541
Nieuwe diplomatieke geschiedenis van de premoderne tijd Een inleiding Maurits Ebben & Louis Sicking TVGESCH 127 4): 541–552 DOI: 10.5117/TVGESCH2014.4.SICK
Abstract New Diplomatic History in the Premodern Age. An Introduction The study of medieval and early modern diplomacy has long been considered one of the most conservative subdisciplines in the field of history. During the last three decades, however, diplomatic history has undergone profound changes. This introductory article shows how these changes were triggered by developments in other disciplines and happened under the influence of the cultural turn. Until recently most general histories of diplomacy were based on the conceptions of Donald Queller and, more particularly, of Garrett Mattingly. Scholars working on medieval and early modern history have applied new international relations theories and moved away from analyses that were strictly oriented towards diplomatic relations between sovereign territorial states. The cultural turn gave rise to a range of innovations in diplomatic history, leading historians to focus on the diplomatic process and its cultural dimensions rather than on the results of diplomatic activity. The special issue for which this article serves as an introduction shows that historians working in the Netherlands have also been influenced by these developments. Keywords: New Diplomatic History, Middle Ages, Early Modern Period, International Relations Theories, Cultural Turn
In 1970 omschreef Arthur Marwick de diplomatieke geschiedenis als ‘the most arid 1 Arthur Marwick, The nature of history (Londen 1970) 93. Geciteerd in D. Reynolds, ‘Debate forum. International history, the cultural turn and the diplomatic twitch’, Cultural and Social History 3 (2006) 7591.
and sterile of all the sub-disciplines, with a particularly piddling expertise of its own’.1 Marwicks kwalificatie mag typerend heten voor het gebrek aan waardering waarop de geschiedenis van diplomatieke betrekkingen onder historici lang heeft kunnen rekenen. Onder invloed van de Anna-
2014, JRG. 127, NO. 4
542
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
les-school en de opkomst van de sociale en economische geschiedenis is zij in de loop van de tweede helft van de vorige eeuw naar de marge van het historische bedrijf gedrongen en vaak afgedaan als een achterhaalde of op zijn zachtst gezegd traditionele vorm van geschiedschrijving.2 Terwijl andere historische specialisaties al sterk onder invloed stonden van methodologische en theoretische vernieuwing, werd diplomatieke geschiedenis nog lange tijd bedreven op basis van oude, negentiende-eeuwse opvattingen die de soevereine natiestaat en het eigentijdse diplomatieke stelsel als uitgangspunt hadden.3 De veranderingen die andere takken van het geschiedbedrijf ondergingen, zijn lange tijd aan de diplomatieke geschiedenis voorbij gegaan doordat de betrokken historici nauwelijks openstonden voor de toepassing van nieuwe inzichten en ontwikkelingen in andere wetenschappen. Inmiddels is hier echter verandering in gekomen. De bestudering van de diplomatieke geschiedenis heeft recent een metamorfose ondergaan die er in de Angelsaksische wereld toe heeft geleid dat men spreekt van New Diplomatic History.4 On-
2 Zie over de strijd van de Annales tegen de politieke geschiedenis bijvoorbeeld J. Le Goff, ‘L’histoire nouvelle’, in: idem ed., La nouvelle histoire (Parijs 1978; heruitgave 1988) 35-75, aldaar 40-41. 3 De synthesen van M.S. Anderson, The rise of modern diplomacy 1450-1919 (Harlow en New York 1993) en K. Hamilton en R. Langhorne, The practice of diplomacy, its evolution, theory and administration (New York 1995) kunnen gelden als exponenten hiervan. 4 De term is afkomstig van T. Osborne, Dynasty and diplomacy in the court of Savoy. Political culture and the Thirty Years War (Cambridge 2002). Zie E. Thomson, ‘For a comparative history of Early Modern diplomacy. Commerce and French and Swedish emissarial cultures during the early 17th century’, Scandinavian Journal of History 31.2 (2006) 151-172, aldaar 152.
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
derzoek van de laatste twee decennia heeft ertoe bijgedragen dat de oudere overzichtswerken (na lang gebruik) uit de tijd zijn geraakt en langzamerhand vervangen worden.5 Ten eerste is de teleologische benadering van de middeleeuwse en vroegmoderne diplomatie ter verklaring van het ontstaan van het moderne diplomatieke bedrijf in nieuwe studies losgelaten. De premoderne diplomatie wordt bestudeerd in de context van haar eigen tijd, met zijn eigen kenmerkende dynamiek. Ten tweede wordt diplomatie niet langer beschouwd als het monopolie van soevereine vorsten en staten maar is er ook belangstelling voor de betrekkingen met niet-statelijke actoren als gewesten, steden6, stedenbonden7 en religieuze ordes en tussen deze niet-statelijke actoren onderling. Deze belangstelling is bijzonder actueel aangezien in het huidige tijdperk van globalisering de natiestaat aan betekenis inboet en niet-statelijke actoren zoals NGO’s en multinationals in
5 Zie bijvoorbeeld de Frans-, Engels- en Duitstalige werken: Lucien Bély, L’art de la paix en Europe. Naissance de la diplomatie moderne XVIe-XVIIIe siècle (Parijs 2007); Jeremy Black, A history of diplomacy (Londen 2010); Heinz Duchhardt en Franz Knipping ed., Handbuch der Geschichte der internationalen Beziehungen, 9 dln. (Paderborn 1997- 2012) Hiervan delen 1-4 voor de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd. Voor het overige zijn standaardwerken als D.E. Queller, The office of ambassador in the Middle Ages (Princeton 1967) en G. Mattingly, Renaissance diplomacy (Boston 1955) nog onmisbaar. 6 Bijvoorbeeld P. Marquez, ‘Urban diplomacy. Toulouse and its neighbours in the twelfth and thirteenth centuries’, Viator. Medieval and Renaissance Studies 33 (2002) 87-99. 7 Bijvoorbeeld T. Behrmann, ‘Verhaltensformen zwischen Herrschern und Hansestädten. Beobachtungen zu den anglo-hansischen und dänisch-hansischen Beziehungen’, in: Rolf Hammel-Kiesow ed., Vergleichende Ansätze in der hansischen Geschichtsforschung (Trier 2003) 77-96.
543
EBBEN & SICKING
het diplomatieke verkeer aan betekenis winnen.8 Een derde vernieuwing is het slechten van de traditionele grens tussen de middeleeuwse en vroegmoderne diplomatieke geschiedenis. De erkenning dat de moderne diplomatie niet simpelweg is ontstaan in de laatmiddeleeuwse Italiaanse stadstaten9 – zo heeft de Byzantijnse diplomatie10 bijvoorbeeld in verschillende opzichten model gestaan voor de Italiaanse – heeft geleid tot meer aandacht voor de complexiteit en dynamiek van de middeleeuwse diplomatie in Europa.11 Het idee van Garrett Mattingly dat de vestiging van permanente ambassades naar Italiaans model doorslaggevend zou zijn geweest bij het ontstaan van de moderne diplomatie is onhoudbaar gebleken.12 Onderzoek heeft aangetoond dat er van vaste diplomatieke vertegenwoordiging in laatmiddeleeuws Italië en in vroegmodern Europa nauwelijks sprake was. Vorsten en republieken hadden daar de middelen en het personeel niet voor en verstoorde
8 J. Watkins, ‘Toward a new diplomatic history of Medieval and Early Modern Europe’ Journal of Medieval and Early Modern Studies 38.1 (2008) 5; T.R. Davies, NGOs. A new history of transnational civil society (Londen 2013); S. Charnovitz, ‘Two centuries of participation. NGOs and international governance’, Michigan Journal of International Law 18 (1996-1997) 183-286. 9 Anderson, The rise of modern diplomacy; Hamilton en Langhorne, The practice of diplomacy; en Mattingly, Renaissance diplomacy verwoorden de gedachte dat de moderne diplomatie haar oorsprong vindt in de laatmiddeleeuwse Italiaanse stadstaten. 10 Bijvoorbeeld S. Mergiali-Sahas, ‘A Byzantine ambassador to the West and his office during the fourteenth and fifteenth Centuries. A profile’, Byzantinische Zeitschrift 94.2 (2001) 588-604. 11 Zie voor een beknopt overzicht de inleiding en hoofdstuk 1 van J. Black, A history of diplomacy (Londen 2010) 7-58, in het bijzonder 24-30 en 43-45. 12 Mattingly, Renaissance diplomacy.
verhoudingen maakten zulks dikwijls ook onmogelijk.13 Het feit dat middeleeuwse diplomatieke praktijken als de dynastieke huwelijkspolitiek tot ver in de achttiende eeuw bleven bestaan, doet eveneens af aan het idee van gesloten grenzen tussen middeleeuwse en vroegmoderne diplomatie.14 Ook is er een meer interdisciplinaire aanpak doordat niet meer vooral gekeken wordt naar de politieke en economische aspecten van de contacten tussen diplomaten maar ook naar de materiële, culturele en sociaal culturele uitwisseling. De heroriëntatie van de diplomatieke geschiedenis van de laatste decennia is deels voortgekomen uit vernieuwingen in de geschiedenis van de internationale betrekkingen (IB). Onderzoekers die zich met de middeleeuwen en vroegmoderne tijd bezighouden hebben hun voordeel gedaan met studies van de internationale betrekkingen waarin de aandacht veel meer dan voorheen uitgaat naar binnenlandse verhoudingen, de wisselwerking tussen binnenlandse en buitenlandse politiek, beeldvorming, identiteit en publie-
13 Ch.H. Carter, ‘The ambassadors of Early Modern Europe. Patterns of diplomatic representation in the early seventeenth century’, in: idem ed., From the Renaissance to the Counter-Reformation. Essays in the honour of Garret Mattingly (Londen 1965) 296-95; K. Malettke, Hegemonie – multipolares System – Gleichgewicht, 1648/1659-1713/1714 = deel 3 van Duchhardt en Knipping ed., Handbuch der Geschichte der internationalen Beziehungen (Paderborn 2012) 53-61. 14 R.E. Martin, ‘Gifts for the bride. Dowries, diplomacy and marriage politics’, Journal of Medieval and Early Modern Studies 38 (2008) 119-145; G. Redworth, The prince and the infant. The cultural politics of the Spanish match (New Haven en Londen 2003); J.H. Elliott, ‘The political context of the 1612-1615 Franco-Spanish Treaty’, in: M.M. McGowan ed., Dynastic marriages 1612/1615 a celebration of the Habsburg and Bourbon unions (Farnham 2013) 5-18.
2014, JRG. 127, NO. 4
544
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
ke opinie. De inzichten van de verschillende scholen binnen het IB-veld zijn waardevol gebleken voor het onderzoek naar premoderne diplomatie en buitenlandse betrekkingen, vooral waar het aankomt op het doorbreken van de oriëntatie op de territoriale natiestaat. Met name constructivisten hebben aandacht voor transnationale actoren en groepen, ideologieën en religie die invloed uitoefenen op de interne en externe betrekkingen. Het werk van Daniel H. Nexon bijvoorbeeld biedt een nieuwe visie op de rol van de Reformatie in de verandering van het internationale Europese politieke bestel. Hij wijst op de transnationale protestantse beweging in en tussen dynastieke staten als motor van verandering. Terwijl voorheen de blik meer gericht was op oorlogvoering en machtspolitiek van soevereine vorsten kijkt Nexon over de staatsgrenzen heen naar de transformerende kracht van de grensoverschrijdende religieus-ideologische bewegingen in vroegmodern Europa.15 Politicologen als Jeremy Larkins, Hendrik Spruyt en Benno Teschke betogen dat in de late middeleeuwen nieuwe opvattingen over politieke grenzen en territorialiteit ontstonden die in de loop van de volgende eeuwen in een belangrijke rol zouden spelen in de orde-
15 D.H. Nexon, The struggle for power in Early Modern Europe. Religious conflict, dynastic empires and international change (Princeton en Oxford 2009). Ook P. Kennedy’s studie The rise and fall of the great powers. The economic and military conflict from 1500 to 2000 (New York 1987) is een inspirerend boek dat niet alleen begrippen als imperial overstrech ontleent aan IR-theorieën, maar ook aandacht heeft voor de wisselwerking tussen religie en machtspolitieke belangen.
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
ning van het internationale politieke landschap.16 Voordat de internationale betrekkingen zich vooral gingen afspelen tussen afgeronde, gelijkwaardige soevereine staten, werden ze bepaald door de interactie tussen personen en ongelijke politieke eenheden, waarbij de scheidslijnen tussen intern en extern lang niet altijd duidelijk waren.17 Voor diplomatiek historici van de premoderne tijd betekent dit dat zij rekening dienen te houden met veel meer factoren dan alleen oorlogvoering en machtspolitiek van soevereine vorsten met een gepretendeerd monopolie op buitenlands contact. Meer nog dan IB-theorieën is de culturele wending (cultural turn) verantwoordelijk geweest voor recente veranderingen in de geschiedschrijving van de premoderne diplomatie.18 De nadruk op de politieke en economische aspecten van de diplomatie en internationale verhoudingen is sindsdien verschoven naar culturele en cultuursociologische dimensies.19 Diplo-
16 J. Larkins, From hierarchy to anarchy. Territory and politics before Westphalia (New York 2010); H. Spruyt, The sovereign state and its competitors (Princeton 1994); B. Teschke, The myth of 1648. Class, geopolitics, and the making of modern international relations (Londen 2003). 17 H. von Thiessen en Ch. Windler, ed., Nähe in der Ferne. Personale Verflechtung in den Aussenbeziehungen der Frühen Neuzeit (Berlijn 2005). 18 P. Burke, What is cultural history? (Cambridge 2004); J.M. Mitchell, International cultural relations (Londen 1986); D. Reynolds, ‘Debate forum. International history, the cultural turn and the diplomatic twitch’, Cultural and Social History 3 (2006) 75-91. 19 R. Adams en R. Cox ed., Diplomacy and Early Modern culture (New York 2011); L. Hunt ed., The new cultural history, [themanummer van] Studies on History of Society and Culture 6 (1989); B. Stollberg-Rilinger ed., Was heisst Kulturgeschichte des Politischen? (Berlijn 2005).
545
EBBEN & SICKING
matiek historici hebben verbindingen gelegd met de cultuur- en mentaliteitsgeschiedenis en de antropologie. Daardoor is een brede waaier van aspecten van de diplomatie bestudeerd zoals de gezantschapsreizen, de habitus van diplomaten, diplomatieke cultuur, ceremoniële omgangsvormen, protocol en hofritueel, de literaire cultuur, de culturele uitwisseling, de rituele betekenis van geschenkenuitwisseling, de informatievoorziening en de beïnvloeding van de publieke opinie. Vruchtbaar is de kruisbestuiving tussen diplomatieke geschiedenis en kunstgeschiedenis die aangetoond heeft hoe belangrijk de rol van kunst in de diplomatie is geweest en andersom hoeveel de formele en informele diplomatie heeft gezorgd voor de overdracht en uitwisseling van artistieke ideeën in middeleeuws en vroegmodern Europa.20 Kunstenaars in de functie van diplomaat – Peter Paul Rubens is het bekendste voorbeeld – en diplomaten in dienst van grote en kleine mogendheden hebben bijgedragen aan diepgaande
20 D. Biow, Doctors, ambassadors, secretaries. Humanism and Professions in Renaissance Italy (Chicago en London 2002); J.L. Colomer en E. Cropper ed., The diplomacy of art. Artistic creation and diplomacy in seicento Italy (Milaan 2000); J.L. Colomer ed., Arte y diplomacia de la Monarquía Hispánica en el siglo XVII (Madrid 2003); D. Frigo, ‘Prudence and experience. Ambassadors and political culture in Early Modern Italy’, Journal of Medieval and Early Modern Studies 38.1 (2008) 15-34; T. Hampton, Fictions of embassy. Literature and diplomacy in Early Modern Europe (Ithaca en London 2009); R. Kohlndorfer-Fries, Diplomatie und Gelehrtenrepublik. Die Kontakte des französischen Gesandten Jacques Bongars, 1554-1612 (Tubingen 2009); M.J. Levin, Agents of empire. Spanish Ambassadors in sixteenth-century Italy (Ithaca en London 2005); G. Martin, Rubens in London. Art and diplomacy (Londen 2011).
wederzijdse culturele beïnvloeding tussen Europese regio’s, zowel in de beeldende kunsten als in de letteren. Een uitdijende schare gezanten, consuls en agenten van velerlei allooi hielden zich naast het vergaren van politieke informatie ook bezig met de aankoop van kunstobjecten en boeken voor de persoonlijke verzameling van hun vorstelijke opdrachtgevers.21 Naast inmiddels gebruikelijke thema’s van de diplomatieke cultuur als de persoonlijke netwerken van gezanten, het hof als diplomatiek centrum en het debat over de ideale ambassadeur, is er veel aandacht voor de betekenis van diplomatiek ceremonieel en protocol. Onder anderen Lucien Bély, Barbara Stollberg-Rilinger en William Roosen – die op dit terrein een voortrekkersrol heeft gehad – hebben hierover gepubliceerd.22 Nauw in verband hiermee staan studies die nadrukkelijk vanuit antropologisch perspectief de symbolische functies van de materiële uitwisseling van geschenken tussen diplomatie-
21 B. Noldus, ‘Dealing in politics and art. Agents between Amsterdam, Stockholm, and Copenhagen’, Scandinavian Journal of History 28 (2003) 215-225; M. Keblusek en B.V. Noldus, Double agents. Cultural and political brokerage in Early Modern Europe (Leiden en Boston 2011). 22 L. Bély, ‘La naissance de la diplomatie moderne’, Revue d’Histoire Diplomatique 12 (2007) 282-288; Osborne, Dynasty and diplomacy in the court of Savoy; P. van Pemseke ed., Diplomatieke cultuur (Leuven 2000); W.J. Roosen, ‘Early Modern diplomatic ceremonial. A systems approach’, The Journal of Modern History 52 (1980) 452-476; B. Stollberg-Rilinger, Rituale (Frankfurt 2013); idem, Des Keisers alte Kleide. Verfassungsgeschichte und Symbolsprache des Alten Reiches (München 2008); idem, ‘Die Wissenschaft der feinen Unterschiede. Das Präzedenzrecht und die europäischen Monarchien vom 16. bis zum 18. Jahrhundert’, Majestas 10 (2002) 125-150.
2014, JRG. 127, NO. 4
546
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
ke vertegenwoordigers en gezagsdragers behandelen.23 Voerde voorheen de haute politique de boventoon, nu is er meer aandacht voor de verschillende niveaus waarop diplomatie wordt bedreven. Naast de contacten tussen vorsten en ambassadeurs neemt het onderzoek toe naar functionarissen die bij de diplomatie betrokken waren en naar de rol van bijvoorbeeld archiefbeheerders en spionnen, die diplomaten voorzagen van informatie.24 Ook het onderzoek naar informele of quasidiplomatie van privépersonen die door vorsten en overheidsinstanties werden ingezet als agenten in het buitenland – hiertoe
23 A-J.A. Bijsterveld, Do ut des. Gift giving, memoria, and conflict management in the medieval Low Countries (Hilversum 2007); B. Clavero, La grâce du don (Parijs 1996); W. Davies, Acts of giving. Individual, community, and church in tenth-century Christian Spain (Oxford 2007); N.Z. Davis, The gift in sixteenth century France (Oxford 2001). 24 J. Levy, Secret history. Hidden forces that shaped the past (Londen 2004); T. Crowdy, The enemy within. A history of espionage (Oxford 2006); F. Dvorník, Origins of intelligence services. The ancient Near East, Persia, Greece, Rome, Byzantium, the Arab Muslim Empires, the Mongol Empire, China, Muscovy (New Brunswick 1964). Y.N. Harari, Special operations in the age of chivalry, 1100-1550 (Woodbridge 2007); R. Vose, Dominicans, Muslims and Jews in the Medieval Crown of Aragon (Cambridge 2009) 222-249; A. Cirier, ‘La face cachée du pouvoir. L’espionnage au service d’État(s) en construction en Italie à la fin du Moyen Âge (XIIIefin XVe siècle)’, Publication du Centre Européen d’Études Bourguignonnes 48 (2008) 7-28; L. Bély, Espions et ambassadeurs au temps de Louis XIV (Parijs 1990); S. Genêt, Les espions des Lumières. Actions secrètes et espionnage militaire sous Louis XV (Parijs 2013); A. Hugon, Au service du roi catholique. Honorables ambassadeurs et divins espions: représentation diplomatique et service secret dans les relations hispano-françaises de 1598 à 1635 (Madrid 2004); A. Marshall, Intelligence and espionage in the reign of Charles II, 1660-1685 (Cambridge 1994); F. de Vivo, Information and communication in Venice. Rethinking Early Modern politics (Oxford 2007).
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
kan ook het werk van consulaire diensten worden gerekend omdat consuls nog geen duidelijke volkenrechtelijke status genoten25 – hebben het blikveld van de diplomatieke geschiedenis verbreed.26 Ook moet gewezen worden op de zogenaamde bottom-up-diplomatie. Het gaat daarbij om belangengroepen die invloed uitoefenen op diplomatiek verkeer en soms zelf als niet-statelijke actor optreden in contacten met autoriteiten buiten de machtsgrenzen van de soevereine staat. De Hanze is hiervan een van de meest aansprekende voorbeelden, maar ook bescheidenere stedelijke en regionale initiatieven van belanghebbenden onderhielden buitenlandse of anderszins externe relaties.27 Vanuit verschillende disciplines, onder meer de vrouwengeschiedenis en de de-
25 Dit geldt in het bijzonder voor de consuls in de funduqs en overzeese kolonies van de Italiaanse maritieme republieken. Zie bijvoorbeeld O.R. Constable, Housing the stranger in the Mediterranean World. Lodging, trade, and travel in Late Antiquity and the Middle Ages (Cambridge 2003) en meer recent A. Nef e.a. ed., Territoires de la Méditerranée XIe-XVIe siècle (Rennes 2013); M. Aglietti, M. Herrero Sánchez en F. Zamora Rodríguez ed., Los cónsules de extranjeros en la Edad Moderna y a principios de la Edad Contemporánea (Madrid 2013); J. Melissen en A.M. Fernández ed., Consular affairs and diplomacy (Leiden en Boston 2011); J. Ulbert en G. Le Bouëdec, La function consulaire à l’époque modern. L’Affirmation d’une institution économique et politique, 1500-1800 (Rennes 2006); G. Poumarède, ‘Consuls, réseaux consulaires et diplomatie a l’époque moderne’, in: R. Sabbatini en P. Volpini ed., Sulla diplomazia in età moderna. Politica, economia, regione (Milaan 2011) 193-218. 26 Keblusek en Noldus, Double agents; Ch. Windler en H. von Thiessen ed., Akteure der Aussenbeziehungen. Netzwerke und Interkulturalität im historische Wandel (Keulen 2010). 27 Bijvoorbeeld R. Morieux, ‘Diplomacy from below and belonging. Fishermen and cross-channel relations in the eighteenth century’, Past and Present 202 (2009) 83-125.
547
EBBEN & SICKING
mografische geschiedenis, is er kritiek geweest op de fixatie op de rol van een beperkt aantal mannen in de internationale betrekkingen. Ondertussen is het idee dat diplomatie uitsluitend een mannenzaak was ondergraven door een explosie aan studies over middeleeuwse en vroegmoderne vorstinnen. Het beperkte aantal vrouwen aan de top van het middeleeuwse en vroegmoderne bestuur en beleid heeft de aandacht bovendien doen verschuiven naar sectoren van de diplomatieke wereld waar vrouwen een belangrijke, zo niet dominante rol speelden. Dat heeft ook geresulteerd in vernieuwende studies met een genderinslag, waarin de sekseverhoudingen in het diplomatieke bedrijf zijn geanalyseerd.28 Bovendien wordt de premoderne diplomatie niet langer als een exclusief Europese aangelegenheid bestudeerd. Nietwesterse diplomatie is historisch traceerbaar vanaf circa 2400 v. Chr. tussen de stadstaten van de Soemeriërs in het zuiden van Mesopotamië. Verschillende elementen die vandaag de dag deel uitmaken van diplomatiek verkeer, zoals het gebruik van tolken, kwamen al voor in het Hettitische koninkrijk en het oude Egypte. De Europese diplomatieke praktijk kan welis28 J. Craigwood, ‘Gender, politics and diplomacy. Women, news and intelligence networks in Elizabethan England’, in: Adams en Cox ed., Diplomacy and Early Modern culture, 212-227; D. Crouzet, Le haut Coeur de Catherine de Médicis (Parijs 2005); I. Poutrin en Marie-Katrine Schaub ed., Femmes et pouvoir politique. Les princesses d’Europe: XVe – XVIIIe siècle (Rosny-sous-Bois 2007); E.K. Dade, ‘Die marquise de Pompadour und die ausenwärtigen Diplomaten am Hoff in Versailles’, Zeitenblicke 8 (2009). 29 Zie bijvoorbeeld D.C. Kang, East Asia before the West. Five centuries of trade and tribute (New York 2010) en P.C. Bagchi, India and China. Interactions through Buddhism and Diplomacy, B. Wang en T. Sen, ed. (New Delhi en Londen 2011) 109-135.
waar worden teruggevoerd op het oude Griekenland, maar stamde hiervan af via Rome én Byzantium. Naast de groeiende interesse voor niet-westerse diplomatie29 wordt in recent onderzoek onderkend dat de diplomatieke contacten tussen Europa en niet-westerse gebieden niet uitsluitend het gevolg zijn van de Europese overzeese expansie.30 De dynamische diplomatieke uitwisselingen tussen christelijke en islamitische entiteiten in het Middellandse Zeegebied vormen hiervan een goede illustratie.31 Samenvattend kan worden gesteld dat diplomatieke geschiedenis zich sinds een aantal decennia meer bezighoudt met het proces van diplomatie in al zijn culturele en sociale facetten dan met het resultaat van diplomatieke onderhandelingen, en dat zij kijkt naar een veel groter scala aan betrokkenen dan uitsluitend vertegenwoordigers van soevereine vorsten en republieken, vanuit de gedachte dat er in veel geringere mate sprake was van scherp 30 Zie bijvoorbeeld de toegenomen aandacht voor de diplomatieke contacten tussen Europa en Mongolië: P. Jackson, ‘World-conquest and local accommodation. Threat and blandishment in Mongol diplomacy’, in: J. Pfeiffer en S.A. Quinn ed., History and historiography of post-Mongol Central Asia and the Middle East. Studies in honor of John E. Woods (Wiesbaden 2006) 3-22. 31 Black, History of diplomacy, 17, 20, 30-32, 42. Zie voor de middeleeuwen bijvoorbeeld: B.E. Whalen, ‘Corresponding with infidels. Rome, the Almohads, and the Christians of thirteenth-century Morocco’, Journal of Medieval and Early Modern Studies 41.3 (2011) 487-513; voor de vroegmoderne periode: C. Isom-Verhaaren, Allies with the infidel. The Ottoman and French alliance in the sixteenth century (Londen en New York 2011); A.H. de Groot, The Ottoman Empire and the Dutch Republic. A history of the earliest diplomatic relations, 1610-1630 (herziene druk Leiden 2012, 1e druk 1978); Ch. Windler, ‘Diplomatic history as a field for cultural analysis. Muslim-Christian relations in Tunis, 1700-1840’, The Historical Journal 44 (2001) 79-106.
2014, JRG. 127, NO. 4
548
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
afgebakende natiestaten met duidelijke machtsmonopolies. Europa geldt daarbij niet meer als vanzelfsprekend uitgangspunt, maar diplomatie wordt opgevat als een mondiaal fenomeen. Hoe is het gesteld met de geschiedschrijving over de diplomatie in de Nederlanden in de premoderne tijd? Versnippering kenmerkt deze historiografie, zeker in vergelijking met de diplomatieke geschiedschrijving in Frankrijk, Duitsland en Groot-Brittannië. De historiografische tweedeling tussen de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd en de scheuring van de Noordelijke en de Zuidelijke Nederlanden als gevolg van de Opstand zijn hier debet aan. De middeleeuwse en in het bijzonder de Bourgondische en Habsburgse diplomatieke geschiedenis met betrekking tot de Nederlanden laten zich bovendien moeilijk vatten in de kaders van de nationale Nederlandse en Belgische geschiedschrijving. Relevante bronnenedities zijn niet zelden in het Frans, het Duits, of in andere talen verschenen en worden vaak buiten de Lage Landen gepubliceerd.32 Hoewel ook Nederlandse mediëvisten altijd over diplomatieke geschiedenis hebben gepubliceerd, gaat de meeste aandacht in Nederland traditioneel uit naar de internationale betrekkingen van de Republiek. In België lijkt de diplomatiek-historische interesse niet al-
32 Bijvoorbeeld de uitgegeven correspondentie van Habsburgse vorsten als Karel V waaronder K. Lanz ed., Staatspapiere zur Geschichte des Kaisers Karl V aus dem Königlichen Archiv und der Bibliothèque de Bourgogne zu Brüssel (Stuttgart 1845); idem ed., Correspondenz des Kaisers Karl V aus dem Königlichen Archiv und der Bibliothèque de Bourgogne zu Brüssel, 3 dln. (Leipzig 1844-1846); en idem ed., Actenstücke und Briefe zur Geschichte Kaiser Karl V, 2 dln. (Wenen 1853-1857).
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
leen groter, wellicht mede onder invloed van ontwikkelingen in Frankrijk33, maar is ze ook evenwichtiger verdeeld tussen de middeleeuwen, de Bourgondisch-Habsburgse periode en de vroegmoderne tijd.34 De Nederlandse historiografische versnippering is niet uniek. Deze geldt ook voor diplomatieke historiografie van de Hanze, waarover relatief weinig gepubliceerd is.35 Over het buitenlands beleid en de diplomatie van de Republiek is tot in de jaren 1960 veel gepubliceerd. De diplomatiek-historische studies uit de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw waren het werk van een nieuwe generatie historici die zich ontworsteld had aan de dominerende orangistische school waarin de prinsen van Oranje gezien werden als de bindende factor en de beschermers van het nationale belang.36 Een opvallend
33 Bijvoorbeeld Les relations diplomatiques au Moyen âge. Formes et enjeux (Parijs 2011) L. Bély en G. Poumarède ed., L’incident diplomatique. XVIe-XVIIIe siècle (Parijs 2010); en L. Bély, Société des princes XVIe-XVIIIe siècle (Parijs 1999). 34 Een voorbeeld van een monografie: Ch. de Borchgrave, Diplomaten en diplomatie onder hertog Jan zonder Vrees. Impact op de Vlaamse politieke situatie (Kortrijk en Heule 1992). Traditioneel besteedt het Centre européen d’études bourguignonnes (XIVeXVIe s.) veel aandacht aan diplomatieke geschiedenis. Meest recent: J.M. Cauchies ed., Rencontres de Calais (20 au 23 septembre 2012 ‘Négociations, traités et diplomatie dans l’espace bourguignon (XIVe-XVIe siècles)’) (Neuchâtel 2013). 35 Th. Behrmann, Herrscher und Hansestädte. Studien zum diplomatischen Verkehr im Spätmittelalter (Hamburg 2004) vormt een belangrijke uitzondering. 36 Bijvoorbeeld S. Barendrecht, François van Aerssen. Diplomaat aan het Franse hof, 1598-1613 (Leiden 1965); C. van de Haar, De diplomatieke betrekkingen tussen de Republiek en Portugal, 1640-1661 (Groningen 1961); J. Heringa, De eer en hoogheid van de staat (Groningen 1961); J.G. Stork-Penning, Het grote werk (Groningen 1958).
549
EBBEN & SICKING
aantal studies handelde niet meer over de rol van de Oranjes in de internationale politiek maar over die van Johan de Witt en gezanten uit zijn tijd, waarbij het functioneren van de Nederlandse diplomatie bijzondere aandacht kreeg. De dissertatie van Martien A.M. Franken over de diplomatieke handelingen van Coenraad van Beuningen is daar een belangrijke exponent van.37 De toenemende belangstelling voor economische, mentale en culturele geschiedenis deed de interesse voor nu als traditioneel ervaren diplomatieke geschiedenis afnemen, waardoor de nieuw ingeslagen weg doodliep. Wel ontstond er in de jaren 1970 een debat over de algemene kenmerken en tendensen van de Nederlandse buitenlandse politiek door de eeuwen heen;38 voor specifiek op de diplomatie gerichte studies was daarbinnen, afgezien van het werk van Johan Aalbers, geen ruimte.39 Het belang van Aalbers’ werk voor de diplomatieke geschiedenis ligt in zijn analyse van de organisa-
37 M.A.M. Franken, Coenraad van Beuningen’s politieke en diplomatieke aktiviteiten in de jaren 1667-1684 (Groningen 1966). 38 J.C. Boogman, ‘Achtergronden, tendenties en tradities van het buitenlands beleid van Nederland (eind zestiende eeuw – 1940)’, in: E.H. van der Beugel e.a. ed. Nederlands buitenlandse politiek. Heden en verleden (Baarn 1978) 9-28; E.H. Kossmann, ‘De deugden van een kleine staat’, in: N.C.F. van Sas ed., De kracht van Nederland. Internationale positie en buitenlands beleid in historisch perspectief (Bussum 1991) 36-41; J.J.C. Voorhoeve, Peace, profits and principles. A study of Dutch foreign policy (Den Haag 1979); W. Troost, ‘Een maritieme of continentale diplomatie? De buitenlandse politiek van Johan de Witt tot Willem V’, in: K. Davids e.a. ed., De Republiek tussen zee en vasteland. Buitenlandse invloeden op cultuur, economie en politiek in Nederland, 1580-1800 (Leuven 1995) 273-287. 39 J. Aalbers, De Republiek en de vrede van Europa (Groningen 1980).
tie en het functioneren van de diplomatieke dienst van de Republiek in de zeventiende en achttiende eeuw. Het werk is meer dan een eerste aanzet daartoe, maar overzichtsstudies als die van Donald B. Horn, Phyllis S. Lachs en Jeremy Black over de Engelse en Britse diplomatie en die van Camille G. Picavet over het corps diplomatique van Lodewijk XIV moeten over de Republiek nog geschreven worden.40 Vooralsnog lijkt er in Nederland geen sprake te zijn van een structurele onderzoeksagenda met perspectieven voor de langere termijn. Wel zag ter gelegenheid van de herdenkingen van een aantal diplomatieke hoogtepunten in de Nederlandse geschiedenis, zoals de Vrede van Munster (1998), het Twaalfjarig Bestand (2009) en de Vrede van Utrecht (2013), een aantal publicaties het licht waarin nieuwe aspecten van de Nederlandse diplomatie aandacht kregen.41 Daarnaast doet inmiddels een aanzienlijk aantal in Nederland werkzame historici vanuit vernieuwende invalshoeken onder-
40 J. Black, British diplomats and diplomacy, 1688-1700 (Exeter 2001); D.B. Horn, The British diplomatic service, 1689-1789 (Oxford 1961); Ph.S. Lachs, The diplomatic corps under Charles II and James II (New Brunswick 1965); C.G. Picavet, La diplomatie française au temps de Louis XIV, 1661-1715 (Parijs 1930). In 1976 publiceerde William Roosen een overzichtswerk van het praktisch functioneren van de Europese diplomatie ten tijde van Lodewijk XIV, sterk gebaseerd op het Franse model: W.J. Roosen, The age of Louis XIV. The rise of modern diplomacy (Cambridge MA 1976). 41 D.M.L. Onnekink en R. de Bruin, De Vrede van Utrecht, 1713 (Hilversum 2013); S. Groenveld, Het Twaalfjarige Bestand, 1609-1621. De jongelingsjaren van de Republiek der Verenigde Nederlanden (Den Haag 2009); H. de Schepper, Ch.L. Tümpel en J.J.V.M. de Vet, 1648 De vrede van Munster (Hilversum 1997).
2014, JRG. 127, NO. 4
550
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
zoek naar diverse aspecten van de premoderne diplomatie.42 In dit themanummer willen wij uitdragen dat de beoefening van de diplomatieke geschiedenis van de middeleeuwen en de vroegmoderne tijd in Nederland niet is achtergebleven bij de ontwikkelingen in het buitenland. Het is onze bedoeling een aantal van de vernieuwende aspecten van diplomatiek-historisch onderzoek in Nederland voor het voetlicht te brengen. De artikelen in dit themanummer leveren op verschillende manieren een bijdrage aan de nieuwe diplomatieke geschiedenis. Peter Hoppenbrouwers toont de continuïteit tussen de middeleeuwse en de vroegmoderne diplomatie. Aart Noordzij slaat de brug tussen middeleeuwse diplomatie en IB-theorieën. Justyna Wubs-Mrozewicz gaat in op de betekenis van informatievoorziening. Het artikel van Liesbeth Geevers incorporeert de verworvenheden van de cultural turn. Maurits Ebben bedrijft bottom-up-geschiedenis en Donald Haks stelt de publieke opinie centraal. Peter Hoppenbrouwers bestudeert het diplomatieke bedrijf in Holland en Bra42 Zo problematiseerden David Onnekink en anderen de gedachte dat religie na 1648 een minder belangrijke rol zou zijn gaan spelen in Europese militaire conflicten en diplomatieke betrekkingen en heeft Maartje van Gelder onderzoek gedaan naar de sociale geschiedenis van diplomatie: D.M.L. Onnekink ed., War and religion after Westphalia, 1648-1713 (Farnham 2009); M. van Gelder, Trading places. The Netherlandish merchants in Early Modern Venice (Leiden en Boston 2009). Lopend onderzoek werd gepresenteerd op een symposium over nieuwe diplomatieke geschiedenis dat op 19 oktober 2012 plaatsvond in het Instituut voor Geschiedenis, Universiteit Leiden. Sprekers waren (in alfabetische volgorde): Nadine Akkerman, Hanno Brand, Sebastiaan Derks, Jeroen Duindam, Maurits Ebben, Marie-Christine Engels, Liesbeth Geevers, Maartje van Gelder, Donald Haks, Peter Hoppenbrouwers, Aart Noordzij, Louis Sicking, Megan Williams en Justyna Wubs-Mrozewicz.
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
bant rond 1400 aan de hand van een uniek document over de geslaagde poging van de hertog van Bourgondië en de hertogin van Brabant om in juli 1393 door bemiddeling een einde te maken aan een militair conflict tussen de Hollandse graaf Albrecht van Beieren en zijn zoon Willem van Oostervant. Het document bevat zowel de instructies aan de gezanten als hun feitenverslag en de tekst van het bestand dat werd uitonderhandeld. De vraag is natuurlijk hoe uniek c.q. normaal de gang van zaken was die uit deze documentatie naar voren komt. Om dat te bepalen volgen een terugblik en een vooruitblik: de terugblik betreft het ‘buitenlandse beleid’ (als je daarvan mag spreken) en de diplomatieke activiteiten van het graafschap Holland tussen ca. 1360 en 1390 (toen Holland onder het Beierse Huis kwam); de vooruitblik kijkt naar het optreden van enkele diplomatieke missies vanuit het hertogdom Brabant in de eerste decennia van de vijftiende eeuw (toen in Brabant de Bourgondiërs aantraden). Deze ‘Nederlandse’ casussen worden ingepast in recente historiografie over (laat)middeleeuwse diplomatie. Aart Noordzij laat zien dat in laatmiddeleeuws Gelre en Europa internationale betrekkingen niet werden vormgegeven door afgeronde en soevereine staten, maar door ongelijke, niet-afgeronde politieke eenheden en netwerken, zoals de kerk, het Duitse Rijk, koninkrijken, vorstendommen, heerlijkheden, steden en feodale netwerken. In zijn artikel illustreert hij deze gelaagdheid van laatmiddeleeuwse internationale relaties aan de hand van de vraag welke rol politieke grenzen en de concepten van intern en extern speelden in het veertiende-eeuwse Nederrijn-gebied.
551
EBBEN & SICKING
Justyna Wubs-Mrozewicz schrijft over diplomatieke conflictbeheersing in de handel van Noord-Europese Hanzesteden tussen circa 1450 en 1580. Handelsconflicten in Noord-Europa en de beheersing daarvan speelden zich af op verschillende niveaus: tussen individuen en steden onderling en tussen steden en vorsten. Er zijn veel voorbeelden van gevallen waarin deze lagen nauw met elkaar verbonden zijn: individuele kooplieden die in conflict raakten konden op steun rekenen van hun gilde en stadsbestuur en in veel gevallen van hun vorst. Bemiddeling door juridische instanties bij conflicten tussen individuele kooplieden was een belangrijke vorm van conflictbeheersing, maar ook door vorsten en steden uitgeoefende diplomatie was van belang. De schriftelijke neerslag van de diplomatie onderging in het door Wubs-Mrozewicz onderzochte tijdvak een aantal grote veranderingen. Ten eerste vond er een enorme schaalvergroting plaats van het diplomatieke briefverkeer, ten tweede werden er nieuwe stilistische en compositorische vormen geïntroduceerd in de correspondentie en ten derde veranderden de verhoudingen tussen de verzender en ontvanger. Liesbeth Geevers schrijft over de precedentieconflicten die een verlammende werking op de vroegmoderne diplomatie konden hebben. Deze conflicten zijn notoir lastig te duiden: waren diplomaten het slachtoffer van een door prestigekwesties geobsedeerde maatschappij of weerspiegelde de rangorde onder diplomaten de daadwerkelijke krachtsverhoudingen tussen de staten die zij vertegenwoordigden? Geevers dringt door tot de kern van de beroemde vroegmoderne precedentiestrijd tussen Frankrijk en Spanje door in te gaan op de argumenten die de Franse en
Spaanse kronen naar voren brachten om de strijd in hun voordeel te beslechten. Dit doet zij op basis van traktaten die verschenen tussen circa 1560 en 1610. Uit een analyse van de inhoud van het debat blijkt dat niet zozeer de daadwerkelijke krachtsverhoudingen, maar juist de unieke eigenschappen van het eigen koningschap als argument werden ingezet. Dit maakte het debat niet te beslechten: de betrokken publicisten hanteerden alleen de kenmerken van hun eigen koningschap als criteria en praatten dus structureel langs elkaar heen. Niet een obsessie met prestige, noch daadwerkelijke krachtsverhoudingen, maar identiteit lag ten grondslag aan de eeuwenlange precedentiestrijd tussen Franse en Spaanse diplomaten. In de bijdrage van Maurits Ebben over het Nederlandse consulaire netwerk in de tweede helft van de zeventiende eeuw wordt de traditionele aandacht voor de haute politique van grote vredesconferenties en gezantschappen verlegd naar de dagelijkse praktijk van onderhandelingen op het niveau van handel en vrachtvaart. Het consulaire netwerk van de Republiek was zeer uitgebreid, veel groter dan het Nederlandse netwerk van residerende ambassadeurs. De Nederlandse consuls waren over het algemeen functionarissen die officieel werden aangesteld door de Directie van de Levantse Handel, maar de Staten-Generaal bevestigden hun opdracht met geloofsbrieven en in de praktijk waren ze geïntegreerd in een soort proto-buitenlandse diplomatieke dienst. Ze rapporteerden aan de Hoogmogende Heren en aan de admiraliteiten en correspondeerden met de residerende ambassadeur. Ze behartigden in hun rayon de belangen van de Nederlandse kooplieden ter plaatse en in Patria bij de plaatselijke au-
2014, JRG. 127, NO. 4
552
NIEUWE DIPLOMATIEKE GESCHIEDENIS VAN DE PREMODERNE TIJD
toriteiten en in geval van voortdurende problemen en conflicten drongen zij bij de ambassadeur en Staten-Generaal aan op politieke druk bij de hoogste autoriteiten in het land waar ze verbleven. Deze bottom-up-diplomatie werkte door tot op het hoogste niveau van de Nederlandse buitenlandse politiek, zo blijkt uit Ebbens onderzoek naar het werk van Nederlandse consuls in Spaanse havens, de Nederlandse resident in Madrid en het eerste Nederlandse gezantschap naar het Spaanse hof. Donald Haks onderzoekt de rol van de publieke opinie als zelfstandige factor in de vorming van de vroegmoderne buitenlandse politiek. Daar is tot op heden weinig aandacht aan besteed. Haks stelt zich de vraag naar de mogelijke invloed van de Britse publieke opinie op de beëindiging van de Spaanse Successieoorlog (17021713). Engeland was vanaf 1688-1689 partij in een continentale oorlog die onderwerp was van binnenlandse discussie. De limited monarchy, het parlementaire stelsel, het verdwijnen van perscontrole en de politieke strijd tussen de Tories en Whigs droegen bij aan zeer omvangrijke publiciteit en discussie over oorlog en vrede. In de Britse casus was het publiek zeer betrokken, poogde de politiek de publiciteit te beïnvloeden, diende publiciteit als middel ter voorbereiding van de parlementaire discussie en hielden politiek en parlement rekening met de publieke mening. Buitenlandse mogendheden waren zich bewust van de invloed van de publiciteit en poogden erin te interveniëren. Publieke opinie zorgde voor een climate of opinion dat tot op zekere hoogte richting gaf aan het Engelse buitenlands beleid inzake de Spaanse Successieoorlog. Het lijkt op basis van deze uitkomst zinvol om de pu-
TIJDSCHRIFT VOOR GESCHIEDENIS
blieke opinie voortaan te beschouwen als een factor van belang in het onderzoek naar premodern buitenlands beleid en de premoderne diplomatie. Wij hopen tot slot dat dit themanummer een stimulans betekent voor verder onderzoek op het terrein van de premoderne ‘nieuwe diplomatieke geschiedenis’ en voor de samenwerking tussen historici die zich bezighouden op het terrein van de internationale betrekkingen in Nederland.
Over de auteurs Dr. Maurits Ebben (1955) is als universitair docent Vaderlandse Geschiedenis verbonden aan de Universiteit Leiden. Zijn onderzoek concentreert zich op de buitenlandse betrekkingen van de Republiek der Verenigde Nederlanden, in het bijzonder die met de Iberische wereld. E-mail:
[email protected]. Prof. dr. Louis Sicking (1966) doceert middeleeuwse en vroegmoderne geschiedenis aan de Universiteit Leiden en is bijzonder hoogleraar volkenrechtsgeschiedenis aan de Vrije Universiteit Amsterdam. Zijn onderzoek betreft vooral het terrein van de maritieme en overzeese geschiedenis en de geschiedenis van de premoderne internationale betrekkingen. Zijn meest recente boek, La Naissance d’une thalassocratie. Les Pays-Bas et la mer à l’aube du siècle d’or gaat binnenkort ter perse. E-mail:
[email protected].