3
NEDERLANDS - DUITSE COMMISSIE VOOR DE RUIMTELIJKE ORDENING - SUBCOMMISSIE NOORD -
NEDERLANDS - DUITSE COMMISSIE VOOR DE RUIMTELIJKE ORDENING - SUBCOMMISSIE NOORD -
Plannings- en vergunningsstelsel voor de oprichting van windmolens en windmolenparken in Nederland
Plannings- en vergunningsstelsel voor de oprichting van windmolens en windmolenparken in Nedersaksen
0. Inleiding In Nederland staat de bescherming van het milieu al jaren hoog op de politieke agenda. Een van de aandachtspunten betreft de opwekking van schone energie in de vorm van bijvoorbeeld windenergie. In internationaal verband zijn afspraken gemaakt om de emissie van broeikasgassen te reduceren. Als vervolg hierop is in het Rijksbeleid vastgelegd dat in 2010 vijf procent van de energiebehoefte moet worden gedekt met duurzame energiebronnen en in 2020 tien procent. Bij het realiseren van de taakstelling zal windenergie een belangrijke rol spelen. Daarom is tussen het Rijk, de provincies en de gemeenten een convenant afgesloten, genoemd de Bestuursovereenkomst Landelijke Ontwikkeling Windenergie (BLOW). De komende jaren zal een aantal windturbineparken worden gerealiseerd. Hiervoor zullen de nodige vergunningen moeten worden verleend. Ook zal moeten worden voldaan aan de normen die door de diverse overheden worden gesteld. De volgende regelgeving is relevant of kan relevant zijn bij het realiseren van een windmolenpark:
0. Inleiding De bondsrepubliek Duitsland spant zich sinds enkele jaren in om de internationale bescherming van het klimaat te bespoedigen. In de nieuwe coalitieafspraken van de op 22.09.2002 gekozen bondsregering staat, dat bij internationale klimaatbeschermingsmaatregelen voor de tweede verplichtingsperiode van de overeenkomst van Kyoto een reductie van broeikasgassen binnen de EU met 30% tot aan het jaar 2020 (uitgangsjaar 1990) zal worden voorgesteld. Als bijdrage van Duitsland zal een reductie met 40% worden nagestreefd. Om dit doel te bereiken is een ommezwaai in energiegebruik een belangrijke opgave. Het ligt in de bedoeling in Duitsland tot 2010 het aandeel aan duurzame energie bij de stroomopwekking en het verbruik te verdubbelen (uitgangsjaar 2000).
4
1. Ruimtelijke Ordening
1. Ruimtelijke ordening / regionale planning
1.1 Wet op de Ruimtelijke Ordening
1.1. Wetgeving
Het doel van de Wet op de Ruimtelijke Ordening is om een zo doelmatig mogelijke indeling van het grondgebied te bewerkstelligen. De wet biedt een algemeen kader waarbinnen zich de coördinatie voltrekt van alle bij het gebruik van de ruimte betrokken belangen. De basisgedachte is dat ruimtelijke afwegingen op verschillende schaalniveaus worden gemaakt: nationaal, provinciaal en gemeentelijk. Elke bestuurslaag heeft daarbij zijn eigen verantwoordelijkheden. De opzet van het planstelsel is dat het rijksplanologisch beleid via de streekplannen naar de bestemmingsplannen doorwerkt. De wet is van toepassing op het gebruik en de inrichting van alle gronden en wateren. 1.2 Instrumenten Op Rijksniveau geven de planologische kernbeslissingen (pkb) de kaders voor het ruimtelijk beleid aan. Een pkb kan bestaan uit nota’s, structuurschetsen en structuurschema’s. Een PKB kan bestaan uit nota’s, structuurschetsen en structuurschema’s. Bovendien kunnen zogenaamde concrete beleidsbeslissingen worden opgenomen. Deze beslissingen moeten andere overheden bij het opstellen van hun plannen in acht nemen. Voor wat betreft het aspect windenergie luidt het rijksbeleid dat in 2010 circa 3.000 megawatt aan windenergie zal worden geproduceerd, waarvan de helft op het land en de helft op zee. Op zee wordt, naast een near-shore windpark, voorzien in windparken die buiten de 12 mijlszone op aangewezen voorkeursgebieden worden gerealiseerd. Voor het zoeken van locaties voor windparken op het land worden in de 5e Nota op de Ruimtelijke Ordening, deel 1, criteria geformuleerd. Deze criteria kunnen grofweg als volgt worden samengevat. Er wordt gestreefd naar bundeling van windmolens en combinatie met bestaande industrieterreinen en infrastructuur in bij voorkeur jonge, grootschalig ingerichte landschappen. De beleidsontwikkeling wordt verder aan de provincies overgelaten. Procedure
Bovengenoemde ruimtelijke beleidsdocumenten moeten via een voorbereidingsprocedure tot stand komen. Door middel van advertenties wordt bekend gemaakt dat het ontwerp voor ten hoogste twaalf weken voor iedereen ter inzage ligt en dat gedurende deze periode iedereen schriftelijke zienswijzen kan indienen. Tevens wordt overleg gevoerd met
Wettelijke basis is de wet Ruimtelijke Ordening (ROG) voor de Bondsrepubliek Duitsland van 18.8.1997 (BGBl. I p2081). Het ROG is een raamwet die door de deelstaten op grond van hun bevoegdheid dient te worden geconcretiseerd. In Nedersaksen wordt dit gerealiseerd door de Nedersaksische Wet Ruimtelijke Ordening en Regionale Planning (NROG) van 18.05.2001 (Staatsblad voor Nedersaksen. GVBl. p. 301). Het bouwrecht wordt geregeld door het Wetboek Bouwrecht van 27.8.1997 (BGBl. p. 2141). Deze nationale wet geldt voor alle duitse gemeenten. 1.2. Instrumenten 1.2.1 Plattelandsdistricten
Het Landes-Raumordnungsprogramm Nedersaksen 1994 (LROP), dat door het Nedersaksische Ministerie voor agrarische gebieden, voedsel, landbouw en consumentenbescherming (ML) wordt opgesteld, legt in deel I onder cijfer A 3.5 vast dat er voor de energievoorziening van de deelstaat voornamelijk groenvormen van energie zullen worden gebruikt. In deel II van het LROP worden voor de aan de kust gelegen districten (Landkreise) minimumvolumes voor het bepalen van voorranggebieden voor gebruik van windenergie vastgesteld (b.v. district Aurich 250 MW, district Leer 200 MW). In een additioneel besluit van 28.06.1995 werd aan de districten van de zogenaamde tweede rij (achterland) aanbevolen, eveneens voorranggebieden te bepalen (b.v. district Eemsland 160 MW). Procedure
De totstandskomingsprocedure wordt van overheidswege bekendgemaakt en biedt aan alle betrokken instanties de mogelijkheid stelling te nemen. Tot dusverre is deelname van de burgers niet voorzien. Deelname van nederlandse autoriteiten van het Rijk en de provincies is dwingend recht. 1.2.2. Kustgebied - deelstaat Nedersaksen
Momenteel plant het ML voor het 12 zeemijlen-zone 2 offshorewind-
5
de gemeenten, de waterschappen en de provincies en kan de VROMraad om advies worden gevraagd. Op grond van de uitkomsten van deze procedure wordt het beleid vastgesteld.
turbinenparken die geschikt zijn voor windenergie (voor Borkum en tussen Jade en Weser) in aanvulling van het LROP. Tegelijkertijd worden mogelijke locaties voor het resterende gebied uitgesloten. 1.2.3. Zeegebied - Bondsrepubliek
Volgens de “Strategie van de Bondsregering aangaande het gebruik van wind-energie op zee” van januari 2002 zullen in het bereik van de “Exclusieve economische zone” (AWZ = 12 - 200 zeemijlen tot 2006 ca. 500 MW, tot 2010 ca. 20.000 MW en tot 2030 ca. 20.000 - 25.000 MW worden gerealiseerd. Voor talrijke windenergieparks bij het Bundesamt für Seeschifffahrt und Hydrographie vergunningen in procedure. De stroomleidingen naar het vasteland moeten door de deelstaten (in het aan de kust grenzende zeegebied) worden gepland. 1.3 Provinciaal ruimtelijk beleid In de WRO wordt aan de provincies de mogelijkheid geboden om voor (een deel van) hun grondgebied een streekplan op te stellen, waarin de toekomstige ruimtelijke ontwikkeling worden aangegeven. De provincie speelt als “middenbestuur” een belangrijke rol in de afstemming van beleid tussen de drie bestuursniveaus. De provincie functioneert als een soort intermediair tussen Rijk en gemeenten. Ten opzichte van een pkb is in streekplannen al iets nauwkeuriger (maar wel indicatief) beleid opgenomen. Streekplannen vormen zo weer een richtlijn voor gemeenten. Net als in een pkb kunnen in het streekplan concrete beleidsbeslissingen worden opgenomen, die bij de vaststelling van plannen op “lagere”niveaus in acht moeten worden genomen. Zoals eerder is aangegeven laat het Rijk de beleidsontwikkeling ten aanzien van windenergie voor het grondgebied zelf aan de provincies over. De provincies voeren in het grensgebied het volgende beleid: Provincie Groningen
Het beleid is gericht op schaalvergroting of uitbreiding van de bestaande windparken in Delfzijl en Eemshaven. Verder zijn er mogelijkheden voor grootschalige parken op of in aansluiting op enkele andere industrieterreinen. Hieraan zijn voorwaarden verbonden. Deze gebieden worden globaal aangegeven op de plankaart behorend bij het Provinciaal Omgevingsplan. Binnen bestaande en toekomstige windparken is de ashoogte niet aan een maximum gebonden. Buiten windparken is de oprichting van windturbines, met een ashoogte van 15 meter of meer, uitgesloten.
1.3. Regionale programmas voor ruimtelijke ordening (RROP) De concretisering van doelvoorstellingen voor ruimtelijke planning van de deelstaten vindt plaats d.m.v. Regionale Programma’s voor Ruimtelijke Ordening (RROP) die door de districten als verantwoordelijke lichamen voor de regionale planning worden uitgewerkt. Het bepalen van voorranggebieden voor het gebruik van windenergie volgens de voorstellen van de LROP is slechts door enkele districten gerealiseerd. Door de verandering van de bouwwetten en de privilegiëring van de windenergie hebben de gemeenten door het vastleggen van “Speciale gebieden voor het gebruik van windenergie” met effect van uitsluiting van andere gebieden binnen de districtsgronden het planologisch vastleggen van voorranggebieden overbodig gemaakt. De opstellingsprocedure voor de RROP wordt van overheidswege bekendgemaakt en biedt aan alle betrokken instanties en bureaus de mogelijkheid, stelling te nemen. Tot dusverre is deelname door burgers niet voorzien. De deelname van nederlandse instanties van het Rijk en de Provincies is dwingend recht. Het RROP vereist toestemming van de districtsregering. Voor het vastleggen van voorranglocaties voor windenergie-installaties heeft het Ministerium für den ländlichen Raum, Ernährung, Landwirtschaft und Verbraucherschutz van Nedersaksen op 26.01.2004 een aanbeveling gepubliceerd. Deze houdt in dat windturbineparken minimaal 1000 m. vanaf woongebieden moeten liggen.
6 Provincie Drenthe
Het Drentse beleid voor windenergie, beschreven in het Provinciaal Omgevingsplan, is gestoeld op het besef dat een enkele windturbine verhoudingsgewijs een groot effect heeft op een wijde omgeving. Het gaat dan vooral om masthoogten van meer dan 80 meter. Er is voorzien in een windpark bij Coevorden. Medewerking aan andere windparken wordt pas overwogen wanneer dat voor de realisatie van de taakstelling noodzakelijk is. De toepassing van nieuwe kleine windturbines wordt gestimuleerd. Deze kunnen worden geplaatst in combinatie met bedrijfsmatige activiteiten op bijvoorbeeld gebouwen. Verder wordt geen medewerking verleend aan de bouw van windturbines. Provincie Overijssel
Op dit moment geldt voor windturbines het interim-beleid dat is opgenomen in het streekplan Overijssel 2000+. “Vanuit ruimtelijk oogpunt is er een voorkeur voor een clusteropstelling. Solitaire turbines kunnen alleen bij bedrijventerreinen worden opgericht. Aan plaatsing van clusters kan via een afwijkingsprocedure medewerking worden verleend. Een zorgvuldige gemeentelijke afweging, met name open aanzien van de landschappelijke inpassing, van alle in het geding zijnde belangen is noodzakelijk. Als locaties voor het oprichten van windturbines zijn uitgesloten: • de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur, (agrarische) gebieden met belangrijke landschappelijke en/of natuurlijke kwaliteiten) en belangrijke weidevogel- en ganzengebieden met uitzondering van infrastructuur als spoorwegen en gebiedsontsluitingswegen die al veel verstoring voor de vogels geven, • inmiddels zijn voorbereidingen getroffen om te komen tot meer gericht beleid. Vooral zal het hierbij gaan om de aanwijzing van gebieden waar windturbines geplaatst kunnen worden. Naar verwachting zal dit beleid in de loop van 2004 van kracht zijn. Tot zolang geldt het interim-beleid. procedure
Een streekplan komt als volgt tot stand. Het ontwerp voor het streekplan ligt gedurende vier weken voor een ieder ter inzage. Dit wordt door middel van advertenties bekend gemaakt. Gedurende deze periode kan iedereen schriftelijke bedenkingen indienen. Provinciale staten stellen belanghebbenden en degenen die tijdig bedenkingen hebben ingebracht in de gelegenheid tot een gedachtewisseling. Daarvan wordt verslag gemaakt dat binnen twee weken aan de aanwezigen wordt toegezonden. Binnen vier maanden (eventueel verdaagd voor ten hoogste 8 weken) wordt het streekplan door provinciale staten vastgesteld. Het besluit tot
De daarin aangegeven afstanden zijn richtcijfers die in uitzonderingsgevallen waarvoor gegronde redenen zijn aangegeven binnen het kader van de overwegingen over voor- en nadelen voor de gemeente kunnen worden afgeweken.
7
vaststelling van het streekplan wordt binnen twee weken bekendgemaakt en ter inzage gelegd.
1.4. Bovengemeentelijk toelatingssysteem Nederland kent geen regionaal planningsniveau voor windenergie.
1.4. Procedures van ruimtelijke ordening Volgens § 15 van de Wet Ruimtelijke Ordening van de Bond (ROG) in de versie van 18.08.1997 en §§ 13 volgende van de Wet Ruimtelijke Ordening en Planologie - NROG) in de versie van 18.05.2001 dienen planning en maatregelen in een procedure van ruimtelijke ordening op elkaar en op de vereisten van de ruimtelijke ordening afgestemd te worden, wanneer deze betekenis hebben voor de ruimte en effecten hebben die boven het lokale belang uit gaan (Raumverträglichkeitsprüfung – ruimteeffelctonder-zoek ). Volgens de verordening voor ruimtelijke ordening (RoV) van 13.12.1990 hoeven voor windparken niet verplicht procedures van ruimtelijke ordening te worden uitgevoerd, terwijl volgens bestuursvoorschriften bij het NROG voor windparken met meer dan vijf installaties procedures voor ruimtelijke ordening kunnen worden uitgevoerd. Door het voorbereidende bouwtoezicht (structuurplan) voor het vaststellen van “Speciale gebieden voor windenergieinstallaties” die verdere gebieden in het gebied van de gemeente uitsluiten - die aan de principes en doelstellingen van de ruimtelijke ordening dienen te worden aangepast - is in Nedersaksen in de regel de noodzaak voor het uitvoeren van procedures van ruimtelijke ordening overbodig. Dit geldt niet voor het offshore-gebied (windenergie-installaties en kabels) in het bereik binnen de 12 zeemijlen-zone.
1.5. Rechtsmiddelen Voorzover in een pkb of een structuurplan op provinciaal of rijksniveau een concrete beleidsbeslissing is opgenomen staat een beroepsmogelijkheid open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
1.5. Rechtsmiddelen Tegen bepalingen van het ruimtelijke ordening programma van de deelstaat, evenals van de regionale ruimtelijke ordeningsprogramma’s bestaan geen rechtsmiddelen voor particulieren. Openbare instanties kunnen tegen bepalingen van het LROP een procedure van standaardcontrole voor een administratieve rechtbank aanhangig maken. Ook de ruimtelijke ordeningsprocedure heeft ten aanzien van de enkeling geen rechtskracht. Rechtsmiddelen kunnen pas in een latere procedure van toelating of vergunning worden ingesteld.
8
2. Gemeentelijke ruimtelijk beleid
2. Stedenbouw, bestemmingsplannen
2.1. Planvormen
2.1. Rechtshoedanigheid van het plannen
De gemeente staat twee planvormen ten dienste om ruimtelijke beleid te voeren, en wel: Structuurplan
Het structuurplan heeft geen voor de burgers rechtstreeks bindende werking. Dit plan is indicatief en geeft voor het grondgebied van de gemeente de gewenste toekomstige ontwikkeling weer. De wet opent tevens de mogelijkheid om een structuurplan voor meerdere gemeenten op te stellen. Een structuurplan komt tot stand door het ontwerpplan gedurende 4 weken voor inspraak open te stellen. Daarna wordt het structuurplan door de gemeenteraad vastgesteld.
Voorzover ruimtelijke ordening en vakplannen geen bindende regelingen vastleggen, ligt de planologische verantwoordelijkheid volgens art. 28 GG (grondwet) principieel bij de gemeentes (verantwoordelijke instantie). Voor de stedenbouwkundige ontwikkeling staan aan de gemeente het Flächennutzungsplan en het Bebauungsplan als instrumenten ter beschikking. Flächennutzungsplan
Het Flächennutzungsplan omvat als voorbereidingsplan het gehele gebied van de gemeente. Het is uitsluitend intern voor de instanties van belang, d.w.z. het heeft geen direct effect naar buiten toe, ten aanzien van de burgers.
Bestemmingsplan
In een bestemmingsplan wordt het gebruik van de gronden en de bouwmogelijkheden geregeld. Het bestemmingsplan is het enige ruimtelijke beleidsdocument met rechtsgevolgen: het is bindend voor de overheid en creëert rechten en plichten voor burgers bedrijven en instellingen. Daarom komt een bestemmingsplan tot stand volgens een uitgebreide procedure. Indien een windmolenpark gerealiseerd moet worden, zal het bestemmingsplan dit mogelijk moeten maken.
2.2. inspraak en vaststelling Op een voorontwerpbestemmingsplan is inspraak mogelijk. Ook wordt het voorontwerpplan om commentaar gezonden aan diverse overheidsinstanties, zoals omliggende gemeenten. Bij nieuwe activiteiten in de grensstreek kunnen ook Duitse gemeenten om commentaar worden gevraagd. De reacties kunnen in het voorontwerp-bestemmingsplan worden verwerkt, waarna de formeel wettelijk voorgeschreven procedure start met de terinzagelegging van het ontwerp-bestemmingsplan. Deze procedure houdt in dat het ontwerpbestemmingsplan gedurende vier weken ter inzage wordt gelegd en dat iedereen daartegen zienswijzen kan indienen. De gemeenteraad stelt vervolgens het bestemmingsplan vast binnen 8 weken of als er zienswijzen zijn kenbaar gemaakt, binnen 4 maanden.
Bebauungsplan
Vanuit het Flächennutzungsplan worden voor ruimtelijke deelgebieden Bebauungspläne ontwikkeld. Deze regelen voor iedereen bindend, als lokale wetten, de toelaatbaarheid van gebruik voor bouw en andere doeleinden van grondstukken. Flächennutzungsplan en Bebauungsplan kunnen ten allen tijde ook voor gedeeltelijke vlakken veranderd worden, wanneer dit wegens veranderde stedenbouwkundige doeleinden van de gemeente noodzakelijk blijkt. 2.2. Opstellingsprocedures De besluiten om het Flächennutzungsplan of het Bebauungsplan op te stellen worden in het openbaar ter inzage gelegd. Alle instanties en bureaus evenals iedere particulier mag voorstellen en bezwaren ten aanzien van de plannen uiten. Deze dienen door de gemeente in de overwegingen van voor en tegen te worden betrokken. Wie een bezwaar heeft ingediend krijgt een gemotiveerd antwoord. Noodzakelijke besluiten worden door de verantwoordelijke instanties van de gemeente genomen (niet intern door de administratieve autoriteiten).
9
2.3. goedkeuring Het vastgestelde bestemmingsplan wordt wederom vier weken ter inzage gelegd. Degene die een zienswijze heeft ingediend, kan een bedenking indienen bij de provincie. Mocht de gemeenteraad bij de vaststelling van het plan wijzigingen hebben aangebracht dan mag iedereen daartegen bedenkingen inbrengen. Het vastgestelde plan wordt binnen 4 weken na dagtekening van het raadsbesluit aan gedeputeerde staten van de provincie ter goedkeuring gezonden. Gedeputeerde staten moeten binnen 12 weken na de datum van toezending of bij bedenkingen binnen 6 maanden na afloop van termijn van terinzageligging een besluit over de goedkeuring bekend maken. Bij dat besluit worden de bedenkingen ook behandeld. Het goedkeuringsbesluit ligt gedurende 6 weken met het bestemmingsplan ter inzage bij de gemeente. 2.4. Grensoverschrijdende participatie Op diverse momenten kan bij de ruimtelijke beleidsontwikkeling een Duitse gemeente worden betrokken. Het eerste moment is bij de voorbereidende onderzoeken in het kader van artikel 9 en 10 van het Besluit op de ruimtelijke ordening. In dit zogenoemde vooroverleg worden aangrenzende gemeenten betrokken, die hun mening kunnen geven over de plannen. Dit kunnen ook Duitse gemeenten zijn. Verder bestaat voor een ieder, dus ook voor Duitse burgers en overheden, de mogelijkheid om zienswijzen en bedenkingen in te dienen tijdens de formele procedure van het bestemmingsplan. De Nederlands-Duitse commissie voor de Ruimtelijke Ordening is in het leven geroepen om overleg met elkaar te plegen om hun in ruimtelijk opzicht van belang zijnde plannen en maatregelen, vooral in de grensgebieden, op elkaar af te stemmen. 2.5. Regelingen voor windmolenparken Bij het ontwikkelen van windmolenparken is met name het bestemmingsplan van belang, omdat daarin staat vermeld in hoeverre de bouw van windmolens op de desbetreffende locatie is toegestaan. In principe is het niet mogelijk om een windmolenpark te vestigen of uit te breiden als daarvoor in het bestemmingsplan niet de mogelijkheid wordt geboden. Uitzondering op deze regel is de mogelijkheid tot het verlenen van vrijstelling van de bepalingen van het bestemmingsplan, zoals deze is opgenomen in artikel 19 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening. Bij toepassing moet de gemeente vooraf een ruimtelijke onderbouwing opstel-
2.3. Verplichte vergunning voor bestemmingsplannen Flächennutzungspläne en daaropvolgende veranderingen moeten door de Bezirksregierung Weser-Ems worden goedgekeurd (§ 6, lid 1 bouwwet). De districtsregering controleert daarbij uitsluitend, of de plannen in overeenstemming zijn met de wet, echter niet of ze doelmatig zijn, d.w.z. bijvoorbeeld of er betere alternatieve plannen mogelijk geweest zouden zijn. Bebauungspläne worden in de regel niet goedgekeurd maar door de gemeentes openbaar bekendgemaakt.
2.4 . Grensoverschrijdende inspraak Bij Bebauungspläne die aanzienlijke effecten op buurstaten kunnen hebben, zijn de gemeenten en de vertegenwoordigers van het openbaar belang van de buurstaat volgens de principes van wederzijds belang en gelijkwaardigheid verplicht tot mededeling (3 4a, lid 1 bouwwetboek), volgens de principes van wederzijds belang en gelijkwaardigheid. Bij Bebauungspläne voor objecten waarvoor een milieu effect rapportage uitgevoerd dient te worden, heeft de gemeente volgens § 4 de plicht mededeling te doen aan de door een ander land benoemde instanties of gemeenten en erop toe te zien, dat het ontwerp van het Bebauungsplan met de redenen daarvoor op gepaste wijze volgens de in het andere land geldende voorschriften publiek worden gemaakt aan de betrokkenen, wanneer het andere land daarom verzoekt of wanneer het plan tot aanzienlijke milieu effecten in het andere land zou kunnen leiden. De gemeente geeft in het kader van de inspraak volgens lid 1 aan de verantwoordelijke instanties van het andere land gelegenheid, binnen gepaste tijdsduur, als regel niet langer dan één maand, hun standpunt voor te leggen. Op de standpunten van het andere land is § 4 lid 3 dienovereenkomstig van toepassing. De gemeente dient aan de door het andere land bestemde instanties of gemeenten een vertaling van de taken volgens § 2a ter beschikking te stellen, voorzover in de verhouding tot het andere land aan de voorwaarden van de principes van wederzijds belang en gelijkwaardigheid is voldaan. Daarenboven heeft het betrokken publiek van het andere land toegang
10
len, waarop inspraak mogelijk is. Daarna moet een vrijstellingsprocedure worden doorlopen. In die procedure is voorzien in de mogelijkheid om gedurende de termijn van vier weken dat de aanvraag ter inzage ligt door iedereen een zienswijze kan worden ingediend.
tot de inspraakprocedure volgens dit wetboek (§ 4a lid 2 bouwwetboek). Voorzover noodzakelijk of voorzover het andere land daarom verzoekt, worden binnen een afgesproken, gepaste tijd consultaties over de grensoverschrijdende aanzienlijke effecten en, in het geval van Bebauungsplan, voor plannen waarvoor een milieu effect rapportage moet worden uitgevoerd, in het bijzonder over de grensoverschrijdende milieueffecten van het plan en over de maatregelen voor het vermijden of verminderen daarvan gehouden (§ 4a lid 3 bouwwet). 2.5. Regelingsmogelijkheden voor windturbine-installaties in Flächennutzungsplannen en Bebauungsplannen Windturbine-installaties (=WEI) zijn in Duitsland in het buitengebied (d.w.z. buiten de bebouwde kom) geprivilegieerd toelaatbaar (§ 35 lid 1 Nr. 6 bouwwet). Een gemeente kan in het Flächennutzungsplan één of meerdere speciale gebieden voor WEI aanwijzen en verder uitsluiten. Een uitsluiting in het gehele gemeentegebied is principieel niet toegestaan. In het duitsnederlandse grensgebied hebben alle gemeenten gebruik gemaakt van deze planologische optie. Het aangeven van speciale gebieden voor WEI in het Flächennutzungsplan betekent het afgrenzen van de ruimtelijke sectoren, waarbinnen windturbinen volgens planologisch recht toegestaan is. Concrete standplaatsen, aantal installaties, prestatievermogen resp. type worden in het Flächennutzungsplan niet vastgelegd. In talrijke Flächennutzungsplannen wordt echter de maximale hoogte van de WEI vastgelegd. Voorzover de gemeente zelf verdergaande regelingen zoals b.v. aantal, hoogte, standplaatsen, nominaal vermogen vormgeving e.d. in detail wil opstellen, moet ze een Bebauungsplan opstellen. Ze kan het echter ook aan de ontwikkelaars overlaten, het aantal installaties en standplaatsen in de concrete vergunnings-procedure in het kader van de geldende voorschriften vast te leggen.
2.6. Voorbereidende procedure Bij de voorbereiding van een bestemmingsplan plegen burgemeester en wethouders overleg met de besturen van de bij het plan betrokken waterschappen. Waar nodig plegen zij tevens overleg met besturen van aangrenzende gemeenten en met die diensten van Rijk en provincies die belast zijn met de behartiging van belangen welke in het plan in geding
2.6. Materiële rechtsvoorschriften voor windparken op de bestuurslaag van het bestemmingsplan De materiële rechtsvoorschriften voor de bouw van een windturbinenpark langs de staatsgrens zijn in Duitsland uitsluitend op het Duitse recht gericht. Dit geldt echter ook in relatie tot beschermenswaardig gebruik in Nederland, waarop het windpark effecten heeft.
11
zijn. Bijvoorbeeld diensten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van de Flora- en Faunawet, de Natuurbeschermingswet of allerlei milieuwetgeving. De resultaten hiervan worden meestal verwerkt in een voorontwerpbestemmingsplan. Voor het grensgebied is het Traktaat van Meppen uit 1824 van belang, omdat hierin een bebouwingsvrije zone van ca. 378 meter aan weerszijden langs de grens wordt geregeld. Verder is het Grensverdrag van kracht. Voor wat betreft de plaatsing van windmolens vloeien verdere beperkingen vooral voort uit de milieuregelgeving.
Normatief voor het plannen van gebieden voor WEI is o.m. de richtlijn van het Nedersaksische ministerie van Binnenlandse Zaken van 11.06.1996. Deze richtlijn was in eerste instantie bedoeld voor de districten als de verantwoordelijken voor de regionale planning. Ze werd daarna echter ook geldende norm voor de bestemmingsplannen. De daar aangegeven afstanden zijn richtwaarden, waarvan in gegronde uitzonderingsgevallen in het kader van de gemeentelijke afweging kan worden afgeweken. In hoeverre de gemeenten speelruimte hebben voor gezichtspunten van voorzorg, is momenteel juridisch nog niet duidelijk gesteld. Langs de staatsgrens Duitsland / Nederland is op de grond van het traktaat van Meppen van 1824 nog een verdere richtwaarde in de bestemmingsplannen vast komen te staan. Op grond hiervan wordt aan weerszijden van de grens een gebied van ca. 378 m vrijgehouden van bebouwing. In het kader van goed nabuurschap wordt deze afstand in de afweging als een openbaar belang van groot gewicht opgenomen. Mogelijke conflicten ten aanzien van het ontstaan van lawaai, schaduw en verdere uitstoot moeten reeds op het bestuursvlak van de Flächennutzungsplan afgehandeld worden en in de afweging opgenomen. Daarbij is het op het vlak van het Bebauungsplan voldoende wanneer in een getypiseerde beschouwing het positieve resultaat van de Umweltverträglichkeitsprüfung in principe wordt aangegeven. Een afsluitend onderzoek van de materiële toelaatbaarheid kan uiteindelijk pas in het kader van de vergunningsprocedure met kennis van het concrete type installatie plaatsvinden. Voorzover Flora, Fauna, Habitat-gebieden of Europese vogelreservaten door de planning duidelijk benadeeld zouden kunnen worden, is een aparte Umweltverträglichkeitsprüfung vereist volgens de Federale Wet Vogelbescherming . De verdere materiële, aan het milieu gerelateerde, rechtsvoorschriften worden nog afzonderlijk onder punt 4. UVP uitgelegd.
2.7. Rechtsbescherming Tegen het goedkeuringsbesluit van het bestemmingsplan kan beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Omdat het goedkeuringsbesluit in beginsel in werking treedt met
2.7. Mogelijkheden van rechtsbescherming 2.7.1. Publiekrechtelijke bescherming door de wet bij het Flächennutzungsplan
12
ingang van de dag nadat de beroepstermijn afloopt, is tevens de mogelijkheid opgenomen om bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State een voorlopige voorziening, bijvoorbeeld schorsing, te vragen.
Door de uitsluitend bestuurlijk bindende kracht van het Flächennutzungsplan hebben burgers, om het even aan welke kant van de grens, géén rechtsbescherming. 2.7.2. Publiekrechtelijke bescherming Bebauungsplan
Een directe mogelijkheid om de inhoud van een Bebauungsplan door de rechtbank te laten onderzoeken, bestaat door het instrument van het proces voor Normenkontrollklage (normencontrole) volgens § 47 van de Verwaltungsgerichtsordnung (VwGO), bestuursrechtsorde. Bevoegd voor de Bebauungspläne van gemeenten in Nedersaksen is het Oberverwaltungsgericht Niedersachsen (hoog administratief gerechtshof) met zetel in Lüneburg. Een preliminaire procedure is hierbij niet voorzien. Een petitum moet op z`n laatst twee jaar na het inwerkingtreden van het Bebauungsplan worden ingediend. Bevoegd voor het aanhangig maken van een rechtszaak is iedere natuurlijke of rechtspersoon die kan aantonen, door het Bebauungsplan in eigen rechten te zijn aangetast. Dit geldt ook voor gemeenten en burgers uit buurlanden. Het Bebauungsplan (evenals het Flächennutzungsplan) kan echter ook indirect door een rechtbank worden gecontroleerd, wanneer dit het uitgangspunt is voor bouwvergunningen of afwijzingen die op hun beurt met eis tot vernietiging of verplichting kunnen worden aangegrepen. Bevoegd zijn voor het district Leer de administratieve rechtbank Oldenburg, voor de districten Eemsland en Grafschaft Bentheim de administratieve rechtbank Osnabrück. De beslissingen van de bestuursrechtbanken zijn steeds beslissingen voor individuele gevallen en hebben daardoor geen directe gevolgen voor vergelijkbare gevallen. Niet iedere door een rechtbank vastgestelde rechtsfout van een plan leidt direct tot nietigheid, in vele gevallen kan het plan gerectificeerd dan wel gecorrigeerd worden., resp. de fout hoeft niet in overweging te worden genomen, volgens § 214 bouwwet. 2.7.3. Civiele acties
Publiekrechtelijke rechtszaken en civiele acties moeten zowel wat de rechterlijke bevoegdheid betreft als ook met betrekking tot de titel voor aansprakelijkheid individueel worden behandeld.
13
Civiele acties kunnen op het niveau van Bebauungspläne ontstaan, wanneer het totstandkomen van een Bebauungsplan met juridische fouten een aantasting van de ambtsplicht volgens § 839 Bürgerliches Gesetzbuch - burgerlijk wetboek - (BGB) inhoudt, d.w.z. wanneer in uitoefening van een openbaar ambt door eigen schuld aan een ambtsplicht, zoals b.v. de eis van rechtvaardig afwegen, niet wordt voldaan en daardoor schade ontstaat.
14
3. Vergunningen A. Woningwet (Ww)
3.1. De bouwvergunning De Woningwet verbiedt het bouwen zonder of in afwijking van een bouwvergunning die wordt verleend door de gemeente. Onder bouwen wordt verstaan het realiseren van een bouwconstructie van een zekere omvang die plaatsgebonden is. Een uitzondering op de vergunningplicht wordt gemaakt voor een uitdrukkelijk in de Woningwet aangewezen categorie, de zogenoemde vergunningvrije bouwwerken. Windmolens zijn echter bouwvergunningplichtig.
3. Bouwvergunning /vergunning volgens het Bundesimmissionsschutzgesetz (wet tegen uitstoot van gevaarlijke stoffen) (BImSchG) 3.1. De bouwvergunning Voor 1 à 2 windturbinen-installaties wordt geen vergunningsprocedure volgens het Bundesimmissionsschutzgesetz uitgevoerd, maar wordt volstaan met een bouwvergunningsprocedure volgens de bouwvoorschriften van Nedersaksen (NBauO). Voor bouwvergunningen zijn de districten en de niet districtgebonden steden verantwoordelijk. Inspraak wordt geregeld volgens de bouwvoorschriften.
3.2. De procedure 3.2. BImSchG vergunning, vereenvoudigde procedure: Het systeem van de Woningwet gaat er van uit dat als sprake is van toepasbaarheid van een van de in de wet genoemde weigeringsgronden de bouwvergunning moet worden geweigerd. In alle andere gevallen moet de bouwvergunning in beginsel worden verleend door de gemeente. Alleen Europese regelgeving zou nog aan de verlening van de bouwvergunning in de weg kunnen staan. De gemeente moet binnen 13 weken een besluit nemen op de aanvraag om bouwvergunning. Deze termijn kan worden verdaagd. Een van de redenen om een bouwvergunning te weigeren is dat het bouwplan in strijd is met het bestemmingsplan. De aanleg van een windmolenpark of een solitaire windmolen moet door het bestemmingsplan uitdrukkelijk worden toegestaan. Ook strijdigheid met het Bouwbesluit (Rijk) en/of de bouwverordening (gemeente) leidt tot weigering van de bouwvergunning. In de Woningwet wordt de coördinatie geregeld tussen de bouwvergunning en andere vergunningen, zoals een milieuvergunning. Deze regeling houdt in dat de uiteindelijke besluitvorming over de verlening van een bouwvergunning pas kan plaatsvinden op het moment dat er duidelijkheid bestaat over het al dan niet verlenen van een milieuvergunning.
Voor windparken met 3 tot 5 windturbine-installaties wordt de vergunningsprocedure volgens § 19 van het Bundesimmissionsschutzgesetz in een vereenvoudigde procedure uitgevoerd, wanneer er geen milieueffectrapportage moet worden uitgevoerd. (§2 lid 1 punt 1a evenals annex nr. 1 punt 1,4 van de 4de BImSchG). Voor vergunningen volgens het BImSchG zijn de districten en niet districtgebonden steden verantwoordelijk (bouwstart binnen 1 jaar, in gebruikname binnen 2 jaar). 3.2.2. BImSchG vergunning, formele procedure
Voor windparken met 6 of meer windenergieinstallaties wordt de vergunningsprocedure volgens § 10 van het BImschG uitgevoerd (§2 lid 1 punt a evenals annex nr. 1 punt 1.6 van het 4de BImschV). Voor windparken met 3 à 5 windenergie-installaties wordt de vergunningsprocedure volgens § 10 van het Bundesimmissionsschutzgesetz uitgevoerd, wanneer een milieueffectrapportage uitgevoerd moet worden (§ 2 lid 1 punt 1a evenals annex nr. 1 punt 1.6 van de 4de BImschV). Voor vergunningen volgens BImSchG zijn de districten en de niet districtgebonden steden verantwoordelijk. Deze omvatten tegelijk de bouwvergunning (bouwstart binnen 1 jaar, in gebruikname binnen 2 jaar). Naast de gebruikelijke overheidsinspraak vindt ook een procedure
15
van publieke inspraak plaats. Binnen een periode van één maand, waarin de documenten voor de aanvraag ter inzage worden gelegd kunnen schriftelijke bezwaren tegen het voornemen worden ingediend. De bezwaren dienen daarna met de aanvragende en de bezwaarmaker te worden besproken en daarna wordt er een beslissing genomen. Wanneer het project aanzienlijke effecten op een ander land kan hebben of wanneer een land dat mogelijk aanzienlijke gevolgen zal ondervinden, erom verzoekt, worden volgens § 11a van de 9de BImSchV de door het andere land daarvoor aangewezen instanties daarover gehoord. Deze vergunningen volgens BImSchG worden van overheidswege bekendgemaakt (met vermelding van rechtsmiddelen). 3.3. Rechtsbescherming Tegen het besluit over de bouwvergunning kan binnen 6 weken bezwaar worden gemaakt door belanghebbenden bij de gemeente (heroverweging). Ondanks het instellen van bezwaar kunnen de bouwwerkzaamheden doorgaan. Dit is anders indien schorsing van de bouwvergunning bij de rechter is gevraagd en deze de schorsing heeft toegewezen. De heroverweging kan worden aangevochten bij de rechtbank, sector bestuursrecht. Uiteindelijk kan het vonnis van de rechtbank aan de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State ter beoordeling worden voorgelegd. B. Wet milieubeheer (Wm)
3.4. Milieuvergunning of melding Voordat een windmolenpark kan worden gerealiseerd moet naast de eerder vermelde bouwvergunning ook een milieuvergunning zijn afgegeven of een zogenoemde melding op grond van de Wet milieubeheer zijn gedaan. Deze wet gaat uit van een integrale benadering van de milieuproblematiek. Ten aanzien van bedrijven wordt in stappen bepaald of een vergunning benodigd is. In de eerste plaats moet worden nagegaan of er sprake is van activiteiten die onder de Wet milieubeheer valt. Dit staat aangegeven in het Inrichtingen en vergunningenbesluit (Ivb) van de wet.
3.3. Rechtsmiddelen Het maken van bezwaar tegen de vergunning heeft opschortende werking. De vergunning verlenende instantie of instantie van tegenspraak kan op aanvraag van een derde partij de instandhouding van de vergunning bepalen zodat de bouwwerkzaamheden verder kunnen gaan.
16
Het Ivb regelt tevens welke gegevens de aanvrager bij de aanvraag om een milieuvergunning dient te verstrekken en wie bevoegd gezag (meestal gemeente en provincie) is. Is er sprake van een bedrijfsmatig karakter van de activiteiten, dan moet vervolgens worden geïnventariseerd of het bedrijf onder een Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) valt. Indien dit zo is volstaat een melding. De rest van de Wet milieubeheer is niet meer van toepassing. Mocht het bedrijf echter niet aan een of meer voorwaarden gesteld in de AMvB voldoen, is er sprake van een vergunningplicht en moet een milieuvergunning worden aangevraagd. Voor windmolens is de AMvB “Voorzieningen en installaties” van belang. Hierin worden de volgende eisen gesteld. Indien de afstand tussen een afzonderlijke windturbine en de dichtstbijstaande woning of andere geluidsgevoelige bestemming, tenminste vier maal de ashoogte bedraagt en het gezamenlijke vermogen minder is dan 15 MW, dan is de AMvB van toepassing en kan worden volstaan met een melding, zodat een milieuvergunning niet benodigd is (zie ook onder D). In alle andere gevallen waarin sprake is van een bedrijfsmatig geëxploiteerd windmolenpark moet een milieuvergunning zijn verleend. 3.5. Procedure De procedure voor een milieuvergunning verloopt in grote lijnen als volgt. Binnen 12 weken na ontvangst van een vergunningaanvraag moet het bevoegd gezag een ontwerpbesluit naar de aanvrager verzenden. Binnen 2 weken moet de kennisgeving van het ontwerpbesluit worden gepubliceerd en bekend gemaakt. Het ontwerpbesluit ligt gedurende 4 weken ter inzage. Wettelijke adviseurs moeten tijdens deze ter inzage ligging hun advies uitbrengen en ook derden kunnen bedenkingen indienen. Binnen 6 maanden na ontvangst van de aanvraag moet een definitieve beschikking zijn opgesteld en er openbaar kennis van zijn gegeven. 3.6. Rechtsbescherming De verleende milieuvergunning ligt gedurende 6 weken ter inzage. Gedurende die termijn kunnen belanghebbenden bezwaar maken. Indien bezwaren zijn ingediend wordt na een heroverweging een besluit genomen door het bevoegd gezag. Binnen 6 weken kan bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State tegen het nieuwe besluit beroep worden ingesteld.
17
4. Milieueffect rapportage (MER) Een MER is een openbaar document waarin zo objectief mogelijk is beschreven welke milieu-effecten te verwachten zijn wanneer een bepaalde activiteit wordt ondernomen. Doel is om het belang van het milieu een volwaardige plaats in de besluitvorming te doen toekomen. Het besluit waarvoor de m.e.r.-(beoordeling)plicht dan geldt, is de vaststelling van het ruimtelijk plan dat als eerste in de mogelijke oprichting, wijziging of uitbreiding voorziet, dan wel, bij het ontbreken daarvan, de besluiten waarop afdeling 3.5 van de Algemene wet bestuursrecht en afdeling 13.2 van de wet (milieubeheer) van toepassing zijn. 4.1. Onderwerp van de MER In een MER worden de gevolgen van een windmolenpark op de mensen, de dieren en het landschap beoordeeld.
4.2. Doel van de MER Een MER is er op gericht te garanderen dat aan het milieubelang een volwaardige plaats in de besluitvorming toekomt.
4.3. MER-plicht Er zijn m.e.r.-plichtige activiteiten. In dit geval moet bij de voorbereiding van bepaalde besluiten altijd een milieueffectrapport worden gemaakt. Er kan hierbij gedacht worden aan de aanleg van een bedrijfsterrein, winning van oppervlaktedelfstoffen enzovoort. In het Besluit milieueffectrapportage 1994, onderdeel C staat een overzicht van de activiteiten. 4.4. MER-beoordelingsplicht Er zijn m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten. (onderdeel D Besluit milieueffectrapportage 1994). Voor deze activiteiten en besluiten geldt dat het bevoegd gezag een procedure moet doorlopen om te kunnen beoordelen of, gezien de (bijzondere) omstandigheden waaronder de activiteit wordt ondernomen, een MER moet worden gemaakt. Het uit-
4. Umweltverträglichkeitsprüfung – UVP De UVP is onzelfstandig onderdeel van andere vergunningsprocedures. Een UVP kan ook binnen het kader van een ruimtelijke ordening procedure of een procedure voor bouwtoezicht en planning plaatsvinden.Een op zich zelf staande milieuvergunning kent het Duitse recht niet.
4.1. Voorwerp van het onderzoek: Bij een UVP worden de effecten van windturbinenparken op mensen, dieren en het landschap bijzonder intensief in ogenschouw genomen. Effecten op planten, bodem, water, lucht, klimaat, culturele goederen en andere zaken spelen een meer secundaire rol. 4.2. Doel van de UVP: De UVP geeft aan de instantie die over de procedure beslist, waardevolle adviezen over de algemene effecten van een project en de onderlinge wisselwerkingen daarvan. De UVP beslist niet over de toelaatbaarheid van een windpark. Deze beslissing wordt genomen door de vergunning verlenende instantie met inachtneming van de uitspraken van de UVP. 4.3. Verplichte rapportage Volgens bijvoegsel 1. cijfer 1.6, van de “Gesetz über die Umweltverträglichkeitsprüfung” UVPG (wet op de M.E.R.) van 27.07.2001 (omzetten van de Europese richtlijn 97/11/EG) moet voor windturbinenparken met 20 en meer windturbinen-installaties een Umweltverträglichkeitsprüfung worden uitgevoerd. 4.4. Vooronderzoek in bepaalde gevallen: Bij 6 tot 19 installaties dient in een algemeen vooronderzoek, gezien de karakteristieke eigenschappen van de installatie en de geplande locatie, de noodzakelijkheid van een MER vastgesteld te worden. Bij 3 à 5 installaties wordt slechts de locatie op geschiktheid onderzocht. Dit vooronderzoek vindt plaats op grond van vastgelegde criteria. De beslissing over
18
gangspunt van de m.e.r.-beoordelingsprocedure is dat voor m.e.r.-beoordelingsplichtige activiteiten GEEN MER behoeft te worden gemaakt, tenzij er bijzondere omstandigheden zijn die dit wel noodzakelijk maken. Deze bijzondere omstandigheden zijn omschreven in artikel 7.8b, 4e lid van de Wet milieubeheer.
de noodzakelijkheid van een M.E.R. wordt genomen door de vergunning verlenende instantie.
Voor het realiseren van een windmolenpark met een gezamenlijk vermogen van 10 megawatt per jaar of meer, of 10 molens of meer geldt op grond van onderdeel D van het Besluit een beoordelingsplicht. Een MER-plicht voor deze gevallen, zou door een provincie kunnen worden opgelegd via een Provinciale Milieuverordening. 4.5. Procedure De initiatiefnemer formuleert in grote lijnen zijn voorgenomen activiteit. Het bevoegd gezag beoordeelt of er sprake is van een MER-plicht of een MERbeoordelingsplicht. Vervolgens wordt besloten of het initiatief doorgezet wordt, waarna een startnotitie bekend wordt gemaakt en ter inzage gelegd. Ook worden wettelijke adviseurs om advies gevraagd. Na inspraak, advisering en overleg stelt het bevoegd gezag de richtlijnen vast voor de inhoud van het MER. Op basis van deze richtlijnen wordt een MER opgesteld en ingediend bij het bevoegd gezag. Deze moet zich binnen zes weken uitspreken over de aanvaardbaarheid van het MER. Indien het MER aanvaardbaar is, wordt het tezamen met de MER-aanvraag bekendgemaakt. Na publicatie kunnen wettelijke adviseurs hun advies uitbrengen en ook insprekers kunnen hun mening geven. De Commissie MER toetst het rapport op volledigheid en juistheid aan de hand van de wet en richtlijnen. Tevens worden bij de toetsing de tijdens de inspraak ingebrachte opmerkingen en resultaten van de advisering betrokken. Binnen 5 weken na afloop van de inspraaktermijn wordt een advies aan het bevoegd gezag uitgebracht. Laatstgenoemde moet een gemotiveerd ontwerp-besluit op de aanvraag nemen. Deze MER-procedure, voor zowel de landelijke als de provinciale MER-plicht, duurt al gauw 9 tot 12 maanden. Beroep tegen de uitkomst van de MER-procedure vindt plaats via beroep tegen het MER-plichtige besluit (bijvoorbeeld het bestemmingsplan of de milieuvergunning). Tenslotte vindt een evaluatie plaats, waarin de voorspelde effecten worden vergeleken met de werkelijk optredende effecten. Indien noodzakelijk neemt het bevoegd gezag aanvullende maatregelen.
4.5. Procedure • Openbare inspraak De vergunning verlenende instantie maakt het project bekend in het ambtelijke orgaan voor publicatie en in de lokale dagbladen, wanneer de documentatie voor de aanvraag volledig is. De aanvraag en de documentatie worden na de bekendmaking een maand lang in het openbaar ter inzage gelegd. Tot twee weken na afloop van de periode van inzage kunnen schriftelijke bezwaren tegen het project worden geuit (§10 lid 3 BImSchG). Na afloop van de tijd voor bezwaren houdt de vergunning verlenende instantie beraad met de aanvrager en de bezwaarmakers over de bezwaren. Volgens § 21a van de BImSchV 9 wordt de beslissing over de aanvraag in openbaar bekend gemaakt.
19
4.6. Grensoverschrijdende participatie Indien het voornemen aanmerkelijke gevolgen in de naastliggende staat heeft, kan of indien een staat, die mogelijk door het voornemen aanmerkelijke gevolgen ondervindt, daar uitdrukkelijk om vraagt, wordt overeenkomstig de op 10 september 1997 van kracht geworden ESPOOconventie de andere staat betrokken bij de procedure.
4.6. Grensoverschrijdende inspraak Wanneer een UVP plichtig plan aanzienlijke uitwerkingen op het milieu van een ander land kan hebben, of wanneer het land, dat mogelijk door de uitwerkingen aanzienlijk wordt getroffen, daarom verzoekt, wordt overeenkomstig de ESPOO-conventie die op 10.09.1997 van kracht is geworden een milieueffectrapportage uitgevoerd. Details van de procedure zijn geregeld in het ontwerp “Aanbeveling voor de grensoverschrijdende milieueffectrapportage tussen het Koninkrijk der Nederlanden, de Bondsrepubliek Duitsland, de deelstaat Nedersaksen en de deelstaat Noordrijn-Westfalen “ van 1995 en in de “Grondbeginselen voor de uitvoering van de grensoverschrijdende UVP in het Nederlands - Duitse grensgebied” van mei 2002. In het kader van de grensoverschrijdende UVP vindt de inspraak door overheden, andere bureaus en het publiek in het buurland op dezelfde manier en op hetzelfde tijdstip plaats als in het land, waar de maatregel is gepland.
4.7. Overige relevante milieuregelgeving
4.7. Verdere wettelijke voorschriften
4.7.1. Geluidsregelgeving voor inrichtingen.
4.7.1. Geluid
De volgens de Wet milieubeheer vergunningplichtige activiteiten worden getoetst aan de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening. In deze handreiking worden grenswaarden en richtwaarden gehanteerd voor de geluidsbelasting van woonbebouwing. Bij vergunningverlening worden zowel de piekgeluiden als de equivalente geluiden beoordeeld. Daarnaast wordt het referentieniveau1) van het omgevingslawaai gedefinieerd, dat moet worden gebruikt voor de beleidsafweging ten aanzien van de toegestane geluidbelasting. De Handreiking maakt ten aanzien van richt– en grenswaarden onderscheid tussen bestaande en nieuwe situaties. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen dagwaarden, avondwaarden en nachtwaarden. In de eerste instantie moet de situatie worden getoetst aan de aanbevolen richtwaarden. De richtwaarden voor de verschillende omgevingstypen zijn aangegeven in tabel 1. Een overschrijding van de richtwaarde is mogelijk tot het referentieniveau van het omgevingsgeluid. Ten slotte
Normatief voor de beoordeling van de geluidsuitstoot is de “Technische Anleitung Lärm” (technische aanleiding geluidshinder) die bindend is voor de vergunning verlenende instanties. De TA geluidshinder legt afhankelijk van de te beschermen waarde van de verschillende bouwgebieden maximale imissiewaarden vast, gedifferentieerd voor dag en nacht. De richtwaarden voor de beoordeling van geluidsniveaus bedragen voor emissiepunten buiten gebouwen:
) Het referentieniveau wordt omschreven als het hoogste van twee niveaus; 1) het L95-niveau (het niveau van het omgevingsgeluid dat 95% van de tijd wordt overschreden), 2) en het optredende equivalente geluidsniveau door het wegverkeer, verminderd met 10 dB. 1
a) in industriegebieden b) in bedrijfsgebieden
70 dB (A) overdag 65 dB (A) ` s nachts 50 dB (A) c) in kern, dorp en gemengde gebieden overdag 60 dB (A) `s nachts 45 dB (A) d) in algemene woongebieden en woonwijken aan de stadsrand overdag 55 dB (A) `s nachts 40 dB (A) e) in pure woongebieden overdag 50 dB (A) `s nachts 35 dB (A)
20
is een overschrijding van het referentieniveau van het omgevingsgeluid mogelijk tot een maximum waarde hetgeen in sommige gevallen toelaatbaar kan worden geacht op grond van een bestuurlijk afwegingsproces. De maximale grenswaarden zijn voor bestaande situaties anders dan voor nieuwe situaties. Dag avond 7-19 uur 19-23 uur Landelijke omgeving 40 35 Rustige woonwijk weinig verkeer 45 40 Woonwijk in de stad 50 45 Tabel 1: Richtwaarden voor woonomgeving
Nacht 23-7 uur 30 35 40
De laatste jaren wordt in de rechtspraak er van uit gegaan dat altijd het referentieniveau van het omgevingsgeluid moet worden bepaald, waaraan de gevraagde geluidsbelasting moet worden getoetst. Dit referentieniveau fungeert als richtwaarde voor de toetsing. In de praktijk betekent dit dat de aanwezige akoestische situatie door de komst van een bedrijf niet of nauwelijks mag worden verslechterd.
f) in kuurgebieden, voor ziekenhuizen en inrichtingen overdag 45 dB (A) ´s nachts 35 dB (A) (dags 6.00 uur tot 22.00 uur; nachts 22.00 uur tot 6.00 uur) De karakterisering van de gebieden en inrichtingen volgt uit hetgeen vastgelegd is in het Bebauungsplan van iedere gemeente. Andere in Bebauungsplänen vastgelegde gronden en gebieden en inrichtingen waarvoor niets is vastgelegd, moeten volgens nr. 6.1 in overeenstemming met de noodzakelijke mate van bescherming worden beoordeeld. In de rechtspraak wordt hierbij erkend dat voor woonhuizen in de buitenwijken dezelfde richtwaarden voor uitstoot gelden als voor dorpsgebieden. Dat betekent dat de in het bestemmingsplan van de betrokken gemeente vastgelegde woongebieden een hogere mate aan recht op bescherming tegen geluidsemissies hebben dan woonhuizen aan de rand van de bebouwde kom. Daaraan ligt de gedachte ten grondslag dat de rand van de bebouwde kom in principe vrij van bebouwing dient te worden gehouden en slechts voorbehouden dient te blijven aan (eventueel ook geluidsintensief) bouwgebruik dat daarvan afhankelijk is.
Algemene Maatregel van Bestuur (AMvB) 4.8.2. Slagschaduw
De verschillende AMvB’s met vergunningvervangende algemene regels kennen wisselende geluidsgrenswaarden. Sommige AMvB’s gaan uit van 50 dB(A) bij woningen. Andere AMvB’s gaan uit van waarden op vaste afstanden. De AMvB “Voorzieningen en installaties” kent een dynamische normering die afhankelijk is van de windsnelheid. Uitgaande van een bepaalde mate van hinderlijkheid, uitgedrukt in gebruikelijke geluidsgrenswaarden worden bij hogere windsnelheden hogere geluidsniveaus toegestaan. Dit wordt tot uiting gebracht in de zogenaamde WindNormCurve, die geïnterpreteerd moet worden als de gecorrigeerde norm- of grenswaarde bij hogere windsnelheden. Een bedrijf moet bij het bevoegd gezag een melding doen om onder de werkingssfeer van de AMvB te komen. Het bevoegd gezag heeft de mogelijkheid om bij acceptatie van een melding aanvullende geluidsvoorschriften opnemen. Uit een onderzoek van de Rijksuniversiteit Groningen is gebleken dat de windnormcurve met name in de avond en nacht geen recht doet aan de feitelijke situatie. Volgens waarnemingen kan het op circa 100 meter hoogte door atmosferische omstandigheden tot 2,6 keer harder waaien. Dit heeft tot gevolg dat de geluidsproductie tot 18 dB hoger kan zijn dan in theorie wordt aangenomen. Ook wordt in het rapport melding gemaakt
Bindende grenswaarden voor de toelaatbare duur van slagschaduw door de rotorbladen bestaan in Duitsland niet. In de vergunningspraktijk wordt ervan uitgegaan dat bij een maximale slagschaduwduur van 30 dagen / jaar en 30 minuten / dag geen ondraaglijke hinder bestaat. Topografische hindernissen, de effectieve duur van zonneschijn evenals de positie van de WEI gerelateerd aan de windrichting, blijven hierbij buiten beschouwing. 4.8.3. Verdere uitstoot
Voor verdere uitstoot, zoals trillingen van de grond, lichtreflexen (discoeffect) bestaan geen grenswaarden. Met inachtneming van de uit 2.6.1 en 2.6.3 resulterende eisen worden normaal gesproken ook verdere ontoelaatbare uitstootwaarden vermeden.
21
van een constante dreun die tot op grote afstand hoorbaar is. Als mogelijke verklaring voor dit impulseffect wordt het gelijktijdig passeren van wieken van de masten van meerdere molens genoemd. De uitkomst van het onderzoek heeft (nog) niet geleid tot aanpassing van de regelgeving. 4.8.2. Slagschaduw
Slagschaduw is de schaduw die wordt veroorzaakt door de ritmisch draaiende wieken van een windturbine. Er is alleen sprake van slagschaduw als de zon op de wieken schijnt. Een lage zonnestand en fel zonlicht versterken de slagschaduw. Verder zijn zaken als windkracht, windrichting, en de hoogtestand van de zon van invloed. Als gevolg van slagschaduw treedt er met het passeren van de wieken een wisseling van lichtsterkte op. In de AMvB Voorzieningen en Installaties wordt er van uit gegaan dat een maximale slagschaduw van gemiddeld 5 uur en maximaal 21 uur per jaar acceptabel is. Slagschaduwhinder kan overigens door het treffen van maatregelen worden verminderd. 4.8.3. Veiligheid
Voor het Handboek Risicozonering Windturbines zijn faalkansen van diverse onderdelen van windturbines bepaald. Falen van een windturbine kan veroorzaakt worden door het afbreken van een (deel van) het rotorblad, afbreken van de gehele toren bij de torenvoet, het neerstorten van de gondel en/of de rotor, alsmede het neerstorten van onderdelen vanuit de gondel. Inmiddels is een Europese norm verschenen (IEC 61400-2), alsmede de Nederlandse voornorm (nvn 11400-2). Bij windturbines die aan deze specificaties voldoen, worden de gevaaraspecten zoveel mogelijk beheerst.
22
5. Schadevergoedingsregelingen a. schadevergoeding bij rechtmatig overheidshandelen
Een aantal wetten kent een eigen regeling voor schade die ontstaat door het handelen van de overheid bij de rechtmatige uitoefening van zijn taak (bijvoorbeeld artikel 49 Wet op de Ruimtelijke Ordening). Ook bestaat de mogelijkheid dat de overheid in dit geval een schadevergoedingsregeling in het leven roept (de zogenaamde bestuurscompensatie). Het betreft dan handelingen van de overheid die passen binnen de kaders die door de wet worden gesteld. Er is geen sprake van overtreding van regels door de overheid, maar van overheidshandelingen die een algemeen belang beogen te behartigen. Voor een beperkte groep burgers kan dit handelen een benadeling opleveren. Deze benadeling wordt vergoed. b. schadevergoeding bij onrechtmatig overheidshandelen
Indien de overheid zich niet aan de regelgeving houdt of vergunningen heeft verleend die door de rechter zijn vernietigd en daardoor schade veroorzaakt, is er sprake van onrechtmatig handelen. Schade die hierdoor ontstaat moet worden vergoed.
5. Aansprakelijkheidsrecht In het Duitse aansprakelijkheidsrecht wordt een onderscheid gemaakt tussencompensatie resp. schadevergoeding voor rechtmatige (schadeveroorzakende) ingrepen in het eigendom en gebruiksrechten en - schadevergoeding bij onrechtmatige ingrepen. Op het niveau van de Bebauungspläne zijn in samenhang met windturbineninstallaties schadevergoedingseisen van de kant van betrokken derde partijen niet voorstelbaar. Volgens § 42 bouwwet kunnen vorderingen slechts voor hen ontstaan, die door de planning begunstigd worden, wanneer de gemeente de toelaatbaarheid van windenergie-installaties in het bebouwingsplan opheft of reduceert. Voorwaarde voor eisen tot schadevergoeding is de vaststelling dat een plan (2) of een vergunning (3) in strijd is met de wet, gedaan in het kader van een juridisch onderzoek. Basis voor de aansprakelijkheid is dan het in strijd zijn met de ambtsplicht volgens § 839 BGB (vgl. punt 2.7.3). Eisen tot schadevergoeding kunnen ook ten aanzien van de uitbater van een windpark ontstaan, wanneer deze in overtreding is ten aanzien van inhoud of verplichtingen en daarmee aan een derde partij schade berokkent.
23
6. Uitgever en algemene informatie:
6. Herausgeber und generelle Informationen:
Nederlands-Duitse Commissie voor de Ruimtelijke Ordening - Subcommissie Noord -
Deutsch-Niederländische Raumordnungskommission - Unterkommission Nord -
Provincie Groningen - Dienst Ruimte Fred Habraken Tel. 050 / 316 – 43 65 Fax 050 / 316 – 44 39 e-mail:
[email protected]
Bezirksregierung Weser-Ems Dezernat 201 – Landesentwicklung, Raumordnung Klaus Böttcher Tel. 0441 / 799 – 22 14 Fax 0441 / 799 6 22 14 e-mail:
[email protected]
Verdere informatie over de desbetreffende procedure van participatie: Provincie Drenthe - Dienst Ruimte en Water Wolter Werkman Tel. 0592 – 36 55 55 e-mail:
[email protected] Provincie Overijssel Tom Gronheid Tel. 038 – 425 25 25 e-mail:
[email protected] Internetadressen: www.vrom.nl www.infomil.nl
Weitere Informationen zu jeweiligen Genehmigungsverfahren: Stadt Emden Herr Fortmann – Tel. 04921 – 87 14 21) Landkreis Aurich Herr Schöne – Tel. 04941 – 16 261) Landkreis Leer Herr Rase – Tel. 0491 – 926 12 22) Landkreis Emsland Herr Tengen – 05931 – 44 15 09) Landkreis Grafsch. Bentheim Frau Thiesing – Tel. 05921 – 96 13 10
Internetadressen: Bundesministerium für Verkehr, Bau- und Wohnungswesen: www.bmvbw.de Raumordnung in Niedersachsen: www.raumordnung.niedersachsen.de
Doelstelling van de Duits-Nederlandse commissie voor ruimtelijke ordening is het, zich met de problemen van de ruimtelijke ordening in beide landen bezig te houden en de fundamentele gedachten uit te werken die voor beide landen van gelijke betekenis zijn, evenals de coördinatie van grootschalige vakkundige plannen en het afstemmen van individuele grensoverschrijdende of dicht bij de grens gelegen plannen die voor de ruimte als geheel van betekenis zijn.
Aufgabe der Deutsch – Niederländische Raumordnungskommission ist es, sich mit den Problemen der Raumordnung in beiden Ländern zu befassen und die Grundgedanken herauszuarbeiten, die für beide Staaten gleichermaßen von Bedeutung sind sowie die Koordinierung großräumiger Fachplanungen und Abstimmung raumbedeutsamer grenzüberschreitender oder grenznaher Einzelplanungen.
Deze informatie vindt u ook in het Internet onder: www.provinciegroningen.nl
Diese Informationen finden Sie auch im Internet unter www.bezirksregierung.weser-ems.de
Stand van januari 2004.
Stand Januar 2004
24
25
BIJVOEGSEL: OVERZICHT OVER HET PROGRAMMA VOOR RUIMTELIJKE ORDENING VAN NEDERSAKSEN OPSTELLING LANDES-RAUMORDNUNGSPROGRAMM NEDERSAKSEN
Juridische kwaliteit: - deel I wet § 6 (3) NROG - deel II verordening § 6 (4) NROG Verantwoordelijke Instantie: Nds. Ministerium für ländliche Räume, Ernährung, Landwirtschaft und Verbraucherschutz als hoogste planolo-gische instantie § 6 (1) eerste zin NROG, Procedure van Uitvaardiging: - bekendmaking van de algemene intentie van de plannen § 6 (1) tweede zin NROG, - uitwerking ontwerp - inspraakprocedures, discussie § 6 (2) NROG - politiek beraad Inspraakprocedures: - deelname van vertegenwoordigers van openbare belangen § 6 (2) NROG - geen deelname van het algemene publiek - grensoverschrijdende inspraak van het Rijk, de provincies en het DNROK § 2 (1) NROG Inwerkingtreden door: publicatie in het staatsblad voor wetten en verordeningen Nedersaksen Rechtsmiddelen: - instanties: procedure van normencontrole - Particulieren: geen rechtsmiddelen OPSTELLING REGIONALE RAUMORDNUNGPROGRAMME
Juridische kwaliteit: statuten van de gemeente (communaal recht) Instantie voor opstelling: district als verantwoordelijke voor regionale planologie § 8 (1) eerste zin NROG procedure: - bekendmaking van de algemene planologische doeleinden § 8 (1) NROG - uitwerking van een ontwerp - inspraakprocedures § 8 (2) eerste zin NROG - politiek beraad met besluit volgens statuten § 8 (3) eerste zin NROG - vergunning door districtsregering § 8 (3) NROG Inspraakprocedure: - deelname door vertegenwoordigers van het openbaar belang - geen deelname van particulieren (vooruitlopend op een verandering van het NROG wordt inspraak aanbevolen) - grensoverschrijdende inspraak van de aangrenzende provincies en de subcommissie Noord § 2 (1) NROG Inwerkingtreden door: publicatie § 8 (4) tweede zin NROG,
26
rechtsmiddelen: geen rechtsmiddelen OPSTELLING FLÄCHENNUTZUNGSPLAN EN BEBAUUNGSPLAN
1. Besluit tot o� (BauGB) 2. Vroegti� 3. Vroegtijdige bestuurlijke inspraak: § 4 bouwwetboek 4. Besluit tot openbaar ter inzage leggen en bekendmaking: § 3 lid 2 bouwwetboek 5. Openba� brengen. § 3 lid 2 bouwwetboek 6. Afweging van de openbare en particuliere belangen evenals de binnengekomen voorstellen en bezwaren: § 1 lid 5,6 bouwwetboek 7. Mededeling van de bezwaarhebbenden over de overwegingen van voor en tegen. § 3 lid 2 bouwwetboek 8. Statutair besluit bebouwingsplan, vaststellingsbesluit gebruiksvlekkenplan: § 10 bouwwetboek 9. Rechtsgeldig� (bebouwingsplan) BImSchG - VERGUNNING, FORMELE PROCEDURE
• Rechtshoedanigheid van de vergunning: administratieve procedure • Vergunningverlenende instantie: district, districtsvrije stad, grote zelfstandige stad • Toestemming van de gemeente: De gemeente mag de toestemming slechts uit de in het bouwwetboek genoemde redenen weigeren, b.v. wanneer het project in strijd is met de voorstelling van zaken in het bestemmingsplan. Als regel is het dagelijks bestuur (Verwaltungsausschuß) van de gemeente bevoegd, voorzover de gemeenteraad de beslissing niet aan zichzelf heeft voorbehouden. • Inspraak van instanties (§ 10 lid 5 BimSch): Rechtsgebied
• Bouwverordeningen • waterrecht • afvalrecht • uitstoot van gevaarlijke stoffen • bodembescherming • natuurbescherming • afweer van gevaren • veiligheid van apparaten • arbeidsveiligheid • vliegveiligheid • stedelijk bouwrecht • verdere instanties
Bevoegde instantie
instantie voor bouwtoezicht
district, districtvrije stad, grote zelfstandige stad
nationale arbeidsinspectie districtsregering en administratie van het militair gewest toestemming van de gemeente erkende natuurbeschermingsinstanties
27
• Openbare inspraak De vergunning ver� tatie voor de aanvraag volledig is. De aanvraag en de documentatie worden na de bekendmaking een maand lang in het openbaar ter inzage gelegd. Tot twee weken na afloop van de periode van inzage kunnen schriftelijke bezwaren tegen het project worden geuit (§10 lid 3 BimSchG). Na afloop van de tijd voor bezwaren houdt de vergunning verlenende instantie beraad met de aanvrager en de bezwaarhebbenden over de bezwaren. Volgens § 21a van BimSch wordt de beslissing over de aanvraag van overheidswege bekendgemaakt. • Grensoverschrijdende inspraak: Wanneer het project aanzienlijke effecten op een ander land kan hebben of wanneer een land dat mogelijk aanzienlijke gevolgen zal ondervinden, erom verzoekt, worden volgens § 11a van de 9de BimSchV de door het andere land daarvoor aangewezen instanties daarover gehoord. • Expertises, bewijzen Belang
Geluid
maatregel
geluidshinderexpertise/TA(technische aanwijzing)-geluid natuurbescherming, begeleidend plan voor landschapsbeheer, landschapsbeheer, avifaunistisch Maatregelen voor onderzoek, biologisch- ecologische compensatie en vervanging expertise, schaduw meteorologische expertise veiligheidstechniek, ijsverlies, vakkundige uitleg, beschrijving, blikseminslag bewijzen, expertises • Rechtsmiddelen De tegenspraak van � kan op aan� • Controle: De vergunnin� behulp van een ge� verbod van exploitatie worden uitgesproken. BimSchG Vergunning, vereenvoudigde procedure:
Voor windpar� vereenvoudigde procedure uitgevoerd, wanneer er geen milieu-effectrapportage moet worden uitgevoerd. (§2 lid 1 punt 1a evenals annex nr. 1 punt 1,4 van de 4de BimSchG). • Rechtshoedanigheid van de vergunning: als 3.1 • Vergunning verlenende instantie: als 3.1 • Inspraak van bestuur: als 3.1 (§ 73 NbauO) • Openbare inspraak: • Volgens § 21a �