y = weergaveformaat (zie de afzonderlijke tabel) Z = lengte
Geeft de apparaatwaarde (signaalwaarde) van de controller weer.
get_mode.fn
Geen
Geeft de bedrijfsmodus van het bedieningspaneel weer: [RUN] / [PROG] / [SETUP] / [TRANSFER]
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
cgi="/get_device.fn cgi="/get_device.fn cgi="/get_device.fn cgi="/get_device.fn cgi="/get_device.fn
D5"--> D5LH"--> M7"--> D9ST,30"--> D0AR,10"-->
245
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
Weergaveformaat voor get_device.fn Naam
Lengte
Beschrijving
Voorbeeld
None
Geen
Geeft waarde weer in signed 16-bits formaat.
+
Geen
Geeft waarde weer in unsigned 16-bits formaat.
L
Geen
Geeft waarde weer in signed 32-bits formaat.
L+
Geen
Geeft waarde weer in unsigned 32-bits formaat.
RB
Geen
Geeft waarde weer als 32-bits BCD-getal met zwevende komma (SIMATIC).
RF
Geen
Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma.
RD
Geen
Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma zonder exponent.
SB
Geen
Geeft waarde weer in 16-bits BCD-formaat.
LB
Geen
Geeft waarde weer in 32-bits BCD-formaat.
SH
Geen
Geeft waarde weer in 16-bits HEX-formaat.
LH
Geen
Geeft waarde weer in 32-bits HEX-formaat.
AR
Geen
Geeft het aantal waarden weer in unsigned 16-bits formaat.
ST
Geen
Geeft een aantal registers als tekenreeks weer.
Automatische vernieuwing
De HTML-pagina wordt normaal gesproken niet automatisch vernieuwd. Als u de volgende code toevoegt aan de HTML-pagina, wordt de pagina echter wel automatisch vernieuwd. <meta http-equiv="Refresh"CONTENT="5">
CONTENT geeft aan hoe vaak de pagina moet worden vernieuwd (in seconden). Voorbeeld van HTML-pagina met SSI-script <meta http-equiv="Refresh"CONTENT="5">
Een IO:
D5 =
M7=
D9 (string) =
D0-D9 =
D8013 =
246
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
CGI-script
9
CGI (Common Gateway Interface) is een standaardmethode waarmee een webserver data voor en van de gebruiker kan beheren. Als de gebruiker een website opvraagt (door te klikken op een link of door een adres in te voeren in de webbrowser), verzendt de server de gewenste pagina. Als u op een website een formulier invult en verstuurt, wordt dit in de regel ontvangen door een toepassingsprogramma. De server stuurt dan een bevestiging terug. De procedure voor dataverzending tussen server en toepassing wordt met CGI aangeduid en hoort bij het HTTP-protocol. De volgende CGI-scripts worden ondersteund om waarden in het bedieningspaneel te kunnen wijzigen:
Naam
Parameter
Beschrijving
Voorbeeld
set_date.fn
Datumnotatie, bijvoorbeeld MM/DD/YY of YY-MM-DD. Als dit niet wordt opgegeven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Wordt gebruikt met FORM om de datum in het bedieningspaneel in te stellen.
set_time.fn
Tijdnotatie, bijvoorbeeld HH:MM:SS of HH:MM. Als dit niet wordt opgegeven, worden de instellingen van het bedieningspaneel gebruikt.
Wordt gebruikt met FORM om de tijd in het bedieningspaneel in te stellen.
set_device.fn
XY X = apparaat Y = weergaveformaat (zie de afzonderlijke tabel), bijvoorbeeld D0L + D5SH
Wordt gebruikt met FORM om een apparaat (signaal) in de controller in te stellen.
set_mode.fn
RUN PROG SETUP TRANSFER
Wordt gebruikt met FORM om de bedrijfsmodus van het bedieningspaneel te wijzigen.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
247
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
Naam
Parameter
Beschrijving
Voorbeeld
push_key.fn
(Zie de afzonderlijke tabel)
Wordt gebruikt om een geactiveerde toets van het bedieningspaneel te simuleren.
Weergaveformaat voor set_device.fn
248
Naam
Beschrijving
Geen
Geeft waarde weer in signed 16-bits formaat.
+
Geeft waarde weer in niet unsigned 16-bits formaat.
L
Geeft waarde weer in signed 32-bits formaat.
L+
Geeft waarde weer in unsigned 32-bits formaat.
RB
Geeft waarde weer als 32-bits BCD-getal met zwevende komma (SIMATIC).
RF
Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma.
RD
Geeft waarde weer als 32-bits IEEE-getal met zwevende komma zonder exponent.
SB
Geeft waarde weer in 16-bits BCD-formaat.
LB
Geeft waarde weer in 32-bits BCD-formaat.
SH
Geeft waarde weer in 16-bits HEX-formaat.
LH
Geeft waarde weer in 32-bits HEX-formaat.
ST
Geeft een aantal registers als tekenreeks weer.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
Parameters voor push_key.fn
Voorbeeld van HTML-pagina met SSI en CGI-script
Parameter
Beschrijving
Voorbeeld
KEY
Kan de volgende waarden aannemen: A-Z 0-9 ACK LIST MAIN PREV BACKSPACE ENTER UP DOWN LEFT RIGHT
F1-F22
Kan de volgende waarden aannemen: SET RESET TOGGLE
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
249
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
9
HMTL-bestanden opslaan via FTP
Een standaard FTP-client, zoals [DOP Tools] \ [DOP FTP Client], wordt gebruikt om HTML-bestanden naar en op het bedieningspaneel te verzenden en op te slaan. Zie de paragraaf "FTP-Server" op blz. 237. De bestanden worden opgeslagen (verzonden naar) de HTML-bibliotheek in het bestandssysteem van het bedieningspaneel. Bestandsnamen moeten in DOS-formaat (8.3) worden toegewezen. De lengte van de bestandsnaam is beperkt tot acht tekens. HTM wordt gebruikt als extensie.
Het bestand INDEX.HTM moet altijd beschikbaar zijn.
Adviezen en beperkingen voor de netwerkcommunicatie Optimale signaaloverdracht is vereist voor een snelle en doelmatige communicatie tussen bedieningspaneel en controller in een netwerk van bedieningspanelen (BDTPnetwerk). Lees de paragraaf "Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1 en volg de instructies op voor de optimalisatie van de netwerkfunctionaliteit in de bedieningspanelen. Maximaal 3000 signalen kunnen worden verzonden in een netwerk van bedieningspanelen. Voorbeeld 1
Een netwerk van bedieningspanelen bestaat uit drie clients en een server. Elke client heeft toegang tot 1000 signalen. Dit betekent dat de server 3000 signalen moet beheren (d.w.z. verzenden naar de individuele clients). Dit is ook het geval als de adresbereiken voor de signalen in de clients identiek zijn. Op deze manier wordt de capaciteit van de signaaloverdracht in het netwerk volledig gebruikt.
Voorbeeld 2
De server moet de adressen oproepen die door de clients worden opgevraagd. De server vraagt vervolgens de status van de controller en zendt deze naar de desbetreffende client. Voorbeeld Een netwerk van bedieningspanelen (BDTP-netwerk) bestaat uit een server en vijf clients. Elk bedieningspaneel bevat 50 alarmen met hetzelfde adres. Dit betekent voor de server dat 50 adressen door de controller moeten worden opgevraagd. Bovendien moet de server 50 alarmen zenden naar de desbetreffende client (5 x 50). Dit betekent dat de server 250 alarmen in het netwerk moet verdelen.
250
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkfuncties in het bedieningspaneel
Transparente modus via ETHERNET
Pass-throughmodus via ETHERNET
9
Om de functie [Transparent mode] via ETHERNET-communicatie (TCP/IP-protocol) te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan. •
De driver en de programmeertools moeten de communicatie in de transparante modus ondersteunen. (Gedetailleerde informatie vindt u in het handboek van de desbetreffende driver of controller.)
•
U moet op de pc een programma gebruiken voor de conversie van COM-poort naar TCP/IP als de programmeersoftware voor de controller projectverzending via TCP/IP ondersteunt. Dit programma communiceert dan met de controller in de transparante modus via het TCP/IP-netwerk.
Een poort voor communicatie in de pass-throughmodus kan worden in- en uitgeschakeld met het programma [DOP Connect] (symbool in de programmagroep [DOP Tools]). Communicatie is mogelijk in de transparante modus als dit door de drivers wordt ondersteund. Zie hoofdstuk 9.1 "Communicatie". Om de pass-throughmodus via ETHERNET-communicatie (TCP/IP-protocol) te kunnen gebruiken, moet aan de volgende voorwaarde worden voldaan. •
"Geen protocol"modus
U moet op de pc een programma gebruiken voor de conversie van COM-poort naar TCP/IP als de programmeersoftware voor de controller projectverzending via TCP/IP ondersteunt. Dit programma communiceert dan met de controller in de transparante modus via het TCP/IP-netwerk. (Gedetailleerde informatie vindt u in het handboek van de desbetreffende driver of controller.)
De functie [No protocol modus], die wordt gebruikt als een of meer bedieningspanelen als communicatie-interfaces fungeren (zie ook hoofdstuk 9.1 "Communicatie"), wordt niet aanbevolen voor grote netwerken met bedieningspanelen (BDTP-netwerken). Een groot netwerk is een BDTP-netwerk met een groot aantal signalen tussen server en clients. Er worden besturingsregisters en -signalen verzonden als het bedieningspaneel als communicatie-interface fungeert. Deze registers en signalen hebben een negatieve invloed op de communicatiesnelheid en de prestaties van het netwerk. Zie de paragraaf "Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1.
Signaalpaketten
Optimale signaalverzending is van groot belang voor een snelle en doelmatige communicatie tussen bedieningspaneel en controller (bijvoorbeeld in een netwerk). Lees de paragraaf "Effectieve communicatie" in hoofdstuk 7.1 en volg de instructies op voor de optimalisatie van de netwerkfunctionaliteit in de bedieningspanelen. Deze instructies gelden voor alle stations in het netwerk van de bedieningspanelen. De vernieuwingstijd neemt mogelijk toe als de signalen niet in 'pakketjes' worden verzonden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
251
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9 Alarmbeheer
Een netwerk met bedieningspanelen is een client-servernetwerk. De server bevat data (bijvoorbeeld alarmsignalen) die door clients worden opgevraagd. Een groot aantal verschillende signalen heeft een negatieve invloed op de duur van de communicatie tussen bedieningspanelen en controllers in het netwerk. Daarom moet het aantal signalen worden beperkt. Zie voor meer informatie hoofdstuk 7.1, paragraaf "Effectieve communicatie". Het aantal alarmsignalen in het netwerk mag niet groter zijn dan het aantal signalen dat de server in het hele netwerk kan verwerken. Een server kan tussen de 100 en 300 alarmen verwerken, afhankelijk van de toepassing en het bedieningspaneel. Daarom mag een netwerk niet meer dan 100 tot 300 alarmen bevatten.
Index in netwerkclient
Met een indexadressering kan in de bedrijfsmodus worden vastgelegd uit welk register een object de weergegeven waarde moet opvragen. De indexadressering kan niet worden gebruikt in bedieningspanelen die als BDTP-clients fungeren. BDTP-clients gebruiken uitsluitend het indexregister van de BDTP-server. Als daarentegen een bedieningspaneel dat als BDTP-client fungeert ook een lokale controller heeft, gelden de normale parameters voor de toepassing van de indexadressering.
9.4
Netwerkservices U selecteert de beschikbare services voor het bedieningspaneel in het netwerk onder [Setup] / [Network] / [Services]. Selecteer de desbetreffende functie en klik op [Edit].
10805AEN
Server voor projectverzending
Verzending van projecten per TCP/IP. Klik op Edit en voer het poortnummer in dat voor een verzending moet worden opgegeven. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
BDTP
BDTP is een protocol dat de client-servercommunicatie gebruikt. Een client vraagt informatie op en krijgt deze van de server. De BDTP-server kan I/O-aanvragen van BDTPclients ontvangen. Het bedieningspaneel kan als server en/of client fungeren. Een client kan data van maximaal 16 servers opvragen. De IP-adressen van de server worden aangegeven in de BDTP-client. Elke server kan 20 clients van informatie voorzien. De netwerkcommunicatie via BDTP wordt gebruikt om twee of meer bedieningspanelen met een of twee controllers of verschillende bedieningspanelen met twee of meer controllers met dezelfde belasting aan te sluiten. Een voorbeeld van netwerkcommunicatie via BDTP zijn productielijnen met een bedieningspaneel op elk werkstation.
252
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9
Als de BDTP-server uitvalt, gebruikt de client de fysieke systeemverbinding. De client voert geen herstart uit als er een serververbinding moet worden gemaakt. Als de server weer actief is, vindt de BDTP-communicatie ook weer op de gebruikelijke manier plaats.
BDTP-client
Bij de netwerkservice BDTP-client worden IP-adressen voor de BDTP-server in het netwerk gedefinieerd waarbij de client informatie moet opvragen. Als u op [Edit] klikt, gaat u naar het volgende dialoogvenster.
10986AEN
BDTP-serverpoort
Voer de communicatiepoort in waarop de BDTP-server of het netwerk is aangesloten. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Default-BDTPserver
U kunt een standaardserver opgeven die als standaardinstelling moet worden gebruikt. Als er bij I/O niets wordt ingevoerd, worden de signalen opgevraagd bij deze server.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
253
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9 Dataregister
De waarden in het dataregister kunnen tussen een client en verschillende servers in een netwerk worden verzonden. Het eerste register in het registerblok van de client dat naar of van de aangegeven server moet worden verzonden, wordt vastgelegd onder Data register. Het registertype voor client en server moet overeenkomen.
Dataregister
Dataregister
Client Register
Server
Waarde
Register
0
0
1
1
-
-
n
123
n+1
53447
n+2 n+m -
Waarde
n
123
n+1
53447
0
n+2
0
265346
n+m
265346
Register voor de verzending
-
Ctrl. reg. 1 Ctrl. reg. 2 Ctrl. reg. 5 -
54652ANL
254
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
Besturingsblok
9
Bij Control block wordt het eerste register in het besturingsblok van de client aangegeven dat in totaal vijf registers bezet. Register
Inhoud
Beschrijving
Ctrl. reg. 1
Commando
Commandoregister dat in de client wordt vastgelegd. Beschikbare commando's:
Ctrl. reg. 2
Resultaatcode
0
Geen commando
1
Verstuurt de registerwaarden van de client naar de server die in ctrl. reg. 3 wordt aangegeven.
2
Verstuurt de registerwaarden van de server die in ctrl. reg. 3 wordt aangegeven naar de client.
Resultaatcoderegister dat in de client wordt vastgelegd. Beschikbare commando's: 0
Gereed voor nieuw commando
1
OK
2
Verzendingsfout
Ctrl. reg. 3
Serverindex
Nummer van de server in het netwerk waarmee de data worden uitgewisseld.
Ctrl. reg. 4
Indexregister
De waarde in het indexregister wordt toegevoegd aan het adres van het register dat is aangegeven onder Data register. Als nul wordt ingevoerd, start het registerblok voor het adres dat onder Data register is aangegeven.
Ctrl. reg. 5
Aantal registers
Aantal registers waarvan de waarden van of naar de aangegeven server moeten worden verzonden.
De verzending vindt als volgt plaats: 1. Het resultaatcoderegister moet 0 zijn. Controleer, als dit niet het geval is, of het commandoregister op 0 staat. 2. Geef het commando op in het commandoregister. 3. Wacht op het ready-signaal of op de foutcode in het resultaatcoderegister. 4. Zet het commandoregister op 0. Het bedieningspaneel zet het resultaatcoderegister vervolgens op 0.
Klok met server synchroniseren
Leg vast of de klok in de client met een bepaalde server (bedieningspaneel) moet worden gesynchroniseerd. Geef daartoe het nummer van de gewenste server op in het keuzeveld. Als de klok in de client lokaal verandert, worden de nieuwe data ook naar de server verzonden.
BDTP-serveradres
Voer hier het IP-adres in van de server waarbij de client data moet opvragen. De adressen worden geïndexeerd in de volgorde waarin ze zijn ingevoerd. Als het project wordt geprogrammeerd, is het belangrijk om aan te geven bij welke server het adres moet worden opgevraagd. Geef de tekst "Index signal of the server" op in het adresveld van de objectdialoogvensters. Als u bijvoorbeeld "2>D15" invoert in het adresveld, wordt de waarde voor het object opgevraagd bij register D15 op de server met index 2. U kunt de serverindex wijzigen in een clientproject met behulp van de functie [BDTP station change].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
255
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9
Als er geen controller is verbonden met de BDTP-client (bedieningspaneel), moeten de eenheden Inverter/PLC 1 en Inverter/PLC 2 van de interfaces RS-232C / RS-422 / RS485 naar "Unused functions" in het dialoogvenster [Peripheral configuration] worden gesleept. Dit dialoogvenster wordt opgeroepen via de menuoptie [Setup] / [Peripherals].
BDTP-server
FTP-server
Beheert aanvragen van clients: voorziet clients (bedieningspanelen) van informatie naar aanleiding van aanvragen van deze clients (bedieningspanelen). Klik op Edit en voer de poort in. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Parameter
Beschrijving
Server port
Communicatiepoort voor de BDTP-server. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Max. clients
Maximaal aantal BDTP-clients (bedieningspanelen) in het netwerk.
Data register
De waarden in het dataregister kunnen tussen een server en verschillende clients in een netwerk worden verzonden. Het eerste register in het registerblok van de server dat naar of van de aangegeven client moet worden verzonden, wordt vastgelegd onder Data register. Het registertype voor client en server moet overeenkomen. De dataverzending kan alleen door clients worden aangestuurd. Zie voor meer informatie over de dataverzending de paragraaf "BDTP-client" op blz. 253.
Clock server
Leg vast of u alle andere clients in het netwerk wilt synchroniseren met de huidige serverklok. Zie ook de paragraaf "BDTP-client" op blz. 253.
Met deze functie kunnen data van een pc naar het bedieningspaneel worden gezonden. De FTP-server in het bedieningspaneel ondersteunt zendtaken in de passieve modus (PASV). De passieve modus moet worden gebruikt als het bedieningspaneel niet via een PPP-verbinding is aangesloten. Dit is noodzakelijk omdat het niet mogelijk is vooraf te bepalen welke componenten tussen client en server zijn geschakeld, bijvoorbeeld op routers gebaseerde firewalls of gateways. Als de passieve modus wordt gebruikt, worden verschillende fouten opgeheven. Webbrowsers gebruiken deze modus standaard. De passieve modus kan ook worden gebruikt bij PPP-verbindingen. Speciale nationale tekens in bestandsnamen worden niet ondersteund. De bedieningspanelen gebruiken bestanden zonder datumaanduiding. Zie voor meer informatie over de FTP-server in het bedieningspaneel hoofdstuk 9.3 "Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
256
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9
Selecteer de optie [FTP-server] onder [Setup] / [Network] / [Services] en klik op [Edit] om de instellingen voor deze functie te verrichten.
STMP-client
Parameter
Beschrijving
Control port number
De standaardwaarde is 21 en mag niet worden gewijzigd.
Data port number
De standaardwaarde is 21 en mag niet worden gewijzigd.
Request login
Hier legt u vast of de gebruiker zich moet aanmelden om toegang te krijgen tot de FTP-server (het bedieningspaneel). Leg de gebruikersdefinitie vast onder [Setup] / [Network] / [Accounts]. Zie hoofdstuk 9.5 "Netwerkaccounts". Als u deze optie niet inschakelt, hebben alle gebruikers onbeperkt toegang tot de FTP-server.
Pre login text
Tekst die verschijnt voordat het aanmeldingsvenster voor de gebruiker wordt geopend: bijvoorbeeld "The terminal requires login. Enter the login data."
Post login text
Tekst die verschijnt als u het aanmeldingsvenster hebt ingevuld: bijvoorbeeld "You are logged in."
Connection timeout (min)
Toegestane periode van inactiviteit voor de FTP-verbinding voordat de FTPserver (bedieningspaneel) de verbinding verbreekt. De standaardwaarde is 10 minuten.
Met deze functie kunt u e-mails verzenden vanuit het bedieningspaneel. Om de SMTPclientfunctie te kunnen gebruiken, is een mailserver vereist waarnaar het bericht vanuit het bedieningspaneel kan worden verzonden. De ontvanger vraagt het bericht vervolgens bij deze mailserver op. U kunt de mailserver van uw Internet-aanbieder gebruiken of een lokale mailserver. U kunt ook trend- en receptbestanden als bijlagen bij een email voegen. Deze ingevoegde bestanden kunnen met DOP-tools worden gelezen. Er kunnen maximaal 20 berichten tegelijkertijd worden verzonden. Selecteer de optie [SMTP-server] onder [Setup] / [Network] / [Services] en klik op [Edit]. Nu kunt u de volgende instellingen verrichten: Parameter
Beschrijving
Server port
Verbindingspoort 25. Deze waarde hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd.
Mail server
IP-adres voor de mailserver of aliasnaam (DNS-server) voor de SMTP-mailserver. Als u een aliasnaam invoert, moet het IP-adres voor de DNS-server worden ingevoerd onder [Setup] / [Network] / [TCP/IP connections].
My domain name
Naam van het bedieningspaneel of een ander domein (e-mailadres) dat wordt gebruikt voor de aanmelding bij de SMTP-server: bijvoorbeeld de domeinnaam in "[email protected]" is "master.com".
My e-mail address
Voer uw e-mailadres in. De ontvanger ziet deze naam als afzender. Voer indien mogelijk een werkelijk bestaand e-mailadres in waarnaar de mailserver eventuele foutmeldingen kan terugzenden.
Send via connection
Geef op welke TCP/IP-verbinding moet worden gebruikt voor de zendtaak. Let erop dat TCP/IP-verbinding 1 moet worden gebruikt voordat TCP/IP-verbinding 2 beschikbaar komt.
Predefined recipients
Een voorgedefinieerde lijst met maximaal 16 ontvangers, d.w.z. e-mailadressen waarnaar het bedieningspaneel berichten moet verzenden. De maximale lengte voor een adres van de ontvanger is 60 tekens.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
257
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
9 Alarmen verzenden per e-mail
Alarmen kunnen niet alleen worden afgedrukt maar ook per e-mail worden verzonden. U kunt de hele alarmlijst verzenden door blok 990 te versturen (zie de paragraaf "Rapporten verzenden per e-mail"). Elk alarm kan worden gekoppeld aan een of meer e-mailadressen in de configuratie van de STMP-client. U kunt onder [Setup] / [Alarm settings] een algemene instelling verrichten voor de status waarbij alarmen per e-mail moeten worden verzonden. Zie de paragraaf "Alarmbeheer" op blz. 252.
10806AEN
258
Parameter
Beschrijving
Info block
Als het opgegeven infoblok een tekstblok is, wordt het in de e-mail opgenomen. Zie de paragraaf "Alarmbeheer" op blz. 252.
Mail to address
Definieer de ontvanger. U kunt maximaal acht ontvangers kiezen uit de voorgedefinieerde lijst in het dialoogvenster [Setup STMP Client Service].
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
Rapporten verzenden per e-mail
9
Tekstblokken kunnen niet alleen worden afgedrukt maar ook per e-mail worden verzonden. Alarmblok 990 kan ook als e-mail worden verzonden. Er kunnen alleen tekstblokken worden verzonden. Alarmblok 990 is het enige systeemblok dat als e-mail kan worden verzonden. Trend- en receptbestanden kunnen als bijlagen bij een e-mail worden gevoegd. Er gelden beperkingen voor de toepassing van Unicode. Zie voor meer informatie hoofdstuk 8.8 "Unicode".
10807AEN
Parameter
Beschrijving
Block name
Als u de naam van een tekstblok opgeeft, wordt deze naam als onderwerp verzonden.
Send mail signal
Een e-mail wordt verzonden als het opgegeven digitale signaal wordt geactiveerd.
Completion signal
Digitaal signaal dat door het bedieningspaneel wordt gegenereerd nadat de e-mail is verzonden. Het signaal wordt gewoonlijk door het bedieningspaneel geactiveerd. Als u de optie [Reset] selecteert, wordt het signaal gereset nadat de e-mail is verzonden.
Mail to address
Hier wordt het e-mailadres van de ontvanger ingevoerd. Nadat u op de knop [...] hebt geklikt, kunt u maximaal acht ontvangers selecteren uit een lijst. De lijst met e-mailadressen wordt aangemaakt onder [Setup] / [Network] / [Services] in het dialoogvenster [Create SMTP Client Service].
Append file
Voer hier de naam in van een trend- of receptbestand dat als bijlage met de e-mail moet worden verzonden. Als een trend- en receptbestand dezelfde naam hebben, wordt het trendbestand toegevoegd. De bestandsnaam mag geen speciale nationale tekens bevatten, zoals Ä, Ö en Ü.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
259
9
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
E-mail verzenden via systeemblok
Door een bloksprong naar het systeemblok [E-mail] (993) kunt u berichten afdrukken en verzenden in de bedrijfsmodus.
10810AEN
10811AEN
260
Parameter
Beschrijving
Send e-mail to
Voer de ontvanger in. U kunt een adres invoeren of een waarde kiezen uit de algemene lijst, die wordt weergegeven als u op de toets drukt bij bedieningspanelen met een toetsenbord of op de toets <MAIL> drukt bij bedieningspanelen met touchscreen.
Subject
Voer het onderwerp van het bericht in. Het onderwerp mag maximaal 50 tekens lang zijn. De tekst van het bericht mag uit maximaal 10 regels met elk 50 tekens bestaan.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkservices
Controller van het bedieningspaneel
Wordt gebruikt voor de RUN/TRANSFER-omschakeling via TCP/IP. Klik op [Edit] en voer het poortnummer in dat voor een verzending moet worden opgegeven. Het poortnummer hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Schakel de optie [User ID] in als de gebruikersnaam en het wachtwoord vóór de verzending moeten worden opgegeven. Gebruikers worden gedefinieerd onder [Setup] / [Network] / [Accounts].
Transparante modus
Wordt gebruikt voor communicatie in de transparante/pass-throughmodus in een netwerk met bedieningspanelen via ETHERNET (zie ook hoofdstuk 9.1 "Communicatie" en 9.3 "Netwerkfuncties"). Klik op [Configuration Transparent Mode]. In dit geval moet de eenheid zijn aangesloten via TCP/IP.
WWW-server
Parameter
Beschrijving
IP settings
Poortnummer 6004 hoeft normaal gesproken niet te worden gewijzigd. Selecteer het gewenste protocol: UDP of TCP.
Inverter / PLC-systems
Definieer of de transparante/pass-throughmodus met controller 1 of 2 moet worden verbonden.
Mode
Selecteer de transparante of pass-throughmodus als communicatietype. Voer onder [Timeout] een tijdsinterval in seconden in waarna het bedieningspaneel weer van de pass-throughmodus omschakelt naar de bedrijfsmodus als er geen pass-throughcommunicatie heeft plaatsgevonden.
9
Met deze functie kunt u de webserver in het bedieningspaneel configureren. Een WWWserver is een programma dat op basis van het client-servermodel en via het Hypertext Transfer Protocol (HTTP) bestanden overdraagt die websites aanmaken van Internetgebruikers (met computers waarop zich HTTP-clients bevinden). Zie ook hoofdstuk 9.3 "Netwerkfuncties in het bedieningspaneel".
10809AEN
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
261
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkaccounts
9
Parameter
Beschrijving
Account name
Als u een accountnaam definieert, worden HTML-pagina's in het bedieningspaneel met wachtwoorden beveiligd. Accounts worden gedefinieerd onder [Setup] / [Network] / [Accounts].
Password
Voer een wachtwoord in. Alle HTML-pagina's worden beveiligd met deze accountnaam en dit wachtwoord. Als u een specifieke pagina met een andere accountnaam en een ander wachtwoord wilt beveiligen, moet de volgende code aan de HTML-kop worden toegevoegd: <META name="superuser"1) content="12345"> Bevat de rest van de HTML-code.
1) "superuser" staat voor de accountnaam en "12345" voor het wachtwoord.
De kop moet de bovengenoemde code bevatten. De parameters Name en Content moeten een accountnaam of wachtwoord hebben.
9.5
Netwerkaccounts Onder [Setup] / [Network] / [Accounts] kunt u bepalen wie toegang krijgt tot services van het bedieningspaneel waarvoor aanmelding nodig is. Met deze functie wordt de autorisatiecontrole gedefinieerd. Dit betekent dat er een gebruikersnaam en een wachtwoord worden aangemaakt voor verschillende gebruikers die toegang moeten krijgen tot verschillende services in het netwerk. De accountnamen en wachtwoorden mogen geen speciale nationale tekens bevatten.
10809AEN
Volgens de afbeelding heeft de account met de naam "Superuser" toegangsrechten voor alle netwerkfuncties waarvoor aanmelding nodig is. Met de knoppen kunt u accounts in de lijst vernieuwen, toevoegen en verwijderen.
262
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Netwerkfuncties en communicatie Netwerkaccounts
Parameter
Beschrijving
Account name
Voer een accountnaam in.
Password
Voer een wachtwoord voor de account in.
Parameter
Beschrijving
Serial connect
De gebruiker kan een seriële verbinding tot stand brengen (PPP). Deze optie moet worden ingeschakeld.
Access terminal controller
Wordt gebruikt voor de RUN/TRANSFER-omschakeling via TCP/IP. Deze optie moet worden ingeschakeld.
FTP Access
De gebruiker heeft leestoegang tot de FTP-server (bedieningspaneel).
FTP Write
De gebruiker heeft schrijftoegang tot de FTP-server. Hiervoor is ook FTP-toegang nodig.
9
Toegangsrechten
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
263
kVA
10
i
f
n
Technische gegevens en maatbladen Algemene technische gegevens
P Hz
10
Technische gegevens en maatbladen
10.1
Algemene technische gegevens
Display DOP11A-10
DOP11A-20
DOP11A-30
DOP11A-40
DOP11A-50
Grafische resolutie (pixels)
Geen afbeelding
240 x 64
320 x 240
320 x 240
640 x 480
Regels x aantal teksttekens
2 x 20
Actieve beeldschermgrootte, b x h
73,5 x 11,5 mm
Achtergrondverlichting
50.000 uur bij een omgevingstemperatuur van +25°C. LED.
Contrastinstelling
Via schuifregelaar; positie: rechtsboven aan achterkant van bedieningspaneel.
Beeldscherm
264
LCD-beeldscherm (vloeibare kristallen), monochroom, 2 regels met elk 20 tekens, tekengrootte van 5 mm
Afbeelding 127,2 x 33,9 mm
115,2 x 86,4 mm
115,2 x 86,4 mm
211,2 x 158,4 mm
50.000 uur bij een omgevingstemperatuur van +25°C. Touchscreen. CFL.
50.000 uur bij een omgevingstemperatuur van +25°C. CFL.
50.000 uur bij een omgevingstemperatuur van +25°C. Touchscreen.
Via systeemblok
LCD-beeldscherm (vloeibare kristallen), 240 x 64 pixels, monochroom, 4 regels met elk 20 tekens of 8 regels met elk 40 tekens.
LCD-beeldscherm (vloeibare kristallen), 320 x 240 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
LCD-beeldscherm (vloeibare kristallen), 320 x 240 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
TFT-beeldscherm, 640 x 480 pixels, 256 kleuren (afbeeldingen en tekst)
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Technische gegevens en maatbladen Algemene technische gegevens
kVA
i
f
n
10
P Hz
Technische gegevens Toetsenbord
DOP11A-10
DOP11A-20
DOP11A-30
DOP11A-40
DOP11A-50
• • •
• • •
Touchscreen
• • • •
Touchscreen
Touchscreen Polyester op glas 1 miljoen bewerkingen
Membraantoetsenbord met polyester kapjes Overlay Autotex F207 met bedrukte achterzijde 1 miljoen bewerkingen
•
Numeriek blok Navigatieblok 3 functietoetsen Geen LED's
•
Materiaal toetsenbord / voorzijde paneel
Membraantoetsenbord met polyester kapjes Overlay Autotex F207 met bedrukte achterzijde 1 miljoen bewerkingen
Grafische objecten
Nee
Numeriek blok Navigatieblok 8 functietoetsen 16 LED's (rood/groen)
Membraantoetsenbord met polyester kapjes Overlay Autotex F207 met bedrukte achterzijde 1 miljoen bewerkingen
Numeriek blok Navigatieblok 16 functietoetsen 16 LED's (rood/groen)
Touchscreen Polyester op glas 1 miljoen bewerkingen
Ja
Real-timeklok
±10 PPM + foutweergave door omgevingstemperatuur en voedingsspanning. Max. totale foutweergave: 1 minuut/maand = 12 minuten/jaar. De levensduur van de batterij van de real-timeklok is ca. 10 jaar.
Voedingsspanning
DC 24 V (DC 20-30 V), 3-polige aansluiting CE
AC 100-240 V, 50/60 Hz, 3-polige aansluiting CE
De voeding moet voldoen aan de eisen voor SELV conform IEC 950 of IEC 742. UL: de voedingsspanning moet worden aangesloten volgens de bepalingen voor voedingsspanningsklasse 2. Stroomverbruik bij bedrijfsspanning
Max.: 200 mA
Max.: 400 mA
Zonder belasting: 300 mA Max. belasting: 450 mA
Omgevingstemperatuur
Zonder belasting: 300 mA Max. belasting met uitbreidingskaart: 550 mA
Max.: 0,17 – 0,35A (AC 240 – 100 V)
0 tot +50°C
Opslagtemperatuur
–20 tot +70°C
Luchtvochtigheid
Max. 85% (niet condenserend)
Frontafmetingen bxhxd
142 x 90 x 3,5 mm
214 x 194 x 6 mm
200 x 150 x 5 mm
Inbouwdiepte
29 mm zonder SubD-aansluiting en 96,5 mm met SubD-aansluiting
69 mm zonder SubD-aansluiting en 110 mm met SubD-aansluiting
70 mm zonder Sub- 87 mm zonder Sub-Daansluiting en 110 mm D-aansluiting en 70 mm met Sub-D- met Sub-D-aansluiting aansluiting
Beveiligingsniveau front
276 x 198 x 5,7 mm
IP65, NEMA 4, NEMA 4X (alleen voor binnenzijde)
Beveiligingsniveau achterzijde
290 x 247 x 6 mm 109 mm zonder SubD-aansluiting en 130 mm met Sub-Daansluiting IP65, NEMA 4
IP20
Beschermingsmateriaal achterzijde
Aluminium/zink
Gewicht
Zonder Sub-D-aansluiting: 0,5 kg
Geheugen
Flashgeheugen: 64 kB voor toepassing
EMC-tests op bedieningspaneel
Geel-gechromatiseerd plaatstaal Zonder Sub-D-aansluiting: 1,5 kg
Zonder Sub-D-aansluiting: 1,5 kg
Zonder Sub-D-aansluiting: 1,7 kg
Flashgeheugen: 400 kB voor toepassing
Zonder Sub-D-aansluiting: 3,3 kg Flashgeheugen: 1600 kB voor toepassing
Het bedieningspaneel voldoet aan de vereisten volgens paragraaf 4 van de EMC-richtlijn 89/336/EEG. Getest volgens: EN50081-1 (emissie) en EN50082-2 (immuniteit).
UL-goedkeuring
UL 508, UL 1604 (klasse I div 2)
DNV-certificering
Certificaat van Det Norske Veritas Typgodkännande in de klassen temperatuur A, luchtvochtigheid B, vibratie A, beschermkap C (alleen afdekking voorzijde).
Uitbreidingsplaatsen
Geen
1 uitbreidingsplaats
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
1 uitbreidingsplaats
2 uitbreidingsplaatsen
2 uitbreidingsplaatsen
265
10
kVA
i
f
n
Technische gegevens en maatbladen Algemene technische gegevens
P Hz
Functionaliteit DOP11A-10 Alarmbeheer
DOP11A-20
DOP11A-30
Nee
Intervallen per tijdkanaal
DOP11A-50
4
Receptbeheer
Ja
Pass-throughmodus
Ja
Dubbel protocol Webserver
DOP11A-40 Ja
Ja Nee
Ja, met ETHERNET-optie
Afdrukfunctie
Ja
Communicatie Seriële interfaces
Veldbus via optionele insteekplaats
DOP11A-10
DOP11A-20
DOP11A-30
DOP11A-40
DOP11A-50
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommunicatie. • RS-232 • RS-485/RS422 Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommunicatie. • RS-232 • RS-422
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommunicatie. • RS-232 • RS-422 • RS-485 Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommunicatie. • RS-232 • RS-422
Afzonderlijke interface voor programmering en regelaarcommunicatie. • RS-232 • RS-422
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
•
•
Geen mogelijkheid voor optie.
Twee interfaces kunnen gelijktijdig worden gebruikt.
PROFIBUS DP of ETHERNET
• Seriële poort RS-422 Seriële poort RS-232 Seriële poort RS-485
266
PROFIBUS DP en/of ETHERNET
•
PROFIBUS DP en/of ETHERNET
25-polige Sub-D-aansluiting, gemonteerde bus met standaardbevestigingsschroeven 4-40 UNC. 9-polige Sub-D-aansluiting, gemonteerde steker met standaardbevestigingsschroeven 4-40 UNC. RS-422 en RS-485 zijn gecombineerd in de 25-polige Sub-D-aansluiting. Gemonteerde bus met standaardbevestigingsschroeven 4-40 UNC.
4-polig aansluitcontact, gemonteerde steker
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Technische gegevens en maatbladen Pinbezetting
10.2
kVA
i
f
n
10
P Hz
Pinbezetting
RS-232 Sub-D 9-polige steker
6 7
Klemnummer
Omschrijving
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1
+5 V >200 mA 1)
Ä
2
TxD
Æ Ä
3
RxD
1
5
0V
2
7
CTS
Ä
3
8
RTS
Æ
8 4
9
9 5
1) Niet aangesloten
RS-485
Geldt alleen voor DOP11A-10.
Sub-D 25-polige bus
Klemnummer
Omschrijving
2
Tx/Rx+
15
Tx/Rx–
6
Tx/Rx –/ 120 Ê
14
19
Tx/Rx+ 1)
15
7,8
0V
1 2
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX È È 1)
3 4
16 17
5 6
18 19
7 20 8 21 9
22
10 23 11 12
24 25
13
1) Doorverbinding tussen 6 en 19 activeert 120 W afsluitweerstand van de RS-485-bus.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
267
10
kVA
i
f
n
Technische gegevens en maatbladen Pinbezetting
P Hz Geldt alleen voor DOP11A-30.
Sub-D 9-polige steker
Klemnummer
Omschrijving
1
Tx / Rx+
È
1
2
Tx / Rx–
È
2
3
0V
4
×
Klemnummer
Omschrijving
2
+TxD
15
–TxD
3
+RxD
16
–RxD
4
+RTS
17
–RTS
17
5
+CTS
18
18
–CTS
19
20
1)
20
21
1)
7,8
0V
3
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
4
RS-422 Sub-D 25-polige bus
1 14 2 15 3 4 5 6
16
7 8 21 9
22
10 23 11 12
24 25
13
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX Æ
Ä
Æ
Ä
14
+5 V <50 mA
Æ
12,13, 24,25
2) +5 V >200 mA
Ä
9
3) TxD
Æ
10
3) RxD
Ä
22
3) CTS
Ä
23
3) RTS
Æ
1) Klemnummer 20 intern aangesloten in het bedieningspaneel op klemnummer 21 2) Geldt alleen voor DOP11A-10 3) Gereserveerd
268
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Technische gegevens en maatbladen Pinbezetting
PROFIBUS-DP (optiekaart)
Sub-D 9-polige bus
Klemnummer
Omschrijving
kVA
i
f
n
10
P Hz
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1 2 1 6 2
3
RxD/TxD-P
5
DGND
È
7
7 3
8
4
9
8
RxD/TxD-NS
È
9 5
ETHERNET 10 Base T (optiekaart)
RJ45-bus
1
Klemnummer
Omschrijving
Signaalrichting bedieningspaneel È XXX
1
Tx+
Æ
2
Tx–
Æ
3
Rx+
Ä
6
Rx–
Ä
8
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
269
270 Terminal Lochbild Terminal hole pattern
130 121 ±1
RS-232
90
Ø4.5 - 4st
4.5 12
118
Draufsicht Top view
M4x14
19 5.5
DOP11A-10
12
78
4.5
RS-422 / 485
LED Kontrast Contrast
6.5
DC 24 V 1 2 3
Max 80
28.5
43.5
3
Schaumstoffrand Foam edge
10.3
n
DOP11A-10
Seitenansicht Side view
i
f
142
Frontansicht Front view
kVA
Schaumstoffrand Foam edge
Rückansicht Rear view
10 Technische gegevens en maatbladen DOP11A-10
P Hz
DOP11A-10
0.5
78
80 ±1
53454AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
RS-232
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A 161 99.75
19.25
81
99.75
Ø4.5 - 8st
Ø10 - 4st
81
DOP11A-20
Textstreifen Text strips
M4x15
39
30
Schaumstoffrand Foam edge
max 110
max 76 Aufmaß für Feldbusstecker Expansion
22.5
190±2 x 153±2
188
Draufsicht Top view
149 6
i
19.25
RS-422
214
Seitenansicht Side view 22.5
Terminal Lochbild Terminal hole pattern
DC 24 V
DOP11A-20
Frontansicht Front view
10.4
Schaumstoffrand Foam edge
Textstreifen Text strips
Rückansicht Rear view
Technische gegevens en maatbladen DOP11A-20
kVA f
n
10
P Hz
DOP11A-20
194
53455AXX
271
272 Tx/Rx-
9
DOP11A-30
183
Draufsicht Top view
200
max 76 Aufmaß für Feldbusstecker Expansion
8
max 76
0V
Installation Dimension for DOP11A-30
RS-485
8.7
Einbaumaß für DOP11A-30
RS-232
Tx/Rx+
188
RS-422
138
Schaumstoffrand Foam edge
DC 24 V
8.7
4 3 2 1
RS-485
Schaumstoffrand Foam edge
RS-232
5
10.5
n
69
i
f
RS-422
DOP11A-30
Frontansicht Front view
kVA
1 2 3
DC 24 V
Rückansicht Rear view
Seitenansicht Side view
10 Technische gegevens en maatbladen DOP11A-30
P Hz
DOP11A-30
2.5 mm Innensechskantschlüssel 2.5 mm Hex Key
150 139
53458AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
131
161
184
78
DOP11A-40
Textstreifen Text strips
M4x15
Aufmaß für Feldbusstecker Expansion
max 76
max 110
60
Seitenansicht Side view
5.2 28
i
131
Ø10 - 4st Ø4.5 - 8st
81
18
14
Draufsicht Top view
22.5
252±2 x 153±2
RS-232
149
Terminal Lochbild Terminal hole pattern
RS-422
22.5
DC 24 V
DOP11A-40
276
Frontansicht Front view
10.6
Schaumstoffrand Foam edge
Textstreifen Text strips
Rückansicht Rear view
Technische gegevens en maatbladen DOP11A-40
kVA f
n
10
P Hz
DOP11A-40
194 81
53459AXX
273
137
Ø4.5 - 8st
72
48
61 130
DOP11A-50
15
214 x 161
265
Draufsicht Top view
DOP11A-50
290
Frontansicht Front view
M4x20
Aufmaß für Feldbusstecker Expansion
10
max 75
247
252±2 x 153±2
5
5
max 70
Terminal Lochbild Terminal hole pattern
137
Drehschalter AC 100 - 240 V Prog. switch
174
5
RS-422 RS-232
Seitenansicht Side view
23
Textstreifen Text strips
Schaumstoffrand Foam edge
Rückansicht Rear view
10.7
n
5
i
f
107
274
kVA
107
10 Technische gegevens en maatbladen DOP11A-50
P Hz
DOP11A-50
20 30
53459AXX
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Appendix Membraantoetsenbord
11
Appendix
11.1
Membraantoetsenbord
11
Oplosmiddelvastheid voor Autotex 2 Voor het materiaal onschadelijke stoffen
Het materiaal van het bedieningspaneel is Autotex 2. Volgens DIN 42 115, deel 2 kan dit materiaal gedurende een periode van meer dan 24 uur worden blootgesteld aan de volgende stoffen, zonder daarbij een zichtbare verandering te ondergaan:
•
Ethanol
•
Formaldehyde 37% – 42%
•
Cyclohexanol
•
Acetaldehyde
•
Diacetonalcohol
•
Alifatische koolwaterstof
•
Glycol
•
Toluol
•
Isopropanol
•
Xyleen
•
Glycerine
•
Lakbenzine
•
Methanol
•
Mierenzuur <50%
•
Triacetine
•
Azijnzuur <50%
•
Dowanol DRM/PM
•
Fosforzuur <30%
•
Aceton
•
Zoutzuur <36%
•
Methylethylketon
•
Salpeterzuur <10%
•
Dioxan
•
Trichloorazijnzuur <50%
•
Cyclohexanon
•
Zwavelzuur <10%
•
Methylisobutylketon
•
Tapolie
•
Isoforon
•
Dieselolie
•
Ammoniak <40%
•
Lijnolie
•
Natriumhydroxide <40%
•
Paraffineolie
•
Kaliumhydroxide <30%
•
Geblazen ricinusolie
•
Alkalicarbonaat
•
Siliconenolie
•
Bicarbonaat
•
Terpentinevervanger
•
Bloedloogzout/kaliumferricyanide
•
Universele remolie
•
Acetonitril
•
Decon
•
Natriumbisulfaat
•
Kerosine
•
1.1.1 Trichloorethaan
•
Waspoeder
•
Ethylacetaat
•
Wasverzachter
•
Diethylether
•
IJzer (III)-chloride
•
n-butylacetaat
•
IJzer (II)-chloride
•
Amylacetaat
•
Dibutylftalaat
•
Ethyleenglycolmonobutylether
•
Diethylftalaat
•
Ether
•
Natriumcarbonaat
•
Natriumhypochloride <20%
•
Zoet water
•
Waterstofperoxide <25%
•
Zout water
•
Kaliumcarbonaat
•
Teepol
•
Motorbenzine
Autotex vertoont bij een inwerktijd van minder dan een uur volgens DIN 42 115, deel 2 geen zichtbare veranderingen ten gevolge van ijsazijn.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
275
11
Appendix Membraantoetsenbord
Schadelijke stoffen Het bedieningspaneel mag niet in aanraking komen met de volgende stoffen. •
Geconcentreerde minerale zuren
•
Geconcentreerde logen
•
Hogedrukstoom van meer dan 100°C
•
Benzylalcohol
•
Dichloormethaan
Stoffen die geen kleurverandering veroorzaken De volgende actieve stoffen veroorzaken in een periode van 24 uur en bij een temperatuur van 50°C geen kleurverandering:
•
Top Job
•
Druivensap
•
Ariel
•
Ajax
•
Jet Dry
•
Melk
•
Persil
•
Vim
•
Gumption
•
Koffie
•
Wisk
•
Domestos
•
Fantastic
•
Lenor
•
Vortex
•
Formula 409
•
Downey
•
Windex
Stoffen die wel een kleurverandering veroorzaken Bij nauwkeurig onderzoek konden lichte kleurveranderingen worden vastgesteld als gevolg van contact met de volgende stoffen:
276
•
Tomatensap
•
Tomatenketchup
•
Citroensap
•
Mosterd
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Appendix Systeemprogramma downloaden
11.2
11
Systeemprogramma downloaden Het bedieningspaneel wordt geleverd met een systeemprogramma (besturingssysteem) dat bij de levering in het geheugen van het bedieningspaneel is opgeslagen. Het systeemprogramma kan worden vervangen, bijvoorbeeld door een nieuwere versie. De volgende uitrusting is noodzakelijk om het systeemprogramma naar het bedieningspaneel te verzenden: •
PC
•
Verbindingskabel tussen pc en bedieningspaneel (PCS11A)
•
PC-programma SYSLOAD.EXE (System Loader, symbool in de programmagroep DOP-Tools)
•
Bestand met nieuw systeemprogramma
Zo voert u de verzending uit: 1. Sluit de verbindingskabel aan tussen de pc en het bedieningspaneel. 2. Start het pc-programma door in het Start-menu de opties [Programma's] / [Drive Operator Panels DOP] / [DOP Tools] / [DOP System Loader] te selecteren. In het bedieningspaneel hoeven geen instellingen te worden verricht. U kunt de communicatiepoort en de verzendsnelheid definiëren onder [Options] / [Comm Settings] in [DOP-Tools] / [DOP System Loader].
Als u het systeemprogramma vervangt door een oudere versie, moet het selectievakje voor de vervanging van de controllerdriver worden ingeschakeld.
Als u een nieuw systeemprogramma (*.bin-bestand) wilt downloaden en dit niet lukt nadat u in [DOP-Tools] / [DOP System Loader] op [Send] hebt geklikt, komt het bedieningspaneel automatisch in de sysload-modus terecht. Zodra het bedieningspaneel zich in deze modus bevindt, kunt u opnieuw proberen het systeemprogramma te downloaden.
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
277
12 12
Index
A Aanmelden ........................................................197 Aansluiting basisapparaat ...................................23 Aansluiting op een pc ..........................................24 Aansluiting optie PFE11A Ethernet .....................29 Aansluiting optie PFP11A PROFIBUS-DP ..........30 Aansluiting RS-422 .............................................28 Aansluiting RS-485 .............................................25 Aansluiting Siemens S7 via MPI & PCM11A ......31 Aansluiting UWS11A ...........................................28 Aanwijsinstrument, grafisch object ....................136 Accessoires .........................................................20 Adressering van parameters en variabelen ........62 Afdrukken definiëren .........................................200 Alarmbanner .....................................................143 Alarmbeheer ............................................ 184, 252 Alarmberichten ..................................................185 Alarmbibliotheek ALARMS ................................239 Alarmen alarmbericht ................................................185 alarmen groeperen .....................................184 alarmgroepen definiëren ............................184 beheer ........................................................184 grafische alarmpagina ................................190 import .........................................................187 in bedrijfsmodus .........................................188 instellingen .................................................186 verzenden per e-mail ..................................258 Alarmimport .......................................................187 Alarminstellingen ...............................................186 Alfanumeriek toetsenbord .................................157 Alfanumerieke toetsen ........................................35 Algemene parameters .............................. 118, 159 Analoge grafische objecten ...............................127 Analoge klok, grafisch object ............................145 Analoge numerieke tabel, grafisch object .........151 Analoge opvulling, grafisch object ....................144 Analoog numeriek object ..................................132 Applet bedieningspaneel ...................................242 Applet, ondertekend ..........................................243 ASCII-objecten ..................................................137 B BDTP ................................................................252 BDTP-client .......................................................253 BDTP-server ............................................ 255, 256 BDTP-stationswijziging .......................................95 Bedieningspaneel gebruiken als communicatieinterface ............................................................225 Bedieningspaneel weergeven .............................78 Bedieningspaneel wijzigen ..................................72
278
Bedieningspaneelopties ................................... 110 Bedrijfsfouten ..................................................... 50 Bedrijfsmodus (RUN) ......................................... 40 Bedrijfssoorten (RUN en SETUP) ...................... 38 Bedrijfsweergave bij de start van het bedieningspaneel ............................................... 48 Berekening van technische eenheden ..... 118, 159 Bericht, grafisch object ..................................... 150 Berichtenbibliotheek ......................................... 182 Besturing ............................................................ 12 Besturing, grafisch ........................................... 118 Beveiligingsniveaus definiëren ......................... 196 Bibliotheek ALARMS .................................................... 239 HTML ......................................................... 239 IMAGES ..................................................... 241 RECIPE ..................................................... 239 stambibliotheek .......................................... 238 TRENDS .................................................... 240 Block list ............................................................. 99 Block manager ........................................... 99, 115 instellingen ................................................. 115 Blok .................................................................... 56 aanmaken (met de Block manager) ............ 73 blokkop definiëren ....................................... 75 definiëren ..................................................... 74 programmeren ............................................. 80 Blokken aan alarmen koppelen ........................ 189 Bootfouten .......................................................... 49 C CGI-script ......................................................... 247 Communicatie, effectieve ................................... 53 Communicatie met MOVIDRIVE® en MOVITRAC® 07 ................................................. 59 adressering van parameters en variabelen ....................................... 62 communicatie met regelaars in samenstelling met RS-485 ............. 64 communicatie-instellingen in HMI-Builder ... 60 geïndexeerde communicatie met regelaars in samenstelling met RS-485 .......... 65 seriële verbinding tussen bedieningspaneel en regelaar ..................................... 59 Communicatie met twee controllers ................. 220 Communicatiepoort instellen ............................ 200 Configuratiemodus (SETUP) .............................. 39 Contrastinstelling ............................................... 39 Controller van het bedieningspaneel ............... 261 Controller vervangen .......................................... 72
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
12 D Data-uitwisseling tussen controllers ..................221 Datumnotatie .....................................................108 De trendgrootte berekenen ...............................213 Diagram, grafisch object ...................................134 Digitaal symbool, grafisch object ......................129 Digitale grafische objecten ................................126 Digitale klok, grafisch object .............................146 Digitale opvulling, grafisch object ......................130 Digitale tekst, grafisch object ............................128 Display ..............................................................264 Door de gebruiker gedefinieerde systeemtaal ..204 DOP11A-10, opbouw van het apparaat ..............15 DOP11A-20, opbouw van het apparaat ..............16 DOP11A-30, opbouw van het apparaat ..............17 DOP11A-40, opbouw van het apparaat ..............18 DOP11A-50, opbouw van het apparaat ..............19 Drivers bijwerken van diskette ..................................................71 van het internet .............................................70 Drivers installeren ...............................................70 Dubbele driver ...................................................220 Dynamische bitmaps gebruiken ........................126 Dynamische eigenschappen .............................120 Dynamische tekstobjecten ................................161 E Eerste inschakeling .............................................32 E-mail verzenden via systeemblok ...................260 ETHERNET 10 Base T (optiekaart) ................................269 netwerkcommunicatie .................................230 verbindingen ...............................................231 F Foutenlijst ............................................................50 Foutmeldingen ....................................................49 Frequentieregelaar, koppeling ............................11 FTP-server ............................................... 237, 256 Functies, bedieningspaneel ................................35 Functietoetsen ..................................................210 algemene ....................................................210 definiëren ............................................. 78, 210 geïntegreerde ...............................................36 lokale ..........................................................210 naar een blok gaan .....................................213 G "Geen protocol"-modus ............................ 225, 251 Geïntegreerde functietoetsen .............................36 Gereserveerde tekens ........................................36 Grafisch-blokmanager .........................................81 cursor ...........................................................81 muis ..............................................................81
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
objecten aanmaken ..................................... 84 objecten groeperen ...................................... 87 objecten positioneren .................................. 85 openen ......................................................... 81 symbolen ..................................................... 88 tabellen maken ............................................ 87 toetsen ......................................................... 81 toolbox ......................................................... 83 verschillende objecten selecteren ............... 84 Grafische blokken afdrukken ........................... 199 Grafische blokken bedienen ............................ 153 Grafische objecten ........................................... 125 aanwijsinstrument ...................................... 136 alarmbanner .............................................. 143 analoge klok .............................................. 145 analoge numerieke tabel ........................... 151 analoge opvulling ....................................... 144 analoog numeriek ...................................... 132 ASCII ......................................................... 137 bericht ........................................................ 150 diagram ...................................................... 134 digitaal symbool ......................................... 129 digitale klok ................................................ 146 digitale opvulling ........................................ 130 digitale tekst ............................................... 128 dynamische analoge .................................. 127 dynamische bitmaps beheren .................... 126 dynamische digitale ................................... 126 meerkeuze ................................................. 148 meervoudsymbool ..................................... 147 schuifregelaar ............................................ 138 snelheidsmeter .......................................... 142 sprong ........................................................ 131 staafdiagram .............................................. 133 statische/dynamische ................................ 125 tiptoets ....................................................... 149 trend .......................................................... 139 Grafische weergave en besturing .................... 118 H HMI-Builder beschrijving .................................................. 57 communicatie-instellingen ........................... 60 drivers bijwerken .......................................... 70 installeren .................................................... 57 menu ............................................................ 58 project aanmaken ........................................ 68 starten .......................................................... 68 statusregel ................................................... 58 systeemvoorwaarden .................................. 57 taal kiezen ................................................... 68 HTML-bestanden opslaan via FTP .................. 250 HTML-bibliotheek ............................................. 239
279
12 I Inbedrijfstelling ....................................................32 Index in de netwerkclient ..................................252 Indexadressering ..............................................178 Inleiding ................................................................9 Installatie .............................................................22 HMI-Builder ..................................................57 UL-conform ...................................................23 Invoerfeedback .................................................244 I/O-browser .........................................................79 I/O-kruisreferentie ...............................................95 I/O-wijziging ........................................................94 J Java-console activeren .....................................244 Joystickfuncties ...................................................42 K Kabelspecificatie ETHERNET ..................................................29 PROFIBUS ...................................................31 RS-485 .........................................................27 Kleuren .............................................................118 Koppeling aan SEW-frequentieregelaar .............11 L Landinstellingen ................................................107 LED's ................................................................209 definiëren ......................................................78 Lettertype ..........................................................119 Lettertype van het bedieningspaneel ................206 M Maatblad DOP11A-10 ................................................270 DOP11A-20 ................................................271 DOP11A-30 ................................................272 DOP11A-40 ................................................273 DOP11A-50 ................................................274 Macro’s .............................................................217 activeren .....................................................219 bewerken ....................................................219 toevoegen ...................................................217 Manoeuvreerbare objecten ...............................153 analoge objecten ........................................154 digitale objecten .........................................154 selecteren ...................................................153 Meerkeuze, grafisch object ...............................148
280
Meervoudige-taalfuncties ................................. 207 Meervoudsymbool, grafisch object ................... 147 Membraantoetsenbord ..................................... 275 Menu Block list ...................................................... 99 Block manager ..................................... 99, 115 Edit .............................................................. 98 [File] ............................................................. 97 Functions ................................................... 102 Help ........................................................... 117 I/O cross reference .................................... 100 Layout ........................................................ 116 Name list .................................................... 100 Object ........................................................ 116 Set up ........................................................ 103 Symbol manager ....................................... 100 Tool bar ..................................................... 101 Transfer ..................................................... 117 View ............................................................. 99 Window ...................................................... 117 Modem aansluiten .................................................. 227 instellingen ................................................. 168 verzending ................................................. 167 Montage ............................................................. 12 N Name list .......................................................... 100 Netwerkcommunicatie ...................................... 229 adviezen .................................................... 250 beperkingen ............................................... 250 FTP-Server ................................................ 237 seriële ........................................................ 232 STMP-client ............................................... 242 via ETHERNET .......................................... 230 Netwerkservices ............................................... 252 O Omvang van de levering .................................... 14 Ondertekende applet ....................................... 243 Op tekst gebaseerde weergave en besturing .. 159 Oplosmiddelvastheid ........................................ 275 Opstelling van het bedieningspaneel ................. 12 Optiekaart ETHERNET 10 Base T .............................. 269 PROFIBUS-DP .......................................... 269 Opties ................................................................. 20 bedieningspaneel ...................................... 110
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
12 P Pass-throughmodus ..........................................224 Pass-throughmodus via ETHERNET ................251 Pijltoetsen ...........................................................36 Pinbezetting ......................................................267 RS-232 .......................................................267 RS-422 .......................................................268 RS-485 .......................................................267 Printer aansluiting ..................................................198 instellingen .................................................200 status ..........................................................201 stuurcodes ..................................................201 PROFIBUS-DP (optiekaart) ..............................269 Programmeersoftware beschrijving ..................................................57 drivers bijwerken ..........................................70 HMI-Builder starten ......................................68 installeren .....................................................57 menu ............................................................58 project aanmaken .........................................68 statusregel ....................................................58 taal kiezen ....................................................68 Programmering ............................................ 11, 52 Project aanmaken .....................................................68 afdrukken ....................................................198 instellingen wijzigen ......................................72 overdragen ...................................................44 verzenden ...................................................163 Project aanmaken ...............................................52 blokken .........................................................56 effectieve communicatie ...............................53 menustructuur ..............................................55 programmeren van een project ....................52 signaalformaten ............................................56 Project overdragen ..............................................44 Project verzenden .............................................163 verzendinstellingen .....................................164 Projecten afdrukken ..........................................198 Projectinstellingen wijzigen .................................72
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
R Randapparatuur ............................................... 111 Rapporten verzenden per e-mail ..................... 259 Real-timeklok instellen ....................................... 40 Recept toevoegen ............................................ 193 Recept verwijderen .......................................... 194 Receptbeheer .................................................. 190 aanmaken .................................................. 193 receptgrootte berekenen ........................... 191 toevoegen .................................................. 193 verwijderen ................................................ 194 verzenden .................................................. 193 via controllerprogramma ............................ 194 Receptbibliotheek RECIPE .............................. 239 Receptdirectory ................................................ 192 in bedrijfsmodus ........................................ 192 Recepten aanmaken en verzenden met het controllerprogramma ........................................ 194 Recepten aanmaken op het bedieningspaneel ............................................. 193 Recepten verzenden aan de controller ............ 193 Receptgrootte berekenen ................................ 191 Receptinstellingen ............................................ 191 Regelaar communicatie in samenstelling met RS-485 ........................................... 64 geïndexeerde communicatie in samenstelling met RS-485 ............. 65 Reparatie ........................................................... 51 Returncodes ....................................................... 50 RS-485 communicatie met regelaars ....................... 64 geïndexeerde communicatie met regelaars ......................................... 65 S Schaalverdeling van technische eenheden ................................................. 118, 159 Schadelijke stoffen ........................................... 276 Schakelaars ....................................................... 38 Schuifregelaar, grafisch object ......................... 138 Seriële netwerkcommunicatie .......................... 232 Seriële verbinding .............................................. 59 Seriële verzending ........................................... 167 Service ............................................................... 51 Signaalformaten ................................................. 56 Signaalpaketten ............................................... 251 Snelheidsmeter, grafisch object ....................... 142 Spiegeling bedieningspaneel ........................... 242 Sprong, object .................................................. 131 SSI-script ......................................................... 245 Staafdiagram, grafisch object .......................... 133 Stambibliotheek ............................................... 238
281
12 Statusweergave ..................................................12 STMP-client ............................................. 242, 257 Storingsinformatie ...............................................49 Stuurcodes voor de printer ................................201 Symbolen maken ...........................................................88 Symboolmanager ................................................91 bewerken ......................................................92 dupliceren .....................................................92 exporteren ....................................................91 functie More ..................................................92 importeren ....................................................91 maken ...........................................................92 statisch symbool ...........................................93 verwijderen ...................................................93 Systeemprogramma downloaden .....................277 Systeemsignalen ...............................................103 T Taal kiezen ..........................................................68 Taalindex ..........................................................205 Talenbeheer ......................................................202 crossreference ............................................205 object kopiëren ...........................................205 taalindex .....................................................205 toepassing ..................................................202 Unicode ......................................................205 TCP/IP-verzending ............................................167 Technische gegevens .......................................264 algemeen ....................................................265 communicatie .............................................266 display ........................................................264 functionaliteit ..............................................266 Tekst digitale tekst, object ....................................128 Tekstblokken afdrukken ....................................199 Tekstblokken bedienen .....................................162 Tekstblokmanager definiëren ......................................................90 muis ..............................................................89 openen .........................................................89 toetsen ..........................................................89 toolbox ..........................................................90 Tekstobjecten, dynamische ..............................161 Tijdkanalen definiëren .......................................201 Tijdnotatie .........................................................108 Tijdsturing .........................................................201 Tiptoets, grafisch object ....................................149 Toegang ................................................... 120, 160 Toepassingsgebied ...............................................6 Toepassingstaal ................................................203 Toepassingstalen in de bedrijfsmodus. .............205 Toetscombinaties ................................................36
282
Toetsenbord van het bedieningspaneel ............. 35 Tool bar ............................................................ 101 Toolbox grafisch-blokmanager .................................. 83 tekstblokmanager ........................................ 90 Touchscreen .................................................... 156 Transparante modus ................................ 222, 261 Transparente modus via ETHERNET .............. 251 Trendbibliotheek TRENDS ............................... 240 Trenddata verzenden ....................................... 216 Trends .............................................................. 213 de trendgrootte berekenen ........................ 213 historisch ................................................... 213 real-timetrend ............................................ 214 trenddata ................................................... 216 trendobjecten ..................................... 139, 214 Typeaanduiding ................................................. 14 Typeplaatje ........................................................ 14 U Uitbreidingskaarten PFE11A voor ETHERNET TCP/IP ............ 170 PFP11A voor PROFIBUS-DP .................... 175 UL-conforme installatie ...................................... 23 Unicode ............................................................ 206 beperkingen ............................................... 208 in de programmeersoftware ....................... 206 V Veiligheidsaanwijzingen ................................... 5, 7 Veiligheidsfunctie ................................................. 6 Verbinding ETHERNET ............................................... 231 seriële .......................................................... 59 Verwijdering ......................................................... 6 Verzending alarmen per e-mail ..................................... 258 modem ....................................................... 167 seriële ........................................................ 167 TCP/IP ....................................................... 167 Verzendinstellingen, projecten ......................... 164 Voeding .............................................................. 23 W Waarschuwingen ................................................. 5 Wachtcursor ..................................................... 244 Wachtwoord overkoepelend ........................................... 198 Wachtwoorden ................................................. 196 definiëren ................................................... 197 voor projectverzending .............................. 197 wijzigen terwijl het systeem in bedrijf is ..... 198 Weergave, grafisch .......................................... 118 WWW-server ............................................ 245, 261
Systeemhandboek – Bedieningspanelen DOP11A
Adressenopgave
Adressenopgave Duitsland Hoofdkantoor Fabriek Verkoop
Bruchsal
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Ernst-Blickle-Straße 42 D-76646 Bruchsal Postfach 3023 · D-76642 Bruchsal
Tel. +49 7251 75-0 Fax +49 7251 75-1970 http://www.sew-eurodrive.de [email protected]
Service Competence Center
Midden Reductoren / Motoren
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Ernst-Blickle-Straße 1 D-76676 Graben-Neudorf
Tel. +49 7251 75-1710 Fax +49 7251 75-1711 [email protected]
Midden Elektronisch
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Ernst-Blickle-Straße 42 D-76646 Bruchsal
Tel. +49 7251 75-1780 Fax +49 7251 75-1769 [email protected]
Noord
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Alte Ricklinger Straße 40-42 D-30823 Garbsen (bij Hannover)
Tel. +49 5137 8798-30 Fax +49 5137 8798-55 [email protected]
Oost
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Dänkritzer Weg 1 D-08393 Meerane (bij Zwickau)
Tel. +49 3764 7606-0 Fax +49 3764 7606-30 [email protected]
Zuid
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Domagkstraße 5 D-85551 Kirchheim (bij München)
Tel. +49 89 909552-10 Fax +49 89 909552-50 [email protected]
West
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG Siemensstraße 1 D-40764 Langenfeld (bij Düsseldorf)
Tel. +49 2173 8507-30 Fax +49 2173 8507-55 [email protected]
Drive Service Hotline / 24 uurs-service
+49 180 5 SEWHELP +49 180 5 7394357
Andere adressen van service-werkplaatsen in Duitsland op aanvraag. Frankrijk Fabriek Verkoop Service
Haguenau
SEW-USOCOME 48-54, route de Soufflenheim B. P. 20185 F-67506 Haguenau Cedex
Tel. +33 3 88 73 67 00 Fax +33 3 88 73 66 00 http://www.usocome.com [email protected]
Assemblage Verkoop Service
Bordeaux
SEW-USOCOME Parc d’activités de Magellan 62, avenue de Magellan - B. P. 182 F-33607 Pessac Cedex
Tel. +33 5 57 26 39 00 Fax +33 5 57 26 39 09
Lyon
SEW-USOCOME Parc d’Affaires Roosevelt Rue Jacques Tati F-69120 Vaulx en Velin
Tel. +33 4 72 15 37 00 Fax +33 4 72 15 37 15
Paris
SEW-USOCOME Zone industrielle 2, rue Denis Papin F-77390 Verneuil I’Etang
Tel. +33 1 64 42 40 80 Fax +33 1 64 42 40 88
Andere adressen van service-werkplaatsen in Frankrijk op aanvraag. Algerije Verkoop
Alger
Réducom 16, rue des Frères Zaghnoun Bellevue El-Harrach 16200 Alger
Tel. +213 21 8222-84 Fax +213 21 8222-84
Buenos Aires
SEW EURODRIVE ARGENTINA S.A. Centro Industrial Garin, Lote 35 Ruta Panamericana Km 37,5 1619 Garin
Tel. +54 3327 4572-84 Fax +54 3327 4572-21 [email protected]
Argentinië Assemblage Verkoop Service
10/2004
283
Adressenopgave
Australië Assemblage Verkoop Service
Melbourne
SEW-EURODRIVE PTY. LTD. 27 Beverage Drive Tullamarine, Victoria 3043
Tel. +61 3 9933-1000 Fax +61 3 9933-1003 http://www.sew-eurodrive.com.au [email protected]
Sydney
SEW-EURODRIVE PTY. LTD. 9, Sleigh Place, Wetherill Park New South Wales, 2164
Tel. +61 2 9725-9900 Fax +61 2 9725-9905 [email protected]
Brussel
SEW Caron-Vector S.A. Avenue Eiffel 5 B-1300 Wavre
Tel. +32 10 231-311 Fax +32 10 231-336 http://www.caron-vector.be [email protected]
Sao Paulo
SEW-EURODRIVE Brasil Ltda. Avenida Amâncio Gaiolli, 50 Caixa Postal: 201-07111-970 Guarulhos/SP - Cep.: 07251-250
Tel. +55 11 6489-9133 Fax +55 11 6480-3328 http://www.sew.com.br [email protected]
België Assemblage Verkoop Service
Brazilië Fabriek Verkoop Service
Andere adressen van service-werkplaatsen in Brazilië op aanvraag. Bulgarije Verkoop
Sofia
BEVER-DRIVE GMBH Bogdanovetz Str.1 BG-1606 Sofia
Tel. +359 2 9532565 Fax +359 2 9549345 [email protected]
Toronto
SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD. 210 Walker Drive Bramalea, Ontario L6T3W1
Tel. +1 905 791-1553 Fax +1 905 791-2999 http://www.sew-eurodrive.ca [email protected]
Vancouver
SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD. 7188 Honeyman Street Delta. B.C. V4G 1 E2
Tel. +1 604 946-5535 Fax +1 604 946-2513 [email protected]
Montreal
SEW-EURODRIVE CO. OF CANADA LTD. 2555 Rue Leger Street LaSalle, Quebec H8N 2V9
Tel. +1 514 367-1124 Fax +1 514 367-3677 [email protected]
Canada Assemblage Verkoop Service
Andere adressen van service-werkplaatsen in Canada op aanvraag. Chili Santiago de Chile
SEW-EURODRIVE CHILE LTDA. Las Encinas 1295 Parque Industrial Valle Grande LAMPA RCH-Santiago de Chile Casilla 23 Correo Quilicura - Santiago - Chile
Tel. +56 2 75770-00 Fax +56 2 75770-01 [email protected]
Fabriek Assemblage Verkoop Service
Tianjin
SEW-EURODRIVE (Tianjin) Co., Ltd. No. 46, 7th Avenue, TEDA Tianjin 300457
Tel. +86 22 25322612 Fax +86 22 25322611 [email protected] http://www.sew.com.cn
Assemblage Verkoop Service
Suzhou
SEW-EURODRIVE (Suzhou) Co., Ltd. 333, Suhong Middle Road Suzhou Industrial Park Jiangsu Province, 215021 P. R. China
Tel. +86 512 62581781 Fax +86 512 62581783 [email protected]
Bogotá
SEW-EURODRIVE COLOMBIA LTDA. Calle 22 No. 132-60 Bodega 6, Manzana B Santafé de Bogotá
Tel. +57 1 54750-50 Fax +57 1 54750-44 [email protected]
Assemblage Verkoop Service
China
Colombia Assemblage Verkoop Service
284
10/2004
Adressenopgave
Denemarken Assemblage Verkoop Service
Kopenhagen
SEW-EURODRIVEA/S Geminivej 28-30, P.O. Box 100 DK-2670 Greve
Tel. +45 43 9585-00 Fax +45 43 9585-09 http://www.sew-eurodrive.dk [email protected]
Tallin
ALAS-KUUL AS Paldiski mnt.125 EE 0006 Tallin
Tel. +372 6593230 Fax +372 6593231 [email protected]
Lahti
SEW-EURODRIVE OY Vesimäentie 4 FIN-15860 Hollola 2
Tel. +358 201 589-300 Fax +358 201 7806-211 http://www.sew.fi [email protected]
Libreville
Electro-Services B.P. 1889 Libreville
Tel. +241 7340-11 Fax +241 7340-12
Athene
Christ. Boznos & Son S.A. 12, Mavromichali Street P.O. Box 80136, GR-18545 Piraeus
Tel. +30 2 1042 251-34 Fax +30 2 1042 251-59 http://www.boznos.gr [email protected]
Normanton
SEW-EURODRIVE Ltd. Beckbridge Industrial Estate P.O. Box No.1 GB-Normanton, West- Yorkshire WF6 1QR
Tel. +44 1924 893-855 Fax +44 1924 893-702 http://www.sew-eurodrive.co.uk [email protected]
Budapest
SEW-EURODRIVE Kft. H-1037 Budapest Kunigunda u. 18
Tel. +36 1 437 06-58 Fax +36 1 437 06-50 [email protected]
Hong Kong
SEW-EURODRIVE LTD. Unit No. 801-806, 8th Floor Hong Leong Industrial Complex No. 4, Wang Kwong Road Kowloon, Hong Kong
Tel. +852 2 7960477 + 79604654 Fax +852 2 7959129 [email protected]
Dublin
Alperton Engineering Ltd. 48 Moyle Road Dublin Industrial Estate Glasnevin, Dublin 11
Tel. +353 1 830-6277 Fax +353 1 830-6458
Assemblage Verkoop Service
Baroda
SEW-EURODRIVE India Pvt. Ltd. Plot No. 4, Gidc Por Ramangamdi · Baroda - 391 243 Gujarat
Tel. +91 265 2831021 Fax +91 265 2831087 [email protected]
Verkooppunten
Bangalore
SEW-EURODRIVE India Private Limited 308, Prestige Centre Point 7, Edward Road Bangalore
Tel. +91 80 22266565 Fax +91 80 22266569 [email protected]
Mumbai
SEW-EURODRIVE India Private Limited 312 A, 3rd Floor, Acme Plaza Andheri Kurla Road, Andheri (E) Mumbai
Tel. +91 22 28348440 Fax +91 22 28217858 [email protected]
Estland Verkoop
Finland Assemblage Verkoop Service
Gabon Verkoop
Griekenland Verkoop Service
Groot-Brittannië Assemblage Verkoop Service
Hongarije Verkoop Service
Hong Kong Assemblage Verkoop Service
Ierland Verkoop Service
India
10/2004
285
Adressenopgave
Israël Verkoop
Tel Aviv
Liraz Handasa Ltd. Ahofer Str 34B / 228 58858 Holon
Tel. +972 3 5599511 Fax +972 3 5599512 [email protected]
Milaan
SEW-EURODRIVE di R. Blickle & Co.s.a.s. Via Bernini,14 I-20020 Solaro (Milano)
Tel. +39 2 96 9801 Fax +39 2 96 799781 [email protected]
Abidjan
SICA Ste industrielle et commerciale pour l’Afrique 165, Bld de Marseille B.P. 2323, Abidjan 08
Tel. +225 2579-44 Fax +225 2584-36
Toyoda-cho
SEW-EURODRIVE JAPAN CO., LTD 250-1, Shimoman-no, Iwata Shizuoka 438-0818
Tel. +81 538 373811 Fax +81 538 373814 [email protected]
Douala
Electro-Services Rue Drouot Akwa B.P. 2024 Douala
Tel. +237 4322-99 Fax +237 4277-03
Ansan-City
SEW-EURODRIVE KOREA CO., LTD. B 601-4, Banweol Industrial Estate Unit 1048-4, Shingil-Dong Ansan 425-120
Tel. +82 31 492-8051 Fax +82 31 492-8056 [email protected]
Zagreb
KOMPEKS d. o. o. PIT Erdödy 4 II HR 10 000 Zagreb
Tel. +385 1 4613-158 Fax +385 1 4613-158 [email protected]
Beirut
Gabriel Acar & Fils sarl B. P. 80484 Bourj Hammoud, Beirut
Tel. +961 1 4947-86 +961 1 4982-72 +961 3 2745-39 Fax +961 1 4949-71 [email protected]
Alytus
UAB Irseva Merkines g. 2A LT-62252 Alytus
Tel. +370 315 79204 Fax +370 315 56175 [email protected]
Brussel
CARON-VECTOR S.A. Avenue Eiffel 5 B-1300 Wavre
Tel. +32 10 231-311 Fax +32 10 231-336 http://www.caron-vector.be [email protected]
Johore
SEW-EURODRIVE SDN BHD No. 95, Jalan Seroja 39, Taman Johor Jaya 81000 Johor Bahru, Johor West Malaysia
Tel. +60 7 3549409 Fax +60 7 3541404 [email protected]
Italië Assemblage Verkoop Service Ivoorkust Verkoop
Japan Assemblage Verkoop Service
Kameroen Verkoop
Korea Assemblage Verkoop Service
Kroatië Verkoop Service
Libanon Verkoop
Litouwen Verkoop
Luxemburg Assemblage Verkoop Service
Maleisië Assemblage Verkoop Service
286
10/2004
Adressenopgave
Marokko Verkoop
Casablanca
S. R. M. Société de Réalisations Mécaniques 5, rue Emir Abdelkader 05 Casablanca
Tel. +212 2 6186-69 + 6186-70 + 6186-71 Fax +212 2 6215-88 [email protected]
Rotterdam
VECTOR Aandrijftechniek B.V. Industrieweg 175 NL-3044 AS Rotterdam Postbus 10085 NL-3004 AB Rotterdam
Tel. +31 10 4463-700 Fax +31 10 4155-552 http://www.vector.nu [email protected]
Auckland
SEW-EURODRIVE NEW ZEALAND LTD. P.O. Box 58-428 82 Greenmount drive East Tamaki Auckland
Tel. +64 9 2745627 Fax +64 9 2740165 [email protected]
Christchurch
SEW-EURODRIVE NEW ZEALAND LTD. 10 Settlers Crescent, Ferrymead Christchurch
Tel. +64 3 384-6251 Fax +64 3 384-6455 [email protected]
Moss
SEW-EURODRIVE A/S Solgaard skog 71 N-1599 Moss
Tel. +47 69 241-020 Fax +47 69 241-040 [email protected]
Wien
SEW-EURODRIVE Ges.m.b.H. Richard-Strauss-Strasse 24 A-1230 Wien
Tel. +43 1 617 55 00-0 Fax +43 1 617 55 00-30 http://sew-eurodrive.at [email protected]
Lima
SEW DEL PERU MOTORES REDUCTORES S.A.C. Los Calderos # 120-124 Urbanizacion Industrial Vulcano, ATE, Lima
Tel. +51 1 3495280 Fax +51 1 3493002 [email protected]
Lodz
SEW-EURODRIVE Polska Sp.z.o.o. ul. Techniczna 5 PL-92-518 Lodz
Tel. +48 42 67710-90 Fax +48 42 67710-99 http://www.sew-eurodrive.pl [email protected]
Coimbra
SEW-EURODRIVE, LDA. Apartado 15 P-3050-901 Mealhada
Tel. +351 231 20 9670 Fax +351 231 20 3685 http://www.sew-eurodrive.pt [email protected]
Bucuresti
Sialco Trading SRL str. Madrid nr.4 011785 Bucuresti
Tel. +40 21 230-1328 Fax +40 21 230-7170 [email protected]
St. Petersburg
ZAO SEW-EURODRIVE P.O. Box 263 RUS-195220 St. Petersburg
Tel. +7 812 5357142 +812 5350430 Fax +7 812 5352287 http://www.sew-eurodrive.ru [email protected]
Nederland Assemblage Verkoop Service
Nieuw-Zeeland Assemblage Verkoop Service
Noorwegen Assemblage Verkoop Service Oostenrijk Assemblage Verkoop Service
Peru Assemblage Verkoop Service
Polen Assemblage Verkoop Service
Portugal Assemblage Verkoop Service
Roemenië Verkoop Service
Rusland Verkoop
10/2004
287
Adressenopgave
Senegal Verkoop
Dakar
SENEMECA Mécanique Générale Km 8, Route de Rufisque B.P. 3251, Dakar
Tel. +221 849 47-70 Fax +221 849 47-71 [email protected]
Beograd
DIPAR d.o.o. Kajmakcalanska 54 SCG-11000 Beograd
Tel. +381 11 3046677 Fax +381 11 3809380 [email protected]
Singapore
SEW-EURODRIVE PTE. LTD. No 9, Tuas Drive 2 Jurong Industrial Estate Singapore 638644
Tel. +65 68621701 ... 1705 Fax +65 68612827 [email protected]
Sered
SEW-Eurodrive SK s.r.o. Trnavska 920 SK-926 01 Sered
Tel. +421 31 7891311 Fax +421 31 7891312 [email protected]
Celje
Pakman - Pogonska Tehnika d.o.o. UI. XIV. divizije 14 SLO – 3000 Celje
Tel. +386 3 490 83-20 Fax +386 3 490 83-21 [email protected]
Bilbao
SEW-EURODRIVE ESPAÑA, S.L. Parque Tecnológico, Edificio, 302 E-48170 Zamudio (Vizcaya)
Tel. +34 9 4431 84-70 Fax +34 9 4431 84-71 [email protected]
Chon Buri
SEW-EURODRIVE (Thailand) Ltd. Bangpakong Industrial Park 2 700/456, Moo.7, Tambol Donhuaroh Muang District Chon Buri 20000
Tel. +66 38 454281 Fax +66 38 454288 [email protected]
Praag
SEW-EURODRIVE CZ S.R.O. Business Centrum Praha Luná 591 CZ-16000 Praha 6 - Vokovice
Tel. +420 220121234 + 220121236 Fax +420 220121237 http://www.sew-eurodrive.cz [email protected]
Tunis
T. M.S. Technic Marketing Service 7, rue Ibn EI Heithem Z.I. SMMT 2014 Mégrine Erriadh
Tel. +216 1 4340-64 + 1 4320-29 Fax +216 1 4329-76
Istanbul
SEW-EURODRIVE Hareket Sistemleri Sirketi Bagdat Cad. Koruma Cikmazi No. 3 TR-34846 Maltepe ISTANBUL
Tel. +90 216 4419163 + 216 4419164 + 216 3838014 Fax +90 216 3055867 [email protected]
Valencia
SEW-EURODRIVE Venezuela S.A. Av. Norte Sur No. 3, Galpon 84-319 Zona Industrial Municipal Norte Valencia, Estado Carabobo
Tel. +58 241 832-9804 Fax +58 241 838-6275 [email protected] [email protected]
Servië en Montenegro Verkoop
Singapore Assemblage Verkoop Service
Slowakije Verkoop
Slovenië Verkoop Service
Spanje Assemblage Verkoop Service Thailand Assemblage Verkoop Service
Tjechische Republiek Verkoop
Tunesië Verkoop
Turkije Assemblage Verkoop Service
Venezuela Assemblage Verkoop Service
288
10/2004
Adressenopgave
Verenigde Staten Fabriek Assemblage Verkoop Service
Greenville
SEW-EURODRIVE INC. 1295 Old Spartanburg Highway P.O. Box 518 Lyman, S.C. 29365
Tel. +1 864 439-7537 Fax Sales +1 864 439-7830 Fax Manuf. +1 864 439-9948 Fax Ass. +1 864 439-0566 Telex 805 550 http://www.seweurodrive.com [email protected]
Assemblage Verkoop Service
San Francisco
SEW-EURODRIVE INC. 30599 San Antonio St. Hayward, California 94544-7101
Tel. +1 510 487-3560 Fax +1 510 487-6381 [email protected]
Philadelphia/PA
SEW-EURODRIVE INC. Pureland Ind. Complex 2107 High Hill Road, P.O. Box 481 Bridgeport, New Jersey 08014
Tel. +1 856 467-2277 Fax +1 856 845-3179 [email protected]
Dayton
SEW-EURODRIVE INC. 2001 West Main Street Troy, Ohio 45373
Tel. +1 937 335-0036 Fax +1 937 440-3799 [email protected]
Dallas
SEW-EURODRIVE INC. 3950 Platinum Way Dallas, Texas 75237
Tel. +1 214 330-4824 Fax +1 214 330-4724 [email protected]
Andere adressen van service-werkplaatsen in de Verenigde Staten op aanvraag. Zuid-Afrika Assemblage Verkoop Service
Johannesburg
SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITED Eurodrive House Cnr. Adcock Ingram and Aerodrome Roads Aeroton Ext. 2 Johannesburg 2013 P.O.Box 90004 Bertsham 2013
Tel. +27 11 248-7000 Fax +27 11 494-3104 [email protected]
Capetown
SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITED Rainbow Park Cnr. Racecourse & Omuramba Road Montague Gardens Cape Town P.O.Box 36556 Chempet 7442 Cape Town
Tel. +27 21 552-9820 Fax +27 21 552-9830 Telex 576 062 [email protected]
Durban
SEW-EURODRIVE (PROPRIETARY) LIMITED 2 Monaceo Place Pinetown Durban P.O. Box 10433, Ashwood 3605
Tel. +27 31 700-3451 Fax +27 31 700-3847 [email protected]
Jönköping
SEW-EURODRIVE AB Gnejsvägen 6-8 S-55303 Jönköping Box 3100 S-55003 Jönköping
Tel. +46 36 3442-00 Fax +46 36 3442-80 http://www.sew-eurodrive.se [email protected]
Basel
Alfred lmhof A.G. Jurastrasse 10 CH-4142 Münchenstein bei Basel
Tel. +41 61 41717-17 Fax +41 61 41717-00 http://www.imhof-sew.ch [email protected]
Zweden Assemblage Verkoop Service
Zwitserland Assemblage Verkoop Service
10/2004
289
SEW-EURODRIVE – Driving the world
Aandrijfcomponenten \ Motion Control \ Systemen \ Service & Reparatie
Hoe we de wereld in beweging houden
Met mensen die snel en goed denken en samen met u werken aan de toekomst.
Met een service die wereldwijd onder handbereik is.
Met aandrijvingen en besturingen die uw productiviteit vergroten.
Met compromisloze kwaliteit die een storingvrij bedrijf garandeert.
Met veel knowhow van de belangrijkste branches van deze tijd.
SEW-EURODRIVE Driving the world
Met een wereldwijde aanwezigheid voor snelle en overtuigende oplossingen. Overal.
Met innovatieve ideeën die morgen al de oplossing voor overmorgen in zich hebben.
Met internet dat u 24 uur per dag toegang biedt tot informatie, waaronder software-updates.
SEW-EURODRIVE GmbH & Co KG P.O. Box 3023 · D-76642 Bruchsal / Germany Phone +49 7251 75-0 · Fax +49 7251 75-1970 [email protected]
→ www.sew-eurodrive.com