‘Naoberschap Nu’ Onderzoek naar een systeem voor wederzijdse dienstverlening in Grolloo (Dr.)
Opgesteld in opdracht van de gemeente Aa en Hunze
Inhoudsopgave 1. 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6
Inleiding Kennismaking met Grolloo Projectinitiatief Doel van het project Aansluiting op het plattelandsbeleid Subsidieaanvraag ‘Naoberschap Nu’ Projectorganisatie
5. 5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
Dienstensystemen in beeld Vergelijken Vrijwillig of betaald Open of gesloten Schaal en omvang Facilitering Flexibiliteit en ontwikkeling
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Projectverloop Informatieavond Instelling werkgroep Naoberschap toen en nu Enquête Analyse dienstensystemen Keuze en uitwerking Rapportage
Servicecentrum Te Plak - Friesland De Steunstee - Groningen Seniores Priores - Westwoud (N-H) Dienstencheques - België LETS - Nederland Dorpscoöperaties - Nederland
3. 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Naoberschap toen en nu Analysekader Naoberschap in ‘autonoom dorp’ De verzorgingsstaat Naar nieuwe verhoudingen Een ‘bemiddeld woondorp’ Nieuwe volmachten ‘Community care’
4. 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9
Enquête Vragenlijst Steekproef Verspreiding Verzamelstaat gegevens Huidige dienstverlening Gewenste diensten Geen behoefte, geen aanbod Wel behoefte, wel aanbod Welke diensten?
6. 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6 6.7
Bouwstenen voor systeem Grolloo Vastgestelde behoefte Initiatiefnemer Organisatie Nieuwe sociale binding Instappen in bestaand systeem Samenwerking met andere organisaties Keuze voor LETS
7. 7.1 7.2 7.3 7.4 7.5 7.6 7.7 7.8
Stappenplan voor Grolloo Het Handboek LETS Initiatief Start van de dienstverlening Kerngroep Administratie Handig én leuk Facilitering Structuur versus flexibiliteit
Bronnen Colofon
1. Inleiding 1.1 Kennismaking met Grolloo Het dorp Grolloo ligt in het zuidelijk deel van de gemeente Aa en Hunze in Drenthe, een plattelandsgemeente met 25.000 inwoners. Grolloo zelf telt 773 inwoners (1-1-2009) en behoort daarmee tot de wat grotere onder de kleine dorpen. Het dorp ligt aan de provinciale weg N376 en is daarmee goed ontsloten naar Rolde (N33-A28/N34) in het noorden en naar Schoonoord en Noord-Sleen (N381) in het zuiden. Assen en Gieten zijn bovendien via routes binnendoor snel te bereiken. Er is een redelijk voorzieningenniveau. De PKN kerkgemeente (vroeger Hervormde Kerk), een Attent supermarkt, rijdende winkel, basisschool OBS ‘De Drift’, de horecaondernemingen Zalencentrum Hofsteenge en Eetcafé ‘Gerrie’, en dorpshuis ‘Het Markehuis’ met erachter de sportvelden van Sportvereniging Grolloo en Omstreken (SGO). In het dorpshuis is de peuterspeelzaal ‘Prugelstee’ ondergebracht. Verder vinden de meeste dorpsactiviteiten er plaats. In het dorp zijn verschillende MKB bedrijven gevestigd. Aan de westkant ligt het recreatiebedrijf ’De Berenkuil’ en in het buitengebied zijn enkele tientallen agrarische bedrijven actief. De Vereniging Dorpsbelangen Grolloo en Omstreken (VDGO) vertegenwoordigt ook de bewoners in de buurtschappen Vredenheim en Papenvoort, waar relatief weinig mensen wonen. Het verenigingsleven varieert van zang- en toneelgezelschappen, tot sportverenigingen en een jeugdsoos. Een beeld dat overeenstemt met andere dorpen. Grolloo kent geen eigen dorpsblaadje. Het blaadje van de SGO biedt ook ruimte voor berichten van andere verenigingen en de school. Het verschijnt wekelijks, maar wordt alleen verspreid onder SGO-leden en donateurs. De website www.grolloo.org van de VDGO geeft een uitgebreid overzicht van de activiteiten in het dorp. De website kent veel links naar andere verenigingen en initiatieven. Landelijk is Grolloo bekend van de band ‘Cuby and the Blizzards’. Zanger Harry Muskee woonde een lange tijd in het dorp en wordt geëerd met een standbeeld op de Voorstreek. Verder is Grolloo het geboortedorp van Egbert Streuer, twee maal kampioen zijspanrace bij de TT in Assen.
1.2 Projectinitiatief In een persoonlijk gesprek van de projectcoördinator van Stek en Streek met een bewoner van Grolloo in 2007 kwam een probleem van veel kleine dorpen aan de orde. Steeds meer mensen krijgen het ‘te druk’. Het is moeilijk om mensen bij activiteiten te betrekken, vrijwilligers te vinden en om nieuwe bestuursleden voor de verenigingen te vinden. Ook in het huishouden ervaren meer mensen de druk van het combineren van werk- en zorgtaken. De klacht is van alle tijden, maar er is het laatste decennia zeker sprake van verschuivingen in de tijdbesteding van mensen. Als gevolg van overheidsmaatregelen worden meer mensen betrokken bij de arbeidsmarkt. Er zijn meer mogelijkheden tot vrijetijdsbesteding en individuele ontplooiing, die mensen willen benutten (media, vakanties, sport, cursus). En tot slot zijn de sociale netwerken waarin mensen samenleven (wijk, kerk, werk, vereniging) aan corrosie onderhevig. Er wordt vaker en over grotere afstanden van woon- en werkplek veranderd. In een plattelandsdorp als Grolloo wordt het door de bewoner op de volgende manier ervaren: Er is een tekort aan schoonmaaksters en aan oppas voor de kinderen. Partners ervaren een toenemende druk op de uitvoering van huishoudelijke taken en zorg. Verenigingen kampen met een tekort aan vrijwilligers en bestuursleden. In meer algemene zin verschraalt ook het gevoel van saamhorigheid en wederzijds begrip. ‘Naoberschap’ is steeds minder vanzelfsprekend. Toch blijft er een behoefte aan bestaande en nieuwe diensten, waarvoor andere gegadigden dan ‘buren’ gevonden moeten worden. Dat gaat op een andere dan de traditionele manier. Een manier die ‘naoberschap’ een eigentijdse invulling en betekenis geeft. Vandaar de door de bewoner geopperde titel ‘Naoberschap Nu’ voor een op te zetten project rond deze problematiek.
1.3 Doel van het project Met het project ‘Naoberschap Nu’ wordt nagegaan hoe de wederzijdse hulp en zorg van vroeger in deze tijd kan worden georganiseerd. De ‘naoberschap’ wordt in ere gehouden maar zakelijker ingevuld. Dat gebeurt binnen de omstandigheden van het dorp Grolloo. Het projectinitiatief komt namelijk daar vandaan. Het doel van het project luidt aldus: Het opzetten van een netwerk van wederzijdse dienstverlening (servicecentrum), dat de (gezins)huishoudingen mogelijkheden biedt om werk- en zorgtaken evenwichtiger te combineren, en dat het verenigingleven en organisaties van Grolloo ondersteunt door bemiddeling bij vrijwilligersinzet. Er zijn dus twee domeinen. In beide domeinen valt op dat de ‘drukte’ het sterkst bij vrouwen gevoeld wordt. Binnen de (gezins)huishouding ligt de zorgtaak nog steeds het meest bij de vrouw, hoewel ook zij op de arbeidsmarkt actief is. Maar ook mantelzorgers zijn in de regel vrouwen. In scholen, peuterzalen en BSO’s zijn het bijna uitsluitend vrouwen (moeders) die met hun vrijwillige inzet de ondersteuning bieden. Voor het verenigingsleven lijkt het overigens minder op te gaan. Daar is de verdeling evenwichtiger of zijn juist de mannen oververtegenwoordigd (m.n. in bestuursfuncties). Een emancipatiepunt: de gelijkberechtiging van man en vrouw in de verdeling van werk- en zorgzaken is nog steeds actueel. Het begrip wederzijdse dienstverlening is ook van belang. Een systeem of netwerk moet bestaan uit zowel ‘vragers’ als ‘bieders’, maar er dient bij voorkeur ook rolwisseling te zijn: de ‘vrager’ van de ene dienst is ‘bieder’ van een andere dienst. Bij ‘naoberschap’ gaat het om min of meer noodzakelijke dienstverlening aan elkaar en de gemeenschap, niet om het inbrengen van klussen waar men zelf geen zin in heeft. Dat raakt aan het punt van de arbeidsmoraal en de vergoeding. Is het geoorloofd dat een ‘vrager’ bijvoorbeeld al het strijkwerk uitbesteed aan een ‘bieder’, om eigen (dure) tijd uit te sparen? Kan een vereniging met sterk teruglopend ledenaantal maar onbeperkt een beroep doen op het ‘naoberschap’ om haar activiteiten te blijven uitvoeren? Deze vragen komen aan de orde bij de uitgangspunten en uitwerking van het systeem.
1.4 Aansluiting op het plattelandsbeleid Met ‘naoberschap’ als trefwoord richt het project zich op de sociale- en sociaal-economische aspecten van de leefbaarheid in een Drents dorp. ‘Leefbaarheid’ wordt als breed begrip al decennia lang gebezigd in het plattelandsbeleid van provincie en gemeenten. In de Ontwikkelingsstrategie van het (oude) LEADER+ gebied Oost-Drenthe (2001) wordt bij de behandeling van het begrip leefbaarheid bijvoorbeeld ingegaan op de verandering in de sociale relaties van bewoners, die minder exclusief gericht zijn op het eigen dorp. Waar voorzieningen niet gemakkelijk bereikbaar zijn, wordt een beroep gedaan op het informele circuit (lees: ‘naoberschap’). Maar de trend van een afnemend voorzieningenniveau, toenemende vergrijzing en toenemende arbeidsparticipatie van vrouwen zorgde in 2001 al voor een weinig rooskleurig beeld voor de toekomst. Zeven jaar nadien (2008) wordt in Grolloo inderdaad vastgesteld dat het oude beroep op ‘naoberschap’ veel minder vanzelfsprekend gedaan wordt. Grolloo verkeert daarbij zelfs (nog) in een relatief gunstige positie, met een basisschool, een dorpshuis, een kleine supermarkt en een goede OV-verbinding naar Rolde en Coevorden. ‘Naoberschap Nu’ kan gezien worden als invulling van een punt uit het LEADER-actieplan 2001: het bevorderen dat vraag en aanbod op het gebied van kinderopvang en andere vormen van dienstverlening op elkaar worden afgestemd. Tegenwoordig is de LEADER-benadering opgenomen in het Europese Plattelandsontwikkelingsprogramma POP II, onder as-4. Voor ‘Naoberschap Nu’ zou met name Maatregel 413 ‘De leefkwaliteit op het platteland en diversificatie van de plattelandseconomie’ passend zijn. In 2007 is het LEADER+ gebied Oost-Drenthe echter opgehouden te bestaan. Het Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007-2013 (PMJP) kent een nieuwe gebiedsindeling. Het Nationaal Beek- en Esdorpenlandschap Drentsche Aa (NBEL) is daar één van, waarvan de begrenzing inmiddels naar het zuiden is verlegd. Grolloo ligt er nu ook in. ‘Naoberschap Nu’ sluit binnen het PMJP uitstekend aan op de beleidsopgave ‘Sociaal-economische vitalisering’, onder paragraaf ‘Verbetering van de leefbaarheid in plattelandsgebieden’
1.5 Subsidieaanvraag ‘Naoberschap Nu’ Stek en Streek zag goede mogelijkheden om tot een uitvoerbaar project te komen, te financieren met een subsidieaanvraag richting gemeente en provincie. In het najaar van 2007 verscheen al een eerste projectplan van de bewoner. Het uitwerken van het projectinitiatief tot een projectvoorstel verliep langs twee lijnen, maar niet zonder problemen. Een uitgewerkt projectvoorstel werd in medio 2008 voorgelegd aan de Vereniging Dorpsbelangen Grolloo en Omstreken (VDGO). Het project voorzag immers in de oplossing van problemen die het hele dorp aangingen. Het bestuur zag echter voor zichzelf geen taak weggelegd. Deels omdat ze de analyse niet onderschreef, deels omdat ze geen bestuurstijd wilde vrijmaken voor de begeleiding van het project. Schriftelijk liet het bestuur VDGO nog eens duidelijk weten dat zij op geen enkele wijze organisatorische- of financiële steun zou verlenen aan ’Naoberschap Nu’. De bewoner zag daarin aanleiding om zich uit het project terug te trekken. Stek en Streek besloot om wel door te gaan, er op vertrouwend draagvlak te zullen vinden onder de bewoners van Grolloo, ondanks de onthouding van steun door de VDGO. De subsidieaanvraag verliep moeizaam door een impasse in de vaststelling van het subsidiekader. Lange tijd bleef onduidelijk of er een aanvraag moest worden voorbereid op de provinciale projectregeling ‘Vitale Dorpen’ voor kleine leefbaarheidprojecten. Aanvankelijk keurde het Overlegorgaan NBEL (gebiedscommissie) het project ‘Vitale Dorpen’ nog goed op 1 november 2007, maar daarna werd het nog niet operationeel. Op 15 juni 2008 integreerde de provincie ‘Vitale Dorpen’ alsnog in de ‘Sociaal-economische vitalisering’ van het PMJP. Inmiddels was dus duidelijk geworden dat de VDGO steun aan het project zou onthouden. Wel was er steun binnen de gemeente voor ’Naoberschap Nu’ vanwege de goede aansluiting op haar WMO-beleid. De gemeente was ook bereid de vereiste cofinanciering te leveren. Stek en Streek werd gemandateerd de subsidieaanvraag PMJP voor te bereiden namens de gemeente als convenantpartij. Eind juni 2008 besloten zowel het College B&W van Aa en Hunze als het Overlegorgaan NBEL tot subsidiering van het project ‘Naoberschap Nu’. De provinciale beschikking volgde in oktober. Er kon worden gestart met de projectuitvoering.
1.6 Projectorganisatie Steeds is benadrukt dat het projectinitiatief uit Grolloo zelf is gekomen. Weliswaar is het één bewoner, maar deze verwoordt een algemeen ervaren problematiek. Dat het bestuur van de VDGO de analyse niet onderschrijft, vormt een deel van het probleem, zoals later in de rapportage zal blijken. Stek en Streek voert in principe alleen projecten uit in nauwe samenwerking met locale organisaties en bewoners. In het projectvoorstel is daarom uitgegaan van een projectuitvoering met een nog in te stellen plaatselijke werkgroep. Een werkgroep met afgevaardigden uit het verenigingsleven, de school, het dorpshuis enz. en gewone belangstellenden. Stek en Streek zorgt dan voor de coördinatie, het secretariaat en heeft een inhoudelijke inbreng bij de discussies. De gemeente Aa en Hunze levert een agendalid, dat op aanvraag tijdens vergaderingen informatie toelicht of een inbreng heeft. De projectuitvoering verloopt via een uitgewerkt stappenplan, dat in overleg met de werkgroep wordt vastgesteld. Bij de start bleek echter een werkgroep onhaalbaar (zie Projectverloop). Daarop is de werkwijze aangepast, waarbij de discussie binnen de werkgroep is omgezet naar extra literatuuronderzoek. Met het enige ‘werkgroeplid’ dat wel kon wel worden geworven is de enquête uitgevoerd en hebben daarna enkele inhoudelijke besprekingen plaatsgevonden. Buiten dit ‘werkgroeplid’ is bovendien gebruik gemaakt van twee jongeren uit Grolloo, voor de verspreiding van enquêteformulieren en bewonersbrieven. De informatievoorziening naar de bewoners verliep via korte aankondigingen en verslagen in het SGO-krantje, met daarin een verwijzing naar de projectinformatie op de website van Stek en Streek. Daar waren alle relevante documenten in te zien en te downloaden. Van de website www.grolloo.org is geen gebruik gemaakt, omdat deze site beheerd wordt door de VDGO.
2. Projectverloop 2.1 Informatieavond Op 26 januari ‘09 vond de aftrap van ‘Naoberschap Nu’ plaats met een informatieavond in dorpshuis ‘Het Markehuis’. Vooraf had er een uitgebreid artikel in De Schakel gestaan, een goed gelezen regionaal weekkrantje, en was er huis-aan-huis een uitnodiging rondgebracht. De opkomst van ongeveer twintig bewoners viel niet tegen. Na de projectpresentatie vond er een zaaldiscussie plaats. Een deel van de aanwezigen erkende de problematiek, maar gelooft ook in het zelfoplossend vermogen van het dorp. Een nieuw ‘systeem’ is niet nodig, men vindt elkaar vanzelf wel…. Vervolgens is in groepen een ruilsysteem voor diensten nagebootst in groepen van vier tot vijf personen. Dat leidde tot verrassende resultaten. Maar de scepsis bleef. 2.2 Instelling werkgroep Slechts één bewoner meldde zich aan op de informatieavond voor deelname aan de werkgroep. Alle aangeschreven verenigingen zagen er van af. Niet uit een negatieve houding, maar vooral vanwege het grote beslag dat al op hun besturen wordt gelegd. Een project kan er niet bij. Na een korte bezinning besloot Stek en Streek met het enige ‘werkgroeplid’ om het er toch op te wagen. De volgende stap betrof de voorbereiding van de enquête naar behoefte / aanbod van diensten. Mocht daarop te weinig respons komen, dan zou de projectuitvoering gestaakt worden. 2.3 Naoberschap toen en nu In de presentatie op de bewonersavond in januari werd het project al bezien tegen de achtergrond van veranderingen in de huishoudens en in de dorpssamenleving. Voorafgaand en parallel aan de uitvoering van de enquête is literatuuronderzoek verricht naar het ’naoberschap’ toen en nu. Vooral het analysekader van Dr. Frans Thissen, werkzaam bij de Universiteit van Amsterdam, bleek goed bruikbaar. Grolloo zit als zoveel andere dorpen in de overgang van ‘autonoom dorp’ naar ‘woondorp’. Het project ‘Naoberschap Nu’ is te zien als een initiatief vanuit en voor het ‘woondorp’, waarvan de bewoners zoeken naar nieuwe sociale verhoudingen in een zelfgekozen woonomgeving.
2.4 Enquête Na de periode ‘pas op de plaats’ is in de maanden mei en juni een enquête voorbereid en uitgezet naar de behoefte en het aanbod van diensten. Alleen met een geslaagde enquête had het zin om met het project door te gaan. Gelukkig bleek de respons bleek onverwacht hoog (69%) en daarmee gaf de enquête betrouwbare uitkomsten. De enquête is verwerkt in de zomervakantie en gepresenteerd op een bewonersavond in Het Markehuis op 31 augustus ‘09. Ondanks de hoge respons was de belangstelling voor de presentatie minimaal. Naar de oorzaak blijft het gissen. In de enquête hadden namelijk toch 25 personen aangegeven een behoefte / aanbod aan diensten te hebben en deze ook concreet benoemd. In het SGO-krantje is naderhand verslag gedaan. Alle geënquêteerden hebben eind september een samenvatting van de uitkomsten van de enquête ontvangen. 2.5 Analyse dienstensystemen Hoe kun je voor Grolloo het beste een systeem van wederzijdse dienstverlening inrichten? Om die vraag te beantwoorden is literatuur- en websiteonderzoek gedaan naar zes uiteenlopende dienstensystemen in dorpen. Ze verschillen onderling sterk in aanleiding, organisatie, schaal en aard van de dienstverlening en in het toekomstperspectief. 2.6 Keuze en uitwerking De dienstensystemen zijn beoordeeld op hun betekenis als bouwstenen voor een systeem in Grolloo, gegeven de studie van het ’naoberschap’ en de uitkomsten van de enquête. Uiteindelijk is gekozen voor het LETS systeem, maar met enkele elementen uit andere systemen. Vervolgens is dit verder uitgewerkt voor een nog te werven groep in Grolloo. 2.7 Rapportage In november is de concept rapportage ‘Naoberschap Nu’ afgerond en uiteindelijk op 11 februari ‘10 besproken met enkele vertegenwoordigers van de gemeente en maatschappelijke organisaties op het gebied van zorg en welzijn. Er is afgezien van een afsluitende projectpresentatie op een bewonersavond. Stek en Streek zal nog wel ondersteuning bieden bij een startbijeenkomst van het systeem.
3. Naoberschap toen en nu 3.1 Analysekader Voor een goed begrip van ‘naoberschap’ binnen een dorpsgemeenschap wordt gebruik gemaakt van het analysekader van Dr. Frans Thissen, die veel onderzoek heeft verricht naar de veranderingen in de sociale staat van dorpen. Zelfs van dorpen binnen de gemeente Aa en Hunze. Hij ziet de veranderingen gekoppeld aan de ontwikkeling van ‘autonoom dorp’ naar ‘woondorp’, binnen een steeds opener wordende samenleving en waarin dorpen zich steeds meer profileren op hun betekenis als woonplek. Dorpen maken deze ontwikkeling niet in hetzelfde tempo door, kunnen daarin onderling sterk verschillen en naburige dorpen beïnvloeden elkaar ook nog eens. In dit hoofdstuk wordt de ontwikkeling voor het Drentse esdorp Grolloo beschreven en wordt bekeken op welk punt het dorp zich bevindt. Welke kenmerken heeft de dorpsgemeenschap nu nog van het ‘autonome dorp’ en welke van het ‘woondorp’ en wat heeft dat voor gevolgen voor het ‘naoberschap’? 3.2 Naoberschap in ‘autonoom dorp’ Grolloo kende tot het begin van de vorige eeuw een sterk autarkische samenleving, rondom een gemengd en gesloten landbouwsysteem op essen, madelanden en heidevelden. De belangrijkste beheerorganisatie was eeuwenlang de Marke van Grolloo, waarin overigens sinds de 18e eeuw naast eigenerfde boeren ook keuterboeren (landarbeiders met enige grond) markegerechtigheid konden verwerven. De markegenoten stonden in betrekkelijk vaststaande sociale verhoudingen tot elkaar. Ouder dan de Marke was waarschijnlijk de Boerschap, die alle gemeenschappelijke (boeren)belangen behartigde. Ook in de onverdeelde gronden buiten het dorp, de woeste gronden of velden. Marke en Boerschap waren in Grolloo nauw vervlochten. Nederzettingen als Vredenheim en Papenvoort vormden later een eigen Boerschap, maar bleven eerst nog wel deel uitmaken van de Marke van Grolloo. De Boerschap werd tot ‘buurschap’ toen ‘neringdoenden’ als bakker, winkelier, kleermaker en ook notabelen deel gingen uitmaken van de gemeenschap. Men had rechten en plichten jegens elkaar als buren, de ‘naoberschap’. Men sprak zelfs van een ‘eerste naober’, doelend op degene die als eerste kon worden aangesproken, bij overlijden, ziekte enz. maar ook bij hulp de bouw van een schuur of bij geboorte en huwelijk.
Wie als ‘naober’ beschouwd moest worden lag niet vast. De aanzet werd gegeven als een nieuwkomer al zijn buren in het zicht van zijn woning op visite vroeg en daarmee aangaf wie hij als ‘naober’ wenste te beschouwen. Omgekeerd moest de ‘naoberschap’ opgezegd worden bij vertrek anders bleef men hierop rekenen. Een stille verhuizing was dus niet mogelijk. Naobers hoefden niet je vrienden te zijn of te worden. Het was een sociale code, die de grenzen van familieband, welstand, kerkelijke gezindheid en sociale status oversteeg. In de praktijk zal het genuanceerder zijn geweest en zocht iedereen naar een evenwicht tussen sociaal gewenst gedrag en eigen voorkeuren, tussen wat men deelde met anderen en wat men voor zichzelf hield. 3.3 De verzorgingsstaat Met de ontbinding van de Marke van Grolloo (1859) en de introductie van kunstmest veranderde het gesloten landbouwsysteem rond de vorige eeuwwisseling naar een opener. De contacten met de omliggende dorpen, regio’s en daarbij behorende markten werden intensiever. Grolloo kreeg een tramverbinding met een overlaadstation voor goederen en een coöperatieve zuivelfabriek. De Hoofdstraat, Amerweg en het Oostereind werden verhard. De aansluitingen naar Rolde, Assen en Schoonloo-Coevorden verbeterden met een busdienst, die uiteindelijk de tramdienst weer zou verdringen. De professionele zorg voor de gezondheid, het onderwijs, de ouderen enz. kwam binnen bereik. Mensen organiseerden zich in verenigingen voor uitvaart, woningbouw, brandverzekering, fokkerij, aankoop- en afzet van landbouwproducten. De ‘naoberschap’ verloor allerlei sociale functies aan wat na de oorlog de verzorgingsstaat zou gaan heten, maar bleef als code intact. Frans Thissen stelt zelfs dat kort na de oorlog het ‘autonome dorp’ op haar bloeipunt was: nog steeds een zekere sociale beslotenheid van ’naobers’, maar met de verworvenheden van de verzorgingsstaat. Maar daarin kwam snel verandering. Met de ruilverkavelingen, eerst van de essen en daarna ook van de overige gronden, zette een proces van schaalvergroting en mechanisatie van de landbouwbedrijven in. Met minder boeren en daarvan afgeleide bedrijvigheid werd Grolloo een steeds minder uitgesproken agrarisch dorp. De zuivelfabriek
sloot in 1970 en steeds meer bewoners zochten werk buiten de landbouw en vonden dat in de meeste gevallen ook buiten het eigen dorp Grolloo. 3.4 Naar nieuwe verhoudingen De Marke trad in de 50er en 60 jaren nog op bij de realisatie van o.a. de sportvelden en de grondverwerving voor het dorpshuis. Maar door tekort aan geld en inzet van markegenoten moesten taken worden uitbesteed aan de gemeente Rolde en aan lokale commissies van bewoners, zoals de Commissie Dorpshuis. De betekenis van de Marke als beheerorganisatie nam af. In 1965 kreeg Grolloo haar ‘markehuus’, een dorpshuis als ontmoetingsplek voor alle bewoners en in de naam verbonden met de oude Marke. Eind 70er en 80er jaren ging de economische crisis niet aan de dorpen voorbij. Ook in Grolloo was er sprake van teruglopende werkgelegenheid en werkloosheid, leegstand van boerderijen en woningen, wegtrekkende jeugd naar scholing en werk, verlies aan voorzieningen. Jongeren en ouderen waren bovendien gedwongen te verhuizen bij gebrek aan passende woningen. Om de problemen het hoofd te bieden was in 1976 al de Commissie Dorpsbelangen Grolloo opgericht om de algemene (bewoners)belangen te behartigen. Eén van de onderwerpen waarop de Commissie Dorpsbelangen zich richtte was de woningbouw, resulterend in de seniorenwoningen aan de Kruisboomlaan en de ‘bungalows’ aan de Hofakkers. Ook werd nog een boerderij verbouwd voor jongerenhuisvesting. Maar het dorp werd herontdekt door mensen die op zoek waren naar rust, veiligheid, gemeenschapszin en die voor hun werk dagelijks grote afstanden willen afleggen: de forensen. En het dorp kwam bovendien in beeld bij bemiddelde ouderen die er hun oude dag in alle rust en comfort willen doorbrengen: de Drenthenierders In 1998 stelde Thissen vast dat in de dorpen van Aa en Hunze al 82% van de bewoners niet in het betreffende dorp geboren is en tweederde betaald werk daarbuiten heeft (dus mobiel). Zij kiezen voor het dorp vanwege de kwaliteit als woonplek, de voorzieningen en de bereikbaarheid. Wonen en werken zijn sindsdien volledig losgekoppeld. Europese regelgeving garandeert voor iedereen binnen Nederland én de EU ‘vrijheid van vestiging’, ook in de dorpen.
3.5 Een ‘bemiddeld woondorp’ Terugkijkend kan gesteld worden dat Grolloo relatief snel reageerde op de nieuwe omstandigheden. De overgang naar een ‘woondorp‘ kwam definitief in de 90er jaren. Veel voorzieningen waren verdwenen, maar een aantal bleven over en ontwikkelden zich. OBS ’De Drift’ bijvoorbeeld groeide weer naar zo’n 100 leerlingen rond 2000, met een zich uitbreidend verzorgingsgebied. De school moest daarvoor in 1997 grondig verbouwd worden. Het Markehuis is een volwaardig dorpshuis met voldoende ruimten en een sportzaal voor de school en SGO. Regelmatig kwam er in Grolloo nieuwbouw bij, aan de Lienstukken en recent aan de Schoonloërstraat. Uit de website van Grolloo komt een ambitieus dorp naar voren, met tal van verenigingsactiviteiten en -initiatieven. In het verleden zijn door de VDGO vele projecten en onderzoeken uitgevoerd en men probeert in alles de eenheid te behouden. Met die ambitie beantwoordt Grolloo aan de verandering naar ‘woondorp’, waarin men verder kijkt buiten de dorpsgrenzen. Grolloo kan volgens Frans Thissen zelfs gerekend worden tot de meer ‘bemiddelde’, aangezien er nog een goed voorzieningenniveau is. Een dorpsbelangenorganisatie als de VDGO speelt volgens Thissen een sleutelrol. Zij pakken steeds vaker de vraagstukken van leefbaarheid in brede zin op en slaan daarmee de brug tussen verleden en toekomst. In hun organisatie en activiteiten moeten zij zich richten op het vernieuwen van de sociale binding van bewoners met elkaar en met hun dorp, een dorpse invulling van ‘civil society’. Dat heeft de VDGO inderdaad opgepakt met vele projecten zoals bijvoorbeeld ‘Grolloo is Zó!’ Met de gemeentelijke herindeling in 1998 kreeg Grolloo te maken met een nieuwe gemeente Aa en Hunze. Letterlijk en figuurlijk kwam het gemeentehuis in Gieten verder van huis. De mondige VDGO is de regelmatige overlegpartner voor de gemeente. Verschillende meningsconflicten in het verleden hebben er echter aan bijgedragen dat volgens beide partijen ‘de verhouding niet ideaal is’.
3.6 Nieuwe volmachten In de analyse van Frans Thissen is bij de meer traditionele dorpen de binding aan het eigen dorp ingegeven door familiebanden, het geboren en getogen zijn. Men is vanzelfsprekend lid / donateur van vrijwel alle verenigingen die het dorp rijk is, vanuit een ‘naobergedachte’. In de meer bemiddelde dorpen is de binding minder exclusief en worden contacten met andere bewoners doordacht gelegd en onderhouden op basis van overeenkomsten in levensstijl. Men is selectiever in het lidmaatschap van verenigingen en vaker ook actief buiten het eigen dorp. De binding heeft vooral te maken met de waardering van de ‘woonkwaliteiten’ van het dorp, die meestal in fysieke zin worden omschreven. ’Naoberschap’ wordt ingevuld met ’voor elkaar klaarstaan’, maar met de kanttekening dat men elkaar vrijlaat en zelfs toestaat om ’op zichzelf te zijn’. In dorpen waar (groepen van) mensen wonen met een verschil in achtergrond, levert dat ook een verschil in verwachtingen op en zelfs tot een afkerende houding naar elkaar. Thissen ziet dit als een uitdrukking van een verandering in lokaal bewustzijn, het zoeken naar nieuwe sociale cohesie. Wat is de rol van de VDGO hierin? In 1991 werd de Vereniging Dorpsbelangen Grolloo en Omstreken (VDGO) opgericht. De voorganger Commissie Dorpsbelangen kende een structuur van voorgedragen leden, die werden benoemd op een dorpsvergadering. De VDGO kent een verenigingsstructuur, maar er heerst bestuurlijk nog vaak een sfeer van ’volmachten’. Volmachten die vroeger (soms tegen wil en dank) de naleving van afspraken binnen de Marke of Boerschap moesten controleren. Het ‘lokaal bewustzijn’ wordt nu uitgedragen door bestuurders, die deels afkomstig zijn uit familie- en vriendenverbanden die kenmerkend zijn voor het ‘autonome dorp’. Bij gemeenschappelijke activiteiten wordt de inzet lokaal gerekruteerd binnen hetzelfde netwerk. Wie als nieuwkomer in Grolloo er snel bij wil horen wordt geacht zich aan te sluiten bij om het even welke vereniging. Bewoners die echter op hun eigen voorwaarden contacten willen leggen ondervinden onbegrip. Tegelijk ervaren de verenigingsbestuurders dat het steeds moeilijker wordt om nieuwe leden te vinden en bestuursvacatures te vervullen. Dat kan niet meer met een beroep op het ‘naoberschap’ en de verwachte inzet voor de gemeenschap.
Er worden ook spanningen vastgesteld tussen groepen die verschillende verwachtingen hebben over welke zaken door de VDGO opgelost moeten worden en op welke manier. Op het benoemen van die spanningen rust enigszins een taboe. Dat zou er volgens de analyse van Thissen toe kunnen leiden dat de groep(en) met het referentiekader van een ‘bemiddeld woondorp’ zich geleidelijk van het verenigingsleven afkeren, hun eigen wegen zoeken en een beroep op ’vrijwillige inzet’ voor de gemeenschap negeren. Volgens sommige bewoners is het al zover, volgens anderen zou dat juist een aansporing moeten zijn om het anders aan te pakken. Het veranderingsproces is onontkoombaar, want in Grolloo als ‘woondorp’ vinden steeds meer mensen van buiten een woonplek. Het bestuur VDGO heeft zeker oog voor bovenstaande, getuige de analyse die gegeven werd in een inspraakbrief op de nieuwe nota ‘Kern- en buurtgericht werken’ in 2008. 3.7 ‘Community care’ De sociale samenhang of cohesie in een dorp kan volgens Thissen worden beschreven met de ‘participatiegraad’, de ‘betrokkenheid’ en ’binding aan het dorp’. De sociale cohesie vormt daarnaast de basis voor het zorgend vermogen of de ‘community care’ van een dorp. Waar gaten in de sociale cohesie vallen zijn bepaalde groepen de dupe: - Ouderen die niet kunnen terugvallen op familie in de buurt - Bewoners die minder mobiel zijn en aangewezen op het openbaar vervoer naar school, werk en voorzieningen - Werklozen, invaliden, WAO’ers met een lage koopkracht Het zijn deze groepen die zich met moeite kunnen handhaven in een dorp. Zeker in de ‘onbemiddelde woondorpen’ waar zowel de sociale cohesie gebrekkig is als het voorzieningenniveau laag. Grolloo is ‘bemiddeld’, maar er zijn aanwijzingen dat ook hier bepaalde groepen risico lopen: - Stichting Welzijn Ouderen ervaart problemen in het aanbod mantelzorgers. Als de supermarkt of de rijdende winkel verdwijnt krijgen ouderen het moeilijk. - Er is maar een gering aanbod huurhuizen voor mensen met een lage koopkracht. Betaalbare koopwoningen zijn schaars door de druk op de woningmarkt. - Wie zich niet kan handhaven heeft op korte afstand een alternatief in Rolde, Gieten of Assen.
Vanuit de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO) is het zorgend vermogen van Grolloo dus van groot belang. Een systeem van wederzijdse dienstverlening kan bijdragen aan een versterking daarvan, zodat groepen niet worden buitengesloten of gedwongen zijn te vertrekken. Maar het systeem moet tegelijk kunnen rekenen op draagvlak in het dorp. In de ‘naoberschap’ van vroeger kon men rekenen op ieders zorgzaamheid. Daarna werd het een verantwoordelijkheid van de verzorgingsstaat (gemeente, zorg- en welzijnsinstellingen). Nu wordt er weer een beroep gedaan op de individuele verantwoordelijkheid als burger voor een sociale samenleving (‘civic society’). Zoals hiervoor al vermeld heeft Thissen in zijn onderzoeksprojecten een interessante relatie ontdekt. In een ‘woondorp’ wordt de leefbaarheid in belangrijke mate bepaald door de kwaliteit van de fysieke woonomgeving en de ervaring van overlast (stank, lawaai, onveiligheid). Een hoge waardering leidt tot meer betrokkenheid en participatie van bewoners. Kort door de bocht: in een mooi dorp zijn bewoners bereid meer voor elkaar te doen. Dat komt overeen met een aantal moderne ’naoberschap’ initiatieven in zowel dorpen als nieuwbouwwijken van steden, waarin de zorg voor elkaar als buren in één adem genoemd wordt met de zorg voor de gemeenschappelijke leefomgeving.
Voor uitgebreide informatie over het dorpsleven in Grolloo: www.grolloo.org www.oldgrol.nl
4. Enquête 4.1 Vragenlijst In het algemeen willen we inzicht krijgen in het aanbod en de behoefte aan diensten bij de bewoners van Grolloo, Papenvoort en Vredenheim, zonder de tussenkomst van geld. Uit de ervaringen van dienstensystemen is gebleken dat het verstandig is om die diensten al in de enquête te benoemen, bijvoorbeeld in categorieën die elkaar zoveel mogelijk uitsluiten. Een extra categorie ‘anders’ biedt daarbij de mogelijkheid om zelf nog een dienst te benoemen. Om het aanbod en de behoefte te kunnen verklaren uit de leefomstandigheden van bewoners zijn er vragen opgenomen over het geslacht en de leeftijd van de bewoners, de samenstelling van het huishouden en het gezamenlijke bruto inkomen. Vooral de inkomensvraag ligt gevoelig en kan iemand ertoe brengen om de vraag niet te beantwoorden of zelfs de hele enquête te laten voor wat het is. Daarom zijn alle vragen voorzien van een korte toelichting over het belang ervan voor het onderzoek. Een ander cluster vragen heeft betrekking op al bestaande vormen van professionele- en vrijwillige dienstverlening. Immers, ook die voorzien al in een bepaalde behoefte. Het nieuwe systeem van ‘Naoberschap Nu’ moet deze dienstverlening niet voor de voeten lopen of beconcurreren. Tenslotte is geprobeerd om het aantal vragen beperkt te houden, open vragen te vermijden en alles op één dubbelzijdig A4 blad te krijgen. De vragenlijst is voorgelegd aan enkele (proef) personen, waarop wat wijzigingen in de formulering zijn doorgevoerd. Het invullen vroeg hooguit een kwartier aan tijd. 4.2 Steekproef Volgens een opgave telt het dorpsgebied van Grolloo 376 adressen. Een representatieve steekproef is berekend op 100 adressen (volgens methoden 2Reflect en WisFaq). De volgende overwegingen zijn meegenomen is de berekening van de steekproefgrootte: - Een betrouwbaarheid van 95% als gebruikelijk richtgetal - Een nauwkeurigheid van 7% op de uitkomsten - Er is een geringe spreiding in antwoorden op de vragen - De verwachting van een sceptische reactie op de enquête - Maximale respons door persoonlijk ophalen van de enquête
De selectie van de steekproefadressen heeft a-select plaatsgevonden op basis van een postcodeboek. Van de vermelde straten werd elk eerste en vijfde ‘nummer’ onder zowel de even als de oneven huisnummers genomen. Daarbij deden zich (deels achteraf) de volgende problemen voor: - Er zijn enkele straten niet opgenomen in het postcodeboek - Woningen met bepaald huisnummer ontbraken (waarop de enquête op een naastgelegen adres is bezorgd) - De methode leidt tot een relatief groter aandeel van weinig bebouwde wegen in het buitengebied - De buurten Vredenheim en Papenvoort staan apart van GrolLoo in het postcodeboek, van Papenvoort ontbrak een straat Er moest dus een correctie en herverdeling plaatsvinden van de steekproef. 4.3 Verspreiding Er zijn uiteindelijk104 enquêteformulieren verspreid op 22 en 23 juni ‘08. De mensen kregen een kleine week de tijd om het formulier in te vullen en in een bijgesloten envelop te doen. In de daaropvolgende laatste week van juni zijn die enveloppen persoonlijk opgehaald en de formulieren anoniem verwerkt. Een enkele keer is hulp verleend bij het invullen. Bewoners die na drie keer bezoek nog niet thuis werden getroffen, kregen de mogelijkheid het formulier in een gefrankeerde envelop op te sturen. Daarvan is goed gebruik gemaakt. Uiteindelijk zijn er 72 enquêtes terug ontvangen. Een respons van 69%. De enquêteformulieren zijn genummerd en onder die nummers zijn de gegevens ingevoerd in een Excel programma. In een enkel geval is een correctie in de oorspronkelijke gegevens doorgevoerd, maar waar de enquête niet overeenkomstig de instructie is ingevuld is deze terzijde gelegd. Over de opzet van de enquête is achteraf op te merken: - Er bleek veel minder scepsis dan verwacht - Persoonlijk ophalen had het gewenste effect op de respons - De enquête zal eerder ingevuld zijn door de ‘hoofdbewoner’ dan door een inwonend kind of oudere. In die laatste categoriën ontbreekt nu elk inzicht. - ‘Samenwonend of getrouwd, met kinderen’ lijkt soms ook te zijn ingevuld als de kinderen niet meer thuis wonen. - Het moment van verspreiding van de enquête viel eigenlijk al in de zomervakantieperiode. Geen optimaal moment dus.
4.4 Verzamelstaat gegevens De gegevens van de enquêteformulieren zijn ingevoerd in een Excel document. Vervolgens zijn die gegevens overgezet naar een werkblad met verzamelstaat voor de berekeningen. Voor correlaties tussen de uitkomsten zijn steeds selecties gemaakt uit de verzamelstaat. Allereerst valt in de verzamelstaat op dat vooral mannen de enquête hebben ingevuld (58,3% tegen 38,9%). De verklaring zou kunnen zijn dat de man als ‘hoofd’ van het huishouden als eerste in aanmerking komt. Dat verklaart ook het ontbreken van de leeftijdscategorie ‘tot 18 jaar’. In de leeftijdscategorieën zijn het vooral de personen van middelbare- en hoge leeftijd die de enquête hebben ingevuld (40,3% resp. 47,2%). Als dit wordt afgezet tegenover de demografische verdeling van de bevolking van de gemeente Aa en Hunze / provincie Drenthe, dan komt het aardig overeen. Het lage aandeel jongeren ‘van 18 tot 35’ komt overeen met het algemene proces van ‘ontgroening’ binnen de gemeente. In de categorieën huishoudens zien we ook een verdeling die overeenkomt met de gemeentelijke en provinciale cijfers. ‘Inwonende kinderen’ zijn er genoeg, maar die hebben geen enquête ingevuld. Voor ‘inwonende ouderen’ geldt waarschijnlijk dat het om een klein aantal gaat en dat niet zij maar één van de hoofdbewoners de enquête heeft ingevuld. De categorie ‘alleenstaand’ bestaat vrijwel geheel uit personen van middelbare- en hoge leeftijd. De hoogste van de inkomenscategorieën is geconcentreerd in de leeftijdscategorie van middelbare leeftijd ‘35 - 55 jaar’ en in mindere mare de ouderen (62,5% resp. 29,2%). De laagste twee inkomenscategorieën vinden we vooral bij de oudere personen (72,2%) en de alleenstaanden (50%) terug. Inkomensgegevens zijn erg vertrouwelijk. Dat blijkt uit het relatief grote aandeel personen die deze vraag niet heeft ingevuld (23,6%). Dat maakt de conclusies minder betrouwbaar. Tenslotte de twee vragen over het gebruik van professioneleen vrijwillige zorg- en dienstverlening. Er wordt door 12,5% van de personen gebruik gemaakt van professionele zorg- en dienstverlening. Van vrijwillige zorg- en dienstverlening maakt ‘slechts’ 6,9% gebruik. In de volgende paragraaf wordt hierop wat dieper ingegaan.
4.5 Huidige dienstverlening Voor professionele zorg- en dienstverlening wordt betaald door de persoon zelf of door een verzekeringsmaatschappij. De vrijwillige zorg- en dienstverlening is onbetaald, waarbij in de vraagstelling bewust een onderscheid is gemaakt in organisaties en individuele personen. De laatste vraag heeft dus eigenlijk direct betrekking op het ‘naoberschap’, het voor elkaar klaar staan als dat nodig is. Niemand van die 6,9% maakt gebruik van geïnstitutionaliseerde vrijwillige dienstverlening (zoals van een Vrijwilligerscentrale), wel van individuen. Vier van de vijf personen waar het om gaat zijn alleenstaand, zijn van middelbare leeftijd of ouder, en maken ook gebruik van professionele dienstverlening (50%). Het lage cijfer staat in schril contrast met de zo geroemde ‘naoberschap’. Een verklaring zou kunnen zijn dat het ‘naoberschap’ niet herkend is in de vraagstelling. Een andere verklaring is dat het roemen van ‘naoberschap’ vooral een sociaal gewenste uiting is en minder op de realiteit berust. 4.6 Gewenste diensten De laatste twee belangrijke vragen over het gebruik maken en aanbieden van diensten zijn door ongeveer tweederde van de personen beantwoord met ‘geen’. Een derde heeft wel belangstelling, zowel voor het gebruik (29,2%) als het aanbieden van diensten (25%). En binnen die groep is daarbij ook nog sprake van wederzijdse dienstverlening, dus het zowel gebruik maken als het aanbieden van diensten (56% van de betreffende groep belangstellenden). Om welke soort personen het gaat is in beeld gebracht door correlaties in de gegevens te leggen. Een belangrijke conclusie kan al wel worden getrokken: en is zeker belangstelling voor wederzijdse dienstverlening, waarin het ‘naoberschap’ nu niet lijkt te voorzien. Op dit punt van de versterking van de sociale cohesie valt er dus veel te winnen.
4.7 Geen behoefte, geen aanbod Allereerst verdiepen we ons in de groep die bij de laatste twee vragen aangeeft geen behoefte aan wederzijdse dienstverlening te hebben, de bijna driekwart aan personen die ‘geen’ hebben ingevuld. In het algemeen wijken de cijfers niet veel af van de personen die ‘geen’ hebben ingevuld bij beide vragen over het gebruik maken van professionele- en/of vrijwillige zorg- en dienstverlening. Vooral het percentage ouderen ligt hoger, waarschijnlijk omdat zij meer vertrouwd zijn met bestaande zorg- en dienstverlening, ook al maken zij er geen gebruik van. In de groep van middelbare leeftijd ligt het percentage juist wat lager. Wat betreft de categorieën huishoudens zijn de cijfers vrijwel gelijk, uitgezonderd die van ‘samenwonend of getrouwd, zonder kinderen’. Bij de inkomensgegevens valt het hoge percentage personen op dat de betreffende inkomensvraag niet beantwoord heeft. Het cijfer is vooral veel hoger bij de laatste vraag over wederzijdse dienstverlening. Een verklaring hiervoor kan zijn dat personen minder geneigd zijn de inkomensvraag te beantwoorden als zij geen direct belang hebben bij het doel van de enquête. Zij hebben nu wel hun standpunt kenbaar gemaakt. 4.8 Wel behoefte, wel aanbod De groep die aangeeft wel belangstelling te hebben voor het gebruik en voor het aanbieden van diensten bestaat vooral uit personen van middelbare leeftijd en met de hoogste inkomens Verder valt op het hogere percentage ‘alleenstaand’ (32,0%) en het relatief lage percentage ‘samenwonend of getrouwd, met kinderen’. Dat bevestigt de algemene ervaring dat wederzijdse dienstverlening niet ontmoedigd wordt door inkomenspositie (welvaart), maar door gebrek aan tijd in huishoudens. Met name in gezinshuishoudens met kinderen. Alleenstaanden staan er letterlijk ‘alleen’ voor. Dienstverlening heeft voor hen ook een functie in het sociale contact. Van de groep belangstellenden geeft 56,0% aan zowel van diensten gebruik te willen maken als deze te willen aanbieden. Wederzijdse dienstverlening dus. Op de totale enquêtegroep van 72 gaat het dan om 14 personen. 84,0% wil gebruik maken van diensten, 72,0% wil ze aanbieden. Daaruit blijkt dat er ook een groep is die uitsluitend gebruik wil maken van dien-
sten (28,0%) en een kleinere groep die uitsluitend aanbiedt: de echte ‘vrijwilliger’ (16%). Deze laatste groepen beschouwen we wat nader. De groep personen die uitsluitend van diensten gebruik wil maken bestaat vooral uit vrouwen op oudere leeftijd en alleenstaand. Voor hen is het bepaald geen onwil, maar waarschijnlijk fysiek niet op te brengen om diensten aan te bieden. De kleinere groep die uitsluitend diensten wil aanbieden bestaat uit vier personen, vooral mannen van verschillende leeftijden, met een partner, maar zonder kinderen. Bovendien behoren ze tot de twee hoogste inkomenscategorieën. Het zijn mensen die waarschijnlijk meer tijd hebben, zelf in goede doen verkeren en wat voor een ander willen doen zonder tegenprestatie. 4.9 Welke diensten? Er zijn in de enquête tien categorieën diensten opgesomd, die konden worden aangevinkt. De tiende categorie ‘anders’ is een open categorie om zelf in te vullen, de elfde is ‘geen’. Wat in de enquête opvalt is dat er veel één op één diensten zijn ingevuld. Eén dienst in ruil voor één of twee andere. Slechts zes personen vragen of bieden clusters van diensten. Uit de tabel zien we ook dat bepaalde diensten veelgevraagd of aangeboden worden, terwijl voor andere minder belangstelling bestaat. Vraag en aanbod zijn bij enkele categorieën niet in evenwicht. Een grote vraag aan klussen in/aan het huis, in de tuin of op het erf, maar slechts enkele bieders. Een groot aanbod aan administratieve diensten, maar geen afnemers. Maar in acht gevallen is er nu al een ‘match’ te maken tussen een vrager en bieder van een dienst. Soort dienstverlening 1. Huishoudelijk werk 2. Klussen in/aan huis (geen huishoudelijk werk)
Gebruik 6 keer
Aanbod =
9 keer
1 keer
11 keer
1 keer
4. Vervoer op afroep
1 keer
7 keer
5. Boodschappen doen / (laten) bezorgen
=
4 keer
6. Oppas voor kinderen
2 keer
1 keer
7. Oppas / verzorgen van huisdieren
2 keer
4 keer
8. Administratie
=
7 keer
9. Lessen en cursussen
=
3 keer
2 keer
6 keer
3. Klussen in de tuin of op het erf
10. Anders, namelijk….
5. Dienstensystemen in beeld 5.1 Vergelijken In dit hoofdstuk worden een zestal dienstensystemen vergeleken om vervolgens te beoordelen welke elementen bruikbaar zijn als bouwstenen voor een systeem in Grolloo. De keuze voor de betreffende systemen is niet toevallig. Ze zijn elk representatief voor een categorie, goed ‘geprofileerd’ en een aantal jaren (of langer) actief. Bovendien is gekozen voor systemen die voor het platteland zijn uitgewerkt. Het LETS systeem is een uitzondering. Ontstaan in plattelandsregio’s van Canada, is het in Nederland vooral verbreid als een stedelijke beweging. Desalniettemin is het een bruikbaar systeem. De informatie is voor een groot deel ontleend aan websites en in mindere mate ook aan onderzoeksrapportages. De beschrijvingen zijn bondig gehouden en volgen een vaste indeling. - Ontstaan - Doel - Werkwijze - Organisatie - Financiën - Toekomst
5.4 Schaal en omvang De systemen verschillen onderling niet veel in de omvang van de dienstverlening op lokaal niveau. Die wordt namelijk vooral bepaald door de (dorps)gemeenschap. De schaal waarop het systeem wordt georganiseerd en geëxploiteerd verschilt wel. Dat is vervolgens weer bepalend voor de invloed die gebruikers en aanbieders van diensten kunnen uitoefenen. Aan de ene kant van het spectrum de Dienstencheques in België, aan de andere kant de lokale LETS kring of Dorpscoöperatie. Ertussen de ‘franchising’ van Te Plak en Steunstee, waarbij lokaal de centra enige autonomie hebben, maar afhankelijk blijven van een bovenlokale exploitatie.
5.2 Vrijwillig of betaald Het belangrijkste onderscheid tussen de systemen is of de dienstverlening vrijwillig of tegen betaling wordt verricht. Bij betaling is er bijna altijd een vorm van gesubsidieerde arbeid bij betrokken. In de meeste systemen is er onderscheid tussen de groep betalende gebruikers en de groep biedende vrijwilligers. De betaling is vereist ter dekking van de exploitatie van het systeem, inclusief de loonkosten van medewerkers. Alleen in LETS is sprake van een wederzijdse dienstverlening.
5.5 Facilitering Een systeem als Seniores Priores is ontstaan als een particulier initiatief dat direct aansluiting vond bij een lokale behoefte. Maar ook de facilitering door de gemeente en Stichting Welzijn Hoorn zorgde voor een effectieve uitbouw na de start. Facilitering wordt bij de meeste systemen vertaald in subsidiering van haalbaarheidsonderzoek, investering- en exploitatiesubsidie, zoals bij Te Plak. Of bestaande budgetten, locaties en regelingen worden op een andere manier bij elkaar gebracht, zoals bij de Steunstees. Door het beschikbaar stellen van opgedane ervaringen, de eigen werkwijze en instellingen kunnen initiatieven van anderen ondersteund worden. Die functie vervullen bijvoorbeeld de handboeken van LETS en van Dorpscoöperaties, of van het Steunstee model ‘Welthuis’ voor gemeenten en instellingen. LETS faciliteert op aanvraag in brede zin ook met regioconsulenten en bescheiden krediet (al of niet in rekeneenheden).
5.3 Open of gesloten De dienstverlening kan een open, publieke voorziening zijn of een besloten, private voorziening. Ook een publieke voorziening zoals de Dienstencheques in België kan voorwaarden stellen aan de toelating, bijvoorbeeld van bedrijven. Bij een private voorziening gaat het om een ledenkring, zoals bij Dorpscoöperaties en LETS. Mengvormen komen ook voor, maar met een duidelijk onderscheid tussen beide domeinen van dienstverlening. Dat onderscheid kan ook nog eens gekoppeld zijn aan vrijwillige of betaalde dienstverlening.
5.6 Flexibiliteit en ontwikkeling Omstandigheden en voorwaarden rond de dienstensystemen zijn veranderlijk. Te Plak is kwetsbaar gebleken voor veranderingen in de witte werksterregeling. De Belastingdienst kan optreden tegen ongeoorloofde praktijken bij LETS of Dorpscoöperatie. Systemen verschillen in flexibiliteit om te reageren. Het ambitieniveau kan veranderen. LETS heeft een ‘agenda’ die verder kan gaan dan wederzijdse dienstverlening. Seniores Priores, Te Plak en Steunstee kunnen nieuwe activiteiten opzetten als de behoefte daaraan is vastgesteld.
Servicecentrum Te Plak - Friesland Ontstaan Op het Friese platteland verdwijnen de laatste decennia allerlei voorzieningen uit de kleine dorpen, zowel bijzondere zorgen dienstverlening als dagelijkse voorzieningen. Deze voorzieningen zijn of worden geconcentreerd in de grotere kernen en steden, waarmee de bereikbaarheid voor bepaalde groepen bewoners in de kleine dorpen in het geding is. Bureau Ottema & Zwart uit Leeuwarden stelde in haar praktijk van arbeidsbemiddeling vast dat werk- en zorgtaken juist op het platteland moeilijk te combineren zijn. Zij kwam daarop in 1999 met een initiatief om taakcombineerders te ondersteunen met centra voor diensten in-en-om-huis: ‘Te Plak’. In samenwerking met de Feriening Lytse Doarpen en de Stichting Samenwerking Dorpshuizen Friesland ( nu gefuseerd tot Stichting Doarpswurk) groeide het uit tot lokale dienstencentra voor een bredere doelgroep particulieren. Doelstelling ‘Te Plak’ richt zich op relatief kleine diensten in en om huis. Klussen op het erf en in huis, vervoer, huishoudelijke hulp, bezorging van boodschappen of medicijnen enz. Diensten tegen betaling en voor een brede groep particulieren, woonachtig op het Friese platteland. Werkwijze De dienstverlening wordt gecoördineerd vanuit lokale dienstencentra. Op dit moment (2009) zijn dat er zes, in Easterlittens, Lekkum, Oosterbierum, Wirdum, Workum en Cornjum De lokale coördinator behandelt de vraag, legt het contact met een medewerker voor de uitvoering en verwijst de vrager eventueel door naar andere aanbieders van zorg of diensten. Er wordt samengewerkt met andere dienstverlenende organisaties, zodat ook zij bereikbaar en toegankelijk blijven voor de doelgroepen op het platteland. Organisatie ‘Te Plak’ is ondergebracht in de Stichting Te Plak, gevestigd in Leeuwarden. Er wordt gewerkt met een eenvoudige algemene website, met daarbinnen een verwijzing naar de zes verschillende servicecentra voor het dienstenaanbod en contactinformatie.
De lokale centra zijn vaak gevestigd in een dorpshuis, waar de coördinator een (bijna) dagelijks spreekuur houdt en de lopende zaken afhandelt. Financiering De provincie Fryslan, het ministerie van Sociale Zaken en het Platteland Ontwikkelingsprogramma hebben voor een periode van twee jaar met fl. 1.000.000, = financieel bijgedragen aan de ontwikkeling van het initiatief ‘Te Plak’ in de vier kernen Augustinusga, Lekkum, Weidum en Workum. In de eerste periode hebben deze centra een stevige klantenkring opgebouwd. In 2003 was er een klantenbestand van 250 en een aantal van 35 (parttime) medewerkers. Het aantal uren betaalde dienstverlening per week lag tussen de 100 en 160 uur per vestiging. De diensten van Te Plak zijn door de inzet van gesubsidieerde arbeid en begeleid werken tegen een betaalbaar tarief aan te bieden. Een grote bedreiging ging uit van het beëindigen van de witte werksterregeling in 2007, waardoor het uurtarief voor huishoudelijke diensten flink verhoogd moest worden. Toekomst Na de subsidieperiode moest voor de verdere uitbouw van ’Te Plak’ met nog eens tien vestigingen een beroep worden gedaan op gemeenten en zijn andere zorg- en dienstverleners benaderd om in Te Plak te investeren. Deze organisaties zien in de lokale servicecentra een goed kanaal om hun diensten dichter bij de mensen te brengen. Dat lukt nog onvoldoende. Twee van de eerste vier dienstencentra, die in Augustinusga en in Weidum, zijn niet meer actief. En er zijn maar vier van de beoogde tien nieuwe vestigingen bijgekomen. De nagestreefde samenwerking en schaalvergroting is gericht op het kunnen bieden van een breder dienstenpakket en op het bereiken van kostenvoordelen en daarmee een meer kostendekkende exploitatie. Tegelijk wil men dat ‘Te Plak’ een voorziening van en voor het dorp blijft. Elke vestiging bepaalt zelf de invulling van het dienstenpakket en in zekere mate ook de tariefstelling. www.teplak.nl
De Steunstee - Groningen Ontstaan De regio Oost-Groningen behoort al decennia lang tot de gebieden waar de bewoners van kleine dorpen verstoken zijn van allerlei dagelijkse voorzieningen. Bovendien behoort het met Noord-Groningen nu tot de zogenoemde krimpregio’s van Nederland. De absolute afname van de bevolking zal, gecombineerd met de vergrijzing/ontgroening, leiden tot een verdere sanering van reguliere voorzieningen. Het leidt ook tot leefbaarheidproblemen in algemene zin, zoals vereenzaming en verwaarlozing, leegstand in de woningvoorraad, enz. Aanvankelijk was Steunstee bedoeld om ouderen binnen de gemeente Bellingwolde in staat te stellen langer zelfstandig te laten wonen. Het initiatief ging uit van Stichting Welzijn. Later werd het verbreed tot de gehele bevolking, op meer plaatsen in ’t Oldambt en gericht op de verbetering van de leefbaarheid. Doel: Een Steunstee is een plek in het dorp waar bewoners terecht kunnen voor activiteiten, informatie, diensten en ondersteuning bij het oplossen van problemen. Daarbij draagt ze bij aan de vergroting van de leefbaarheid en de sociale samenhang binnen de dorpsgemeenschap. Werkwijze De Steunstees bieden allerlei vormen van zorg- en dienstverlening, van ondersteuning en advies. Het zijn de verschillende organisaties als de gemeente, woningcorporaties, zorginstellingen en dorpsbelangenorganisaties die samenwerken en een Steunstee inrichten. Afhankelijk van de locatie en omvang van de wijk varieert het aanbod. Sommige Steunstees hebben de functie van een lokaal loket, voor bijvoorbeeld de WMO. Een Steunstee is gehuisvest in een dorpshuis, een activiteitencentrum of een zorginstelling. Een Steunstee heeft een eigen consulent, die wekelijks spreekuur houdt, en daarnaast een dorpsbeheerder, die ook zelf diensten verricht. Een gebruikersraad van bewoners en contactpersonen voor activiteiten (Steunstee regisseurs) bepalen het programma aanbod. Voor de uitvoering worden meestal vrijwilligers ingeschakeld.
Organisatie Een stuurgroep van samenwerkende Woon-, Welzijn- en Zorginstellingen en de gemeenten maakt de Steunstees mogelijk en formuleert het beleid. Stichting Welzijn verzorgt de uitvoering. Op bovenlokaal niveau is er een coördinator dorpsbeheer voor afstemming / samenwerking tussen Steunstees. De Steunstees maken gebruik van de verwijzing op de website van Oosterlengte, een ketenzorginstelling in Winschoten met Noord-, Midden- en Zuidoost Groningen als zorggebied. Een aantal Steunstees geeft een eigen nieuwsbrief uit. Financiering Door het zogenoemde herschikken van budgetten binnen de verschillende instellingen en de gemeente kan de exploitatie van de Steunstees worden betaald. De kern van het Steunstee model is dat door samenwerking de beschikbare budgetten efficiënt en lokaal kunnen worden ingezet. Voor de aangeboden activiteiten en diensten betalen de deelnemers zelf. De consulent is een betaald medewerker, met taakuren voor de Steunstee namens de samenwerkende organisaties. De dorpsbeheerder wordt betaald uit werkverruimende maatregelen. Het meeste uitvoerende werk van het programmaaanbod komt van vrijwilligers. Jaarlijks zijn er ongeveer 1000 hulpvragen over tuinklussen, medicijnen halen, het invullen van formulieren, het verlenen van mantelzorgondersteuning, de nazorg na overlijden en hulp bij de computer. De Steunstee fungeert daarmee inmiddels als kruispunt voor ontmoeting en ondersteuning: verschillende voorzieningen in het kader van wonen, welzijn en zorg blijven bereikbaar voor de kleine kernen van ‘t Oldambt. Toekomst Op dit moment zijn er zo’n twintig Steunstees verspreid over de gemeenten Bellingwedde, Scheemda, Winschoten, Reiderland van de regio ‘t Oldambt. Maar ook daarbuiten, bijvoorbeeld in de gemeenten Eemsmond, Pekela en Delfzijl, ontstaan Steunstees. Er is een handleiding over het Steunstee model ‘Welthuis’ geschreven voor gemeenten en zorginstellingen, waarmee ze een Steunstee kunnen opzetten. www.oosterlengte.nl/steunstee
Seniores Priores - Westwoud (N-H) Ontstaan Een initiatief van Jos Veldhuis, bewoner van het dorp Westwoud nabij Hoorn. Hij stoorde zich aan het vertrek van veel ouderen, als reactie op het gebrek aan voorzieningen. Volgens hem was er wel zoveel gemeenschapszin dat die ouderen geholpen konden worden. Dat moest georganiseerd kunnen worden. Het project ’Seniores Priores’ was geboren. Doel Oudere bewoners van Westwoud die in hun eigen dorp oud willen worden ondersteunen met de benodigde voorzieningen. Werkwijze De organisatie is nog betrekkelijk kort bezig. Er zijn verschillende deelprojecten gestart. De Vereniging Seniores Priores dateert van 2004. Deze vereniging voor onderlinge dienstverlening, waar iedereen lid van kan worden, richt zich op het uitvoeren van klussen. De contributie bedraagt € 5, = per jaar, met de verplichting om minimaal 2 uur per week aan diensten te verrichten. Ouderen mogen maximaal 2 uur per week diensten ontvangen, terwijl jongeren (onder de 55 jaar) geen diensten mogen ontvangen, maar wel gebruik maken van de winkel en de bus. In het Seniorencentrum is sinds 2005 ‘t Winkeltje ingericht, gerund door vrijwilligers, met tevens een pinautomaat en diensten als stomerij en schoenherstel. Het assortiment van de winkel is in ontwikkeling. Er wordt aangesloten op het aanbod aan zorg- en dienstverlening vanuit het Seniorencentrum. En tot slot is er de Seniorenbus. Deze belbus maakt zo’n tien ritten per week van deur tot deur en draait kostendekkend. Verenigingsleden mogen mee tegen een geringe vergoeding. Organisatie Er is een stichting ‘Seniores Priores’, opgericht door Jos Veldhuis en enkele kennissen, die het project verder uitwerkt en verantwoordelijk is voor de exploitatie. Het motto: ‘Wij redden onszelf wel’ (WROW). Er is een eigen informatieve website. Twee vrijwilligers coördineren binnen de gelijknamige vereniging voor onderlinge dienstverlening de afstemming tussen vraag en aanbod van diensten. De winkel wordt bemand door vrijwilligers, evenals de bus.
Financiering Het project ontving een investeringssubsidie van de provincie en de gemeente Drechterland, met hulp van de Stichting Welzijn Ouderen. Het streven is om zo snel mogelijk kostendekkend te worden, zij het dat veel werk door vrijwilligers gedaan wordt. Er zijn vooral hoge verwachtingen van de opbrengsten van de winkel, die een groot deel van de exploitatiekosten van het project moeten gaan dekken. Toekomst Seniores Priores in gebaseerd op solidariteit van de hele bevolking van Westwoud met haar ouderen. Inmiddels maken 25 ouderen gebruik van de diensten van de vereniging voor onderlinge hulp. Steeds meer jongeren worden lid van de vereniging.
www.seniorespriores.nl
Dienstencheques – België Ontstaan De dienstencheque is een initiatief van de federale regering ter bevordering van buurtdiensten en -banen. Op 1 januari 2004 trad het (nieuwe) systeem van dienstencheques in werking. Doel Er zijn verschillende doelen. De federale overheid wil met het systeem buurtdiensten voor particulieren door erkende ondernemingen ondersteunen. Het creëren van arbeidsplaatsen en het bestrijden van zwartwerk zijn de afgeleide doelstellingen. Werkwijze Belangstellende particulieren kunnen dienstencheques kopen voor diensten van huishoudelijke aard, zoals schoonmaakwerk, wassen en strijken, verstelwerk, boodschappen doen. Het moet in de privé sfeer blijven, met nader omschreven uitzonderingen voor diensten in de directe omgeving. De particulier kiest zelf een erkend bedrijf, die vervolgens de dienst verricht. Er wordt verrekend op basis van gewerkte uren. Het bedrijf neemt de gespecificeerde en getekende dienstencheque in en verzilvert die bij een centrale beheermaatschappij. Er bestaat zowel een papieren- als een elektronische dienstencheque. In het laatste geval bestelt de gebruiker per internet de dienstencheques. De uitvoering van de dienst meldt de werknemer van het bedrijf telefonisch aan de beheermaatschappij, naderhand bevestigd door de gebruiker. Organisatie De overheid stelt een lijst samen met erkende bedrijven, die daarvoor een aanvraag moeten indienen bij de Adviescommissie Erkenningen Dienstencheques. Voor de uitvoering van de huishoudelijke diensten moet de erkende onderneming één of meer werknemers in dienst nemen die ingeschreven zijn als werkzoekende bij een gewestelijke dienst voor arbeidsbemiddeling. Zij krijgen daarbij een arbeidsovereenkomsten dienstencheques bij de onderneming, die uitzicht biedt op een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd na 3 respectievelijk 6 maanden. De werknemer heeft dezelfde wettelijke status als andere werknemers.
De uitgifte en het beheer van de dienstencheques is uitbesteed aan het bedrijf Sodexho (tot 2008 aan Accor TRB). Particulieren schrijven zich hier in en bestellen dan het gewenste aantal cheques. Het bedrijf verzorgt ook de uitbetaling aan de ondernemingen. Zowel gebruikers als bedrijven kunnen gebruik maken van een website, ook van de delen waarvoor men een eigen inlogcode heeft voor het registreren of raadplegen van gegevens. Financiën De dienstencheque kost € 7,50 en is 9 maanden geldig. De particulier kan de dienstencheques van de belastingen aftrekken (belastingforfait 30%), tot een maximum van € 2.510, =. Daarmee kost een cheque de gebruiker € 4,34. Per jaar mag een gebruiker maximaal 750 dienstencheques aanschaffen, met uitzondering voor enkele kwetsbare doelgroepen die tot 2000 cheques mogen gaan. De onderneming krijgt € 20,80 per dienstencheque uitgekeerd door de beheermaatschappij. Toekomst Het systeem van dienstencheques blijkt na vijf jaar nog steeds succesvol. Sinds het begin zijn er landelijk bijna 30 miljoen (!) gekocht door gebruikers. Per maand schrijven ruim 15.000 nieuwe gebruikers zich in. Het aantal erkende ondernemingen bedraagt bijna 2400. Maar in 2009 steeg ook het aantal fraudegevallen, in meer dan de helft van de bedrijven (58,7%). Volgens de toezichthouder een gevolg van de instroom van veel malafide bedrijven en het gebrek aan sancties. In de begrotingsonderhandelingen voor 2010 heeft de Federale overheid besloten geen nominale verhoging van de prijs van een dienstencheque door te voeren. Voorafgaand aan de invoering in België gingen in Nederland midden 90er jaren al stemmen op om dienstencheques in te voeren, als mogelijkheid om bij te verdienen voor mensen met een bijstandsuitkering. Onlangs heeft Groen Links weer voorgesteld om ook in Nederland een systeem van dienstencheques in te voeren, als antwoord op de economische crisis. www.dienstencheques.be
LETS – Nederland Ontstaan LETS staat voor Lokaal Economisch Transactie Systeem (Local Exchange and Trading System). Het is een methode voor het verhandelen van goederen en diensten zonder de tussenkomst van geld. Lokale ruilsystemen met ‘barters’ zijn van alle tijden, maar in deze LETS-vorm in 1983 ontstaan in dorpsgemeenschappen van Comox Valley in Canada, die kampten met grote werkloosheid. Het concept raakte wereldwijd bekend. De eerste LETS kring in Nederland startte in 1993 in Amsterdam, begeleid door Stichting Strohalm te Utrecht (nu STRO genaamd). Inmiddels zijn er landelijk ongeveer 125 lokale LETS kringen actief. Doel Het wederzijds ruilen van diensten en in mindere mate ook goederen binnen een ledenkring, op een leuke, goedkope en milieuvriendelijke manier. Werkwijze Belangstellenden melden zich aan als lid van een LETS kring en geven aan welke soort(en) diensten zij willen aanbieden en van welke zij gebruik willen maken. Uit het gemeenschappelijk overzicht van vraag en aanbod kan ieder lid zelf een ander lid benaderen voor een transactie. Als deze heeft plaatsgevonden, dan wordt dat gespecificeerd genoteerd op een cheque, in te leveren bij de LETS administratie. Vrager en bieder onderhandelen zelf bij de transactie over de voorwaarden. Elke kring werkt met een eigen lokale rekeneenheid voor de transacties. In bijvoorbeeld Assen is dat een ‘bartje’. Een LETS kring organiseert regelmatig activiteiten en bijeenkomsten voor het versterken van de onderlinge contacten. Organisatie Binnen de LETS kring van leden opereert een kerngroep, die toezicht houdt op het goed functioneren van het systeem, de administratie en pr verzorgt, nieuwe leden introduceert, bemiddelt bij geschillen enz. Dit werk wordt als ‘diensten’ aan de kring verrekend met een periodieke afschrijving op ledenrekeningen. Onkosten worden gedekt uit ledencontributies. Vraag en aanbod zijn transparant door de regelmatige verspreiding van een boekje of bijgewerkte website met eigen
inlogcode. Vragers en bieders kunnen ook met elkaar in contact komen op (maandelijkse) LETS bijeenkomsten. Een LETS kring is meestal aangesloten bij de landelijke vereniging, LETS contact, dat de kringen ondersteunt en faciliteert met software voor de administratie, handboeken, het opzetten van een nieuwe kring (regioconsulenten). Stichting Strohalm is daarbij teruggetreden als initiator. De kring kan samenwerking zoeken met lokale bedrijven en organisaties, waarmee een ‘gemengde’ kring ontstaat van particulieren en bedrijven. Financiën Het systeem kan in principe draaien zonder de inbreng van geld. Toch wordt gebruik gemaakt van een ‘betaalmiddel’ in de vorm van de lokale rekeneenheid. Commerciële handel is echter ook in deze rekeneenheid niet toegestaan. Een kring werkt met ledenrekeningen. ‘Rood staan’ is geen probleem en wordt zelfs gestimuleerd, om de handel te bevorderen. Lenen en schenken is ook mogelijk. Bepaalde kosten in euro’s blijven er altijd. Die worden gedekt uit de jaarlijkse contributie. Door samen te werken met lokale bedrijven en organisaties kan een gemengde LETS kring ontstaan, met een eigen ‘wisselkoers’ tussen rekeneenheid en euro’s. De Belastingdienst en LETS Nederland hebben hiervoor richtlijnen opgesteld, om problemen te voorkomen. Toekomst Het LETS systeem is wereldwijd in ontwikkeling, groeit en evolueert. Het wordt gezien als een systeem waarop een disfunctionerende (lokale) economie kan terugvallen, maar functioneert in welvarende gemeenschappen ook goed als sociaal netwerk. Er wordt voortdurend geëxperimenteerd met nieuwe vormen van dienstverlening, communicatie, collectieve verzekeringen, onderlinge samenwerking en in de ontwikkeling van een meer duurzame, gemengde of complementaire economie. In 2000 bracht Stichting Strohalm een uitgebreid handboek uit voor het opzetten en organiseren van een LETS systeem. www.LETSland.nl www.strohalm.nl www.letskringassen.nl
Dorpscoöperaties – Nederland Ontstaan De toenemende vergrijzing en het verlies van voorzieningen in kleine dorpen heeft er toe geleid dat In verschillende dorpen wordt geëxperimenteerd met coöperatieve zorg- en dienstverlening. Het Nederlands Platform Ouderen in Europa (NPOE) bracht in 2006 een handboekje ’Het ondernemende dorp’ uit naar aanleiding van een project ‘Ouderencoöperaties op het Platteland’ in vijf kleine dorpen. Het onderzoek werd destijds begeleid door de Landelijke Vereniging van Kleine Kernen. Doel Het bieden van voorzieningen in kleine dorpen voor en door ouderen in een coöperatief verband. Het gaat uit van de zelfredzaamheid en solidariteit van ouderen in plaats van hun afhankelijkheid van externe zorg- en dienstverlening. Werkwijze en organisatie Het handboekje gaat vooral in op het opzetten en organiseren van een voorziening, via een stappenplan en naar aanleiding van bijvoorbeeld een uitgevoerde enquête onder ouderen. De aanbevolen rechtsvorm is een coöperatieve vereniging, waar ouderen lid van worden en een financieel aandeel in nemen. De aangeboden diensten worden zelf bepaald, waarbij het vaak gaat om huishoudelijke hulp, klussen, boodschappen, vervoer, enz. In de vorm van een vriendendienst, maar ook commerciële dienstverlening is mogelijk. Dat kan zich uitbreiden tot de exploitatie van een winkel of servicepunt. De uitvoering van de diensten ligt bij vrijwilligers, tegen een bescheiden financiële bijdrage. De inzet van vrijwilligers is niet vrijblijvend, maar geïnstitutionaliseerd om de continuïteit in de dienstverlening te waarborgen. Samenwerking met non-profit- en zelfs commerciële zorg- en dienstverlenende instellingen wordt niet uit de weg gegaan. De coöperatie kan met hen als rechtspersoon zakelijke overeenkomsten aangaan. In sommige gevallen worden financiële overschotten (winst) gestort in een apart fonds om nieuwe initiatieven te kunnen financieren, danwel die van andere organisaties te steunen.
Financiën De coöperatie wordt gezien als een vereniging van natuurlijke personen (leden), die voor haar leden de dienstverlening organiseert. Het is geen bedrijfsmatige activiteit en is daarom niet BTW- en vennootschapsbelastingplichtig, tenzij de dienstverlening ook openstaat voor niet-leden. De vergoedingen zijn lager dan de markttarieven voor zorgen dienstverlening, zeker als er met vrijwilligers gewerkt wordt. Inkomsten zijn belangrijk voor het dekken van de exploitatiekosten van de coöperatie en eventueel van een busje of pand. Toekomst De dorpscoöperatie staat of valt met de bereidheid van de vrijwilligers om zich in te zetten voor de dienstverlening, met de organisatie van de dienstverlening en met de financiële draagkracht van de gebruikers. De coöperatieve rechtsvorm is geen voorwaarde, een stichting kan de doelen ook realiseren, mits de betrokkenheid van de gebruikers en vrijwilligers kan worden gewaarborgd. Het coöperatieve model biedt perspectieven voor de hele dorpsgemeenschap, niet alleen voor ouderen. Het biedt mogelijkheden voor allerlei vormen van beheer, van de woningvoorraad, de woonomgeving, de energievoorziening, winkel of dorpshuis. Afgezien van de instandhouding van een voorziening en de kostenvoordelen voor gebruikers, draagt het bij aan de saamhorigheid van de gemeenschap. Het handboek wordt inmiddels door zeer veel organisaties, instellingen en gemeenten aangehaald om nieuwe initiatieven in dorpen te faciliteren.
De informatieve website www.ondernemendedorpen.nl is overigens niet meer actief. Esbeek was één van de deelnemende vijf dorpen in het NPOE-project. www.esbeek.eu
6. Bouwstenen voor systeem Grolloo 6.1 Vastgestelde behoefte De uitgevoerde enquête ‘Naoberschap Nu’ heeft aangetoond dat er een voldoende behoefte bestaat aan een systeem van wederzijdse dienstverlening. De aard van de diensten is ook in beeld, waarbij kan worden opgemerkt dat er nu al een ‘match’ valt te maken, die anders niet tot stand zou zijn gekomen. De behoefte is niet aan een leeftijd- of inkomenscategorie gebonden. Er is een groep oudere, alleenstaande bewoners met een laag inkomen die louter gebruik zouden willen maken van het systeem. Slechts een deel hiervan ontvangt nu al professionele dienstverlening. Daarentegen zijn er ook jongere, welvarende bewoners die diensten aanbieden, zonder er wat voor terug te verlangen. De grote groep die zowel gebruik wil maken als aan wil bieden (wederzijdse dienstverlening) zal de basis vormen voor het systeem. Die groep is zeer divers. Een selectieve benadering (van ouderen) zoals bij Seniores Priores of Dorpscoöperaties is in Grolloo niet verstandig. Een benadering van een brede doelgroep met een slechte toegang tot voorzieningen, zorg enz. zoals bij de Steunstees evenmin. Grolloo kan volgens het analysekader van Frans Thissen gezien worden als een ‘bemiddeld woondorp’. Door te vertrekken vanuit de reële behoeften van de diverse groep maakt het systeem de meeste kans van slagen. Tegelijkertijd staat die diversiteit ook op gespannen voet met de behoefte van bewoners aan een zelfgekozen omgang met (liefst) gelijkgezinden. Het komt er dus op aan voor het systeem de juiste gemeenschappelijke noemer te vinden voor de ‘sociale cohesie’. 6.2 Initiatiefnemer Voor het project ‘Naoberschap Nu’ kon geen plaatselijke werkgroep worden gevormd, terwijl er toch een behoefte aan een vorm van wederzijdse dienstverlening is vastgesteld. Ook zijn er aanwijzingen dat er sprake is van een mythe rond de praktijk van de huidige ‘naoberschap’. Het projectinitiatief werd niet geadopteerd door de VDGO. Andere verenigingen reageerden evenmin op het verzoek om ondersteuning. Voor het verder uitwerken van een systeem van dienstverlening zal daarom vooral een beroep gedaan moeten worden op de diverse groep direct belanghebbenden, die echter nog anoniem zijn. De werving kan persoonlijk (via eigen netwerken) en via de lokale media plaatsvinden (SGO-krantje, flyer).
6.3 Organisatie Het ‘werkgroeplid’ heeft al aangeboden het initiatief te willen voortzetten. Als deze er in slaagt de groep direct belanghebbenden aan het initiatief te binden, dan is het verstandig om rustig aan de eigen organisatie te werken. Die zal eerst een wat informeel karakter hebben, omdat veel bewoners van Grolloo niet snel overgaan tot extra verplichtingen naar een organisatie. Het gaat om elkaar leren kennen en om te ervaren dat men vrijwel direct baat heeft bij een geleverde inspanning. Bovendien moet er vertrouwen ontstaan in de werking van het systeem. Dat vertrouwen kan snel ontstaan door gebruik te maken van een systeem dat elders al met succes draait, maar ook voldoende flexibiliteit heeft om aan te passen aan de lokale situatie van Grolloo. Een LETS kring heeft al deze elementen in zich, de Steunstees en het Te Plak systeem wat minder en het Dienstencheque systeem mist de lokale flexibiliteit geheel en geeft geen mogelijkheid tot onderling kennismaken van gebruikers. 6.4 Nieuwe sociale binding Hoewel er in Grolloo al sprake is van een flinke verschuiving van ‘autochtoon dorp’ naar ‘woondorp’, blijft dat op een paar sociale kenmerken achter. Er zijn aanwijzingen dat bepaalde groepen kwetsbare bewoners zich uiteindelijk ook niet in het ‘bemiddeld woondorp’ Grolloo kunnen handhaven. Met name de groepen met een lage koopkracht, een geringe mobiliteit en een zorgbehoefte. Het verenigingsleven bloeit en veel bewoners zijn lid van één of meer verenigingen. Maar dit zijn de verenigingen van het ‘autonome dorp’. Enkele maken hun eigen vernieuwing door (SGO, VDGO), maar er is nauwelijks aanwas met nieuwe verenigingen, kenmerkend voor het ‘woondorp’. De VDGO-bestuur is ambitieus met vele initiatieven en projecten en even zoveel ‘vrijwilligers’, maar het is vooral het bestuur dat bepaalt welke onderwerpen moeten worden opgepakt en minder de leden. Uiteindelijk leidt dat tot spanningen. Dat uit zich in het gebruik van allerlei kwalificaties naar mensen die zich niet willen of kunnen identificeren met het voor anderen vertrouwde Grolloo. En omgekeerd zijn er bewoners die zich afkeren van het dorp en de hun opgelegde ‘vrijwilligersinzet’.
‘Naoberschap Nu’ hoeft zich niet te voegen naar de oude sociale structuren, maar juist anticiperen op de noodzaak om nieuwe vormen van sociale binding te ontwikkelen. Ze zal dan ook steeds meer bewoners weten te motiveren om mee te doen. Eenmaal gevestigd als organisatie in Grolloo kan ze op basis van haar eigen uitgangspunten de samenwerking zoeken met de verenigingen die het initiatief eerder niet ondersteunden. Seniores Priores illustreert dat perfect. Een LETS kring, Dorpscoöperatie of Steunstee bieden die mogelijkheden ook. 6.5 Instappen in bestaand systeem Er zijn geen systemen zoals Te Plak en Steunstee binnen de gemeente Aa en Hunze, waarbij kan worden ingestapt. Wel zijn er systemen van bemiddeling in dienstverlening, zoals Mijn Gemak van Univé, van commerciële klussendiensten en van doorverwijzing, zoals de Wegwiezer. Uit de enquête ‘Naoberschap Nu’ blijkt dat er verhoudingsgewijs weinig gebruik wordt gemaakt van professionele zorg- en dienstverlening. De indruk bestaat dat de behoefte wel aan is, met name bij de oudere bewoners. Stichting Welzijn Ouderen is voor die groep van groot belang. Een Drentse variant van Te Plak of de Steunstee slaat mogelijk niet zo aan in Grolloo. Deze systemen vragen om een financiële bijdrage van de gebruikers en de dienstverlening wordt uitgevoerd door vrijwilligers of door mensen die vallen binnen een werkverruimende maatregel. De financiële bijdrage gaat naar de bovenlokale exploitatie door bedrijven en instellingen die zelf niet zichtbaar zijn in het dorp. En voor puur vrijwillige inzet lijken onvoldoende mensen te vinden. Bewoners van Grolloo die binnen een werkverruimende maatregel aan de slag moeten, geven waarschijnlijk de voorkeur aan een andere locatie dan het eigen dorp. In dat opzicht wordt in Grolloo nog teveel de sociale controle van het ‘autonome dorp’ ervaren. Een nieuwe mogelijkheid zijn de Maatschappelijke stages. In 2011 zijn alle middelbare scholen verplicht om hun leerlingen een Maatschappelijke stage aan te bieden en de eerste bemiddelingsbureaus zijn al actief. De verwachting is dat veel welzijns- en zorginstellingen de Maatschappelijke stage gaan benutten. Voor ‘Naoberschap Nu’ lijkt de Maatschappelijke stage maar geringe mogelijkheden te bieden.
6.6 Samenwerking met andere organisaties Binnen Grolloo zijn enkele bedrijven gevestigd die het systeem van ‘Naoberschap Nu’ mogelijk als een concurrent zien. Het gaat om een installatiebedrijf, kapsalon en hoveniersbedrijf. Veel klussen als vriendendienst zouden namelijk ook door hen uitgevoerd kunnen worden tegen betaling. Het Dienstencheque systeem in België is daarom zeer strikt in de omschrijving van de diensten en laat alleen erkende bedrijven toe. Het LETS systeem biedt mogelijkheden voor ‘zwart werk’, maar de kerngroep zou daartegen bezwaar moeten maken in voorkomende gevallen. Het LETS systeem zoekt juist een goede verstandhouding en samenwerking met lokale bedrijven, omdat die voor beide partijen voordelen brengt. Dat geldt ook voor Dorpscoöperaties en Seniores Priores, die een duidelijk onderscheid maken tussen de vrijwillige dienstverlening tussen leden en de commerciële dienstverlening aan derden vanwege de extra inkomsten voor de exploitatie. Samenwerking op lokaal niveau is niet goed mogelijk als de organisatie op bovenlokaal niveau worden bepaald, zoals in Te Plak, Steunstee en in het Dienstencheque systeem. 6.7 Keuze voor LETS Het LETS systeem biedt de beste bouwstenen voor een systeem van wederzijdse dienstverlening in Grolloo. - Het gaat uit van de lokale behoefte en vertrouwt op de eigen inzet van de direct belanghebbenden bij het systeem. - Er is een bestaand uitgebreid netwerk van LETS kringen en een landelijk LETS contact dat faciliteert. De ruime ervaringen met het systeem zijn vastgelegd in een handboek. - De nadruk ligt op wederzijde dienstverlening tussen gelijkwaardige leden. Er ontstaat geen afhankelijkheidsrelatie tussen de gebruikers van diensten en de aanbieders. - LETS werkt niet met geld, maar wel met een rekeneenheid. Het is betrouwbaar, mede door de transparantie. - Het systeem is flexibel en desgewenst verder uit te bouwen naar een systeem rond een complementaire lokale economie. Er wordt samenwerking gezocht met lokale bedrijven. - Bovendien draagt LETS bij aan de sociale verbondenheid, door de lokale basis, de gelijkwaardige inbreng van de leden in de organisatie en door activiteiten om het systeem heen. - LETS vernieuwd zich voortdurend, zich spiegelend aan zowel locale- als (inter)nationale ontwikkelingen.
7. Stappenplan voor Grolloo 7.1 Het LETS handboek Dat initiatiefnemers voor een Dorpscoöperatie of een LETS kring kunnen terugvallen op een handboek is een enorm voordeel. Het lezen en onderling bespreken ervan geeft hen inzicht in de werking ervan, voorkomt onnodige fouten en geeft vertrouwen in succes. Het zou echter een grote valkuil zijn geweest als het bestaan van een LETS handboek doorslaggevend was in de keuze van het systeem voor Grolloo. Tenslotte wordt LETS ook bekritiseerd en het is verstandig als initiatiefnemers ook daar kennis van nemen. LETS is vooral een stedelijke beweging. Dat betekent dat voor een systeem in Grolloo goed naar de ’dorpse voorwaarden’ gekeken moet worden. Dan begint het al met de naamgeving. Volgens het ’werkgroeplid’ moet de benaming LETS zelfs niet gebruikt worden, omdat het niet aanspreekt. Die discussie moeten de initiatiefnemers maar zelf voeren, hier is het systeem zelf van belang. Het LETS handboek schets een zeer gedetailleerde werkwijze om een systeem op te zetten en houdt voor onderdelen ook nog verschillende opties voor. In dit Stappenplan gaat het slechts om de hoofdlijnen, gekoppeld aan de situatie Grolloo. 7.2 Initiatief Het ‘werkgroeplid’ heeft aangegeven om nog in de komende winter de vervolgstappen ‘Naoberschap Nu’ te zetten met de start van een kring. De werving van belangstellenden moet langs twee lijnen plaatsvinden: via het persoonlijke netwerk van buren, vrienden en bekenden, en via oproepen in de lokale media en een huis-aan-huis verspreide bewonersbrief. De tweede lijn is belangrijk om groep bewoners te bereiken die in de enquête hun belangstelling hebben aangegeven. Maar persoonlijke werving werkt in een dorp altijd het beste. Als er inzicht is in de omvang van de groep belangstellenden wordt er een passende plek gezocht voor de startbijeenkomst. Met een kleine groep bij één van de initiatiefnemers thuis, bij een grote groep eventueel in Het Markehuis. Het eerste heeft de voorkeur, opnieuw vanwege het persoonlijke karakter. Niet iedereen in een dorp zal makkelijk anderen toelaten in de privésfeer, maar nieuwsgierig naar die van anderen is men wel. Het Markehuis biedt het comfort van de ruimte en koffievoorziening, maar kost ook direct al geld.
7.3 Start van de dienstverlening Natuurlijk mag een uitleg over het systeem op de eerste bijeenkomst niet ontbreken, maar de tijd moet vooral besteed worden aan ieders persoonlijke situatie en motivatie. Elkaar leren kennen is belangrijker dan de theoretische werking van het systeem. Persoonlijk kennen is de eerste stap naar persoonlijk vertrouwen, de basis voor de dienstverlening. Met het LETS spel wordt snel vraag en aanbod van diensten in beeld gebracht. Het zal ook zeker leiden tot een ‘match’ binnen de groep belangstellenden. Bij de Dorpscoöperatie worden belangstellenden overigens aangesproken op hun (verborgen) talenten. Dat kan ook door hen bij de eerste bijeenkomst na het LETS spel vooraf opgestelde vraag- en aanbodlijsten met categorieën diensten te laten invullen. Deze vormen de basis voor de administratie. ` 7.4 Kerngroep Ook al neemt het ‘werkgroeplid’ nu het initiatief, de verantwoordelijkheden voor het laten draaien van het systeem moet zo snel mogelijk gedeeld worden met anderen. Dat betekent een duidelijk onderscheid aanbrengen tussen het tot stand brengen van de dienstverlening (zaak van vrager en bieder) en het organiseren van de randvoorwaarden (zaak van een kerngroep). Ook laatstgenoemde werkzaamheden worden in het systeem gezien als een dienst, van de kerngroep aan de hele kring, en als zodanig geadministreerd. De verwachting is dat het ‘werkgroeplid’ wel één of twee belangstellenden zal weten te motiveren kerngroeptaken op zich te nemen. Er staat immers een dienstverlening door de anderen tegenover. Voorkomen moet worden dat de kerngroep in haar ambities doorschiet en zoveel werk verzet, dat er teveel last op de anderen wordt gelegd om wederdiensten te leveren. Er moet voldoende tijd blijven voor de ‘gewone’ diensten. Dat zal in Grolloo zeker zo zijn. De bewoners zullen minder uit idealisme het systeem willen organiseren, maar meer vanuit een ‘voor wat, hoort wat’ instelling. Daarom moet het systeem eerst voorrang geven aan de gewone dienstverlening. Daar zal ook de meest wervende kracht vanuit gaan. Na verloop van tijd wordt in de meeste LETS kringen een bepaalde opslag gerekend voor de werkzaamheden van de kerngroep. Hoe groter de groep, hoe kleiner de opslag.
7.5 Administratie De vraag- en aanbodlijsten met categorieën diensten vormen de basis voor de systeemadministratie. Alle deelnemers hebben toegang tot die lijsten. Ze zijn zelf verantwoordelijk voor het leggen van het contact en onderhandelen zelf over de voorwaarden van de dienstverlening. Dat gaat buiten de kerngroep om. Wel leggen vrager en aanbieder de dienstverlening (transactie) schriftelijk vast. Voor een transparante ruil is een ‘rekeneenheid’ nodig, bijna altijd gebaseerd op het tijdsbeslag van de dienst. Ook wordt wel differentiatie aangebracht naar zwaarte van de dienst of specifieke deskundigheid. Dat is aan de kring zelf om te bepalen. Het schriftelijk vastleggen is van belang voor de administratie. Het vragen en bieden van diensten moet in evenwicht zijn, anders ontspoort het systeem en raken de leden gedemotiveerd. Daarom worden ‘cheques’ getekend ingeleverd bij de kerngroep die de diensten in de ‘rekeneenheid’ bij- of afschrijft op ieders eigen ledenrekening. Op vaste momenten krijgt ieder lid een overzicht van de verrichte diensten en van het saldo op de rekening. Meer informatie over het inrichten van de administratie is te vinden in het Handboek LETS. Belangrijk is dat LETS Nederland ook software heeft ontwikkeld voor een digitale administratie, eventueel te linken aan een eigen website. Voor Grolloo is dat voorlopig niet aan te raden. Daar zou de eerste tijd beter met een papieren administratie gewerkt moeten worden en een boekje met vraag- en aanbodlijsten. Voor een deel van de (oudere) belangstellenden de enig passende communicatievorm. 7.6 Handig én leuk De wederzijdse dienstverlening voorziet in een praktische behoefte van de leden, maar draagt ook bij aan de sociale contacten. Toch zal het voorkomen dat bepaalde leden elkaar nauwelijks treffen voor een transactie, omdat hun vraag- en aanbodlijsten niet ‘matchen’. Door het organiseren van periodieke bijeenkomsten kan iedereen elkaar ontmoeten, ook buiten de transacties om. Die bijeenkomsten zijn informeel en in Assen heten ze daarom (k)letsavonden. Maar ze kunnen ook een officieel deel krijgen (spreker, discussie). Voor nieuwe belangstellenden zijn ze zeer geschikt als kennismaking.
Er schuilt wel een gevaar in dergelijke bijeenkomsten. Veel LETS-kringen verworden na verloop van tijd tot gezelligheidsclubs, waarin niet meer de dienstverlening maar de sociale contacten belangrijk zijn. Tenslotte wordt dát de wervende factor voor sommige belangstellenden, terwijl anderen afhaken. Het is een teken van het ontstaan van ‘sociale cohesie’, maar dan wel een eenzijdige. Als de groep klein is en de verwachte aanwas gering, kunnen in plaats van bijeenkomsten ook kleinschalige activiteiten georganiseerd worden (fietstocht, zondagwandeling, spelavond). Of er wordt een vast moment in de maand bepaald in CR Hofsteenge of Eetcafé ‘Gerrie’. Dat vergt minder organisatie, maar biedt de mogelijkheid tot contact en nieuwe ideeën. 7.7 Facilitering Zeker in het begin zal er veel georganiseerd moeten worden, dat zich niet direct uit in baten voor de leden van de kring. Het ’werkgroeplid’ verwacht dat ook vanuit de VDGO en andere verenigingen er niet direct steun komt. Toch zou het systeem geholpen zijn met een korte periode van facilitering door een voor de bewoners van Grolloo onafhankelijke organisatie, bijvoorbeeld Stichting Welzijn Aa en Hunze. Het gaat dan om advies en begeleiding voor de kerngroep, een klein budget voor de kosten van vergaderingen en promotie. Enige jaren geleden heeft Stichting Welzijn Aa en Hunze de contacten met het verenigingsleven in Grolloo aangehaald en dat heeft goed uitgepakt. De facilitering moet als smeerolie fungeren in de eerste periode van het organiseren van het systeem. De drijvende kracht moet uitgaan van de deelnemende bewoners. Als facilitering doorschiet zal er misschien minder van hen gevergd worden, maar het leidt tot zelfgenoegzaamheid. In Grolloo bestaat een zeker wantrouwen jegens teveel facilitering, want het maakt afhankelijk (‘voor wat, hoort wat’). Vaker klaagt men over een gebrek eraan. Als het ‘vraaggestuurd’ blijft, gaat het goed. 7.8 Structuur versus flexibiliteit In het systeem staat de dienstverlening tussen vrager en aanbieder centraal. Die overleggen zelf over de voorwaarden en aard van de dienstverlening. Daarin schuilt de grote flexibiliteit van het systeem. De kerngroep moet alleen dát regelen, wat
het systeem gesmeerd doet lopen. En dat op een zo efficiënt mogelijke manier. De belangrijkste onderdelen zijn de transparantie van vraag en aanbod en het bijhouden van de administratie. Hoe gezellig een gezamenlijke bijeenkomst ook is, als bijvoorbeeld de administratie hapert beïnvloedt dat de contacten en het onderlinge vertrouwen. Op dit punt is het systeem in Grolloo extra kwetsbaar. Het vertrouwen in deze nieuwe vorm van wederzijdse dienstverlening moet nog helemaal opgebouwd worden. Er wordt nu al zeer kritisch naar gekeken. Als de structuur goed is en het systeem naar wens draait, dan pas is het tijd voor het verder afstellen of het introduceren van nieuwe elementen. Bij het verder afstellen gaat het om bijvoorbeeld het aanspreken van nieuwe talenten, in beeld brengen van latente behoeften, differentiatie in de zwaarte van dienstverlening, extra werving onder bepaalde groepen enz. Bij het introduceren van nieuwe elementen gaat het bijvoorbeeld om de samenwerking met reguliere bedrijven in Grolloo, de ruil van diensten tegen goederen, bemiddeling bij vrijwilligersinzet voor verenigingen enz. Het Handboek LETS schets daarvan beproefde voorbeelden. Maar niets moet. Niet experimenteren als dat een goede structuur te vaak en te zwaar belast.
Bronnen Hoofdstuk 1 - Provincie Drenthe (2001); LEADER+ Ontwikkelingsstrategie Oost-Drenthe. Assen. - Provincie Drenthe (2007); Provinciaal Meerjarenprogramma Landelijk Gebied 2007-2013. Assen. - Provincie Drenthe (2007); Uitvoeringsprogramma Nationaal Landschap Drentsche Aa, PMJP-gebiedsopgave 2007-2013. Assen. - Gemeente Aa en Hunze (2006); Kadernota Wet Maatschappelijke Ondersteuning. Gieten. Hoofdstuk 2 - Stek en Streek (2007); Projectaanvraag Impuls Sociaaleconomische vitalisering ‘Naoberschap Nu’. Assen. Hoofdstuk 3 - Heringa, J. (1982); De buurschap en haar marke. Drentse Historische Studiën V (Assen 1982); De betekenis van de boermarken in Drenthe (Assen 1996). - Boivin, B. (1992); De Drenten en hun naobers. Als de Dag van Gisteren: Honderd jaar Drenthe en de Drenten 5, Zwolle. - Mellema-Abeen, J e.a. (1983); Grolloo van verleden tot heden. Uitgave Commissie Dorpsbelangen Grolloo. - VDGO. (2006); Informatieboekje Grolloo en Omstreken - VDGO. (2005); Rapport Bouwen onderbouwd. Enquête naar de woningbehoefte onder bewoners. - Reinders, B. (2008); Inspraak Kern- en buurtgericht werken. - Guldemond, A (2002); Naober in Salland, belevenissen van een stadse frats op het platteland. - PeerGroup Informatiekrant (2008); Naobers. Openluchttheater rond naoberschap. Veenhuizen. - Boivin, B. e.a. (2000); Kleine dorpen, grote gevolgen. Jublileumboek n.a.v. 25 jaar Vereniging Brede Overleggroep Kleine Dorpen in Drenthe (BOKD). Uitgave BOKD. - Thissen, F. en Joos Droogleever Fortuijn (1999); Sociale cohesie en dorpsverenigingen op het platteland. Tijdschrift Noorderbreedte 23-4; n.a.v. gelijknamig onderzoek van het AME Amsterdam Study Centre for the Metropolitan Environment, UvA (Amsterdam 1998). - Thissen, F. Diverse PowerPoint presentaties op websites. - Provincie Drenthe, Bestuurscommissie Onderzoek Cultuur, Welzijn en Zorg (2008); Sociaal rapport Drenthe 2008. Assen
Hoofdstukken 5 en 6 - Geffen, W. van ; Welthuis, steunstee model op kleine schaal. Ook met Marketingsplan. Uitgave: Oosterlengte, zorgketen voor Groningen. - Stichting Strohalm (2000); Het LETS handboek, handleiding voor het opzetten en organiseren van een LETSsysteem. Utrecht. - Hoeben, C. (2000); Lokaal Economische Transactie Systemen. In tijdschrift AGORA 2000-4 n.a.v. proefschrift RUG. - Klumper, J. en M. Lamme (2006); Het ondernemende dorp. Uitgave Nederlands Platform Ouderen en Europa (NPOE). Utrecht. Ook met bijbehorende Handleiding Dorpsonderzoek. - Werkgroep 2000 (1983); Buurteconomie. Amersfoort. Uitgave De Horstink / WONN. Ook in Katernen 2000, 1983-2. - Lamme, M (1987); Ruilen past iedereen. Utrecht. Uitgave Landelijke Vereniging van Vrijwilligerscentrales (LVV).
Colofon
Deze rapportage ‘Naoberschap Nu’ is opgesteld in opdracht van de gemeente Aa en Hunze Met dank aan Piet Flap, beleidscoördinator WMO
De projectuitvoering werd mogelijk gemaakt door een financiële bijdrage van het Overlegorgaan voor het Nationaal Beeken Esdorpenlandschap Drentsche Aa.
Mozartplaats 23 9402 VL Assen Postbus 578 9400 AN Assen www.stekenstreek.nl Productie Gerard Wezenberg, Stek en Streek met dank aan Kelly Rijswijk (enquête) Afbeeldingen De afbeeldingen zijn ontleend aan geraadpleegde bronnen, vele websites, of afkomstig van Stek en Streek.
Assen, december 2009