Nieuwsbrief “Informatie over informatie” nr. 28, april 2006
INHOUDSOPGAVE 1. R&D-cijfers 2004
2
2. Promovendi: instroom en rendement
5
3. Kennisvalorisatie bij de universiteiten
7
4. Nationale en internationale ontwikkelingen
11
-
Onderzoekvisitaties universiteiten Visitaties NWO-instituten Overige visitaties Het evalueren van de maatschappelijke kwaliteit van onderzoek NOWT Science System Assessement KNAW / Onderzoekinformatie OESO Overig
5. Rapporten en publicaties
19
6. Cumulatieve index naar rubriek (vanaf nr. 14)
24
Informatie of reactie via J. van Steen, Directie Onderzoek en Wetenschapsbeleid: - Telefoon 070 – 412 3756 - Fax 070 – 412 2080 - e-mail
[email protected]
De nieuwsbrief is ook te vinden op de internetsite van het Ministerie van OCW: http://www.minocw.nl/feitenencijfers/index.html Deze en vorige nieuwsbrieven staan onder aan de webpagina of in het onderdeel publicaties
1
1. R&D-cijfers 2004 Vooruitlopend op de publicatie Kennis en economie 2006 heeft het CBS al enkele R&D-cijfers over het jaar 2004 op zijn website gepubliceerd. Vanwege de combinatie met de gegevensverzameling over innovatie zijn de R&D-gegevens over het jaar 2004 beperkt van omvang (geen cijfers over financieringsbronnen) Bron: http://statline.cbs.nl/StatWeb/table.asp?STB=G2,T&LA=nl&DM=SLNL&PA=70919ned&D1=a&D2=0-1,17,28,3334&D3=0&D4=a&HDR=G1,G3
- R&D-uitgaven naar sector R&D-uitgaven vanaf 2000, in miljoenen euro 2000
2001
2002
2003
2004
2003Æ 2004 in %
Bedrijven
4.458
4.712
4.543
4.804
5.039
+ 4,9
Universiteiten
2.120
2.184
2.312
2.356
2.430
+ 3,1
Researchinstellingen
1.049
1.179
1.164
1.216
1.253
+ 3,0
Totaal
7.626
8.075
8.019
8.376
8.722
+ 4,1
Bron: CBS, Statline
R&D-uitgaven vanaf 2000, in procenten van het BBP 2000
2001
2002
2003
2004
Bedrijven
1,11
1,05
0,97
1,01
1,03
Universiteiten
0,53
0,49
0,50
0,50
0,50
Researchinstellingen
0,24
0,25
0,24
0,25
0,26
Totaal
1,90
1,80
1,72
1,76
1,79
Noot 1: De researchinstellingen zijn inclusief de PNP-sector. Noot 2: De 2004-gegevens over de universiteiten zijn voorlopig
Toelichting In 2004 is er net als in 2003 sprake van een toename van de totale R&D-uitgaven in Nederland, met 346 miljoen euro, wat overeenkomt een stijging van 4,1 procent. In reële cijfers, gecorrigeerd voor inflatie, gaat het om een stijging van 2,9 procent. De stijging komt voor 70 procent op het conto van de bedrijven. Door de stijging van de totale uitgaven is er ook sprake van een lichte stijging van het BBP-percentage, maar gegeven de ambities is deze aan de lage kant. Overigens is er ook in de andere sectoren sprake van een stijging in 2004 ten opzichte van 2003. Het aandeel van de bedrijven in de R&D-uitgaven is in 2004 weer iets groter geworden, namelijk 57,8 procent, maar dit aandeel ligt nog onder het niveau van 2000 en 2001, toen het percentage op 58,4 lag.
2
- R&D-personeel naar sector R&D-personeel totaal vanaf 2000, in fte 2000
2001
2002
2003
2004
2003Æ 2004 in %
Bedrijven
47.509
48.368
47.034
44.485
49.915
+ 12,2
Universiteiten
26.764
26.987
26.660
27.208
28.100
+ 3,3
Researchinstellingen
13.726
13.853
13.721
14.292
13.578
- 5,0
Totaal
87.999
89.208
87.415
85.985
91.593
+ 6,5
11,0
11,0
10,6
10,3
10,9
Als ‰ van de beroepsbevolking Bron: CBS, Statline
Noot: De 2004-gegevens over de universiteiten zijn voorlopig
R&D-personeel vanaf 2000, de subgroep onderzoekers 2000
2001
2002
2003
2004
2003Æ 2004 in %
Bedrijven
20.022
22.416
20.419
19.399
23.158
+ 19,4
Universiteiten
15.480
15.750
15.828
16.450
--
--
Researchinstellingen Totaal Als ‰ van de beroepsbevolking
6.394
7.162
7.292
7.672
7.752
+ 1,0
41.896
45.328
43.539
43.521
--
--
5,2
5,6
5,3
5,2
--
--
De researchinstellingen zijn inclusief de PNP-sector
Toelichting De omvang van het R&D-personeel stijgt sterker dan de R&D-uitgaven (6,5 tegen 4,1 procent. Dit komt met name door de grote stijging bij de bedrijven, wellicht een reactie op de niet verklaarde daling in 2003. Ook opvallend is de daling bij de sector researchinstellingen, waar de uitgaven wel een stijging te zien geven. Na de daling van het R&D personeel als ‰ van de beroepsbevolking in 2002 en 2003 is er in 2004 weer sprake van een stijging. Het niveau van 2000 is bijna weer bereikt. Van het aantal onderzoekers is nog geen totaalcijfer bekend vanwege de voorlopige cijfers van de universiteiten. Wel laten de bedrijven een zeer forse stijging zien van het aantal onderzoekers, waardoor het aandeel onderzoekers toeneemt van 43,6 tot 46,4 procent. Bij de researchinstellingen stijgt het aandeel onderzoekers ook, van 53,7 tot 57,1 procent.
3
- R&D bij bedrijven naar sector R&D-uitgaven, in procenten van het totaal en in miljoenen euro 2000
2001
2002
2003
2004
Industrie
75,9
75,8
76,0
78,1
77,4
Diensten
19,7
19,6
19,5
17,5
18,3
4,4
4,6
4,5
4,5
4,3
4.457
4.712
4.542
4.804
5.039
Overig Totaal (in miljoenen euro) Bron: CBS, Statline
R&D-personeel, in procenten van het totaal en in fte 2000
2001
2002
2003
2004
Industrie
70,1
60,1
69,0
72,1
66,5
Diensten
25,4
33,7
26,5
24,1
28,3
4,6
6,1
4,5
3,8
5,2
47.509
37.366
47.035
44.486
49.916
Overig Totaal (in fte) Bron: CBS, Statline
Toelichting Binnen de bedrijven is het aandeel van de industrie dalend tussen 2003 en 2004, zij het sterker bij het personeel dan bij de uitgaven. Bij de dienstensector is er sprake van een stijgend aandeel. Bij de bedrijven is sprake van een toename van het aantal bedrijven met R&D tussen 2003 en 2004, namelijk van 3.282 naar 3.928. Het aantal bedrijven in de industrie blijft ongeveer gelijk, maar het aantal bedrijven in de dienstensector neemt fors toe met bijna 50 procent (van 1.140 tot 1.701). De R&D-uitgaven in de dienstensector stijgen daardoor met 10,1 procent. De uitgaven in de industrie zijn met 3,9 procent gestegen, in de sector overig is de omvang stabiel, al neemt het aantal instellingen ook daar fors toe, zelfs met 67 procent. Er zijn overigens van jaar tot jaar behoorlijk wat schommelingen. Dat geldt in nog sterkere mate voor het personeel. Waar de daling tussen 2002 en 2003 vooral de dienstensector (- 14,1%) en de sector overig (- 19,1%) betrof –de industrie kende slechts een lichte daling (- 1,2%)- kennen diezelfde sectoren in 2004 een forse stijging van resp. 32,0% en 52,8%. Ook de industrie stijgt, maar slechts met 3,4%.
4
2. Promovendi: instroom en rendement De VSNU heeft op zijn website gegevens gepubliceerd over promovendi voor het jaar 2002 Bron: www.vsnu.nl (via ‘cijfers’ en ‘onderzoek’)
Instroom van promovendi - Vanaf 1989 schommelt de jaarlijkse instroom van de promovendi1 tussen de 1.600 en 2.000. De meeste promovendi bevinden zich in de gebieden natuur, techniek en gezondheid, het gaat om ongeveer 2/3 van de totale instroom. - Het aantal vrouwelijke promovendi steeg geleidelijk. Was het aandeel van vrouwen in 1996 nog 21%, in 1999 was dit opgelopen tot 44%, maar vervolgens in 2000 gedaald tot 41%, om nu al enkele jaren op dat niveau te blijven. Kerncijfers over promovendi, 1986-2002 promotierendement instroom
% vrouw
% gestaakt
totaal
% gepromoveerden
man
vrouw
binnen 5 jaar
1986
402
21
14
80
85
63
50
1987
1.270
27
9
77
79
73
43
1988
1.433
26
12
76
78
69
41
1989
1.648
28
10
74
76
67
41
1990
1.754
30
9
74
77
67
39
1991
1.909
29
8
75
76
71
40
1992
2.023
32
8
74
77
68
39
1993
1.982
34
10
71
73
67
40
1994
1.836
35
10
70
69
72
38
1995
1.645
35
10
66
65
67
36
1996
1.983
34
8
55
54
56
31
1997
1.908
33
9
44
46
41
34
1998
2.165
40
8
27
27
26
1999
1.700
43
11
11
11
11
2000
2.069
41
8
3
3
4
2001
1.778
41
7
2
2
2
7
0
0
0
2002
1.868
42
Totaal
29.373
35
43
Noot: de UvA ontbreekt in de instroomcijfers vanaf 1999 (deze bedroeg in 1998 nog 243), de UU ontbreekt voor 1986 en de UM voor 2002; UvA, UU en UM zijn niet meegerekend bij het promotierendement
1
Tot 1999 bestond het onderscheid tussen aio’s (assistenten-in-opleiding) en oio’s (onderzoekers-in-opleiding). Aio’s waren in dienst van een universiteit, oio’s in dienst van NWO. Omdat de universiteiten vanaf 1999 het werkgeverschap van de oio’s van NWO hebben overgenomen is er geen onderscheid meer tussen de twee soorten promovendi.
5
Rendement - Het promotierendement neemt – niet verwonderlijk overigens - af vanaf de start van het aiostelsel. Promoveerden van de instroom in 1986 nog 82%, van de instroom in 1997 (uitgaande van een promotieduur van ongeveer 4 jaar) is het percentage gepromoveerden gedaald tot 25%. Het percentage stakers schommelt rond de 10%, zodat nog een groot aantal promovendi bezig is te promoveren (49%). - Van de gepromoveerden vanaf 1986 heeft 57% de promotie gedaan in 5 jaar of minder, waarbij mannen sneller promoveren dan vrouwen (61% versus 46%). - Bij de gebieden rechten, gedrag & maatschappij en taal & cultuur liggen de promotierendementen over het algemeen lager dan het gemiddelde promotierendement. Voor landbouw en techniek liggen de rendementen over het algemeen hoger, bij natuur ligt het rendement vanaf 1994 lager dan gemiddeld (wel is het rendement voor alle jaren hoger), en bij gezondheid liggen de rendementen tot 1997 hoger, daarna lager (in totaliteit nagenoeg gelijk met het gemiddelde). Economie scoort wat wisselend, maar heeft een gemiddelde dat gelijk is aan het totaal van alle gebieden.
6
3. Kennisvalorisatie bij de universiteiten Een VSNU-brochure (december 2005) geeft een overzicht van de activiteiten van de universiteiten op het gebied van kennisvalorisatie Bron: http://www.vsnu.nl/web/show/id=65749/langid=43
ven, op basis van incidentele opdrachten of op basis van strategische allianties, er zijn bijzondere hoogleraren vanuit het bedrijfsleven en er zijn promovendi met een dubbelaanstelling. Een aantal universiteiten kent een speciaal MKB-loket. Daarnaast besteden universiteiten in het onderwijs steeds meer aandacht aan ondernemerschap.
Kennisvalorisatie is een onderwerp dat sterk in de belangstelling staat. De achtergrond is dat Nederlandse universiteiten veel kennis van hoge kwaliteit produceren, maar dat de toepassing en omzetting van deze kennis in economische en maatschappelijke waarde versterkt kan worden. Universiteiten doen al veel aan “kennisoverdracht” (de basis ligt in het opleiden van studenten en het publiceren in wetenschappelijke tijdschriften), zo heeft men met VNO-NCW en de NFU (de medische centra) in 2004 een Innovation Charter getekend met uitgangspunten voor de samenwerking tussen bedrijven en kennisinstellingen, maar de vraag is hoe de universiteiten nieuwe stappen kunnen zetten op het gebied van kennisuitwisseling met de samenleving.
Universiteit Utrecht (UU) De universiteit heeft twee holdings, één voor het medisch centrum en één voor de rest van de universiteit voor het beoordelen, beschermen en vercommercialiseren van vindingen. Men is betrokken bij octrooiering (er zijn meer dan 100 octrooien en octrooiaanvragen in portefeuille) en de ondersteuning van starters. De universiteit wil maatschappelijke adviesraden bij alle faculteiten instellen en deeltijd en bijzonder hoogleraren aanstellen. De universiteit is betrokken bij de Taskforce Innovatie Regio Utrecht (t.b.v. het stimuleren van innovatie in de regio op het gebied van life sciences, ICT/creatieve industrie en zakelijke dienstverlening). Men heeft een onderwijsaanbod op het gebied van ondernemerschap. Enkele jaren geleden is de Utrecht School of Applied Science opgezet, gericht op de toepassing van de natuurwetenschappen. Deze School geeft masteropleidingen.
De activiteiten van de universiteiten zijn breed en verschillen van universiteit tot universiteit. Dat vertaalt zich bijvoorbeeld in de manier waarop binnen universiteiten activiteiten zijn georganiseerd, zoals centraal versus decentraal. Wel hebben twaalf universiteiten inmiddels een eigen holding, die zich o.a. bezighouden met de financiering van startende ondernemers en waarin spin-off bedrijven worden ondergebracht. Sommige houden zich ook bezig met het op het spoor komen van resultaten en vindingen van onderzoek die zich lenen voor valorisatie. En soms zijn ze belast met de activiteiten die met octrooien te maken hebben. Alle universiteiten helpen hun spin-offs op het gebied van voorzieningen, zoals huisvesting en materiële voorzieningen. Andere vormen van kennisvalorisatie zijn het uitvoeren van opdrachtonderzoek voor bedrij-
Universiteit van Tilburg De UvT kent specifieke modules voor ondernemerschap, er is een loket MKB voor ondernemers in de regio, en men heeft bijzondere leerstoelen. Men werft sponsors voor interdis-
7
van octrooiopbrengsten. Via de Stichting Ubbo Emmius fonds doet men aan professionele fondsenwerving.
ciplinaire onderzoekscentra. Alle faculteiten kennen maatschappelijke adviesraden. Er vindt directe kennisoverdracht plaats via onderwijs dat is ondergebracht bij TIAS Business School. Technische Universiteit Delft (TUD) Kennisvalorisatie vindt plaats van de onderzoekscapaciteit (de derde geldstroom), maar ook via het onderwijs (postdoctorale opleidingen), het menselijk potentieel en faciliteiten. De organisatie van de TUD kent een Innovation Lab, valorisatiemanagers op facultair niveau en een aantal business managers. Om het aantal succesvolle technostarters te vergroten (men streeft naar een toename van 20 procent tussen 2005 en 2008) heeft men de Stichting YES!Delft opgericht, een incubator (broedplaats) met verschillende faciliteiten voor startende ondernemers. Om het aantal octrooien te vergroten en snel toegankelijk te maken, kent de TUD een beleid voor het intellectueel eigendom. Men organiseert regelmatig zgn. customer days om vraag en aanbod bij elkaar te brengen. Ook is de TUD bezig om een science park te ontwikkelen, het Technopolis Innovation Park.
Wageningen Universiteit (WUR) De WUR speelt een belangrijke rol in de “Food Valley”, de regio op het gebied van voeding, landbouw, life sciences en gezondheid, waarbij kennis en ondernemerschap centraal staan. Samenwerking tussen kennisinstellingen en bedrijven wordt gestimuleerd, waardoor kennisoverdracht kan plaatsvinden, en de food valley moet een aantrekkelijke vestigingsplaats worden. Centraal staat het BioPartner Center, een broedplaats voor startende ondernemingen. De WUR kent het Wageningen Business Generator, een projectorganisatie gericht op het zoeken van ideeën met potentie voor bedrijvigheid en die ook in de markt zetten, en het actief bevorderen van de ontwikkeling van intellectueel eigendom. Met verschillende bedrijven heeft de WUR samenwerkingsverbanden, zoals met Campina. Voor het MKB is er het kennisloket Innovation Link.
Rijksuniversiteit Groningen (RUG) De RUG heeft in 2005 een strategisch akkoord gesloten met de gemeente en de Hanzehogeschool om Groningen een “knooppunt van kennis” te maken. Men heeft innovatiegebieden benoemd die verder ontwikkeld worden (energie, life sciences, nanotechnologie en nanoscience). Ook werkt de RUG samen met partijen in de regio. Er is een kennisconversiefonds bedoeld als kapitaalvoorziening voor doorstartende jonge kennisintensieve ondernemingen en er is het Noord Tech Venture CV, een participatiefonds voor private partijen. Men heeft een eigen holdingmaatschappij, die participeert in bv’s van voormalige onderzoekers. Als schakel tussen wetenschap en private sector heeft de RUG de Transfer & Liaison Groep. Er is een actieve opstelling t.a.v. kennisbescherming met een model voor de verdeling
Universiteit van Amsterdam (UvA) De UvA heeft vanaf 2003 een Liaison Office, waarin alle universitaire valorisatie activiteiten zijn gebundeld: IP-bescherming, commercialisering, starters, ondersteuning 3de geldstroom, fondsenwerving en sponsoring. Het ontstaan van spin-offs wordt actief ondersteund. Het AMC heeft een eigen structuur voor kennisvalorisatie. Er is een UvA Holding BV voor de bedrijfsmatige activiteiten met een eigen investeringsfonds (beperkte omvang). De UvA werkt met een aantal organisaties samen in het Wetenschapsen Technologiecentrum Watergraafsmeer (WTCW) om kennisuitwisseling te bevorderen met het bedrijfsleven. Het WTCW biedt ook plaats aan het Amsterdam Science Park (bedoeld voor kennisoverdracht naar het MKB). Men neemt deel aan de Kenniskring Amster-
8
Voor de contractactiviteiten is er sinds 1995 de EUR holding met 10 werkmaatschappijen. De EUR is betrokken bij twee incubators voor startende ondernemingen (één van het Erasmus MC). Het EMC heeft ook een eigen octrooifonds. Aan een science park (Kennisboulevard A13; Rotterdam - Delft) wordt gewerkt. Er is een expertisecentrum voor ondernemerschap.
dam, een netwerk van ondernemers, overheid en kennisinstellingen. Ondernemerschap in het onderwijs (onderwijsmodules, bijzonder hoogleraren). Men heeft meegewerkt aan octrooiscouting activiteiten (van BIE en BioPartner). Er wordt gesproken over het gezamenlijk organiseren van kennisvalorisatie-activiteiten van UvA, VU en AMC. Universiteit Twente (UT) De drie TU’s gaan de activiteiten op het gebied van kennisvalorisatie bundelen en het bedrijfsleven actiever betrekken bij het ontwikkelen en toepassen van kennis. Doelen zijn 30 patenten meer per jaar aan te vragen, 20 procent meer 3de geldstroom te doen en 25 procent meer spin-off bedrijven te laten ontstaan (in 2010). De UT heeft het succesvolle TOP-programma ter ondersteuning van beginnende ondernemingen. Men heeft en incubator opgezet voor startende innovatieve ondernemingen. Men wil samen met anderen (Gemeente, Overijsselse Ontwikkelingsmaatschappij) een kennispark tot ontwikkeling brengen (doel voor 2008: 500 nieuwe arbeidsplaatsen en 30 nieuwe kennisintensieve bedrijven). De UT heeft een holding, de Holding Technopolis Twente, die universitaire kennis, producten en diensten commercieel exploiteert. Er is een actief octrooibeleid met o.a. een octrooifonds, beheerd door de Holding. Voor samenwerking en het stimuleren van de economische structuurversterking in de regio is er het Regionaal Innovatieplatform Twente. En er is een Technologie Kring Twente, een netwerk van kennisintensieve bedrijven. Ondernemerschap maakt deel uit van het onderwijs.
Technische Universiteit Eindhoven (TU/e) Kennisvalorisatie is gekoppeld aan het TU/e Innovation Lab, dat wordt opgezet in het kader van de samenwerking van de drie TU’s. Het Lab bevat een organisatie voor innovatiestimulering, technologie transfer en bedrijfsontwikkeling alsook een incubator voor startende ondernemingen. Het Lab houdt zich ook bezig met het scouten en screenen van commercieel te exploiteren vindingen en onderzoeksresultaten met aanspreekpunten binnen de faculteiten. Ook organiseert het onderwijs over ondernemerschap. Voor starters is er de TOP-regeling. Voor huisvesting kan men terecht op het bedrijvenpark. De TU/e kent allerlei regionale samenwerkingsverbanden, zowel met bedrijven als zorginstellingen, overheden en andere non profit organisaties. Er is een TU/e Holding bv, de beheersorganisatie van alle deelnemingen en spin-offs van de universiteit. De TU/e kent een octrooiprocedure, gericht op het actief transfereren van kennis naar starters en het gevestigde bedrijfsleven, en er is een octrooifonds. Vrije Universiteit Amsterdam (VUA) Vanaf 1 januari 2006 startte samen met het VUmc het Technology Transfer Office. Dat richt zich ook op octrooien. Er komt een – gezamenlijk- octrooifonds (al aanwezig bij VUmc). Een holding voor spin-offs is in oprichting (al aanwezig bij VUmc).
Erasmus Universiteit Rotterdam (EUR) De EUR richt zich bij de relaties met bedrijfsleven en andere maatschappelijke organisaties op enkele speerpunten: trade, transport & logistics, veroudering, sustainable development en vraagstukken rond sociale cohesie.
9
Naast LURIS zijn er nog andere organisaties actief met name op het gebied van de life sciences. Er is ook een Bio Science Park met een 40-tal life sciences ondernemingen. In het onderwijs is aandacht voor ondernemersvaardigheden.
Binnen onderwijs is er aandacht voor ondernemerschap. Universiteit Maastricht (UM) Voor de verschillende activiteiten is er sprake van een decentrale organisatie. Sinds 2004 is er op centraal niveau wel een –virtueel- Kenniscentrum Contractonderzoek (wordt in 2007 geëvalueerd). Daarnaast is er de UM Holding, waarin onderzoeksbedrijven zijn ondergebracht en Univenture BV, dat eigenaar is of deelnemer in spin-off en start-up bedrijven. Het verleent ook diensten aan bedrijven die in de holding zijn ondergebracht. Men onderzoekt de mogelijkheden om een science park aan te leggen. Op het gebied van de life sciences is er het BioPartner Center Maastricht, een incubator, en BioMedbooster, om vindingen te scouten en te ontwikkelen tot producten en spin-offs en zo nodig te zorgen voor octrooien. Het stimuleren van ondernemerschap wordt in samenwerking met de regio uitgevoerd en komt ook in het onderwijs aan de orde.
Radboud Universiteit (RU) Kennisvalorisatie vindt plaats in nauwe samenwerking met partijen buiten de universiteit. Dat verschilt per wetenschapsgebied. Bij de geesteswetenschappen gaat het dan om musea, archieven en andere culturele instellingen, bij de natuurwetenschappen gaat het vooral om R&D-intensieve bedrijven (waarbij bescherming van het intellectueel eigendom een belangrijke rol speelt), bij de medische wetenschappen de farmaceutische industrie. Ondersteuning bij octrooien biedt de Staf Kennisbescherming en –exploitatie. Overdracht naar een externe partij wordt nadrukkelijk bekeken. Startende bedrijven kunnen voor huisvesting terecht bij het Universitair Bedrijven Centrum. Daarnaast kent Nijmegen het Mercator Technology & Science Park Nijmegen. Om starters te ondersteunen vindt bundeling van deze ondersteuning plaats in Mercator Incubator Nijmegen. De universiteit heeft de afgelopen 20 jaar ongeveer 300 spin-offs voortgebracht. Er is ook aandacht voor ondernemerschap in het onderwijs via het Instituut voor Wetenschap, Innovatie en Samenleving.
Universiteit Leiden (LEI) Leiden kent het in 2005 opgerichte Leiden University Research and Innovation Services (LURIS) als dienstverlenende netwerkorganisatie met interne en externe activiteiten. Kerntaak is het bevorderen van de exploitatie van universitaire kennis. Doel van de universiteit is de exploitatie van het intellectueel eigendom te vergroten. Men wil via LURIS ook meer en betere onderzoekscontracten afsluiten. Leiden kent al vanaf 1996 een eigen holding. Via de holding zijn per jaar 2 à 3 spin-offs opgericht. Het streven is verdubbeling. Huisvesting en ondersteuning voor spin-offs zijn beschikbar in een tweetal incubatoren (het Academisch Bedrijven Centrum en het BioPartner Center Leiden).
Open Universiteit (OU) Bij de OU vindt valorisatie van kennis plaats door expertise ter beschikking te stellen aan de onderwijspraktijk, door het opnemen van virtuele bedrijven binnen een aantal opleidingen en het bijdragen aan de innovatie van het hoger onderwijs.
10
4. Nationale en internationale ontwikkelingen Korte beschrijving van relevante nationale en internationale ontwikkelingen.
Onderzoekvisitaties universiteiten
Kwaliteit
Productiviteit
Relevantie
Levensvatbaarheid
Resultaten visitatie fysica
Totaal
•
UvA
3,8
3,8
3,7
3,7
3,8
VU
4,2
4,3
4,3
4,1
4,1
Totaal
4,0
4,0
4,0
3,9
4,0
Omdat de universiteiten met het nieuwe protocol de uitvoering van de onderzoekvisitaties in eigen hand hebben dan wel laten uitvoeren via QANU is het niet altijd duidelijk meer welke visitaties zijn uitgevoerd. Via QANU uitgevoerde visitatie (ook te vinden op de website van QANU www.qanu.nl)
Scores: 5 – excellent; 4 – zeer goed; 3 – goed; 2 –
Physics Research 1996-2002 van de Universiteit van Amsterdam en de Vrije Universiteit van Amsterdam (oktober 2005). Beoordeeld zijn 17 programma’s met een onbekende fte-omvang. Beoordeeld zijn het van der Waals-Zeeman instituut, het Instituut voor Theoretische Fysica en het Instituut voor Hoge Energie fysica (NIKHEF) van de UvA (samen 9 programma’s) en de afdeling Fysica van de VU (8 programma’s). Ter ondersteuning van de visitatie heeft het CWTS een bibliometrische studie uitgevoerd. Deze studie is voor de visitatiecommissie één van de bronnen geweest om haar oordeel op te baseren.
voldoende; 1 – onvoldoende.
De beoordeling van de programma’s is gemiddeld zeer goed. De VU heeft gemiddeld iets hogere scores dan de UvA. Eén programma (van de VU) scoort op alle onderdelen excellent. Vier van de 17 programma’s scoren excellent op kwaliteit (en op andere aspecten).
De TUD kent 5 programma’s die excellent (=5) scoren op het aspect kwaliteit, waarvan 3 programma’s zelfs op alle aspecten excellent scoren. De UT heeft geen excellent scorend programma m.b.t. kwaliteit.
-
Civil Engineering van de Technische Universiteiten Delft en de Universiteit Twente (november 2005) Beoordeeld zijn 16 programma’s met een omvang van 192 fte in 2004, waarvan 13 aan de TUD (153 fte) en 3 aan de UT (39 fte). Volgens de commissie is een groot deel van de onderzoeksprogramma’s van zeer hoog niveau, kan zich meten met internationale standaarden en levert een belangrijke bijdrage aan de internationale onderzoeksgemeenschap. Het onderzoek draagt ook in belangrijke mate bij aan technologieontwikkeling en het onderwijs. -
De commissie heeft zich gebogen over de vraag of verdere samenwerking of fusie nodig is op het gebied van civiele techniek. De commissie vindt echter dat het een voordeel is twee aparte eenheden te hebben omdat dat de concurrentie bevordert. Ook is de bestaande comple-
De commissie doet de aanbeveling om te komen tot meer strategische samenwerking tussen de twee universiteiten en de betrokken NWO-instituten, om daarmee een stap te zetten richting internationaal leiderschap.
11
mentariteit een voordeel. We kunnen verdere stappen gezet worden naar verdere afstemming van de onderzoekersopleiding en het gebruik van faciliteiten.
unieke positie heeft in zowel de Nederlandse als Europese linguïstiek. Het Onderzoeksinstituut voor Geschiedenis en Cultuur OGC De commissie heeft 8 programma’s beoordeeld met een onbekende fte-omvang. Het totaaloordeel van de commissie is zeer goed tot excellent voor de aspecten kwaliteit en relevantie, zeer goed voor productiviteit en excellent voor de levensvatbaarheid. Eén programma scoort op alle aspecten excellent: Social and Economic History (waartoe de Spinozist prof. Van Zanden behoort). De commissie beveelt het management van het instituut aan om de programmastructuur opnieuw te bezien, deze wat losser te maken en meer ruimte te geven voor tijdelijke projecten en samenwerking tussen de disciplines.
4,2
3,5
UT totaal
3,8
3,3
3,7
4,0
4,0
Totaal
3,9
3,9
3,9
4,2
3,6
Scores: 5 – excellent; 4 – zeer goed; 3 – goed; 2 – voldoende; 1 – onvoldoende.
Visitaties die in eigen beheer van universiteiten zijn uitgevoerd
Resultaten visitatie letteren
Letteren – Universiteit Utrecht (oktober 2005) De beoordeling betreft twee onderzoeksinstituten: Geschiedenis en Cultuur (OGC) en het Institute of Linguistics (OTS). In deze twee instituten is het onderzoek van de Faculteit Letteren ondergebracht.
Levensvatbaarheid
Levensvatbaarheid
3,9
Relevantie
Relevantie
4,0
Productiviteit
Productiviteit
3,9
Kwaliteit
Kwaliteit
TUD totaal
Totaal
Totaal
Resultaten visitatie civiele techniek
OTS
4,1
4,3
4,3
3,9
3,9
OGC
4,2
4,3
4,1
4,3
4,1
-
Scores: 5 – excellent; 4 – zeer goed; 3 – goed; 2 –
Het instituut voor Linguïstiek OTS De commissie heeft 7 programma’s beoordeeld met een omvang van 49 fte in 2004. Het Utrecht Institute of Linguistics is zeer goed tot excellent beoordeeld. Het totaaloordeel van de commissie over het instituut is excellent voor de aspecten kwaliteit, productiviteit en vitaliteit en zeer goed voor het aspect relevantie. Drie programma’s scoren op alle aspecten excellent: Development of Language Systems, Experimental Psycholinguistics, en Syntax & Semantics. De andere programma’s scoren ook ruim voldoende. Slechts één programma wordt niet langer levensvatbaar geacht (Phonetics). Over de Landelijke Onderzoeksschool Taalwetenschap (LOT) zegt de commissie dat deze een
voldoende; 1 – onvoldoende.
Diergeneeskunde - Universiteit Utrecht (maart 2006) Het onderzoek van de Faculteit Diergeneeskunde vindt plaats in het Institute of Veterinary Research (IVR). De commissie heeft 9 programma’s beoordeeld, waarbij 4 programma’s waren onderverdeeld, zodat het uiteindelijk om 15 programma’s ging. De beoordeelde periode is 2000-2004. De gemiddelde personele inzet per jaar bedraagt 70,9 fte. Eén programma scoort op alle aspecten excellent, Risk Assessment Sciences. Eén ander programma scoort ook excellent op het aspect -
12
kwaliteit. In zijn totaliteit zijn de scores zeer goed.
ASTRON - Instituut voor Astronomisch Onderzoek in Nederland ASTRON is excellent beoordeeld. Volgens de evaluatie verschaft het instituut de internationale astronomische onderzoeksgemeenschap een hooggekwalificeerde onderzoeksinfrastructuur. De commissie was onder de indruk van de technologieontwikkeling en de voortgang in het LOFAR-project.
Het CWTS heeft een bibliometrische studie uitgevoerd van het onderzoek (d.d. augustus 2005), die door de commissie is gezien als onderdeel van de zelfevaluatie. De studie laat zien dat tussen 1995-1999 en 2000-2004 de output met 22% is gestegen en het aantal citaties met 50% is gestegen. Het aantal citaties per publicatie nam met 25% toe. De internationale samenwerking is toegenomen, wat bijdraagt aan de citatiescore.
CWI - Centrum voor Wiskunde en Informatica Het CWI is excellent beoordeeld. De combinatie van wiskunde en informatica en fundamenteel en toegepast onderzoek geeft het instituut een sterke en unieke positie in het internationale onderzoekslandschap.
De commissie beoordeelt de verschillende onderdelen van het facultaire management en beleid als goed tot excellent. Excellent zijn: leiderschap, missie en doelen, strategie en beleid, onderzoeksmanagement, academische reputatie en maatschappelijke relevantie.
ING - Instituut voor Nederlandse Geschiedenis Het ING presteert 'zeer goed tot excellent'. De evaluatiecommissie is vol lof over de rol van het instituut als leverancier van hoogwaardige historische bronnenpublicaties en naslagwerken. Het onderstreept de voortrekkersrol van het ING in de toepassing van ICT in het historisch onderzoek.
Relevantie
Levensvatbaarheid
3,9
Productiviteit
Gemiddeld
Kwaliteit
Totaal
Resultaten visitatie diergeneeskunde
3,9
4,0
3,9
4,0
NIOZ - Koninklijk Nederlands Instituut voor Onderzoek der Zee De evaluatiecommissie heeft het NIOZ zeer goed beoordeeld. Het instituut heeft een sterke wetenschappelijke reputatie en goede faciliteiten.
Scores: 5 – excellent; 4 – zeer goed; 3 – goed; 2 – voldoende; 1 – onvoldoende.
•
Visitaties NWO-instituten
NSCR - Nederlands Studiecentrum voor Cri-
Zes instituten van de Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (NWO) hebben een externe beoordeling gehad. Het betreft ASTRON, CWI, ING, NIOZ, NSCR en SRON. De FOM-instituten voor natuurkundeonderzoek worden later beoordeeld. Zes op maat samengestelde internationale commissies bezochten de onderzoeksinstellingen. De experts keken zowel naar resultaten uit het verleden als naar de strategie en nieuwe ontwikkelingen. De evaluatie is onderdeel van de standaard evaluatiecyclus van de VSNU, KNAW en NWO.
minaliteit en Rechtshandhaving De prestaties van het NSCR zijn beoordeeld met 'zeer goed tot excellent'. In korte tijd heeft het NSCR een programma met een sterke onderzoeksagenda ontwikkeld en toponderzoekers aan het instituut weten te binden. SRON - Netherlands Institute for Space Research SRON is 'excellent' beoordeeld. Het instituut is een van de leidende instituten in de wereld op het gebied van ruimteonderzoek. Bewijs is de
13
•
trekkersrol van het instituut in enkele internationale ruimtemissies.
In de vorige nieuwsbrief was onder “publicaties/rapporten” de publicatie “Evaluating Research in Context” opgenomen. Deze publicatie bevat een beschrijving van een methodiek om onderzoeksinstituten of onderzoeksprogramma’s in zijn context te beoordelen. In de Kabinetsreactie op het AWT-advies over de economische betekenis van universitair onderzoek (d.d. 7 november 2005) werd deze methodiek aangehaald als mogelijk hulpmiddel in de discussie over valorisatie van universitaire kennis, doordat netwerken van universitaire groepen en maatschappelijke organisaties, waaronder bedrijven, in kaart kunnen worden gebracht. Er werd ook een relatie gelegd met de universitaire onderzoeksvisitaties, waarop de methodiek een aanvulling zou kunnen zijn. Een breed samengestelde groep van de COS, KNAW, NWO, VSNU en QANU werkt nu aan verdere activiteiten op dit gebied, zoals het samenstellen van een praktische handleiding voor de uitvoering van de methodiek en het organiseren van nationale en internationale bijeenkomsten.
De evaluatierapporten zijn op de volgende pagina te vinden: http://www.nwo.nl/nwohome.nsf/pages/NWOP_5SMHD3
(bron: NWO persbericht)
•
Het evalueren van de maatschappelijke kwaliteit van onderzoek
Overige visitaties
Stichting Wetenschappelijk Onderzoek Verkeersveiligheid (SWOV) (november 2005) De beoordeling is uitgevoerd (in opdracht van het Ministerie van V&W volgens het Standaard Evaluatie Protocol en georganiseerd via QANU. SWOV verricht onderzoek naar de wisselwerking tussen het gedrag van de weggebruiker en de kenmerken van voertuigen en de infrastructuur. SWOV is beoordeeld tegen de achtergrond van soortgelijke instituten op het terrein van de verkeersveiligheid. De evaluatiecommissie geeft aan dat SWOV hét Nederlandse instituut voor verkeersveiligheid is en het enige instituut dat het brede spectrum bestrijkt van onderzoek op het gebied van verkeersveiligheid. De Commissie beoordeelt de kwaliteit van het onderzoek van SWOV in het algemeen als ‘goed’ tot ‘zeer goed‘. Vooral het werk op het gebied van gedrag en scholing is sterk, en dat geldt ook voor de activiteiten in relatie met het concept van duurzame veiligheid. De Commissie doet een aantal aanbevelingen, zoals: - geef meer aandacht voor methodeontwikkeling en lange termijn elementen; - versterk de netwerkmogelijkheden; - versterk het dissertatieprogramma; - trek gastonderzoekers aan en stimuleer uitwisselingsbezoeken aan het buitenland; - ontwikkel expliciete criteria voor het selecteren van onderzoeksthema’s. -
•
NOWT
Eind november 2005 is het 6de NOWT-rapport Wetenschaps- en Technologie Indicatoren 2005 naar de Tweede Kamer verstuurd. Het rapport, dat op verzoek van het Ministerie van OCW wordt opgesteld door CWTS (Universiteit Leiden) en MERIT (universiteit Maastricht), geeft een breed overzicht van de positie van de Nederlandse kennisinfrastructuur, zoals de investeringen van overheid, bedrijven en andere partijen, de uitvoering van onderzoek en ontwikkeling door universiteiten, researchinstellingen en bedrijven, de wetenschappelijke productie in de vorm van publicaties, de invloed en productiviteit van deze publicaties, de technologische productie in de vorm van octrooien, de wetenschappelijke samenwerking binnen en buiten Nederland en het gebruik van wetenschappelijke kennis.
14
De algemene conclusie van het rapport is dat Nederland op sommige onderdelen (zeer) goed scoort en op andere onderdelen minder goed, of zelfs zwak door achterblijvende ontwikkelingen in de afgelopen jaren. Maar dat geldt ook voor de landen, waarmee Nederland wordt vergeleken en waarvan geen enkele systematisch beter of slechter presteert dan Nederland.
-
Het rapport is te zien als complementair aan de jaarlijkse CBS-publicatie “Kennis en economie” doordat het NOWT-rapport zich primair richt op het functioneren van het wetenschapssysteem en het CBS-rapport zich primair richt op het innovatiesysteem. Daarnaast doet zich een raakvlak voor met de Science System Assessment (SciSa) activiteiten van het Rathenau Instituut (zie hierna). Maar waar het NOWT zich vooral toelegt op het verzamelen en presenteren van beschikbaar cijfermateriaal over de kennisinfrastructuur, zullen de SciSaactiviteiten zich met name richten op het inzichtelijk maken van de processen die in het wetenschapssysteem spelen. Verschillende onderdelen van het NOWTrapport hebben een directe relatie met de hoofdlijnen van het Wetenschapsbeleid: - Output en kwaliteit: de wetenschappelijke prestaties van de Nederlandse kennisinfrastructuur staan al jaren op een hoog peil, en ook uit het voorliggende rapport blijkt dat Nederland internationaal met de besten mee kan. Voortdurende aandacht en inspanningen blijven noodzakelijk om dat hoge peil te behouden of op onderdelen zelfs te verhogen. - Investeringen in R&D: uit het NOWTrapport blijkt dat Nederland wat betreft het investeringsniveau niet voorop loopt in vergelijking met de landen waarmee Nederland wordt vergeleken. Dat geldt vooral voor het private investeringsniveau. - Wisselwerking en valorisatie: wetenschap staat niet op zich, maar heeft ook een
-
maatschappelijke functie. Het NOWTrapport geeft aardige voorbeelden van de netwerken die er bestaan rondom BSIK- en STW-programma’s. Hoewel deze netwerkfiguren uiteraard maar een klein deel van de werkelijkheid beschrijven, geven ze toch een inzicht in de vele relaties die er bestaan tussen kennisinstellingen en maatschappelijke partijen. Kenniswerkers: menselijk kapitaal speelt een cruciale rol binnen de kennisinfrastructuur, enerzijds om nieuwe kennis te produceren, anderzijds om deze kennis te verspreiden en te laten gebruiken. Maatschappelijke inbedding en betrokkenheid: de kennisinfrastructuur opereert – naast een wetenschappelijke- ook in een maatschappelijke context. Het is belangrijk dat de maatschappij de inspanningen op wetenschappelijk gebied erkent en waardeert. Het is verheugend dat Nederlanders zeer geïnteresseerd zijn in wetenschap en techniek, positief zijn over het belang ervan en dat er voldoende draagvlak is voor de overheidsfinanciering van wetenschappelijk onderzoek.
Medio februari 2006 is de Engelse samenvatting van het NOWT-rapport 2005 verschenen. Het bevat een uitgebreide samenvatting van het Nederlandse rapport. Beide rapporten zijn te vinden op de website van het NOWT: www.nowt.nl.
•
Science System Assessment
In het Wetenschapsbudget 2004 heeft de Minister van OCW aangegeven het Rathenau Instituut een nieuwe taak te geven, namelijk “science system assessment”. De achtergrond is dat er in Nederland veel informatie over het onderzoeksbestel aanwezig, maar dat het ontbreekt aan een meer samenhangend en diepgravend inzicht in het functioneren van het wetenschapsbestel als geheel. Het Rathenau Instituut heeft hiervoor de afgelopen tijd, in
15
2) Onderzoeksvelden (nieuwe en bestaande) in hun context. Projecten op dit niveau zijn: Een socio-cognitieve kaart van het waterveiligheidsonderzoek (voorjaar 2006) Een kaart van nanotechnologie (eind 2006) Een kaart van media/communicatiewetenschappen (medio 2006) Methoden om onderzoeksgebieden in kaart te brengen (2007), vervolgens drie gebieden
overleg met een groot aantal betrokkenen, een onderzoeksprogramma ontwikkeld. Science system assessment wordt in het programma omschreven als een combinatie van fundamenteel, strategisch en toegepast onderzoek naar de organisatie, het functioneren en de resultaten van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek in Nederland. Doel is het vergroten, integreren en toegankelijk maken van de kennis over het wetenschapsbestel. Het moet leiden tot beter inzicht, vergroting van de opties voor de toekomst en tot beter geïnformeerde beleidskeuzes. Het programma kent vier onderdelen: - het geven van een totaalbeeld van het functioneren van het onderzoeksbestel; - het geven van een periodiek totaalbeeld van kansrijke ontwikkelingen in wetenschap en technologie; - voor het parlement toegankelijke informatie geven over nieuwe wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen en over het functioneren van het kennissysteem; - inzicht geven in de maatschappelijke opinie- en oordeelsvorming over het wetenschapssysteem.
3) Het functioneren van onderzoeksgroepen. Projecten op dit niveau zijn: Dynamiek van onderzoeksgroepen (2006) Onderzoeksgroepen en bureaucratische druk (2007) Verkenning deelprogramma: modelleren van het functioneren van onderzoeksgroepen (2006-2007) Verbindende activiteiten tussen de onderzoekslijnen zijn: Inventarisatie data en indicatoren (medio 2006) State of the art workshops (2005-2007) Jaarboek Science System Assessment.
Het programma richt zich op drie niveaus: 1) Het systeemniveau, het wetenschapssysteem als geheel (alle instituties die wetenschappelijk onderzoek verrichten, maar ook instellingen die programmeren, financieren, evalueren en kennis verspreiden). Projecten op dit niveau zijn: Beschrijving van het Nederlandse wetenschapssysteem (voorjaar 2006) Een vergelijkende studie naar de relatie tussen institutionele structuren en prestatieniveau (medio 2006) Verkenning van een deelprogramma over “de waarde van weten” (2006-2007) De toekomst van het wetenschapssysteem (eind 2006) Hogescholen en onderzoek (2007)
Het onderzoeksprogramma is te vinden op de website van het Rathenau Instituut. www.rathenau.nl/showpage.asp?steID=1&item=1418
•
KNAW / Onderzoekinformatie
Expertbestand Op de website van de Nederlandse Onderzoek Databank - NOD is een nieuw bestand opgenomen met meer dan 7.000 wetenschappers die hun expertise hebben aangemeld bij de NOD. In dit bestand staan de namen van de wetenschappers, hun expertise in het Nederlands en het Engels (in trefwoorden), leeropdracht en de adresgegevens van het onderzoeksinstituut waar ze werken, URL van hun persoonlijke website en hun e-mail adres. Ook kan worden doorgeklikt naar lopende en afgesloten onderzoeksprojecten en -programma's.
16
•
Naast de ranglijst van de universiteit van Sjanhai (zie nieuwsbrief 27) kent ook the Times Higher Education Supplement een eigen ranglijst van universiteiten. In 2005 heeft men voor de tweede keer deze ranglijst opgesteld. Het gaat om een top-200 op wereldniveau, een top50 van Europa en enkele lijstjes met een top-50 voor specifieke gebieden (science, technologie, biomedicine, de geesteswetenschappen en de sociale wetenschappen).
Het expertbestand staat op: www.onderzoekinformatie.nl/nl/oi/nod/expert
Themadatabase over vrouwen 'Vrouwenstudies en Genderonderzoek' is de naam van de nieuwe themadatabase die de Nederlandse Onderzoek Databank heeft ontwikkeld in samenwerking met het Internationaal Informatiecentrum en Archief voor de Vrouwenbeweging (IIAV). Wie op zoek is naar onderzoeksinformatie op het gebied van vrouwen- en genderstudies, een deskundige wil raadplegen, of een overzicht wil hebben van de vele organisaties die zich hiermee bezighouden, kan vanaf 1 februari terecht op de website: www.onderzoekinformatie.nl/nl/oi/vrouwenstudies/
Men heeft de methodologie verbeterd: de steekproef voor de peer review is vergroot (nu 2.375 academici tegenover 1.300 in 2003). Men heeft de peer review gegevens van 2004 en 2005 samengevoegd. Ook heeft men het oordeel van internationale werkgevers van afgestudeerden toegevoegd.
De themadatabase Vrouwenstudies en Genderonderzoek bevat informatie over onderzoeksprojecten op een zeer breed terrein. Momenteel bevat de database ruim 550 onderzoeksprojecten, 85 onderzoeksexperts en de adresgegevens van alle Nederlandse organisaties die zich bezighouden met vrouwenstudies en genderonderzoek. Twee keer per week worden de gegevens geactualiseerd; de themadatabase is dus altijd up-to-date.
•
Overig
Dat betekent dat men de volgende indicatoren heeft gebruikt: 1) peer review (40 procent) 2) het oordeel van werkgevers (10 procent) 3) research impact (20 procent) 4) de staf-student ratio (20 procent) 5) het aandeel buitenlandse studenten (5 procent) 6) het aandeel buitenlandse staf (5 procent).
OESO Resultaten In de top-200 staan 10 Nederlandse universiteiten. In de top-50 van Europa staan 6 universiteiten. In de top-50 voor science staat UU op plaats 28, in de top-50 voor technology staat de TUD op plaats 15, in de top-50 voor social sciences staat EUR op plaats 21 en de UvA op plaats 44. In de top-50 voor biomedicine en arts and humanities staan geen Nederlandse universiteiten.
De OESO heeft de economische situatie van Nederland doorgelicht en de resultaten ervan in een rapport neergelegd (“Economic Surveys: Netherlands”). Eén van de onderdelen, waarnaar men heeft gekeken, is innovatie. De conclusie is dat de innovatieve activiteiten van Nederland rond het OESO-gemiddelde liggen, ondanks sterke prestaties bij het creëren van kennis. De belangrijkste zwaktes zijn 1) de lage R&D-intensiteit van bedrijven, 2) het lage aandeel van de bevolking met een diploma tertiair onderwijs en 3) de geringe toepassing van nieuwe kennis in nieuwe producten en processen. Op deze drie onderdelen doet de OESO een aantal aanbevelingen.
De volgende tabel geeft een overzicht van de posities van de universiteiten in de wereld top200 en de Europese top-50.
17
Top-200 2005 wereld
Top-50 Europa
TUD
53
14
EUR
57
16
UvA
58
17
TU/e
70
22
WU
108
41
UU
120
48
LEI
138
-
UM
157
-
RU
177
-
VU
186
-
Overigens blijft voorzichtigheid geboden bij het interpreteren van ranglijsten. Ze zijn erg sterk afhankelijk van de gebruikte methodiek. Dat blijkt uit het feit dat in andere ranglijsten, die gebruik maken van andere indicatoren, de volgorde weer volstrekt anders is. Wel is de conclusie dat in zijn totaliteit de Nederlandse universiteiten het relatief goed doen.
18
5. Rapporten/publicaties kennis een sterkte is van Nederland, liggen de zwaktes bij de R&D-intensiteit van bedrijven, het aandeel van de bevolking met tertiair onderwijs en het commercieel toepassen van nieuwe kennis. Het paper gaat in op de hervormingspogingen en doet suggesties voor de richting waarin hervormingen kunnen gaan.
Biermans, M.L. en J. Poort, Kennisverwerving in de maakindustrie, rapport no. 856 van SEO Economisch Onderzoek in opdracht van de Stichting voor industriebeleid en communicatie (SIC), Amsterdam, najaar 2005 Het rapport probeert antwoord te geven op de vraag hoe het gesteld is met de kennisverwerving binnen de Nederlandse maakindustrie, of het Nederlandse bedrijfsleven voldoende toegang heeft tot kennisinstellingen en of er daarbij behoefte zou kunnen zijn aan intermediairs. Het rapport leidt tot twee aanbevelingen: - het vergroten van de successcore van de Nederlandse patentaanvragen. Kennisintermediairs zouden daarbij een rol kunnen spelen, zeker wanneer zij kennis hebben van de succesfactoren van een patentaanvraag. - het is het van groot belang de nietinnovatoren in de Nederlandse industrie wakker te schudden. Zij vormen het grootste knelpunt voor innovatie. Helderheid over het waarom van hun inactiviteit kan hierbij van onschatbare waarde zijn. Pas wanneer wordt achterhaald waarom zoveel Nederlandse bedrijven niet innoveren kan dit serieuze probleem voor de Nederlandse economie worden voorzien van een juiste oplossing.
http://titania.sourceoecd.org/vl=16169410/cl=13/nw=1/rps v/cgi-bin/wppdf?file=5l9x018p4h7l.pdf
Commissie Dynamisering, Investeren in Dynamiek, Eindrapport van de Commissie Dynamisering. Deel 1, maart 2006 De Commissie heeft tot taak gekregen om a) maatregelen voor te stellen gericht op inhoudelijke dynamisering van het universitaire onderzoek en b) zich een oordeel te vormen over de vraag of universiteiten consequenties verbinden aan de resultaten van de onderzoekvisitaties. Hoewel men constateert dat het Nederlandse systeem betrekkelijk efficiënt is en goede prestaties levert, komt men met 17 maatregelen om de efficiency en effectiviteit te verhogen, o.a. via een extra structurele investering van 1 miljard euro per jaar. Wat de gevolgen van de visitaties betreft constateert de Commissie dat de effectiviteit daarvan bevredigend is. Wel is er twijfel over de efficiency van het nieuwe systeem. De Commissie concludeert tot slot dat het probleem van het Nederlandse onderzoeksbestel een andere is dan waarvoor de Commissie in het leven is geroepen, namelijk dat er te weinig studenten opleidingen kiezen die voor ‘Nederland Kennisland’ van belang zijn.
http://www.seo.nl/nl/publicaties/rapporten/2006/856.html
Carey, D. et al, Strengthening Innovation in the Netherlands: Making Better Use of Knowledge Creation in Innovation Activities, OECD economics Department Working Papers, No. 479, OECD Publishing, 2006 OESO-paper dat een relatie heeft met het OESO Economic Survey van Nederland. Het paper geeft aan dat versterking van het innovatiesysteem in Nederland prioriteit is om productiviteitsgroei te creëren. Waar het creëren van
Commissie Dynamisering, Investeren in Dynamiek, Eindrapport van de Commissie Dynamisering. Deel 2, maart 2006 Deel 2 bevat drie onderdelen:
19
-
-
-
De eindrapportage van het CHEPS en de Universiteit Twente naar de follow-up van onderzoeksvisitaties. De reacties van een aantal universitaire bestuurders die te maken hebben (gehad) met belangrijke wijzigingen in de onderzoeksorganisatie. De reacties van een aantal gebiedsdirecteuren binnen NWO over de wijze van samenwerking tussen universitaire en nietuniversitaire kenniscentra binnen hun wetenschapsgebied.
De scoreboard 2005 onderscheidt 5 kerndimensies van innovatie: - Innovatie bepalende factoren - Kenniscreatie - Innovatie en ondernemerschap - Toepassingen - Intellectueel eigendomsrecht. De analyse van elk van deze dimensies leidt tot een beter inzicht in de relatieve innovatiesterktes en –zwaktes van de Europese landen. Het lijkt erop dat een gelijkmatige prestatie op alle dimensies een positieve factor is voor de overall prestatie wat betreft innovatie. Beleid zou dan ook niet gericht moeten zijnop verbetering van de sterke onderdelen van een land, maar op alle onderdelen.
Cornet, M. en B. Vroomen, Hoe effectief is extra fiscale stimulering van speur- en ontwikkelingswerk. Effectmeting op basis van de natuurlijk-experimentmethode, CPB document 103, Den Haag, december 2005 In 2001 zijn twee wijzigingen in de WBSO doorgevoerd: invoering van de startersfaciliteit en de verlenging van de eerste WBSO-schijf. Het CPB heeft de effectiviteit van deze wijzigingen onderzocht. De conclusie van het rapport is dat startende bedrijven meer doen aan R&D door de intensivering van de Wet bevordering speur- en ontwikkelingswerk (WBSO). Een euro extra WBSO voor zulke bedrijven leidt tot 50 à 80 eurocent extra R&D-arbeid. Een algemene intensivering van de WBSO waarvan alle bedrijven gebruik kunnen maken, is minder effectief.
http://trendchart.cordis.lu/tc_policy_information_fiche.cf m?id=3197
Gammaberaad KNAW en NWO, Nederlands sociaal-wetenschappelijk onderzoek in internationaal perspectief, Amsterdam, januari 2006 Notitie van het Gammaberaad (een overleg van NWO en KNAW op het terrein van de sociale wetenschappen) met het doel om een indicatie te geven van de kwaliteit van het Nederlandse sociaal-wetenschappelijk onderzoek. Hiervoor is gebruik gemaakt van cijfers over Nederlandse honoreringen in Europese subsidierondes, rapporten van universitaire onderzoeksbeoordelingen en (her)erkenningsaanvragen en peer review verslagen van onderzoekscholen. Daarnaast is gekeken naar de bestuurlijke vertegenwoordiging van Nederland in internationale organisaties. Uit de verschillende bronnen komt een positief beeld naar voren. De Nederlandse deelname in Europese programma’s is uitstekend, maar voor netwerksubsidies (ESF) is het beeld minder eenduidig. De onderzoeksbeoordelingen geven een overwegend positief beeld (63% van de programma’s scoorde goed dan wel excellent). Dat geldt ook voor de documenten over de onderzoekscholen.
http://www.cpb.nl/nl/pub/cpbreeksen/document/103/
European Commission, European Innovation Scoreboard 2005. Comparative analysis of Innovation Performance, 2005 Ten opzichte van de scoreboard 2004 bevat de 2005-versie een verbeterde methodologie en een herziene lijst van 26 indicatoren. Zweden, Finland en Zwitserland komen naar voren als de Europese leiders op het gebied van innovatie, gevolgd door Duitsland en Denemarken. Veel nieuwe lidstaten zijn aan een inhaalproces bezig, maar het is onwaarschijnlijk dat dat op korte termijn zal leiden tot een EU-brede convergentie.
http://www.knaw.nl/swr/pdf/SWR717_notitie.pdf
20
gen, het inwinnen van loopbaanadvies en het volgen van cursussen. Het rapport is te vinden op de website van het Promovendi Netwerk Nederland.
Hoffius, R. en S. Surachno, Tussen wens en werkelijkheid: carrièreperspectieven van jonge onderzoekers, onderzoek van Research voor Beleid in opdracht van het Promovendi Netwerk Nederland en Landelijk Postdoc Platform, Leiden, januari 2006 Het onderzoek richtte zich op de loopbanen van promovendi en postdocs. Het geeft inzicht in de wensen en verwachtingen van de huidige groep jonge onderzoekers. Specifiek keek het onderzoek, op basis van een internetenquête, naar de tevredenheid met bestaand werk, de wensen ten aanzien van een verdere loopbaan, de perceptie van carrièreperspectieven en activiteiten met het oog op een vervolgcarrière. Ruim zesduizend onderzoekers zijn benaderd, de respons was 30 procent, waarvan 11 procent postdoc. Enkele resultaten: - de meeste jonge onderzoekers zijn in het algemeen tevreden met hun huidige baan. Ontevreden is men vooral over de loopbaanmogelijkheden bij de werkgever. Postdocs beoordelen het tijdelijke karakter van hun aanstelling negatiever dan de promovendi, zelfs in de zin dat het van invloed is op (de kwaliteit van) het onderzoek. - De meeste jonge onderzoekers willen aan de universiteit blijven werken, postdocs meer dan promovendi. Er is variatie tussen gebieden. Er is redelijk wat belangstelling voor een baan aan een buitenlandse universiteit, wanneer daar in Nederland geen mogelijkheden voor zijn. - Men denkt in voldoende of ruime mate de vereiste capaciteiten, het juiste netwerken werkervaring te hebben voor de gewenste functie. - Het merendeel van de jonge onderzoekers is niet actief op zoek naar een baan, al loopt de aanstelling van een deel binnen een jaar af. Wel worden veelal vacatures bekeken. Andere activiteiten zijn het bezoeken van carrièrebeurzen en talentenda-
http://www.hetpnn.nl/site/set2.htm
Kaiser, F en H. O’Heron, Myths and methods on access and participation in higher education in international comparison. Thematic report, onderzoek van het CHEPS, publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van de Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, nr. 119, Den Haag, januari 2006 Het onderzoek is uitgevoerd tegen de achtergrond van het deelnamebeleid aan het hoger onderwijs en de uitspraak om een participatie van 50 procent te bereiken. Het onderzoek richtte zich specifiek op de vraag op welke manieren de participatiegraad in het hoger onderwijs kan worden berekend en internationaal kan worden vergeleken en hoe informatie over de participatiegraad in het hoger onderwijs wordt gebruikt. Conclusie is dat er niet één indicator is voor onderwijsparticipatiegraad, maar dat een aantal indicatoren in samenhang moeten worden bekeken. www.minocw.nl/ho/publicaties
Ministerie van Financiën, De lessen uit de Nordics, Een verkennende studie door het Ministerie van Financiën, 2005 De studie kijkt op een aantal aspecten hoe het komt dat de Scandinavische landen goed presteren als het gaat om groei, arbeidsparticipatie en concurrentievermogen. Men kijkt naar: - het macro-economisch kader, - het budgettaire beleid, - participatie en productiviteit in relatie tot onderwijs en R&D - arbeidsparticipatie en arbeidsmarktbeleid. Men concludeert dat er voor een deel sprake is van een inhaalproces (zo is de arbeidsproductiviteitsgroei hoger dan in Nederland, maar i het productiviteitsniveau in Nederland hoger),
21
maar dat het model van de Nordics uitdagingen biedt voor Nederland. Het gaat om: - versoepeling van het ontslagrecht gekoppeld aan een sterker activerend arbeidsmarktbeleid, - het vergroten van het aantal jongeren dat met een startkwalificatie het onderwijs verlaat door verbetering van het onderwijssysteem, - de verbetering van de samenwerking tussen bedrijven en universiteiten (men geeft het voorbeeld van scoutbureaus die universiteit en bedrijfsleven aan elkaar koppelen, - het toewerken naar een structureel overschot in de overheidsbegroting, - het vergroten van de toegankelijkheid en beschikbaarheid van kinderopvang, en - het verlagen van de hoge belastingdruk.
-
R&D en financieringsstromen, academisch onderzoek, technologie, industrie en de globale markt publiekshouding en publiekskennis van wetenschap en technologie, en indicatoren per staat.
http://www.nsf.gov/statistics/seind06/
OECD, OECD Economic Surveys: Netherlands, OECD, Paris, 2006 www.oecd.org/eco/surveys/netherlands
Elke 1 ½ à 2 jaar wordt van elk OESO-land de economie en het economisch beleid onder de loep genomen. Eén hoofdstuk gaat specifiek in op innovatie in Nederland. Zie ook het artikel van David Carey en anderen. Sonneveld, H. en H. Oost, Foreign peer reviewers about the quality and added value of Dutch research schools. An analysis of Peer Review Committee reports, publicatie van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap in het kader van de Beleidsgerichte studies Hoger onderwijs en Wetenschappelijk onderzoek, nr. 120, Den Haag, februari 2006 Deze publicatie bevat de Engelse vertaling van de samenvatting van eerdere rapporten in deze serie (nr. 110 en 112) over de beoordeling van de onderzoekscholen in Nederland.
www.minfin/WT2005-11-21.doc
NOWT, Wetenschaps- en TechnologieIndicatoren 2005, Rapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2005 www.nowt.nl
NOWT, Science and Technology Indicators 2005. Summary, Samenvattend Engels rapport van het Nederlands Observatorium van Wetenschap en Technologie voor het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, Den Haag, 2006
www.minocw.nl/ho/publicaties
The Times Higher Education Supplement, World University Rankings 2005, 28 October 2005
www.nowt.nl
VSNU, Onderzoek van waarde. Activiteiten van universiteiten gericht op kennisvalorisatie, VSNU-brochure, Den Haag, december 2005 Brochure waarin per universiteit activiteiten zijn beschreven, die zijn gericht op kennisvalorisatie.
National Science Board, Science and Engineering Indicators 2006, rapport opgesteld door de National Science Foundation, Arlington, 2006 Het rapport bestaat uit twee delen. Deel 1 bevat teksten ondersteund met figuren en tabellen, deel 2 bevat de achterliggende tabellen van het rapport. De hoofdstukken gaan over: - basis-, voortgezet en hoger onderwijs - mensen werkzaam op het terrein van wetenschap en technologie,
http://www.vsnu.nl/web/show/id=65749/langid=43
Veen, G. van der e.a., Evaluation Leading Technological Institutes, rapport van Techno-
22
ternational centres of excellence”. Verder is gekeken naar effecten op het innovatie- en concurrentievermogen van het bedrijfsleven, het effect op de kennisinfrastructuur, naar netwerkeffecten, internationalisering, en efficiency. Het rapport staat op de website van het ministerie van Economische Zaken, onder documenten Æ onderzoeken (www.minez.nl).
polis voor het Ministerie van Economische Zaken, December 2005 Evaluatie van het instrument TTI (Technologisch Top Instituut) en van de 4 TTI's afzonderlijk, t.b.v. vernieuwing van het instrument en eventuele voortzetting van de subsidie aan de huidige 4 TTI's. De evaluatie laat zien dat het TTI-programma de start en ontwikkeling van 4 succesvolle TTI’s mogelijk heeft gemaakt. De TTI’s hebben zich echter nog niet ontwikkeld tot de beoogde “in-
23
6. Cumulatieve index naar rubriek (vanaf nr. 14) CBS-publicaties - Kennis en economie. R&D-inspanningen in Nederland, 2003 - Kennis en economie 2004 - Kennis en economie 2003 - Kennis en economie 2002 - Kennis en economie 2001 - Kennis en economie 2000 - Kennis en economie 1999 - Innovatie en provincie
nr. 27 nr. 26 nr. 24 nr. 23 nr. 19 nr. 17 nr. 14 nr. 14
Kengetallenpublicaties VSNU - Kengetallen universitair onderzoek 2003 (KUOZ) - Kengetallen universitair personeel 2004 (WOPI) - Kengetallen Universitair Onderzoek (KUOZ): onderzoek in 2002 - Kengetallen universitair personeel (WOPI): personeel in 2003 - KUOZ 2001 - Ontwikkelingen bij het universitaire personeel in 2002 - Universitair personeel in 2001 - Universitair onderzoek in de periode 1990-2000 - Ontwikkelingen bij het universitaire personeel in 2000 (WOPI 2001) - WOPI 2000 - De arbeidsmarktpositie van universitair afgestudeerden - Universitair onderzoek in 1998 (KUOZ) - Universitair personeel stabiel (WOPI 1999)
nr. 27 nr. 27 nr. 25 nr. 25 nr. 24 nr. 24 nr. 21 nr. 20 nr. 19 nr. 17 nr. 15 nr. 15 nr. 14
CWTS-rapporten - De zichtbaarheid van uitvinders binnen universiteiten - Wetenschappelijke samenwerking met Polen - De Nederlandse positie op het gebied van ICT-onderzoek - Onderzoek naar octrooicitaties - Uitvinders over het belang van onderzoek bij innovaties en octrooien - Wetenschappelijke samenwerking met Rusland
nr. 25 nr. 18 nr. 16 nr. 16 nr. 15 nr. 14
Onderzoekvisitaties universiteiten - Zie nationale en internationale ontwikkelingen vanaf nr. 27 - Informatica (aangepast) - Toegepaste natuurkunde - Bouwkunde - Wiskunde - Technologie en Management - Informatica
24
nr. 26 nr. 26 nr. 26 nr. 25 nr. 25 nr. 25
- UU – Natuur- en Sterrenkunde, UT – Toegepaste Natuurkunde, UU – Farmaceutische Wetenschappen, RUG – Farmacie, RUG – medische wetenschappen - Bedrijfskunde - Bestuurskunde, Politicologie en communicatiewetenschappen - Rechtsgeleerdheid - Aardwetenschappen - Economie - Bewegingswetenschappen - Chemie en chemische technologie - Milieuwetenschappen - Civiele techniek en geodesie - Lucht- en ruimtevaarttechniek - Industrieel ontwerpen - Geografie en planologie - Sociaal Culturele Wetenschappen - Maritieme techniek - Werktuigbouwkunde - Theologie - Filosofie - Elektrotechniek - Onderzoekschool Arbeid, Welzijn en Sociaal-economisch Bestuur - Diergeneeskunde - Biologie - Psychologie - (Bio)medisch onderzoek en gezondheidsonderzoek - Landbouwwetenschappen
nr. 25 nr. 23 nr. 23 nr. 23 nr. 23 nr. 21 nr. 21 nr. 21 nr. 20 nr. 20 nr. 20 nr. 20 nr. 19 nr. 19 nr. 17 nr. 16 nr. 16 nr. 15 nr. 15 nr. 14 nr. 14 nr. 14 nr. 14 nr. 14 nr. 14
Jaarverslagen (onderzoek)instellingen - Jaarverslag 2000 KNAW, NWO, TNO en KB - KNAW: Jaarverslag 1999
nr. 18 nr. 16
Overig - Rapporten/publicaties in alle nieuwsbrieven - Resultaten Vernieuwingsimpuls 2000-2005 - internationale ranking van universiteiten - Research Prestatiemeting: Een Internationale Vergelijking - De internationale mobiliteit van kenniswerkers - ICT-scan 2003 - De rol en positie van onderzoekinstituten in Europa - Positie allochtonen in het wetenschappelijk onderwijs en onderzoek - Rapport Dialogic over een meetlat voor wisselwerking - Indicatoren op maat (NWO-indicatoren) - Samenvatting 3de EU-indicatorenrapport - Indicatoren op maat - Nieuw visitatieprotocol VSNU, NWO en KNAW
25
nr. 27 nr. 27 nr. 26 nr. 26 nr. 25 nr. 24 nr. 24 nr. 24 nr. 23 nr. 22 nr. 21 nr. 21
- ICT-scan - OESO-studie Benchmarking Industry-Science Relationships - Deelname van kennisinstellingen aan het Senter-instrumentarium - R&D-uitgaven van bedrijven: feiten en verklaringen - Nederlandse deelname aan EU-Kaderprogramma’s - R&D in ondernemingen: achterstand of niet
26
nr. 20 nr. 20 nr. 19 nr. 15 nr. 14 nr. 14