Naar een Nieuwe Aanbestedingscultuur Europees Aanbesteden van Architectendiensten in Nederland
ATELIER KEMPE THILL ARCHITECTS AND PLANNERS
Naar een nieuwe Aanbestedingscultuur Europees Aanbesteden van Architectendiensten in Nederland - samenvatting Een informele architectuurcultuur De Nederlandse cultuur is een informele cultuur. Deze informele cultuur was ook de basis voor de ontwikkeling in de jaren tachtig en negentig van een zeer hoogwaardige, internationaal gerenommeerde architectuur met vertegenwoordigers zoals Rem Koolhaas / OMA, Willem Jan Neutelings, Mecanoo, Erick van Eggerat, UN Studio, MVRDV of Wiel Arets. In een circuit van verlichte, cultuurbewuste opdrachtgevers in overheid en semioverheidsorganisaties is een bouwcultuur ontstaan van internationaal kaliber. Een formele wetgeving Sinds de invoering van de Europese Richtlijn voor openbare aanbestedingen wordt deze informele cultuur geconfronteerd met de vele malen formelere cultuur van de Europese Unie. Hoewel deze formelere wetgeving is opgezet met de intentie markten te openen en cultuur te stimuleren, voelen openbare opdrachtgevers zich in Nederland aan deze nieuwe wetgeving uitgeleverd. Intern hebben zij onvoldoende structuur opgebouwd om hiermee op een adequate manier te kunnen omgaan, er is dus steun nodig. Deze steun wordt op dit moment bijna uitsluitend gevonden bij commerciële projectmanagementbureaus, met de voornaamste intentie dat de procedures juridisch en budgettair waterdicht zijn, geen fouten worden gemaakt en niemand klaagt. De architectuurcultuur gaat achteruit De basis van de architectuur wordt door deze manier van aanbesteden – nu al duidelijk voelbaar – op ten duur volledig onderuitgehaald. De gebouwde resultaten van de aanbestedingen worden eenvormiger en trekken steeds meer naar een grijs gemiddelde toe. De procedures worden gekenmerkt door onevenredige eisen ten aanzien van omzetten en referenties, door onduidelijke eisen ten aanzien van in te leveren stukken en door een twijfelachtige jurering voor de mededingende bureaus. De opzet van de procedures werkt duidelijk een monopolisering van een beperkt aantal grotere, zakelijk georganiseerde bureaus in de hand, de kansen voor kleinere, meer culturele bureaus zijn beperkt en doorstroming van jong talent vindt niet meer plaats. Inhoudelijke vraagstukken zoals duurzaamheid en maatschappelijke werking die politiek een groeiende betekenis krijgen, kunnen binnen deze procedures nauwelijks worden bewaakt. De huidige architectuur en de internationale faam van Nederland op dit gebied borduurt alleen nog voort op de in het verleden gelegde basis en deze basis wordt per aanbesteding smaller. Een ontbrekende schakel tussen overheid en architecten Reden hiervoor ligt niet zozeer in de van buitenaf opgelegde wetgeving zelf, maar moet eerder worden gevonden in de manier waarop men in Nederland met deze regels omgaat. De Europese Richtlijn biedt voor aanbestedingen namelijk redelijk veel vrijheid om zowel het zakelijke gedeelte, als ook het inhoudelijke gedeelte op de aard en omvang van de opdracht toe te snijden. De regels uit Brussel zijn bedoeld om markten te openen en culturele bloei te stimuleren. De facto werken zij op dit moment in Nederland tegengesteld aan de oorspronkelijke doelstelling van de Europese wetgeving. De potenties van de regels worden in Nederland onvoldoende – en vooral niet inhoudelijk gemotiveerd - benut. Een dergelijke insteek is met de huidige structuur ook niet mogelijk. Er ontbreekt eenvoudigweg een schakel tussen opdrachtgevers en architecten, die het organiseren van aanbestedingen overneemt - niet in de zin van een commerciële dienstverlener, maar een onafhankelijke dienstverlener met een cultureel bewustzijn. Een schakel, die naast de juridische vragen vooral ook de inhoud zelf bewaakt. Vier andere Europese landen In de vier Europese landen - Duitsland, Oostenrijk, Spanje en België - die in het kader van deze studie zijn onderzocht wordt wel duidelijk, dat ook – of juist onder de condities van de Europese wetgeving een vrije architectuurcultuur kan blijven bestaan. Of sterker nog – kan opbloeien. In alle vier landen ligt dat voornamelijk aan de schakel tussen de overheden en de architecten die hier veel beter georganiseerd is. In Duitsland en Oostenrijk bestaat deze schakel uit de “Architektenkammer”. In Spanje door de Architects Association. Beiden traditionele publiekrechtelijke organisaties opgezet vanuit de architectengemeenschap zelf. In België wordt deze schakel vertegenwoordigd door Bureau Vlaams Bouwmeester en zijn Open Oproep procedure – een overheidsstructuur. Een Onafhankelijke Aanbestedingsautoriteit Nederland zou met grote spoed een vergelijkbare structuur moeten opbouwen, om op het vlak van bouwcultuur in de toekomst nog een rol te kunnen spelen. Een dergelijke structuur kan in Nederland het best vanuit de overheid worden georganiseerd. Het oprichten van een dergelijke organisatie zou voor de overheid een redelijk kleine investering betekenen. De meerwaarde voor de Nederlandse bouwcultuur, voor alle publieke opdrachtgevers, voor alle architecten en uiteindelijk voor alle burgers/gebruikers van publieke gebouwen die hieruit voort kan vloeien is uiteindelijk vele malen groter, investering en resultaat staan in een uitermate efficiënte verhouding. André Kempe en Oliver Thill Atelier Kempe Thill Architects and Planners Rotterdam Juli 2008
2
Deze studie is vervaardigd door Atelier Kempe Thill Architects and Planners Vertegenwoordigd door André Kempe en Oliver Thill Atelier Kempe Thill Architects and Planners Postbus 13064 3004 HB Rotterdam tel 0031 10 750 37 07 fax 0031 10 750 3697 www.atelierkempethill.com email
[email protected] De studie is mede gefinancierd door een subsidie van het Stimuleringsfonds voor Architectuur Rotterdam. Juli 2008
Met grote dank voor de ondersteuning en zeer constructieve bijdrages en commentaren aan alle interviewpartners en de ondersteunende architecten op de lijst, waarbij in het bijzonder: Alex van de Beld (Onix Architecten), Dirk Bergvelt (Architectuur Lokaal), Helena Casanova (Casanova Hernandez Architecten), Michiel Cohen (CEPEZED), Marie Helene Cornips (BNA), Rients Dijkstra (Maxwan), Tom Frantzen (FRANTZEN et al), Francine Houben (Mecanoo Architecten), Jan Jongert (2012 Architecten), Moriko Kira (Moriko Kira Architecten), Eric van Keulen (de Zwarte Hond), Rob Hendriks (Daad Architecten), Helen de Hulu (BNA), Jan Knikker (OMA), Mike Korth (Korth Tielens), Bjarne Mastenbroek (SeARCH), Patrick Meijers (CIMKA), Roemer Pierik (EEA Architects), Jan Dirk Postel (Kraijvanger Urbis Architecten), Paul de Ruiter (Architectenbureau Paul de Ruiter), Frank Segaar (de Cie), Jeroen Schipper (JSA Architecten), Leontien Sauerwijn (BNA), Ton Venhoeven (VenhoevenCS Architecten), Jeroen van der Ven (Tarra Architecten), Jeroen de Willigen (de Zwarte Hond) , Adri Duivesteijn (Wethouder Ruimtelijke Ordening Almere), Alexandra Gerny, en Piet Vollaard voor zijn waardevolle inhoudelijke input en het grondige en geïnspireerde redigeren van de definitieve tekst.
3
Naar een Nieuwe Aanbestedingscultuur Europees Aanbesteden van Architectendiensten in Nederland 1. Introductie 1.1 De Nederlandse bouwcultuur komt onder druk te staan 1.2 Werkmethode
5
2. De Europese Richtlijn 2004/18 Artikel 7: Toepassingsgebied Richtlijn Artikel 47: Economische en financiële draagkracht Artikel 48: Technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid Artikel 73: Samenstelling jury’s
7
3. Aanbestedingsbeleid in Nederland 3.1 Open markt versus gesloten markt 3.2 Culturele dimensie 3.3 Objectiviteit 3.4 Referenties 3.5 Omzeteisen 3.6 Vakjurering 3.7 Monopolisering en specialisering 3.8 Onvoldoende gestructureerde procedures 3.9 Claimcultuur 3.10 Conclusies
8
4. Aanbestedingsbeleid in andere Europese landen 4.1 Duitsland 4.2 Oostenrijk 4.3 Spanje 4.4 België 4.5 Conclusies
15
5. Oproep Naar een nieuwe aanbestedingscultuur in Nederland 5.1 Een nieuwe Onafhankelijke Aanbestedingautoriteit 5.2 Omzeteisen 5.3 Referentie 5.4 Jurering 5.5 Standaardiseren van de procedures
20
6. Lijst... van architecten, politici en vertegenwoordigers uit het culturele circuit die dit initiatief tot nu toe steunen
24
4
1. Introductie 1.1 De Nederlandse bouwcultuur komt onder druk te staan De Nederlandse architectuur en het Nederlandse architectuurbeleid wordt internationaal bewonderd. Deze positie is gegroeid vanaf het begin van de jaren tachtig, toen jonge, startende architecten van de overheid kansen kregen om te bouwen. In de jaren negentig heeft dit beleid, dat gepaard ging met een aantal veelbesproken, open ontwerpprijsvragen, tot een enorme bloei geleid. De overheid, met name Rijksbouwmeester Tjeerd Dijkstra, stimuleerde jonge architecten door bouw- en ontwerpprogramma’s, waardoor zich architecten zoals Benthem en Crouwel of cepezed zich konden vestigen. Ook de woningbouwcorporaties speelden een stimulerende rol, doordat ze open stonden voor jong talent. Hierdoor kregen architecten zoals Mecanoo, Kees Christiaanse, Willem Jan Neutelings, Claus en Kaan of MVRDV relevante opdrachten. Vanuit deze condities is de Nederlandse architectuur als vernieuwend, intelligent en optimistisch wereldberoemd geworden. Een cultureel inspirerend fenomeen, maar ook een economisch interessant exportproduct, want veel van de architecten die in die jaren kansen kregen, exporteren het Nederlandse architectuurproduct nu wereldwijd. Deze omstandigheden hebben mede toe bijgedragen, dat een bureau als OMA vandaag een van de meest succesvolle en economisch meest sterke architectenbureaus ter wereld is. Tegen het einde van de jaren negentig is de situatie radicaal veranderd. De introductie van de Europese regelgeving voor aanbestedingen in het “bovensegment” van dienstverleningen heeft vervolgens de verstrekking van overheidsopdrachten volledig veranderd, met name sinds de Europese Richtlijn 2004/18. De, tot aan de invoering van de nieuwe wetgeving, redelijk goed functionerende informele Nederlandse architectuurpraktijk, wordt opeens geconfronteerd met een ongekend formeel opgezette cultuur die van buitenaf is opgelegd. Door het gebrek aan ervaring met een dergelijke formele cultuur en door het ontbreken van adequate landelijke structuren wordt de huidige Nederlandse interpretatie van de Europese richtlijnen gekenmerkt door een bijzonder strenge en behoudende benadering, een aanpak die “roomser is dan de paus”. Zelfs voor zeer kleine openbare gebouwen worden buitenproportioneel hoge omzetten gevraagd van architecten die aan de aanbesteding mee zouden willen doen. De gevraagde omzetten zijn dusdanig hoog dat zelfs wereldberoemde buitenlandse architecten, zoals bijvoorbeeld Pritzker-prijs laureaat Rafael Moneo uit Spanje, om puur formele redenen niet mee mogen doen voor een doorsnee stadskantoor in een kleine Nederlandse gemeente, louter omdat hun omzet te gering is. Daarnaast worden gerealiseerde referenties gevraagd voor alle bouwopdrachten, meestal minimaal drie binnen de laatste drie jaar, vaak van exact hetzelfde soort gebouw. Open prijsvragen, zoals vroeger vrij gebruikelijk, komen bijna niet meer voor. De aanbestedingen zelf, in feite de eerste stap tot het realiseren van een stuk cultuur, worden gekenmerkt door een voornamelijk repressieve aanpak. De procedures worden in opdracht van overheden georganiseerd door projectmanagementbureaus die vooral zorgdragen voor een gewenste geruisloze voltrekking van de dienstverlening. Architecten of vertegenwoordigers van het culturele circuit of de BNA zijn slechts zeer zelden bij de organisatie of uitvoering van deze procedures betrokken. De van oudsher optimistische, culturele daad van het bouwen wordt hierdoor meteen met angst aangevangen. De Europese richtlijnen zijn in eerste instantie ingesteld om meer en eerlijker marktwerking te bewerkstelligen. Het gaat hierbij om concurrentiegericht aanbesteden, om meer keuzemogelijkheden, om doorstroming, vernieuwing, innovatie en transparantie van de besluitvorming. In de architectuurpraktijk in Nederland wordt op dit moment het tegenovergestelde gerealiseerd - de marktwerking wordt steeds minder, de keuzes worden kleiner en van doorstroming noch van eerlijke kansen voor starters is op dit moment geen sprake meer. De Nederlandse architectuur is nog steeds beroemd. Maar deze roem borduurt slechts voort op een basis die in het verleden is ontstaan. Er kan nauwelijks sprake zijn van een nieuwe generatie van architecten die deze roem in de toekomst kunnen continueren. Er zijn nauwelijks nieuwe structuren van kaliber, die aan de veranderde situatie recht doen en ervoor zorg dragen dat de kwaliteit in de toekomst hoog blijft. De huidige Nederlandse invulling van de Europese wetgeving heeft voor de architectonische kwaliteit, de architectuur in totaliteit zowel op economisch als ook op cultureel vlak, op den duur in de meest brede zin aanzienlijke negatieve gevolgen.
5
1.2 Werkmethodiek De hierop volgende studie is ontstaan vanuit het initiatief van Atelier Kempe Thill Architects and Planners en mede gefinancierd door een subsidie van het Stimuleringsfonds voor Architectuur. In het voorjaar 2008 hebben André Kempe en Oliver Thill hiervoor in totaal 26 interviews gehouden met mensen in sleutelposities bij het organiseren van aanbestedingen enerzijds in Nederland, anderzijds uit Duitsland, Oostenrijk, België en Spanje. De geïnterviewde personen zijn: Cultureel circuit - dhr. Edwin Oostmeijer, schrijver en ontwikkelaar, Utrecht - mevrouw Cilly Jansen, Architectuur Lokaal, Amsterdam - mevrouw Janny Rodermond, Stimuleringsfonds voor Architectuur Rotterdam - mevrouw Emmy Vos, Europan Nederland, Rotterdam - mevrouw Anne Hogewoning, Fonds voor Beeldende Kunsten, Amsterdam Architecten - dhr. Felix Claus, Claus en Kaan Architecten, Amsterdam - dhr. Michiel Cohen, Cepezed Architecten, Delft - dhr. Kees Kaan, Claus en Kaan Architecten, Rotterdam - dhr. Kamiel Klaasse, NL Architects, Amsterdam - dhr. Willem Jan Neutelings, Neutelings Riedijk Architecten, Rotterdam Projectmanagementbureaus - mevrouw Tjarda Mulder, BBN Adviseurs, Rotterdam, - dhr. Jolein Jeltes, Draijer en Partners, Groningen - mevrouw Marie – Anne Vermeulen, DHV, Rotterdam Juristen - mevrouw Suzanne Brakman, Aanbestedingsjurist, Rotterdam - dhr Jan van Noord, International Tender Services ITS, Raalte BNA - mevrouw Helen de Hulu, beleidsmedewerkster juridische zaken - dhr. Rob Hendriks, bestuurslid - mevrouw Leontien Sauerwijn, hoofd beleid en ontwikkeling Opdrachtgevers - dhr. Fer Felder, de Principaal, Amsterdam - mevrouw Leunie van Zwieten, Universiteit Utrecht - dhr. Mels Crouwel, Rijksbouwmeester, Den Haag - mevrouw Salomé Bentinck, Universiteit Amsterdam Buitenland: - dhr. Lars Kerschbaum, BBR Berlijn, Duitsland - dhr. Christian Aulinger, Bundesarchitektenkammer Oostenrijk, Wenen - mevrouw Linda Boudry, Adjunct Bouwmeester, Bureau Vlaams Bouwmeester, Brussel, België - mevrouw Tania Hertveld, Bureau Vlaams Bouwmeester, Brussel, België - dhr Jezus Hernandez, Spaans architect, partner en medeoprichter van Casanova Hernandez Architecten, Rotterdam De inhoud van deze gesprekken vormt de kern van de studie. Van alle gesprekken is verslag gelegd. Voorzover de inhoud van de gesprekken betrekking heeft op de situatie in Nederland, zijn de verslagen in een samengevatte vorm in de volgende tekst opgenomen. De interviews over de situaties in het buitenland zijn in de teksten in bijna identieke en onverkorte vorm weergegeven. Verder was het oorspronkelijk de intentie om ook door middel van harde cijfers de situatie te kunnen illustreren. Met enig spijt zijn de auteurs binnen deze beperkte studie erachter gekomen dat de benodigde cijfers niet te vinden zijn. Een poging om zelf via enquêtes cijfermateriaal te verkrijgen is mislukt. Desondanks spreekt de inhoud voor zichzelf.
6
2. De Europese Richtlijn 2004/18 De volgende samenvattingen uit de Richtlijn 2004/18 laten het juridische kader zien van waaruit de verschillende EU-lidstaten aanbestedingen van diensten en werken kunnen organiseren. De gekozen artikelen hebben met name betrekking op de in Nederland meest cruciale en discutabele onderdelen binnen aanbestedingen: - beoordeling van de economische en financiële draagkracht - beoordeling van de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid - beoordeling van de resultaten van aanbestedingen: samenstelling van jury’s Voor geïnteresseerden is de hele richtlijn in het Nederlandse origineel te downloaden onder: http://www.ez.nl/dsresource?objectid=119573&type=PDF Artikel 7: Toepassingsgebied Richtlijn Dit artikel regelt het wezenlijke toepassingsgebied van de richtlijn, de drempelbedragen voor overheidsopdrachten. Het aanhouden van de drempelbedragen voor de toepasselijkheid van de richtlijn is verplicht. De grensbedragen liggen voor diensten voor centrale overheidsorganisaties bij EUR 162.000,- en voor andere overheidsorganisaties bij EUR 249.000,- en voor werken bij 6.242.000,-. Artikel 47: Economische en financiële draagkracht In artikel 47 worden de randvoorwaarden uitgelegd waaronder de economische en financiële draagkracht van een onderneming kan worden gecontroleerd. Het gaat hierbij om een pakket van opties, zoals bijvoorbeeld het voorleggen van bankverklaringen, beroepsverzekeringen, balansen, omzetcijfers. Het is aan de aanbestedende dienst of hij alle stukken vraagt, of maar een deel of alleen een. Ook is de keuze aan de aanbestedende dienst, mogelijkerwijs andere bewijzen te vragen of de economische draagkracht op een andere manier te toetsen. Dit staat hem vrij. Artikel 48: Technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid In artikel 48 wordt aangegeven hoe de technische bekwaamheid en/of beroepsbekwaamheid wordt getoetst. Belangrijk is hierbij, dat het ook hierbij om een keuzemogelijkheid gaat van opties van toetscriteria (lid2). De aanbestedende dienst geeft aan, welke van de criteria hij wenst te hanteren (lid 6): aan de hand van een lijst met uitgevoerde werken uit de laatste jaren, beschrijvingen van ter beschikking staande technische uitrustingen, studie – of beroepsdiploma’s, de gemiddelde personeelsbezetting enzovoorts. Samenstelling jury’s: Artikel 73 Artikel 73 regelt de samenstelling van jury’s ter beoordeling van diensten waarvoor bijzondere vakkennis noodzakelijk is. Het artikel stelt hierbij, dat in dergelijke prijsvragen een derde van de juryleden deze of een gelijkwaardige kwalificatie verplicht moet bezitten.
7
3. Aanbestedingsbeleid in Nederland 3.1 Open Markt versus Gesloten Markt Het aanbestedingsbeleid vanuit de EU-regelgeving wordt in de praktijk in iedere EU-lidstaat op een andere manier ingevuld. Omdat de condities in de verschillende lidstaten uiteenlopen, is de richtlijn vooral bedoeld als een open structuur, die op diverse contexten kan reageren. De verplichte kern van de richtlijn – de drempelbedragen vanaf waar Europees moet worden aanbesteed – omschrijft tegelijkertijd de essentie waarvoor de richtlijn bedoeld is: een levendige Europese markt te stimuleren, gesloten markten te openen, economisch bevorderlijke condities te creëren. De situatie omtrent aanbestedingen is in Nederland op dit moment echter onbevredigend voor alle architecten. Grote en middelgrote bureaus worden door disproportionele referentie-eisen in een bepaald marktsegment gedwongen en komen daardoor voor een groot deel van de (overige) aanbestedingen niet in aanmerking. De procedures zelf zijn in groeiende mate tijdrovend opgezet, zodat de tegenoverstaande vergoedingen helemaal niet meer in verhouding staan tot het geleverde werk. De grootste problemen hebben uiteraard startende en kleine bureaus, die voor een aanbesteding om formele redenen helemaal niet in aanmerking kunnen komen, omdat ze noch in staat zijn om aan de geëiste omzet noch aan de gevraagde referenties te voldoen. Met het simpele feit dat iemand ooit voor het eerst met een bepaald soort ontwerp moet beginnen, dus per definitie niet vanaf het begin een referentie kan hebben, wordt op geen enkele manier rekening gehouden. Door deze omstandigheden wordt het voor een groot gedeelte van de architectenbureaus onmogelijk zich überhaupt op deze markt te vestigen. Dit heeft niet alleen gevolgen voor de betreffende architecten, maar vooral voor de architectonische kwaliteit in het algemeen. Overheidsopdrachten worden onder een steeds kleiner wordende groep van steeds ouder wordende architecten verdeeld. Door de toenemende hoeveelheid van min of meer gelijke opdrachten daalt de kwaliteit van het werk binnen deze bureaus. Voor de jonge generatie binnen dit systeem resten nog slechts drie opties: 1. Fuseren met een groter, gevestigd bureau (Hierdoor komt een kritische blik op de maatschappij bijna altijd onder druk te staan en kunnen commerciële aspecten sterker bepalend worden) 2. Allianties vormen met facilitaire bureaus (Hierdoor komt de uitvoeringskwaliteit onder druk te staan en bouwen de bureaus geen structuren op om zelfstandig te kunnen werken) 3. Uitwijken naar andere landen waar liberaler met deze structuren wordt omgegaan en dus meer mogelijkheden worden geboden. (Hierdoor verlaat de nieuwe creatieve elite het land.) Tot op heden heeft geen enkel Nederlands architectenbureau onder de ‘40 jaar’ ervaring kunnen opdoen met relevante opdrachten in de scholenbouw, voor musea, universiteiten, cultuurcentra en opdrachten voor overheidsvoorzieningen. 3.2 Culturele dimensie Projectmanagementbureaus hebben sinds de invoering van de Europese richtlijnen een zeer belangrijke sleutelpositie binnen het organiseren van aanbestedingen van architectendiensten in Nederland. In feite is hun positie op dit moment nagenoeg de meest belangrijke. Vooral de gesprekken met de geïnterviewde projectmanagementbureaus brengen daarom het ware karakter van het huidige aanbestedingsbeleid in Nederland duidelijk aan het licht. Projectmanagementbureaus zijn ontstaan door de groeiende complexiteit van de bouwprocessen en hebben een communicatieve functie binnen het bouwproces om partijen naar elkaar toe te brengen. Van zichzelf zeggen zij dat de situatie in zijn geheel door hun aanwezigheid niet beter is geworden, maar ingewikkelder, behoudender, minder geïnspireerd - alleen al door het feit dat er nog een extra partij ‘aan de tafel’ zit. De projectmanagementbureaus hebben echter, door hun sleutelpositie in aanbestedingen, versterkt door het ontbreken van een sterke architectenvertegenwoordiging, een belangrijke functie bij de invulling van bouwcultuur. De mate van invloed is - vooral vergeleken met andere Europese landen - beangstigend hoog. In feite wordt hen een verantwoording opgedrongen die zij nauwelijks volledig kunnen dragen. Sommige bureaus zijn zich hiervan bewust en proberen hiermee om te gaan en vrijheden te scheppen. Velen van hen doen gewoon “hun dagelijks werk”, werken de aanbestedingen dus – al of niet op de automatische piloot - af. Een typisch verschijnsel hierbij is de “copy-paste mentaliteit” bij het opstellen van selectieleidraden, zonder naar de specifieke
8
situatie te kijken. Hierbij wordt vaak helemaal niet meer nagedacht wat de eigenlijke inhoud en de gevolgen zijn van hetgeen men in een dergelijk document eist. Ook de werkelijke mogelijkheden die de regelgeving – ook de Europese – toelaat, worden helemaal niet onderzocht, laat staan benut. 3.3 Objectiviteit Het starten van een bouwproject is in wezen een optimistische daad en het kiezen van een architect voor het ontwerp van een bepaald gebouw is een positieve actie, maar de procedures daartoe worden in toenemende mate defensief ingevuld. Door de Europese regelgeving, de toenemende complexiteit van processen en het toenemen van claims en bezwaren van architecten groeit de behoefte, objectieve argumenten te hebben, om meedingende architecten te kunnen afwijzen bij een aanbesteding. Objectiviteit uit zich het best in cijfers. Economische en technische feiten laten zich eenvoudig in cijfers uitdrukken, ontwerpkwaliteiten echter in veel mindere mate. Door deze verschuiving spelen bij de beoordeling omzetcijfers, aantallen ter beschikking staande computers, medewerkers en dergelijke een steeds grotere rol. Kwalitatieve aspecten, die zich in cijfers moeilijk laten uit drukken, worden steeds minder belangrijk. Maar voor kwalitatieve aspecten zou een vakjurering met duidelijk vastgestelde beoordelingscriteria de benodigde objectiviteit ten minste kunnen benaderen. Een werkelijke vakjurering vindt echter zelden plaats, waardoor leken gedwongen zijn tot emotionele beslissingen, die wederom moeilijk hard te maken zijn als beslissingscriterium. 3.4 Referenties De toets van de technische bekwaamheid en beroepsbekwaamheid volgens EU-Richtlijn 2004/18 gebeurt in aanbestedingen in Nederland vooral via het opvragen van gebouwde referenties. De referenties dienen in bijna alle gevallen niet ouder te zijn dan vijf jaar en vaak op precies dezelfde soort en omvang van opdracht betrekking te hebben. Referentiegebouwen worden in eerste instantie geëist door opdrachtgevers en gebruikers in de beoordelingscommissies. De leden in de commissies zijn doorgaans leken in de bouw, zoals ambtenaren en wethouders die willen weten met wie zij te maken hebben. Het kennisniveau tussen de verschillende gemeentes blijkt zeer uiteen te lopen, hoe kleiner de gemeentes, hoe lager de ervaring en daarmee het niveau in totaal. Opdrachtgevers willen in algemene zin vooral referenties in de vorm van “plaatjes” van gebouwen zien en hieruit vervolgens een keuze maken. Vaak wil men liefst alleen architecten toelaten die gebouwen hebben gerealiseerd met bijna letterlijk hetzelfde programma van eisen als het gebouw waarvoor de ontwerpopdracht wordt uitgegeven. Alles wordt beheerst door de angst dat architecten, die geen ervaring met een bepaalde opgave hebben, de opdracht mogelijkerwijs niet aankunnen. Beslissingen over met wie samengewerkt zou kunnen worden, worden vooral genomen op basis van smaak, maar berusten niet op een werkelijk vakinhoudelijke beoordeling. Als er aan de zijde van de projectmanagementbureaus geprobeerd wordt referentie-eisen te versoepelen, wordt meestal alleen de grootte van de vereiste projecten iets verkleind, andere openbare projecten toegelaten etc. Ongebouwde referenties worden bijna nooit toegestaan. De referenties mogen meestal niet ouder zijn dan drie jaar. Een dergelijk korte “houdbaarheid” is zelfs voor een middelgroot bureau niet vol te houden. Een architect die nog nooit een openbaar gebouw gerealiseerd heeft, is in feite totaal kansloos in Nederland. Een doorstroming van jong talent vindt definitief niet meer plaats. Het versoepelen van de eisen wordt door publieke opdrachtgevers verder alleen geaccepteerd om voor de politieke correctheid lokale bureaus een kans te geven, maar niet met de intentie een werkelijke marktopening te bewerkstelligen.
3.5 Omzeteisen De economische en financiële draagkracht van een onderneming kan conform de EU-richtlijn 2004/18 op verschillende manieren worden getoetst. In Nederland wordt deze toets vooral gebaseerd op de uitsluitende beoordeling van de omzet van de desbetreffende onderneming in de laatste drie jaar. De
9
gevraagde omzet is hierbij disproportioneel hoog, vergeleken met andere Europese landen zelfs extreem hoog te noemen. Hierbij is opmerkelijk hoe gering de kennis is van de economie van architectenbureaus en hoe verkeerd deze daarom vervolgens wordt ingeschat door middel van deels absurd hoge eisen. Opdrachtgevers zijn van mening uit dergelijke criteria economische veiligheid te kunnen afleiden, het gaat hierbij echter om schijnveiligheden. Projectmanagementbureaus zijn wat betreft deze afweging kennelijk niet in staat de architecten adequaat te vertegenwoordigen.. Ook de overheid speelt hierbij een slappe rol, zoals bijvoorbeeld in een beleidsdocument van de Ministerie van Economische Zaken, waarin sprake is van een omzeteis die tussen de 0% en 300% mag worden vastgesteld. Dergelijke vage regelingen missen de kans tot een zinvolle markstimulering en zijn tevens moeilijk te begrijpen in het kader van proportionaliteit. Ook is het de bedoeling dat de EU-richtlijnen door landelijke vertalingen zinvol gecomplimenteerd te worden, wat door een dergelijke vage regeling niet gebeurt. Dit is des te vreemder aangezien de overheid vanuit andere posities (Ministeries) cultureel ondernemerschap met behulp van subsidies probeert te stimuleren. In de praktijk proberen projectmanagementbureaus ervan uit te gaan dat minimaal 50% van de omzet van het gegunde bureau uit andere projecten moet komen, om een te grote economische afhankelijkheid van het betreffende bureau van die ene opdracht te vermeiden. Omdat opdrachtgevers dat meestal niet veilig genoeg vinden wordt vaak 400% (!) van de omzet geëist. Een van de meest absurde voorbeelden was in 2007 de aanbesteding van een jongerencentrum van ca. 500 m2. Het mededingende architectenbureau moest voor deze opgave, een minimumomzet van een miljoen Euro per jaar in de afgelopen drie jaar hebben. Dit voor een opgave die een architect zonder enige infrastructuur vanuit zijn huiskamer gemakkelijk had kunnen vervullen. In de laatste jaren zijn de absurde omzeteisen iets gedaald, maar nog steeds ver boven bedragen waarmee van een “open marktwerking” sprake kan zijn. Zelfs de nu en dan geëiste 150% van de jaaromzet is ver boven hetgeen in andere EU landen gebruikelijk is, en zelfs dat vinden opdrachtgevers vaak nog te onveilig. Gevraagde omzetten zijn ook vaak onevenredig hoog omdat projectmanagementbureaus dat zelf veiliger vinden voor hun eigen belangen. Sommige directies sturen hun projectleiders hierop aan. Daar komt bij dat de benodigde verklaringen vaak niet eens te verkrijgen zijn binnen de periode die daarvoor ter beschikking wordt gesteld. Een aanvullend verschijnsel hiervan is dat soms door opdrachtgevers geëist wordt dat de architect verplicht met een tekenbureau samen moet werken, ook wederom met de illusie hieruit meer veiligheid te kunnen verwerven. Ook hierbij blijkt het projectmanagementbureaus vaak niet te lukken opdrachtgevers van een dergelijke idee af te brengen, zelfs met de ervaring dat het door nog een partij meer in het proces niet beter, maar nog ingewikkelder wordt. Uiteindelijk leiden de op dit moment onevenredige omzeteisen ertoe dat de keuze van architecten niet meer gaat op architectonische kwaliteit, maar in wezen op boekhoudkundige vaardigheden. Deze omstandigheden zijn des te opmerkelijker als men kijkt na het jongere verleden. Aldo van Eyck had met ongeveer een opdracht gemiddeld per jaar in feite een piepklein bureau. Hij zou vandaag met een dergelijke bureauomvang geen enkele overheidsopdracht kunnen krijgen. Het alom geroemde gebouw voor de Rekenkamer in Den Haag, een opdracht die Van Eyck min of meer als eerbewijs aan het einde van zijn loopbaan van de overheid kreeg, zou anno 2008 nooit door hem ontworpen kunnen worden. Rem Koolhaas heeft zijn bureau OMA in de jaren tachtig in Nederland kunnen starten na deelname aan de open prijsvraag voor de nieuwbouw voor de Tweede Kamer in 1978. Vervolgens kreeg hij een aantal overheidsopdrachten: het kantoor en wooncomplex op de boompjes in Rotterdam, het politiebureau in Almere, het Nederlands Danstheater in Den Haag en de renovatie van het Koepelgevangenis in Arnhem. Directe opdrachten die hij tegenwoordig als zij Europees zouden zijn aanbesteed om ‘omzet- en referentieredenen niet zou kunnen krijgen. Deze openheid ging door in de jaren negentig, waardoor de gevierde “Superdutch-generatie” überhaupt kon ontstaan. Willem Jan Neutelings bijvoorbeeld, Maaskantprijs-winnaar en jonge architect in de jaren negentig heeft inmiddels een succesvolle reeks middelgrote en grote openbare projecten ontworpen. Het bureau kreeg in 1989 als winnaar van een open prijsvraag de opdracht voor het ontwerp van het Europees Octrooi Bureau met een bouwsom van 300 miljoen Euro, in een situatie waar het in feite nog een tweemanszaak (Neutelings Roodbeen) was. Dit project ging uiteindelijk niet door, alsnog heeft het bureau in het vervolg de brandweerkazernes in Breda (bouwsom 6 Miljoen Euro) en Maastricht (bouwsom 4 Miljoen Euro), het Nederlands Instituut voor Beeld en Geluid in Hilversum (bouwsom 40 Miljoen Euro), het Walter Bos Complex in Apeldoorn (bouwsom 60 Miljoen Euro) ontworpen. Willem Jan Neutelings is internationaal een van de meest spraakmakende
10
Nederlandse architecten, met de huidige eisen aan omzetten en referenties zou hij vandaag de dag en dergelijk oeuvre nooit kunnen opbouwen. Deze voorbeelden tonen aan, dat vooral organisatorische vaardigheden in plaats van omzetcijfers een architect in staat stellen om een bepaalde ontwerpopdracht succesvol te kunnen vervullen. Met dit feit wordt in de bestaande structuur, waar projectmanagers in feite vaak samen met de opdrachtgevers alleen het proces van aanbestedingen structureren, op geen enkele manier rekening gehouden. 3.6 Vakjurering Artikel 73 van Richtlijn 2004/18 stelt dat jury’s waarin een bijzondere vakkennis noodzakelijk is met minimaal 30% vaklieden bezet moeten zijn uit de desbetreffende beroepsgroep. Een van de meest ingrijpende verschijnselen in Nederland is dat een dergelijk gedegen vakjurering binnen selectieprocedures voor architectuur hoogst zelden voorkomt. Er zijn wel een aantal voorbeelden van selecties waarin een breder opgezette jurering heeft plaats gevonden. Voor het grootste gedeelte van de selecties gaat dit echter niet op. Dit geldt zowel voor de voorselectie als ook voor de beoordeling van de eigenlijke gegadigden en het vaststellen van een winnend ontwerp. Dit is in het bijzondere verrassend omdat bouwprojecten door de hoge complexiteit aan eisen en de groeiende betekenis van zowel duurzaamheid en onderhoud als ook sociale en maatschappelijke werking niet meer eenvoudig te overzien zijn. Dergelijke doelstellingen, die met name uit de overheid zelf komen, hebben naast het opeisen van maatschappelijk verantwoord handelen ook het verantwoorde besteden van belastinggeld tot doel. Een professionele beoordeling van de plannen op deze aspecten is in de huidige manier van beoordelen en kiezen vaak ver te zoeken. Ook de behoefte naar objectivering van beslissingen is gezien de problematische, want weinig vakinhoudelijke vraagstellingen in feite in de huidige selectiecommissies niet mogelijk. In de praktijk worden architectenplannen vaak alleen door leken op vakinhoud beoordeeld met alle gevolgen van dien. De juryleden zijn met vijf verschillende, te beoordelen plannen op het randje van hetgeen zij puur wat betreft aantal nog kunnen overzien en vergelijken. Hun beoordelingsvermogen overstijgt een platte smaakdiscussie of het stellen van puur pragmatische vragen dan vaak ook niet – en dat is hen ook niet te verwijten. Het afwegen van argumenten vindt in die zin dan ook meestal niet plaats, beslissingen zijn uiteindelijk vaak puur “giswerk”, gebaseerd op “onderbuikgevoel”. De rolverdeling binnen de commissies is vaak onduidelijk of scheef. Vaak wordt de voorzitterschap ingevuld door een jurist, dat haaks staat op een gegronde finale vakinhoudelijke beoordeling. Bij de uiteindelijke keuze worden vaak puntentellingen gehanteerd. Hierbij weegt het honorarium soms dusdanig zwaar, dat pluspunten die uit de inhoudelijke aspecten komen volledig onderuitgehaald kunnen worden. Opdrachtgevers hebben soms ook het idee dat zij voornamelijk solitair moeten beoordelen welk gebouw / welke architect wordt gekozen alleen om het feit dat zij er heel veel geld aan uit geven. Hierin mee te beslissen is vanzelfsprekend hun recht, alleen kunnen zij de problematiek in zijn totaliteit zelden overzien, en een pure lekenjurering is simpelweg zelfoverschatting. Als uit de typische selectieprocedures goede ontwerpen voortkomen, is dit uiteindelijk vaak toeval. In feite zijn de beoordelingen vakmatig gezien akten van willekeur waaraan de architecten, met al de moeite die zij in het werk gestopt hebben, blootgesteld zijn als loslopend wild. De finale bekroning vindt vaak plaats in de vorm van afsluitende beoordelingen door het volk, dat dan niet zelden de meerderheidsbeslissing krijgt. Uiteraard mag iedereen een mening hebben over gebouwen, alleen het grondige afwegen van het groot aantal vakinhoudelijke aspecten wordt op die manier of volledig onderuitgehaald of aan de toeval overgelaten. De beoordeling gebeurt puur op smaak. Het produceren van een “ansichtkaart” domineert de werkelijke inhoud. Ook werpt de finale beslissing door het volk een vreemd licht op het feit de politici eigenlijk zijn gekozen om beslissingen te nemen voor het volk, maar niet om ze weer aan het volk terug te spelen. Een bevolkingsjury is pas dan zinvol, als deelnemende leken beknopt worden opgeleid hoe zij architectuur moeten beoordelen en hun stem uiteindelijk alleen een fractie is van de gehele puntentelling. Voor de aanbesteding van het gemeentehuis is Delft in 2007 was hiervoor een redelijke structuur bedacht. 1000 bewoners werden gekozen en kregen in groepen een korte ‘les’ in architectuur beoordelen, de vier deelnemende architecten mochten hun plan een half uur uitleggen, er konden vragen worden gesteld etc. Uiteindelijk bepaalde het geïnformeerde volk maar 20% van de puntentelling.
11
In sommige aanbestedingen zit een vertegenwoordiger van het culturele circuit, zoals een lid van de lokale welstandscommissie, een architectuurhistoricus of een ingehuurde bekende architect. Het doel is hierbij de inhoudelijke vraagstellingen te bewaken. De kwaliteit van de resultaten die uit dergelijke procedures voortkomen zijn in de ervaring van de projectmanagementbureaus direct een aanzienlijk stuk beter dan de procedures zonder vaklieden. Volgens hen zou een dergelijke opzet eigenlijk verplicht moeten worden. Vooralsnog is een werkelijk goede vakjurering binnen een dergelijke opzet met maar een vaklid in een commissie onvoldoende mogelijk. Vakjury’s moeten daarom veel breder worden opgezet, om alle aspecten van de ontwerpen degelijk te kunnen afwegen. Ook de voorselectie zou met een breed opgezette vakjury sterker op inhoudelijke aspecten gericht kunnen worden, wat uiteindelijk de kwaliteit van het resultaat ten goede komt. De beperking tot vijf gegadigden is bij opdrachten van een gemiddelde complexiteit, grootte en betekenis - zoals dat meestal het geval is - zeker verstandig, ook om de nu al krappe vergoeding voor de mededingende bureaus niet nog sterker onder druk te zetten. Bij grote, complexe opdrachten is juist een uitbreiding van het aantal toegelaten architecten wenselijk, simpelweg om meer keuze te hebben voor de opdrachtgevers, maar ook om meer kansen te scheppen voor een groter aantal deelnemende bureaus. Een breder opgezette vakjury is immers in staat ook een groter aantal plannen te beoordelen. De Nederlandse gewoonte, liever een architect te kiezen dan een ontwerp, om niet eraan gebakken te zijn, hoeft daarbij ook niet noodzakelijkerwijs verlaten te worden. Uiteindelijk gaat het bij de beslissing voor een bepaalde architect of een bepaald ontwerp om het verantwoord besteden van miljoenen aan belastinggeld en een ruime maatschappelijke verantwoording, een afweging die door de huidige standaardprocedures helemaal niet gereflecteerd wordt. 3.7 Monopolisering en specialisering Uit de interviews is onmiskenbaar te constateren dat door de beschreven verschijnselen monopolisering binnen de architectenbranche in de hand gewerkt wordt. Hiervan hebben met name kleine en startende bureaus last. Bij drie opeenvolgende aanbestedingen voor gemeentehuizen kwam een van de projectmanagementbureaus tot de choquerende conclusie dat van de ongeveer 3000 in Nederland aanwezige bureaus gemiddeld 70 bureaus de selectieleidraden hebben opgevraagd, waarvan 20 tot 30 per selectie inschreven die aan de gestelde criteria voldoen. 14 (!) van deze bureaus werden bij alle drie selecties formeel toegelaten. Verder is de professionalisering van communicatie en presentatie enorm toegenomen. Sommige bureaus leveren mooi ingebonden dikke boekwerken met glimmende kleuren, die vooral op een lekenbeoordeling zijn toegesneden. Voor presentaties voor beoordelingscommissies en publiek worden door sommige grotere bureaus inmiddels zelfs de ontwerpen door extra getrainde “Presentatie-professionals” gepresenteerd en niet meer door de eigenlijke architecten zelf. Terwijl zelfs de projectmanagementbureaus voor dergelijke scheve ontwikkelingen waarschuwen, vragen opdrachtgevers vaak niet eens meer naar de mensen met wie zij straks daadwerkelijk moeten werken. Naast monopolisering ontstaat een mate aan specialisering, die zowel voor kleine en startende als ook voor grote architectenbureaus een moeilijke situatie creëert. Als een bureau zich heeft bewezen in scholenbouw, wordt het door de gevraagde referenties in feite niet meer uit de “scholenhoek” gelaten of andersom – het wordt niet voor een andere bouwopgave als geschikt geacht. Dit staat haaks op de generalistische vaardigheden, waardoor de architectenberoep juist gekenmerkt wordt en die juist een zeer positieve invloed op de kwaliteit van de gebouwen heeft, puur door kruisbestuiving uit de ervaringen tussen de verschillende gebouwtypes en verschillende maatschappelijke contexten.
3.8 Onvoldoende gestructureerde procedures Voor de procedures zelf bestaat geen goed doordachte en gestandaardiseerde structuur. Hierdoor ontstaan een reeks bijkomende negatieve verschijnselen ten opzichte van aan te leveren administratieve stukken en ontwerpmateriaal.
12
Om voor een kandidatuur in aanmerking te komen zijn iedere keer een hele reeks administratieve bewijsstukken noodzakelijk. Iedere keer opnieuw moeten notarissen, belastingdienst, bank, sociale inspectie, ministerie van justitie enz. benaderd worden, om recente bewijzen aan te leveren over de economische situatie en juridische rechtvaardigheid van het bedrijf. De stukken mogen niet ouder zijn dan drie maanden. Iedere keer zijn de gevraagde stukken net weer iets anders. Hierdoor ontstaat in eerste instantie onnodig veel papierwerk en disproportioneel hoge administratieve kosten. Door de niet gestandaardiseerde procedures zijn de ene keer gebruikte bescheiden vaak niet te gebruiken voor een ander geval en in te vullen formulieren onnodig verschillend. De gevraagde investeringen van de kandidaten op de shortlist staan vaak niet in verhouding tot de afgesproken kostenvergoeding. Gevraagd wordt meestal een uitwerking op VO niveau (schaal 1:200), 3d presentatiemateriaal, een dure presentatiemaquette, presentatiepanelen voor een tentoonstelling, een kostenraming, opgaven van oppervlaktes, powerpoint presentatie, vaak meerdere jury-, commissie en publiekspresentaties. Als een bureau een selectie op een serieuze manier wil doen, heeft dat een investering van 50.000 tot 100.000 Euro aan uren en onkosten tot gevolg. De vergoeding ligt echter veel lager, zodat per saldo iedere selectie een flinke investering betekend. Anders dan bij aannemers waar de investering een fractie uitmaakt van de opdrachtsom, ligt die bij architecten gauw op 10% van de totale opdrachtsom. De gevraagde ontwerpstukken zijn vaak niet eenduidig omschreven. Zo gebeurt het dat binnen een en dezelfde selectie sommige architecten alleen een grove visie presenteren en anderen een uitgewerkt ontwerp. Het verrichte werk verschilt daardoor tussen de bureaus enorm, een gelijke basis vanuit die iedere bureau vertrekt ontbreekt. Soms zijn de gevraagde stukken wel eenduidig omschreven, maar ontbreekt een duidelijke stellingname, waarbij alle aangeleverde stukken die verder gaan dan hetgeen dat gevraagd is niet worden toegelaten. Hierdoor ontstaat een tendens dat steeds meer gedaan wordt dan gevraagd, om indruk te maken op opdrachtgevers en commissies. 3.9 Claimcultuur Voor overheidsopdrachten bestaan algemeen twee regelingen, het BAO (Besluit Aanbestedingen Overheidsopdrachten) en het BANS (Besluit Aanbestedingen Nuts sector). Algemeen geldt nog het UAR (Uniform Aanbestedingsreglement), dat afgeleidt is uit een EU-richtlijn. Eind 2008 moet een wet aanbestedingen vervaardigd worden, in Nederland is het Ministerie van Economische Zaken hiervoor verantwoordelijk. De wettelijke basis voor architectendiensten in het bijzonder is uiteindelijk zwak, vergeleken met andere Europese landen. De regelingen zijn geen formele wetgevingen maar alleen ministeriele besluiten. Het is zeker noodzakelijk nadere richtlijnen, toegesneden op de Nederlandse situatie, aan de Europese richtlijnen toe te voegen. Bijvoorbeeld voor onderhandse aanbestedingen moeten duidelijke procedures komen op basis van de uitspraak van het Europees hof. Binnen de aanbestedingen van architectendiensten liggen zoals beschreven wel een aantal zaken scheef. Ook in andere economische takken worstelt men met vergelijkbare nieuwe condities. Om hier verbeteringen te bereiken is bijvoorbeeld bij aannemers of in de schoonmaaksector een succesvolle claimcultuur ontstaan als sturend middel vanuit de markt. Er is een algemene instantie waar klachten tegen aanbestedingen ingediend kunnen worden: de NMA, de Nederlandse Mededingingsautoriteit. Klachten tegen bijvoorbeeld selectieleidraden op grond van onevenredige eisen zijn in de praktijk echter nagenoeg kansloos, een claimend architect krijgt drie maanden later een summiere brief van een ambtenaar terug, als de desbetreffende aanbesteding al lang niet meer relevant is. Het aanspannen van een kort geding tegen onrechtmatige selectieprocedures kost een architect al snel rond 10.000 Euro aan advocatenkosten. Dit zijn kosten die zich alleen zeer grote bureaus kunnen veroorloven. Ook is de kans om recht te krijgen verhoudingsgewijs gering. Rechters in bouwzaken aarzelen vaak om de eisende partij in het gelijk te stellen omdat hun competentie veelal te gering is voor deze specialistische vraagstukken. Het ontstaan van een functionerende claimcultuur is dus in huidige situatie, niet alleen kostbaar, maar ook erg moeilijk. Dit is buitengewoon spijtig omdat hierdoor de markt nauwelijks de kans krijgt om invloed uit te oefenen op een soms onbedacht handelende overheid. 3.10 Conclusies Ten aanzien van de huidige opzet van Europese aanbestedingen in Nederland is te constateren dat in wezen het tegenovergestelde van de bedoelingen van de regels uit Brussel wordt bereikt: Er wordt
13
monopolisering en specialisering in de hand gewerkt in plaats van een democratisering van de aanbestedingen en opening en kansvergroting binnen de markt. Op cultureel vlak is op dit moment achteruitgang te constateren, door het ontbreken van een degelijke vertegenwoordiging van het culturele circuit en van architecten binnen de selecties en de feitelijk gestopte doorstroming van jonge architecten. Een regulerende claimcultuur kan door de zwakke wettelijke basis en het ontbreken van een op de economie van architectenbureaus toegesneden en gezaghebbende claim-instantie niet ontstaan. Om deze problemen te kunnen verhelpen is een belangrijke schakel tussen opdrachtgevers en architecten noodzakelijk, een onafhankelijke organisatie, die sturing aan deze processen geeft en die zorg draagt voor evenredige eisen en werkelijk democratische verhoudingen. In de huidige situatie vervullen projectmanagementbureaus deze functie voor een belangrijk deel. Zij zijn verantwoordelijk voor het juridisch, technisch en financieel opzetten van diensten. Maar tegelijkertijd zijn zij vaak direct verantwoordelijk voor het bewaken van de culturele dimensie binnen aanbestedingen. Projectmanagementbureaus zijn per definitie niet geschikt om deze rol alleen te vervullen, wat zij zelf ook zo zien. Met name hierin wordt een vacuüm duidelijk waarin de Nederlandse architectuur zich bevindt en die op den duur naar een verlies van een degelijke basis voor architectuurcultuur leidt en de deur opent voor een ad hoc cultuur, waarin het puur toevallig is als er af en toe een interessant gebouw ontstaat.
14
4. Aanbestedingsbeleid in andere Europese landen Om tot een relativering van de Nederlandse situatie te komen en uiteindelijk concrete verbeteringsvoorstellen te kunnen benoemen is er op de meest belangrijke punten die aanbestedingen betreffen een vergelijking gemaakt met vier andere Europese landen. Hiertoe zijn gesprekken gevoerd met vertegenwoordigers uit Duitsland, Oostenrijk, België en Spanje, die nauw betrokken zijn bij de organisatie van aanbestedingen daar. Weliswaar is de situatie voor architectuur in zijn geheel in deze landen niet per definitie in alle opzichten beter dan de situatie in Nederland. Toch laten deze voorbeelden zien dat de Europese regels veel vrijer geïnterpreteerd kunnen worden en dat het probleem niet uit Brussel komt. Ook bevatten de structuren in deze landen inspirerende onderdelen, die voor de Nederlandse situatie van toepassing zouden kunnen zijn en aanzienlijke verbeteringen tot gevolg zouden kunnen hebben. 4.1 Duitsland - Bundesamt für Bauwesen und Raumordnung (BBR) Berlijn Algemeen Het BBR is de Duitse versie op de Rijksgebouwendienst in Nederland. In de afgelopen jaren heeft ook in Duitsland een ‘juridisering’ van de aanbestedingen plaatsgevonden door een groot aantal claims. Binnen het BBR zijn met name een aantal geëngageerde mensen bezig daarbij de belangen van de architecten wel goed te behartigen, onder de hoede van de president dhr. Florian Mausbach, die in feite de Duitse variant is van de Nederlandse Rijksbouwmeester. Procedures Er zijn principieel drie verschillende procedures waarmee het BBR aanbesteedt, die ook voor andere overheden van toepassing zijn. Alle procedures worden in nauw samenspraak met de Bundesarchitektenkammer opgezet. (NBg: In Nederland zou dit dan eigenlijk de SBA moeten zijn, vanuit de bijzondere situatie geredeneerd de BNA) 1. Prijsvragen op basis van de „GRW“ (Grundsätze und Richtlinien für Wettbewerbe – Grondslagen en Richtlijnen voor prijsvragen) 2. Procedures (meestal onderhandelingsprocedures zonder ontwerp) op basis van de “VOF” (Verdingungsordnung für freiberufliche Leistungen – Gunning leidraad voor diensten van vrije beroepen) 3. Onderhandse procedures, onder de aanbestedingsgrens met de “VOF” als leidraad (aanmerking: De meeste grotere projecten worden aanbesteed door middel van prijsvragen (nummer 1) met een voorgeschakelde sollicitatieronde. Meestal solliciteren rond 300 bureaus om mee te mogen doen, uiteindelijk worden meestal rond 25 in de eigenlijke prijsvraag toegelaten. Het uitwerken van de prijsvraag is vergelijkbaar met een Voorlopig ontwerp in Nederland, soms met kostenschatting erbij inbegrepen. De deelname wordt niet vergoed) Omzet Er wordt altijd getracht een beeld te krijgen van het economische en technische vermogen van bureaus. De omzet wordt daarbij altijd weer opnieuw bekeken, een regel die een relatie legt met de som van de opdracht als grondslag voor een berekening bestaat niet. De omzet wordt echter niet als uitsluitsel criterium gebruikt. Als interessant voorbeeld is hier de prijsvraag voor het nieuwe stadskasteel (Stadtschloss) van Berlijn te noemen. Het project ligt met de directe bouwkosten rond de 100 miljoen Euro, voor het winnende architectenbureau is ongeveer een opdrachtomvang van 8 – 9 miljoen Euro honorarium te verwachten. De vereiste minimumomzet per jaar voor de mededingende architecten werd vastgesteld op 300.000 Euro (!). (aanmerking: Voor dit voor Duitsland verhoudingsgewijs hoge bedrag heeft dhr. Kerschbaum zich tijdens het interview twee keer geëxcuseerd. Na de Nederlandse berekeningmethodes van factor 1,5 zou de vereiste omzet ongeveer 4,5 miljoen bedragen, na de vaak gebruikelijke factor 3 ware het 9 miljoen!) Er wordt altijd geprobeerd de vereiste minimumomzet zo laag mogelijk te houden. Zwaartepunt wordt altijd gelegd in referenties. Referenties Het meest belangrijke is dat de gevraagde referenties de groep van de mededingende architecten niet te sterk inperkt, omdat anders alleen gespecialiseerde bureaus deelnemen. Ook wordt geen houdbaarheidsdatum aan de referenties gekoppeld. Dit zou ook een zeker niet bedoelde
15
specialisering en marktvernauwing bevorderen. Na § 97 GWB (Gesetz gegen Wettbewerbsbeschränkung - wetgeving mededinging), mogen ook geen discriminerende criteria gehanteerd worden. Alleen bij heel erg specifieke opgaven mogen aan adviseurs specifieke eisen gesteld worden, bijvoorbeeld een buitengewoon hoge mate aan geheimhouding bij veiligheidsgevoelige bouwopdrachten. Vakjurering Voorselecties voor de deelname aan prijsvragen worden altijd gedaan zonder inspraak van de opdrachtgevers / gebruikers. Het BBR doet dit alleen vanuit zijn eigen expertise. De jury’s binnen de eigenlijke prijsvragen bevatten naast de vertegenwoordiging van de gebruikers en opdrachtgevers een aantal vaklieden. Het aantal vaklieden is altijd een meer dan het aantal leken in de jury’s, dus als bijvoorbeeld binnen een prijsvraag vier leken in een jury zitten, dan zullen altijd minimaal vijf vaklieden daar de consequentie van moeten zijn. (Aanmerking: Bij aanbestedingen van lokale overheden worden procedures door de desbetreffende overheid in samenwerking met de desbetreffende lokale Architektenkammer georganiseerd. Door de landelijke wetgeving zijn de procedures redelijk gelijk) 4.2 Oostenrijk - IG Architektur / Bundesarchitektenkammer Algemeen In Oostenrijk bestaat het Bundesvergabegesetz (landelijk gunningwet). In deze filosofie is het moeilijk denkbaar dat bepaalde bureaus vanuit bepaalde aspecten bevoordeeld worden, zoals jonge bureaus of regionale bureaus enzovoorts. Bevordering van jonge en kleine bureaus moet passief gebeuren door het weglaten van verhinderende criteria. Opdrachtgevers benadrukken – om politiek correct te zijn – de bevordering van de jonge generatie, in de praktijk is dat vaak anders. Oostenrijk is door zijn federalistisch systeem uiterst heterogeen. Generaliserende uitspraken zijn moeilijk, een werkelijke eenheid in de manier van gunnen bestaat niet. Het ‘land’ Steiermark is bijvoorbeeld zeer positief ten opzicht van de bevordering van jong talent. Andere ‘landen’ zoals Niederösterreich of Wenen helemaal niet. Oostenrijk heeft negen Länder, maar slechts vier Architektenkammern. Hun activiteit en geïnspireerdheid is uiteenlopend. Voorbeeldig zijn meestal de gunningen op landelijk niveau. Voor de Bundes-gebouwen is in Oostenrijk de BIG – Bundesimmobiliengesellschaft verantwoordelijk. Zij organiseren meestal open prijsvragen, bevorderen niet actief, maar beperken ook niet. Zij hebben bewustzijn voor kwaliteit en dat zij een verantwoording hebben naar het publiek, hun directie bestaat voor een deel zelf uit architecten. (aanmerking: de BIG is de Oostenrijkse variant op de Nederlandse Rijksgebouwendienst) Procedures Wettelijke grondslag vormt het Bundesvergabegesetz, dat zegt dat aan iedere prijsvraag het prijsvraagreglement ten grondslag gelegd moet worden. Dit reglement is ontstaan vanuit de Architektenkammern in afstemming met de wetgever. Een wettelijke grondslag die de invloed van de Kammern op de procedures afdwingt bestaat niet. Er zijn een aantal schriftelijke afspraken tussen de regeringen van de verschillende Bundesländer en andere politieke instanties en de Kammern, vergelijkbaar met intentieverklaringen. Wel hebben deze afspraken een lange traditie die door de continue activiteit en het lobbyen van de Kammern sterk blijft bestaan. Beneden de door de EU bepaalde aanbestedingsgrens is een sturing binnen de aanbestedingen door beperkte selecties wel mogelijk, boven de grens helemaal niet. De procedures boven de grens zijn in Oostenrijk bijna altijd open. Dit komt met name omdat het een bekend feit is dat open procedures juridisch gezien de helderste en veiligste procedures zijn en daarmee de grootste rechtszekerheid bieden. In alle andere procedures is de kans op fouten, puur door aanwezigheid van meerdere stappen, vele malen groter. Een goed voorbeeld over de verhoudingen geeft een zeer recent voorbeeld. Het Oostenrijkse spoorwegconcern ÖBB – een staatsbedrijf - wilde een nieuwe concerncentrale bouwen. Zij hebben een apart vastgoedbedrijf. Door het bestaan van het vastgoedbedrijf zijn ze van mening dat zij hierdoor een niet openbaar bedrijf zijn en niet hoeven te voldoen aan openbaar aanbestedingrecht. Vijftig architecten hebben zich samen gesloten om een kort geding aan te spannen tegen de procedure. Zij kregen in alle punten gelijk en de procedure moet opnieuw worden georganiseerd.
16
Omzet / referenties Vanuit opdrachtgevers wordt, zoals waarschijnlijk overal, gedacht dat veiligheid gekocht kan worden, dus dat door hoge referentie- en omzeteisen meer veiligheid ontstaat. Desondanks bestaat de overeenkomst onder opdrachtgevers in Oostenrijk dat gestelde eisen aan omzet en referenties niet overdreven hoog zouden moeten zijn. Er zijn wel gevallen van krankzinnig hoge eisen, zoals bijvoorbeeld in Niederösterreich. Door voortdurende kritiek hierop door de Architektenkammern wordt het systeem hier op dit moment veranderd. Ook de media wordt hier als middel sterk ingezet. De Kammern hebben principieel een actieve rol bij de organisatie van aanbestedingen. De Kammern controleren de organisatie van de prijsvragen ook op vragen van het beroepsrecht en het Kammerrecht. Omzet en referenties worden altijd zo laag mogelijk aangezet. Vakjurering Prijsvragen worden altijd beoordeeld door een jury, samengesteld uit een vertegenwoordigers van de opdrachtgever en vaklieden. De Kammers nomineren altijd twee vaklieden van de jury. Vanuit opdrachtgevers kant worden soms ook vaklieden genomineerd. 4.3 Spanje - Colegio Oficial de Arquitectos de Madrid Algemeen In de regio Madrid worden prijsvragen principieel georganiseerd op basis van de standaardprocedure van de Colegio Oficial de Arquitectos de Madrid. Hierin zijn alle regels omschreven voor aanbestedingen van openbare en private gebouwen. In de andere Spaanse regios worden voor een deel ook andere procedures gehandhaafd. (aanmerking: De Colegio Oficial de Arquitectos de Madrid is qua juridische status vergelijkbaar met de SBA in Nederland, vanuit zijn activiteiten eerder met de BNA) Procedures In feite worden aanbestedingen altijd georganiseerd door middel van prijsvragen, waarbij zowel besloten als ook open prijsvragen bestaan. Open prijsvragen zijn bijna altijd opgezet in één fase. De winnaar krijgt rechtstreeks en zonder onderhandelingsprocedure opdracht. Besloten prijsvragen zijn meestal in twee fases opgezet, waarbij in de tweede fase de deelname vergoed wordt. De derde vorm van prijsvraag is de prijsvraag op uitnodiging. Hierbij word een aantal sterarchitecten uitgenodigd meestal voor projecten met een bepaald landmark karakter. Opdrachtgevers verzekeren zich hiermee de vergroting van de aantrekkingskracht van hun stad of regio. De Colegio promoot altijd de methode van de open prijsvraag, wat in grote steden meestal lukt. Het hoofdargument is hierbij de grote keuze voor de opdrachtgevers, de bijna altijd bereikte hoge architectonische kwaliteit en de in zijn wezen zeer democratische karakter van de werkmethodiek. (Aanmerking: De in te dienen stukken voor de eerste fase zijn bijna altijd beperkt tot een conceptdesign op 3 A1 panelen. Er bestaat een eerste, tweede en een derde prijs en twee eervolle vermeldingen. Het prijzengeld gaat van 35.000,- voor de eerste tot en met 10.000,- voor de eervolle vermeldingen. Het prijzengeld van de eerste prijs wordt van het honorarium afgetrokken.) Omzet / referenties Een enorm groot aandeel van alle projecten wordt aanbesteed door middel van open en internationale prijsvragen. Om mee te mogen doen zijn er maar twee voorwaarden: De architecten moeten de titel architect dragen en een verklaring van goed gedrag van justitie bezitten. Verdere eisen bestaan niet. Bij grote gebouwen worden besloten prijsvragen georganiseerd. Ook hierbij bestaat geen eis met betrekking tot een minimale omzet. Het enige verschil met een open prijsvraag bestaat uit een referentie-eis, namelijk: een gerealiseerd auditorium of een gebouw van welke aard dan ook van 10.000 m2 grootte. De Colegio zorgt ervoor dat alle (!) ingeschreven architecten die aan de voorwaardes voldoen mee kunnen doen. Opmerkelijk is hierbij dat bij open prijsvragen vaak minder architecten deelnemen (ca. 40 – 80) dan bij besloten prijsvragen (soms 150), omdat door de democratische spreiding van de opdrachten zeer veel architecten aan de vereiste referenties kunnen voldoen.
17
Vakjury De samenstelling van jury’s is altijd 50% politici, vertegenwoordigers van de opdrachtgevers en gebruikers en 50% vaklieden, meestal architecten. Twee van deze vaklieden worden daarbij genomineerd door de opdrachtgever, twee door de Colegio en één door de deelnemers van de prijsvraag. 4.4 Belgie - Vlaams Bouwmeester / Open Oproep Algemeen Het systeem van de Vlaams Bouwmeester en de Open Oproep werd medio jaren negentig geïntroduceerd door een initiatief van Vlaams Bouwmeester Bob van Reeth en de toenmalige Minister van Sociale Zaken. Het systeem is geïnspireerd op een vergelijkbaar systeem dat vroeger in Nederland bij de Rijksgebouwendienst bestond. Bureau Vlaams Bouwmeester biedt de landelijke overheid en ook lokale overheden zoals gemeentes, aan de aanbesteding van openbare opdrachten te organiseren. Dit gebeurt vervolgens door middel van een selectieprocedure voor besloten prijsvragen met meestal vijf deelnemers. De inhoudelijke kerngedachte achter dit systeem is een organisatie te scheppen die de kwaliteit en de verbetering van de Vlaamse architectuur in het algemeen en die van de overheidsgebouwen in het bijzonder tot doel heeft. Uitgesproken belangrijke uitgangspunten zijn daarbij de doorstroming van jonge bureaus en het bouwen zonder referenties mogelijk te maken. Ook wil men de directe communicatie tussen opdrachtgever en architecten bevorderen. De procedure was oorspronkelijk opgezet voor opdrachten van de Vlaamse overheid. Het erbij betrekken van de gemeentes kwam er vervolgens meteen bij. Deze waren direct zeer geïnteresseerd i.v.m. hun onzekerheid hoe aanbestedingen georganiseerd moeten worden en de angst voor procedurefouten. Grote gemeentes vinden de enorme vijver van architecten waaruit gekozen kan worden bovendien zeer aantrekkelijk. Na een moeilijke beginfase waarin tweederde van de opdrachten niet doorging, onder meer door fouten en onzekerheden binnen het Bureau Vlaams Bouwmeester, worden inmiddels bijna 90% van de projecten gerealiseerd. De kwaliteit van de procedure is enorm verbeterd. Inmiddels heeft de Open Oproep zich tot een kwaliteitslabel ontwikkeld. Ook werkelijke juridische problemen, met uitzondering van een paar klachten, zijn er in feite nog niet. Inmiddels zijn er rond 35 – 40 gerealiseerde bouwplannen met een stijgend architectonisch niveau. Het profiel van de opgaven wordt steeds uitgebreid, inmiddels zijn er ook infrastructurele projecten, beeldkwaliteitplannen, scholen en sociale huisvesting onderdeel van de Open Oproep projecten. De tevredenheid van de zijde van de opdrachtgevers is groot, veel gemeentes zijn trots op het resultaat en komen terug voor nieuwe projecten. Er is duidelijk een bewustzijnssprong te constateren bij de publieke bouwheren, waarbij duidelijk is geworden dat ook sprake is van een maatschappelijke opdracht. Dit is des te meer opmerkelijk aangezien de procedure geheel vrijwillig is en geen “betutteling” van de opdrachtgevers plaats vindt, maar altijd de laatste beslissing bij de opdrachtgevers ligt waarbij de Bouwmeester alleen adviseert. Procedures De procedure van Open Oproep gaat principieel uit van aanbesteden “in bulk”. Dat houdt in dat architecten zich inschrijven per ronde tegelijk voor een aantal projecten. Doel hiervan is het aantal documenten voor inschrijvingen te limiteren. Uit de inschrijvingen worden per project 10 bureaus geselecteerd door Bureaus Vlaams Bouwmeester, uit deze worden dan samen met de opdrachtgevers 5 bureaus gekozen. Bureau Vlaams Bouwmeester probeert de opdrachtgever ook te adviseren omtrent de inhoudelijke verschillen tussen de bureaus en probeert altijd een interessante mix te waarborgen. Zij sturen de selectie erop aan minimaal een jong en een buitenlands bureau per prijsvraag onder de vijf gegadigden te krijgen. De vijf gegadigde bureaus worden vervolgens in de prijsvraagfase betaald volgens een betalingsmethodiek welke afhankelijk is van de grootte van de opdrachten. Nadat de prijsvraag heeft plaatsgevonden, vindt inmiddels altijd een onderhandelingsfase plaats waarbij ook de concurrentie een rol speelt met betrekking tot de hoogte van het honorarium. Omzet / referenties Als referenties moeten minimaal drie projecten ingediend worden, onafhankelijk of deze gebouwd zijn of niet. Net zo belangrijk is het schrijven van een motivatie. De omzet van desbetreffende bureaus speelt geen rol.
18
De selectie gebeurt op kwaliteit van de getoonde projecten en het conceptueel vermogen. Ook zijn mogelijke aanknopingspunten op de potentiële opdracht van belang. Vakjury De jury bestaat uit drie leden van de opdrachtgevers, een extern jurylid en de Bouwmeester zelf. Er wordt bijna nooit formeel gestemd, liever vergadert men twee keer om tot een beslissing te komen. Hierdoor wordt altijd een gedragen beslissing bereikt, waarbij altijd de opdrachtgever het uiteindelijke besluit heeft. Conclusie Opmerkelijk is dat in Duitsland, Oostenrijk en Spanje door gezamenlijke inspanningen van architecten vertegenwoordigingen in samenspraak met overheden en in België door de Overheid zelf op een indrukwekkende manier inmiddels het systeem van aanbestedingen doorontwikkeld is. Dit is gekenmerkt door: - de kwaliteit van de aanbestedingen zelf en als gevolg daarvan de gebouwde resultaten, - de redelijkheid van de gunningen, - de gewenste Europese marktwerking Opmerkelijk is hierbij dat deze, vanuit Nederland gezien, meer conservatieve landen in de opzet van aanbestedingen kennelijk vooruitstrevender zijn dan het tot in de jaren negentig voor de belangen rond de architectuurcultuur zo openstaande Nederland. In deze landen is opbloei te constateren, in Nederland helaas neergang.
19
5. Oproep voor het vernieuwen van de aanbestedingscultuur in Nederland 5.1 Een nieuwe Onafhankelijke Aanbestedingautoriteit De beschreven problemen rond de Nederlandse architectuur zijn doorgaans gerelateerd aan het ontbreken van een onafhankelijke organisatie, die vanuit een combinatie van zakelijke dienstverlening en cultureel bewustzijn aanbestedingen voor architectendiensten organiseert. Een aantal overheidsorganisaties, die zelf zowel als opdrachtgever als ook als projectmanager fungeren, zijn redelijk vooruitstrevend binnen de Nederlandse situatie. Hierbij is in eerste instantie Atelier Rijksbouwmeester te noemen. Daarnaast spelen bijvoorbeeld de Universiteit Utrecht en de Universiteit Amsterdam een redelijk positieve rol onder de openbare opdrachtgevers. Deze organisaties staan voor een voorbeeldige rol van de overheid in de zin van een bewustzijn ten aanzien van het feit dat bouwen niet alleen een zakelijke dienstverlening is, maar onderdeel is van onze cultuur in de meest omvattende zin. In feite zouden alle overheidsinstanties die met ruimtelijke ordening, vastgoed en bouwen te maken hebben vanzelfsprekend een dergelijke rol moeten vervullen, de rol als voorbeeldige opdrachtgever. Een groot gedeelte van overheidsorganisaties heeft hiervoor kennelijk steun nodig, die zij op dit moment niet hebben. In België gebeurt deze steun zeer succesvol door het Bureau Vlaams Bouwmeester, in Duitsland en Oostenrijk door de “Architektenkammern”, in Spanje door de “Architects Association”. Door het oprichten van een dergelijke organisatie zou de last van de culturele verantwoording van projectmanagementbureaus genomen kunnen worden (een taak die zij naar eigen zeggen niet goed op zich kunnen of willen nemen), zouden de architecten in hun beroepsuitoefening kunnen opbloeien en zou het bouwen weer iets van zijn oorspronkelijke optimisme terug kunnen winnen. Economisch gezien zou de Nederlandse architectuurcultuur een nieuwe impuls krijgen die zich op ten duur economisch en cultureel terugbetaald, zoals dat met de generatie van Rem Koolhaas en Superdutch in het verleden op zeer overtuigende manier is gebeurt. Een Onafhankelijke Aanbestedingautoriteit zou ook de rol van een instantie moeten vervullen waar rechtsbindend geclaimd kan worden tegen procedures waar fouten optreden. Uiteindelijk gaat het voornamelijk om de democratisering en emancipatie van het aanbestedingsproces, dat zonder een zulke organisatie door niemand werkelijk behartigt wordt. Deze organisatie zou opgezet kunnen worden door Atelier Rijksbouwmeester in samenwerking met de BNA, SBA, Architectuur Lokaal en andere met architectuur gerelateerde organisaties. De BNA zou binnen deze nieuwe organisatie voor opdrachtgevers een actieve en educatieve rol kunnen vervullen over de problemen van architectuur, de inhoudelijk beste manier van aanbestedingen en de architecten als beroepsgroep. Hij zou actief een stimulerend beleid kunnen uitoefenen bij overheden. Voor de succesvolle doorvoering van aanbestedingen zijn concluderend op de analyses in de tekst een aantal deelaspecten van belang: 5.2 Omzeteisen Om de economische draagkracht van en architectenbureau te kunnen toetsen moet vanuit een volledig andere filosofie worden vertrokken dan het op dit moment gebruikelijk is. Doel moet hierbij zijn rekening te houden met de zeer bijzondere economie van architectenbureaus en daarbij niet de maatstaven van andere takken van het bedrijfsleven aan te leggen. Een architectenbureau functioneert heel anders dan bijvoorbeeld een advocatenkantoor, een aannemer of een schoonmaakbedrijf. Het feit dat vooral organisatorische vaardigheden van belang zijn, om een opdracht te kunnen vervullen moet hierbij centraal staan.
Voorstel 1: Het aantonen van een economisch stabiele bedrijfsvoering kan gebeuren door middel van een accountantsverklaring, het aantonen van juridische zuiverheid door middel van een verklaring van goed gedrag en een verklaring van de belastingdienst over het betalingsgedrag en bestaansduur. Om het ingewikkelde en dure verschaffen van dergelijke documenten te vereenvoudigen zou aan al deze gewenste punten ook door middel van een samenvattende eigen verklaring voldaan kunnen worden.
20
Dit systeem is bijvoorbeeld in Duitsland zeer gebruikelijk. Deze verklaring is daar direct gerelateerd aan de desbetreffende artikelen van de Richtlijn 2004/18. Voorstel 2: Als een eigen verklaring als onvoldoende wordt beschouwd, kan dezelfde verklaring notarieel beëdigd gebeuren, ook zonder van alle instanties extra verklaringen te moeten organiseren. Hierbij zijn wel extra kosten gemoeid door het inschakelen van een notaris. Voorstel 3: Centraal onderdeel zou ook een vergelijkbaar systeem kunnen zijn zoals bouwgarant bij aannemers: de opdrachtgever sluit een verzekering af die gekoppeld is aan de bouwsom, die het uitvoeringsrisico dekt in het geval van faillissement van de aannemer. Voor architecten zou dat betekenen dat een verzekering die gekoppeld is aan het honorarium wordt afgesloten. In geval van faillissement zou via de verzekering een ander architectenbureau de werkzaamheden van het failliete bureau kunnen overnemen, de verzekering dekt het honorarium en kosten die voor de opdrachtgever zijn ontstaan. Om mee te mogen doen aan aanbestedingen is het afsluiten van deze verzekering verplicht. Architecten moeten aan bepaalde eisen voldoen om de verzekering te kunnen afsluiten, zoals bijvoorbeeld een gestandaardiseerd back-up systeem. Deze variant kost inderdaad meer moeite en uiteraard ook geld. Een omzeteis als uitsluitend criterium weerspiegelt het minst de economie van architectenbureaus en zou dus helemaal kunnen vervallen. 5.3 Referenties Architecten hebben juist de vaardigheid, zeer uiteenlopende opdrachten van verschillende soort en omvang te kunnen ontwerpen. Ondanks specialiseringen in diverse takken van de maatschappij is dit generalistische aspect bij architecten juist een van de meeste inspirerende van het beroep en een van de meest verrijkende voor de gebouwde omgeving. Bij het toetsen van de beroepsbekwaamheid door middel van referenties moet juist met deze ogen naar het werk van de desbetreffende bureaus gekeken worden. Een toetsing aan de hand van de proportionaliteit van het werk en zijn complexiteit vormt daarbij de kern van een werkelijke vakinhoudelijke manier van beoordelen. Een van de meest belangrijke aspecten is hierbij het feit dat iedereen ooit iets voor de eerste keer moet kunnen doen en hiervoor ook de kansen moet krijgen. Om die reden is het uitermate belangrijk dat niet alleen gebouwde, maar ook ongebouwde referenties mee mogen tellen. Veel jonge, interessante bureaus profileren zich bijvoorbeeld door middel van internationale prijsvragen, winnen prijzen en krijgen erkenning. Andere bureaus doen systematische studies naar bepaalde typen gebouwen. De hierdoor ontstane kennis en geoefende vaardigheden stellen dergelijke bureaus in ruime mate in staat projecten succesvol te realiseren, terwijl zij deze nog nooit gebouwd hebben. Verder zijn bestaande bureaus, die een andere ontwerpopgave dan in de aanbesteding gevraagd, maar met een vergelijkbare complexiteit en omvang gerealiseerd hebben, vanzelfsprekend in staat ook deze andere opgave goed te vervullen. Iemand die bijvoorbeeld een theater of een complex appartementenblok voor elkaar heeft gekregen, is net zo goed in staat bijvoorbeeld een gymzaal, een brandweerkazerne of een bibliotheek te ontwerpen. Ook elkaar aanvullende allianties van architecten zouden moeten worden toegestaan, zoals dat in andere Europese landen zeer gebruikelijk is. 5.4 Jurering Zowel voor de voorselectie als voor de finale jurering is een versterking van het aantal vaklieden binnen de selectiecommissies van uitgesproken belang, om de vakinhoudelijke competentie bij beslissingen te waarborgen. In de Onafhankelijke Aanbestedingsautoriteit zouden daarom voor een groot deel architecten en mensen uit het culturele circuit vertegenwoordigd moeten zijn. Hierdoor kan de vakinhoudelijke toetsing voor de toelating van architecten op de shortlist van aanbestedingen gewaarborgd worden. In de beoordelingscommissies voor het jureren van de ontwerpen zouden minimaal 50% vaklieden aanwezig moeten zijn, of in ieder geval zoals door de Richtlijn 2004/18 wordt geëist 30%, en
21
aanvullend nog vertegenwoordigers uit het culturele circuit, zoals bijvoorbeeld architectuurhistorici, critici, mensen uit het museum/kunst circuit. De vakjury dient breed geselecteerd te zijn, om verschillende invalshoeken en architectonische opvattingen relevant te vertegenwoordigen. Het nadruk moet op een gegronde vakinhoudelijke toets komen te liggen zodat integrale kwaliteiten van architectuur, aspecten van duurzaamheid en maatschappelijke relevantie het meeste gewicht krijgen bij een finaal uitsluitsel. Belangrijk in de structuur van de commissies is verder dat de voorzitterschap van de commissie niet in handen ligt van een jurist. De jurist binnen een commissie mag hoogstens secretaris zijn, omdat anders juridische aspecten te dominant worden. Het is verder verstandig het aantal commissieleden oneven te houden, omdat hierdoor een meerderheidsbesluitvorming altijd mogelijk is. Een mogelijkerwijs gewenste jurering ook door bewoners en gebruikers moet duidelijk een ondergeschikte rol bij de finale beoordeling spelen, in ieder geval niet voor een definitief uitsluitsel gebruikt worden. Hiervoor zijn 20% binnen de puntentellingen zeker het aanvaardbaar maximum. Ook het meewegen van het honorarium zou geen dominant beslissend criterium moeten zijn, simpelweg om de reden dat het niet in verhouding staat als een project dat inhoudelijk als zeer goed wordt ingeschat, door een discussie over het honorarium gelijk helemaal afvalt. 5.5 Standaardiseren van de procedures Door het opzetten van een Onafhankelijke Aanbestedingsautoriteit zouden de procedures gestandaardiseerd kunnen worden. 1. Hierdoor zou de huidige bureaucratische rompslomp tot een minimum beperkt kunnen worden. Zo zou het steeds weer opnieuw aanleveren van recente stukken van notarissen etc overbodig kunnen worden. Mogelijkerwijs is een aanbesteden “in bulk” zoals bij Vlaams Bouwmeester in België denkbaar, waarbij architecten zich in een gestandaardiseerde procedure een keer per half jaar inschrijven en aankruisen voor welk project zij in aanmerking willen komen. Net zoals in Frankrijk zouden standaardformulieren kunnen worden gebruikt. Formele stukken ter onderbouwing van de situatie van het bedrijf zouden - als dat überhaupt noodzakelijk is – achteraf pas bij opdrachtverstrekking aangeleverd kunnen worden, waardoor ook de moeite en kosten tot een minimum teruggebracht zouden kunnen worden. De geldigheid van bescheiden zou verhoogd moeten worden van drie maanden naar de in andere landen gebruikelijke 12 maanden. 2. Een Onafhankelijke Aanbestedingsautoriteit zou de zo dringend noodzakelijke, duidelijke structurering van de gevraagde ontwerpstukken voor de gegadigden op de shortlist kunnen regelen. Hierbij is het zeer wenselijk dat er een eenheid en eenduidigheid omtrent de eisen aan de stukken wordt nagestreefd, zoals het aantal van de tekeningen, de schaal van de tekeningen, het aantal en de grootte van de presentatiepanelen, het uitwerkingsniveau van de tekeningen enzovoorts. De eisen moeten worden gecontroleerd in verhouding staan met de afgesproken vergoeding. Structurele wijzigingen tijdens de procedure of eraan toegevoegde eisen moeten worden voorkomen en een duidelijke stelling over het uitsluiten van niet gevraagd materiaal zouden de huidige, vrij ver gaande verwarringen kunnen verhelpen. Ook is in die samenhang een gestandaardiseerde regeling voor de vergoeding voor de deelname aan de aanbesteding noodzakelijk. Een dergelijke regeling kan gebeuren in relatie tot de bouwsom net zoals het honorarium van de eigenlijke opdracht. Een vergoeding in redelijkheid en billijkheid en niet aan de laagste kant is hierbij zinvol, niet alleen om de condities voor de architecten te verbeteren, maar ook om de opdrachtgever scherp te houden en serieus met de procedure om te gaan. 3. In de huidige situatie staan er als toegelaten gegadigden meestal vijf bureaus op de shortlist. Dit aantal is voor het grootste deel van de opdrachten toereikend, ook om de kosten voor de opdrachtgever voor het organiseren van de aanbesteding niet onevenredig te verhogen. Voor gebouwen van grotere complexiteit met een bouwsom vanaf 50 miljoen Euro is het aantal in ieder geval te verhogen tot 8 t/m 10 deelnemers, in relatie tot de grootte en complexiteit van de opdracht. Door het inzetten van een degelijke vakjury is het beoordelen van een groter aantal plannen geen probleem. Onder de gegadigden zou het wenselijk zijn in ieder geval 1 – 2 jonge bureaus toe te laten. Wel is het zo dat een bevoordeling van bepaalde groepen van architecten conform de EU Richtlijnen – terecht niet mag. Echter is het in de praktijk zo dat zonder gerichte stimulerende politiek de bevordering van
22
jong talent gewoon niet plaats vindt. Hierbij zou de praktijk in Duitsland of Oostenrijk als inspiratiebron kunnen dienen, waar bevordering van jong talent met name passief gebeurt door het weglaten van criteria die jonge bureaus niet kunnen vervullen.
23
Lijst van Architecten die deze studie steunen Atelier Kempe Thill Architects and Planners Rotterdam, 22 Juli 2008 stad Rotterdam
bureau
architect
bekkeringadams
J. Bekkering Monica Adams van Bergen Kolpa Jago van Bergen Evert Kolpa Casanova + Hernandez Architecten Rotterdam Helena Casanova Jesus Hernandez BAR Joost Glissenaar Klaas van der Molen 24H Maartje Lammers Made
Kraaijvanger Urbis JSA Garritzmann Architecten
Wim Klosterboer Laura Weeber Rien Korteknie Mechthild Stuhlmacher Harmen van de Wal Jaakko van 't Spijker Bert Karel Deuten Henk Bultstra Ralf Pasel Frederick Künzel Daan Bakker Paul van der Voort Catherine Visser Theo Deutinger Elma van Boxel Kristiaan Koreman Kees Christiaanse Irma van Oort Ruurd Gietema Han van den Born Herman de Kovel Paul de Vroom Roel Bosch Wico Valk Robert Winkel Winy Maas Jacob van Rijs Natalie de Vries Lars Spuybroek Victor van Gijs Maurice Nio Jurrien van der Meer Willem Hein Schenk Jeroen de Willigen Eric van Keulen Stefan Bendiks Aglaée Degros Caro Baumann Johannes Scheele Kas Oosterhuis Ilona Lenard Endry van Velzen Rients Dijkstra Jan Jongert Willem Jan Neutelings Michiel Riedijk Erick van Eggeraat Patrick Meijers Ilse Katermans Maarten van Bremen Adam Visser Volkert van Hagen Philip Vencken Jan Dirk Postel Jeroen Schipper Udo Garritzmann
SeARCH Dick van Gameren
Bjarne Mastenbroek Dick van Gameren
Korteknie Stuhlmacher Krill Sputnik Pasel Künzel Architects DAF Architecten TD ZUS KCAP
DKV Architecten
Mei architecten MVRDV Architects NOX OMA Nio Architecten de Zwarte Hond
Artgeneering Moreplatz AG ONL de Nijl Maxwan 2012 Architecten Neutelings Riedijk EEA Cimka GroupA
Amsterdam
Venhoeven CS VMX
Studio JVM
Ton Venhoeven Don Murphy Leon Teunissen Jan Richard Kikkert Judith Korpershoek Floor Arons Arnoud Gelauff Kamiel Klasse Pieter Bannenberg Ton Frantzen Marc Koehler Miguel Loos Martine de Wit Hans Vermeulen Hedwig Heinsman Claudia Schmidt Jonathan Woodroffe Dominique Papa Burton Hamfelt Chris Moller Marlies Rohmer Marten de Jong Jurg Hertog Mike Korth Gus Tielens Frits van Dongen Pero Pulicz Branimir Medic Pi de Bruin Gianni Cito Ludo Grooteman Martin Fredriks Ben van Berkel Caroline Bos Matthijs Bouw Paul de Ruiter Moriko Kira Bart Reuser Marijn Schenk Michel Schreinemachers John van de Water Felix Claus Pim Köther Ton Salman Ad Koedijk Albert Herder Madeleine Maaskant Victor van Velzen Jeroen van Mechelen
Mecanoo
Francine Houben
CEPEZED
Michiel Cohen Jan Pesman
Onix
Haiko Meijer Alex van de Beld
DAAD Architecten
Rob Hendriks
JMW
Jeroen Wouters
TARRA
Jeroen van de Ven
ZECC
Marnix van der Meer
K2 Arons+Gelauff NL Architects Ton Frantzen Marc Koehler Loos Architecten DUS MIR S333
Architectenbureau Marlies Rohmer Emma Architecten bna Korth Tielens de Cie
DOK architecten UN Studio One Architecture Architectenbureau Paul de Ruiter b.v. Moriko Kira Architect Next Architects
Claus en Kaan Architecten Amsterdam Köther en Salman HVDN Maaskant en van Velzen Architecten Delft
Groningen
Tilburg Den Bosch Utrecht Adri Duivesteijn
Wethouder Ruimtelijke Ordening Almere