1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 86
Naar meer tolerantie voor doping in de sport? Een onderzoek bij eerstejaarsstudenten (1998-2006) Hans Vangrunderbeek* en Jan Tolleneer+ Welke standpunten nemen universitaire studenten in tegenover de dopingproblematiek? Dit artikel beschrijft een onderzoek bij eerstejaarsstudenten van de opleiding Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen aan de Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen van de Universiteit Gent in de jaren 1998-2006. Het onderzoek ging na (1) hoeveel aandacht studenten besteedden aan de dopingproblematiek, (2) wat hun standpunten waren in dit verband, en (3) welke argumenten ze gebruikten om hun mening te staven.
1. Methodologie De aanpak van het onderzoek bestond uit een discoursanalyse van 555 actualiteitsmappen1: mappen die gedurende acht opeenvolgende academiejaren door de Gentse studenten werden aangelegd in het kader van het opleidingsonderdeel ‘Grondslagen en geschiedenis van de lichamelijke opvoeding en de sport.’ Elke map bevat een persoonlijke verzameling van knipsels uit de algemene dag- en weekbladpers die betrekking hebben op de verschijningsvormen, maatschappelijke betekenis en wetenschappelijke behandeling van sport en lichamelijke opvoeding. Ze gaan vergezeld van samenvattingen en van kritische besprekingen. Vooral deze laatste componenten vormden het bronnenmateriaal voor dit onderzoek. Eerst werd op basis van specifieke selectiecriteria nagegaan hoeveel dopinggerelateerde artikels elke student opnam in zijn/haar actualiteitsmap. De studenten hadden de vrijheid om zelf artikels te selecteren uit thema’s naar keuze en doorheen de verschillende jaargangen zijn er wel tientallen onderwerpen aan bod gekomen in de actualiteitsmappen.2 In grafiek 1 wordt een overzicht gegeven van de procentuele evolutie van het aantal actualiteitsmappen met dopinggerelateerde artikels. Hieruit blijkt * Hans Vangrunderbeek werkt als doctoraatsstudent op de afdeling Historische Kinesiologie en Sportgeschiedenis aan de Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen van de K.U.Leuven. E-mail:
[email protected] + Jan Tolleneer is hoofddocent aan de Faculteit Bewegings- en Revalidatiewetenschappen te Heverlee en gastprofessor aan de Universiteit Gent. E-mail:
[email protected]
Ethische Perspectieven 18 (1), 86-100; doi: 10.2143/EPN.18.1.2028885 © 2008 by Ethische Perspectieven. All rights reserved.
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 87
onmiddellijk de populariteit van het thema doping: in de eerste vijf jaren bevatten meer dan 80% van de mappen één of meerdere artikels rond het thema doping. Waarschijnlijk heeft de berichtgeving vanuit de media hierin een rol gespeeld, aangezien in deze jaren belangrijke dopingkwesties het nieuws gehaald hebben.3 Daarna verandert het beeld echter: in 2003-2004 wordt nog maar in 69% van de actualiteitsmappen aandacht besteed aan doping, het jaar erna nog maar 60%. In 2005-2006, de laatste jaargang die onderzocht werd, bevat slechts 34% van de actualiteitsmappen een artikel rond doping.
Grafiek 1: Procentuele verdeling van de actualiteitsmappen wat betreft de aanwezigheid van dopinggerelateerde artikels in de jaargangen 1998-1999 tot 2005-2006.
2. Standpunten en argumenten Moet doping in de sportwereld toegelaten worden? De antwoorden van de studenten werden in drie categorieën ingedeeld. Eerst is er de categorie ‘nultolerantie’ met alle studenten die een negatief antwoord geven. Zij pleiten, naar het voorbeeld van Jacques Rogge, voor een streng antidopingbeleid. De tweede categorie, ‘tolerantie’, bevat de studenten die pleiten voor nuancering door het scheppen van voorwaarden
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 87
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 88
voor dopinggebruik. Dit is een ruime categorie met variaties, gaande van een volkomen legalisering van alle prestatiebevorderende middelen tot doorgedreven medische begeleiding. Vooral de laatste subgroep, die vindt dat onder strikte controle van gediplomeerde artsen een soepeler dopingbeleid mogelijk moet zijn, is talrijk. De derde categorie, ‘afzijdig’, bevat alle studenten die in hun persoonlijke bespreking geen eigen standpunt expliciteren. Op basis van een uitgebreide literatuurstudie werd een model ontwikkeld om de door de studenten aangehaalde argumenten in categorieën te verdelen. Binnen dit model krijgen uiteenlopende ethische aspecten een plaats, uitgaand van de vraag wie of wat er in het geding is wanneer doping gebruikt wordt. De gehanteerde categorieën zijn dan: het ik, de ander, het spel en het schouwspel. In de volgende paragrafen worden de argumenten met betrekking tot deze vier categorieën toegelicht en geïllustreerd aan de hand van citaten van de studenten zelf. Telkens wordt een onderscheid gemaakt tussen de argumenten ter ondersteuning van het vermelde nultolerantie-principe en de argumenten die aangehaald worden door voorstanders van dopingtolerantie. 3. Het ik in het geding De eerste categorie omvat argumenten die betrekking hebben op het eigen ik. Moet het ik van de topsporter tegen zichzelf beschermd worden en hoever mag men hierin gaan? Het liberaal-paternalistisch paradigma ligt hier aan de basis van de discussie. Brown4 en vele van zijn navolgers vragen zich af of het goed te keuren is dat niet de sporter maar anderen in zijn plaats bepalen wat goed voor hem is en wat niet. Is het niet het recht van elke sporter om zélf een eigen keuze te maken over het al dan niet nemen van doping? Het World Anti-Doping Agency (WADA), als voortrekker van het nultolerantiebeleid, meent alleszins van niet. Als belangrijkste argument in de strijd tegen doping haalt het agentschap aan dat doping ernstige schade toebrengt aan de gezondheid van de atleet. Het is haar taak, vindt ze, om de atleten hiertegen te beschermen. Ook Vorstenbosch5 stelt dat indien doping schadelijk is voor de gezondheid, het eenvoudigweg moet verboden worden. Enkele citaten uit de actualiteitsmappen van studenten uit de categorie ‘nultolerantie’: “In principe moeten [bodybuilders] tegen zichzelf beschermd worden en moeten er stevige straffen staan op het leveren en het gebruiken van anabolica”6 en “In hoeverre kunnen atleten zelfstandig beslissen om al dan niet doping te nemen? De atleten van de voormalige DDR werden als het ware gedwongen doping te nemen.”7
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 88
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 89
De voorstanders van tolerantie zien dit echter anders. Zonder voorstander te zijn van dergelijke argumenten, vraagt Parry8 zich af waarom het de taak van een organisatie is om volwassen spelers in bescherming te nemen. Is elke atleet niet vrij om zélf te bepalen wat goed voor hem is? Roken is ook schadelijk voor de gezondheid maar wordt getolereerd in de maatschappij. Volgens Lavin9 en Parry zijn er weinig tot geen wetenschappelijke bewijzen dat doping schadelijk is. Integendeel, het gecontroleerd toedienen van doping onder medische begeleiding zou zelfs de gezondheid van de sporters kunnen waarborgen. Het WADA stelt dan weer dat resultaten uit gestandaardiseerd wetenschappelijk onderzoek niet zomaar geëxtrapoleerd kunnen worden naar het veld. Van Hilvoorde10 stelt de vraag of het hard paternalisme11 van het WADA te rechtvaardigen valt. Ook Lavin, Parry, Brown12 en Morgan e.a.13 bestempelen het argument dat doping schadelijk voor de gezondheid zou zijn als paternalistisch, inconsistent en onvolledig. Inconsistent omdat topsport op zich ook schadelijk is voor de gezondheid en onvolledig omdat voor heel wat dopingproducten, bijvoorbeeld voor gecontroleerde bloeddoping, geen bewijs bestaat van dergelijke gezondheidsschade. Een student stelt: “Nu is de medische wereld zo geëvolueerd dat ‘gezond’ dopinggebruik perfect kan. Het zou zelfs in sommige gevallen beter voor de gezondheid van de sporters zijn wanneer ze doping zouden gebruiken.”14 Tevens zijn vele prestatiebevorderende producten oorspronkelijk als geneesmiddel bedoeld. Denk bijvoorbeeld aan het prestatiebevorderende product EPO dat dienst doet als geneesmiddel voor nierpatiënten. Er is meer onderzoek nodig naar de schadelijkheid van dergelijke producten: “Pas op het moment dat duidelijke informatie beschikbaar is, kan een beleid van hard paternalisme overtuigend worden gevoerd”.15 Verder stellen de voorstanders van tolerantie dat het gevoerde antidopingbeleid op zich ook schade aan de atleet kan berokkenen. Elke atleet dient gedurende het hele jaar beschikbaar te zijn voor bloed- en urinecontroles. Ook huiszoekingsbevelen komen geregeld aan bod als het op dopingonderzoek aankomt. De volgende stap zou het bepalen van het DNA-profiel van de sportlui zijn. Deze indringing in het privéleven van de atleet zou misschien meer negatieve dan positieve gevolgen voor de sport kunnen teweegbrengen. Een student die dergelijke argumenten aanhaalt, stelt: “Ik ben een voorstander van gecontroleerd dopinggebruik. Het zou naar mijn mening een aantal problemen die gecreëerd worden door het huidige antidopingbeleid de wereld uit helpen. Men zou tevens moeten tolereren dat volwassen, professionele sporters zelf beslissen welke producten ze nemen om hun prestaties te verbeteren.”16
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 89
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 90
4. De ander ter sprake De tweede categorie van argumenten heeft betrekking op alle andere sportieve en commerciële belanghebbenden die betrokken zijn bij het sportgebeuren, zoals de tegenstanders en de ploegmaten, de trainer, verzorger, sportarts, sportdirecteur, voorzitter en sponsor. Volgens het WADA berokkent doping schade aan die atleten die de sport zuiver proberen te houden. Simon17 en Houlihan18 wijzen erop dat door de verhoogde prestaties van de sporters die doping nemen, een verhoogde druk op de schouders van de overige, niet gedopeerde, sporters komt te liggen. Atleten die niet de intentie hebben om naar verboden producten te grijpen, worden als het ware verplicht om ook doping te nemen ten einde aan de top niet verstoten te worden. Zoals studenten zeggen: “Met doping schaad je de gezondheid. Het is een feit dat het dan je eigen keuze is, maar dan verplicht je anderen om ook doping te gebruiken. Zo breng je onrechtstreeks ook de gezondheid van anderen in gevaar”19 en “Dopingzondaars berokkenen schade aan alle andere eerlijke topsporters omdat deze ook die stempel van gebruiker op hun hoofd gekleefd krijgen.”20 Lavin, Brown, Parry, Morgan e.a en Gardner21 stellen dat dit geen voldoende reden is om een dopingverbod te rechtvaardigen. Topsport houdt op zichzelf al verplichtingen in: wanneer één atleet op hoogtetraining gaat of een prestatiebevorderende vorm van dieet toepast, worden alle overige atleten ook ‘verplicht’ deze technieken toe te passen om mee te kunnen op het hoogste niveau. Ook Simon hekelt dit argument. Hij stelt dat geen enkele sporter verplicht wordt om aan sport te doen. Dopinggebuik kan ook schade toebrengen aan het sportbedrijf. Doping zou een voordeel kunnen bieden voor de financieel gezondere teams, die meer middelen in medisch onderzoek en de nieuwste producten kunnen investeren. Sponsors investeren grote bedragen in een club en vertrouwen erop dat hun geld rendeert, maar wanneer een atleet betrapt wordt op doping, krijgt ook de sponsor negatieve publiciteit. Volgend citaat sluit hier op aan: “Een sporter die vertrouwd is met doping besmeurt zijn eigen imago en niet te vergeten ook dat van zijn sponsor.”22 5. Het spel ter discussie Het meest fundamentele niveau is dat van het spel zelf. Op dit niveau worden de meeste discussies onder journalisten, beleidsmakers, sportwetenschappers en ethici gevoerd. Ook de studenten argumenteren vooral op dit niveau. In de eerste plaats
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 90
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 91
tast doping volgens hen de aard van het spel aan. De echte natuur van het spel ligt namelijk in het fair play-karakter ervan. Parry23 stelt dat de enige reden waarom men geen doping mag nemen, is dat men dan iemand wordt die het spel vals speelt, iemand die zich niet aan de regels houdt. Parry maakt tevens een belangrijk onderscheid tussen ‘ongelijk’ en ‘oneerlijk’. Er zijn in de sportwereld heel wat ongelijkheden24 tussen de verschillende sporters die wel degelijk een voordeel met zich kunnen meebrengen. Toch beschouwt men al deze ongelijkheden als eerlijk, terwijl doping als de ergste vorm van bedrog bestempeld wordt. Voor De Wachter25 is het element van de kansengelijkheid cruciaal om het verbod op doping in de sport te rechtvaardigen. De auteur stelt dat doping een herdefiniëring van het spel zélf kan betekenen. Aan de hand van dopinginname kunnen essentiële spelelementen namelijk herleid worden tot gestandaardiseerde omstandigheden waardoor dit spel ophoudt te bestaan en vervangen wordt door een nieuw spel met nieuwe vaardigheden en nieuwe spelregels. Dopingregels zijn in deze betekenis niets anders dan spelregels. Het verbod op doping moet volgens De Wachter precies opgevat worden als een bevestiging dat sport spel is en steeds ten dele zal blijven. Ook Vorstenbosch26 vindt doping een vorm van bedrog die de sportcompetitie herleidt tot iets anders, namelijk tot een winst- of resultaatsstreven zonder enig spelmoment. Enkele citaten van studenten geven meer duiding aan deze argumenten: “Maar er zijn nu eenmaal regels en die zijn er om gerespecteerd te worden. Of je het met de regels eens bent of niet doet er niet toe. Als sporter is het enige wat telt dat je de regels niet overtreedt”27 en “Niemand is verplicht om aan sport te doen. Iedereen heeft hierin een vrije keuze. Maar wie er voor kiest, houdt zich aan de spelregels, zoniet wordt hij/zij daarvoor gesanctioneerd. Het dopingverbod is voor mij een spelregel die moet worden nageleefd.”28 Het WADA schrijft in haar code29: “Antidopingregels zijn net als competitieregels, sportregels die bepalen onder welke omstandigheden een sport mag worden beoefend. Sporters accepteren deze regels als voorwaarde voor deelname”. Tamboer en Steenbergen30 hebben het hier over ‘formele fair play’. Er zullen dan ook slechts weinigen vinden dat het zondigen tegen deze bestaande regel onterecht als bedrog beschouwd wordt. Simon, Lavin en Morgan e.a. stellen echter vast dat deze verantwoording een cirkelredenering inhoudt. De vraag is dan waarom doping op zich oneerlijk is, zelfs indien alle deelnemers akkoord gaan om doping te nemen en zelfs indien de regels van het spel dopinggebruik toelaten. Er is met andere woorden nood aan een definitie van eerlijkheid in de sport, onafhankelijk van en voorafgaand aan de specifieke regels van de sport. Van Hilvoorde31 stelt dat wanneer men de dopingregel als een
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 91
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 92
spelregel opvat, men niet kan verantwoorden waarom het overtreden van deze regel buitenproportioneel bestraft wordt.32 Is doping op zichzelf dan onfair? Van Hilvoorde stelt dat er in de sport een spanning is tussen het gebod op gelijkheid en het gebod op overtreffen. Volledige kansengelijkheid kan nooit gerealiseerd worden.33 Volgens Van Hilvoorde is gelijkheid in de sport per definitie een mythe. Waarom laten we de ene vorm van ongelijkheid (bijvoorbeeld een grotere basketballer of een betere koersfiets) wél toe en een andere vorm (dopinggebruik) niet? Ook Parry is van mening dat prestatiebevorderende middelen niet per definitie onfair zijn. Andere technologische snufjes, intensieve training en topsport op zich streven namelijk ook prestatieverbetering na. Ook het feit dat dopingmiddelen de atleten toelaten om harder te trainen volstaat niet voor Parry. Andere toegelaten middelen bereiken een gelijkaardig effect en sportwetenschappers doen al jaren onderzoek naar recuperatiemiddelen. Meerdere auteurs beklemtonen dat doping onfair is ten opzichte van de sportpraktijk zelf. Van Hilvoorde haalt het voorbeeld van biatlon aan, waarbij het tot de vaardigheden van die sport behoort om na een uitputtende inspanning en met versnelde ademhaling toch met een stabiele hand gericht te kunnen schieten. Het innemen van bètablokkers verandert deze vaardigheid en dus ook de sport zelf. Dit valt te vergelijken met een bergbeklimmer die de laatste 100 meter gebruik maakt van een helikopter om tot boven te geraken. Van Hilvoorde stelt dat de grens tussen ‘ondersteuning’ van vaardigheden of ‘verandering’ van vaardigheden gekenmerkt wordt door een grijze schemerzone. Hetzelfde argument kan echter ook aangehaald worden om duidelijk te maken dat doping net een essentieel onderdeel van de sport vormt. Ook Simon, Lavin en Gardner stellen dat het hanteren van dit argument inzake prestatiebevorderende middelen problematisch is. Het gebruik van verboden middelen om zich een voordeel te verschaffen verschilt niet van technieken als training, coaching, dieet, technologie, het beroep doen op de hulp van fysiologen en psychologen en het gebruiken van toegelaten prestatiebevorderende middelen. Het verschil met de eerder vermelde helikopter is dat bovenstaande technieken er allen op gericht zijn om de inherente kwaliteiten van de sporter beter tot uitdrukking te brengen, daar waar de helikopter het toevoegen van een extern, niet-menselijk element inhoudt dat niet gericht is op het verbeteren van de menselijke capaciteit. Gardner stelt dat een duidelijke definitie nodig is van de concepten ‘natuurlijk’ en ‘onnatuurlijk’ om te bepalen wat wel en wat niet kan in de sport.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 92
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 93
6. Het schouwspel nader bekeken De laatste categorie van argumenten slaat op het schouwspel, het spel zoals dat bekeken wordt door toeschouwers, voorwerp wordt van verdere beschouwingen en een bredere rol gaat spelen in de samenleving. Als eerste argument wijzen Houlihan34 alsook Schneider e.a.35 op het argument dat doping onrechtstreeks schade berokkent aan de maatschappij. Topsporters zijn een rolmodel voor kinderen, jongeren en zelfs volwassenen in de samenleving.36 Wanneer deze idolen door middel van dopinggebruik tonen dat ze zich bewust of onbewust niet aan de regels houden, zal dit een effect hebben op bredere lagen van de bevolking. Dopinggebruik in de sport zou vooral de jeugd kunnen aanzetten tot het gebruiken van lifestyle drugs. Sport is geen eiland in de maatschappij, maar een spiegel die de huidige ontwikkelingen opvangt, uitvergroot en terugkaatst. Daarom is doping een ernstig maatschappelijk probleem. De volgende twee citaten van studenten geven dit argument toepasselijk weer: “Topsporters hebben een voorbeeldfunctie: veel jonge beginnende atleten hebben vaak een idool in hun favoriete sporttak en kijken daar naar op. Het zou dan ook totaal nefast zijn dat zo’n idool zich begeeft aan het straffeloze gebruik van doping”37 en “Doping zou zelfs nadelen voor de relatie maatschappij-jongeren in de toekomst kunnen brengen. Doping zal met zich meebrengen dat waarden in de maatschappij vervagen en het zijn net deze waarden in de sport die jongeren voorbereiden om goed te functioneren in de maatschappij.”38 Ten tweede is er het argument van de instandhouding van mythen voor de toeschouwers. Sportfanaten bewonderen de natuurlijke vaardigheden en capaciteiten van de atleten en hun doorzettingsvermogen om tot het uiterste te gaan.39 De toeschouwers hopen dat alle atleten in een eerlijke arena ten strijde kunnen trekken met gelijke wapens voor alle deelnemers. Ze willen de beste atleet zien winnen op basis van natuurlijke mogelijkheden, inzet en mentale kracht. Dopingschandalen beroven deze toeschouwers van hun idealen in de sportwereld, wat Miah40 ‘expectation disappointment’ noemt. Je kan dit vergelijken met een Griekse tragedie waarin de goden van hun troon vallen en de toeschouwers inspiratieloos en verdwaald achterblijven. De voorstanders van dopingtolerantie in de literatuur spreken deze twee argumenten zelden tegen, maar beschouwen ze niet als doorslaggevend. Miah wijst erop dat de problematiek van de topsporter als rolmodel niet de kern van de discussie uitmaakt. Ouders zijn voornamelijk bezorgd om het feit dat hun kinderen naar het voorbeeld van hun idolen ook drugs zullen gebruiken. Dit argument is dus een reflectie van het eerder gestelde ‘gezondheidsargument’.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 93
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 94
7. Resultaten van het onderzoek Grafiek 2 geeft voor elk jaar weer hoe groot de drie categorieën studenten procentueel zijn. Opmerkelijk is dat de categorie ‘nultolerantie’ elk jaar het grootste aantal studenten telt en tijdens de eerste zes jaren zelfs 69 tot 85%. Vanaf 2003-2004 daalt dit aantal echter snel en in 2005-2006 bereikt deze categorie haar dieptepunt met voor het eerst minder dan 50%. De categorie ‘tolerantie’ bevat de eerste zes jaren, behalve in 1999-2000, slechts 2 tot 11% van de studenten. Tijdens de laatste twee jaren omvat deze categorie echter plots meer dan 20%. De categorie ‘afzijdig’ vertoont een grilliger verloop. Nadat deze categorie in 2002-2003 haar dieptepunt bereikt, stijgt ze gestaag tot het laatste jaar, waarin ze maar liefst 36% van de studenten omvat.
Grafiek 2: Evolutie van de standpunten van de studenten inzake de toelaatbaarheid van doping, ingedeeld volgens drie categorieën (1998-1999 tot 2005-2006).
Met welke argumenten staven studenten hun standpunten? Grafiek 3 geeft het aantal aangehaalde argumenten uit de categorie ‘nultolerantie’ per type weer. Wat opvalt, is dat de eerste zes jaren vooral argumenten rond het spel en het ik aangehaald worden. Beide niveaus schommelen tussen de 34 en 52%, terwijl de twee andere catego-
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 94
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 95
rieën rond de 10% procent schommelen. De meest aangehaalde argumenten zijn het argument dat doping schadelijk is voor de individuele gezondheid van de sporter en het argument dat doping indruist tegen de regels van de fair play. Veel minder vaak worden ook andere argumenten aangehaald, zoals het afnemen van kansen van andere atleten en de functie die topsporters in de maatschappij te vervullen hebben als rolmodel voor de jeugd. Tijdens de laatste twee jaren is een opmerkelijke kentering waar te nemen. Het aantal argumenten rond het spel stijgt in het laatste jaar tot 86%, terwijl het aantal argumenten rond het ik daalt tot slechts 14%. Van de twee andere groepen argumenten is in dit laatste jaar zelfs geen sprake meer. Doorheen de jaren is slechts een klein aantal studenten te vinden voor enige vorm van tolerantie. Het is dus niet zinvol de aangehaalde argumenten procentueel weer te geven. Wel blijkt dat hoofdzakelijk argumenten rond het ik door deze studenten aangehaald worden ter staving van hun persoonlijke standpunten. Zo wordt vaak het ‘vrijheidsargument’ geciteerd en ook het ‘gezondheidsargument’ keert regelmatig terug. Op de tweede plaats komen de argumenten met betrekking tot het spel. Voornamelijk in de laatste twee jaren treden deze argumenten meer en meer op de
Grafiek 3: Evolutie van het type aangehaalde argumenten in de categorie nultolerantie (1998-1999 tot 2005-2006).
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 95
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 96
voorgrond. Het gegeven dat het toelaten van doping de kansengelijkheid in de sport kan bevorderen, wordt hier vaak aangehaald. Slechts sporadisch komen argumenten met betrekking tot het schouwspel naar voor. Zo vinden sommige studenten dat het toelaten van ‘veilige’ vormen van doping in de sport kan zorgen voor meer spanning en sensatie op het sporttoneel. 8. Duiding Wat zijn mogelijke oorzaken van de evolutie in het percentage mappen met dopingartikels? Is het thema doping de laatste jaren minder in de actualiteit geweest? Integendeel, in 2003 was er veel commotie rond de WADA-code, in 2004 overleed wielrenner Marco Pantani en in 2005 zorgde senator Jean-Marie Dedecker voor opschudding met zijn open brief ‘Hematocriet of hypocriet’.41 Wel was er begin 2006 relatief weinig dopingnieuws en de actualiteitsmappen werden binnengeleverd voordat de zaak Fuentes van start ging.42 Dit zou dus voor het laatste jaar een deel van de massale terugloop in dopinginteresse kunnen verklaren. Er is echter een andere verklaring mogelijk. Misschien zijn studenten geleidelijk aan minder geïnteresseerd geraakt in de dopingproblematiek omdat er gedurende het laatste decennium bijna dagelijks artikels rond doping verschenen in de media. We kunnen misschien spreken van een algemene ‘dopingmoeheid’ die in de resultaten van de laatste jaargangen steeds nadrukkelijker naar voor komt. Wat met de standpunten van de studenten? Het is opmerkelijk dat de evolutie hier voor een stuk overeenkomt met de evolutie op het vlak van interesse. Ook daar bracht 2003-2004 een kentering. De dalende interesse in het onderwerp doping ging dus gepaard met een afnemend gezamenlijk antidoping-standpunt. Een mogelijke verklaring vinden we weer in de actualiteit. Heel wat studenten hebben artikels opgenomen rond de in maart 2005 verschenen brief ‘Hematocriet of hypocriet’ van Dedecker. Zijn de studenten door deze brief beïnvloed?43 Maar wat verklaart dan de verdere procentuele daling in de laatste jaargang? Er lijkt de laatste jaren onder de studenten een mentaliteitswijziging plaatsgevonden te hebben. De drie categorieën convergeren tijdens de laatste jaren meer en meer, steeds meer studenten nemen geen duidelijk standpunt in en de laatste jaren lijken gekenmerkt te worden door meer vragen dan antwoorden. Misschien twijfelen studenten, door de overvloedige opeenvolging van dopingfeiten in het laatste decennium en de toenemende weerstand van steeds meer personen uit het sportmilieu tegen het gevoerde nultolerantiebeleid, aan de ‘correcte’ ethische houding.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 96
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 97
Ook de argumentatie bij de groep ‘nultolerantie’ kan deels verklaard worden door de actualiteit. Tijdens de laatste jaargangen hebben sportwetenschappers en begeleiders proberen aan te tonen dat doping onder adequate medische begeleiding de gezondheid van de sporters kan bevorderen.44 Dit biedt een mogelijke verklaring voor de daling van het aantal argumenten op het niveau van het ik in de categorie ‘nultolerantie’ tijdens de laatste twee jaren. De argumenten met betrekking tot het spel behalen in deze categorie in elke jaargang de hoogste score en kennen in deze twee laatste jaren een verdere opmars tot aan 86%. Deze resultaten tonen aan dat de argumenten met betrekking tot het spel aan de basis blijven liggen van de instandhouding van het nultolerantie-standpunt. Fair play kan in deze context dan ook gezien worden als een modieus panaceebegrip dat door de studenten vaak aangehaald wordt ter onderbouwing van hun standpunt rond nultolerantie. 9. Besluit De standpunten van studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen zullen de toekomstige ontwikkelingen in de sportwereld in niet onbelangrijke mate bepalen. Het is dus relevant om deze standpunten te onderzoeken. De verzamelde resultaten gelden echter enkel voor de 555 geselecteerde actualiteitsmappen, niet per definitie voor alle studenten aan het HILO van de Universiteit Gent, laat staan voor alle universiteitsstudenten van Vlaanderen. De representativiteit van deze studie is dus beperkt. Het zou interessant zijn om in een volgende studie te onderzoeken of er een verschil is tussen studenten Lichamelijke Opvoeding en Bewegingswetenschappen en andere studenten. Een andere beperking van deze studie is dat slechts in zeer beperkte mate naar de oorsprong van deze waardeoordelen gepeild is. Uit de afgenomen diepte-interviews45 met een geselecteerde proefgroep van twaalf studenten te Gent kwamen alvast de media, het onderwijs en de thuis naar voor als belangrijkste socialiserende instituties inzake het denken over doping. Het staat dan ook buiten kijf dat het onderwijs, zowel op secundair als op universitair niveau, een belangrijke rol te vervullen heeft. Met name het vak lichamelijke opvoeding en de schoolsport kunnen helpen om de jeugd waarden bij te brengen. McFee46 heeft het in dit verband over sport als ‘moreel laboratorium’. Aangezien excessen steeds vaker voorkomen in de sportwereld is er een belangrijke plaats weggelegd voor de leerkracht lichamelijke opvoeding als opvoeder. Een citaat van een student die deze functie van de sport als ‘moreel laboratorium’ illustreert: “Een taak van een leraar LO is om de kinderen in zekere zin op te
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 97
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 98
voeden. School is eigenlijk de voornaamste opvoeding die kinderen krijgen naast de taak van de ouders natuurlijk. Daarom moet een sportleraar zijn leerlingen duidelijk maken dat doping in de sport niet kan.”47 Ook is er meer debat nodig. Zo werd op 25 april 2007 in Brussel de tweejaarlijkse conferentie door het Raadgevend Comité voor Bio-ethiek georganiseerd, met als thema ‘Allen gedopeerd: ethiek van de verbeter-geneeskunde’. Leerlingen van het secundair onderwijs werden die dag effectief betrokken bij het dopingdebat en dit werd als positief ervaren. Ook werd toen duidelijk dat de faculteiten lichamelijke opvoeding en bewegingswetenschappen het onderwijscurriculum voldoende moeten richten op de ontwikkeling van kritische meningen en ethische attitudes. Ze dienen vanuit hun interdisciplinaire roeping ook het onderzoek naar doping en soortgelijke thema’s te intensifiëren. Op dit moment valt het grote gebrek aan eensgezindheid op onder sportwetenschappers, sportfilosofen en ethici. Ook onderzoek naar de invloed van de eerder opgesomde socialiserende instituties is een noodzakelijke aanvulling op deze studie en kan nieuwe inzichten opleveren. Tot slot beseffen we dat de sportwereld zich weldra ook over een ander probleem zal moeten buigen dat ethisch gezien nog veel complexer van aard zal zijn, namelijk de dreiging van genetische doping. Gezien de steeds meer verregaande ontwikkelingen op het vlak van doping lijkt de inmenging van internationale en nationale partijen zoals de Raad van Europa, UNESCO en de Vlaamse Gemeenschap ons noodzakelijk. Een minstens even belangrijke taak is weggelegd voor ‘ethische comités’ die zich met kennis van zaken over dit onderwerp buigen. Noten 1. Actualiteitsmappen 1998-2006: 555, (Gent: Faculteit Geneeskunde en Gezondheidswetenschappen; opdracht opleidingsonderdeel ‘Grondslagen en geschiedenis van de lichamelijke opvoeding en de sport’). 2. De in de actualiteitsmappen besproken thema’s gaan van wetenschap, agressie, gezondheid, corruptie, psychologie, geld, bestuurszaken, reclame, hooliganisme, blessureleed en schoolsport tot doping. 3. Grote onderwerpen waren de dopingperikelen in de Ronde van Frankrijk van 1998, het IOC Wereld Antidoping Congres in 1999, de invoering van de EPO-test op de Olympische Spelen te Sydney in 2000, de oprichting van de Vlaamse Dopinglijn in 2001, de zaak Frank Vandenbroucke in 2002 en de door het IOC opgestelde Wereld Antidoping Code in 2003. 4. W.M. BROWN. “Paternalism, drugs and the nature of sports.” In Ethics in sport, redactie door J.W. MORGAN, K.V. MEIER en A.J. SCHNEIDER, 130-141. Champaign: Human Kinetics, 1985. 5. J.M.G. VORSTENBOSCH. “Drogredenen over doping: Een pleidooi tegen legalisatie van dopinggebruik in de sport.” Filosofie en praktijk 19: 1 (1998): 169-183. 6. Actualiteitsmap 0001039 (academiejaar 2000-2001, map 39).
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 98
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 99
7. Actualiteitsmap 0203060. 8. Jim PARRY. Ethics and doping (Proceedings of the Conference: ‘The Limits of Sport’; Institute of Catalonian Studies; Barcelona, June 1999). 9. M. LAVIN. “Sport and drugs: Are the current bans justified?” In Ethics in sport, redactie door J.W. MORGAN, K.V. MEIER en A.J. SCHNEIDER, 169-180. Champaign: Human Kinetics, 1987. 10. Ivo VAN HILVOORDE. “Het dopingverbod: Een moreel geladen spelregel.” Filosofie 6:3 (1996): 28-32. 11. Met hard paternalisme wordt hier bedoeld: “het inperken van iemands vrijheid om te beschermen tegen bewust, vrijwillig gedrag, waarmee iemand zichzelf zou schaden” (Schermer 1994). 12. W.M. BROWN. “As American as gatorade and apple pie: Performance drugs and sports.” In Ethics in sport, redactie door J.W. MORGAN, K.V. MEIER en A.J. SCHNEIDER, 142-168. Champaign: Human Kinetics, 1997. 13. J.W. MORGAN, K.V. MEIER en A.J. SCHNEIDER, red. Ethics in sport. Champaign: Human Kinetics, 2001, 427p. 14. Actualiteitsmap 0001067. 15. Ivo VAN HILVOORDE. “Het dopingverbod: Een moreel geladen spelregel.” Filosofie 6: 3 (1996): 28-32. 16. Actualiteitsmap 0405017. 17. R.L. SIMON. “Good competition and drug-enhanced performance.” In Ethics in sport, redactie door J.W. MORGAN, K.V. MEIER en A.J. SCHNEIDER, 119-129. Champaign: Human Kinetics, 1984. 18. B. HOULIHAN. Dying to win: Doping in sport and the development of anti-doping. Council of Europe Publishing, 1999. 19. Actualiteitsmap 0203003. 20. Actualiteitsmap 0203067. 21. R. GARDNER. “On performance-enhancing substances and the unfair advantage argument.” In Philosophic inquiry in sport, redactie door J.W. MORGAN, K.V. MEIER, 222-231. Champaign: Human Kinetics, 1989. 22. Actualiteitsmap 0203016. 23. Jim PARRY. Ethics and doping (Proceedings of the Conference: ‘The Limits of Sport’; Institute of Catalonian Studies; Barcelona, June 1999). 24. Voorbeelden hiervan zijn de socio-economische status van het geboorteland, de genetische voorgeschiktheid en de omgeving waarin men opgroeit. 25. Frans DE WACHTER. “Sport, spel, spiegel.” Filosofie 6: 3 (1996): 4-7. 26. J.M.G. VORSTENBOSCH. “Drogredenen over doping: Een pleidooi tegen legalisatie van dopinggebruik in de sport.” Filosofie en praktijk 19:1 (1998):169-183. 27. Actualiteitsmap 0405008. 28. Actualiteitsmap 0506030. 29. WADA-code 2003 (Online versie van 21 februari 2008;
). 30. J. TAMBOER en J. STEENBERGEN. Sportfilosofie. Leende: Damon, 2000, 158-173. 31. Ivo VAN HILVOORDE. “Het dopingverbod: Een moreel geladen spelregel.” Filosofie 6: 3 (1996): 28-32. 32. Zo zal een voetballer die op doping betrapt wordt een veel langere schorsing opgelegd krijgen dan een andere speler die door een onreglementaire tackle zijn tegenstander voor maanden buiten strijd schopt. 33. Frans DE WACHTER. “De sportdroom bedreigd: doping als filosofische kwestie.” Ethische Perspectieven 10: 3 (2000): 157-162. 34. B. HOULIHAN. Dying to win: Doping in sport and the development of anti-doping. Council of Europe Publishing, 1999. 35. A.J. SCHNEIDER en R.B. BUTCHER. “A philosophical overview of the arguments on banning doping in sport.” In Values in sport: elitism, nationalism, gender equality, and the scientific manufacture of winners, redactie door C.M. TAMBURRINI en T. TANNSJO, 185-199. London: Spon, 2000.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 99
1016-08_EthPersp_06_Vangrunder-Tollen
14-03-2008
14:24
Pagina 100
36. Hoeveel voetbalfans proberen de trucjes van Ronaldinho in hun tuin niet na te doen of fietsen hun eigen Ronde van Frankrijk op straat, eventueel met een eenvoudig lint dat de aankomst op de Champs Elysées moet voorstellen? 37. Actualiteitsmap 0203023. 38. Actualiteitsmap 0405026. 39. Of zoals Lance Armstrong het verwoordde in zijn boek Door de pijngrens: “De Tour de France is lichamelijk en geestelijk de zwaarste wedstrijd, vol vreugde en tragiek. Je wordt blootgesteld aan kou, hitte, bergen en dalen, kuilen, pech, tegenwind, tegenslag, grote schoonheid en slaapverwekkende geestdodendheid”. 40. A. MIAH. Genetically modified athletes: biomedical ethics, gene doping and sport. London: Routledge, 2004. 41. J.M. DEDECKER. “Hematocriet of hypocriet.” Het Nieuwsblad. (Online versie van 21 februari 2008; http://www.nieuwsblad.be/Article/Detail.aspx?Article ID=DMA14032005 021). 42. Een methodologische beperking van deze studie is dat de opgenomen artikels in de actualiteitsmappen slechts betrekking hebben op de tijdsperiode oktober-april. 43. Uit een doorgevoerde casestudie met betrekking tot deze open brief blijkt dat er wel degelijk sprake is van een vorm van beïnvloedbaarheid van de studenten door de journalisten en de hoofdrolspelers. 44. Het klassieke voorbeeld slaat op de wielrenner wiens hematocrietwaarde tijdens de Ronde van Frankrijk dermate gedaald is dat het toedienen van een beperkte dosis EPO eerder bevorderend dan schadelijk is voor zijn gezondheid. 45. In deze diepte-interviews werd tevens gepeild naar de betrouwbaarheid, de validiteit en de representativiteit van deze studie langs de kant van de onderzoeker, alsook naar de standvastigheid van de antwoorden langs de kant van de studenten. 46. G. MCFEE. Sport, rules and values: philosophical investigations into the nature of sport. Londen: Routledge, 2004, 129-148. 47. Actualiteitsmap 0405092.
Ethische Perspectieven 18 (2008)1, p. 100