HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM FYSIOTEHRAPIE
Na het sporten in bad, is dat wat? Onderzoek naar het effect van ijs-, warmte- en wisselbaden op fysiologisch herstel.
Adviesrapport Stephanie de Ruiter Paula Stam
Maarten van Egmond 01-07-2011
VOORWOORD Wij zijn hoofdfase studenten van de opleiding fysiotherapie aan de Hogeschool van Amsterdam en presenteren hier het adviesrapport geschreven voor de Topsport Amstelveen. Hierbij willen wij Gerard Braam, manager van Topsport Amstelveen, bedanken voor zijn goede hulp, interesse en ondersteuning bij het contact met het werkveld. Daarnaast willen wij ook alle sportbonden aangesloten bij het NOC*NSF bedanken voor de respons op onze e-mail. Maarten van Egmond, onze begeleider vanuit school willen wij bedanken voor de goede begeleiding, tips en altijd snelle respons tijdens dit project. Voor vragen en/of opmerkingen kunt u contact opnemen met de makers van dit adviesrapport: Stephanie de Ruiter
[email protected] of 06-43019280 Paula Stam
[email protected] of 06-12539546 Wij hebben er met veel plezier aan gewerkt en wensen u veel leesplezier toe!
1
INHOUDSOPGAVE Voorwoord .............................................................................................................................................. 1 Inleiding .................................................................................................................................................. 3 Adviesrapport .......................................................................................................................................... 4 Probleemstelling ...................................................................................................................................... 5 Probleemstelling .................................................................................................................................. 5 Hoofdvraag ...................................................................................................................................... 5 Deelvragen....................................................................................................................................... 5 Methode ............................................................................................................................................... 5 Theoretische onderbouwing .................................................................................................................... 7 Fysiologisch herstel ............................................................................................................................. 7 Temperatuurinvloed .......................................................................................................................... 10 Wetenschappelijke onderbouwing......................................................................................................... 13 Resultaten .......................................................................................................................................... 13 Artikelen ........................................................................................................................................ 13 Welke informatie is in de wetenschappelijke literatuur bekend over ijs-, warmte- en wisselbaden, met betrekking tot een protocol? ................................................................................................... 16 Resultaten artikelen ....................................................................................................................... 18 Conclusie ........................................................................................................................................... 18 Ervaringen uit het werkveld .................................................................................................................. 19 Conclusie ............................................................................................................................................... 20 Discussie................................................................................................................................................ 21 Bijlage 1 - Verantwoording ................................................................................................................... 22 Bijlage 2 – Aanvulling theoretische onderbouwing .............................................................................. 23 Bijlage 3 – artikelen .............................................................................................................................. 42 Bijlage 4 – Ervaringen werkveld ........................................................................................................... 67 Bijlage 5 - Begrippen ............................................................................................................................ 70 Bijlage 6 - Literatuur ............................................................................................................................. 72
2
INLEIDING Voor u ligt het adviesrapport over ijs-, warmte- en wisselbaden als therapeutische interventie* bij fysiologisch* herstel na een training. Deze is bedoeld voor fysiotherapeuten, trainers, sporters (amateurs en topsport) en andere geïnteresseerde in het gebruik van deze interventies. In de sportwereld is herstel na een training een belangrijk aandachtspunt. Na afloop van een training treedt er vermoeidheid op, uitputting van de energievoorraden, verstoring van chemische evenwichten en (minimale) beschadigingen van de spiervezels. Hierna begint het fysiologisch herstel. 1 Om dit herstel te bevorderen wordt er gebruik gemaakt van herstel bevorderende interventies. Voorbeelden hiervan zijn ijs-, warmte- en wisselbaden. Binnen de sportwereld bestaat echter veel onduidelijkheid over het gebruik van ijs-, warmte- en wisselbaden als therapeutische interventie. Deze baden zouden een effect hebben op het fysiologisch herstel na een training. De Nederlandse hockeydames zitten in de documentaire Goud2 in een ijsbad, maar er is weinig over het effect hiervan bekend. Wat het effect is van de verschillende baden hebben wij onderzocht in dit product. Hierbij is onderzocht wat fysiologisch herstel is, wat het effect van temperatuur hierop is, de verschillende kenmerken van de baden en uiteindelijk welk bad het grootste effect heeft op het fysiologisch herstel. Het eerste deel van ons product omvat het adviesrapport over welke therapeutische interventie het grootste effect heeft op fysiologisch herstel. In het hoofdstukken hierop volgend zullen de probleemstelling, theoretische onderbouwing, wetenschappelijke onderbouwing en ervaringen uit het werkveld uiteen worden gezet. De laatste hoofdstukken omvatten de conclusie en discussie. Tot slot zijn er bijlagen toegevoegd met aanvullende informatie van de literatuurstudie. Wij hopen u door dit document een duidelijk beeld te geven over het gebruik van ijs-, warmte- en wisselbaden en de effecten hiervan op het fysiologisch herstel na een training.
3
ADVIESRAPPORT In de (top)sportwereld is herstel na training een belangrijk aandachtspunt. Bij een training wordt het lichaam blootgesteld aan een hoger niveau dan voorheen, waarna er aanpassingen in het lichaam optreden, met als doel het verkrijgen van een hoger prestatievermogen.3 Na afloop van de inspanning begint het fysiologisch herstel. Door middel van het herstelproces wordt het lichaam weer naar de normale (of een betere) toestand gebracht. Deze hersteltijd is voor ieder individu anders. In de (top)sportwereld wordt er meerdere keren per week getraind, waardoor de hersteltijd zo kort mogelijk moet zijn. De laatste jaren wordt daarom veel gebruik gemaakt van herstel bevorderende aanpakken. Zo kan er gebruik gemaakt worden van een ijs-, warmte- en/of wisselbad. Welk bad het meeste effect op het fysiologisch herstel heeft, is echter onbekend. Ons onderzoek is daarom gericht op de volgende vraag: ‘Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel?’. Om antwoord te geven op deze vraag is het onderzoek in drie onderdelen opgedeeld. Het eerste onderdeel bevat de theoretische onderbouwing. Dit bevat uitleg over het fysiologisch herstel na inspanning en de invloed van temperatuur hierop. Deze wordt gevolgd door de wetenschappelijke onderbouwing. In deze literatuurstudie is in verschillende databases gezocht naar artikelen waarin de ijs-, warmte- en wisselbaden onderling vergeleken worden. Als derde is gekeken naar de ervaringen uit het werkveld, waarbij de mening van deskundigen gevraagd is. Ten slotte zijn de drie onderdelen met elkaar vergeleken, waarna het advies opgesteld is. Wij adviseren het gebruik van een wisselbad als therapeutische interventie voor fysiologisch herstel. Dit advies is gebaseerd op enkele resultaten die hieronder kort toegelicht zijn. Allereest is zowel uit de theorie als uit wetenschappelijk onderzoek gebleken dat een wisselbad, door onder andere de afvoer van melkzuren te versnellen, het grootste positieve resultaat heeft op het prestatievermogen. Ook wat betreft de spierverzuring heeft een wisselbad een positief effect. Een ijsbad heeft hierbij een groter resultaat; het positieve effect kan tot 48 uur na het ijsbad aanhouden. In een recent onderzoek is echter ook gekeken naar de persoonlijke ervaringen bij het gebruik van ijsen wisselbaden. Onderzochte sporters hadden een positieve ervaring bij het gebruik van een wisselbad, waarbij sporters die in het ijsbad waren geweest dit als negatief hebben ervaren. Daarnaast blijkt een ijsbad op korte termijn een positief effect te hebben op spiervermoeidheid. Op lange termijn heeft het echter een schadelijk effect met betrekking tot het bindweefsel herstel.4 Concluderend kan gesteld worden dat ijs- en wisselbaden beide een positief effect hebben op het fysiologisch herstel na inspanning. Doordat ijsbaden een schadelijk effect kunnen hebben bij langdurig gebruik en sporters het als negatief ervaren raden wij gebruik hiervan af. Hierop baseren wij ons advies voor het gebruik van een wisselbad als therapeutische interventie.
4
PROBLEEMSTELLING Om uiteindelijk advies te kunnen geven over welke therapeutische interventie het grootste effect heeft op fysiologisch herstel is er begonnen met het opstellen van de probleemstelling. Hierin is de hoofdvraag met deelvragen beschreven met de bijbehorende methode.
PROBLEEMSTELLING HOOFDVRAAG Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel?
DEELVRAGEN Om de hoofdvraag te beantwoorden zijn enkele deelvragen opgesteld. 1. Hoe werkt het fysiologisch herstel na inspanning door sport? 2. Wat is het effect van temperatuur op het fysiologisch herstel? a. Warm b. Koud c. Wissel d. Conclusie 3. Wat wordt er verstaan onder een ijs-, warmte- en wisselbad? a. Temperatuur b. Tijd c. Frequentie d. Kosten e. Contra-indicaties 4. Welk van de drie baden geeft, gebaseerd op wetenschappelijke informatie, het grootste effect op fysiologisch herstel? 5. Hoe worden ijs-, warmte- of wisselbaden momenteel toegepast? a. Ervaringen uit de sportwereld b. Wetenschappelijke informatie c. Vergelijking
METHODE Theoretische onderbouwing In de theoretische onderbouwing zijn de deelvragen 1 en 2 verwerkt. Eerst is onderzocht hoe het fysiologisch herstel in het lichaam geregeld is. Hiervoor zijn diverse bronnen geraadpleegd, waarna het fysiologisch herstel per orgaansysteem uitgelegd is. Vervolgens is beoordeeld wat het effect van het fysiologisch herstel op deze orgaansystemen is. Wetenschappelijke onderbouwing Voor de wetenschappelijke informatie is in meerdere databases gezocht naar artikelen. De databases die wij gebruikt hebben zijn: CINAHL*, Cochrane*, PEDro* en PubMED*. Bij het zoeken is gebruik gemaakt van een PICO vraag en inclusie- en exclusiecriteria. Pico vraag* P Patiënt
I
Intervention
Volwassenen: 18-65 Geslacht: man + vrouw Sporters: NOC*NSF sportbonden in Nederland (nationaal) - Exclusie: denksport, motorsport - Inclusie: top- en breedtesport Ijsbad/warmte bad/wissel bad
5
C O
Comparison Outcome
Ijsbad/warmte bad/wissel bad Effect op fysiologisch herstel
Criteria
Leeftijd Sport Interventie Vergelijking Uitkomstmaat Artikel
Inclusie 18-65 Top- en breedtesport Ijsbad/warmte bad/wissel bad Ijsbad/warmte bad/wissel bad Fysiologisch herstel 2000 – 2011
Exclusie Andere leeftijden Denksport, motorsport Full body cryotherapie Geen of andere vergelijking Overige uitkomstmaten < 2000
Om een optimaal resultaat te behalen zijn er meerdere zoektermen en combinaties tussen zoektermen gebruikt. In bijlage 3 is terug te vinden welke combinaties wij gebruikt hebben en welke artikelen dat opgeleverd heeft. De geïncludeerde artikelen zijn vervolgens gelezen en beoordeeld. Hiervoor zijn de Lijst van Koes5 en Level of Evidence6 gebruikt. Door middel van deze beoordeling zijn de ongeschikte artikelen geëxcludeerd. Ten slotte zijn van de overgebleven artikelen de resultaten en conclusies samengevat in een schema (zie bijlage 3). Ervaringen uit het werkveld Om ervaring van sportbonden verbonden aan het NOC*NSF te verkrijgen is een benaderingsprotocol opgesteld. Allereerst is een algemene e-mail verstuurd aan de geselecteerde sportbonden. In deze e-mail werd de vraag gesteld of er gebruik gemaakt is van een ijs-, warmte of wisselbad. Daarna waren er drie opties: - Geen reactie - Wel een reactie o Ja, er wordt gebruik gemaakt van ijs-, warmte- en/of wisselbaden. o Nee, er wordt geen gebruik gemaakt van ijs-, warmte- en/of wisselbaden. In de bijlage 4 is terug te vinden van welke sportbonden wij een reactie gehad hebben, en welke reactie dat was. Gerard Braam heeft ons in een laat stadium in contact gebracht met Sander Schouwstra, geregistreerd fysiotherapeut en manueel therapeut, mede-eigenaar Sport Medisch Centrum IBIS en lid (para)medische staf Koninklijke Nederlandse Hockey Bond (KNHB). Sander heeft zijn opinie over het gebruik van ijs-, warmte- en wisselbaden gegeven, en de wetenschappelijke onderbouwing toegevoegd.
6
THEORETISCHE ONDERBOUWING Om uiteindelijk antwoord te geven op de vraag ‘Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel’ zal in de theoretische onderbouwing eerst uiteen gezet worden wat fysiologisch herstel van het menselijk lichaam inhoudt, vervolgens wat de invloed van temperatuur is op het fysiologisch herstel en welke conclusie hieruit getrokken kan worden.
FYSIOLOGISCH HERSTEL In dit onderdeel wordt het herstel op verschillende niveaus beschreven. De niveaus die uitgelegd worden, zijn gekozen aan de hand van de verschillende uitkomstmaten waarin beschreven wordt welk bad het grootste effect heeft. Deze uitkomstmaten zijn prestatievermogen, spierverzuring, temperatuur en hartfrequentie. De niveaus die daarbij beknopt toegelicht zijn, zijn het vegetatieve zenuwstelsel, spierniveau, cardiovasculaire systeem, centrale en perifere zenuwstelsel en het huidniveau. Daarnaast is aanvullende informatie over deze niveaus en over de andere systemen die betrokken zijn bij fysiologisch herstel zijn te vinden in bijlage 2 van dit document.
VEGETATIEVE ZENUWSTELSEL Het vegetatieve zenuwstelsel, ook wel autonome zenuwstelsel genoemd, is verantwoordelijk voor de regulatie van verschillende functies als reactie op de omgeving. De hartfrequentie, bloeddruk, vloedverdeling en ademhaling zijn voorbeelden van functies die van belang zijn bij inspanning. De regulatie wordt vindt zowel centraal als perifeer* plaats. Het perifere vegetatieve zenuwstelsel in de periferie kan ingedeeld worden in een orthosympatisch-, parasympatisch- en darmzenuwstelsel. Het orthosympatische zenuwstelsel (SZS) reguleert de functie van alle geïnnerveerde weefsels en organen van het lichaam, de skeletmusculatuur uitgezonderd. Dit systeem is het ‘vecht-of-vlucht’ systeem dat het lichaam voorbereidt op actie. Het parasympatische zenuwstelsel (PZS) is het huishoudelijke systeem van het lichaam. In tegenstelling tot het SZS is het PZS juist actief in rust en na inspanning. De effecten zijn meestal tegengesteld aan die van het SZS. Het darmzenuwstelsel speelt een grote rol bij de regulatie van het maag-darmkanaal bij emotionele stress. Het vegetatieve zenuwstelsel reguleert dus een groot deel van de effecten van inspanning en het herstel hierop.
SPIERNIVEAU Verkortende spiervezels kunnen door hun positie tussen botten, aangestuurd door het zenuwstelsel, zorgen voor beweging. Spieren zorgen ervoor dat gehele ketens van botten zich gecoördineerd in de ruimte verplaatsen om doelgerichte actie te kunnen ondernemen7. Onderzoek naar spiersamenstelling heeft uitgewezen dat er verschillende typen spiervezels bestaan, die verschillende contractiele en metabole* eigenschappen hebben en die in verschillende mate in aërobe of anaërobe taken getraind kunnen worden. In de bijlage (2) zijn verschillende eigenschappen te vinden van de langzame en snelle spiervezeltypen891011. Herstel van de spieren na een training Tijdens lichamelijke belasting worden de glycogeenvoorraden* in de spier uitgeput. Het volledige herstel van de glycogeenvoorraden in de spier na belasting van het lichaam neemt enkele dagen in beslag en wordt in belangrijke mate bepaald door twee factoren: 1. De aard van de belasting die tot uitputting van glycogeen heeft geleid.
7
2. De hoeveelheid koolhydraten aanwezig in het voedsel dat in de herstelperiode wordt geconsumeerd. Uitputting en aanvulling van de glycogeenvoorraden in de spier bij twee verschillende soorten belasting: - aanhoudende, langdurende activiteiten, bijvoorbeeld lichamelijke belasting van lange duur en geringe intensiteit; - uitputtende intervalactiviteiten, bijvoorbeeld lichamelijke belasting van korte duurt met hoge intensiteit, afgewisseld met herstelperioden. Deze twee soorten belasting zullen hierna centraal staan, waarbij de invloed van koolhydraatgehalte van het genuttigde voedsel voor elke belasting apart ter sprake komen. Uitputting en aanvulling van spierglycogeen – aanhoudende, langdurende activiteiten 1. In de eerste fase van het herstel (één tot twee uur na beëindiging van de duurbelasting) wordt er een kleine hoeveelheid van de spierglycogeen opnieuw opgebouwd. 2. Voor een volledig herstel van de voorraad van spierglycogeen na duurbelasting is een groot aanbod van koolhydraten vereist voor het lichaam, gedurende ongeveer 46 uur. 3. Wanneer niet genoeg koolhydraten aan het lichaam aangeboden worden is er minder opbouw van spierglycogeen, zelfs na vijf dagen. 4. De aanvulling van de voorraad spierglycogeen door middel van koolhydraten gaat het snelste in de eerste uren van het herstel na een duurbelasting, na tien uur is 60% aangevuld. Uitputting en aanvulling van spierglycogeen – inspanning met korte belastingsintervallen. 1. In de spier vindt opnieuw opbouw plaats van een belangrijke hoeveelheid glycogeen gedurende de eerste 30 tot 120 minuten van de herstelfase en zonder koolhydraat opname door het lichaam. 2. Er is een herstelperiode nodig van 24 uur om de glycogeenvoorraad in de spier aan te vullen. 3. De snelheid waarmee spierglycogeen opnieuw opgebouwd wordt is in de eerste uren van het herstel het grootst, na twee uur is er een herstel van 39% en na vijf uur 53%. Vermoeidheid treedt ook op wanneer de hoeveelheid melkzuur toeneemt in bloed en spierweefsel. Het volledig herstel na inspanning waarbij een grote hoeveelheid melkzuur is opgehoopt, omvat dan ook het verwijderen van melkzuur uit het bloed en de skeletspieren. In bijlage 2 is in tabel 6 te zien hoe het tijdsverloop is van de verwijdering van melkzuur uit de spieren en uit het bloed. In het algemeen kan worden gesteld dat na een maximale belasting na 25 minuten de helft van het opgehoopte melkzuur verwijderd is. Dit betekent dat na een maximale belasting 95% van het melkzuur verwijderd zal zijn na 1 uur en 15 minuten. Onderzoek heeft aangetoond dat verwijdering van melkzuur uit bloed en skeletspieren na een zwarte tot maximale belasting van het lichaam sneller verloopt door tijdens het herstel lichte arbeid te verrichten in plaats van te rusten
CARDIOVASCULAIR SYSTEEM Het cardiovasculaire systeem heeft verschillende belangrijke functies, waaronder de afgifte van zuurstof en temperatuurregulatie. Deze functies worden uitgevoerd door de drie onderdelen: het hart, de bloedvaten en het bloed. Door contractie* van de hartspier stroomt het bloed door het lichaam. De mate waarop de weefsels worden doorbloed is afhankelijk van het aantal hartslagen per minuut, de hoeveelheid bloed die het hart per slag uitpompt, het aantal bloedvaten dat zich in het betreffende weefsel bevindt en de mate waarin deze bloedvaten zijn verwijd of juist vernauwd. Fysiologische effecten van training op het cardiovasculair systeem Als begonnen wordt met inspanning vraagt het lichaam om meer zuurstof. Dit leidt tot een verhoging van de hartslag en het slagvolume. Hierdoor wordt er meer en sneller zuurstof vervoerd.
8
Het lichaam verdeelt waar het meeste bloed naar toe gaat; bij inspanning zijn dat de spieren. Doordat er meer bloed naar de spieren gaat zal de bloeddruk toenemen en wordt het bloed dikker. Herstel van training op het cardiovasculair systeem Het herstel bestaat uit het terugbrengen van de bovenstaande effecten naar de rustwaarden. Inspanning heeft echter ook aanpassingen van het hart en de bloedvaten als gevolg. De hartspier neemt door training in massa toe en er ontstaat een betere regulatie van de hartfrequentie.
CENTRALE- EN PERIFERE ZENUWSTELSEL Het centrale- en perifere zenuwstelsel spelen een grote rol bij het bewegen en de vermoeidheid. Deze vermoeidheid bestaat uit twee onderdelen; centrale vermoeidheid en spiervermoeidheid. Fysiologische effecten van training op het zenuwstelsel Vele componenten hebben invloed op het vermoeidheidsgevoel. De bekendste zijn: motivatie, energie(reserves) en vochttekort. Meer informatie hierover staat in bijlage 2. Herstel van het zenuwstelsel Naast het herstel geregeld door de parasympaticus speelt de inname van vocht en voedsel een grote rol bij de energieregulatie en het vochttekort.
HUIDNIVEAU De huid werkt als tastorgaan, als beschermend weefsel dat slijtage, straling, besmetting en uitdroging tegengaat en de huid doet dienst als radiator of isolator. Deze functies zijn verdeeld over drie lagen: - de epidermis; - de dermis; - de hypodermis. Herstel van de huid na een training Het menselijk lichaam warmt op tijdens een training. Herstel van de huid na een training bestaat vooral uit de afkoeling van het lichaam tot ongeveer 37 graden. Het lichaam geeft warmte af door middel van stroming, geleiding, straling en verdamping.
CONCLUSIE Concluderend kan gezegd worden dat het vegetatieve zenuwstelsel verantwoordelijk is voor een groot deel van de aanpassingen in het lichaam tijdens inspanning. Het orthosympatische zenuwstelsel reguleert de functie van alle geïnnerveerde weefsels en organen (skeletmusculatuur uitgezonderd) waardoor het lichaam optimaal kan presteren. Na inspanning zorgt het parasympatische zenuwstelsel voor herstelprocessen. De skeletmusculatuur heeft tijdens training verschillende fysiologische effecten, afhankelijk van de soort training. Het herstel is gebaseerd op de uitputting en aanvulling van de glycogeenvoorraden.
9
TEMPERATUURINVLOED Na in het vorige hoofdstuk het fysiologisch herstel beschreven te hebben komt nu het effect van temperatuur op fysiologisch herstel aan de orde. Hier wordt per orgaanniveau beschreven wat het effect van een koude, warme en wisselende temperatuur is.
KOUDE TEMPERATUUR Cardiovasculair systeem Het grootste effect van kou op het cardiovasculaire systeem is de vasoconstrictie*. De vasoconstrictie zal het sterkste zijn in het gebied dat direct gekoeld wordt. De vasoconstrictie heeft in het hele lichaam gevolgen, deze zullen per kopje uitgelegd worden. Naast de vasoconstrictie hebben koude prikkels andere effecten op het cardiovasculaire systeem. Er is onderzoek gedaan naar het effect van koude prikkels op de bloeddruk en hartfrequentie. Zowel de systolische* als diastolische* bloeddruk zijn in de winter hoger dan in de zomer, ongeacht leeftijd, geslacht en behandeling. Daarnaast blijkt bij dat mensen die naar een kouder gebied gaan de bloeddruk stijgt. Hoe dit proces werkt is ons onbekend. Naast de stijging van de bloeddruk zal de hartfrequentie dalen. Door het verlaagde metabolisme* hebben de weefsels in het lichaam minder zuurstof nodig. Het bloed hoeft dus minder snel te stromen waardoor de frequentie van de contractie van het hart afneemt. Daarnaast zal de viscositeit van het bloed toenemen. Door de lagere bloedstroom zal minder vocht diffunderen en wordt het bloed dikker. Als het lichaam een langere tijd gekoeld is, of als de buiten temperatuur onder de 10°C komt, wordt er overgaan tot ‘cold-induced vasodilatation’ (CIVD). Bij CIVD is er sprake van een verwijding van een bloedvat als gevolg van kou. Een theorie is dat deze verwijding de regio beschermt tegen aandoeningen door de langdurige kou. Een tweede theorie beschrijft CIVD als een proces van het thermoregulatiesysteem. 1213 Zenuwstelsel De vasoconstrictie wordt veroorzaakt door aanpassingen in het zenuwstelsel. Als de huidtemperatuur verlaagt zullen de ‘koude-sensoren’ gestimuleerd worden en prikkels naar de hersenen sturen, wat leidt tot vasoconstrictie. Ook zijn er andere veranderingen op het zenuwstelsel. Allereerst verandert het de geleidingssnelheid van zenuwvezels. Het effect van kou: het vermindert de gevoeligheid van het celmembraan, het herstel van een cel duurt langer, het actiepotentieel duurt langer en het aantal impulsen wordt verlaagd. Deze verandering heeft als gevolg dat pijnsignalen langzamer en minder doorkomen in de hersenen. Een individu zal dus minder pijn voelen. Spier Als de temperatuur buiten het lichaam daalt zal na een tijd ook de spiertemperatuur dalen. Deze daling in temperatuur vermindert de spasticiteit en vergroot (tijdelijk) de ontspanning. Een belangrijk proces na training is de aanmaak van spierglycogeen. Of temperatuur hier een effect op heeft is voor ons onbekend. Ook de melkzuur afvoer is van belang. Melkzuur is een stof die leidt tot vasodilatatie*. Dit proces zal echter tijdens het sporten gebeuren, na het sporten zal de algemene lichamelijke vasoconstrictie overheersen. Tijdens de vasoconstrictie zal minder melkzuur uit de spier kunnen diffunderen. Als de kou echter stopt zal er vasodilatatie optreden waardoor de doorlaatbaarheid hoger wordt en melkzuur sneller afgevoerd kan worden. De verwijdering van melkzuur uit de spier is echter een snel proces, of koude prikkels er significant effect op hebben is onbekend. Huid Als het lichaam wordt blootgesteld aan lage temperaturen zal het automatisch proberen zoveel mogelijk warmte in het lichaam te houden.
10
Zoals in de vorige deelvraag is uitgelegd heeft de huid een grote invloed op de temperatuurregeling. Door minder bloed naar de huid te laten stromen zal daar minder warmte afgegeven kunnen worden. Doordat de huid minder bloed krijgt zal het een lichtere (blauwige) kleur krijgen.
WARME TEMPERATUUR Cardiovasculair systeem De huid die de warmte ontvangt zet het proces van de vasodilatatie in werking. Door de vasodilatatie neemt het warmtetransport vanaf de lichaamskern naar de huid toe. Ook de andere vaten in het lichaam zullen zich verwijden. Doordat er overal meer bloed naar toe gaat wordt het hart minder gevuld en komt er minder bloed in de arteriën. Om dit te compenseren zal de hartfrequentie stijgen. Ook zijn er aanwijzingen dat de bloeddruk bij hoge buiten temperaturen lager ligt dan normaal. Deze stijgingen leiden tot een toename van het hartminuutvolume. Ten slotte zal de dikte van het bloed veranderen. Bij een warme omgeving zal de viscositeit afnemen, het bloed is minder dik. Zenuwstelsel De warmteprikkels hebben effect op het vegetatieve zenuwstelsel. Als het lichaam wordt blootgesteld aan warmte zullen de prikkels het sympathische zenuwstelsel remmen. Hiermee wordt vasoconstrictie voorkomen en zal er sprake zijn van vasodilatatie in het gehele lichaam. Daarnaast is er een toename van de geleidingssnelheid 14 . Temperatuurverhoging verhoogt de stofwisselingsprocessen rond de celmembraan en daardoor komt het tot een lichte stijging van de zenuwgeleidingssnelheid Ook kan bij een hoge temperatuur het pijngevoel afnamen. Deze afname wordt geregeld door de poort-theorie waarbij er zoveel pijnprikkels gestuurd worden dat de poort de pijn blokkeert. De pijndrempel verhoogt daarbij. Een tweede reden is de ontspanning van het lichaam. Spier Het belangrijkste effect van een temperatuurstijging van de spieren is ontspanning. Ook worden spierspasmes geremd. Daarnaast zal na lokale of algehele warmteprikkels de kracht en het uithoudingsvermogen van spieren afnemen.15 Huid Bij het in contact komen van de huid met een medium met een hoge temperatuur zal er een warmtetransport optreden naar het lichaam. Hierdoor neemt de huidtemperatuur toe. Als de huid langdurig wordt blootgesteld aan de hoge temperatuur, dan kan de huidtemperatuur hoger worden dan de kerntemperatuur. Het lichaam probeert deze stijging tegen te gaan door een toename van de warmteafgifte. Dit wordt allereerst gedaan door vasodilatatie, waardoor de huidtemperatuur en de afgifte door straling en geleiding toenemen. Daarnaast wordt de zweetsecretie hoger. Deze bevordert de afgifte van transpiratie.16
WISSELENDE TEMPERATUUR Over het effect van de wisseling van temperatuur op het fysiologisch herstel is nog niet veel bekend, er wordt nog onderzoek naar gedaan. Hieronder staat aangegeven welke kennis er nu is. Cardiovasculair systeem Door de wisseling van temperatuur zal er een afwisseling van vasoconstrictie en vasodilatatie zijn. Hierdoor ontstaat er een soort pomp welke zorgt voor minder zwelling na een training1718. Daarnaast is er door de afwisseling van vasoconstrictie en vasodilatatie algehele doorbloeding en een betere oppervlakkige doorbloeding van het weefsel, en als gevolg daarvan zal de temperatuur van het weefsel toenemen19.
11
De wisseling van temperatuur geeft in het lichaam een snellere afvoer van lactaat waardoor het lichaam weer sneller op de basiswaarde is, dit geeft minder stijfheid na de training. De sporter heeft een minder strak gevoel in de spieren en een vergrote bewegingsmogelijkheid20. Zenuwstelsel Bij afwisseling van temperatuur zal een stimulering van het centrale zenuwstelsel zijn 21 . Hiermee wordt geassocieerd dat sporters zich mentaal beter voelen 22 en minder pijn hebben na inspanning gemeten op de VAS-schaal23. De wisseling van temperatuur heeft een positieve invloed op het gevoel van de sporter2425. Spier Het belangrijkste effect van de wisseling van de temperatuur in de spier is de snellere afvoer van lactaat uit de spieren2627. Door deze afvoer van lactaten zullen de spieren sneller herstellen en helpt het de sporter zijn prestatie te behouden. Daarnaast zijn de creatinekinase waarden in het bloed lager, dit enzym geeft de mate van spierschade aan28. Er zal daardoor een sneller herstel van de spieren mogelijk zijn. Tenslotte zal er ontspanning in de spier optreden en worden spierspasmes geremd29.
CONCLUSIE Temperatuur, warm of koud, heeft op verschillende onderdelen van het lichaam effect. De effecten worden veroorzaakt door aanpassingen in het zenuwstelsel. Een koude temperatuur heeft in het gehele lichaam verschillende gevolgen. De effecten van blootstelling aan een koude temperatuur bij een sporter na training zijn: vasoconstrictie, een lager pijngevoel, minder oedeemvorming, een vergrote spierontspanning, een verlaagd zuurstoftransport en een verhoogde stofwisseling. Een warme temperatuur leidt echter tot: vasodilatatie, een hoger zuurstoftransport, een snellere heling van beschadigde weefsels, een lager pijngevoel, ontspanning van de spieren en een toename van de stofwisseling. Bij blootstelling aan wisselende temperaturen zullen bovenstaande processen zich afwisselen. Het belangrijkste is de wisselwerking tussen vasoconstrictie en vasodilatatie. Het is echter onbekend of deze temperatuurswisseling ook andere gevolgen heeft.
12
WETENSCHAPPELIJKE ONDERBOUWING Naast een theoretische onderbouwing van het antwoord op de vraag ‘Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel’ volgt in dit hoofdstuk de wetenschappelijke onderbouwing. Hierin worden de gevonden artikelen en de hierbij horende resultaten gepresenteerd. Deze wetenschappelijke onderbouwing bestaat uit de gevonden artikelen, het stroomdiagram met de geïncludeerde artikelen, de informatie die beschikbaar is over verschillende protocollen van de baden en de resultaten van de artikelen met de conclusie.
RESULTATEN Dit hoofdstuk bestaat uit de resultaten van onze literatuurstudie. De resultaten zijn onderverdeeld in verschillende kopjes. Allereerst is er een overzicht van de gevonden artikelen. Daarnaast zijn de artikelen beoordeeld op de lijst van Koes, Level of Evidence en inhoud. Aan de hand hiervan zijn artikelen geïncludeerd of geëxcludeerd. Ten slotte zijn de conclusies van de geïncludeerde artikelen samengevat en is er eindconclusie opgesteld.
ARTIKELEN De zoektocht naar artikelen in verschillende databases leverde in totaal 43 artikelen op. In tabel 1 zijn de titel, auteurs en het jaartal genoemd.
1 2 3
4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
Titel
Auteur(s)
Jaartal
A multidimensional approach to enhancing recovery. A Random Control Trial of Contrast Baths and Ice Baths for Recovery during Competition in U/20 Rugby Union. A single 10-min bout of cold-water immersion therapy after strenuous plyometric exercise has no beneficial effect on recovery from the symptoms of exercise-induced muscle damage. Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review. Changes in blood flow, temperature and muscle endurance in association with Cryotherapy. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise. Cold water recovery reduces anaerobic performance. Cooling leg muscles affects dynamics of indirect indicators of skeletal muscle damage. Different strategies for sports injury prevention in an America’s Cup yachting crew. Do textbooks agree on their advice on ice? Effects of cold water immersion on the recovery of physical performance and muscle damage following a one-off soccer match. Effect of cold or themoneutral water immersion on post-exercise heart rate recovery and heart rate variability indices. Effect of cold-water immersion duration on body temperature and muscle function. Effects of cold-water immersion on physical performance between successive matches in high-performance junior male soccer players. Effects of different cooling treatments on water diffusion, microcirculation, and water content within exercised muscles:
Jeffreys Higgins
2005 2011
Jakeman
2009
Cochrane
2004
Utsunomiya
2010
Bleakley
2010
Crowe Skurvydas
2007 2006
Hadala
2009
Mac Auyley Ascensao
2001 2011
Al Haddad
2010
Peiffer
2009
Rowsell
2009
Yanagisswa
2010
13
16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
evaluation by magnetic resonance T2-weighted and diffusionweighted imaging. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. Effect of hydrotherapy on the signs and symptoms of delayed onset muscle soreness. Effect of post exercise recovery procedures following strenuous stair climb running. Effect of recovery modality on 4-hour repeated treadmill running performance and changes in physiological variables. Effectiveness of post-match recovery strategies in rugby players. Effect of selected recovery conditions on performance of repeated bouts of intermittent cycling separated by 24 hours. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. Evaluations of cooling exercised muscle with MR imaging and 31P MR spectroscopy. Fatigue management in the preparation of Olympic athletes. Ice therapy: how good is the evidence? Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomized controlled trial. Impact of cold water immersion on 5km racing performance. Influence of cold-water immersion on indices of muscle damage following prolonged intermittent shuttle running. Interventions implemented through sporting organizations for increasing participation in sport. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery. Post exercise ice water immersion: it is a form of active recovery? Recovery from training: a brief review. Recovery strategies implemented by sport support staff of elite rugby players in South Africa. Short term effects of various water immersions on recovery from exhaustive intermittent exercise. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise. The effect of recovery strategies on physical performance and cumulative fatigue in competitive basketball. The prevention and treatment of exercise-induced muscle damage. The use of ice in the treatment of acute soft-tissue injury: a systematic review of randomized controlled trials. Using recovery modalities between training sessions in elite athletes: does it help?
Heyman
2009
Vaile Vaile
2008 2008
Robey
2009
Coffey
2004
Gill Lane
2006 2004
Ingram
2009
Yanagisswa
2003
Robson Mac Auley Sellwood
2009 2001 2007
Bosak Bailey
2009 2007
Priest
2008
Wilcock
2006
Lateef Bishop Van Wyk
2010 2008 2009
Pournot
2010
Hamlin
2007
King
2009
Montgomery
2008
Howatson Bleakley
2008 2004
Barnett
2006
TABEL 1 : 41 GEÏNCLUDEERDE ARTIKELEN, OP ALFABET GESORTEERD. VAN ELK ARTIKEL IS GENOEMD: NUMMER, TITEL, AUTEUR(S), JAARTAL. DE COMPLETE BRONVERMELDING VAN DE ARTIKELEN IS TERUG TE VINDEN IN DE LITERATUURLIJST.
14
Bovenstaande artikelen zijn beoordeeld. Deze beoordeling is terug te vinden in bijlage 3. Aan de hand van de beoordeling zijn artikelen geïncludeerd en -excludeerd. In het stroomdiagram hieronder is te zien hoe dit is gegaan.
Beginsituatie
Zoeken databases
Artikelen
Beoordelen
Artikelen gebruikt
Inclusie n =6
n=6
CINAHL Cochrane
n = 43 Exclusie n = 37
n=0 PEDro Pubmed
FIGUUR 1 STROOMDIAGRAM BESTAANDE UIT IN- EN EXCLUSIE VAN ARTIKELEN IN DE VERSCHILLENDE STAPPEN VAN HET PROCES.
15
WELKE INFORMATIE IS IN DE WETENSCHAPPELIJKE LITERATUUR BEKEND OVER IJS-, WARMTE- EN WISSELBADEN, MET BETREKKING TOT EEN PROTOCOL? Om een duidelijk beeld te kijken van de ijs-, warmte- en wisselbaden zijn er in dit hoofdstuk een aantal kenmerken van de baden beschreven. Hierbij is gekeken naar de verschillende protocollen van de baden en de contra indicaties die bij de baden horen. De ijs-, warmte- en wisselbaden beschrijven wij aan de hand van de volgende kenmerken: temperatuur, tijdsduur, frequentie en contra-indicaties. In onderstaand schema hebben wij de eerste drie kenmerken van een ijs-, warmte- en wisselbad beschreven. In de literatuur is geen vast protocol voor deze baden te vinden. De gevonden informatie is daarom in een schema gezet waarbij de volgende waarden genoemd worden: temperatuur, tijdsduur en frequentie. Artikel A random control trail of contrast baths and ice baths for recovery during competition in U/20 Rugby Union. (Higgins 2011) Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008) Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (2009 Ingram) Physiological response to water immersion: a method for sport recovery. (Wilcock 2006) Short term effects of various water immersions on recovery from exhaustive intermittent exercise. (Pournot 2010) The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise. (King 2009) TABEL 2 SCHEMA BESTAANDE UIT ZES GEBRUIKTE ARTIKELEN.
Warm (ºC)
Tijd (min)
Frequentie
Koud (ºC) 10-12
Tijd (min) 5
Frequentie 1
Wissel (ºC) 10-12/38-40
Tijd (min) 1 om 1
Frequentie 7
38
14
1
15
14
1
15/38
1 om 1
7
10
2 daarna 2.5 in kamer van 22 ºC
5
10 / 40
2 om 2
3
10
15
1
10/42
1.5 om 1.5
5
36
15
1
9.3±1.6
5 daarna 2.5 2 9.7±1.4/39.1 1 om 2 5 min in open ±2.0 lucht DE KENMERKEN TEMPERATUUR, TIJD EN FREQUENTIE VAN IJS-, WARMTE- EN WISSELBADEN KOMENDE UIT DE
Uit bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat er veel verschil is in de tijd, temperatuur en frequentie van de ijs-, warmte- en wisselbaden. Voor de warmte baden is de temperatuur tussen 36-38 ºC met een duur van 14-15 minuten en dit eenmaal. Bij het koude bad schommelt de temperatuur tussen de 7,7 15 ºC en hierbij is de frequentie en de tijd zeer verschillend. De totale tijd die de sporter in het koude bad zit ligt tussen de 14-22.5 minuten. Tenslotte is er bij het wisselbad veel verschil, de temperatuur ligt tussen de 8,3-15/37,1-42 ºC. De tijd die de sporters in bad zitten totaal komt wel redelijk overeen, deze schommelt tussen de 12-15 minuten.
Wanneer men gebruik gaat maken van een ijs-, warmte- of wisselbad moet men rekening houden met de contra indicaties. Een contra indicatie is een reden of omstandigheid om een bepaalde behandeling te ontraden. Ook voor de verschillende baden zijn er contra indicaties. Voordat een sporter een bad in gaat moet er daarom gekeken worden of contra indicaties aanwezig zijn. Wanneer dat zo is zal een sporter niet het bad in gaan. De contra indicaties voor een warm bad: - Zwangerschap Wanneer een zwangere vrouw een heet bad neemt, neemt de hartslag toe en vermindert de bloedtoevoer naar de baarmoeder. Dit zou de ontwikkeling van de baby kunnen hinderen of negatief beïnvloeden. Daarnaast kunnen zwangere vrouwen minder snel op de normale lichaamstemperatuur terugkomen, waardoor er een kans is om flauw te vallen. - Cardiovasculaire aandoeningen30 De hartfrequentie zal stijgen wanneer een sporter in een warm bad gaat zitten. Als er sprake is van een cardiovasculaire aandoening is kan deze stijging van de hartfrequent gevaarlijk zijn. - Diabetes Mellitus Bij Diabetes Mellitus is er vaak sprake van voetaandoeningen, hierdoor is het gevoel in de voeten meestal verminderd. Als een sporter dan in een warm bad gaat zitten en kunnen er door brandwonden ontstaan. - Multiple Sclerosis Vaak verdragen mensen met MS warmte niet goed. - Hoge leeftijd, kinderen31 De contra indicaties voor een koud bad: - Open wonden - Epilepsie die slecht onder controle is Dit zou een aanval kunnen oproepen - Geïnfecteerde wonden - Diabetes mellitus32 Bij Diabetes Mellitus is er vaak sprake van voetaandoeningen, hierdoor is het gevoel in de voeten meestal verminderd wat bij een koud bad diverse consequenties kan hebben - Frostbite Bevriezing die tot ernstige gevolgen kan leiden. - Cardiovasculaire aandoeningen De hartfrequentie zal dalen wanneer een sporter in een koud bad gaat zitten. Als er sprake is van een cardiovasculaire aandoening is kan deze daling van de hartfrequent gevaarlijk zijn. - Gevoeligheid voor kou33 De contra indicaties voor een wisselbad zijn een combinatie van bovenstaande contra indicaties.
RESULTATEN ARTIKELEN Om uiteindelijk de vraag ‘Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel’ te kunnen beantwoorden zal in dit hoofdstuk beknopt een conclusie worden gegeven uit de wetenschappelijke artikelen. De resultaten zullen worden beschreven aan de hand van de belangrijkste uitkomstmaten van de artikelen. Deze zijn prestatievermogen, spierverzuring, temperatuur, hartfrequentie en persoonlijke ervaringen. En uiteindelijk zal hieruit een conclusie worden getrokken.
CONCLUSIE Prestatievermogen Uit onderzoek van Vaile (2008) blijkt dat een ijsbad en een wisselbad op dag 4 en 5 na herstel een verbetering op de sprintprestatie geven. Ook de resultaten uit King (2009) laten zien dat wisselbaden een groter effect hebben op de sprintprestatie vergeleken met passief herstel, actief herstel en gebruik van een ijsbad. Daarnaast bleek dat een ijsbad een negatief effect had op de sprintprestatie. Ingram (2009) onderzocht het effect van ijs- en wisselbaden en passief herstel 48 uur na inspanning. Hieruit bleek dat er aanwijzingen zijn voor een positief krachtseffect* bij een ijsbad in vergelijking met een wisselbad en passief herstel. Onderzoek van Vaile bevestigt dit en gaf ook een significant verschil aan van wisselbaden vergeleken met passief herstel op dag 2, 3, 4 en 5 na herstel. Uit haar onderzoek bleek echter ook dat ijs- en warmtebaden een significant verschil hadden vergeleken met passief herstel op krachtsverschil. Uit bovenstaande gegevens trekken wij de conclusie dat een wisselbad het grootste positieve effect heeft op het prestatievermogen. Spierverzuring De onderzoeken van King en Ingram tonen beide aan dat ijs- en wisselbaden een groter effect hebben op de spierverzuring dan de controle groep. Ingram bewees dat een ijsbad 24 uur na de inspanning een significant lagere spierverzuring had dan een wisselbad. Na 48 uur had ditzelfde ijsbad nog een positief effect op de spierverzuring in vergelijking met de controlegroep (passief herstel), in tegenstelling tot het wisselbad waar dit positieve effect niet was. Concluderend kunnen we zeggen dat een ijsbad een positiever effect heeft op de spierverzuring. Temperatuur Een warmtebad heeft vijftien minuten na herstel het grootste effect op de kerntemperatuur vergelijkend met een ijsbad, wisselbad en passief herstel (Vaile 2008). Hartfrequentie Betreffende de hartfrequentie zijn er geen significante verschillen gevonden in de door ons gebruikte onderzoeken. Persoonlijke ervaringen Higgins (2011) wilde onderzoeken of bij passief herstel een wisselbad superieur is aan een ijsbad. Uit dit recente onderzoek blijkt dat de onderzochte atleten een positieve ervaring hadden bij het gebruik van een ijsbad en een negatieve ervaring na het ijsbad. Uit ons literatuur onderzoek kunnen wij concluderen dat ijsbaden én wisselbaden een positief effect hebben op fysiologische herstel na een training.
ERVARINGEN UIT HET WERKVELD Sportbonden Om de ervaringen uit het werkveld mee te kunnen nemen bij de beantwoording van onze hoofdvraag is per e-mail contact opgenomen met de sportbonden aangesloten bij het NOC*NSF. Naar aanleiding van de e-mails die naar de sportbonden verzonden zijn is onderstaand schema opgesteld. E-mail aan sportbonden
E-mail n = 67
Aantal reacties Geen reactie n = 37 Reactie n = 30
Gebruik bad?
Reactie
Ja n=4
Verzoek aanvullende vragen
Nee n = 26
Bedankmail
Respons Ja n=0 Nee n=4
FIGUUR 2 – OVERZICHT VAN E-MAIL PROCES MET SPORTBONDEN
Uit bovenstaand schema kan geconcludeerd worden dat minimaal vier sportbonden gebruik maken van een of meerdere baden. Geen van de bonden wilden aanvullende informatie geven. Opinie werkveld TABEL 3 WEERGAVE VAN DE MENING VAN DE DESKUNDIGEN. - = AFRADEN, N.V.T. = GEEN ERVARING MEE.
Sander Schouwstra
IJsbad -
Warmtebad n.v.t.
Wisselbad n.v.t.
Onderbouwing Sander Schouwstra: + Korte termijn effect Tegengaan spiervermoeidheid . - Lange termijn effect Schadelijk met betrekking tot bindweefsel herstel. Bij systematisch toepassen van ijsbaden zal het herstel niet 100% natuurlijk en kwalitatief goed zijn. - Risico’s Onderkoeling, hyperventilatie en allergische reactie.34 Conclusie Sander Schouwstra: ‘Geen gebruik maken van ijsbaden, mits de sporter onder zeer warme omstandigheden traint met een zeer belangrijke wedstrijd binnen 24 uur op het programma.’ Conclusie De mening van een deskundige heeft een bewijskracht van D, het laagste niveau. Hierbij is zijn mening wel onderbouwd door wetenschappelijke informatie. Het advies van Sander is meegenomen in onze conclusie, wij beseffen dat het wetenschappelijk bewijs een grotere bewijskracht heeft. Uit bovenstaande informatie leiden wij af dat ijsbaden op kort termijn een positief effect kunnen hebben. Het blijkt echter dat het gebruik op lange termijn schadelijk kan zijn voor het bindweefsel herstel.
19
CONCLUSIE Centraal in ons advies rapport staat de vraag: ‘Welke therapeutische interventie; ijs-, warmte- of wisselbad, heeft het grootste effect op fysiologisch herstel?’. Om antwoord te geven op deze vraag zijn de verschillende onderdelen hieronder toegelicht. Onder het prestatievermogen valt voornamelijk spierkracht en sprintprestatie. Uit de theorie blijkt dat het herstel hiervan gekenmerkt wordt door aanvulling van de glycogeenvoorraden en afvoer van melkzuurproducten. Wat het effect van temperatuur op glycogeenaanvulling is, is in de door ons gebruikte literatuur onbekend. Echter, gebleken is dat een wisselende temperatuur een positief effect heeft op de afvoer van melkzuren, dit leidt tot een sneller herstel. De wetenschappelijke onderbouwing bevestigt dat een wisselbad het grootste positieve resultaat heeft op het prestatievermogen. Naast dat spierverzuring het prestatievermogen beïnvloedt, is het ook apart onderzocht. Uit de wetenschappelijke literatuur is gebleken dat een ijsbad een significante lagere verzuring gaf dan gebruik van een wisselbad en dat dit effect 48 uur blijft bestaan. De spiervermoeidheid kan positief worden beïnvloed door een ijsbad, echter geeft Sander Schouwstra aan dat deze baden op de lange termijn een schadelijk effect hebben met betrekking tot het bindweefsel herstel. Het herstel van de temperatuur van het menselijk lichaam bestaat uit afkoeling tot ongeveer 37 graden Celsius. Door een lage omgevingstemperatuur zal het lichaam zo veel mogelijk warmte proberen vast te houden, waardoor andere fysiologische herstelprocessen uitgesteld zullen worden. Ook bij een hoge omgevingstemperatuur zal dit effect optreden. Dit wordt echter veroorzaakt doordat het lichaam de overtollige warmte wil afvoeren. Wat het effect van een wisselende temperatuur is, is onbekend. Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat warmtebaden het grootste effect hebben op de kerntemperatuur. Wat het resultaat hiervan op het fysiologisch herstel is, is niet genoemd. Het cardiovasculaire systeem is beschreven aan de hand van het aantal hartslagen per minuut. Zoals bekend zal na inspanning de hartfrequentie dalen, een koude temperatuur versterkt dit effect. Warmte geeft het tegenovergestelde effect. Ook wat betreft de hartfrequentie is er op dit moment geen kennis beschikbaar over de gevolgen van een wisselende temperatuur. In de door ons gebruikte wetenschappelijke artikelen zijn geen significante verschillende gevonden aangaande de hartfrequentie. Over persoonlijke ervaringen is geen theoretische onderbouwing. Wel bleek uit wetenschappelijk onderzoek dat onderzochte sporters een positieve ervaring hadden bij wisselbaden en een negatieve ervaring na een ijsbad.
Concluderend kan gesteld worden dat ijsbaden en wisselbaden beide een positief effect hebben op het fysiologisch herstel na inspanning. Het blijkt echter dat sporters bij wisselbaden, in tegenstelling tot ijsbaden, een positieve ervaring hebben. Ook moet er bij ijsbaden rekening worden gehouden met de risico’s die er aan verbonden zijn zoals onderkoeling, hyperventilatie en allergische reacties. Hieruit kan geconcludeerd worden dat een wisselbad, als therapeutische interventie, het grootste effect heeft op fysiologisch herstel in vergelijking met ijs- en warmtebaden.
20
DISCUSSIE Bovenstaande conclusies zijn met name voortgekomen uit de theoretische en wetenschappelijke onderbouwing. In deze conclusie hebben wij gelukkig op het laatste moment nog de mening van een deskundige kunnen meenemen. Deze mening heeft een lage bewijslast maar is wel een toevoeging aan ons onderdeel: ervaringen uit het werkveld. Wij hadden gehoopt dat er meer respons zou zijn op onze e-mail die naar de sportbonden gestuurd is en dat wij meer aanvullende vragen konden stellen. Het is jammer dat dit onderdeel niet in de conclusie meegenomen kon worden. Achteraf gezien hadden wij beter contact op kunnen nemen met de medische begeleiding van nationale sportteams. Een tweede discussiepunt is het prestatievermogen dat gezien wordt als onderdeel van het herstel. In de artikelen is het prestatievermogen een onderdeel van fysiologisch herstel. Wij beseffen echter dat dit vermogen slechts een uiting is van training en herstel. Aangezien op het gebied van prestatievermogen duidelijke resultaten naar voren kwamen in de literatuur, hebben wij er voor gekozen om dit onderdeel wel bij het kopje fysiologisch herstel te beschrijven. Daarnaast zien wij in dat spierverzuring en prestatievermogen overlappend zijn. Deze onderdelen zijn in ons adviesrapport wel als twee losse onderdelen van het fysiologisch herstel beschreven. Wij begrijpen dat dit ons advies kan kleuren. Tenslotte is een punt van discussie het protocol van de verschillende baden. Hier is geen eenduidige protocol voor, waardoor een vertekend beeld kan ontstaan. In de door ons gebruikte artikelen werden verschillende protocollen toegepast, dit kan invloed hebben op de uiteindelijke resultaten en conclusies. Dit betekent dat onze conclusie minder betrouwbaar is. Wij adviseren dan ook om aanvullend onderzoek te doen naar het beste protocol voor het gebruik van een ijs-, warmte- en/of wisselbad als therapeutische interventie voor fysiologisch herstel. Ondanks de verminderde betrouwbaarheid van de conclusies en resultaten uit de artikelen zijn de stappen van ons proces om tot onze conclusie te komen juist geweest. Wij zijn dan ook tevreden over het adviesrapport dat wij tot stand gebracht hebben.
21
BIJLAGE 1 - VERANTWOORDING Hier wordt beschreven wat het aandeel van elk groepslid is geweest. Wij zijn van mening dat ieders aandeel gelijk is. Bij elk uitgewerkt stuk heeft het andere groepslid feedback gegeven, onderdelen aangepast en verbeterd. Hieronder is een overzicht te zien wie welke onderdelen heeft gemaakt tijdens de totstandkoming van het product. Wat Plan van Aanpak
Wie Beide
Aantal uur 40
Voorblad Voorwoord Inleiding Adviesrapport Probleemstelling Theoretische onderbouwing Wetenschappelijke onderbouwing Ervaringen uit het werkveld Conclusie Discussie
Paula Stephanie Stephanie Paula Paula Beide Beide Beide Beide Beide
1 2 2 2 2 110 250 20 5
Bijlagen Verantwoording Aanvulling theoretische onderbouwing Artikelen Ervaringen werkveld Begrippen Literatuur
Stephanie Beide Beide Beide Beide Beide
4 100 200 10 5 6
Mails sportbonden Interview sportbonden
Beide Beide
15 5
Contact potentiële opdrachtgevers
Paula
3
Tekst programmaboekje
Stephanie
1
Samenvoegen en lay-out Spellingscontrole
Beide Beide
10 5
PowerPoint eindpresentatie Eindpresentatie
Beide Beide
5 5
Alles omzetten in PDF en branden op CD-rom
Beide
1
Totaal aantal uur: 809 De 20 resterende uren van de 840 uur zijn besteed aan bijeenkomsten met onze coach Maarten van Egmond, bijeenkomsten met Topsport Amstelveen en projectbijeenkomsten.
22
BIJLAGE 2 – AANVULLING THEORETISCHE ONDERBOUWING Zoals eerder aangegeven in het document is hier aanvullende informatie te vinden over de verschillende systemen en het fysiologisch herstel. Daarnaast is ook training beschreven met de bijbehorende trainingsmethoden en zijn trainingsprincipes beschreven. Tenslotte is ook de aanvullende informatie over de invloed van temperatuur in deze bijlage uiteengezet.
TRAINING Binnen de beroepsopdracht wordt beschreven wat effect van ijs-, warmte- en wisselbaden na een training is. Om hier antwoord op te kunnen geven wordt in dit hoofdstuk eerst beschreven wat een training is. Hierbij worden de soorten training met hun hersteltijden en de trainingsprincipes beschreven.
TRAININGSMETHODEN Binnen een training kunnen verschillende trainingsmethoden ingezet worden. De twee belangrijkste trainingsmethoden zijn: - duurtraining; - intervaltraining. DUURTRAINING Duurtraining wordt ook wel aërobe training genoemd. Dit is het langdurig en zonder onderbreking verrichten van arbeid over relatief grote afstanden. Aërobe training kan met een laag tempo worden uitgevoerd, de extensieve duurtraining, of met een hoger tempo, de intensieve duurtraining. Bij extensieve duurtraining ligt het accent met name op de totale trainingsomvang. Extensieve duurtraining is door de grotere omvang en lage intensiteit vaak gericht op het verbranden van vetten. Voor sporters is vetverbranding van belang omdat het verbranden van vetten in plaats van glucose tijdens langdurige inspanning besparend werkt op de hoeveelheid spierglycogeen*. Bij langdurige submaximale belastingen leidt de uitputting van de voorraad glycogeen in de spieren tot vermoeidheid en daartegen willen sporters zich wapenen. Door middel van extensieve duurtraining kan men de vetzuuroxidatie* trainen. Bij intensieve duurtraining ligt het accent meer op de intensiteit dan op de omvang. Deze trainingsvormen zijn belangrijk voor de verbetering van het maximaal aëroob uithoudingsvermogen. Hierbij wordt vooral een beroep gedaan op de verbranding van koolhydraten (glucose en glycogeen)3536. INTERVALTRAINING Intervaltraining is een aantal korte perioden van lichamelijke belasting die wordt afgewisseld met (korte) herstelperioden. Tijdens de herstelperioden wordt volledige rust gehouden of enige arbeid verricht (licht tot matig intensief). Door de afwisseling van inspanning en herstel treedt er bij intervaltraining minder spiervermoeidheid op dan bij (continue) duurtraining van gelijke intensiteit. De winst die met intervaltraining geboekt wordt ten aanzien van spiervermoeidheid, kan gebruikt worden om de intensiteit van de training te verhogen. Het gebruik van intervaltraining stelt de sporter in staat om gedurende langere tijd op een hoger intensiteitsniveau te trainen. Intervaltrainingen kunnen gebruikt worden om alle energiesystemen te trainen. Bij het gebruik van intervaltraining is het belangrijk om de duur en de intensiteit van de arbeids- en herstelintervallen zodanig te kiezen dat deze aansluiten bij het vereiste energiesysteem3738.
23
TRAININGSPRINCIPES Training leidt tot functionele en morfologische* veranderingen van de lichaamsweefsels en systemen. Aan deze veranderingen zijn verschillende trainingsprincipes ontleend39: - overload; - supercompensatie; - specificiteit; - reversibiliteit; - afnemende meeropbrengst. Het rendement van een training hangt sterk af van het herstel. Het totale herstelproces is complex en omvat meerdere systemen waaronder psychologische, sociale en fysieke processen. Onder fysieke processen valt de hersteltijd; de tijd tussen twee inspanningsmomenten. Wanneer er na een training niet voldoende hersteltijd is heeft de training geen positief effect. In de praktijk worden de volgende algemene richtlijnen gebruikt; - Lange duurtraining (langer dan één uur) waarbij de energievoorraden echt diep worden uitgeput, is een hersteltijd van ongeveer 48 uur nodig. - Bij korte duurtrainingen (korter van één uur) met een hogere intensiteit (65% van VO2-max) is een hersteltijd van ongeveer 24 uur nodig. Met deze richtlijnen moet voorzichtig worden omgegaan want elk individu is verschillend en heeft een verschillende adaptatie40. OVERLOAD Wanneer er een trainingseffect bereikt moet worden moet de opgelegde belasting groter zijn dan wat het lichaam gewend is. Het lichaam moet prikkels krijgen die zorgen voor fysiologische veranderingen in weefsels, die leiden tot prestatieverbetering. Alleen relatief zware belastingen leiden tot significante trainingseffecten. De belasting moet een zodanige intensiteit hebben dat deze leidt tot verstoringen van de fysiologische evenwichten. Cellen en weefsels passen zich vervolgens aan; het belasten levert trainingspikkels die leiden tot het activeren van adaptieve vermogens, tot het verhogen van de belastbaarheid. SUPERCOMPENSATIE Wanneer iemand een goed gedoseerde lichamelijke inspanning verricht (een trainingsprikkel), zal er door de inspanning een tijdelijke vermindering van de belastbaarheid optreden. Deze vermindering van de belastbaarheid is het gevolg van vermoeidheid, uitputting van de energievoorraden, verstoringen van chemische evenwichten en (kleine) gebruiksbeschadigingen van de spiervezels. Na afloop van de inspanning begint het herstel. Energievoorraden worden (bij adequate voeding) weer aangevuld, chemische evenwichten hersteld. Lokale herstelprogramma’s repareren de microscopisch kleine beschadigingen in spieren en bindweefsels. Bij een juiste overload en voldoende hersteltijd loopt dit herstelproces door tot een hoger niveau dan daarvoor. Het nettoresultaat van de goed gedoseerde lichamelijke belasting en het daarna optredende herstelprogramma is een toename van de belastbaarheid. Dit herstel naar een hoger niveau wordt supercompensatie genoemd. Wanneer de volgende training pas bij de supercompensatie plaatsvindt, zal er na een aantal trainingen een gestaagde toename van de belastbaarheid optreden. Komen de trainingsprikkels te snel achter elkaar, dan zullen het herstel en de supercompensatie nog niet hebben plaatsgevonden. Dit kan leiden tot een neerwaartse spiraal, waarbij de belastbaarheid van de sporter eerder achteruitgaat dan
Figuur 1 Schematisch weergave van de supercompensatie. Tijdens en na de belasting ontstaat schade en vermoeidheid en neemt het prestatievermogen af (fase 1). Daarna treedt herstel van weefsels op (fase 2). Het lichaam reageert met een tijdelijke supercompensatie (fase 3) die in verloop van de tijd weer afneemt (fase 4).
24
vooruit.
Figuur 2
Figuur 3
Toename van belastbaarheid met meerdere goed getimede belastingprikkels.
Afnemende belastbaarheid door te snel op elkaar volgende belastingen.
SPECIFICITEIT Specificiteit betekent dat een sporter van wandelen niet beter wordt in traplopen en dat een sporter van fietsergometertraining in een sportschool niet beter gaat schaatsen. Er zijn vier verschillende aspecten van specificiteit. 1. Specificiteit van activiteiten. Deze specificiteit betekent dat de trainingseffecten die optreden als reactie op de belastingprikkel specifiek blijken te zijn. Bijvoorbeeld: wanneer er na het zwemmen een vergrote maximale zuurstofopname is gemeten, leidt dit niet tot een toename van de maximale zuurstofopname tijdens het fietsen op een fietsergometer. 2. Specificiteit van gebruikte spieren en motorische* eenheden. De training moet zodanig worden opgebouwd dat deze specifieke fysiologische functies verbetert die nodig zijn voor bepaalde vaardigheden. 3. Specificiteit van energiesystemen. Naarmate een bepaald energiesysteem tijdens de training meer wordt belast, kan een grotere toename worden verwacht in het prestatievermogen van activiteiten waarbij dat energiesysteem een rol speelt. 4. Specificiteit van coördinatiepatronen. De oefenstof moet specifiek zijn voor de bewegingspatronen. REVERSIBILITEIT Het bereikte effect van een training verdwijnt weer door minder vaak te trainen, door het verwaarlozen van oefeningen of door helemaal te stoppen. Dit is het principe van reversibiliteit. Wanneer iemand na een periode van geregelde fysieke training met trainen stopt of mindert, gaat het lichaam zich opnieuw aanpassen, maar nu naar een lager belasting niveau. AFNEMENDE MEEROPBRENGST Het principe van afnemende meeropbrengst is dat een steeds sterkere belastingprikkel nodig is om tot een verder trainingseffect te komen. Ook zal de toename van de belastbaarheid steeds geringer worden in verhouding tot de hoeveelheid verrichte fysieke arbeid. Er komt een punt waarop uiteindelijk geen verbetering meer optreedt. Tevens is het mogelijk om door te grote trainingsarbeid achteruit te gaan in prestatievermogen, in de sporttraining ook wel overtraining genoemd.
25
VEGETATIEF ZENUWSTELSEL In onderstaande tabel is aangegeven wat de effecten van het sympathische en parasympatische zenuwstelsel op diverse organen is. Tabel 4 Effecten van het orthosympatische en parasympatische zenuwstelsel op diverse organen Doelorgaan/systeem Sympathische effecten Parasympatische effecten Toename van tempo en kracht van contractie Afname van tempo van contractie Hartspier Vasodilatatie Vasoconstrictie Hart: coronaire* bloedvaten Bronchodilatatie; milde constrictie van bloedvaten Bronchoconstrictie Longen Verhoogt bloeddruk; vasoconstrictie in abdominale* Weinig of geen effect Bloedvaten ingewanden en huid om bloed te herverdelen wanneer nodig; vasodilatatie in de skeletspieren en het hart tijdens inspanning Stimuleert glucoseafgifte Geen effect Lever Verhoogt de metabole snelheid Geen effect Cel metabolisme Stimuleert de lipolyse* Geen effect Vetweefsel Toename zweten Geen effect Zweetklieren Stimuleert afgifte van adrenaline* en noradrenaline* Geen effect Bijnieren Spijsverteringssysteem Verlaagt de activiteit van klieren en spieren; Toename peristaltiek en afgifte door constrictie van kringspieren klieren; ontspant kringspieren Vasoconstrictie; afname urinevorming Geen effect Nieren
SPIERNIVEAU Spiervezels zijn naast een contractiel component ook altijd opgebouwd uit een bindweefselcomponent. Deze dient gedeeltelijk voor het onderling verbinden van spiervezels en bloedvaten, en gedeeltelijk voor het overbrengen van krachten naar de aanhechtingen aan het skelet. Elke spiervezel is omhuld door bindweefsel, het endomysium. De spiervezels zijn gegroepeerd tot kleine bundels, ook wel fasciculi genoemd. Deze bundels worden omringd door het perimysium. De gehele spier wordt tenslotte ook omringd door bindweefsel, het epimysium 41 . De vliezen in de spierbuik, de bindweefselplaten en pezen vormen samen het spier-peescomplex42. De belangrijkste functie van de spier is het contraheren, met als resultaat beweging. Behalve deze functie hebben spieren ook een belangrijke rol bij het ondersteunen van skeletstructuren. Een spier moet lang genoeg zijn om een normale mobiliteit van de gewrichten mogelijk te maken, maar kort genoeg zijn om een effectieve bijdrage te leveren aan de stabiliteit van gewrichten43. Tabel 5 Eigenschappen van de langzame en snelle spiervezeltypen. Langzame spiervezels (type I) Sterk Doorbloeding Rood Hoog Myoglobinegehalte* Verzuren (aëroob), veel enzymen voor Ernergievrijmaking, hoofdzakelijk de citroenzuurcyclus Veel Aantal mitochondriën* Matige dichtheid Hoeveelheid myofibrillen* per cel Klein Motoreenheden Relatief laag Prikkeldrempel Langzaam geleidende zenuwvezels Innervatie Nauwelijks Vermoeibaarheid Houding Functie voor het lichaam Veel Voorraad glycogeen Overwegend slow-twitch spiervezelfs Contractieduur (contractieduur: ca. 100ms) Neiging tot verkorting Neiging van de spiervezel Hoog Capillaire dichtheid Laag Krachtontwikkeling
Snelle spiervezels (type II) Gering Wit Laag Glucose (anaëroob/aëroob), veel enzymen voor melkzuurvorming Weinig Hoge dichtheid Groot Relatief hoog Snel geleidende zenuwvezels Snel Bewegingen Weinig Overwegend fast-twitch spiervezels (contractieduur: ca. 30ms) Neigen tot atrofie Laag Hoog
26
Fysiologische effecten van training Er vinden een aantal belangrijke aërobe aanpassingen plaats in de skeletspier, voornamelijk als gevolg van duurtraining44. 1. Toename in het myoglobinegehalte. Er is aangetoond dat het myoglobinegehalte in skeletspierweefsel door training aanzienlijk toeneemt45. Myoglobine is in staat om zuurstof te vinden, net als hemoglobine*. Het doet dan dienst als opslagplaats voor zuurstof. Dit wordt als een minder belangrijke functie gezien met betrekking tot de verbetering van het aërobe systeem. De belangrijkste functie van het myoglobine is het ondersteunen van de aanvoer van zuurstof van plasmamembraan van de cel naar de mitochondriën. 2. Toename van oxydatie van koolhydraten (glycogeen). Door training neemt het vermogen van skeletspierweefsel toe om glycogeen, in aanwezigheid van zuurstof, af te breken (te oxyderen) tot stikstofdioxide en water, onder gelijktijdige vorming van ATP*. Met ander woorden, het vermogen van de spier om langs aërobe weg energie vrij te maken, neemt toe. Dit komt tot uiting in een toename van het maximaal aërobe vermogen. 3. Toename in oxydatie van vetten. Net als bij glycogeen treedt er als gevolg van training ook een toename op in de afbraak van vetten tot stikstofdioxide en water in aanwezigheid van zuurstof, onder gelijktijdige productie van ATP. Vetten dienen als belangrijke bron van energie voor de skeletspier tijdens langdurige lichamelijke belasting. Een toename in het vermogen van spiervezels om vetten te verbranden is gunstig voor het prestatievermogen. Naast aërobe aanpassingen vinden er ook anaërobe veranderingen plaats in de skeletspier. 1. Verbetering van het fosfaatsysteem. Deze verbetering komt tot stand door twee aanpassingen: 1) de voorraad energierijke fosfaten (ATP en CP) neemt toe in de spiervezels, en 2) de activiteit van een aantal ten aanzien van dit systeem belangrijke enzymen neemt toe. Hierdoor neemt niet alleen de voorraad ATP en CP toe door training maar, maar ook de vervangingssnelheid neemt toe. 2. Verbetering van het anaërobe glycolyse (melkzuursysteem). Het belang hiervan is dat de toename in de activiteit van glycolytische enzymen is dat de hoeveelheid glycogeen die wordt afgebroken tot melkzuur groter wordt, en dat ook de snelheid waarmee dit gebeurt toeneemt. Om die reden neemt de hoeveelheid energie die in de vorm van ATP door het melkzuursysteem wordt geleverd ook toe, wat bijdraagt tot de verbetering van het prestatievermogen. De hierboven genoemde aanpassingen voltrekken zich niet allemaal in dezelfde mate in snelle en langzame spiervezels. Zo is er een grotere toename in het vermogen van de anaërobe glycolyse in de snelle spiervezels46. Tabel 6 Weergave van de afbraak van melkzuur
Tenslotte is ook de aanvulling van zuurstofvoorraden belangrijk bij het herstel. De zuurstofopslag in een spier vindt voornamelijk plaatst in de vorm van een chemische verbinding met myoglobine. Myoglobine heeft een dubbele functie namelijk de opslag van zuurstof en het bevorderen van diffusie van de zuurstof in het bloed naar de mitochondriën.
27
Omdat de binding van zuurstof aan myoglobine chemisch is zal de snelheid waarmee de voorraad zuurstof wordt aangevuld hoofdzakelijk afhangen van de beschikbaarheid van zuurstof. Tijdens het herstel na belasting is de beschikbaarheid van zuurstof enorm tegenomen. Het gevolg hiervan is dat de myoglobine de zuurstof opnieuw kan binden, dit proces neemt maar enkele seconden in beslag47. Het melkzuur kan via vier verschillende wegen worden verwijderd. 1. Uitscheiding via urine en zweet. 2. Omzetting in glucose* en/of glycogeen. 3. Omzetting in eiwit. 4. Omzetting in stikstofdioxide en water.
BINDWEEFSEL NIVEAU Tot het bindweefsel horen het skelet, ligamenten en pezen en het gewrichtskraakbeen 48 . Deze verschillende bindweefsels hebben een sterk uiteenlopende bouw om hun functie uit te oefenen, maar het grondplan van al deze weefsels is gelijk. De fibroblast, de bindweefselvormende cel in het lichaam, maakt bindweefselvezels en grondsubstantie om weefsels bestand te maken tegen mechanische krachten49. Fysiologische effecten van een training op de bindweefselstructuren Training heeft de volgende effecten op het skelet: - trek- en drukbelastingen van de beenderen tijdens trainingen en wedstrijdprestaties stimuleren een goede skeletontwikkeling. De breedtegroei wordt gestimuleerd: de diameter, de dwarsdoorsnede, de omtrek, het volume en gewicht nemen alle toe. Het belastingsvermogen neemt op deze manier toe; - ook vindt er een morfologische aanpassing van de botten en gewrichtsstructuren aan specifieke functionele belastingen plaats. Hierdoor nemen beweeglijkheid en soepelheid toe. - de botuitsteeksels, waaraan de spieren vastzitten, zijn bij getrainde botten sterker ontwikkeld; - overmatige functionele belasting leidt tot afbraak en ontkalking van botweefsel. Dit treedt vooral op die plaatsen op, die aan langdurige belastingen blootstaan, en kan vermoeidheidsfracturen tot gevolg hebben; - gebrek aan training leidt tot afbraak van botweefsel en vermindering van de bewegelijkheid van de gewrichten50. Effect van training op ligamenten en pezen: - training vergroot de trekvastheid van ligamenten en pezen; - de aanhechting van ligamenten en pezen aan het bot wordt sterker. Hierdoor kunnen grotere weerstanden worden opgevangen, waardoor de kans op blessures kleiner is geworden51. Trainingseffect op gewrichtskraakbeen: - er treedt een verdikking op van het kraakbeen. De betekenis van dit effect voor lichamelijke belasting is niet bekend52. Herstel van het bindweefsel na een training Na een zware belasting kan het bindweefsel beschadigd raken. Bij weefselschade wordt er onmiddellijk een scala van reacties in gang gezet om de schade zo goed mogelijk te herstellen. Het herstel is altijd een vorm van reparatie van het beschadigde weefsel. Op kleine schaal is in weefsel veel mogelijk, dit proces wordt verdeeld in verschillende fases; 1. ontstekingsfase; 2. proliferatie- en productiefase; 3. organisatiefase53.
28
Tabel 7 In de tabel is te vinden welke processen er in welke fases plaats vinden54. De onderscheiden fases in de wondgenezing en hun kenmerken Processen Effect Fase toenemende Ontstekingsfase permeabiliteit* vasculaire capillairen reactie vasodilatatie cellulaire infiltratie witte reactie bloedcellen toename van het aantal Proliferatiefase cellen met infiltratie, productiecapaciteit toename vorming van capillair fibroblasten netwerk ordening en contractie Wondcontractie: van myofibroblasten op myofibroblasten geleide van spanningen structuurvorming op Productiefase: geleide van Productie van collageen mechanische en piëzoen proteoglycanen elektrische informatie Organisatiefase: herstel van weefselkenmerken
-
-
Integratiefase: herstel van de sensomotorische relaties
-
-
oedeem toename van de lymfestroom afbraak van weefselresten
Doelen -
reinigen van het wondgebied activeren van cellen voor de reparatie
granulatieweefsel in het wondgebied
-
infrastructuur voor de productiefase
wondcontractie
-
verkleinen van het wondgebied
door functionele spanning ontstaat een geordend litteken
-
herstel van de weefselcontinuïteit vorminductie op geleide van de functie toename belastbaarheid weefsel (na een goede productiefase is deze fase relatief kort en valt samen met de integratiefase, na een afunctionele productiefase dient er veel te worden geremodelleerd) optimaal gebruik van de herstelde structuur (bij veel remodellering is voortdurende aanpassing van sensomotorische sturing noodzakelijk; het gevolg is langdurige functionele instabiliteit en kans op recidief.)
-
versterking van het bindweefsel op geleide van functie ingroei van zenuwvezels reorganisatie van het vaatbed sterke afname van het aantal fibroblasten terug naar normale turnover rate
-
rood litteken wordt wit eventuele remodellering afhankelijk van het resultaat van productiefase
-
de nieuwe structuur wordt ingeregeld in het centrale zenuwstelsel verwerken van perifere informatie in het centrale zenuwstelsel
-
herstel van functionele stabiliteit: stabilisering is mogelijk op basis van perifere informatie
-
Duur55 0-5e dag
5-21e dag
21-60e dag
Tot de 120e dag
Tot de 360e dag
29
HUIDNIVEAU De huid werkt als tastorgaan, als beschermend weefsel dat slijtage, straling, besmetting en uitdroging tegengaat en dienst doet als radiator of isolator. Deze functies zijn verdeeld over drie lagen: - de epidermis; - de dermis; - de hypodermis. De huid is geen homogene structuur. Er zijn voor de eerder genoemde functies speciale aanpassingen aanwezig zoals de levenslang aangroeiende opperhuis, nagels, haren, zweetklieren, talgklieren, vetweefsel en het vaatstelsel waarvan de doorbloeding bij kou en warmte wordt geregeld. Functies van de huid 1. Communicatie De huid is een belangrijk communicatieorgaan waarmee mensen anderen – bewust of onbewust – meedelen hoe ze zich voelen en wat ze denken. Zoals blozen, verbleken en zweten maar ook de toestand van inwendige organen wordt aan het huidoppervlak duidelijk (lokale veranderingen in de huiddoorbloeding, het watergehalte en de verschuifbaarheid van de huid). 2. Sensibiliteit De huid is bijzonder gespecialiseerd in waarnemen. Vele zenuwvezels met soms karakteristieke sensoren eindigen in de huidlaag direct onder de opperhuis om bij een voor hen adequate prikkel berichten door te sturen naar de centrale hersenen. 3. Barrière De opperhuid of epidermis is door zijn speciale structuur een grenslaag die voorkomt dat al het lichaamswater in de omgeving wegstroomt of verdampt. Verder geeft de huid bescherming tegen velerlei soorten bedreigende invloeden van buitenaf zoals; slijtage, mechanische invloeden op organen, chemische invloeden, schadelijke bacteriën en virussen, inwerking van Uv-straling en ongewenste temperatuurinvloeden. 4. Temperatuurregeling De huid heeft een voornaamste functie bij het constant houden van de lichaamstemperatuur. Bij zware lichamelijke arbeid komt veel meer warmte vrij dan wat in rust gemakkelijk door het lichaam via de huid kan worden afgegeven. De regeling van de bloedstroom in het capillaire netwerk van de huis en van de zweetklieren maakt van de huid een aanpasbaar koelsysteem. ’s Winters doet de huis vooral dienst als isolator. 5. Producent De opperhuis vormt levenslang nieuwe huidcellen om slijtage en verlies te compenseren. 56 Fysiologische effecten van een training op de huid Het effect dat training op de huid heeft; - Een rode verkleuring van de huid; Bij training is er een betere doorbloeding. Hierdoor is er een rode verkleuring van de huid waar te nemen. - Verandering in acclimatisatie aan warmte. Onder warmte-acclimatisatie verstaat men fysiologische aanpassingen die de sporter in staat stellen met minder hinder te werken onder warme (weers)omstandigheden. De positieve invloed van training op het acclimatiseren van het lichaam aan warmte is het gevolg van de grote hoeveelheden warmte die tijdens training worden geproduceerd. Herstel van de huid na een training Het menselijk lichaam warmt op tijdens een training. Herstel van de huid na een training bestaat vooral uit de afkoeling van het lichaam tot ongeveer 37 graden. Het lichaam geeft warmte af door middel van stroming, geleiding, straling en verdamping. Het temperatuurregulatiesysteem ontvangt hierbij informatie vanuit; 1. Thermosensoren Dit zijn zintuigorganen die gevoelig zijn voor warmte- en koude prikkels.
30
2. Thermo-effectoren Dit zijn organen die reageren op prikkels die door de sensoren zijn opgevangen en die in het kader van de temperatuurregulatie voor een corrigerende werking zorgen. 3. Temperatuur regulerend centrum Dit is gelegen in het centrale zenuwstelsel, dat zorgt voor de coördinatie van de inkomende informatie uit de sensoren en de uitgaande, regulerende werking van de effectoren.
RESPIRATOIR SYSTEEM Tot het ademhalingsstelsel, ook wel respiratoir systeem genoemd, behoren de longen, de luchtwegen en de borststructuren die verantwoordelijk zijn voor de zuurstofopname uit de buitenlucht. 57 De belangrijkste functie van de ademhaling is de gasuitwisseling waarbij zuurstof uit de buitenlucht in het bloed wordt opgenomen en kooldioxide uit het veneuze* bloed naar buiten wordt afgegeven, ook wel uitwendige ademhaling genoemd. Daarnaast is er de inwendige ademhaling waarbij het transport van zuurstof uit het arteriële* bloed naar de cel en de afgifte van kooldioxide uit de cel aan het bloed plaatsvindt. 58 Bij de uitwendige ademhaling spelen drie onderdelen een rol: - Ventilatie: de lucht wordt in en uit de longen gepompt en wordt door de luchtwegen naar de alveoli* geleid. - Diffusie: in de alveoli stroomt de lucht door het alveolocapillaire* membraan waarbij de zuurstof en de kooldioxide wisselt. - Perfusie: de bloedtoevoer uit het lichaam naar de longen en de bloedafvoer uit de longen naar het lichaam. Tijdens een training zal bij de uitwendige- en inwendige ademhaling veranderingen ontstaan. Deze veranderingen zullen per onderdeel uitgelegd worden. Ventilatie Ademminuutvolume In rust heeft het lichaam weinig zuurstof nodig om te functioneren. De hoeveelheid lucht die per minuut door een individu wordt ingeademd wordt het ademminuutvolume (V E) genoemd. Het ademminuutvolume van een volwassene is ongeveer 5 liter lucht per minuut waarvan een vijfde deel zuurstof is. De ventilatie wordt beïnvloed door de ademfrequentie (f) en het ademvolume (V T). Hieronder staat de formule voor de berekening van het ademminuut volume. Ademminuutvolume: VE = f x VT in l/min Het ademvolume is de hoeveelheid lucht die de longen in en uitgaat tijdens een enkele in*- of expiratie*. Bij volwassenen is dit volume in rust ongeveer 500 ml. In onderstaand figuur 3 is weergegeven welke onderdelen met het ademvolume te maken hebben. Daarnaast is in tabel 8 aangegeven wat de afkortingen betekenen en welke veranderingen daarbij plaatsvinden tijdens inspanning. Figuur 3 – spirogram met afgeronde waarden 59
31
Tabel 8 – longvolumen en longcapaciteiten: definities en aanpassingen aan lichamelijke belasting 60 Longvolume of Definitie Veranderingen longcapaciteit tijdens belasting Het volume in- of uitgeademde lucht (per ademhaling) Toename Ademvolume (VT) Het volume lucht dat na een normale inademing nog extra, maximaal Afname Inspiratoir kan worden ingeademd reservevolume (IRV) Het volume lucht dat na een normale uitademing nog extra, maximaal Geringe afname Expiratoir kan worden uitgeademd reservevolume (ERV) Het volume lucht dat na maximale uitademing achterblijft in de longen Geringe toename Restvolume (RV) Het volume lucht dat zich na maximale inademing in de longen bevindt Geringe afname Totale longcapaciteit (TLC) Het volume lucht dat na maximale uitademing vervolgens maximaal Geringe afname Vitale capaciteit (VC) ingeademd kan worden Het volume lucht dat na een normale uitademing vervolgens maximaal Toename Inspiratoire capaciteit ingeademd kan worden (IC) Het volume lucht in de longen na een normale uitademing Geringe toename Functionele residuale capaciteit (FRC)
Ten slotte is de ademfrequentie het aantal keer dat een individu ademhaalt per minuut. Het normale ademritme bij een volwassene in rust ligt rond de 12 keer per minuut. Fysiologische effecten van training op het ademminuutvolume Bij inspanning vraagt de activiteit van de skeletspieren een aanpassing van de ventilatie. Om de bewegingen te kunnen blijven uitvoeren is meer zuurstof nodig en zal de ademfrequentie en het ademvolume stijgen. Het ademvolume wordt zo optimaal mogelijk gebruikt. Een sporter zal dieper gaan ademhalen waarbij door middel van het IRV meer lucht opgenomen kan worden. De ademdiepte in rust van 500 ml, kan bij zware lichamelijk inspanning meer dan vijfvoudig toenemen.6162 Ook de ademfrequentie heeft invloed op de toename van de ventilatie. Bij maximale inspanning kan deze waarde oplopen tot 50 per minuut. De ademfrequentie stijgt afhankelijk van de intensiteit. Daarnaast wordt het ademen tijdens inspanning een actief proces. Bij een rustige inademing kost alleen de inademing spierarbeid. Een hogere ademfrequentie vereist echter een geforceerde ademhaling waarbij de buikspieren bij de expiratie helpen. Deze verhoogde druk leidt ook tot een groter ademvolume. Het lichaam zal onbewust een balans kiezen waarbij ademvolume en frequentie samen tot de meest efficiënte verversing leiden. Dit lukt niet altijd; bij sporten zoals zwemmen en fietsen is er een zekere mate van gedwongen ademhaling. 63 De stijging van het ademminuutvolume start al voor het begin van de belasting. De conclusie die daaraan getrokken kan worden is dat de oorzaak van de stijging bij de stimulering van de hersenen ligt.64 Tijdens de inspanning nemen spier- en gewrichtssensoren de stijgingsfunctie over. Deze stijging zal in 1 tot 2 minuten plaatsvinden waarna de ventilatiestijging afvlakt en een plateaufase bereikt. De zuurstofbehoefte is afhankelijk van de zwaarte van de belasting, zoals terug te zien is in figuur 4. 65 Figuur 4 – toename van de ventilatie bij lichte, matige en zware inspanning gedurende 5 minuten. Bij de lichte en matige inspanning ontstaat een plateaufase (steady state *), terwijl de ventilatie bij zware inspanning doorstijgt.
Herstel van training op het ademminuutvolume Vlak na een inspanning zal het ademminuutvolume dalen door het ophouden van het bewegen. De waarde zal in de eerste fase snel dalen, waarna er een geleidelijke afname komt in de tweede fase. Naarmate de intensiteit van de belasting toeneemt, duurt het langer voordat het ademminuutvolume weer de rustwaarde bereikt heeft.66
32
De ademfrequentie zal direct na het beëindigen van de belasting meteen afnemen. Dit komt doordat er geen (grote) motorische* activiteit meer plaatsvindt, waardoor er ook geen stimulerende invloed meer uitgaat vanuit het zenuwstelsel. Het zenuwstelsel ontvangt op dat moment geen ‘grote’ prikkels meer vanuit de spieren en gewrichten. Na een training zal het lichaam moeten herstellen van de geforceerde frequentie. Van de inademingsen buikspieren is meer arbeid gevraagd dan in rust. Hierbij gaat het om spierherstel, dit onderwerp zal verderop in het verslag naar voren komen. Diffusie Het belangrijkste doel van de ademhaling is de uitwisseling van zuurstof en kooldioxide in de longen. Deze uitwisseling vindt plaats in de alveoli op de hoogte van het alveolocapillaire membraan. Dit dunne membraan komt met het capillaire netwerk van de kleine bloedsomloop (de longcapillairen) in contact. Door het contactvlak tussen de ventilatie en perfusie wordt de uitwisseling van zuurstof en kooldioxide tussen de alveoli en longcapillairen door diffusie mogelijk gemaakt.67 Fysiologische effecten van training op de diffusie Het vergrote ademvolume bij inspanning leidt tot een toename van het totaaloppervlak van de alveoli en een verwijding van de longcapillairen. Een diepere inspiratie heeft dus een groter diffusieoppervlak tot gevolg. Belasting en verwijding van de longcapillairen heeft ook invloed op het bloedaanbod en de bloeddruk. Het grotere bloedaanbod en de toegenomen bloeddruk in de longarteriën levert een toename van de diffusiecapaciteit op. De diffusiecapaciteit zegt iets over de snelheid van de diffusie van zuurstof en kooldioxide. 68 Herstel van training op de diffusie Als het ademvolume afneemt zal het totaaloppervlak van de alveoli ook verkleinen. Hieruit ontstaat een kleiner diffusieoppervlak. Perfusie De zuurstoftransportcapaciteit van bloed is de maximale hoeveelheid zuurstof die het bloed kan transporteren. Deze capaciteit hangt voornamelijk af van de hoeveelheid hemoglobine (Hb) in het bloed. Het grootste deel van het zuurstoftransport wordt namelijk door de verbinding van zuurstof met hemoglobine bewerkstelligd. Fysiologische effecten van training op de perfusie In rust heeft de hemoglobine genoeg tijd om bijna alle zuurstof aan zich te binden, dit resulteert in een verzadiging (ook wel saturatie genoemd) van 98%. Bij een hoge inspanningsintensiteit is de contacttijd veel korter, het bloed stroomt sneller door de longcapillairen. Dit kan de binding van de hemoglobine aan de zuurstof verminderen, en daarmee ook de saturatie. De verzadiging van hemoglobine neemt af met: een afname van de zuurstofdruk (PO2), afname van de zuurgraad (pH) en toename van de temperatuur. Ook bij de afgifte van zuurstof in de weefsels heeft temperatuur een grote invloed op de zuurstofdissociatie. Bij een hogere temperatuur wordt meer zuurstof losgelaten van hemoglobine.69 Dit heeft als voordeel dat spierweefsel na een goede warming-up sneller zuurstof kunnen opnamen en daardoor een hoger aeroob vermogen kunnen leveren.70 De door de actieve spieren geproduceerde kooldioxide wordt voornamelijk naar de longen getransporteerd in de vorm van bicarbonaationen. Dit voorkomt de vorming van koolzuur, welke de pH verlaagt. Hierdoor heeft het kooldioxidetransport weinig invloed op de verzadiging van hemoglobine.71 Herstel van training op de perfusie De zuurstofbehoefte zal na inspanning afnemen waarna de perfusie terug gaat naar de ruststand.
33
CARDIOVASCULAIR SYSTEEM Het cardiovasculaire systeem heeft een aantal belangrijke functies die verdeeld kunnen worden in zes categorieën: 1. Afgifte van zuurstof en andere nutriënten. 2. Verwijdering van kooldioxide en ander metabool* afval. 3. Transport van hormonen. 4. Temperatuurregulatie. 5. Handhaven van het zuur-basenevenwicht en van de waterhuishouding. 6. Afweerfunctie. Deze functies worden uitgevoerd door de drie onderdelen: het hart, de bloedvaten en het bloed. Door contractie* van de hartspier wordt het bloed in het lichaam in meer of mindere mate doorbloed. De mate waarop de weefsels worden doorbloed is afhankelijk van het aantal hartslagen per minuut, de hoeveelheid bloed die het hart per slag uitpompt, het aantal bloedvaten dat zich in het betreffende weefsel bevindt en de mate waarin deze bloedvaten zijn verwijd of juist vernauwd. Hartminuutvolume Het hartminuutvolume (HMV) is het totale bloedvolume dat per minuut door een ventrikel* wordt uitgepompt. Het HMV is afhankelijk van de hartfrequentie (Hf) en het slagvolume (sv). Dit leidt tot de formule: HMV = Hf x sv De hartfrequentie is het aantal contracties van het hart. Deze waarde varieert met de inspanning en ligt bij ongetrainden in rust overdag tussen de 60 en 80 slagen per minuut. Het slagvolume is de hoeveelheid bloed die per contractie wordt uitgepompt. De waarde is afhankelijk van vier factoren: het volume veneus bloed dat terugkomt bij het hart, de mogelijkheid tot uitzetting van het ventrikel, de contractiliteit van het ventrikel en de druk in de aorta en/of de longslagader. De eerste twee factoren beïnvloeden de vullingscapaciteit, ook wel preload genoemd. De laatste twee factoren beïnvloeden de mogelijkheid van het ventrikel om zich te legen, de afterload. Fysiologische effecten van training op het hartminuutvolume Net voordat de inspanning begint, neemt de hartfrequentie toe en komt boven de rustwaarde. Dit proces wordt in gang gezet door de hormonen noradrenaline en adrenaline. Tijdens inspanning stijgt de hartfrequentie lineair met de toename van fysieke inspanning tot een maximum is bereikt. Bij volwassenen ligt dit gemiddeld op 180 slagen per minuut. Bij een belasting met een constant vermogen bereikt de hartfrequentie echter een ‘steady state’. De relatie tussen fysieke inspanning en slagvolume is niet lineair. Tijdens inspanning neemt het slagvolume toe, maar slechts tot inspanningsintensiteiten tussen 40% en 60% van het maximale vermogen. Deze stijging van het slagvolume wordt onder andere veroorzaakt door de hormonen noradrenaline en adrenaline. Ook is er sprake van een grotere preload en afterload. De stijging van de Hf en sv heeft een lineaire stijging van het HMV tot gevolg. Ook nadat het slagvolume de grens heeft bereikt blijft het HMV lineair stijgen door de toename van de hartfrequentie. Herstel van training op het hartminuutvolume Het herstel bestaat allereerst uit het terugbrengen van het HMV tot de rustwaarden. Daarnaast zijn er aanpassingen in hart en bloedvaten als gevolg van de training. Allereerst komt er een verandering in de regulatie van de hartspier. Hoe intensiever de training, hoe groter de aanpassingen zullen zijn. Met deze regulatie wordt onder andere de hartfrequentie bedoeld. Na een periode van duurtraining blijken het zenuwstelsel en het hormoonstelsel het hart in rust en tijdens submaximale inspanning minder frequent te stimuleren. Hoe dit gebeurt is echter onbekend. Ook kunnen er groeiprocessen optreden als de trainingsintensiteit hoog is. De hartspier neemt door training in massa toe door het inbouwen van contractiele eiwitten. Ook de inhoud van de ventrikels kan groter worden zodat het slagvolume toeneemt.
34
Doorbloeding Naast het hart spelen de vaten een belangrijke rol bij inspanning. Het vasculaire systeem bestaat uit vaten die bloed van het hart naar de weefsels transporteren en weer terug. Vanuit het hart gaat het zuurstofrijke bloed eerst door de arteriën (slagaders) naar de weefsels. Vanaf daar brengen de venen (aders) het zuurstofarme bloed weer naar het hart. De druk die het bloed uitwerkt op de arteriën wordt ook wel bloeddruk genoemd en zal in het volgende kopje uitgelegd worden. Binnen de doorbloeding is vooral de verdeling van het bloed in het lichaam erg belangrijk. Deze verdeling varieert veel, afhankelijk van de behoefte van een specifiek weefsel op een bepaald moment in combinatie met de behoefte van het hele lichaam op dat moment. De verandering in verdeling wordt geregeld door het orthosympatische zenuwstelsel; deze vergroot of verkleint de diameter van de arteriolen*. Ook is er een intrinsieke regulatie waarbij lokale vaten door vasoconstrictie* en vasodilatatie* de bloedtoevoer kan worden gereguleerd. Factoren die hier invloed op hebben zijn: zuurstofbehoefte, chemische veranderingen (afname voedingsstoffen, toename nevenproducten CO2, K+, H+, melkzuur). Fysiologische effecten van training op de doorbloeding Bij inspanning wordt het bloed herverdeeld en naar de gebieden gestuurd waar dat het meest nodig is: de spieren. Als de inspanning begint, ervaren de actieve spieren een toegenomen behoefte aan zuurstof. Het orthosympatische zenuwstelsel stimuleert de verkleining van de diameters van vaten waar de doorbloeding kan worden verlaagd, zoals de spijsvertering en de nieren. Hierdoor blijft meer bloed over voor de spieren. In de spieren begint het tegenovergestelde proces waarbij vasodilatatie in de actieve spieren optreed. Herstel van training op de bloeddruk Na het leveren van inspanning zal het parasympatische zenuwstelsel geactiveerd worden en de verdeling van het bloed aanpassen naar de rustwaarden. Deze aanpassing zal echter geleidelijk verlopen, de chemische veranderingen in het bloed (zoals melkzuur) zullen de intrinsieke regulatie blijven prikkelen. Deze nevenproducten zullen eerst voor een deel afgevoerd worden voordat de doorbloeding op de rustwaarden komt. Bloeddruk De bloeddruk wordt omschreven als de druk die door het bloed wordt uitgeoefend op de slagaderwanden. De bloeddruk wordt uitgedrukt in de systolische* bloeddruk en de diastolische bloeddruk. De gemiddelde waarde bij een volwassene is 120/80 mm Hg. Fysiologische effecten van training op de bloeddruk Tijdens inspanning neemt de bloeddruk waarde sterk toe. Er is echter een verschil in de systolische en diastolische bloeddruk. Een systolische bloeddruk stijgt in verhouding met de toename in inspanningsintensiteit en kan boven de 200 mm Hg komen bij maximale inspanning. Deze toename is het gevolg van het verhoogde hartminuutvolume dat gepaard gaat met een verhoogde arbeidsintensiteit. De verhoogde druk zorgt dat het bloed sneller door de weefsels stroomt, zodat effectief transport van zuurstof en kooldioxide geregeld wordt. De diastolische bloeddruk verandert slechts weinig doordat er een evenwicht ontstaat. Tijdens dynamische inspanning is er sprake van een vasoconstrictie van inactieve gebieden, welke echter wordt afgezwakt in de werkende spieren door de afgifte van lokale vasodilatatoren. Hierdoor ontstaat een balans tussen vasoconstrictie van inactieve regio’s en vasodilatatie in actieve skeletspieren. Herstel van training op de bloeddruk Na een training zal het hartminuutvolume afnemen waardoor de systolische bloeddruk verlaagt. Ook de diastolische bloeddruk zal dalen als gevolg van het parasympatische systeem dat de vasodilatatie en vasoconstrictie regelt.
35
Het bloed Bloed heeft vele nuttige doelen bij de regulatie van de normale lichaamsfuncties. De vloeistof brengt de benodigde substanties naar de weefsels en ruimt afvalstoffen op. Het bloedvolume en de samenstelling zijn hierbij belangrijke onderdelen. Het bloedvolume in het lichaam varieert per persoon, afhankelijk van de afmetingen van een individu en de trainingstoestand. Bloed is samengesteld uit plasma en vaste deeltjes. Plasma bestaat voor 90% uit water en de overige 10% is gevuld met plasma-eiwit en hormonen/enzymen. De vaste delen bestaan uit de rode bloedcellen, witte bloedcellen en de bloedplaatjes. Deze samenstelling heeft effect op de viscositeit. De viscositeit is de dikte en vloeibaarheid van het bloed en heeft invloed op de stromingssnelheid van het bloed. Bloed heeft bij de regulatie tijdens inspanning en sport drie belangrijke functies: - Transport - Temperatuurregulatie - Zuurgraad Fysiologische effecten van training op het bloed Bij het begin van een training vragen de spieren om meer zuurstof en zullen ze meer zuurstof uit het bloed halen. Het zuurstofgehalte in het bloed zal stijgen als gevolg daarvan. Ook het plasmavolume verandert tijdens inspanning. Door een verhoging van onder andere de bloeddruk verplaatst veel bloedplasma zich naar de interstitiële* vloeistofruimte en vormt daarna met andere stoffen het zweet. Een afname van het plasmavolume zal het presteren belemmeren doordat de viscositeit toeneemt. Hierdoor gaat het bloed langzamer stromen en beperkt het zuurstoftransport. Tevens zal bij langdurige inspanning meer bloed naar de huid gaan voor de temperatuurregulatie. Bij de huid zal het bloed nog meer plasma verliezen. Herstel van training op het bloed Na inspanning daalt de zuurstofbehoefte en bloeddruk en zal het lichaam afkoelen. Het bloed keert onder invloed van het parasympatische systeem weer terug naar de rustwaarden. Het bloed past zich na een training aan en gaat na een trainingsperiode meer vocht bevatten.727374
SPIJSVERTERINGSSTELSEL Ieder proces in het lichaam vraagt energie, of het nu de vorming van eiwitten of het samentrekken van de hart-, ademhalings- of skeletspiervezels betreft. Deze energie wordt uit de dagelijks opgenomen voeding geleverd. Om dit voedsel te kunnen benutten, moet het door het lichaam verwerkt, opgenomen en opgeslagen worden. Het spijsverteringsstelsel zorgt hiervoor en bevat alle organen die aan dit proces deelnemen. Tot het spijsverteringskanaal behoren: mond- en keelholte, slokdarm, maag, dunne darm en dikke darm. Daarnaast behoren tot de mondspeekselklieren, lever, galblaas en alvleesklier tot de spijsverteringsklieren. Fysiologische effecten van training op de spijsvertering Aan het begin van een inspanning stimuleert het parasympatische systeem vasoconstrictie van de vaten die naar het spijsverteringsstelsel lopen. De spijsvertering zal minder doorbloed worden en trager verlopen. Herstel van training op de spijsvertering Na training stimuleert het orthosympatische systeem juist tot vasodilatatie waardoor de spijsverteringsorganen meer bloed krijgen dan tijdens inspanning. Het spijsverteringsstelsel zal verder niet herstellen.
36
UROGENITAAL SYSTEEM Het urogenitale stelsel bestaat uit het urinestelsel en de voortplantingsorganen. Het urinestelsel bestaat uit de bovenste urinewegen dat uit de nieren en gepaarde urineleider is samengesteld evenals uit de onderste urinewegen met de blaas en de urinebuis. De nieren filteren elke dag liters vloeistof uit de bloedstroom. Belangrijke substanties worden aan het bloed teruggeven terwijl gifstoffen, overtollige ionen en afbraakproducten van de stofwisseling als urine door de urineleiders naar de blaas worden geleid. De nieren hebben daarom als functie het constant houden van de samenstelling en het volume van de lichaamsvloeistof. Het genitale stelsel bestaat uit de inwendige- en uitwendige geslachtsorganen. Aangezien training hierop geen specifiek effect en herstel heeft zal hier verder niet op ingegaan worden. Fysiologische effecten van training op het urinewegstelsel Tijdens de inspanning ontvangen de nieren iets minder bloed dan in rust door vasodilatatie. Deze verminderde doorbloeding heeft echter weinig invloed op de vorming van urine. Daarnaast is er een hormonale verandering in de bloedspiegels. De vochtbalans regulerende hormonen renine, aldosteron en ADH nemen sterk toe wat resulteert in een afname van de urineproductie. Herstel van het urinewegstelsel na training Na inspanning is er geen speciaal herstel voor het urinewegstelsel. De vaten van de nieren zullen verwijden en de bloedspiegel zal stabiliseren naar de rustwaarde. Dit herstel is binnen een paar minuten voltooid. 75
CENTRALE ZENUWSTELSEL Het centrale zenuwstelsel (CZS) bestaat uit het ruggenmerg, het verlengde merg, de pons, de kleine hersenen (cerebellum), de midden hersenen, de tussenhersenen en de grote hersenen. Het CZS speelt een grote rol bij het (leren) bewegen. Het tot een beweging leidende proces is erg complex. Dit proces omvat de controle van de motiverende situatie, de geheugenprocessen, de planning van de handelingen, hun programmering, de uitvoering en de controle. 76 Naast het bewegen speelt het CZS een rol bij de vermoeidheid. Vermoeidheid heeft vele definities, waaronder: ‘het onvermogen om het benodigde uitwendige vermogen te blijven leveren door spierarbeid op een bepaalde intensiteit.’ 77 Vermoeidheid is een complex fenomeen waarbij gekeken kan worden naar onderliggende oorzaken en plaatsen van vermoeidheid. Het kan opgedeeld worden in twee gebieden; centrale vermoeidheid en perifere vermoeidheid. Over de perifere vermoeidheid zal in het kopje ‘perifere zenuwstelsel’ meer verteld worden. Fysiologische effecten van training op de vermoeidheid in het CZS Met spreekt van centrale vermoeidheid wanneer de hersenen en het ruggenmerg als beperkende factor worden aangemerkt. Centrale vermoeidheid kan op diverse niveaus onderzocht worden: 1. Het limbische* systeem dat de motivatie stuurt. Het psychologisch trauma van uitputtende inspanning kan bewust of onbewust de bereidheid van de sporter remmen om verdere pijn te tolereren. Behalve als sporters erg gemotiveerd zijn, zullen de meeste individuen de inspanning stoppen voordat hun spieren fysiologisch zijn uitgeput. 2. De motorische hersenschors. De motorische hersenschors is verantwoordelijk voor planning, controle en uitvoeren van vrijwillige motoriek. Bij vermoeidheid is er sprake van een gebrek aan activatie van de motorische hersenschors. 3. De hypothalamus met de vegetatieve regulaties zoals honger, dorst, temperatuurcentrum. De hypothalamus controleert het autonome zenuwstelsel en het endocriene systeem. Daarnaast heeft hij een belangrijke rol bij de organisatie van gedragingen en zorgt hij voor de overleving. Tijdens inspanning moet de hypothalamus veel regelen om het lichamelijk evenwicht in
37
balans te houden. Bij een disfunctioneren van de hypothalamus raakt het evenwicht verstoord wat zich uit in lichamelijke klachten waaronder vermoeidheid. 4. De α-motoneuronen* in het ruggenmerg. Van de motoneuronen zijn de α-motoneuronen de soort die zorgt voor spiercontractie. Tijdens training, waarbij maximale spiercontractie plaatsvindt, daalt de vuurfrequentie van de motorneuronen gelijktijdig met het krachtverlies. Vanuit het centrale niveau komen dus minder spiercontractie-prikkels. 5. De synaptische* overdracht van de motoneuronen op de spiervezels. Bij langdurige stimulatie vindt een verandering bij het actiepotentiaal* plaats. Allereerst treedt een verminderde recycling van neurotransmitter bij de synaps op. Daarnaast zullen niet alle eindvertakkingen actiepotentialen voort geleiden. Herstel van vermoeidheid in het CZS Na een training zal het lichaam overschakelen op de parasympaticus. De parasympaticus zorgt voor het herstel door middel van enkele processen waaronder verhoging van de darm- en blaasactiviteit, vermindering van de hartfrequentie, verlaging van de ademhalingsfrequentie en daling van de bloeddruk. Ook hierbij speelt de hypothalamus een grote rol.
PERIFERE ZENUWSTELSEL Het perifere zenuwstelsel (PZS) bestaat uit zenuwvezels die het CZS met de rest van het lichaam verbindt. De opdrachten die het CZS geeft worden via de perifere zenuw aan klieren, organen en/of spieren doorgegeven. De perifere vermoeidheid wordt ook wel spiervermoeidheid genoemd. De vermoeidheid kan afhankelijk zijn van de volgende factoren, afhankelijk van het type inspanning: 1. Voortgeleiding actiepotentiaal over de spiervezelmembraan en EMG-veranderingen. Bij vermoeidheid is de voortgeleiding van de actiepotentiaal over de spiervezels vertraagd. Daarnaast is een verandering te zien in een EMG-meting van een spier; deze vertoont een toename in de amplitude, omdat tijdens vermoeiing kleine motorische eenheden steeds meer worden bijgestaan door grotere eenheden. Zo kan de geleverde kracht zo hoog mogelijk gehouden worden. 2. CP, ATP en IMP. Creatinefosfaat (CP) wordt bij anaerobe omstandigheden gebruikt om ATP te vormen. Het anorganisch fosfaat dat bij dit splijtingsproces ontstaat blijkt in spiercellen een rol te spelen bij de vermoeiing. Ook inosine monofosfaat (IMP), welke ontstaat bij het vormen van ATP, blijkt een rol te spelen bij de vermoeidheid. Deze stof ontstaat samen met ammoniak welke bij uitputtende arbeid te ruiken is aan de uitademingslucht en zweet. 3. Energiereserves (glycogeenverbruik na meer dan 30 minuten) Bij een training met een hoog intensiteitsniveau wordt veel glycogeen gebruikt. Wanneer de spierglycogeen is verbruikt raakt een persoon uitgeput en zal er overgeschakeld moeten worden op vet-verbranding. Deze schakeling gaat gepaard met een daling van het geleverde vermogen. 4. Spiermetabolisme (metabolieten zoals lactaat). Bij het spiermetabolisme spelen de volgende metabole bijproducten een rol: warmte spiertemperatuur, melkzuur en waterstofionen. Hierover is eerder uitleg gegeven. 5. Doorbloeding (statische contracties). De doorbloeding is vooral belangrijk tijdens statische contracties. De druk van de spiervezels op de capillairen levert snel een verminderde doorbloeding op. Als een spier minder of geen energiestoffen meer door het bloed geleverd krijgt daalt de kracht en stijgt het spier vermoeidheidgevoel. 6. Spiervezeltype. De spierkracht wordt verzorgd door de verschillende spiervezeltypen. Deze types verschillen in uithoudingsvermogen en hebben daardoor effect op vermoeidheid.
38
7. Vocht- en mineralentekort. Een optimale vochthuishouding is een essentiële factor bij het leveren van inspanning. Een sterke daling leidt onder andere tot een verminderd vermogen om het lichaam voldoende af te koelen. Dit in combinatie met het dalen van de circulatie leidt ertoe dat de hersenen (CZS) een rem op de prestatie zetten. Daarnaast geven perifere factoren gevoelens van vermoeidheid. Door een hoge zweetproductie kan extreem mineralenverlies leiden tot stoornissen in de centrale en perifere prikkelgeleiding en functieverlies. Herstel van vermoeidheid in het PZS Net als bij het CZS wordt het herstel geregeld door de parasympaticus. Hieraan toegevoegd speelt de inname van vocht en voedsel een grote rol voor de energieregulatie en het vocht- en mineralentekort.
39
TEMPERATUURINVLOED
KOUD Bindweefselniveau In de eerste 24 tot 48 uur na een training kunnen koude prikkels gebruikt worden voor enkele redenen: een verminderde vochtstroming naar het interstitium, minder ontstekingsverschijnselen, minder pijn en een lagere metabolisme waarde. Hieronder wordt uitgelegd hoe dit in zijn werk gaat. De vernauwing van de bloedvaten leidt tot een verminderde cellulaire en capillaire doorlaatbaarheid. Door een verminderde doorlaatbaarheid kan bloed en vocht minder snel naar andere weefsels stromen. Uit onderzoek is gebleken dat hierdoor minder oedeem gevormd wordt. Daarnaast wordt weefsel minder elastisch. Bij het bewegen zal de weerstand vanuit het bindweefsel hoger zijn. Respiratoir systeem De lage vraag naar zuurstof leidt tot een verlaagde ademfrequentie en daardoor tot een lager ademminuutvolume. Temperatuur kan invloed hebben op het ademvolume, dit heeft echter te maken met de temperatuur van de gassen die ingeademd worden. Hier zal niet op ingegaan worden. Zoals al eerder genoemd is zal de diffusie van stoffen langzamer gaan. Dit geld ook voor de zuurstof en kooldioxide. Door de vasoconstrictie zullen de longcapillairen vernauwd zijn waardoor er een kleiner diffusieoppervlak ontstaat. Tenslotte daalt de perfusie door de vasoconstrictie. De zuurstof wordt door een lage hartfrequentie langzaam getransporteerd naar de weefsels en zal daar langzamer afgegeven worden. Spijsverteringsstelsel Ook bij de spijsverteringsorganen zullen de bloedvaten vernauwd zijn. Dat betekent dat de spijsvertering langzamer gaat dan bij een normale temperatuur. Urogenitaal systeem Kou heeft als effect op het urinestelstel dat er vaker geürineerd wordt. Dit verschijnsel komt door de thermoregulatie van het lichaam. Het lichaam probeert warmte vast te houden door minder bloed naar de huid te laten stromen. Hierdoor is meer bloed in de rest van het lichaam en zal de bloeddruk stijgen. Intussen probeert het lichaam de bloeddruk op de rustwaarden te houden en zullen de nieren meer vocht produceren. Dit vocht wordt voor een deel opgenomen en zal verder naar de blaas gevoerd worden. Het genitaal systeem zal niet besproken worden. Stofwisseling Als bij de maximale vaatvernauwing de lichaamstemperatuur blijft dalen, zal het lichaam dit tegengaan door de warmteproductie op te voeren. Dit wordt gedaan door het verhogen van de stofwisseling. Het lichaam gaat dan: - De spiertonus verhogen; het gehele lichaam spant zich aan en wordt daardoor stijver. Alle energie gaat over in warmte. - Rillen en klappertanden; de bewegingen leveren warmte doordat ze in grote spiergroepen stoffen in warmte omzetten. - Willekeurig bewegen; de bewegingen leveren warmte op. 7879
40
WARM Bindweefselniveau In tegenstelling tot blootstelling aan kou zal de warmte zorgen voor een vergroting van vocht dat uit het weefsel stroomt en een hogere metabolisme waarde. Het metabolisme zal flink stijgen waardoor de energie opname stijgt. Ook de doorlaatbaarheid van de celwanden wordt vergroot waardoor stoffen makkelijker kunnen diffunderen. Doordat het bloed sneller door het lichaam stroomt zal er meer zuurstof naar de weefsels gebracht worden. Dit zuurstof komt daar sneller aan en kan beter diffunderen. Deze vergrote zuurstofopname heeft een positieve invloed op de heling van beschadigde weefsels. Ook worden er nieuwe antistoffen aangevoerd die de ontsteking bestrijden. De vasodilatatie en vergrote permeabiliteit zorgen er echter ook voor dat de hoeveelheid interstitieel* vocht toeneemt. Tevens zal de elasticiteit van bindweefsel toenemen. Fibreus weefsel* (voorkomend in onder andere littekens, pezen en kapsels) kan door warmte veel rekbaarder worden. Respiratoir systeem Om de warmte uit het lichaam te krijgen zal warme lucht uitgeademd worden. De ademfrequentie zal licht toenemen om nog meer warmte via de gasuitwisseling kwijt te raken. Ook de diffusie en perfusie zullen sneller gaan door de vasodilatatie. Spijsverteringsstelsel De snelheid van de spijsvertering zal veranderen door de vasodilatatie. Urogenitaal systeem Door de verhoogde zweetproductie verliest het lichaam meer vocht. Dit zal gecompenseerd worden door de urineproductie verlagen, hierdoor kan vocht vastgehouden worden. Stofwisseling De stofwisseling zal in zijn geheel toenemen. Bij een stijging van 1°Cneemt de algehele stofwisseling 13% toe. 80818283
WISSELENDE TEMPERATUREN Bindweefselniveau De pomp die ontstaat door de vasoconstrictie en vasodilatatie zorgt ervoor dat er een verminderde ontstekingsreactie is waardoor herstel sneller optreedt 84 . Er zal in korte tijd zuurstof naar de beschadigde weefsels gebracht worden, waardoor herstel meteen mogelijk is. Ook zorgt de pomp ervoor dat er een versnelde terugkreeg is naar de basiswaarde van het metabole systeem85.
41
BIJLAGE 3 – ARTIKELEN Om tot het antwoord te komen zijn er in databases gezocht naar artikelen. Hoe we uiteindelijk tot deze artikelen zijn gekomen is hier te vinden. In dit hoofdstuk is te vinden de zoekstrategieën, de beoordelingen van de artikelen aan de hand van de lijst van Koes en Level of Evidence, de inclusie en exclusie van artikelen en tenslotte ook een overzicht van de uitkomsten van de geïncludeerde artikelen.
ZOEKRESULTATEN CINAHL Ice Bath Ice Bath
+
Recovery
15 1
Ice Bath Ice Bath
+ +
Recovery Exercise
+
Sport
0 5
Ice Bath Ice Bath
+ +
Exercise Exercise
+ +
Sport Recovery
0 1
Cryotherapy Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Exercise
Cryotherapy
+
Exercise
1.
Cold water recovery reduces anaerobic performance (Crowe 2007)
1.
Cold water recovery reduces anaerobic performance (Crowe 2007)
1164 71 +
Sport
10
Excluderen: 2x portugees, 1x whole body cryotherapy, 1x spinal cord injury 1. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (SportEx 2010) 2. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006) 3. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) 4. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance (Heyman 2009) 5. Methods to reduce muscle damage and enhance short-term recovery after high intensity anaerobic exercise (Al-Nawaiseh 2005) 6. Different strategies for sports injury prevention in an America’s Cup yachting crew (Hadala 2009)
167 +
Sport
19
Excluderen: 2x pre-cooling, 6x specifieke aandoening (2x ACL, enkel, spinal cord, hamstring injury, epicondilitis), 1x whole-body cryotherapie, 2x taal (portugees) 1. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (SportEx 2010) 2. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006)
42
3.
Cryotherapy
+
Exercise
+
Recovery
46
The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) 4. Methods to reduce muscle damage and enhance short-term recovery after high intensity anaerobic exercise (Al-Nawaiseh 2005) 5. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance (Heyman 2009) 6. Functional effects of inertial training of the upper extremity (McLoda 2003) 7. Different strategies for sports injury prevention in an America’s Cup yachting crew (Hadala 2009) 8. Do textbooks agree on their advice on ice? (MacAuley 2001) Excluderen: 3x jaartal, 1x leeftijd (<18), 5x omgevingsfactor (hitte), 1x soort koeling (jacket), 1x tijdens exercise, 1x whole-body cryotherapy, 5x specifiek (enkel, capsulitis, schouder, spinal cord, biceps), 2x taal (portugese), 1x andere interventie (acupunctuur) 1. Cooling leg muscles affects dynamics of indirect indicators of skeletal muscle damage (Skurvydas 2006) 2. Fitness frontlines (Haff 2010) 3. The efficacy of cryotheray on recovery following exercise-induced muscle damage (Burgess 2010) 4. A single 10-min bout of cold-water immersion therapy after strenuous plyometric exercise has no beneficial effect on recovery from the symptoms of exercise-indces muscle damage (Jakerman 2009) 5. Effects of cold water immersion on the recovery of physical performance and muscle damage following a one-off soccer match (Ascensao 2011) 6. Effects of different cooling treatments on water diffusion, microcirculation, and water content within exercised muscles: evaluation by magnetic resonance T2-weighted and diffusion-weighted imaging. (Yanagisawa 2010) 7. Effects of Recovery Method After Exercise on Performance, Immune Changes, and Psychological outcomes (Stacey 2010) 8. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (SportEx 2010) 9. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) 10. Effect of cold-water immersion duration on body temperature and muscle function (Peiffer 2009) 11. Methods to reduce muscle damage and enhance short-term recovery after high intensity anaerobic exercise (Al-Nawaiseh 2005) 12. What is the biochemical and physiological rationale for using cold-water immersion in sports recovery? A systematic review (Bleakley 2010) 13. Effects of cold-water immersion on physical performance between successive matches in high-performance junior male soccer players. (Rowsell 2009) 14. Impact of cold water immersion on 5km racing performance (Bosak 2009) 15. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance (Heyman 2009)
43
16. Recovery from training: a brief revieuw (Bishop 2008) 17. Using recovery modalities between training sessions in elite athletes: does it help? (Barnett 2006) 18. Changes in blood flow, temperature and muscle endurance in association with cryotherapy (Utsunomiya 2010) 19. The effect of recovery strategies on physical performance and cumulative fatigue in competitive basketball (Montgomery 2008) 20. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006) 21. Fatigue management in the preparation of Olympic athletes (Robson 2009) 22. The prevention and treatment of exercise-induced muscle damage (Howatson 2008) 23. Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review (Cochrane 2004) 24. Different strategies for sports injury prevention in an America’s Cup yachting crew. (Hadala 2009) 25. Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomised controlled trial (Sellwood 2007) 26. Lower leg cold immersion does not impair dynamic stability in healthy women (Miniello 2005) Hydrotherapy Hydrotherapy Hydrotherapy
+ +
Recovery Recovery
+
Sport
570 28 2
Hydrotherapy Hydrotherapy
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
113 6
Hydrotherapy
+
Exercise
+
Recovery
15
Excluderen: 1x taal (spaans) 1. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) Excluderen: 4x specifieke aandoening (hamstrings, bovenste extremiteiten, enkel, neuromotore impairments), 1x taal (spaans) 1. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) Excluderen: 1x leeftijd (<18), 4x specifiek (rugklachten, knie, 2x total knee), 2x omgevingsfactoren (hitte), 1x taal (spaans) 1. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue (Vaile 2008) 2. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) 3. Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review (Cochrane 2004) 4. A multidimensional approach to enhancing recovery (Jeffreys 2005) 5. Fatigue management in the preparation of Olympic athletes (Robson 2009) 6. The effect of contrast water therapy on symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile 2007)
44
7.
Thermotherapy Thermotherapy
+
Recovery
Thermotherapy
+
Recovery
Thermotherapy
+
Exercise
Thermotherapy Thermotherapy
+ +
Exercise Exercise
83 2
+
Sport
Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomized controlled trial (Sellwood 2007)
Excluderen: 1x andere interventie1 1. Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review (Cochrane 2004)
0 12
+ +
Sport Recovery
Contrast water therapy
0 1
Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review (Cochrane 2004)
6
Contrast water therapy
+
Recovery
5
Contrast water therapy
+
Recovery
+
Sport
1
1.
The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009)
Contrast water therapy Contrast water therapy
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
5 1
1.
Contrast water therapy
+
Exercise
+
Recovery
5
1.
The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) The effect of contrast water therapy on symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile 2007) The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King Using recovery modalities between training sessions in elite athletes: does it help? (Barnett 2006) Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue (Vaile 2008) Effectiveness of post-match recovery strategies in rubgy players (Gill 2006)
2. 3. 4. 5. Water immersion Water immersion Water immersion
+ +
Recovery Recovery
+
Sport
166 42 6
1. 2. 3. 4. 5.
Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (SportEx 2010) Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006) Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (Ingram, 2009) Recovery strategies implemented by sport support staff of elite rugby players in South Africa (Van Wyk, 2009) Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance
45
6. Water immersion Water immersion
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
71 6
Water immersion
+
Exercise
+
Recovery
36
(Heyman 2009) The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009)
Excluderen 1x tetraplegia 1. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (SportEx 2010) 2. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006) 3. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (Ingram, 2009) 4. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance (Heyman 2009) 5. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) Excluderen: 1x effect (voeding), 5x omgevingsfactor (5x hitte), 3x leeftijd (<18), 3x tijdens exercise, 1x specifieke aandoening (rugklachten), 1x interventie (cooling vest) 1. Effects of cold water immersion on the recovery of physical performance and muscle damage following a one-off soccer match (Ascensao 2011) 2. A single 10-min bout of cold-water immersion therapy after strenuous plyometric exercise has no beneficial effect on recovery from the symptoms of exercise-indces muscle damage (Jakerman 2009) 3. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise (Ingram, 2009) 4. Effect of cold-water immersion duration on body temperature and muscle function (Peiffer 2009) 5. What is the biochemical and physiological rationale for using cold-water immersion in sports recovery? A systematic review (Bleakley 2010) 6. Physiological response to water immersion: a method for sport recovery (Wilcock 2006) 7. Impact of cold water immersion on 5km racing performance (Bosak 2009) 8. Alternating hot and cold water immersion for athlete recovery: a review (Cochrane 2004) 9. Effect of four recovery methods on repeated maximal rock climbing performance (Heyman 2009) 10. The effect of recovery strategies on physical performance and cumulative fatigue in competitive basketball (Montgomery 2008) 11. Cold water recovery reduces anaerobic performance (Crowe 2007) 12. The efficacy of cryotheray on recovery following exercise-induced muscle damage (Burgess 2010) 13. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue (Vaile 2008) 14. The effect of recovery interventions on consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009)
46
15. Effect of selected recovery conditions on performance of repeated bouts of intermittent cycling sparated by 24 hours (Lane 2004) 16. Effect of postexercise recovery procedures following strenuous stairclimb running (Robey 2009) 17. Using recovery modalities between training sessions in elite athletes: does it help? (Barnett 2006) 18. Evaluations of cooling exercised muscle with MR imaging and 31P MR spectroscopy (Yanagisawa 2003) 19. Lower leg cold immersion does not impair dynamic stability in healthy women (Miniello 2005) 20. Cooling leg muscles affects dynamics of indirect indicators of skeletal muscle damage (Skurvydas 2006)
47
Cochrane Ice Bath Ice Bath
+
Recovery
Ice Bath
+
Recovery
Ice Bath
+
Exercise
Ice Bath Ice Bath
+ +
Exercise Exercise
Cryotherapy Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Exercise
Cryotherapy
+
Cryotherapy
14 2 +
Sport
2
Excluderen: 1x specifieke aandoening (radius fractuur) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
8 + +
Sport Recovery
8 2
Excluderen: 1x specifieke aandoening RA Excluderen: 1x specifieke aandoening (radius fractuur) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
96 26 +
Sport
7
Exercise
+
Sport
12
+
Exercise
+
Recovery
1
Hydrotherapy Hydrotherapy Hydrotherapy
+ +
Recovery Recovery
+
Sport
39 13 7
Hydrotherapy Hydrotherapy Hydrotherapy
+ + +
Exercise Exercise Exercise
+ +
Sport Recovery
33 1 5
Thermotherapy Thermotherapy
+
Recovery
Excluderen: 5x specifieke aandoening (3x ACL, 2x enkel), 1x andere interventie (oxygen therapy) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
24 Excluderen: 8x specifieke aandoening (2x RA, tendinitis, 4x ACL, rugpijn), 3x andere interventie (2x ultrasound, oxygen therapy) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010) Excluderen: 1x specifieke aandoening (ACL)
Excluderen: 6x specifieke aandoening (2x ACL, schouder, kanker, heup fractuur, beroerte) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010) Excluderen: 1x specifieke aandoening (ankylosing spondylitis) Excluderen: 4x specifieke aandoening (stroke, oesteoarthritis, ACL, total knee, total hip) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
24 5
48
Thermotherapy
+
Recovery
Thermotherapy
+
Exercise
Thermotherapy Thermotherapy
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
0 12
+ +
Sport Recovery
Contrast water therapy
5 3
Excluderen: 2x specifiek (RA, rugpijn), 3x andere interventie (massage, 2x ultrasound) Excluderen: 3x specifiek (leishmaniasis, bell’s palsy, cts)
150
Contrast water therapy
+
Recovery
Contrast water therapy
+
Recovery
+
Sport
28 4
Contrast water therapy Contrast water therapy
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
40 12
Contrast water therapy
+
Exercise
+
Recovery
11
Water immersion Water immersion Water immersion
+ +
Recovery Recovery
+
Sport
20 3 1
Water immersion Water immersion
+ +
Exercise Exercise
+
Sport
9 2
Water immersion
+
Exercise
+
Recovery
2
Excluderen: 1x specifieke aandoening (radius fractuur), 2x andere interventie (infuus, hyperbaric oxygen therapy) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010) Excluderen: 9x specifieke aandoening (fibromyalgie, ACL, radius fractuur, dysmenorrhoea, osteoartritis, DM, ankylosing spondylitis, osteoartritis) 1x andere interventie (hyperbaric oxygen therapy) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010) 2. Interventions implemented through sporting organisations for increasing participation in sport (Priest, 2008) Excluderen: 9x specifieke aandoening (alopecia areata, leismaniasis, voice disorders, total knee, rugpijn, postpolio, radius fractuur, MS), 1x leeftijd (kinderen) 1x andere interventie (hyperbaric oxygen therapy) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
1.
Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
Excluderen: 1x specifieke aandoening (fibromyalgie) 1. Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010) Excluderen: 1x specifieke aandoening (rugpijn) Cold-water immersion (cryotherapy) for preventing and treating muscle soreness after exercise (Bleakley 2010)
49
PEDro Ice Bath Ice Bath
+
Recovery
Ice Bath
+
Recovery
Ice Bath
+
Exercise
Ice Bath Ice Bath
+ +
Exercise Exercise
6 1 +
Sport
+ +
Sport Recovery
1
Excluderen: 1x jaartal
3 2 1
Cryotherapy Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Recovery
Cryotherapy
+
Exercise
Cryotherapy
+
Exercise
+
Sport
10
Cryotherapy
+
Exercise
+
Recovery
4
Excluderen: 1x jaartal, 1x specifieke aandoening (RA) Excluderen: 1x jaartal
61 9 +
Sport
6
Excluderen: 2x taal (spaans, grieks), 3x jaartal 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010)
19 Excluderen: 2x specifieke aandoening (RA, tendinitis), 1x na operatie, 2x jaartal, 1x taal (grieks) 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010) 2. The use of ice in the treatment of acute soft-tissue injury: a systematic review of randomized controlled trials (Bleakley C, McDonough S, MacAuley D, 2004) 3. Ice therapy: how good is the evidence? (Mac Auley DC, 2001) 4. Influence of cold-water immersion on indices of muscle damage following prolonged intermittent shuttle running (Bailey DM, Erith SJ, Griffin PJ, Dowson A, Brewer DS, Gant N, Williams C, 2007) Excluderen: 1x jaartal, 1x taal (grieks), 1x geen cryotherapie 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010)
Hydrotherapy Hydrotherapy
+
Recovery
Hydrotherapy
+
Recovery
Hydrotherapy
+
Exercise
Hydrotherapy
+
Exercise
+
Sport
9
Excluderen: 7x water-based exercise, 1x onderwater massage, 1x geen hydrotherapie
Hydrotherapy
+
Exercise
+
Recovery
4
Excluderen: 1x aqua programma, 1x onderwater massage, 1x geen hydrotherapie 1. Effect of hydrotherapy on the signs and symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile J, Halson S, Gill N, Dawson B, 2008)
Thermotherapy
193 6 +
Sport
2
Excluderen: 1x jaartal, 1x geen hydrotherapie
93
30
50
Thermotherapy
+
Recovery
Thermotherapy
+
Recovery
Thermotherapy
+
Exercise
Thermotherapy Thermotherapy
+ +
Exercise Exercise
Contrast therapy Contrast therapy Contrast therapy
water
1 +
Sport
1
Excluderen: 1x taal (spaans)
12 + +
Sport Recovery
1 0
Excluderen: 1x specifieke aandoening (RA)
6
water
+
Recovery
4
water
+
Recovery
Contrast therapy Contrast therapy
water
+
Exercise
water
+
Exercise
+
Sport
2
Contrast therapy
water
+
Exercise
+
Recovery
4
Water immersion Water immersion
+
Recovery
Water immersion
+
Recovery
+
Sport
2
Excluderen: 1. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ, 2007). 2. Effectiveness of post-match recovery strategies in rugby players. (Gill ND, Beaven CM, Cook C, 2006)
4 Excluderen: 1. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ, 2007). 2. Effectiveness of post-match recovery strategies in rugby players. (Gill ND, Beaven CM, Cook C, 2006) Excluderen: 1. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ, 2007). 2. Effect of hydrotherapy on the signs and symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile J, Halson S, Gill N, Dawson B, 2008) 3. The effect of contrast water therapy on symptoms of delayed onset muscle soreness. (Vaile JM, Gill ND, Blazevich AJ, 2007) 4. Effectiveness of post-match recovery strategies in rugby players. (Gill ND, Beaven CM, Cook C, 2006)
25 9 +
Sport
6
Excluderen: 1x jaartal, 1x uitkomstmaat 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010) 2. Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomised controlled trial (Sellwood KL, Brukner P, Williams D, Nicol A, Hinman R, 2007) 3. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ,
51
4.
2007). Effect of recovery modality on 4-hour repeated treadmill running performance and changes in physiological variables. (Coffey V, Leveritt M, Gill N, 2004)
Water immersion
+
Exercise
16
Water immersion
+
Exercise
+
Sport
11
Excluderen: 1x omgevingsomstandigheden, 1x jaartal, 2x uitkomstmaat, 1x water oefeningen, 1 specifieke aandoening (tetraplegie) 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010) 2. Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomized controlled trial (Sellwood KL, Brukner P, Williams D, Nicol A, Hinman R, 2007) 3. Influence of cold-water immersion on indices of muscle damage following prolonged intermittent shuttle running (Bailey DM, Erith SJ, Griffin PJ, Dowson A, Brewer DS, Gant N, Williams C, 2007) 4. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ, 2007). 5. Effect of recovery modality on 4-hour repeated treadmill running performance and changes in physiological variables. (Coffey V, Leveritt M, Gill N, 2004)
Water immersion
+
Exercise
+
Recovery
8
Excluderen: 1x jaartal, 1x uitkomstmaat 1. The efficacy of cryotherapy on recovery following exercise-induced muscle damage. (Burgess, Lambert, 2010) 2. Ice-water immersion and delayed-onset muscle soreness: a randomised controlled trial (Sellwood KL, Brukner P, Williams D, Nicol A, Hinman R, 2007) 3. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. (Hamlin MJ, 2007). 4. Effect of hydrotherapy on the signs and symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile J, Halson S, Gill N, Dawson B, 2008) 5. Effect of recovery modality on 4-hour repeated treadmill running performance and changes in physiological variables. (Coffey V, Leveritt M, Gill N, 2004) 6. A single 10-min bout of cold-water immersion therapy after strenuous plyometric exercise has no beneficial effect on recovery from the symptoms of exercise-induced muscle damage (Jakeman JR, Macrae R, Eston R, 2009)
52
Pubmed Ice Bath Ice Bath
+
Ice Bath
+
Ice Bath
372 3 +
+
Recovery of function Recovery of function Exercise
Ice Bath
+
Exercise
+
Sport
Ice Bath
+
Exercise
+
Recovery function
Cryotherapy Cryotherapy
+
Cryotherapy
+
+
Sport
Cryotherapy
+
Recovery of function Recovery of function Exercise
Cryotherapy
+
Exercise
+
Sport
Cryotherapy
+
Exercise
+
Recovery function
Hydrotherapy Hydrotherapy
+
Hydrotherapy
+
Recovery of function Recovery of function
Hydrotherapy
+
Exercise
Hydrotherapy
+
Hydrotherapy
Thermotherapy Thermotherapy
Sport
0 12 8
of
Excluderen: 1x jaartal, 1x geen ice bath, 2x pre-cooling/pre-heating, 1x omgevingsomstandigheden, 1x specifieke aandoening, 1x niet vergelijkend 1. A Random Control Trial of Contrast Baths and Ice Baths for Recovery during Competition in U/20 Rugby Union. (Higgins 2011).
0
21903 395 15
Excluderen: 3x, jaartal, 5x niet vergelijkend, 6x specifieke aandoening, 1x pre-cooling
270
of
84
Excluderen: teveel artikelen
14
Excluderen: 2x jaartal, 5x niet vergelijkend, 6x specifieke aandoening, 1x ice-massage
16217 74 +
Sport
Exercise
+
Sport
+
Exercise
+
Recovery function
+
Recovery of
9
Excluderen: 3x specifieke aandoening, 5x niet vergelijkend, 1x wateroefeningen
327
of
65
Excluderen: teveel artikelen
11
Excluderen: 7x specifieke aandoening, 4x niet vergelijkend
25654 127
53
function Thermotherapy
+
+
+
Recovery of function Exercise
Thermotherapy Thermotherapy
+
Exercise
+
Sport
Thermotherapy
+
Exercise
+
Recovery function
Contrast immersion Contrast immersion Contrast immersion
water
Sport
6
Excluderen: 6x specifieke aandoening
559
of
116
Excluderen: teveel artikelen
14
Excluderen: 9x specifieke aandoening, 1x jaartal, 2x niet relevant voor ons, 1x niet vergelijkend, 1x MRI evaluatie
338
water
+
Recovery of function Recovery of function
7
water
+
Contrast immersion Contrast immersion
water
+
Exercise
water
+
Exercise
+
Sport
Contrast immersion
water
+
Exercise
+
Recovery function
Water immersion Water immersion
+
Water immersion
+
Recovery of function Recovery of function
+
Sport
5
Excluderen: 1x niet aansluitend bij ons onderzoek, 2x niet vergelijkend, 1. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (Ingram 2009) 2. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008)
40 25
of
5
Excluderen: 7x jaartal, 2x niet relevante uitkomstmaat, 2x niet aansluitend bij ons onderzoek, 5x niet vergelijkend, 2x specifieke aandoening 1. Short term effects of various water immersions on recovery from exhaustive intermittent exercise. (Pournot 2010) 2. Post exercise ice water immersion: it is a form of active recovery? (Lateef 2010) 3. The effects of recovery interventions of consecutive days of intermittent sprint exercise (King 2009) 4. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (Ingram 2009) 5. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008) 6. Effect of hydrotherapy on the signs and symptoms of delayed onset muscle soreness (Vaile 2008) 7. Using recovery modalities between training sessions in elite athletes: does it help? Excluderen:1x niet aansluitend bij ons onderzoek, 2x niet vergelijkend, 1. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (Ingram 2009) 2. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008)
6303 66 +
Sport
19
Excluderen: 1x jaartal, 8x niet vergelijkend, 1x te sport specifiek, 5x niet aansluitend bij ons onderzoek 1. Effect of cold or themoneutral water immersion on post-exercise heart rate recovery and heart rate
54
2. 3. 4. Water immersion
+
Exercise
Water immersion
+
Exercise
+
Sport
Water immersion
+
Exercise
+
Recovery function
variability indices. (Al Haddad 2010) Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (Ingram 2009) Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008) Water immersion: does it enhance recovery from exercise? (Wilcock 2006)
519
of
221
Excluderen: teveel artikelen
18
Excluderen: 3x jaartal, 3x niet vergelijkend, 1x te sport specifiek, 3x niet vergelijkend, 4x niet aansluitend bij ons onderzoek, 1. Effect of cold or themoneutral water immersion on post-exercise heart rate recovery and heart rate variability indices. (Al Haddad 2010) 2. Effect of water immersion methods on post-exercise recovery from simulated team sport exercise. (Ingram 2009) 3. Effect of hydrotherapy on recovery from fatigue. (Vaile 2008) 4. Water immersion: does it enhance recovery from exercise? (Wilcock 2006)
55
BEOORDELING Level of Evidence Dubbelblind onderzoek is niet mogelijk
Evidentie
Bishop 2008 A1
Van Wyk, 2009 C
Montgomery Howatson 2008 2008 B A1
Barnett 2006 A1
Haddad 2010 B
Higgins 2011 B
Lateef 2010 D
Pournot 2010 B
Robson 2009 C
Jeffreys 2005 Geen onderzoek
Cochrane 2004 1a
Utsunomiya Crowe 2010 2007 2a 2a
Skurvydas 2006 2a
Hadala 2009 C
MacAuley 2001 1a
Ascensao 2011 2a
Pfeiffer 2009 2b
Wilcock 2006 A1
Jakeman 2009 2a
Vaile 2008
Gill 2006
Score
Rowsell 2009 2a
MacAuley 2001 1a
Sellwood 2007 2a
Bailey 2007 2a
Hamlin 2007 2a
Bleakley 2004 1a
Evidentie
Priest 2008 A1
Yanagisawa Vaile 2008 2010 B B
Heyman 2009 B
Robey 2009 B
Lane 2004
Score
Bleakley 2010 nvt
Ingram 2009 B
Yanagisawa 2003 B
Score Evidentie Score
Evidentie
2a
Coffey 2004 2a
2a King 2009 B
B
56
LIJST VAN KOES Vastgestelde beoordeling door Stephanie en Paula A B C
D E
F
G H I J K L M N O P Q R
2 Gelijkheid in sekse, gewicht, sport etc 0 = geen randomisatie 2 = semi-randomisatie 3 = twijfelachtige randomisatie/crossover 4 = randomisatie Uitval <10% = 4 Uitval <20% = 2 Uitval >20 = 0 Groepen: (boven of gelijk aan) >100 = 12 >90 = 10 >80 = 9 >70 = 8 >60 = 7 >50 = 6 >40 = 5 >30 = 4 >20 = 3 >10 = 2 >5 = 1 <5=0 Wel beschreven 5+, mate van beschrijving (temperatuur, soort bad, tijd, houding, waterhoogte, regulatie temperatuur) Toepasbaarheid voor ons (uitkomstmaten) Controle groep Wel weergegeven >5 Niet beschreven = 0 Relevant voor ons? Bij uitval meenemen van resultaat > 5 (ook bij geen uitval dus) Duidelijke statistische resultaten?
57
Uitwerking Lijst van Koes Koes
Bishop 2008
A B C D E F G H I J K L M N O P Q Totaal Niet van toepassing = review
Van Wyk, 2009 2 1 0 Nvt 4 6 (58) 0 0 5 0 Nvt Nvt 1 Nvt Nvt 5 2 26
Montgome ry 2008 2 4 3 Nvt 4 3 (29) 8 3 5 3 Nvt Nvt 6 Nvt Nvt 5 3 46
Howatson 2008
Barnett 2006
Niet van toepassing = review
Niet van toepassing = review
Haddad 2010 2 4 4 Nvt 4 2 (12) 9 7 5 5 Nvt Nvt 7 Nvt Nvt 5 5 59
Higgins 2011 2 4 4 Nvt 4 3 (26) 6 7 5 5 Nvt Nvt 7 Nvt Nvt 5 4 49
Lateef 2010
Niet van toepassing = case report
Pournot 2010 2 2 4 Nvt 4 5 (41) 5 7 5 5 Nvt Nvt 8 Nvt Nvt 5 5 57
Robson 2009
Niet van toepassing = soort review
58
Koes A B C D E F G H I J K L M N O P Q Totaal
Jeffreys 2005 Nvt Nvt Nvt Niet van toepassing = geen onderzoek
Cochrane 2004 Nvt Nvt Nvt Niet van toepassing = systematic review
Utsunomiy a 2010 2 3 4 Nvt 4 2 8 2 5 0 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 40 (50%)
Crowe 2007 2 3 3 Nvt 4 2 7 4 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 50 (63%)
Skurvydas 2006 2 3 4 Nvt 4 2 7 3 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 50 (63%)
Hadala 2009 2 2 0 Nvt 2 5 6 2 5 0 Nvt Nvt 2 Nvt Nvt 5 5 41 (51%)
MacAuley 2001 Nvt Nvt Nvt Niet van toepassing = systematic review
Ascensao 2011 2 4 4 Nvt 4 3 8 4 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 54 (68%)
Pfeiffer 2009 2 4 0 Nvt 4 2 10 3 5 5 Nvt Nvt 4 Nvt Nvt 5 5 49 (61%)
Wilcock 2006
Niet van toepassing = review
59
Koes
Rowsell 2009 A 2 B 4 C 4 D Nvt E 4 F 3 G 7 H 3 I 5 J 5 K Nvt L Nvt M 3 N Nvt O Nvt P 5 Q 5 Totaal 50 (63%)
Jakeman 2009 2 4 4 Nvt 4 2 10 3 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 4 53 (66%)
Vaile 2008 2 3 4 Nvt 4 3 8 3 5 0 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 47 (59%)
Coffey 2004 2 2 3 Nvt 4 1 7 4 5 0 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 43 (54%)
Gill 2006 2 4 4 Nvt 4 2 9 3 5 0 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 4 47 (59%)
MacAuley 2001 Niet van toepassing = systematic review
Sellwood 2007 2 2 4 Nvt 4 4 7 3 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 4 50 (63%)
Bailey 2007 2 3 4 Nvt 4 3 8 3 5 5 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 4 51 (64%)
Hamlin 2007 2 4 3 Nvt 4 3 8 4 5 0 Nvt Nvt 5 Nvt Nvt 5 5 48 (60%)
Bleakley 2004 Nvt Nvt Nvt Niet van toepassing = systematic review
60
Koes
Priest 2008
A B C D E F G H I J K L M N O P Q Totaal Niet van toepassing = review
Bleakley 2010
Niet van toepassing = protocol voor een review
Yanagisawa 2010 Nvt Nvt Nvt Nvt 4 1 (7) 7 2 Nvt Nvt Nvt Nvt 1 Nvt Nvt 5 4 20
Vaile 2008
King 2009
2 4 3 Nvt 4 2 (12) 8 4 5 5 Nvt Nvt 9 Nvt Nvt 5 5 56
2 4 2 Nvt 4 2 (10) 8 3 5 5 Nvt Nvt 8 Nvt Nvt 5 5 53
Heyman 2009 2 4 3 Nvt 4 2 (13) 9 2 5 5 Nvt Nvt 7 Nvt Nvt 5 5 53
Robey 2009 2 4 2 Nvt 4 3 (20) 7 3 5 5 Nvt Nvt 6 Nvt Nvt 5 4 50
Lane 2004 2 4 2 Nvt 4 2 (10) 7 3 5 5 Nvt Nvt 6 Nvt Nvt 5 4 49
Ingram 2009 2 4 4 Nvt 4 2 (11) 7 4 5 5 Nvt Nvt 7 Nvt Nvt 5 5 56
Yanagisawa 2003 2 4 4 Nvt 4 2 (14) 9 2 5 5 Nvt Nvt 6 Nvt Nvt 5 5 53
61
Inhoud TABEL 9 BELANGRIJKSTE KENMERK VAN DE ARTIKELEN, CWI = IJSBAD ; CTWT = WISSELBAD ; HWI = WARMTEBAD
Priest 2008
Review, uit hun zoekstrategie kwamen 0 artikelen, er is dus niets vergeleken en er zijn geen betrouwbare conclusiepunten. Bleakley Het artikel bestond uit het protocol van het uit te voeren onderzoek (review), dit onderzoek loopt nog. Is interessant in 2010 de toekomst. Yanagisawa Patiënten: gezonde ongetrainde(!) mannen en vrouwen. Geen verdeling in groepen alle patiënten kregen alle therapieën. 2010 Uitkomst maat: te geneeskundig Vaile 2008 Vergelijking ijsbad, warmte bad, wisselbad bij 12 sporters. Goed duidelijk artikel King 2009 Patiënten vallen net binnen criteria, Vergelijking koud en contrast bad, goed artikel Heyman Vergelijking CWI met TENS, passief + actief, alleen de armen 2009 Rotsklim specifiek Robey 2009 Vergelijking CtWT met stretching en controle Roeispecifiek Lane 2004 Vergelijking CWI met controle, actief en massage Gericht op meerdere sporten Ingram Goede patiëntengroep, gericht op meerdere sporten 2009 Vergelijking CWI met CtWT en controle Yanagisawa Vergelijking CWI met controle 2003 Patiëntengroep: ongetrainde sporters Onderzoek naar plantair flexie Robson Geen review, eerder een samenvatting van mogelijkheden + advies. 2009 Te weinig over ons onderwerp. Wilcock Review met veel en goede informatie! 2006 Beschrijft/vergelijkt hydrotherapy, cryotherapy, water immersion en contrast therapy Bishop 2008 Brief review, beschrijft vele herstel interventies. Veel basis info dat wij in deelvraag 1 en 2 gebruikt hebben. Geen vergelijkingen, niet toepasbaar op deelvraag 3 en 4. Van Wyk Vergelijking ijsbaden met stretchen en overige methoden. Geen informatie over ijsbad (temperatuur/houding), voor ons 2009 niet toepasbaar. Montgomery Patiëntengroep soms te jong 2008 Vergelijking CWI, compressie en stretchen Howatson Review, beschrijft vele interventies (eten/drinken, massage, elektro, crytherapie, geen goede vergelijking). 2008
Excluderen Excluderen Excluderen Includeren Includeren Excluderen Excluderen Excluderen Includeren Excluderen
Excluderen Includeren Excluderen Excluderen Excluderen Excluderen
62
Barnett 2006
Haddad 2010 Higgins 2011 Lateef 2010 Pournot 2010 Jeffreys 2005 Cochrane 2004 Utsunomiya 2010 Crowe 2007
Skurvydas 2006 Hadala 2009
MacAuley 2001 Ascensao 2011 Pfeiffer 2009 Rowsell 2009 Jakeman 2009
Review, beschrijft massage, CWI, CtWT, active recovery en voor ons niet toepasbaar. Weinig specifieke informatie (temperatuur etc) over de baden, wel worden enkele onderzoeken beschreven met hun resultaten. Vergelijking CWI, neutrale watertherapie, controle Goed artikel met duidelijke opbouw Vergelijking CWI, CtWT, controle. Redelijk artikel, duidelijke resultaten Een case report van 2 mannen Vergelijking CWI, CtWT, HWT en PAS.
Excluderen
Artikel over herstel; niet specifiek ijs/warmte/wisselbad. Geen onderzoek. Systematic review; gebruik van oude artikelen
Excluderen
Vergelijking van 3 herstelmethoden, kleine groep niet duidelijk of het sporters zijn. Geen controle groep. Groep van sporters, kleine groep. Bruikbare uitkomstmaat. Vergelijking van controle met cold water immersion. Ongetrainde patiëntencategorie, geen sporters. Controle groep, vergelijking van controle en een koud bad. Vergelijking van verschillende herstel strategieën over een aantal jaar. 17% uitval tijdens het onderzoek. Geen bruikbare uitkomstmaat. Systematic review; onderzoek naar boeken/literatuur. Geen onderzoek naar het effect.
Excluderen
Vergelijking van koud bad met een thermoneutraal bad (controle groep?). Geen echte controle groep. Patiëntencategorie: ook jonger dan 18. Kleine groep sporters, controle groep ook in een bad. Niet bruikbare uitkomstmaten voor ons onderzoek. Allemaal onder de 18! Controle groep gaat in thermoneutraal bad Vergelijking koud en controle. Protocol goed beschreven.
Includeren (twijfel door geen controle groep) Excluderen
Excluderen Includeren Excluderen Includeren
Excluderen
Includeren
Excluderen Excluderen
Excluderen
Excluderen Includeren
63
Vaile 2008 Coffey 2004
Gill 2006
MacAuley 2001 Sellwood 2007 Bailey 2007 Hamlin 2007
Bleakley 2004
Goede patiëntencategorie. Vergelijking van drie herstelmethoden maar geen controlegroep. Gehele lichaam in het bad. Groot verschil in patiëntencategorie, kleine patiëntencategorie. Geen controle groep. Uitkomstmaat zeer bruikbaar. Goede patiëntencategorie, geen controlegroep. Vergelijking van herstelmethoden. Uitkomstmaat is creatinekinase. Systematic review; gebruik van oude artikelen Patiëntencategorie gekozen door advertenties, geen sporters. Bruikbare uitkomstmaat maar door patiëntencategorie niet! Kleine patiëntencategorie met grote verschillen, niet allemaal gelijk in sport. Goede patiëntencategorie, zelfde sport. Vergelijking van actief herstel met contrast bad. Geen controle groep. Goede uitkomstmaat. Systematic review; gebruik van oude artikelen
Excluderen Excluderen
Includeren (twijfel door geen controle groep) Excluderen Excluderen Includeren (twijfel door groep) Includeren (twijfel door geen controle groep) Excluderen
64
CONCLUSIE
Onderzoek
Prestatievermogen
Vaile 2008
Sign: CWI, CtWT verbetering op dag 4 en 5 bij sprintprestatie
Spierverzuring
Sign: CtWT vs PAS bij gemiddelde krachtsverschil percentage op dag 2,3,4 en 5
Temperatuur
HR
Sign: HWI vergeleken met CWI, CtWT en passief. 15 min na recovery
Aanwijzingen voor: HWI vergeleken bij PAS lagere HR op dag 2 t/m 5
Sign: CWI vergeleken met CtWT en PAS 15 min na recovery
Aanwijzingen voor: CtWT vergeleken bij PAS hogere HR op dag 4 en 5
Sign: CWI vs PAS bij gemiddelde krachtsverschil percentage op dag 2, 4 en 5
Ervaringen
Lijst van Koes 56 78%
Level of Evidence B
53 74%
B
56
B
Aanwijzingen voor: CWI vergeleken bij PAS hogere HR (ook hoger in vergelijking met CtWT) op dag 4
Sign: HWI vs PAS bij gemiddelde krachtsverschil percentage op dag 3.
King 2009
Ingram 2009
Sign: CtWT vs HWI bij gemiddelde krachtsverschil percentage op dag 4. Aanwijzingen voor: CtWT beter dan PAS bij sprintprestaties
Aanwijzingen voor:
Aanwijzingen voor: CWI en CtWT vergeleken met PAS verminderde perceptuele spierverzuring. Sign: CtWT
Sign: CWI vergeleken met PAS, ACT, CtWT een lagere huidtemperatuur.
65
CWI overal lagere afname kracht vergeleken met CtWT en controle.
vergeleken met controle na 24 uur lagere verzuring
78%
Sign: CWI vergeleken met controle en CtWT na 24 uur lagere verzuring.
Wilcock 2006 Higgins 2011
Sign: CWI vergeleken met controle na 48 uur lagere verzuring. Alleen toepasbaar deelvraag 3
Aanwijzingen voor: CtWT heeft een grotere fosfaat verlaging in vergelijking met CWI
Positief gevoel bij (relax, makkelijker rusten en slapen) na CtWT.
-
A1
57 79%
B
49 68%
B
Slecht gevoel over CWI. Stijver gevoel na 2 dagen. Pournot 2010
Geen significante uitkomsten.
66
BIJLAGE 4 – ERVARINGEN WERKVELD
Sportbond Aikido Nederland American Football Bond Nederland Atletiekunie KNAF Nationale Autosport Federatie Nederlandse Badminton Bond
Email
[email protected] [email protected] [email protected]
Gebruik
Interventie
Reactie
Nee
(Amerika wel)
Bedankmail
[email protected]
Ja
2e mail
[email protected]
Nee
7 8 9 10 11 12 13
Koninklijke Nederlandse Baseball en Softball Bond Nederlandse Basketball Bond Nederlandse Beugel Bond Koninklijke Nederlandse Biljart Bond Bob- en Sleebond Nederland Nederlandse Boks Bond Nederlandse Bowling Federatie Nederlandse Indoor en Outdoor Bowls Bond
Wisselbaden (incidenteel) -
Nee Nee
-
Bedankmail Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
14 15
Nederlandse Bridge Bond Koninklijke Nederlandse Cricket Bond
Ja
Interventie onbekend
2e mail
16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Nederlandse Curling Bond Koninklijke Nederlandse Dambond Nederlandse Algemene Danssport Bond Nederlandse Darts Bond Nederlandse Floorball en Unihockey Bond Frisbee Bond Nederland Gehandicaptensport Nederland Nederlandse Go Bond Nederlandse Golf Federatie Koninklijke Nederlandse Gymnastiek Unie Nederlands Handbal Verbond Nederlandse Handboog Bond
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee Nee
-
Bedankmail Bedankmail
1 2 3 4 5 6
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] Vervanging?
[email protected] [email protected]
Respons
Bedankmail
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
67
28 29
Koninklijke Nederlandse Hippische Sportfederatie Koninklijke Nederlandse Hockey Bond
[email protected] [email protected]
30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
44 45 46 47 48 49 50 51 52
Nederlandse IJshockey Bond Nederlandse Jeu de Boules Bond Judo Bond Nederland Koninklijke Nederlandse Kaats Bond Nederlandse Kano Bond Karate Do Bond Nederland Koninklijke Nederlandsche Kegel Bond Nederlandse Klim- en Bergsportvereniging Federatie van Klootschieters en Kogelwerpers Koninklijke Nederlandse Kolf Bond Koninklijk Nederlands Korfbal Verbond Koninklijke Nederlandse Krachtsport en Fitness Federatie Nederlandse Kruisboog Bond Koninklijke Nederlandse Vereniging voor Luchtvaart Federatieve Nederlandse Midgetgolfbond Koninklijke Nederlandse Motorrijders Vereniging Koninklijke Nederlandsche Motorboot Club Nederlandse Onderwatersport Bond Federatie Oosterse Gevechtskunsten Nederlandse Racquetball Associatie Reddingsbrigades Nederland Koninklijke Nederlandsche Roei Bond Nederlandse Roller sports en Bandy Bond
53
Nederlandse Rugby Bond
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] secretariaat =
[email protected] [email protected]
54 55 56
Koninklijke Nederlandsche Schaatsenrijders Bond Koninklijke Nederlandse Schaak Bond Koninklijke Nederlandse Algemene Schermbond
[email protected] [email protected]
42 43
[email protected] [email protected]
Nee Ja
Interventie onbekend
Bedankmail 2e mail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Ja
Interventie onbekend
2e mail
Nee
Bedankmail
68
57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72 73 74 75
Koninklijke Nederlandse Schutters Associatie Algemene Nederlandse Sjoelbond Skate Bond Nederland Nederlandse Ski Vereniging Koninklijke Nederlandse Lawn Tennis Bond Squash Bond Nederland Taekwondo Bond Nederland Nederlandse Tafeltennis Bond Nederlandse Toer Fiets Unie Nederlandse Triathlon Bond Nederlandse Vijfkampbond Koninklijke Nederlandsche Voetbal Bond Nederlandse Volleybal Bond KNBLO Wandelsportorganisatie Nederland Nederlandse Wandelsport Bond Nederlandse Waterski Bond Koninklijk Nederlands Watersport Verbond Koninklijke Nederlandsche Wielren Unie Koninklijke Nederlandse Zwem Bond
[email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected] [email protected]
Nee Nee
-
Bedankmail Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee Nee
-
Bedankmail Bedankmail
Nee
-
Bedankmail
Nee Nee
-
Bedankmail Bedankmail
69
BIJLAGE 5 - BEGRIPPEN Begrip Abdominaal Actiepotentiaal Adenosinetrifostaat (ATP)
Adrenaline Alveoli Alveolocapillaire Arteriële Arteriolen CINAHL
Cochrane Coronaire Diastolisch Expiratie Fibreus weefsel Fysisch/Fysiologisch Glucose Glycogeen Hemoglobine Inspiratie Interventie Interstitieel Limbische
Lipolyse Metabool Morfologische aanpassing Motoneuronen Motorische Mitochondriën
Myofibrillen Myoglobine
Noradrenaline
Uitleg De buik86 Een snelle en aanzienlijke depolarisatie van het membraan van een neuron of spiercel die wordt voort geleidt over de celwand. 87 Een chemische verbinding die met behulp van energie, die vrijkomt tijdens het afbraakproces van voedsel, uit de ADP en P kan worden gevormd en in alle cellen, vooral spiervezels, aanwezig is. De cel kan zijn gespecialiseerde vorm van arbeid slechts verrichten met behulp van energie die vrijkomt bij de afbraak van deze verbinding88. Hormoon uit het bijniermerg, neurotransmitter, vernauwt de bloedvaten, verslapt de gladde musculatuur.89 Lucht gevulde blaasjes in de longen waar alle gasuitwisseling tussen lucht en bloed plaatsvindt. 90 Haarvaten bij de alveoli91 Met betrekking tot de slagaders92 De kleinste arteriën die het bloed van de grote arteriën naar de capillairen transporteren.93 Een belangrijke informatiebron voor professionele literatuur op het gebied van verpleging, alternatieve en paramedische gezondheidszorg, biomedische wetenschappen en regulieren gezondheidszorg. Ook MEDLINE is hier beschikbaar.94 Fulltext databank van publicaties, met name op het gebied van therapeutisch onderzoek. 95 Kransslagaderen van het hart96 De laagste arteriële druk, aan het eind van de rustfase van het hart. 97 Uitademing, verwijdering van lucht uit de longen door passieve samenvalling van de bij voorafgegane inademing uitgezette borstkas.98 Bindweefselachtig Lichamelijk99 Een suiker100. Een polymeer van glucose; de vorm waarin glucose in het lichaam, vooral in de spieren en in de lever, wordt opgeslagen101. De moleculen in de rode bloedcellen die de zuurstof kunnen binden. 102 Inademing, het opzuigen van lucht in de longen door actieve verwijding van de borstkas door middel van de samentrekking van het diafragma en de intercostale inademingsspieren 103 Behandeling104 Tussenruimte105 Bepaald gebied in de hersenen, gelegen om de hersenstam, dat een belangrijke rol speelt in het leer- en geheugenproces en waaraan voorts een overwegende functie wordt toegeschreven in het emotioneel-motorisch gedragspatroon van het individu.106 Het proces van afbraak van triglyceriden (energiebron) voor energie.107 Stofwisselings (van Metabolisme108) Aanpassing in de vorm en bouw109. Motorische cellen in het centrale zenuwstelsel gespecialiseerd in het genereren en geleiden van impulsen. 110 Bewegende111 Ovale of bolvormige celorganellen die van grote betekenis zijn voor de celstofwisseling, omdat hierin de verbrandingsprocessen plaatsvinden waarbij de energierijke verbinding ATP wordt gevormd112. Een organel in de spiervezels dat is opgebouwd uit twee eiwitfilamenten; actine en myosine 113. Een ingewikkeld molecuul dat veel lijkt op hemoglobine, in de spiervezels voorkomt en in staat is zuurstof te binden. Het molecuul doet dienst als opslagplaats voor zuurstof en bevordert de diffusie van zuurstof naar de mitochondriën114. Een chemische verbinding dat wordt afgescheiden door de bijnieren en dat, samen met adrenaline, het lichaam klaarmaakt voor ‘vechten of vluchten.115
PEDro
Physiotherapy Evidence Database. Geeft toegaging tot bibliografische gegevens en abstracts van systematische reviews, randomized controlled trials (RCT’s) en evidence-based clinical practice guidelines op het gebied van fysiotherapie. 116
Perifeer Permeabiliteit
Aan de omtrek of buitenzijde. 117 Doordringbaarheid, doorgankelijkheid; in engere zin het vermogen van stoffen de celmembraan te passeren118. PICO is een acroniem dat staat voor Patient – Intervention – Comparison – Outcome. Het benoemen van de PICO-onderdelen helpt om een zoekvraag concreet te maken.119 Bibliografische databank met artikelen uit meer dan 4300 tijdschriften op het gebied van geneeskunde en aanverwante vakgebieden vanaf 1966. 120 Constant blijvend121 De overgang tussen twee neuronen waar de transmissie van zenuwimpulsen plaatsheeft. 122 De hoogste arteriële druk, gevolg van de systole, de contractiefase van het hart. 123
Pico vraag PubMed Steady State Synaptisch Systolisch
70
Vasoconstrictie Vasodilatatie Veneuze Ventrikel Vetzuuroxidatie
Het vernauwen van de bloedvaten. 124 Het wijder worden van bloedvaten. 125 Met betrekking tot een ader126 Kamer van het hart127 Vetzuren zijn een groep organische-chemische verbindingen die gekenmerkt worden door de aanwezigheid van carbonzuurgroep. Oxidatie betekent het binden aan zuurstof. Vetzuuroxidatie betekent het binden van vetzuren aan zuurstof128.
71
BIJLAGE 6 - LITERATUUR 1
Fokker YM. Verdiepingsprogramma: Fysiotherapie in de sport, Amsterdam: Amsterdam School for Health Profession: Hogeschool van Amsterdam; 2010. p. 69 2 Koppen N, Goud [documentaire]. Selfmade Films, 2007. Documentaire: 1 45’30’’ 3 Cranenburg B van. Schema’s Fysiologie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 4 Sander Schouwstra, fysiotherapeut-manueel therapeut, Sport Medisch Centrum IBIS, 2011 5 Lijst van Koes: Aufdemkampe G. Hoe vind ik het? Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2007 6 Level of evidence: CBO. Level of Evidence. Beschikbaar via http://www.cbo.nl/thema/Richtlijnen/EBRO-handleiding/A-Levels-ofevidence Geraadpleegd op: 3 maart 2011 7 Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 8 NVON-commissie, Binas, Groningen:Wolters-Noordhoff; 2004 9 Berg F van den. Toegepaste fysologie 1, bindweefsel van het bewegingsapparaat, Utrecht: Lemma; 2000 10 Schünke M, Schulte E, Schumacher U, Voll M, Wesker K. Prometheus algemene anatomie en bewegingsapparaat,Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2005 11 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 12 Daanen H. Cold-induced vasodilation, European Journal of Applied Physiology: 2009; 105:663-664 13 Flouris AD, Westwood DA, Mekjavic IB, Cheung SS. Effect of body temperature on cold induced vasodilation, European Journal of Appleid Physiology: 2008; 104(#):491-499 14 Franssen H, Notermans NC, Wieneke GH. The influence of temperature on nerve conduction in patients with chronic axonal neuropathy. Clinical Neurophysiology 1999;110:933-40. 15 Michlovitz SL. Thermal agents in rehabilitation, Philadelphia: Davis company; 1996 16 Bouman LN, Bernards JA. Medische fysiologie, Houten/Mechelen: Bohn Stafleu van Loghum; 2002 17 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 18 Myrer JW. Draper DO. Durrant E. Contrast Therapy and Intramuscular Temperature in the Human Leg. Journal of Athletic Training 1994: 29 (4): 318-322 19 Vaile J. Gill N. Based Recovery – Latest Research and Practice. Modern Athlete & Coach: 13 -16 20 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 21 Versey N. Halson S. Dawson B. Effect of contrast water therapy duration on recovery of cycling performance: a dose-response study. Eur J Appl Physio 2011; 111: 37-46 22 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 23 Vaile JM. Nicholas GD. Blazevich AJ. The effect of contrast water therapy on symptoms of delayed onset muslce soreness. Journal of Strenght and Conditioning Research 2007; 21(3): 697-702 24 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 25 Poel G van der. Expertmeeting Herstel. Sportgericht 2010; 64(5): 2-6 26 Versey N. Halson S. Dawson B. Effect of contrast water therapy duration on recovery of cycling performance: a dose-response study. Eur J Appl Physio 2011; 111: 37-46 27 Hamlin MJ. The effect of contrast temperature water therapy on repeated sprint performance. Journal of Science and Medicine in Sport 2007; 10: 398-402 28 Poel G van der. Expertmeeting Herstel. Sportgericht 2010; 64(5): 2-6 29 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 30 Frontera WR. Clinical Sports Medicine: Medical management and Rehabilitation, Philadelphia: Elsevier; 2007 31 Hydrotherapie, Beschikbaar via: http://www.holisticonline.com/hydrotherapy.htm. Geraadpleegd op: 21 april 2011 32 Fawkes C. Contrast bathing – a brief summary of the evidence, NCOR Research Development Officer. Beschikbaar via: http://www.brighton.ac.uk/ncor/summaries/Contrast%20bathing%20-%20a%20brief%20summary%20of%20the%20evidence.pdf Geraadpleegd op: 13 juni 2011 33 SportSpecific Beschikbaar op www.bodybuilding.com/fun/ss7.htm Geraadpleegd op 21 april 2011 34 Beknopte handleiding aftercooling, Arnhem: Innosport 35 Morree JJ de. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 36 Hulzebos, E, Trainingsleer en inspanningsfysiologie voor de paramedicus 2, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2002 37 Morree JJ de. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 38 Hulzebos, E, Trainingsleer en inspanningsfysiologie voor de paramedicus 2, Bohn Stafleu van Loghum, Houten, 2002 39 Morree JJ de. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 40 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 41 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 42 Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 43 Kendall FP, Spieren tests en functies, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 44 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 45 Pattengale, Holloszy, Argumentation of skeletal muscle myoglobin by a program of treadmill running, Am. J. Physiolo., 213/783-785, 1967 46 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 47 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 48 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 49 Morree J.J. de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 50 Hendriks ERHA, Helsper JEM, Vink J. Leerboek sportmassage, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2002 51 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 52 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 53 Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 54 Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 55 Berg F. van den. Toegepaste fysologie 1, bindweefsel van het bewegingsapparaat, Utrecht: Lemma; 2000 56 Morree JJ de. Dynamiek van het menselijk bindweefsel, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 57 Houtman ILD, Schlatmann HFPM. Fysiologie voor de sportpraktijk, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 1995 58 Berg F van den. Toegepaste fysiologie – fysiologie van de organen, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 2001
72
59
Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 61 Bouman LN, Bernards JA, Boddeke HWGM. Medische Fysiologie, Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2008 62 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 63 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 64 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 65 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 66 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 67 Berg F van den. Toegepaste fysiologie – fysiologie van de organen, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 2001 68 Berg F van den. Toegepaste fysiologie – fysiologie van de organen, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 2001 69 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 70 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 71 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 72 Morre JJ de, Jongert MWA, Poel G van der. Inspanningsfysiologie oefentherapie en training., Houten: Bohn Stafleu van Loghum; 2006 73 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 74 Houtman ILD, Schlatmann HFPM. Fysiologie voor de sportpraktijk, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 1995 75 Mediatheek Think Quest. Beschikbaar via: http://mediatheek.thinkquest.nl/~klb082/nieren.php. Geraadpleegd op: 08-04-2011 76 Berg F van den. Toegepaste fysiologie – fysiologie van de organen, Utrecht: Uitgeverij LEMMA BV; 2001 77 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 78 Knight KL. Cryotherapy in sport injury management, Champaign: Human Kinetics; 1995 79 Koel G. Thermotherapie, Lochem: De Tijdstroom BV; 1982 80 Poel G van der. Expertmeeting Herstel, Papendal: Sportgericht 5-64; 2010 81 Michlovitz SL. Thermal agents in rehabilitation, Philadelphia: Davis company; 1996 82 Ascensao A, Leitte M, Rebelo AN, Magalhäes S, Magalhäes J. Effects of cold water immersion on the recovery of physical performance and muscle damage following a one-off soccer match, Journal of Sports Sciences; 2011 83 Koel G. Thermotherapie, Lochem: De Tijdstroom BV; 1982 84 Vaile J. Gill N. Based Recovery – Latest Research and Practice. Modern Athlete & Coach: 13 -16 85 Cochrane DJ. Alternating hot en cold water immersion for athele recovery: a review. Physical Therapy in sport 2004: 26-32 86 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 87 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 88 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 89 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 90 Anatomy & physiology 91 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 92 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 93 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 94 Beurskens. S., Peppen. R. van, Stutterheim. E., Swinkels. R., Witting. H., Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;. 2008 95 Beurskens. S., Peppen. R. van, Stutterheim. E., Swinkels. R., Witting. H., Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;. 2008 96 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 97 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 98 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 99 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28e druk 2006 100 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 101 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 102 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 103 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 104 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28e druk 2006 105 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 106 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 107 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 108 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 109 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 110 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 111 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28e druk 2006 112 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 113 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 114 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 115 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 116 Beurskens. S., Peppen. R. van, Stutterheim. E., Swinkels. R., Witting. H., Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;. 2008 117 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 118 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 119 Literatuur zoeken, Universitair Medisch Centrum Groningen, 2006. Beschikbaar via: http://www.rug.nl/Bibliotheek/locaties/bibCMB/handleidingen/algemene%20handleiding%20literatuur%20zoeken.pdf. Geraadpleegd op : 20 juni 2011 120 Beurskens. S., Peppen. R. van, Stutterheim. E., Swinkels. R., Witting. H., Meten in de praktijk. Houten: Bohn Stafleu van Loghum;. 2008 121 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 122 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 123 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 124 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 125 Wilmore JH, Costill DL, Larry Kenney W. Inspannings- en sportfysiologie, Maarsen: Elsevier gezondheidszorg; 2008 126 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 127 Jochems AAF, Joosten FWMG. Zakwoordenboek der Geneeskunde, Maarsen: Elsevier; 28 e druk 2006 128 Fox EL, Bowers RW, Foss ML. Fysiologie voor lichamelijke opvoeding, sport en revalidatie, Maarssen: Elsevier/De Tijdstroom; 1997 60
73