Informatie over de tweede onderzoeksperiode
Nieuwsbrief
Inleiding De Bijzondere Leerstoel Faunabeheer gaat verder! Met veel genoegen kondig ik u aan dat de Wageningen Universiteit (WU) het bestaan van de leerstoel heeft gecontinueerd met een tweede periode van vier jaar. Dit vereiste allereerst de wil van zowel de KNJV als de WU om door te gaan. Op 22 maart stuurde de KNJV een brief aan de Raad van Bestuur van de WU, waarin zij verzocht prof. Ydenberg opnieuw voor vijf jaar te benoemen als Bijzonder Hoogleraar Faunabeheer. De WU op haar beurt heeft eind juni 2011 met gunstig resultaat de wetenschappelijke evaluatie van de eerste periode afgerond. Inmiddels was door de Resource Ecology Group van prof. H. Prins al een voorstel gedaan voor onderzoeksobjecten in de tweede periode. U kunt hierover uitgebreid lezen in deze nieuwsbrief. Het realiseren van de financiering voor de nieuwe onderzoeken vraagt extra inspanning. Het Ministerie van EL&I heeft aangegeven dat in het kader van bezuinigingen geen bijzondere leerstoelen meer worden gefinancierd. Het Faunafonds dat een AIO-plaats wil financieren, is gehouden aan Europese regelgeving. Het fonds moet de offerte uitzetten bij meerdere (Europese) wetenschappelijke instellingen voordat hij de WU de opdracht kan geven. De tweede periode start daarom voorlopig met vier promovendi, die gefinancierd worden door de WU (1), een Canadees fonds (1) en Stichting De Eik (2). De stichting financiert ook de hoogleraar. Een grote verantwoordelijkheid dus voor de stichting. Maar het succes van de fondswerving in de eerste periode vormt een belangrijke stimulans om door te gaan. Het bestuur blijft onverminderd overtuigd van het grote belang van wetenschappelijke onderbouwing voor het faunabeheer in Nederland, zodat effectief beleid kan worden ontwikkeld. Zo ontstaat bij politiek en samenleving een betere acceptatie van de jacht als natuurlijk onderdeel van het faunabeheer. In ons dichtbevolkte land zullen mens en natuur ook in de toekomst in harmonie naast elkaar moeten bestaan. In deze nieuwsbrief treft u een beschouwing aan van prof. R. Ydenberg over het nut en de noodzaak van de tweede periode, en een resumé van de nieuwe onderzoeksobjecten. Op de achterkant van deze nieuwsbrief kunt u lezen op welke manieren u de stichting kunt ondersteunen. mr. G.J. de Graaf Voorzitter Stichting De Eik
Waarom een tweede periode voor de Leerstoel? prof. dr. Ronald Ydenberg, bijzonder hoogleraar Faunabeheer Bij de instelling van de bijzondere leerstoel in 2007 zei ik: “Wetenschappelijk onderzoek naar in het wild levende dieren is noodzakelijk om effectief faunabeheer te kunnen ontwikkelen, zodat in de toekomst natuur en de moderne mens naast elkaar kunnen bestaan”. Dit geldt nog steeds. Projecteren we deze overtuiging op Nederland nu, dan komt het ganzenprobleem in ons op. Waterrijk Nederland is bij uitstek geschikt als leefgebied voor ganzen. Het beeld van broedende grauwe ganzen, dat 50 jaar geleden verdween uit ons land, is weer helemaal terug, en hoort hier. Daarnaast is Nederland verantwoordelijk voor het opvangen en beschermen van overwinterende ganzen. Het optreden van economische en ecologische schade, en het waarborgen van de luchtverkeersveiligheid, maken verantwoord ganzenbeheer echter noodzakelijk. Een ander actueel probleem in Nederland is het grofwild dat zich als een gestage olievlek uitbreidt. Zowel binnen onze landsgrenzen, als vanuit Duitsland migreert grofwild. We willen voor deze dieren de leefomstandigheden verbeteren door meer bewegingsvrijheid te bieden (ecoducten, corridors), maar hebben ook te maken met bijna 17 miljoen Nederlanders die willen wonen, werken en recreëren. De resultaten uit de eerste periode gebruiken we bij vervolgonderzoek om uiteindelijk adequaat faunabeheer te kunnen ondersteunen. De noodzaak tot vervolgonderzoek is bevestigd door een onafhankelijke toetsingscommissie van de WU tijdens de evaluatie van de eerste periode Ook mijn ervaringen in Canada bij het Centre for Wildife Ecology zijn toepasbaar op de Nederlandse situatie.. Behalve de KNJV en haar leden ziet ook de samenleving meer en meer de wenselijkheid van faunabeheerstudies in. Er is een toenemende vraag bij studenten om onderwijs te krijgen in modern faunabeheer. Dat kan omdat de leerstoel ‘state of the art’ onderzoek doet, en dat vertaalt zich naar het curriculum. Geen enkele andere universiteit in Europa heeft op dit moment een zelf gefinancierde leerstoel voor faunabeheer. Universiteiten in Nederland leggen op dit moment anderen prioriteiten. Het is daarom nodig dat een organisatie uit de maatschappij een voortrekkersrol vervult. Nut en noodzaak gaan hand in hand: De WU, Stichting De Eik en al haar begunstigers maken het samen mogelijk dat toekomstige generaties worden opgeleid in faunabeheer.
Onderzoeksprojecten 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Zeearenden/ganzen USSR/ganzentrek NL Grofwildcorridors (Nijl)ganzengenetica Schipholganzen Overzomerende ganzen
Canadees Fonds De Eik/WUR De Eik De Eik/WUR Schiphol*) Faunafonds*)
*Bij het ter perse gaan van deze Nieuwsbrief vinden nog gesprekken plaats met Schiphol en het Faunafonds over mogelijke financiering van onderzoeksprojecten 5 en 6.
Zeearenden en ganzenmigratie Onderzoek van de Bijzondere Leerstoel Faunabeheer in de eerste periode liet zien dat de migratieveranderingen bij de brandgans waarschijnlijk verband houden met de sterke groei van het aantal witstaartzeearenden in de Baltische Zee. Niet alleen de tragere start van de voorjaarstrek uit Nederland, maar ook het ontstaan van nieuwe broedpopulaties in Zweden en Nederland wordt direct of indirect veroorzaakt door deze relatief nieuwe roofdieren. Om deze studie te continueren zullen we in een nieuw promotieonderzoek de interactie tussen arenden en ganzen in twee systemen nader bestuderen: Het systeem van zeearend en brandgans in het Baltische gebied, en zwarte rotgans en Amerikaanse zeearend aan de Stille Oceaan in Canada. Hier zijn vergelijkbare wijzigingen waargenomen, die tot op heden werden toegeschreven aan klimaatverandering. Dit project wordt financieel ondersteund vanuit Canada. De nieuwe promovendus zal zijn domicili hebben aan de Simon Fraser University, nabij Vancouver in Canada. Prof. Ydenberg is hoogleraar aan deze universiteit. De samenwerking met de WU weerspiegelt de groeiende parallellen tussen ontwikkelingen rond wild op verschillende continenten. De Bijzondere Leerstoel Faunabeheer heeft dit in de afgelopen vijf jaar meermalen belicht.
Landgebruik in Rusland en het effect op migrerende ganzen Elk najaar komen de wilde ganzen uit het hoge noorden naar ons land. En elk voorjaar gaan ze terug. Dit patroon bestaat al zolang dat we allemaal denken dat het voor altijd zo blijft. Ondertussen is het Rusland waarmee wij zijn opgegroeid volledig verdwenen. Er is een nieuw Rusland ontstaan dat grote economische en sociale veranderingen heeft ondergaan. De Sovjeteconomie was gebaseerd op zware economie en landbouw. Akkerbouw vond plaats van het uiterste noorden tot de steppen in het zuiden. In het noorden werd bos ontgonnen en veranderden rivierdalen in hooilanden. In het zuiden werd de steppe geïrrigeerd. Rivieren werden omgeleid, en dammen gebouwd. Dit landgebruik was goed voor de ganzen. Roodhalsganzen overwinterden op het wintergraan, dwergganzen trokken langs eilandjes in de Oostzee waar schapen het gras kort hielden, en kolganzen migreerden door riviervlaktes, waar hooiland van was gemaakt. Langzaam maar zeker verdwijnt de landbouw ten noorden van Moskou. Ook de zuidelijke steppes keren terug. Deze veranderingen hebben waarschijnlijk grote gevolgen voor migrerende ganzen. Voor de kolgans en rietgans, die massaal in West-Europa overwinteren, verwachten wij dat het verdwijnen van o.a. de hooilanden langs de Noordrussische trekroutes zal leiden tot grote veranderingen in de aantallen die hier overwinteren. Het onderzoek van de nieuwe AIO zal zich toespitsen op: (a) het in kaart brengen van landgebruikverandering langs de trekroutes van kol- en rietganzen in Rusland, Wit-Rusland en de Oekraïne door middel van satellietbeelden van verschillende jaren, (b) het analyseren van migraties van deze soorten aan de hand van bestaande trekgegevens en door het uitrusten van ganzen met satelliettransmitters en (c) het inventariseren van de mate van bebossing en verruiging op bekende stop-over plekken van deze ganzensoorten. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met wetenschappers in Zürich, Sint Petersburg, Moskou en Vilmitz.
Wildcorridors en verbindingszones voor Grofwild In het Nederlandse landschap komen vier grote hoefdieren voor: ree, edelhert, wild zwijn en damhert. Van deze vier is alleen het ree ‘op eigen kracht’ in zijn huidige leefgebied terecht gekomen. Edelhert, damhert en wild zwijn zijn over grote afstanden getransporteerd en losgelaten. In de afgelopen dertig jaar is het landgebruik veranderd. Veel landbouwgronden zijn minder winstgevend geworden, en opvattingen over bosbeheer zijn veranderd. Dit heeft geleid tot beheer dat gericht is op grotere eenheden natuur, verbindingen tussen natuurgebieden, en minder jacht. Daarnaast is er minder toezicht in het veld. Wild kan zich vrijwel ongestoord door het landschap bewegen, en er worden wildcorridors en ecoducten aangelegd. De vraag rijst hoe effectief deze maatregelen zijn. Om dat te onderzoeken is het nodig om wildbewegingen te onderzoeken in drie vergelijkbare gebieden, namelijk (a) grote aaneengesloten gebieden waarin wild zich vrijelijk kan bewegen, (b) gebieden waarin wild geen corridors heeft, en (c) gebieden waarin wild wel corridors of ecoducten heeft. Deze vergelijking kan gedaan worden in verschillende leefgebieden en met verschillende wildsoorten. In dit onderzoek willen we dit doen met edelherten, reeën en wilde zwijnen. De volgende methodes verdienen voorkeur: (1) genetische technieken, (2) satellietzenders, (3) automatische camera’s en (4) sporenonderzoek. Een aantal dieren willen we ook uitrusten met warmtemeetapparatuur en hartslagmeters zodat we kunnen nagaan of de stress groter is wanneer de dieren door een nauwe corridor of over een nauw ecoduct gaan. In dit project zal de nieuwe AIO zich richten op (a) bepalen van de mate van beweging van individuele edelherten, reeën en wild zwijnen in grote aaneengesloten gebieden, (b) in gebieden die zo min mogelijk zijn verbonden met andere gebieden en (c) in gebieden met veel verbindingen, (d) onderzoek van bewegingen op en rond ecoducten, en (e) de effecten van wildcorridors en ecoducten op genetische verwantschap en ziekteoverdracht.
De genetische structuur van ganzenpopulaties In eerdere AIO-projecten (gefinancierd door o.a. Stichting De Eik) hebben we een nieuwe DNA-techniek ontwikkeld, en toegepast op wilde eenden en brandganzen. Die techniek heet ´single nucleotide polymorphism´ of SNP. Dankzij een SNP-set, die veel nauwkeuriger werkt dan ringonderzoek, kunnen we nu heel precies bepalen uit welke bepaalde populatie een dier komt. In samenwerking met jagers en biologen weten we bv. dat slechts 1 op de 100.000 wilde eenden van Europa naar Noord Amerika vliegt, vooral via de Beringstraat, en hoe de genetische uitwisseling is tussen wilde eenden binnen Europa. Dankzij dezelfde techniek weten we ook dat brandganzen die in Nederland uit het ei komen, daarna in Rusland of Zweden broeden. Uit ons onderzoek is onlangs duidelijk geworden dat er opvallend veel genetische uitwisseling is tussen verschillende eendensoorten: slobeend, wilde eend, smient, krakeend, zomertaling en wintertaling. Van ganzen is bekend dat soorten in gevangenschap vrij gemakkelijk kunnen mengen. We vermoeden daarom ook bij de wilde ganzen een soortgelijke genetische uitwisseling. In Eurazië bestaan veel ganzensoorten. De bekendste zijn de kolgans, de grauwe gans, de rietgans, en de dwerggans. De grauwe gans is voor onderzoekers van groot belang, omdat die in West-Europa vrijwel uitgestorven was, en gezien wordt als een groot succes van de natuurbescherming. Voor het optimaal beheer van ganzenpopulaties is het van groot belang te weten of de soorten die we kennen genetisch sterk verschillen, en of er binnen één soort onderscheid is. Ook kan bij dit onderzoek heel goed de nijlgans worden meegenomen. Deze is genetisch niet verwant aan de Europese ganzen (een zogeheten ´outgroup´), maar onderzoek kan zeker interessante genetische kennis opleveren. Dit onderzoek zal zich richten op (a) het ontwikkelen van een SNP-set voor alle Europese ganzen, (b) het onderzoeken van genetische uitwisseling en verwantschap tussen deze soorten, (c) het zoeken naar “verborgen” soorten binnen de ganzensoorten en (d) het schatten van populatiegroottes. Dit onderzoek wordt uitgevoerd in samenwerking met dr. Robert Kraus (Duitsland) voor de SNP-set analyse, en wetenschappers uit Duitsland, Rusland, China en Noord-Amerika.