•
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN Praktijkgericht onderzoek naar de beweegproblematiek op Nederlandse schoolpleinen
In opdracht van:
Lochem, juni 2012
expertisecentrum
Sporten, spelen en bewegen op het schoolplein Dit is een uitgave van het Nijha Expertisecentrum Lochem, juni 2012 Foto omslag : De Viaan, Alkmaar Oplage :5 Aantal pagina’s : 71 Aantal bijlagen : 7
Nijha Expertisecentrum Postbus 3 7240 AA Lochem T. 0573 - 28 85 55 F. 0573 - 25 45 54 E.
[email protected] I. www.nijha.nl Johan Cruyff Foundation Olympisch Stadion 5 1076 DE Amsterdam 020 - 30 577 66 020 - 30 577 60
[email protected] www.cruyff-foundation.org
©2012 Nijha Expertisecentrum, Lochem Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande toestemming van het Nijha Expertisecentrum.
Samenvatting
Het beeld van spelende kinderen op straat lijkt niet meer van deze tijd. Spelen heeft zich verplaatst van de straat naar het beeldscherm en is een vrijwel passieve activiteit geworden. De gevolgen van deze beweegarmoede worden steeds beter zichtbaar. Een groeiend aantal kinderen kampt met overgewicht en de gezondheidsrisico’s die hiermee gepaard gaan. De potentiële beweegruimten die het dagelijks leven te bieden heeft lijken hun aantrekkingskracht te zijn verloren. Ook op school wordt het schoolplein als ruimte voor sport en spel niet optimaal benut. Reden genoeg om in te grijpen en kinderen weer in beweging te brengen. Dit onderzoek in opdracht van de Johan Cruyff Foundation heeft tot doel het in kaart brengen van de actuele problemen rondom bewegen op het schoolplein en het formuleren van een in de praktijk aanwezige behoefte aan een nieuwe beweegstimulans. De resultaten van dit onderzoek bieden de Johan Cruyff Foundation handvatten voor het ontwikkelen en implementeren van een nieuwe stimulans welke gebaseerd is op de praktijk en op de daar aanwezige beweegproblematiek. Het onderzoek is gericht op het Nederlands basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs. Aanwezigheid en ernst beweegproblematiek Een behoefte komt veelal voort uit het ongenoegen over een bepaalde situatie. Door deze situatie in kaart te brengen kan de behoefte worden geformuleerd. Middels een online enquête zijn mensen werkzaam binnen het basisonderwijs en speciaal onderwijs gevraagd naar de beweegsituatie op het plein. Aan hand van een reeks stellingen en vragen over uiteenlopende pleinaspecten en persoonsgebonden kenmerken is de actuele stand van zaken omtrent de beweegproblematiek in beeld gebracht. Resultaten van de 1164 deelnemers laten een zorgwekkend beeld zien waarin ruim de helft van de leerlingen tijdens een schooldag minder dan 30 minuten actief bezig is met sport- en spelactiviteiten en op de helft van de Nederlandse schoolpleinen het aanbod voor pleinactiviteiten onvoldoende is. Ook is het merendeel van de deelnemers van mening dat het potentieel van het schoolplein zowel tijdens en buiten schooltijd niet voldoende wordt benut. Opvallend zijn ook de verschillen tussen het houden van toezicht en het bieden van begeleiding. Op vrijwel alle pleinen zijn voldoende toezichthouders aanwezig terwijl 1 op de 4 pleinen over onvoldoende begeleiders beschikt. Toch zijn medewerkers binnen het Nederlandse onderwijs niet ontevreden over het schoolplein en waarderen zij het met een 6,4 als gemiddeld rapportcijfer. Verschillende studies hebben in het verleden aangetoond dat persoonskenmerken zoals leeftijd, geslacht en afkomst van invloed zijn op het beweeggedrag en de beweegintensiteit. Resultaten uit dit onderzoek bevestigen deze bevindingen gedeeltelijk en laten een beeld zien waarin oudere leerlingen en meisjes inderdaad minder actief zijn
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
maar er geen significante verschillen zijn tussen autochtone en allochtone leerlingen. Oorzaak voor het afwijkende beweeggedrag van oudere leerlingen en meisjes zijn de algemene interesses en voorkeuren van deze doelgroepen welke verder af liggen van het ouderwetse spelen. De resultaten van het kwantitatieve deelonderzoek tonen ook de invloed aan van de oppervlakte en inrichting van het plein op zowel de ernst van de aanwezige beweegproblematiek alsmede de waardering die deelnemers toekennen aan het plein. Pleinen met een sportieve of groene inrichting scoren over het algemeen het beste. Deze pleinen worden hoger gewaardeerd en hebben minder te maken met problemen omtrent bewegen. Schoolpleinen met enkel speeltoestellen worden het laagst gewaardeerd en kampen met meer problemen. Over het algemeen kan worden gesteld dat schoolpleinen waar sportvoorzieningen en natuurlijke elementen onderdeel uitmaken van de inrichting betere resultaten boeken. Voor de oppervlakte is een lineair verband gebonden waarbij de waardering parallel toeneemt aan het aantal vierkante meters. De aanwezigheid van de beweegproblematiek neemt af naar mate het plein over meer oppervlakte beschikt. Behoefte aan een nieuwe stimulans Deelnemers aan de enquête zijn gevraagd deel te nemen aan het vervolgonderzoek. Uit de ruim 750 aanmeldingen zijn 74 deelnemers geselecteerd. Deze selectie is gedaan aan hand van een aantal criteria waardoor de geselecteerde deelnemers een goede afspiegeling vormen van de totale onderzoekspopulatie. In een persoonlijk of telefonisch interview zijn deelnemers gevraagd naar de huidige en gewenste pleinsituatie. Hierbij is gekeken naar de factoren die van invloed zijn op hoe mensen het plein beleven en beoordelen en welke bijdragen aan positief beweeggedrag. De bevindingen en meningen van 73 deelnemers zijn meegenomen in het formuleren van enkele conclusies. Een van de deelnemers is vanuit zijn functie niet in staat een gedegen mening te vormen over het schoolplein en de eventueel aanwezige problematiek. De resultaten van dit interview zijn om deze reden niet meegenomen in het verdere onderzoek. De bevindingen uit de interviews scheppen duidelijkheid in waarom leerlingen op veel scholen minder dan een half uur per dag actief bezig zijn met sport en spel. De belangrijkste factoren die van invloed zijn op het wel of niet halen van deze beweegnorm zijn de aanwezigheid van sportfaciliteiten in de nabijheid van de school en het toepassen van een continurooster. Scholen die werken volgens het continurooster creëren tussen de middag een extra beweegmoment voor de leerlingen. Vaak wordt deze tijd op het schoolplein doorgebracht. Wanneer kinderen tussen de middag naar huis gaan heeft het schoolpersoneel geen zicht op de activiteiten die de leerlingen in die periode ondernemen. Wel kan worden aangenomen dat wanneer kinderen naar huis gaan voor de lunch er effectieve speeltijd verloren gaat door het reizen van en naar school. Eenzelfde verband is gevonden bij de effectieve lestijd van de lessen lichamelijke opvoeding en de aanwezigheid van sportfaciliteiten. Wanneer een school beschikt over een gymvoorziening in de directe omgeving van de school neemt de effectieve lestijd toe. Op scholen die gebruik moeten maken van een gemeentelijke voorziening en hier met de kinderen naartoe moeten reizen neemt de tijd die de leerlingen kunnen besteden aan sport en spel aanzienlijk af. De in de enquête aangetoonde invloed van de oppervlakte en de inrichting wordt onderstreept door bevindingen uit de interviews. Daarnaast zijn ook toezicht, structuur op het plein, ruimte voor sport en betrokkenheid vanuit de organisatie en leerlingen als belangrijke factoren aangewezen. Deze zogeheten succesfactoren hebben een positieve invloed op de beleving en het functioneren van het schoolplein. Hierbij wordt met name het hebben van overzicht op het plein als belangrijk element benoemd. Een gebrek hieraan leidt tot meer conflicten op het plein en maakt het voor veel leerlingen moeilijker om een specifieke pleinactiviteit te kiezen. De succesfactoren illustreren dat het succesvol functioneren van het plein afhankelijk is van zowel fysieke als sociale factoren. Zo wordt door een groot aantal deelnemers de vaak passieve houding van pleinwachten erkent en is een meer actieve rol in het stimuleren en begeleiden van activiteiten vaak wenselijk. De succesfactoren en de meningen en visies van de 73 geïnterviewden zijn vertaald naar 4 behoeften ten aanzien van een nieuwe beweeginterventie. Allereerst is er een behoefte aan structuur en overzicht op het plein. Een goede pleinstructuur vergroot de het overzicht en verschaft duidelijkheid in de aanwezige pleinactiviteiten. Ook is er behoefte aan kennis over de mogelijkheden die het plein te bieden heeft en het optimaal benutten hiervan. Het gebrek aan actieve stimulans is vaak het gevolg van onkunde en niet van onwil. Door de pleinwachten en leerlingen kennis bij te brengen over de mogelijkheden kan dit struikelblok worden weggenomen. Op veel scholen is ook een behoefte aan daadkracht. Veel werknemers lopen rond met een wereld aan ideeën maar lopen vast wanneer zij deze ideeën willen realiseren. Hierdoor zien veel ideeën nooit het levenslicht. De vierde behoefte is de behoefte aan mankracht. Op veel scholen komt men handen en voeten tekort en behoort het stimuleren van sport en spel niet tot de prioriteiten. Maar dat wil niet zeggen dat men het belang hiervan niet erkent. Door een tekort aan personeel krijgen andere onderwijs gerelateerde thema’s echter voorrang. Deze behoeften zijn net als de succesfactoren een combinatie van fysieke ingrepen en sociale invloeden. Deelnemers hebben ook een verwachting uitgesproken ten aanzien van de Johan Cruyff Foundation en haar rol in het ontwikkelen en implementeren van een nieuwe beweegstimulans. Hierbij wordt de
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
foundation gezien als breekijzer bij vastgelopen onderhandelingen, leverancier van spelmaterialen, sparringpartner voor het uitwisselen van ideeën en geldschieter om de aanwezige ideeën te realiseren. Het speelveld en de spelers De Johan Cruyff Foundation is niet de enige organisatie welke begaan is met de jeugd en de heersende beweegarmoede. Nederland kent vele initiatieven en projecten gericht op het stimuleren van beweging op school, in de wijk of in de thuissituatie. Met de nieuw te ontwikkelen beweegstimulans moet de Johan Cruyff Foundation te midden van reeds bestaande initiatieven meerwaarde bieden. Om te weten waar kansen en bedreigingen liggen is het speelveld van projecten en de bijbehorende spelers in kaart gebracht. Hierbij is gekeken naar stimuleringsprojecten gericht op het stimuleren of aanleren van een gezonde leefstijl door middel van sport en spel. Bovendien moeten de projecten gericht zijn op kinderen in de basisschoolleeftijd, de school of het schoolplein en moeten zij ten tijde van de inventarisatie actueel zijn. Dit heeft geresulteerd in een speelveld met 16 uiteenlopende initiatieven. De geïnventariseerde projecten zijn beoordeeld op inhoud en uitvoering. De (aangetoonde) effectiviteit van de beweegstimulans is in dit project niet meegenomen. De 16 projecten bieden een gevarieerd aanbod aan maatregelen, ingrepen en methodieken om de jeugd weer in beweging te brengen. Door de projecten te plaatsen in een matrix waarin de kosten voor met het aanschaffen en implementeren van de interventie zijn uitgezet tegen het type interventie ontstaat een duidelijk speelveld. Dit speelveld laat zien dat de meeste interventies gericht zijn op de zogeheten software waar door middel van educatie een gedragsverandering teweeg wordt gebracht. Een veel beperkter aantal richt zich specifiek op het aanpakken van de hardware middels het leveren van (spel)materiaal of het opnieuw inrichten van het plein. Een combinatie tussen beiden is ook mogelijk en een aantal projecten richt zich op beide aspecten. De matrix maakt eveneens duidelijk dat de kosten van het merendeel van de geïnventariseerde projecten onder de €5.000,- liggen. Enkele uitschieters zijn Zoneparc met een prijskaartje van €40.000, - en Special Heroes dat ongeveer €10.000,- per jaar kost. Op basis van de matrix is een kansrijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation geformuleerd. Hierbij is gekeken naar waar de foundation meerwaarde kan bieden ten opzichte van bestaande initiatieven. De propositie is gedefinieerd als zijnde een interventie waarbij de nadruk ligt op het aanpassen van de fysieke omgeving maar waar ook aandacht is voor de gebruiker en hoe hij zich in de omgeving gedraagt en waarbij de kosten vallen in de middelste prijsklassen (€5.000,- tot €20.000,-). De geformuleerde propositie is uitgezet tegen de eerder gedefinieerde behoeften. Dit om inzichtelijk te maken of op basis van de gekozen propositie invulling gegeven kan worden aan een of meerdere behoeften. Omdat de kosten voor het invullen van een behoefte niet bij voorbaat kunnen worden vastgesteld is hier alleen gekeken naar het type interventie dat nodig is om in de behoefte te voorzien. De invulling van de behoeften aan kennis, mankracht en daadkracht ligt voornamelijk aan de kant van de software. Voorzien in de behoefte aan structuur en overzicht kan door het aanpassen van de fysieke omgeving en is vooral gericht op de hardware van het plein. Op basis hiervan kan worden gesteld dat het ontwikkelen van een interventie gericht op het bieden van structuur op het plein het beste aansluit bij de kansrijke propositie van de Johan Cruyff Foundation. Randvoorwaarden voor een succesvolle interventie Om handvatten te bieden waarmee invulling gegeven kan worden aan de nieuwe interventie zijn enkele randvoorwaarden gesteld. Deze tezamen vormen een kader waarbinnen de nieuwe interventie beschikt over de ingrediënten voor een succesvolle implementatie. De randvoorwaarden komen voort uit de verschillende deelonderzoeken. Om recht te doen aan de invloed van zowel de fysieke als de sociale pleinaspecten dient de nieuwe interventie rekening te houden met beide aspecten. De nieuwe stimulans moet 3 hoofdingrediënten bevatten, te weten; het neerleggen van een ruimteclaim voor het creëren van een speelstructuur, het bieden van de middelen om de ruimteclaim optimaal te benutten en het betrekken van de organisatie en leerlingen bij de totstandkoming en het gebruik van de nieuwe pleinsituatie. Door het neerleggen van een ruimteclaim voor een specifieke activiteit worden de grenzen waarbinnen de activiteit kan plaatsvinden duidelijk aangegeven en worden activiteiten van elkaar gescheiden. Dit draagt bij aan het overzicht op het plein voor leerkracht en leerling. Door de organisatie en de leerlingen bij het proces te betrekken ontstaat draagvlak en kennis waarmee de nieuwe mogelijkheden die het plein te bieden heeft beter ingezet kunnen worden en een positief beweegklimaat kan worden gerealiseerd.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
Inhoudsopgave
H1
Verantwoording 07 1.1 Van de straat naar het computerscherm 07 1.2 Bewegen op school 08 08 1.3 Aandacht voor beweegarmoede 08 1.4 Referenties
H2
Inleiding
09
2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen 2.2 Onderzoeksopzet 2.3 Leeswijzer
09 10 11
H3
12
Het probleem: kwantitatief onderzoek
12 3.1 Inleiding 12 3.2 Meetinstrumenten 16 3.3 Onderzoekspopulatie 17 3.4 Uitvoering 17 3.5 Resultaten deelnemersveld 20 3.6 Resultaten algemeen 28 3.7 Resultaten beweegproblematiek 3.8 Invloed determinanten van beweeggedrag 42 44 3.9 Conclusie 44 3.10 Referenties
H4
De behoefte: kwalitatief onderzoek
4.1 Inleiding 4.2 Meetinstrumenten 4.3 Onderzoekspopulatie 4.4 Uitvoering 4.5 Resultaten 4.6 Behoefte 4.7 Conclusie
46 46 46 47 49 50 54 55
H5
Het speelveld: inventarisatie interventies 5.1 Inleiding 5.2 Meetinstrumenten 5.3 Resultaten 5.4 Vergelijking interventies 5.5 Propositie Johan Cruyff Fondation 5.6 Terugblik behoeften 5.7 Conclusie 5.8 Referenties
H6
Aanbevelingen en conclusies
HB
Bijlagen
6.1 Inleiding 6.2 Interventie Johan Cruyff Foundation 6.3 Randvoorwaarden interventie 6.4 Aanbevelingen
56 56 56 58 62 63 64 66 66 68 68 68 69 70
B1 Enquête B2 Vragenlijst interviews B3 Vergelijking deelnemersveld t.o.v. onderzoekspopulatoe B4 Deelnemende scholen interviews B5 Beschrijving interventies B6 Resultaten enquête totaal B7 Resultaten enquête per deelnemer
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
H1 Verantwoording
1.1 Van de straat naar het beeldscherm
Kinderen bewegen te weinig. Dit is tegenwoordig meer regel dan uitzondering. De gevolgen van een welvarende maatschappij worden zichtbaar bij oud en jong. Technologische verleidingen zoals televisie of computer hebben gewonnen van het ‘ouderwets’ buitenspelen. Een potje voetballen op straat heeft zich verplaatst naar het beeldscherm waar door middel van een druk op een knop vriendschappen worden gemaakt of verbroken. In het dagelijks leven liggen de moderne verleidingen continu op de loer. Televisie en computer maken tegenwoordig standaard onderdeel uit van het interieur. In 2010 brachten kinderen in de leeftijdscategorie 6 tot 12 jaar gemiddeld 116 minuten per dag achter het televisiescherm door (SKO, 2012). Dat is bijna twee keer zoveel als de 67 minuten die zij gemiddeld in datzelfde jaar buiten speelde (SPOT, 2010). Al die tijd die de jeugd achter het beeldscherm doorbrengt gaat ten koste van andere vrijetijdsactiviteiten zoals (buiten)spelen en sport. De laatste jaren is een duidelijke trend zichtbaar waarin de tijd die kinderen besteden aan sport- en spelactiviteiten afneemt. In de periode van 2001 tot 2009 is het aantal minuten dat de jeugd (0-15 jaar) gemiddeld per week besteed aan sportactiviteiten afgenomen van 347 naar 309 minuten. Dit komt neer op een afname van bijna 40 minuten per week (Centraal Bureau voor de Statistiek [1], 2012). Voor meisjes is deze afname nog groter. Werd er door meisjes in de leeftijd tot 15 jaar in 2001 nog 330 minuten per week besteed aan sportbeoefening, in 2009 is dit gedaald naar 269 minuten. Een afname van meer dan een uur per week (Centraal Bureau voor de Statistiek [1], 2012). Tot enkele jaren geleden was de verleiding van televisie, computer of internet beperkt tot de thuissituatie maar deze technologische snufjes vinden tegenwoordig ook de weg naar onze broekzak. De moderne mobiele telefoon biedt naast bellen of sms’en een scala aan andere mogelijkheden. De mogelijkheid om te internetten, filmpjes bekijken of spelletjes spelen is de hele dag binnen handbereik. Ook onder kinderen in de basisschoolleeftijd wint de zogeheten smartphone de laatste jaren terrein. In 2011 bezit bijna een kwart van de 8-jarige kinderen een mobiele telefoon. Daarvan is bijna 20% een smartphone. Deze percentages nemen toe naarmate de kinderen ouder worden. Maar liefst 70% van de 12-jarige kinderen bezit een mobiele telefoon en meer dan de helft daarvan valt in de categorie smartphone (Duimel, M., et al. 2012). Naar verwachting zal de populariteit van smartphones de komende tijd blijven doorzetten. Met een groeiend aandeel kinderen dat een dergelijk apparaat in zijn of haar broekzak heeft zitten heeft het ouderwets buitenspelen er een geduchte concurrent bij.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
VERANTWOORDING
07
1.2 Bewegen op school
Kinderen brengen relatief veel tijd door op school. Een groot deel van deze tijd brengen zij zittend in de schoolbanken door. Taal, rekenen en topografie zijn immers passieve vakken. Maar bewegen maakt wel onderdeel uit van het lesprogramma. In het basisonderwijs is lichamelijke opvoeding een vast onderdeel van het onderwijsaanbod. Maar dit aanbod is beperkt tot een of enkele contactmomenten per week. De groepen 3 tot en met 8 krijgen gemiddeld 91 minuten per week les lichamelijke opvoeding (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). De Nederlandse Norm Gezond Bewegen schrijft echter voor dat kinderen per dag minimaal 60 minuten matig intensief moeten bewegen. En met alle verleidingen die de leerlingen buiten de poorten van de school moeten weerstaan is het de vraag of de lessen lichamelijke opvoeding een afdoende basis leggen om de gestelde norm te halen. Naast de reguliere lessen lichamelijke opvoeding hebben leerlingen ook tijdens de pauzes de mogelijkheid om te sporten en bewegen. In tegenstelling tot de gymlessen is deelname aan sport- of spelactiviteiten in de pauze vaak niet verplicht. Leerlingen mogen vaak naar eigen inzicht en voorkeur invulling geven aan de pauzemomenten. Leerlingen in het primair onderwijs hebben gemiddeld 5,5 uur pauze per week (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). Hiermee zijn de pauzes verantwoordelijk voor bijna een derde van de totale tijd die kinderen per week aan beweegactiviteiten besteden. Toch dragen de pauzemomenten maar voor 20% bij aan de hoeveelheid lichamelijke activiteit van kinderen (Stuij, M., Wisse, E., et al. 2011). Dit wil zeggen dat de pauzemomenten niet optimaal benut worden wanneer men kijkt naar lichamelijke activiteit. In de praktijk is dit een herkenbaar beeld. Leerlingen die de pauze liever hangend tegen een klimtoestel of kletsend met vriendinnen doorbrengen komen voor op iedere school. Het beter benutten van de pauzemomenten zou kunnen resulteren in een betere balans tussen de hoeveelheid tijd en hoeveelheid lichaamsbeweging. Uit verschillende studies blijkt dat de pauzemomenten op de basisschool een substantiële bijdrage kunnen leveren aan de aanbevolen dagelijkse lichamelijke activiteit. Hierbij zouden de pauzes tot wel 40% van de aanbevolen lichaamsbeweging voor hun rekening kunnen nemen (Ridgers N.D., et al. 2006).
1.3 Aandacht voor beweegarmoede
Vanuit de politiek en de maatschappij is er groeiende aandacht voor de beweegarmoede onder kinderen en jongeren. Voldoende sport en lichaamsbeweging hebben immers niet alleen een positieve invloed op overgewicht maar bevorderen ook de leerprestaties, weerbaarheid en sociale en motorische ontwikkeling van kinderen (Ministerie van VWS, 2010). Ook de Johan Cruyff Foundation signaleert de negatieve trend in beweeggedrag en wil een bijdrage leveren aan het tegengaan van de beweegarmoede onder de jeugd. De Johan Cruyff Foundation wil de jeugd weer in beweging brengen. In oktober 2011 heeft zij daarom opdracht gegeven voor het uitvoeren van een onderzoek naar het plein- en beweeggedrag van leerlingen in het basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs en een passende stimulans om de pauzemomenten beter te kunnen benutten.
1.4 Referenties
Centraal Bureau voor de Statistiek [1] (2012), Gezondheid, leefstijl, zorggebruik; t/m 2009, http://statline.cbs. nl/StatWeb/publication/?VW=T&DM=SLNL&PA=03799&D1=228,230-231,237,241,267-269&D2=0,3,8-9,1314,18,27,36&D3=0&D4=a&HD=120426-0831&HDR=G2,T&STB=G1,G3 Duimel, M., et al. (2012), Hey, whats app? 8- 18 jarigen en mobiele telefoons, Stichting Mijn Kind Online Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2010), Beleidsbrief sport; Sport en Bewegen in Olympisch perspectief, www.rijksoverheid.nl/.../beleidsbrief.../beleidsbrief-sport.pdf Ridgers N.D., et al. (2006), Physical Activity Levels of Children during School Playtime. Sports Medicine. 2006;36(4):35971 SKO (2012), Jaarrapport 2011, Hilversum, Stichting KijkOnderzoek SPOT (2010), Tijdbestedingsonderzoek 2010; Alles over tijd, Amstelveen, SPOT Stuij M., Wisse E., et al. (2011), School, Bewegen en Sport. Lichamelijke Opvoeding; onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving)en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen, IBSN 978-90-5472-160-4
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
VERANTWOORDING
08
H2 Inleiding
2.1 Doelstelling en onderzoeksvragen
Dit onderzoek heeft tot doel om een behoefte binnen het primair en voortgezet speciaal onderwijs op het gebied van sport en bewegen op het schoolplein bloot te leggen. Het beoogde resultaat biedt de Johan Cruyff Foundation aangrijpingspunten voor het ontwikkelen van een interventie om het beweeggedrag van leerlingen op het schoolplein te stimuleren. Door de ontwikkeling te baseren op de uitkomsten van dit onderzoek sluit de nog te ontwikkelen interventie aan op de in de praktijk aanwezige behoefte. Hierdoor is het aannemelijk dat de interventie zal voldoen aan de gecreëerde verwachtingen en daadwerkelijk een structurele stimulans kan bieden. Het primair onderwijs omvat het reguliere basisonderwijs, het speciaal basisonderwijs en het speciaal onderwijs. De categorie voortgezet speciaal onderwijs is hieraan toegevoegd omdat veel scholen in het speciaal onderwijs een combinatie bieden van primair en voortgezet onderwijs. In de praktijk komt het er daarom vaak op neer dat deze leerlingen van hetzelfde schoolplein gebruik maken. Wanneer in dit rapport wordt gesproken over het primair onderwijs wordt hier ook het voortgezet speciaal onderwijs mee bedoeld. 2.1.1 Onderzoeksvragen Om de in de praktijk aanwezige behoefte te kunnen benoemen is gekozen om de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op het schoolplein in kaart te brengen. Een behoefte komt immers voort uit ongenoegen over een bepaalde situatie. Door inzicht te verkrijgen in de huidige beweegproblematiek en de achterliggende redenen is het mogelijk een passende oplossing te bieden en zo in de behoefte te voorzien. Daarnaast is het van belang een goed beeld te hebben van het speelveld van actuele interventies gericht op het stimuleren van sport en bewegen op of rondom het schoolplein. De Johan Cruyff Foundation zal zich met de nog te ontwikkelen interventie in dit speelveld mengen. Voor het innemen van een goede propositie is het van belang op de hoogte te zijn van het speelveld en de spelers. Voorafgaand aan het onderzoek zijn de volgende onderzoeksvragen en deelvragen geformuleerd: 1. Wat is de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op het schoolplein? a. Welke beweegproblematiek speelt op de Nederlandse schoolpleinen? b. Welke oorzaken liggen hier aan ten grondslag? 2. Welke aspecten van het schoolplein spelen een rol in het beweeggedrag van leerlingen? a. Welke fysieke aspecten zijn van invloed?
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
INLEIDING
09
b. Welke sociale aspecten zijn van invloed? c. Op welke manier en in welke mate wordt het beweeggedrag van leerlingen door deze aspecten beïnvloed? 3. Wat is de behoefte van het Nederlands primair onderwijs omtrent een nieuwe schoolpleininterventie? a. Waar komt deze behoefte uit voort? b. Hoe kan invulling worden gegeven aan deze behoefte? 4. Hoe ziet het speelveld van actuele interventies gericht op het stimuleren van bewegen op het schoolplein er uit? a. Wat is het aanbod van actuele interventies? b. Welke spelers maken deel uit van het speelveld? c. Welke interventies bieden een oplossing voor de geconstateerde behoefte? d. Welke propositie kan de Johan Cruyff Foundation innemen op basis van de bewegingen in de markt? 5. Aan welke randvoorwaarden moet de nieuwe interventie voldoen om een concrete meerwaarde en stimulans te kunnen bieden?
2.2 Onderzoeksopzet
Het onderzoek opgedeeld in 3 deelonderzoeken. Het eerste deel is een kwantitatieve inventarisatie om de huidige stand van zaken omtrent het beweeggedrag op schoolpleinen in kaart te brengen. Deze inventarisatie is uitgevoerd middels een landelijke enquête onder medewerkers uit het primair onderwijs. Deelnemers voor dit onderzoek komen voort uit de gecombineerde klantenbestanden van de Johan Cruyff Foundation en Nijha. Het gaat hier om een subjectieve inventarisatie op basis van de meningen en ervaringen van direct betrokkenen zoals groepsleerkrachten en vakleerkrachten. Zij worden dagelijks geconfronteerd met het beweeggedrag van de leerlingen en beschikken mede hierdoor over de benodigde kennis en ervaring om een oordeel te vellen over de lichamelijke (in)activiteit van leerlingen op het schoolplein. Het meten het beweeggedrag maakt geen onderdeel uit van het onderzoek. Het tweede gedeelte is een kwalitatief onderzoek door middel van interviews. Dit deel van het onderzoek geeft een beeld van de ervaringen en behoeften van de deelnemers ten aanzien van het schoolplein. Daarnaast wordt ook inzicht verkregen in de factoren die ten grondslag liggen aan een succesvol schoolplein. Voor de diepte-interviews is een selectie gemaakt uit de respondenten van het eerste deelonderzoek. Deze selectie is gemaakt op basis van een reeks criteria die ertoe hebben gediend om een goede afspiegeling van de totale populatie te verkrijgen. Het laatste deelonderzoek is gericht op het inzichtelijk maken van het speelveld van maatregelen, organisaties en initiatieven die zich bezig houden met het stimuleren van sport, spel en bewegen in een schoolpleinomgeving. Op basis van deze inventarisatie is de mogelijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation bepaald. De 3 deelonderzoek tezamen geven een duidelijk beeld van de actuele situatie, de gewenste situatie op basis van een aanwezige behoefte en de ruimte die het huidige speelveld biedt om middels een nieuwe interventie invulling te geven aan deze behoefte. Figuur F1 toont een overzicht van de verschillende deelonderzoeken.
Kwantitatief onderzoek • Beweegproblematiek • Oorzaken • Invloedrijke pleinaspecten
Inventarisatie interventies
Kwalitatief onderzoek
• Actueel speelveld • Spelers • Propositie n.a.v. speelveld • Propositie n.a.v. behoefte
• Actuele en gewenste situatie • Behoefte beweeginterventie • Verwachting t.a.v. JCF
F1 Beweegdeterminanten
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
INLEIDING
10
2.3 Leeswijzer
Dit onderzoeksrapport is opgedeeld in 6 hoofdstukken. In het eerste en tweede hoofdstuk zijn de aanleiding voor dit onderzoek, de doelstelling en de onderzoeksvragen besproken. Hierbij is onder andere aandacht besteed aan de in Nederland actuele beweegproblematiek, de rol van het schoolplein binnen deze problematiek, de algemene doelstellingen binnen dit onderzoek en de onderzoeksvragen die tijdens dit onderzoek beantwoordt zullen worden. Ook is in hoofdstuk 2 de onderzoeksopzet al kort toegelicht waarbij onderscheid is gemaakt tussen kwantitatief en kwalitatief onderzoek. In hoofdstuk 3 komt het kwantitatieve deelonderzoek aan bod. In dit hoofdstuk worden de opzet, uitvoering en resultaten van dit deelonderzoek besproken. De gebruikte meetinstrumenten, methodieken en onderzoekspopulatie zullen hier uiteen worden gezet. Omdat dit deelonderzoek ertoe dient om de aanwezigheid en de ernst van de beweegproblematiek te verifiëren zal in dit hoofdstuk de actuele stand rondom deze problematiek uitvoerig worden besproken. Ook zal aandacht worden besteed aan de factoren van het plein die hierop van invloed zijn. Aan het einde van dit derde hoofdstuk heeft u als lezer inzicht in de huidige stand van zaken wat betreft de beweegproblematiek, de factoren die van invloed zijn en de kansen die voor het grijpen liggen om deze problematiek te verhelpen. Het kwalitatieve deelonderzoek staat centraal in hoofdstuk 4. Net als in het vorige hoofdstuk zullen hier de opzet, uitvoering en resultaten worden besproken. Het doel van dit deelonderzoek is het inzichtelijk maken van een in de praktijk aanwezige behoefte wat betreft sporten, spelen en bewegen op het schoolplein. Om deze behoefte te verwoorden zijn 74 interviews gehouden. De bevindingen en conclusies van deze interviews staan in dit hoofdstuk centraal. Het hoofdstuk wordt afgesloten met het formuleren van 4 behoeften welke gedestilleerd zijn uit de verhalen, meningen en visies van de geïnterviewden. In hoofdstuk 5 gaat het om het speelveld en de spelers van initiatieven, projecten en interventies die Nederland rijk is. Met de nieuw te ontwikkelen stimulans zal de Johan Cruyff Foundation zich op nieuw terrein gaan begeven. Door het in kaart brengen van dit speelveld en de organisaties die hierin actief zijn kan een unieke en kansrijke propositie voor de foundation worden bepaald. Dit is gedaan door een uitgebreide inventarisatie van interventies gericht op het stimuleren van bewegen in een schoolpleinsetting. Na een strenge selectie zijn 16 interventies geselecteerd. Op basis van de inhoud van deze interventies, de methoden die zij hanteren en de kosten voor de implementatie wordt de positie van de foundation als nieuwe speler bepaald. Dit hoofdstuk wordt afgesloten met een overzicht van de in het vorige hoofdstuk geformuleerde behoeften in relatie tot de bepaalde propositie. Aan hand hiervan wordt een in te vullen behoefte aangewezen die het beste aansluit bij de propositie en waarmee de Johan Cruyff Foundation een unieke meerwaarde kan bieden. In het zesde en laatste hoofdstuk wordt teruggeblikt op het onderzoek en de bevindingen en wordt vooruit gekeken naar de nieuw te ontwikkelen stimulans. Zo worden de verschillende ingrediënten die deel uit moeten maken van de nieuwe interventie uiteengezet en toegelicht. Om veilig te stellen dat de nieuwe stimulans aansluit bij de problematiek en behoefte uit de praktijk worden in dit hoofdstuk ook enkele randvoorwaarden gesteld. Deze voorwaarden stellen een kader op waarbinnen de nieuwe interventie tot een succes kan worden gemaakt. Het hoofdstuk en het onderzoeksrapport wordt afgesloten met een tweetal aanbevelingen voor vervolgonderzoek.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
INLEIDING
11
H3 Het probleem: kwantitatief onderzoek
3.1 Inleiding
Een behoefte komt veelal voort uit ongenoegen over een bepaalde situatie. Door dit ongenoegen in kaart brengen is het mogelijk om uitspraak te doen over de aanwezigheid van een behoefte en de gewenste invulling hiervan. In dit hoofdstuk wordt het eerste deelonderzoek behandeld en wordt antwoord gegeven op onderzoeksvraag 1 en een eerste aanzet gedaan tot het geven van een antwoord op onderzoeksvraag 2. Het volledige antwoord op de tweede onderzoeksvraag zal worden behandeld in hoofdstuk 4 bij het bespreken van het kwalitatieve deelonderzoek. In paragraaf 3.2 zullen de toegepaste meetinstrumenten worden toegelicht. Hierbij zal aandacht worden besteed aan de opbouw en inhoud van de tijdens het onderzoek gebruikte enquête. Paragraaf 3.3 gaat over de onderzoekspopulatie. Hierbij wordt de totstandkoming en de opbouw van de onderzoekspopulatie uiteengezet. In paragraaf 3.4 wordt de uitvoering van dit eerste deelonderzoek besproken. In de paragrafen 3.5, 3.6 en 3.7 staan de resultaten centraal. De resultaten worden verdeeld over de 3 paragrafen. Als eerste zullen in paragraaf 3.5 de resultaten met betrekking tot het deelnemersveld uiteen worden gezet. Hier zullen aspecten zoals de nationale spreiding van het deelnemersveld en het aandeel van de verschillende onderwijstypen worden besproken. Dit schetst een beeld van de volledigheid van de verzamelde data als afspiegeling van het Nederlandse primair onderwijs. Vervolgens zullen in paragraaf 3.6 de algemene resultaten van dit deelonderzoek worden besproken. Hierbij gaat het om onder andere de waardering die deelnemers toekennen aan het schoolplein en de resultaten van enkele algemene vragen. In paragraaf 3.7 zullen de resultaten omtrent de beweegproblematiek worden toegelicht. Hier wordt de aanwezigheid en de ernst van de problematiek besproken aan hand van de enquêteresultaten. In paragraaf 3.8 wordt een overzicht gegeven van alle kenmerken die van invloed zijn op deze problematiek. Tot slot zullen in paragraaf 3.9 enkele conclusies worden verbonden aan de behaalde resultaten en zal vooruitgeblikt worden op het volgende deelonderzoek.
3.2 Meetinstrumenten
Het in kaart brengen van de actuele beweegproblematiek is gedaan middels een vragenlijst over de functionele en sociale aspecten van het schoolplein en de leerlingen die van dit plein gebruik maken. Deze zogeheten determinanten van beweeggedrag geven inzicht in de aanwezige beweegproblematiek en maken het mogelijk om deze te herleiden naar enkele invloedrijke factoren. Determinanten van beweeggedrag die betrekking hebben op de fysieke omgeving
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
12
en de sociale omstandigheden waaronder het beweeggedrag plaatsvindt zijn de pleinkarakteristieken. Deze pleinkarakteristieken maken inzichtelijk of en hoe de fysieke en sociale aspecten van het schoolplein invloed hebben op de lichamelijke activiteit van kinderen. Maar de invloed vanuit de omgeving kent zijn grenzen. De deelnemer zelf is uiteindelijk degene die bepaald of hij participeert in de beweegactiviteiten op het plein. Persoonsgebonden kenmerken zijn mede bepalend voor het kunnen en willen deelnemen aan sport- en spelactiviteiten. De 3 componenten van beweeggedrag staan weergegeven in figuur F2.
Persoonskenmerken Fysieke pleinkarakteristieken
Determinanten beweeggedrag
Sociale pleinkarakteristieken
F2 Determinanten van beweeggedrag 3.2.1 Pleinkarakteristieken Verschillende nationale en internationale studies hebben de relatie tussen lichamelijke activiteit en de fysieke omgeving onderzocht en aangetoond (o.a. Haug, E. et al., 2010; Bakker, I. et al., 2008). De beschikbare ruimte, het aanbod van speelvoorzieningen en het aanbieden van activiteiten dragen bij aan het creëren van een tot bewegen uitnodigende omgeving. In het verleden zijn verschillende studies uitgevoerd naar de invloed van onder andere de oppervlakte, toegankelijkheid en de aanwezigheid van speeltoestellen, spelmateriaal en zitplekken op het beweeggedrag van kinderen. Deze studies hebben tot conflicterende resultaten geleid. Voor dit onderzoek is daarom gekozen voor een combinatie van subjectieve en objectieve pleinkarakteristieken. Tot de eerste categorie behoren kenmerken zoals voldoende speelaanbod en het benutten van de mogelijkheden van het plein. Deze karakteristieken zijn niet direct meetbaar en komen voort uit persoonlijke ervaringen en meningen. Tot de categorie objectieve pleinkarakteristieken behoren toetsbare en meetbare functionele aspecten zoals de oppervlakte, inrichting en ligging van het plein. Naast een variëteit aan fysieke pleinkarakteristieken wordt ook van enkele sociale karakteristieken verwacht dat zij bijdragen aan het stimuleren van bewegen. De aanwezigheid van toezicht en begeleiding op het plein is in het verleden al aangemerkt als invloedrijke factor (Bakker, I. et al., 2008). Ook een proactieve houding van de aanwezige toezichthouders in het ondersteunen of initiëren van activiteiten wordt gezien als een belangrijke stimulans. Andere sociale factoren die meegenomen worden in dit onderzoek zijn het aantal kinderen dat (gelijktijdig) van het plein gebruik maakt en de samenstelling van de leerlingenpopulatie. Deze sociale factoren worden geacht invloed te hebben op de bewegingsvrijheid en het beweeggedrag van kinderen. 3.2.2 Persoonsgebonden kenmerken Deelname aan sport- en spelactiviteiten vereist specifieke vaardigheden van de deelnemer op motorisch en sociaal vlak. De mate waarin iemand over de benodigde vaardigheden beschikt verschilt van persoon tot persoon. Een achterstand in deze vaardigheden kan aanleiding zijn om af te zien van deelname aan de activiteiten. Maar andersom geredeneerd draagt bewegen bij aan de motorische en sociale ontwikkeling van kinderen en dus kan lichamelijke inactiviteit leiden tot een achterstand in de ontwikkeling hiervan.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
13
Een van de meest in het oog springende gevolgen van onvoldoende beweging is een toename in lichaamsgewicht. Overgewicht gaat gepaard met allerhande gezondheidsrisico’s en beperkt de motorische bewegingsvrijheid. Maar overgewicht heeft ook impact op iemands mentale gesteldheid. De emotionele gevolgen van overgewicht kunnen net als de fysieke gevolgen reden zijn om niet langer deel te nemen aan sport- en spelactiviteiten. Zodoende is overgewicht zowel een mogelijke oorzaak als gevolg van lichamelijke inactiviteit. Enkel het beschikken over de gewenste vaardigheden is geen garantie voor deelname aan activiteiten of positief beweeggedrag. Kinderen moeten immers ook willen deelnemen. Motivatie speelt hierin een belangrijke rol. De mate waarin kinderen gemotiveerd zijn en gemotiveerd worden om te participeren speelt een belangrijke rol in het realiseren van het beoogde beweeggedrag. In de pauzes zijn leerlingen over het algemeen vrij om naar eigen inzicht invulling te geven aan het pauzemoment. Het actief participeren in pleinactiviteiten wordt op veel scholen niet verplicht gesteld. Leerlingen die bij voorkeur niet deelnemen aan de sport- en spelactiviteiten lopen per week gemiddeld 5,5 uur aan lichamelijke activiteit mis. In dit onderzoek wordt de motivatie voor actieve deelname verder uitgediept door onderscheid te maken in leeftijd, etniciteit en sekse. Aanleiding voor dit onderscheid zijn de bevindingen van verschillende studies over het beweeggedrag van kinderen tijdens de pauze. Deze studies concluderen dat meisjes over het algemeen minder actief zijn dan hun mannelijke leeftijdsgenootjes en dat leerlingen uit de hogere groepen (groep 6 tot en met 8) minder lichamelijke activiteit vertonen dan jongere kinderen (o.a. Ridgers N.D., et al., 2006; Stuij, M., Wisse, E., et al., 2011; Frelier, M., Janssen, J., 2007). Eenzelfde verschil in lichamelijke intensiteit is gevonden op basis van afkomst. Kinderen van niet-westerse afkomst in de basisschoolleeftijd bewegen minder en voldoen minder vaak aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen dan hun autochtone leeftijdsgenootjes (Tiessen-Raaphorst, A., 2010). Om de mogelijke relatie tussen beweeggedrag, leeftijd, etniciteit en sekse verder uit te diepen maakt ook het aspect samenspel onderdeel uit van het onderzoek. Hierbij wordt gekeken naar samenspel tussen kinderen van verschillende leeftijden, afkomst en sekse. De pleinkarakteristieken en persoonsgebonden kenmerken die worden meegenomen in het onderzoek zijn weergegeven in tabel T1.
T1 Beweegdeterminanten Fysieke pleinkarakteristieken • Aantal schoolpleinen • Inrichting schoolplein • Oppervlakte • Aanbod speel- en sportvoorzieningen • Functie tijdens en buiten schooltijd • Omgeving school(plein) Sociale pleinkarakteristieken • Toezicht en begeleiding • Aantal leerlingen op het plein • Samenstelling leerlingpopulatie Persoonsgebonden kenmerken • Overgewicht • Motorische en sociale vaardigheden • Motivatie (actieve deelname en samenspel) 3.2.3 Gesloten vraagstructuur Het in kaart brengen van de beweegproblematiek wordt gedaan door het aan de deelnemers voorleggen van een reeks vragen en stellingen over de pleinkarakteristieken en persoonsgebonden kenmerken. Om de gegeven antwoorden met elkaar te kunnen vergelijken is gekozen voor een gesloten vraagstructuur waarbij de deelnemer een keuze moet maken uit een aantal van tevoren bepaalde antwoorden. Een dergelijke vraagstructuur maakt het mogelijk om grote hoeveelheden data met elkaar te vergelijken maar heeft als nadeel dat de verkregen data minder specifiek is. Bij dit type vragen valt het gegeven antwoord binnen twee vooraf gestelde grenswaarden en wordt geen duidelijkheid
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
14
verkregen over de specifieke waarde. Omdat het hier gaat om een kwantitatief deelonderzoek, gericht op het aantonen van de beweegproblematiek onder een groot aantal deelnemers, wordt de gesloten vraagstructuur gezien als afdoende. 3.2.4 Probleemstellingen Onderdeel van de enquête is een tweetal serie stellingen waarbij de respondent wordt gevraagd om aan te geven in welke mate de stelling in zijn algemeenheid van toepassing is op de situatie op zijn of haar school(plein). Om te voorkomen dat de respondent wordt beïnvloed door de formulering van de stelling is gekozen om bij de probleemstellingen gebruik te maken van zowel een positieve als negatieve insteek. Hierdoor beschrijft niet iedere stelling een probleem maar worden ook positieve of succesvolle situaties beschreven. De respondent moet bij iedere stelling een keuze maken tussen het ontkrachten of bevestigen van de gestelde situatie. De eerste serie stellingen gaat over een aantal algemene plein- en persoonskarakteristieken zoals de motorische vaardigheden van de kinderen, actieve deelname en het benutten van de mogelijkheden die het plein te bieden heeft. Deze stellingen dienen ertoe om de aanwezigheid en ernst van de beweegproblematiek te verifiëren. De volgende stellingen worden voorgelegd aan de deelnemers van de enquête: • Tijdens een schooldag zijn leerlingen meer dan een half uur actief bezig met sport- en spelactiviteiten • Op het schoolplein wordt tijdens de pauzes door leerlingen actief deelgenomen aan sport- en spelactiviteiten • Onder schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut • Buiten schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut • Leerlingen op school kampen met overgewicht • Leerlingen hebben te maken met een achterstand in sociale vaardigheden • Bij de leerlingen is sprake van een achterstand in motorische vaardigheden De tweede reeks stellingen gaat dieper in op een aantal potentiële probleemsituaties zoals begeleiding en toezicht op het plein, beweegintensiteit van specifieke doelgroepen en samenspel. Ook hier is gekozen voor een combinatie van positief en negatief geformuleerde stellingen om beïnvloeding te voorkomen. Bij deze tweede reeks probleemstellingen wordt de respondent ook gevraagd een mogelijke oorzaak aan te wijzen indien de probleemsituatie van toepassing is op zijn of haar plein. Hierbij heeft de respondent de keuze uit 7 vooraf bepaalde antwoorden, te weten: tijd, geld, ruimte, mankracht, inrichting, materiaal en overig. De eerste 6 keuzes zijn allen oorzaken waar de Johan Cruyff Foundation in de toekomst wellicht invloed op kan uitoefenen. De zevende keuze is toegevoegd om deelnemers de mogelijkheid te bieden een andere oorzaak aan te geven of een toelichting te geven. Door respondenten de oorzaken van de beweegproblematiek te laten benoemen ontstaat een concreter beeld van de problemen waar de nieuw te ontwikkelen stimulans een oplossing voor dient te bieden. De tweede reeks bestaat uit de volgende stellingen: • Op het schoolplein is voldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten • Leerlingen geven aan dat zij zichzelf tijdens pauzes niet kunnen vermaken op het schoolplein • Tijdens de pauze kan iedere leerling de spel- of sportactiviteit van zijn keuze doen • Leerlingen uit hogere klassen zijn minder actief bezig met sporten spelactiviteiten op het plein dan de leerlingen uit lagere klassen • De jongens en meisjes spelen en sporten met elkaar op het schoolplein • Meisjes zijn op het schoolplein minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten dan jongens • Op het schoolplein zijn tijdens de pauzes voldoende toezichthouders aanwezig • Tijdens de pauze zijn op het schoolplein voldoende begeleiders aanwezig om leerlingen te ondersteunen bij sport- of spelactiviteiten • Autochtone en allochtone leerlingen spelen en sporten met elkaar op het schoolplein • Allochtone leerlingen nemen minder actief deel aan sporten spelactiviteiten op het plein dan autochtone leerlingen 3.2.5 Gegevens respondent Om een volledig beeld van de beweegproblematiek te schetsen zijn naast gegevens over deze problematiek ook gegevens van de respondent nodig. Hier gaat het om persoonlijke informatie zoals diens functie binnen de organisatie maar ook om informatie over de school. Het type onderwijs, de ligging van de school in Nederland en het type omgeving waar de school in is gesitueerd zijn mogelijk van invloed op de aan- of afwezigheid van de beweegproblematiek. De volgende gegevens worden meegenomen in de enquête: • Functie binnen de organisatie • Ligging nationaal (provincie)
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
15
• Ligging lokaal (type omgeving • Periode bebouwde omgeving • Type onderwijs 3.2.6 Sport- en beweegstimuleringsprojecten Resultaat van dit totale onderzoek is een advies voor een nog te ontwikkelen beweegstimulans. De Johan Cruyff Foundation is echter niet de enige organisatie die een dergelijke stimulans wil bieden of al reeds biedt. Om de bekendheid van een aantal actuele stimuleringsprojecten inzichtelijk te maken worden deelnemers gevraagd aan te geven of zij bekend zijn of ervaring hebben met een aantal sport- en beweegstimuleringsprojecten. Hierbij is gekozen voor projecten van verschillende organisaties en welke gebruik maken van verschillende methodieken voor het bieden van de beoogde beweegstimulans. Onderstaande projecten maken deel uit van het onderzoek: • Combinatiefunctionaris • Spelen Samen Regelen • Zoneparc • Pimp mijn Plein • Beweeg Wijs • Sportbuurtcoach • Krajicek Playground • SchoolSpeelPlein Jantje Beton • BOS (Buurt, Onderwijs en Sport) 3.2.7 Beweegbeleid Beweegarmoede en de daarin gekoppelde problematiek dwingt scholen hun verantwoordelijkheid hierin onder de loep te nemen. Dit kan mogelijk resulteren in het opstellen van een beweegbeleid voor de school. Een beweegbeleid is gericht op het structureel aandacht schenken aan en stimuleren van beweegactiviteiten. In een beweegbeleid kunnen onder andere het stellen van een minimum aantal lesuren lichamelijke opvoeding of het structureel organiseren van sportieve activiteiten zijn opgenomen. Het is ook mogelijk dat het beweegbeleid onderdeel uitmaakt van het algemene beleid van de school wat betreft gezondheid. Hier is bewegen vaak een middel voor het bereiken van een goede gezondheid. Of een school beschikt over een beweegbeleid kan mogelijk van invloed zijn op de aanwezigheid en ernst van de beweegproblematiek. Door het koppelen van de beweegproblematiek aan het wel of niet beschikken over een beweegbeleid worden de effecten van een dergelijk beleid zichtbaar.
3.3 Onderzoekspopulatie
Het onderzoek wordt gehouden onder medewerkers van het primair en voortgezet speciaal onderwijs. De onderzoekspopulatie komt voort uit de gecombineerde klantenbestanden van Nijha en de Johan Cruyff Foundation. Alle potentiële deelnemers zijn dus bekend met de activiteiten van Nijha en/of de Johan Cruyff Foundation. Bij het aanschrijven van potentiële deelnemers wordt geen onderscheidt gemaakt op basis van de functie die de persoon in kwestie binnen de organisatie bekleed. Bij het samenstellen van de onderzoekspopulatie kan enkel gebruik gemaakt worden van de gegevens die zijn ingevuld ten tijde van het aanmaken van de klant of relatie. Dit resulteert in een combinatie van persoonlijke en algemene e-mailadressen. Bij de algemene e-mailadressen is op voorhand niet bekend wie de ontvanger is. Tabel T2 biedt een overzicht van de onderzoekspopulatie zoals deze bij aanvang van het onderzoek bekend is.
T2 Onderzoekspopulatie • Totaal aantal aangeschreven e-mailadressen
5635
• Persoonlijke e-mailadressen
2442
• Algemene e-mailadressen
3139
Het is mogelijk dat een onderwijsinstelling met meerdere contactpersonen of e-mailadressen vermeld staat in het klantenbestand. Om de respons en de kans op het treffen van de juist persoon binnen de organisatie te vergroten worden in dit geval alle in het klantenbestand bekende e-mailadressen aangeschreven. Hierdoor is het mogelijk dat meerdere medewerkers binnen dezelfde organisatie een uitnodiging voor deelname ontvangen en dat meerdere medewerkers deelnemen aan het onderzoek.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
16
3.4 Uitvoering
Op 19 januari 2012 is de online enquête uitgezet onder de 5635 e-mailadressen. Hiervoor is gebruikt gemaakt van de diensten van SurveyMonkey. SurveyMonkey biedt ontvangers de mogelijkheid om aan te geven dat zij in de toekomst geen uitnodigingen voor online(markt)onderzoek meer willen ontvangen. Hierdoor is een deel van de uitnodigingen niet verzonden. Uiteindelijk hebben 5522 e-mailadressen de uitnodiging voor deelname aan de online enquête ontvangen. In deze uitnodiging is het onderzoek kort toegelicht en kunnen deelnemers door middel van een link de enquête starten. Per uitnodiging kan slechts een persoon deelnemen aan het onderzoek. Gedurende een periode van 2,5 week kon worden deelgenomen aan de enquête. Na het verstrijken van de sluitingsdatum kon niet langer worden deelgenomen. Bijlage B1 bevat een uitdraai van de online enquête. Als dank voor deelname zijn de eerste 200 respondenten beloont met een Cruyff Foundation voetbal die vanuit de Johan Cruyff Foundation beschikbaar zijn gesteld. Na het verstrijken van de sluitingsdatum hebben alle winnende respondenten de voetbal ontvangen.
3.5 Resultaten deelnemersveld
Na sluiting van de online enquête zijn in totaal 1164 volledig ingevulde enquêtes ontvangen. Dit is een responspercentage van 21,1%. In deze paragraaf wordt het deelnemersveld van 1164 deelnemers uiteengezet. 3.5.1. Spreiding deelnemersveld op basis van type onderwijs De 1164 deelnemers aan de enquête hebben aangegeven welk type onderwijs er op hun school wordt gegeven. Hierbij hadden zij de keuze uit regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs (SBO), speciaal onderwijs (SO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO). Binnen deze 2 laatst categorieën kon ook worden aangegeven op welke cluster(s) het onderwijs is gericht. Omdat het mogelijk is dat er binnen de onderwijsinstelling meerdere typen onderwijs gegeven worden was het bij deze vraag mogelijk om meerdere antwoorden aan te geven. Tabel T3 geeft een overzicht van het deelnemersveld per type onderwijs.
T3 Deelnemersveld per type onderwijs Type onderwijs algemeen • Regulier basisonderwijs
72,6%
• Speciaal basisonderwijs (SBO)
15,5%
• Speciaal onderwijs (SO)
11,1%
• Voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
9,2%
Type onderwijs specifiek • Alleen regulier basisonderwijs
71,4%
• Alleen speciaal basisonderwijs (SBO)
13,4%
• Regulier basisonderwijs en speciaal basisonderwijs (SBO)
0,6%
• Alleen speciaal onderwijs (SO)
5,0%
• Alleen voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
2,7%
• Speciaal onderwijs (SO) en voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
5,1%
Clusters speciaal onderwijs • Cluster 1
9,0%
• Cluster 2
20,5%
• Cluster 3
48,8%
• Cluster 4
31,3%
Nederland telde in het jaar 2010 in totaal 7480 onderwijsinstelling binnen het primair onderwijs. De verhoudingen tussen de onderwijstypen op nationaal niveau liggen iets anders dan binnen het deelnemersveld. In 2010 biedt 91,6% van de onderwijsinstelling regulier basisonderwijs aan. De overige 8,4% is gericht op het speciaal basisonderwijs en (voortgezet) speciaal onderwijs (Stamos CAOP, 2011). In dit onderzoek ligt het percentage regulier basisonderwijs lager, op 71,4%. Mogelijke reden voor deze verschuiving is het samenstellen van de onderzoekspopulatie op basis van de klantenbestanden. Het klantenbestand van de Johan Cruyff Foundation bestaat voornamelijk uit scholen binnen het
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
17
speciaal onderwijs. Dit vanwege activiteiten uit het verleden. Door de onderzoekspopulatie mede te baseren op dit klantenbestand ligt het aandeel speciaal onderwijs scholen hoger dan het nationale gemiddelde. In de verdere bespreking van de resultaten zal op basis van het type onderwijs een tweedeling worden gemaakt. Tot de categorie basisonderwijs behoren alle onderwijsinstellingen die gericht zijn op het geven van regulier basisonderwijs, speciaal basisonderwijs of een combinatie van beiden. Tot de categorie speciaal onderwijs behoren alle onderwijsinstelling gericht op het speciaal onderwijs, voortgezet speciaal onderwijs, een combinatie van deze twee onderwijstypen en alle combinaties waar een of beide onderwijstypen toe behoren. Wanneer een school zowel regulier als speciaal onderwijs aanbiedt behoort deze tot de tweede categorie. Dit omdat wordt aangenomen dat de leerlingen uit het speciaal onderwijs en bepalende rol hebben op het schoolplein en de beweegproblematiek. Tabel T4 laat een overzicht zien van het deelnemersveld op basis van deze tweedeling.
T4 Deelnemersveld per categorie • Categorie Basisonderwijs
85,7%
• Categorie Speciaal onderwijs
14,3%
Omdat het mogelijk is dat een onderwijsinstelling met meerdere enquêtes deelneemt aan het onderzoek kan geen uitspraak worden gedaan over het totaal aantal deelnemende organisaties.
rg
4,6% 5,7%
or dNo
Lim bu
an t Br ab
la n Ze e
nd id
-H o
lla
d Zu
lla n
or dHo
No
d
1,4% 3,4%
8,2% 6,7%
re c Ut
rla nd Ge
ld e
ht
2,1% 2,8%
d an Fle vo l
el ijs s Ov er
Aandeel in deelnemersveld
13,9% 13,2%
16,4% 14,0%
14,3% 14,0% 9,8% 8,6% 3,6% 4,2%
e Dr en th
3,6% 5,6%
Fr
ie s
la n
d
2,7% 4,4%
in ge n Gr on
19,3% 17,4%
3.5.2. Spreiding deelsnemersveld op basis van geografische ligging Om te zien in hoeverre het deelnemersveld een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs is gekeken naar de geografische ligging van de school. Hierbij is gevraagd naar de ligging op nationaal (provincie) en lokaal (type omgeving) niveau. In figuur F3 wordt een vergelijking tussen de geografische spreiding van het deelnemersveld en de nationale spreiding gepresenteerd.
Aandeel nationaal
F3 Vergelijking geografische ligging nationaal (Stamos CAOP, 2011) Bovenstaande vergelijking maakt duidelijk dat het deelnemersveld grote overeenkomsten laat zien met de nationale spreiding van onderwijsinstellingen. De provincies Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn in beiden goed vertegenwoordigd. Op basis hiervan kan worden aangenomen dat de door de enquête gegenereerde data een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
18
Onderstaande figuur F4 illustreert de geografische spreiding op lokaal niveau. Op lokaal niveau konden deelnemers kiezen uit 4 antwoordmogelijkheden, te weten: stadskern, dorpskern, woonwijk en buitenwijk. Hier kan geen vergelijking worden gemaakt met het nationaal gemiddelde door het ontbreken van nationale gegevens. 55,2%
23,0% 12,1%
school
Stadskern
9,7%
school
Dorpskern
school
Woonwijk
school
Buitenwijk
F4 Spreiding geografische ligging lokaal Bovenstaande figuur maakt duidelijk dat de meerderheid van de scholen is gevestigd in een woonwijk. Dit wil zeggen dat het merendeel van de scholen in een mogelijk kinderrijke omgeving gesitueerd is. Voor deze kinderen kan het schoolplein worden aangemerkt als potentiële beweegruimte in de directe (woon)omgeving. 3.5.3 Functie respondenten Iemands ervaringen met en mening over het schoolplein kan variëren per functie. Een vakleerkracht lichamelijke opvoeding zal een ander belang aan sport en spelen toekennen dan iemand die hier beroepshalve minder mee te maken heeft. Om te voorkomen dat het onderzoek wordt gekleurd door de meningen en ervaringen van een specifieke functiegroep is het belangrijk een goede mix van functies binnen het deelnemersveld te hebben. Figuur F5 geeft het deelnemersveld weer. 4,6% 2,1% 0,5%
0,5%
44,4%
19,2%
22,5%
6,2%
Bestuur
Leerkacht
Ondersteunend personeel
Ouderraad
Directie
Vakleerkracht LO
Onderwijsassistent
Overig
F5 Verdeling functie respondenten Directieleden, leerkrachten en vakleerkrachten lichamelijke opvoeding zijn samen goed voor meer dan 85% van het deelnemersveld. Dit grote aandeel van deze 3 functies is te verklaren wanneer wordt gekeken naar de geraadpleegde bronnen bij het samenstellen van de onderzoekspopulatie. Klanten en relaties van Nijha en de Johan Cruyff Foundation zijn eveneens voornamelijk leden van de directie en (vak)leerkrachten. Maar het deelnemersveld is minder eenzijdig dan het op het eerste gezicht doet vermoeden. De 3 functies die het best vertegenwoordigd worden behartigen ieder een ander belang. Directieleden zullen naar verwachting het algemene belang van de school voorop stellen. Dit gaat breder dan enkel de leerlingen of hun beweeggedrag. Leerkrachten zullen naar alle waarschijnlijkheid de belangen van de leerlingen behartigen, in de breedste zin van het woord. Het belang voor bewegen in relatie tot de gezondheid en ontwikkeling van de kinderen wordt naar verwachting door vakleerkrachten lichamelijke opvoeding centraal gesteld. Tezamen maken zij zich sterk voor alle facetten van de school, het onderwijs en de leerlingen. Mede hierdoor wordt voorkomen het de resultaten worden gekleurd door het overheersen van een specifieke functiegroep met een daaraan gekoppelde visie en mening.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
19
3.5.4 Conclusie Nederland kent een variëteit aan scholen en onderwijstypen. Een representatieve onderzoekspopulatie doet recht aan deze diversiteit. Ondanks het relatief grote aandeel voor speciaal onderwijs scholen kan gesproken worden van een gemêleerd onderzoeksveld waarin alle onderwijstypen zijn vertegenwoordigd. Het grote aantal deelnemende speciaal onderwijs scholen kan worden herleid naar de klantenbestanden die als uitgangspunt hebben gediend voor het samenstellen van de onderzoekspopulatie. De spreiding van de deelnemende scholen over de provincies laat een situatie zien die vergelijkbaar is met de situatie op nationaal niveau. De provincies Gelderland, Noord-Holland, Zuid-Holland en Noord-Brabant zijn het beste vertegenwoordigd. Flevoland en Zeeland heeft de minste afgevaardigde deelnemers binnen het deelnemersveld. Dit komt overeen met het eveneens kleine aandeel van deze provincies in het totaal aantal Nederlandse scholen. Hoewel op basis van de functie van de deelnemers geen vergelijking kan worden gemaakt met het nationale niveau kan ook hier gesproken worden van een gevarieerd gezelschap. Het merendeel van de deelnemers is werkzaam in de directie, als leerkracht of als vakleerkracht lichamelijke opvoeding. Deze functies behartigen verschillende belangen en vertegenwoordigen op eigen wijze de school en het kind. Op basis van type onderwijs, geografische ligging en functie van de respondenten kan worden geconcludeerd dat het deelnemersveld van 1164 deelnemers een goede afspiegeling is van het Nederlands primair onderwijs.
3.6 Resultaten algemeen
In deze paragraaf worden de algemene resultaten van de enquête besproken aan hand van enkele relevante vragen. Ook zal de door deelnemers toegekende waardering voor het schoolplein worden behandeld. Hierbij zal ook aandacht worden besteed aan de pleinkarakteristieken die direct van invloed zijn op deze waardering. Indien relevant zullen bij het bespreken van de onderzoeksresultaten naast de algemene resultaten ook de resultaten en conclusies van de twee onderwijscategorieën worden behandeld. Dit om mogelijke verschillen per onderwijstype uit te diepen.
51,3%
Ov er
ig
11,0% 10,9% 10,0%
23,8% 27,9%
ite i m ten et vo ee or n ki be nd pe er rk en in g
12,4% 18,2%
te i Ac tiv i
ie ul re g tiv ite ite n
tiv
(V )S O te n
nd ro
in te n te i Ac tiv i
Ac
Ac
w er
w de
na va n en le Al
ijs
ijk
am
18,1% 17,1% 11,3%
23,8%
36,7% 34,8%
50,4% 50,1% 48,1%
51,3%
3.6.1 Bekendheid Johan Cruyff Foundation De ruime meerderheid van de respondenten is bekend met de Johan Cruyff Foundation. Meer dan 93% geeft aan de foundation te kennen van naam of activiteiten. Binnen de categorie speciaal onderwijs is de bekendheid nog groter, ruim 96% van de respondenten werkzaam binnen het speciaal onderwijs is bekend met de foundation. Respondenten zijn ook gevraagd aan te geven waar zij de foundation van kennen. Hierbij kon gekozen worden uit 6 antwoordmogelijkheden, variërend van het enkel kennen van de naam tot activiteiten rondom een specifieke doelgroep. Omdat het mogelijk is de Johan Cruyff Foundation te kennen op meerdere vlakken is het bij deze vraag mogelijk om meerdere antwoorden te geven. Figuur F6 toont de bekendheid van de organisatie.
Algemeen Categorie basisonderwijs Categorie speciaal onderwijs
F6 Bekendheid Johan Cruyff Foundation SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
20
De Johan Cruyff Foundation dankt haar bekendheid voornamelijk aan haar activiteiten in de wijk. Zowel binnen het basisonderwijs als het speciaal onderwijs kunnen de wijkactiviteiten rekenen op een hoge mate van bekendheid. Bij de overige activiteiten zijn de verschillen tussen de onderwijstypen groter. Zoals te verwachten zijn respondenten uit het speciaal onderwijs met name bekend met de activiteiten gericht op het (voortgezet) speciaal onderwijs en kinderen met een beperking. Activiteiten gericht op het reguliere basisonderwijs zijn minder bekendheid bij de respondenten. Gemiddeld kent iets meer dan 17% de foundation naar aanleiding van deze activiteiten. Hier valt voor de organisatie dus nog veel winst te behalen op het gebied van naamsbekendheid. Iets meer dan een derde (34,8%) van de deelnemers geeft aan de foundation alleen van naam te kennen. Dit resultaat levert echter geen waarheidsgetrouw beeld op. Bij deze vraag was het mogelijk om meerdere antwoorden te geven. Een deel van de respondenten heeft naast het kennen van de naam of een of meer activiteiten aangegeven. Echter, het kennen van een of meerdere activiteiten overstijgt het kennen van alleen de naam. Om een betrouwbaar beeld te schetsen van de naamsbekendheid is daarom ook gekeken naar het aantal respondenten dat heeft aangegeven de Johan Cruyff Foundation alleen van naam te kennen. Dit aandeel ligt lager, op 19,8%. Bij de categorie overig konden respondenten zelf een toelichting geven. Veel genoemde antwoorden refereren aan de media (televisie, kranten en internet). Hierbij kan niet worden nagegaan of deze media enkel de naam hebben gecommuniceerd of mogelijk ook organisatie gerelateerde activiteiten. 3.6.2 Bekendheid en toepassing beweegstimuleringsprojecten Het is slecht gesteld met de bekendheid van de meeste stimuleringsprojecten. In bijna alle gevallen is de meerderheid van het deelnemers niet bekend met het initiatief. Ondanks het relatief grote aanbod van sport-, spel- en beweegstimuleringsprojecten in Nederland weet het merendeel van de initiatieven de juiste doelgroepen niet te bereiken. Dit geldt niet voor de combinatiefunctionaris en het SchoolSpeelPlein van Jantje Beton. Ook de Krajicek Playground scoort goed. Net iets minder dan de helft van de deelnemers (46,9%) zegt dit initiatief te kennen. Hierbij is het opvallend dat de 2 initiatieven waarbij de organisator van het project vermeld is hoog scoren. De bekendheid van de naam Krajicek of Jantje Beton weegt mogelijk mee in de bekendheid van het project. Dit is opvallend en mogelijk hoopgevend voor de Johan Cruyff Foundation. Omdat ook de Johan Cruyff Foundation reeds een bekende en gerenommeerde naam is kan zij mogelijk ook rekenen op een grotere naamsbekendheid. Spelen Samen Regelen scoort het laagst op het gebied van de naamsbekendheid. Bijna 83% zegt niet bekend te zijn met dit project. Voor de overige initiatieven schommelt de naamsonbekendheid tussen de 61,3% en 82,5%. Met het toepassen van de projecten is het nog slechter gesteld. Ook biedt een hogere naamsbekendheid geen garantie voor het toepassen van het project. De Krajicek Playground scoort goed wat betreft de naamsbekendheid maar wordt slechts beperkt toegepast. 1,9% van de respondenten zegt ervaring te hebben met dit project. Enkel de combinatiefunctionaris heeft met een percentage van 27,4% een hoge score. Het BOS project volgt op de tweede plek met een score van 14,5%. Ook het SchoolSpeelPlein van Jantje Beton scoort met 10,4% relatief hoog. Toch dient een kanttekening geplaatst te worden bij deze resultaten. In totaal hebben 121 respondenten aangegeven mee te doen aan het SchoolSpeelPlein project. Dit is opmerkelijk aangezien in 2010 en 2011 in totaal slechts 12 scholen hebben deelgenomen aan het project (Jantje Beton, 2010). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat het wel of niet toepassen van dit project meer op de naam van de organisator is gebaseerd dan op het daadwerkelijke project. Scholen die in het verleden mee hebben gedaan aan bijvoorbeeld de inzamelingsactie van Jantje Beton of op een andere wijze met deze organisatie in aanraking zijn gekomen hebben dit mogelijkerwijs aangegeven door hier te antwoorden dat zij meedoen aan het SchoolSpeelPlein. De verschillen tussen de onderwijstypen zijn bij deze vraag groot. Vooral bij het toepassen van de verschillende initiatieven zijn de verschillen duidelijk zichtbaar. Vooral de inzet van de sportbuurtcoach, combinatiefunctionaris en het BOS project zijn binnen het speciaal onderwijs lager. Een mogelijke verklaring is dat de hier voorgelegde projecten niet specifiek zijn ontwikkeld voor het speciaal onderwijs. Mogelijkerwijs worden zij hierdoor als minder geschikt bevonden voor leerlingen met een fysieke, psychische of cognitieve beperking. Tabel T5 op de volgende pagina toont een overzicht van de naams(on)bekendheid van de getoetste projecten en de ervaring binnen het deelnemersveld met het toepassen van de projecten.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
21
T5 Bekendheid beweegstimuleringsprojecten Niet bekend mee
Wel bekend mee, nooit toegepast
In het verleden of heden toegepast
• Spelen Samen Regelen
82,7%
13,9%
3,3%
• Beweegwijs
82,5%
14,6%
2,9%
• Zoneparc
80,8%
14,9%
4,2%
• BOS (Buurt Onderwijs Sport)
61,3%
24,1%
14,5%
• Sportbuurtcoach
67,9%
26,5%
5,6%
• Combinatiefunctionaris
37,2%
35,4%
27,4%
• Pimp mijn Plein
73,5%
24,5%
1,9%
• Krajicek Playground
53,1%
45,0%
1,9%
• SchoolSpeelPlein Jantje Beton
29,5%
60,1%
10,4%
3.6.3 Aantal schoolpleinen bij de school Bijna de helft (42,4%) van de Nederlandse scholen beschikt over een gezamenlijk schoolplein waar alle leerlingen gebruik van maken. Iets minder dan 40% kan tijdens de pauzes over 2 schoolpleinen beschikken. Op deze scholen wordt 1 van de pleinen vaak gebruikt door de kleuters. Deze jongste leerlingen hebben over het algemeen vaker en langer pauze dan leerlingen uit hogere groepen en hebben daarnaast ook andere speelbehoefte. Op 14,4% van de scholen kunnen de leerlingen verspreidt over 3 schoolpleinen sporten en spelen. 3,6% van de respondenten heeft zelfs aangegeven dat hun school beschikt over 4 of meer schoolpleinen. Met dit hoge aantal pleinen bij een school hebben de verschillende bouwen (onder,- midden, en bovenbouw) vaak een eigen plein en houden zij gescheiden pauze. Toch zijn er ook scholen waar alle leerlingen gebruiken mogen maken van verschillende pleinen. Opvallend is het verschil tussen het reguliere basisonderwijs en het speciaal onderwijs. In de categorie basisonderwijs ligt het zwaartepunt duidelijk op het beschikken over 1 of 2 schoolpleinen. Deze zijn samen goed voor 85,5%. Slechts 1,7% van de Nederlandse scholen binnen het basisonderwijs beschikt over 4 of meer schoolpleinen. Binnen het speciaal onderwijs beschikt maar liefst 15,0% over ditzelfde aantal pleinen. Over het algemeen beschikken scholen binnen het speciaal onderwijs over meer schoolpleinen dan scholen binnen het reguliere basisonderwijs. Het zwaartepunt ligt hier op 2 schoolpleinen. Een verklaring voor dit verschil is te herleiden naar het type leerling binnen het onderwijs. Leerlingen binnen het speciaal onderwijs kampen met een achterstand in motorische, cognitieve of sociale vaardigheden. Hierdoor is het samen spelen met anderen mogelijk een probleem. Daarnaast hebben deze leerlingen over het algemeen meer begeleiding nodig en door het scheiden van de groepen kan er meer persoonlijke begeleiding worden geboden. Er dient hier te worden opgemerkt dat indien een school beschikt over meerdere pleinen de beweegproblematiek per plein kan variëren. Bij het invullen van de enquête zijn deelnemers gevraagd het grootste plein bij de school dat gebruikt wordt door de leerlingen van groep 3 tot 8 (en eventueel voortgezet onderwijs) als uitgangspunt te nemen. Het in dit rapport geschetste beeld van de beweegproblematiek is enkel van toepassing op dit plein. Er kunnen geen uitspraken worden gedaan over de beweegproblematiek op andere pleinen van de school. 3.6.4 Waardering voor het plein Naast het inventariseren van objectieve gegevens zoals de oppervlakte of inrichting is het ook van belang om de algemene mening van de deelnemers over hun schoolpleinen te weten. Het zijn de deelnemers die op een dagelijkse basis te maken hebben met het plein, de leerlingen en interactie hiertussen. Hierdoor zijn zij in staat om een mening te vormen over het plein die in zekere zin los staat van de pleinkarakteristieken. De waardering die zij uitspreken voor hun plein is een subjectieve graadmeter voor het succesvol functioneren van het schoolplein. De Nederlandse schoolpleinen scoren een ruim voldoende, een 6,4 gemiddeld. Opvallend is dat dit rapportcijfer gelijk is voor de onderwijscategorieën basisonderwijs en speciaal onderwijs. Wanneer de onderwijstypen verder worden uitgesplitst worden wel duidelijke verschillen zichtbaar. Schoolpleinen binnen het speciaal onderwijs (SO) worden het hoogst gewaardeerd met een 6,8. De pleinen binnen het voortgezet speciaal onderwijs (VSO) scoren het laagst en kunnen met een gemiddeld rapportcijfer van een 5,0 rekenen op een onvoldoende. Dit is opvallend aangezien beide onderwijstypen te maken hebben met leerlingen die vanwege een handicap of achterstand mogelijk andere eisen stellen aan het schoolplein.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
22
Ook per cluster zijn er duidelijke verschillen, al scoren alle clusters een voldoende. Schoolpleinen bij cluster 1 scholen worden het hoogst gewaardeerd met een 6,8. Schoolpleinen bij cluster 4 scholen krijgen een krappe voldoende, een 5,7. Deze verschillen kunnen mogelijk worden herleid naar het type leerling waarop het onderwijs binnen de verschillende clusters is gericht. Op cluster 1 scholen wordt les gegeven aan kinderen met een visuele handicap. Dit is een lichamelijke beperking waar met het inrichten van het schoolplein rekening mee gehouden kan worden. Cluster 4 scholen zijn gericht op leerlingen met gedragsproblemen en/of psychiatrische problemen. Met dit type problemen is in de inrichting van een schoolplein minder makkelijk rekening mee te houden omdat het hier gaat om een psychische handicap. Met het inrichten van schoolpleinen wordt voornamelijk ingehaakt op de fysieke mogelijkheden van het kind. Tabel T6 laat een overzicht zien van de gemiddelde waardering in het algemeen en uitgesplitst per onderwijstype.
T6 Waardering schoolplein Waardering algemeen • Totaal algemeen
6,4
• Categorie basisonderwijs
6,4
• Categorie speciaal onderwijs
6,4
Waardering per onderwijstype • Regulier basisonderwijs
6,3
• Speciaal basisonderwijs (SBO)
6,7
• Speciaal onderwijs (SO)
6,8
• Voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
5,0
Waardering per cluster • Cluster 1
6,8
• Cluster 2
6,6
• Cluster 3
6,7
• Cluster 4
5,7
Bij het geven van het rapportcijfer zijn deelnemers ook gevraagd naar een korte toelichting. Hoewel niet alle deelnemers een verklaring hebben gegeven voor de toegekende waardering kunnen wel uitspraken worden gedaan over de aspecten waar deelnemers hun waardering op baseren. De hoeveelheid ruimte, de aanwezige (speel) voorzieningen, de mate van uitdaging in speelvormen en de staat van onderhoud zijn de meest genoemde aspecten waarop het rapportcijfer is gebaseerd. De exacte invloed van deze aspecten kan op basis van deze subjectieve inventarisatie niet worden vastgesteld. De eisen die men stelt aan bijvoorbeeld de staat van onderhoud verschillen immers van persoon tot persoon. In de volgende paragraaf wordt verder uitgediept welke pleinkarakteristieken van invloed zijn op de uitgesproken waardering. 3.6.5 De invloed van pleinkarakteristieken op de waardering Zoals is toegelicht verschilt het rapportcijfer dat deelnemers toekennen aan het plein per onderwijstype. De invloed van deze karakteristiek is het duidelijkst merkbaar binnen het voortgezet speciaal onderwijs. In deze paragraaf wordt de invloed van de overige pleinkarakteristieken uitgediept. Dit maakt inzichtelijk welke karakteristieken bijdragen aan het subjectieve succes van het plein. Pleinkarakteristiek: aantal schoolpleinen De meeste Nederlandse scholen beschikken over een gezamenlijk schoolplein. Respondenten binnen deze categorie waarderen hun schoolplein met een 6,4. Dit wijkt dus niet af van het totale gemiddelde. Bij scholen die over meerdere schoolpleinen beschikken wordt wel een afwijking geconstateerd. Scholen met 4 schoolpleinen worden het hoogst gewaardeerd met een 7,1. Ook scholen met meer dan 4 schoolpleinen scoren goed, een 6,6. Scholen die beschikken over 2 schoolpleinen worden het laagst gewaardeerd, al zijn de onderlinge verschillen klein. Zij scoren een 6,3. Bij het invullen van de enquête is gevraagd een specifiek schoolplein in gedachte te nemen en hier de antwoorden op te baseren. In theorie is het rapportcijfer dus gebaseerd op 1 schoolplein en niet op het totaalbeeld van meerdere schoolpleinen. Uiteraard valt dit niet te controleren en is het mogelijk dat deelnemers het rapportcijfer hebben toegekend op basis van de optelsom van de individuele pleinen. Er zijn geen gegevens bekend over de waardering voor de eventueel andere pleinen. Mede hierdoor is de invloed van het aantal schoolpleinen moeilijk te herleiden.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
23
Pleinkarakteristiek: inrichting Geen twee schoolpleinen zijn gelijk. De aanwezige voorzieningen en hoe deze over de ruimte zijn verdeeld verschilt per plein. In de enquête konden deelnemers aangeven hoe het schoolplein is ingericht. Hierbij is niet gevraagd naar specifieke aantallen of typen voorzieningen maar is onderscheidt gemaakt tussen 3 typen inrichtingen; schoolplein met sporttoestellen, schoolplein met speeltoestellen en een groen schoolplein met natuurlijke elementen. Uiteraard was het mogelijk om te kiezen voor meerdere typen inrichting. Daarnaast was er ook de optie overig waarbij deelnemers zelf konden aangeven hoe het plein is ingericht. Veel voorkomende antwoorden binnen deze laatste antwoordmogelijkheid zijn (mogelijk in andere bewoording): • Kaal, leeg en betegeld • Alleen bankjes • Een kaal plein met weinig speelmogelijkheden • Momenteel aan het herinrichten • Mogen gebruik maken van gemeentegrond om te voetballen Uit bovenstaande kan worden geconcludeerd dat pleinen binnen de categorie overig vaak met minimale middelen zijn ingericht. Het is dan ook niet verrassend dat deze pleinen het laagst scoren. Hieruit kan worden afgeleid dat het ontbreken van voorzieningen aanleiding is voor het toekennen van een lagere waardering. De overige inrichtingstypen scoren hoger maar er zijn duidelijke verschillen. Dit impliceert dat niet alleen de aanwezigheid van voorzieningen maar ook het type voorzieningen van invloed is op de waardering. Tabel T7 toont de waarderingen per type inrichting.
T7 Waardering in relatie tot inrichting schoolplein Inrichting algemeen • Schoolplein met speeltoestellen
6,6
• Schoolplein met sporttoestellen
6,9
• Groen scholplein met natuurlijke elementen
7,1
• Andere inrichting
5,7
Inrichting specifiek • Alleen speeltoestellen
5,8
• Alleen sporttoestellen
6,2
• Combinatie speel- en sporttoestellen
6,8
• Alleen natuurlijke elementen
7,2
• Speel-, sporttoestellen en natuurlijke elementen
7,2
• Alleen andere inrichting
4,9
Afgaande op bovenstaande tabel worden pleinen met een inrichting van natuurlijke elementen het hoogst gewaardeerd. Hierbij dient te worden opgemerkt dat er geen specificatie is gegeven van de betekenis van een groen schoolplein of natuurlijke elementen. De interpretatie hiervan kan daarom per deelnemer verschillen. Een mogelijke verklaring voor de hogere waardering voor groene schoolpleinen is dat dit type inrichting over het algemeen een grotere betrokkenheid van de school vraagt bij de totstandkoming. Een groen schoolplein ontstaat vaak niet zomaar op de tekentafel. Door deze grotere betrokkenheid is er meer binding met en verantwoordelijkheidsgevoel ten aanzien van het plein. Dit komt tot uiting in de waardering. De positieve invloed van de natuurlijke elementen wordt in de praktijk beperkt benut. Slechts 1 op de 100 schoolpleinen is volledig ingericht als groen schoolplein en 1 op de 7 schoolpleinen (gedeeltelijk) is ingericht met natuurlijke elementen. In verhouding tot de natuurlijke elementen zijn speeltoestellen veel beter vertegenwoordigd op het schoolplein. Op meer dan 80% van de Nederlandse schoolpleinen staan een of meerdere speeltoestellen. Meer dan een kwart van de schoolpleinen is zelfs ingericht met alleen speelvoorzieningen zoals glijbanen, klimrekken en schommels. Toch blijkt dit de minst populaire inrichting te zijn als gekeken wordt naar de waardering. Schoolpleinen met alleen speeltoestellen scoren met een 5,8 gemiddeld erg laag. Dit gebrek aan waardering voor het ouderwetse speeltoestel is mogelijk te verklaren als je kijkt naar het beweeggedrag van opgroeiende kinderen. Bij jonge kinderen ligt de nadruk op het spelen maar naarmate de leeftijd toeneemt verschuift de focus meer richting sport. Oudere leerlingen zijn vaker te vinden op een voetbalveld dan op een schommel. Wanneer een plein wordt gebruikt door alle leeftijdsgroepen maar alleen speelvoorzieningen biedt wordt slechts een deel van de leerlingenpopulatie aangesproken. Deze aanname wordt
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
24
bevestigd door de waardering voor pleinen met zowel sport- als speeltoestellen. Pleinen met deze gecombineerde inrichting scoren namelijk een 6,8. Deze combinatie van sport en spel is met 36,9% ook het meest voorkomende inrichtingstype. Figuur F7 toont de relatie tussen de toegekende waardering en het aandeel van het type inrichting.
9
80%
8
6,8
7,1
6,2
6,9
4,9
5
36,9%
50%
6
5,8
58,8%
5,7
6,6
60%
7
40%
4 3
26,1%
30%
9,7% gr oe
le
n
n
8,8% g
en n
lto
le
ee
es te l
sp n
lto
te
ee
or
sp t-, Sp
or
en le
es te l
ric in
re an Sp
en le Al
hti n
en te n de
ke ur
na tu
en le Al
1
0,9%
8,3% n
el
em
st el lij
sp
or
ee sp en
le Al
le
n
lto
in re de
An
tto e
es te l
ric
ol ho sc
n Gr oe
le
hti n
g
n ei pl
le st el tto e
or Sp
ee
lto
es te l
le
n
n
0%
Al
14,4%
10%
2
15,0%
20%
Sp
Waardering
Percentage aandeel
70%
7,2
90%
7,2
10
26,1%
100%
Aandeel inrichting algemeen Aandeel inrichting specifiek Waardering
F7 Relatie waardering en aandeel type inrichting De verschillen in waardering tussen de onderwijstypen is ook te herleiden naar het type inrichting. Zoals eerder toegelicht scoren de schoolpleinen van het voortgezet speciaal onderwijs het laagst met een 5,0. Schoolpleinen binnen dit type onderwijs wijken af van de algemeen gemiddelde. Hebben op pleinen binnen de andere onderwijstypen de speeltoestellen de overhand, binnen het VSO domineren de sporttoestellen. 65,5% van de schoolpleinen is ingericht met sporttoestellen. Dit is te verklaren gezien de leeftijd van de leerlingen op het VSO waarbij spelen langzaam overgaat in sporten. Maar sportief ingerichte pleinen scoren over het algemeen juist hoger. De lage waardering voor VSO pleinen is het gevolg van het grote aandeel in de categorie overige inrichting. Maar liefst 41,9% van de respondenten geeft aan een inrichting te hebben die afwijkt van de 3 vooraf bepaalde inrichtingstypen. Zoals eerder besproken behoren tot de categorie overig vooral pleinen waar een gebrek is aan voorzieningen en die als gevolg hiervan kaal en leeg zijn. 4 op de 10 pleinen binnen het voortgezet speciaal onderwijs zijn volgens deze richtlijnen ingericht en kunnen hierdoor rekenen op een lage waardering. De hier aangetoonde invloed van de schoolpleininrichting op de waardering is mogelijk ook reden voor de eerder besproken verschillen in waardering in relatie tot het aantal schoolpleinen. Het aandeel sportief ingerichte pleinen neemt toe naar mate de school over meerdere pleinen kan beschikken. Bij scholen met een gezamenlijk schoolplein is 54,8% ingericht met sporttoestellen. Bij scholen met 4 schoolpleinen, de hoogst scorende categorie, is dit aandeel opgelopen naar 77,3%. Deze redenering is niet van toepassing op de met natuurlijke elementen ingerichte schoolpleinen. Hierbij neemt het aandeel niet geleidelijk toe met een toenemen aantal schoolpleinen. Bij scholen met een gezamenlijk schoolplein is 16,8% ingericht met natuurlijke elementen. Voor scholen met meer dan 4 schoolpleinen is dit percentage bijna verdubbeld naar 30,0%. De percentages liggen echter veel lager voor scholen met 2, 3 of 4
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
25
schoolpleinen. Hier varieert het aandeel van groene schoolpleinen tussen de 4,5% en 12,6%. De hoge waardering die over het algemeen wordt toegekend aan groene schoolpleinen is niet direct te herleiden naar het aantal schoolpleinen. Wel kan worden gesteld dat de invloed van sporttoestellen op de waardering ook terug te zien is in de waardering in relatie tot het aantal schoolpleinen. Pleinkarakteristiek: aantal leerlingen op het schoolplein Bij deze vraag konden deelnemers kiezen uit vooraf opgestelde keuzemogelijkheden waarbij een onder- en/of bovengrens was gedefinieerd. De onderlinge verschillen qua waardering zijn klein. Pleinen waar 250 tot 300 leerlingen gelijktijdig gebruik maken van het schoolplein worden het hoogst gewaardeerd met een 6,6. De overige categorieën scoren tussen de 6,3 en 6,5. Deze verschillen zijn niet significant en zullen niet verder worden uitgewerkt. Pleinkarakteristiek: oppervlakte Naast de inrichting is de oppervlakte een van de meest duidelijk zichtbare pleinkarakteristieken. Het is daarom niet verrassend dat het aantal vierkante meters invloed heeft op de toegekende waardering. In de enquête is niet gevraagd naar het exacte aantal vierkante meters van het plein maar konden respondenten kiezen uit 4 antwoordmogelijkheden met ieder een vooraf bepaalde onder- en bovengrens. Het rapportcijfer neemt lineair met het aantal vierkante meters toe. Pleinen kleiner dan 200 m2 worden gewaardeerd met een 5,5. Dit cijfer neemt vervolgens toe naar een 6,9 voor pleinen groter dan 600 m2. De oppervlakte van het schoolplein is dus direct van invloed op de waardering. Toch staat een groot aantal vierkante meters schoolplein niet per definitie gelijk aan een eveneens groot aantal vierkante meters speelruimte. De beschikbare ruimte op het plein wordt immers ook deels in beslag genomen door voorzieningen, bankjes of anderszins obstakels. Ervan uitgaande dat de hoeveelheid voorzieningen op het plein in verhouding staat tot het totale oppervlak dient het totaal aantal vierkante meters wel ter indicatie van de hoeveelheid aanwezige speelruimte. Hoewel de waardering lineair loopt aan de oppervlakte is het aandeel dat de verschillende oppervlaktes hebben niet aan een dergelijk verband onderhevig. Het merendeel van de schoolpleinen (41,2%) heeft een oppervlakte tussen de 200 en 400 m2. Het percentage neemt af naar mate het aantal vierkante meters toeneemt. Schoolpleinen tussen de 400 en 600 m2 hebben een aandeel van 27,5%. De pleinen met een oppervlakte groter dan 600 m2 hebben een aandeel van 22,2%. Pleinen met de kleinste oppervlakte, minder dan 200 m2, komen ook het minste voor. Slechts 9,1% van de schoolpleinen uit het onderzoek valt in de laagste categorie. Grafiek F8 toont het aandeel van de verschillende oppervlakten en hieraan toegekende waardering. 10
90%
9
80%
8 6,6
6,2
6
5,5
60%
7
5
40%
4
41,2%
50%
3
20%
m2 >
60 0
m2 00 -6 0 40
00 -4 20
0
<
20
0
m2
m2
0%
2 1
9,1%
10%
22,2%
27,5%
30%
Waardering
Percentage aandeel
70%
6,9
100%
Aandeel oppervlakte Waardering
F8 Relatie waardering en aandeel oppervlakte schoolplein SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
26
In theorie biedt een groter plein ruimte aan meer speel- en sportvoorzieningen. Eerder in dit rapport is de invloed van de inrichting op de waardering van het plein toegelicht. Uit de enquête blijkt eveneens een verband tussen de beschikbare oppervlakte en het type inrichting. Bij schoolpleinen met speeltoestellen is dit verband niet significant. Dit inrichtingstypen is binnen alle oppervlaktecategorieën dominant aanwezig, variërend van 75,5% tot 85,3%. Bij groene schoolpleinen en pleinen met sporttoestellen is een duidelijk verband te ontdekken. Het aandeel van beide inrichtingstypen nemen toe met een toenemend aantal vierkante meters. Zo neemt het aandeel van groene schoolpleinen toe van 5,7% bij oppervlakten kleiner dan 200 m2 naar 20,9% bij pleinen groter dan 600 m2. Een vergelijkbare trend is van toepassing op een sportieve inrichting. Op de kleinste pleinen beschikt bijna 37% over sporttoestellen, bij de grootste pleinen is dit toegenomen tot 70,5%. Hier kunnen een aantal conclusies aan worden verbonden. Ten eerste maakt dit duidelijk dat de basisinrichting voor ieder schoolplein bestaat uit speeltoestellen. Wanneer het aantal vierkante meters toeneemt lijkt men vaker de keuze te maken voor het plaatsen van sporttoestellen of het toepassen van natuurlijke elementen. Zeker voor sporttoestellen is dit te verklaren door de hoeveelheid ruimte dat het toestel of de voorziening inneemt. Een voetbalveld vraagt nu eenmaal om meer ruimte dan een glijbaan. Daarnaast kan worden aangenomen dat de invloed van de inrichting op de waardering ook wordt beïnvloed door de beschikbare ruimte. Een groter plein gaat gepaard met een gevarieerder aanbod in speel- en sportvoorzieningen en wordt als gevolg van deze combinatie hoger gewaardeerd. Pleinkarakteristiek: functie tijdens en buiten schooltijd In Nederland kennen we 4 regelingen wat betreft het gebruik van het schoolplein: • Het plein mag alleen tijdens schooltijd en alleen door de leerlingen van de school worden gebruikt, buiten schooltijd is het verboden om het plein te gebruiken • Het plein wordt tijdens schooltijd gebruikt door de leerlingen en wordt buiten schooltijd beperkt open gesteld voor gebruik door leerlingen of buurtkinderen zolang er personeel op de school aanwezig is • Het plein wordt tijdens schooltijd door de leerlingen gebruikt en wordt buiten schooltijd beschikbaar gesteld voor gebruik door een (school)gerelateerde organisatie zoals de buitenschoolse opvang. • Het plein wordt tijdens schooltijd door de leerlingen gebruikt en is buiten schooltijd vrij toegankelijk Onder schooltijd worden de meeste pleinen gebruikt als speelplein (97,5%), plein voor de tussenschoolse of buitenschoolse opvang (31,0%), sportplein (26,2%) of voor het geven van gymles in de buitenlucht (27,7%). In navolging van de geconstateerde positieve invloed van een sportinrichting op de waardering worden ook de pleinen die dienen als sportplein hoger gewaardeerd dan de pleinen die als speelplein worden gebruikt. De schoolpleinen die (onder andere) als sportplein fungeren worden gewaardeerd met een 7,0. Dit is ruim een half punt hoger dan aan de speelpleinen wordt toegekend. Het inzetten van het plein als sportieve ruimte vraagt of de benodigde sportvoorzieningen. Hiermee wordt de invloed van het type inrichting op de toegekende waardering kracht bijgezet. Buiten schooltijd is ruim een kwart (25,7%) van de schoolpleinen afgesloten. Dit percentage ligt hoger binnen het speciaal onderwijs, op 51,8%. Van de pleinen die gedeeltelijk of volledig worden opengesteld buiten schooltijd zijn de buitenschoolse opvang en jeugd uit de wijk de grootste gebruikersgroepen. Meer dan de helft van de schoolpleinen (54,3%) stelt het plein beschikbaar voor jeugd uit de wijk. Het aandeel van kinderdagverblijven of sport- en buurtverenigingen ligt aanzienlijk lager. In tegenstelling tot de verwachting worden de pleinen die gebruikt worden door jeugd uit de wijk of andere bewoners hoger gewaardeerd dan pleinen die het hek na schooltijd op slot doen. Deze twee typen scoren respectievelijk een 6,6 en een 6,2. Hoewel hier niet specifiek naar gevraagd is lijken deze cijfers haaks te staan op het vaak gehoorde argument van scholen dat het openstellen van het plein leidt tot overlast, rommel en een algemeen lager gewaardeerd plein. De relatie tussen het wel of niet openstellen van het plein en de daaraan gekoppelde waardering is niet te herleiden naar de oppervlakte of de inrichting van het plein. Bij beide pleinkarakteristieken is geen verband gevonden in relatie tot de buitenschoolse functie van het schoolplein. Dit is in die zin opvallend omdat men zou verwachten dat pleinen die opengesteld worden voor bijvoorbeeld jeugd uit de wijk hier rekening mee houden bij de inrichting. Natuurlijke elementen zijn over het algemeen minder vandalismebestendig. Toch is hier geen verband ontdekt. Pleinkarakteristiek: ligging van het plein en de school Het rapportcijfer varieert licht tussen de verschillende omgevingstypen. Pleinen van scholen gelegen in een dorpskern worden het hoogst gewaardeerd met een 6,6. Pleinen in een woonwijk krijgen de laagste waardering, een 6,3. Schoolpleinen binnen de overige omgevingstypen, stadskern en buitenwijk, scoren beide een 6,4. Deze verschillen zijn niet direct te herleiden naar andere invloedrijke karakteristieken zoals de oppervlakte. In een stadskern zijn de schoolpleinen relatief kleiner, 12,1% van de pleinen is kleiner dan 200 m2 en 17,0% is groter dan 600 m2. Deze verhoudingen liggen heel anders voor scholen in een buitenwijk. Hier valt slechts 8,0% van de schoolpleinen in de kleinste categorie en is 33,6% van de pleinen groter dan 600 m2. Toch worden beide gewaardeerd met een 6,4. De invloed van de ligging van de school op de waardering is niet significant en zal niet verder worden uitgediept.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
27
Conclusie IIn deze paragraaf is gezocht naar de pleinkarakteristieken die invloed hebben op de waardering die deelnemers aan het schoolplein toekennen. Hierbij is gekeken naar de pleinkarakteristieken inrichting, oppervlakte, functie van het plein tijdens en buiten schooltijd en de ligging van het plein. Op basis van de resultaten kan worden geconcludeerd dat het type inrichting en de oppervlakte van het plein een significante invloed hebben op de waardering. Hoe groter het plein, des te hoger de waardering. Bij het type inrichting ligt de invloed wat gecompliceerder. Schoolpleinen met een natuurlijke inrichting of een combinatie van sport- en speeltoestellen worden over het algemeen het hoogste gewaardeerd. Pleinen met alleen speeltoestellen of een volledig gebrek aan (speel)voorzieningen krijgen de laagste waardering toegekend. De buitenschoolse functie van het plein is ook van invloed op de waardering. Schoolpleinen die na schooltijd worden afgesloten worden lager gewaardeerd dan de pleinen die worden opengesteld. Omdat deze invloed niet te herleiden is naar de oppervlakte of inrichting lijkt het openstellen een directe positieve invloed heeft op de waardering. Dit terwijl de verwachting vaak is dat het openstellen van het plein de waardering juist negatief beïnvloedt.
3.7 Resultaten beweegproblematiek
Niet alle resultaten van de enquête zullen hier worden besproken. Alles wordt besproken in relatie tot de aanwezige problematiek. Een overzicht van alle enquêteresultaten is te vinden in bijlage B6. Daarin worden de door de deelnemers gegeven antwoorden per vraag behandeld. 3.7.1 Aanwezigheid en ernst van het probleem Deelnemers hebben gereageerd op in totaal 17 stellingen over probleemsituaties omtrent bewegen. De eerste serie, bestaande uit 7 stellingen, is gericht op een aantal overkoepelende oorzaken en gevolgen van lichamelijke inactiviteit. Deze serie stellingen dient ertoe om de aanwezigheid en ernst van de beweegproblematiek inzichtelijk te maken. Een volledige beschrijving van de gebruikte stelling is te vinden in paragraaf 3.2.4. Bij de eerste serie konden deelnemers kiezen uit 4 antwoordmogelijkheden, variërend van helemaal niet van toepassing tot van toepassing. Omdat bij de stellingen naast probleemsituaties ook positieve situaties worden geschetst hangt de aanwezigheid van het probleem af van de formulering. Bij het verder bespreken van de resultaten zal gebruik worden gemaakt van onderstaande verdeling (tabel T8) bij het formuleren van de beweegproblematiek.
T8 Definitie aanwezigheid beweegproblematiek • Positieve formulering van stelling (e.g. Leerling nemen actief deel aan activiteiten)
• Negatieve formulering van stelling (e.g. Leerlingen kampen met achterstand in motorische vaardigheden)
Wel sprake van probleem indien...
Geen sprake van probleem indien...
Helemaal niet van toepassing Enigszins van toepassing
Van toepassing In hoge mate van toepassing
Van toepassing In hoge mate van toepassing
Helemaal niet van toepassing Enigszins van toepassing
Slechts 1 op de 17 deelnemers geeft aan dat geen van de probleemstellingen uit de eerste serie van toepassing is op de pleinsituatie bij hem op school. Kijkend naar alleen de stellingen die gericht zijn op de pleinkarakteristieken geeft 1 op de 10 deelnemers aan zich niet te herkennen in de gestelde problematiek. Op de overige pleinen zijn de oorzaken of gevolgen van lichamelijke inactiviteit dus wel zichtbaar. Geen van de deelnemers geeft aan dat alle gestelde problemen spelen op het schoolplein. Hieronder zullen de individuele probleemstellingen en de resultaten worden behandeld. Indien relevant zullen ook de resultaten per onderwijstype worden vermeld. Naast het bespreken van de individuele stellingen zal ook de invloed van enkele pleinkarakteristieken worden besproken. Aan het einde van deze paragraaf zal een algemeen beeld worden geschetst van de aanwezigheid en de ernst van de problematiek als gevolg van lichamelijke inactiviteit. Stelling Leerlingen op school kampen met overgewicht Gewichtstoename is een van de meest duidelijke gevolgen van lichamelijke inactiviteit. Bijna 23% van de respondenten geeft aan dat overgewicht bij hen op school een probleem is. Dit betekent dat bijna 1 op de 4 kinderen kampt met (ernstig) overgewicht. Op 3,5% van de scholen speelt dit probleem zelfs in hoge mate. Slechts 13,3% van de respondenten geeft aan het probleem van overgewicht op school niet te herkennen. Deze cijfers zijn alarmerend en bevestigen het algemene beeld van Nederlandse kinderen met overgewicht. In 2010 kampte 13,3% van de kinderen
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
28
in de leeftijd van 4 tot 12 jaar met overgewicht (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2012). Mogelijke oorzaak voor het hoger uitvallen van het percentage overgewicht binnen dit onderzoek is het relatief grote aandeel speciaal onderwijs scholen in de onderzoekspopulatie. Want de verschillen tussen de onderwijstypen zijn groot. Uit de resultaten blijkt dat leerlingen in het speciaal onderwijs meer te maken hebben met overgewicht. Op bijna 43% van de deelnemende scholen binnen het speciaal onderwijs hebben leerlingen te maken met overgewicht. Binnen het regulier basisonderwijs ligt dit percentage aanzienlijk lager, op 19,6%. Het moeten afzien van deelname aan beweegactiviteiten als gevolg van een cognitieve, fysieke of sociaal emotionele beperking kan hier als mogelijke oorzaak worden aangewezen. Stelling Bij de leerlingen is sprake van een achterstand in motorische vaardigheden Zoals eerder in dit rapport is toegelicht vraagt actieve deelname aan sport- en spelactiviteiten om het beschikken over de benodigde motorische vaardigheden. Welke vaardigheden nodig zijn verschilt per type activiteit en het niveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd. Het niet beschikken over de gewenste vaardigheden kan reden zijn om af te zien van deelname. Andersom geredeneerd kan actieve deelname ook leiden tot het ontwikkelen en verbeteren van de motorische vaardigheden van het kind. Bij deze stelling is alleen gekeken naar de aanwezigheid van het probleem en niet in hoeverre dit de oorzaak of juist het gevolg is van lichamelijke inactiviteit. De resultaten van de enquête schetsen een beeld waarin 1 op de 4 kinderen (25,5%) in meer of mindere mate kampt met een achterstand in motorische vaardigheden. Bij 32,0% is geen sprake van een achterstand op motorisch vlak. Niet geheel verrassend liggen deze verhoudingen anders binnen het speciaal onderwijs. Hier kampt 71,7% met een dergelijke achterstand. Deze achterstand zal vaak het gevolg zijn van de handicap van de kinderen. Ook zorgwekkend is het kleine percentage kinderen binnen het speciaal onderwijs op wie dit probleem absoluut niet van toepassing is. Dit percentage ligt op slechts 3,0%. Dit betekent dat bij het ontwikkelen van een nieuwe beweegstimulans rekening gehouden dient te worden met een grote groep kinderen die niet over alle motorische vaardigheden beschikt. Stelling Leerlingen hebben te maken met een achterstand in sociale vaardigheden Sociale vaardigheden zijn eveneens een belangrijk aspect in het kunnen deelnemen aan activiteiten. Vooral activiteiten gericht op samenspel of competitie vergen sociale vaardigheden. Bijna een derde van de respondenten (32,2%) geeft aan dat de leerlingen bij hen op school in meer of mindere mate kampen met een achterstand in sociale vaardigheden. Eveneens een derde van de respondenten geeft te kennen dat van dit probleem absoluut geen sprake is op school. Gedrags- en psychische problemen van leerlingen in het speciaal onderwijs leiden ertoe dat het percentage van leerlingen met een achterstand op het sociale vlak hier aanzienlijk hoger ligt dan in het regulier basisonderwijs. Respectievelijk 81,9% tegen 23,9%. Een stimulans gericht op toename van lichamelijke activiteit waarbij aspecten als samenspel of winst en verlies onderdeel van uitmaken zijn waarschijnlijk moeilijk te implementeren binnen het speciaal onderwijs. Maar ook de cijfers binnen het regulier basisonderwijs zijn zorgwekkend. Wanneer bijna 1 op de 4 leerlingen niet over de benodigde sociale vaardigheden beschikt en mogelijk extra begeleiding, ondersteuning en stimulans nodig heeft vergt dit veel van het begeleidend personeel. Stelling Op het schoolplein wordt door leerlingen actief deelgenomen aan sport- en spelactiviteiten Het bieden van de middelen en gelegenheid is geen garantie dat leerlingen ook daadwerkelijk actief deelnemen aan de aangeboden activiteiten. Cijfers uit de enquête onderstrepen dit. Op 36,3% van de deelnemende scholen wordt door leerlingen niet actief deelgenomen aan sport- en spelactiviteiten. Tot deze groep behoren de leerlingen die hun pauze liever hangend tegen het duikelrek of kletsend op een bankje doorbrengen. Zij lopen hierdoor veel potentiële beweegtijd mis. In tegenstelling tot de vorige probleemstellingen zijn de verschillen tussen het regulier basisonderwijs en het speciaal onderwijs niet significant. Dit is opvallend omdat leerlingen uit het speciaal onderwijs wel aanzienlijk vaker kampen met een achterstand in vaardigheden welke kan leiden tot minder actieve deelname aan sport- en spelactiviteiten. Het kleine verschil tussen de onderwijstypen is mogelijk te verklaren doordat het aanbod van activiteiten binnen het speciaal onderwijs is aangepast naar het niveau en de mogelijkheden van de leerlingen. Dit bevordert de deelname. Daarnaast wordt aangenomen dat het begeleidend personeel op de pleinen van het speciaal onderwijs de leerlingen de begeleiding en ondersteuning kunnen bieden die zij nodig hebben. Oorzaak voor het relatief hoge percentage van inactieve leerlingen kan zowel op het fysieke vlak (e.g. aanbod speelvoorzieningen) als het sociale vlak (e.g. begeleiding of motivatie) liggen. Omdat bij deze serie stellingen niet is gevraagd naar de achterliggende redenen kan hierover geen uitspraak worden gedaan. Stelling Tijdens een schooldag zijn leerlingen meer dan een half uur actief bezig met sport- en spelactiviteiten De Nederlandse Norm voor Gezond Bewegen schrijft voor dat kinderen ten minste 5 dagen per week 60 minuten matig intensief moeten bewegen. Tijdens een schooldag zijn de lessen lichamelijke opvoeding en de pauzes momenten waarop de leerlingen actief bezig kunnen zijn met sport en spel. Maar in tegenstelling tot de pauzemomenten worden de lessen lichamelijke opvoeding vaak niet dagelijks aangeboden. Leerlingen in het basisonderwijs hebben gemiddeld 75 minuten pauze per dag; 15 minuten in de ochtend en ruim een uur tussen de middag (Stuij M., Wisse
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
29
E., et al.,2011). In theorie hebben leerlingen tijdens een schooldag voldoende gelegenheid om te voldoen aan de beweegnorm. Onderzoek in het verleden heeft echter al aangetoond dat de intensiteit van de pauzemomenten niet in verhouding staat tot de hoeveelheid pauzetijd. Resultaten uit de enquête bevestigen dit. Maar liefst 55,7% van de respondenten geeft aan dat de leerlingen op school minder dan de gewenste 30 minuten per dag actief bezig zijn. Dit impliceert dat de pauzes als potentiële beweegmomenten ook in Nederland niet optimaal worden benut. Het percentage van kinderen dat minder dan 30 minuten per dag actief bezig is ligt in het regulier basisonderwijs hoger dan in het speciaal onderwijs. In het regulier basisonderwijs ligt dit percentage op 57,4%, binnen het speciaal onderwijs wordt door iets minder dan de helft (45,2%) van de leerlingen minder dan een half uur actief deelgenomen aan beweegactiviteiten. Omdat geen informatie beschikbaar is over de gemiddelde hoeveelheid pauzetijd binnen het speciaal onderwijs kan geen uitspraak worden gedaan over mogelijke oorzaken van dit verschil. Er kan slechts een aanname worden gedaan over mogelijk meer pauzetijd binnen het speciaal onderwijs of betere begeleiding van de leerlingen waardoor deze meer gestimuleerd worden voor actieve pauze-invulling. Stelling Onder schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut Hoewel deze stelling veel ruimte laat voor eigen interpretatie bieden de resultaten wel inzicht over de mening van deelnemers ten aanzien van het optimaal benutten van de pleinfaciliteiten en de potentie van het plein als beweegruimte. Het benutten van de mogelijkheden van het plein gaat over het benutten van de aanwezige ruimte, voorzieningen en materialen. Op dit aspect zijn de deelnemers uit het regulier basisonderwijs en speciaal onderwijs het met elkaar eens. Gemiddeld 44,6% van de respondenten is van mening dat de mogelijkheden van het plein niet optimaal benut worden. Van de overige respondenten vindt iets minder dan 17% dat de mogelijkheden wel optimaal worden benut. Op de ruime meerderheid van de Nederlandse schoolpleinen liggen dus nog voldoende kansen voor het benutten van het potentieel als beweegruimte. Hoe deze potentie beter benut kan worden zal duidelijk worden in het tweede deelonderzoek waarbij wordt ingegaan op de pleinaspecten die bijdragen aan het benutten van het plein. Stelling Buiten schooltijd worden de mogelijkheden van het schoolplein goed benut Veel schoolpleinen zijn buiten schooltijd (gedeeltelijk) toegankelijk voor kinderen uit de buurt of organisaties zoals kinderopvang of buitenschoolse opvang. Eerder in dit hoofdstuk is toegelicht dat iets minder dan driekwart van de pleinen buiten schooltijd door derden mag worden gebruikt. Toch lijkt het openstellen van het schoolplein op het eerste gezicht niet bij te dragen aan het benutten van de buitenschoolse mogelijkheden. Bijna 75% van de respondenten is van mening dat de mogelijkheden van het plein buiten schooltijd niet goed worden benut. Dit wil zeggen dat op 3 van de 4 Nederlandse schoolpleinen nog winst te behalen valt op het gebied van buitenschools gebruik. Binnen het speciaal onderwijs ligt dit percentage zelfs nog hoger, op 86,1%. Van de respondenten die eerder hebben aangegeven dat het schoolplein gebruikt mag worden door derden na het klinken van de schoolbel is 66,6% van mening dat de buitenschoolse mogelijkheden niet worden benut. Slechts 7,3% vindt dat de potentie van het plein ook na schooltijd volledig wordt benut. Over pleinen die niet buiten schooltijd worden opengesteld zijn de meningen nog duidelijker. 98,1% van de respondenten binnen deze groep vindt dat het pleinpotentieel niet wordt benut. Slechts 1,2% spreekt wel van het volledig benutten van de pleinmogelijkheden na afloop van de lessen. Het openstellen van het plein is dus geen garantie voor het benutten van de buitenschoolse mogelijkheden van het schoolplein. Wel draagt het hieraan bij, gezien de duidelijke verschillen tussen toegankelijke en niet toegankelijke pleinen.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
30
Overzicht beweegproblematiek Onderstaande grafiek toont de resultaten van de 7 stellingen uit de eerste serie. De dik gedrukte percentages geven de aanwezigheid van de probleemsituatie weer.
100%
74,7% 25,3%
25,5%
22,9%
30%
32,2%
40%
36,3%
44,3%
50%
44,6%
60%
55,4%
55,7%
70%
63,7%
67,8%
80%
74,5%
77,1%
90%
20% 10%
d ol ho
oo
sc
ch
n
rs
ite
de
bu
on
n
n
he
de
de he
Helemaal niet van toepassing Enigzins van toepassing Van toepassing In hoge mate van toepassing
Be n
utt en
m
og el
ijk
ijk og el
tij
jd lti
ite ite tiv
e m na el
Be n
utt en
m
Ac
tie ve
de
in m 30 an
rd
ac
rd pe
ut en
le cia so d ee M
n
tie f ac ag
gh
va a
rd i
gh rd i va a
ht er st an
Ac
ed
en ed
ich t isc
he
Ov er ge w ot or m d ht er st an Ac
en
0%
F9 Resultaten beweegproblematiek De hierboven besproken resultaten bevestigen de aanwezigheid van de beweegproblematiek binnen het primair onderwijs en maken inzichtelijk dat veel winst is te behalen bij het stimuleren van lichamelijke activiteit en het beter benutten van het schoolplein als beweegruimte voor kinderen. 3.7.2 Invloed van pleinkarakteristieken op beweegproblematiek (serie 1) In paragraaf 3.2.2 zijn de beweegdeterminanten die deel uitmaken van dit onderzoek beschreven. In deze paragraaf zal de invloed van deze karakteristieken op de beweegproblematiek worden uitgediept. Omdat een aantal van de karakteristieken zijn verwerkt in de stelling (e.g. toezicht en begeleiding, overgewicht, achterstand in vaardigheden) zullen niet alle pleinkarakteristieken hier aan bod komen. In deze paragraaf zal gekeken worden naar de invloed van: • Omgeving en ligging van het plein • Aantal schoolpleinen • Oppervlakte • Inrichting • Functie van het plein (tijdens en buiten schooltijd) • Aantal leerlingen Daarnaast zal ook aandacht worden besteed aan het hebben van een beweegbeleid en de mogelijke effecten hiervan op de beweegproblematiek. Ook zal gekeken worden hoe de aan- of afwezigheid van beweegproblematiek de subjectieve waardering voor de pleinen beïnvloed.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
31
Invloed van de omgeving en ligging Kinderen die naar school gaan in een dorpskern lijken het minste te kampen met overgewicht. Slechts 9,4% van de van de leerlingen heeft te maken met overgewicht. Op scholen in stadskernen en buitenwijken ligt dit percentage hoger, respectievelijk 39,0% en 37,2%. Eenzelfde verband is zichtbaar bij een achterstand in motorische en sociale vaardigheden. Kinderen op dorpsscholen lijken ook het minst te kampen met een dergelijke achterstand. Bij ongeveer 13% van de leerlingen op dorpsscholen is sprake van een achterstand in motorische en/of sociale vaardigheden. Ook hier scoren scholen in buitenwijken het slechtst. 49,5% van de respondenten geeft te kennen dat leerlingen op deze scholen kampen met een achterstand in motorische vaardigheden. Voor sociale vaardigheden ligt dit aandeel nog hoger, op 53,1%. De slechte scores van scholen gesitueerd in buitenwijken is deels te verklaren door het type school dat hier gevestigd is. Scholen voor speciaal onderwijs zijn relatief vaker gelegen in een dergelijke buitenwijk. Op deze scholen kampen de leerlingen met fysieke, psychische of cognitieve beperkingen. De ligging van de school is ook van invloed op het buiten schooltijd benutten van de mogelijkheden die het plein te bieden heeft. De schoolpleinen van buitenwijkse scholen worden het minst goed benut. 80,5% van de respondenten geeft hier aan dat het plein buiten schooltijd niet of niet optimaal wordt benut. De pleinen lijken het best te worden benut in stadskernen. Dit is logisch wanneer gekeken wordt naar het openstellen van het plein buiten schooltijd. Scholen in dorps- en stadskernen stellen gemiddeld vaker het plein beschikbaar voor gebruik door derden dan scholen in buitenwijken. Een buitenwijk zal in de praktijk vaak een minder kinderrijke omgeving zijn waardoor de noodzaak om het plein open te stellen minder groot is en indien het wel is opengesteld er minder gebruik van zal worden gemaakt. Invloed van het aantal schoolpleinen Eerder is aangetoond dat de invloed van het aantal schoolpleinen te herleiden is naar onder andere de inrichting van het plein. Op basis van de enquêteresultaten kunnen geen uitspraken worden gedaan over de invloed van het aantal pleinen op de aanwezigheid en ernst van problemen rondom het thema bewegen. De invloed van deze pleinkarakteristiek zal niet verder worden uitgediept. Invloed van de oppervlakte Resultaten van de enquête laten zien dat grotere pleinen over het algemeen beter benut worden en dat leerlingen hier actiever zijn. Bijna 41% van de kleinste pleinen (< 200 m2) wordt onder schooltijd goed benut. Bij de grootste pleinen (> 600 m2) ligt dit percentage op bijna 60%. De oppervlakte is ook van invloed op het benutten van de mogelijkheden buiten schooltijd. Van de kleinste pleinen wordt slechts 12,2% benut. 87,8% van de pleinen binnen deze categorie benutten dus niet het volledige potentieel van het schoolplein. Als de oppervlakte groeit lijkt ook het benutten van het plein toe te nemen. Van de grootste pleinen wordt 32,2% wel goed benut buiten schooltijd. De mate van actieve deelname neemt ook toe met de grootte van het plein. Van 49,1% op de kleinste pleinen tot 72,8% op pleinen groter dan 600 m2. De hoeveelheid ruimte die het plein biedt lijkt dus direct van invloed te zijn op de wijze waarop kinderen deelnemen aan sport- en spelactiviteiten. Invloed van de inrichting Eerder in dit rapport is aangetoond dat het type inrichting van invloed is op de waardering die respondenten toekennen aan het plein. Toch lijkt de inrichting van veel mindere invloed te zijn op de aanwezigheid van problemen met beweeggedrag. Alleen op het actief deelnemen aan sportieve activiteiten lijkt de inrichting invloed uit te oefenen. In overeenstemming met de aan de inrichting gerelateerde waardering scoort ook hier een groene inrichting het beste. Op groene schoolpleinen doet 75,6% van de leerlingen actief mee met de aangeboden activiteiten. De groene schoolpleinen worden gevolgd door pleinen met een sportieve inrichting. Hier neemt iets meer dan 70% actief deel. Op schoolpleinen waar speeltoestellen de basis vormen neemt 64,4% van de leerlingen actief deel aan activiteiten. De schoolpleinen met een andere inrichting scoren het laagst, 59,5%. Bovenstaande resultaten doen vermoeden dat een groene of sportieve inrichting de leerlingen meer de gelegenheid en middelen biedt om tijdens de pauzemomenten actief bezig te zijn. Een verband tussen de inrichting en de overige probleemstelling kan niet worden aangetoond. Invloed van de functie tijdens en buiten schooltijd Bij de functie van het plein tijdens schooltijd is een duidelijk verschil tussen de beweegproblematiek op speelpleinen en sportpleinen. Zo worden volgens respondenten de mogelijkheden van een speelplein het minst benut (43,9%), wordt hier het minst actief deelgenomen aan activiteiten (36,3%) en is het aandeel leerlingen dat minder dan 30 minuten actief is het grootst (55,5%). De sportpleinen scoren aanzienlijk beter. Zo wordt hier bijvoorbeeld door slechts 20,0% van de leerlingen niet actief deelgenomen aan de pleinactiviteiten. Deze verschillen tussen sport- en speelpleinen zijn in overeenstemming met aangetoonde de invloed van de inrichting. Ook hier werden pleinen met een sportieve inrichting, de basis voor het kunnen functioneren als sportplein, hoger gewaardeerd.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
32
Wat betreft de buitenschoolse functie is de invloed beperkt. Deze is enkel duidelijk zichtbaar bij het benutten van de mogelijkheden van het plein buiten schooltijd. Zoals in de lijn der verwachting ligt scoren pleinen die niet worden opengesteld hier laag. Indien het plein buitenschools niet kan of mag worden gebruikt worden de mogelijkheden logischerwijs minder goed benut. Daarnaast lijkt er een verband te bestaan tussen het wel of niet openstellen van het plein en het aantal leerlingen dat kampt met een motorische of sociale achterstand. Niet opengestelde pleinen hebben over het algemeen een groter percentage leerlingen dat met een dergelijke achterstand kampt. Dit is te verklaren doordat pleinen speciaal onderwijs scholen vaker afgesloten zijn en kinderen op deze scholen vaker te maken hebben met een achterstand in motorische en/of sociale vaardigheden. Invloed van het aantal leerlingen Hoeveel kinderen zich tegelijkertijd op het plein bevinden is afhankelijk van onder andere het totaal aantal leerlingen op de school, het aantal schoolpleinen en de pauze-indeling. Het aantal leerlingen op het plein is in beperkte mate van invloed op de aanwezigheid en ernst van problemen rondom bewegen. Op pleinen waar minder dan 100 kinderen tegelijkertijd sporten en spelen doet 64,3% actief mee. Op pleinen met meer dan 300 kinderen ligt dit percentage op 54,2%. Toch gaat het hier niet om een lineair verband aangezien pleinen met 250 tot 300 leerlingen het slechtste scoren (actieve deelname van 53,3%) en pleinen met 200 tot 250 leerlingen de beste score halen (actieve deelname van 70,7%). Ook bij de overige probleemsituaties zijn geen verklaarbaar verbanden te leggen. De ernst van de problematiek in relatie tot het aantal leerlingen lijkt eerder willekeurig dan logisch. Invloed van een beweegbeleid Het wel of niet beschikken over een beweegbeleid lijkt in zekere mate van invloed te zijn op de ernst van de aanwezige probleemsituaties. Zo geeft 63,7% van de deelnemers werkzaam op een school zonder een beweegbeleid aan dat leerlingen minder dan een half uur per dan actief zijn met sport en spel. Op scholen waar wel een beweegbeleid wordt gehanteerd is dit percentage 49,6%. Ook doen de leerlingen op deze scholen actiever mee tijdens de pauze, al zijn de verschillen hier wel minder groot. Ruim 66% van de leerlingen op scholen met een beleid gericht op bewegen doen actief mee aan de aangeboden pleinactiviteiten. Op scholen zonder beweegbeleid ligt dit percentage iets lager, op 60,3%. Deze resultaten impliceren dat op een school die beschikt over een beweegbeleid kinderen actiever zijn en meer bewegen. De hoeveelheid tijd die kinderen dagelijks mogen besteden aan sport en spel is mogelijk vastgelegd in het beleid waardoor de norm van 30 minuten vaker wordt gehaald. Invloed van de beweegproblematiek op de waardering In de vorige paragraaf is de door respondenten toegekende waardering besproken. Hier werd onder andere duidelijk dat de waardering die men toekent aan het schoolplein samenhangt met de inrichting en de oppervlakte van het plein. De waardering hangt ook direct samen met de aanwezigheid van enkele probleemstelling uit de eerste serie stellingen. De verband tussen de uitgesproken waardering en de aanwezigheid van het probleem is gevisualiseerd in grafiek F10.
Aanwezigheid probleemsituatie
100%
Stelling kampen met overgewicht Stelling achterstand motorische vaardigheden Stelling achterstand sociale vaardigheden Stelling actieve deelname sport- en spelactiviteiten Stelling meer dan 30 minuten actief met sport en spel Stelling benutten mogelijkheden onder schooltijd Stelling benutten mogelijkheden buiten schooltijd
90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Waardering
F10 Waardering ten opzichte van aanwezigheid beweegproblematiek
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
33
Bovenstaande grafiek laat een duidelijk verband zien tussen de waardering en het benutten van de mogelijkheden tijdens en buiten schooltijd, de actieve deelname van leerlingen en de hoeveelheid tijd die leerlingen dagelijks bezig zijn met sportieve activiteiten. Des te meer de mogelijkheden benut worden of hoe actiever de leerlingen zijn, des te hoger is de toegekende waardering. Dit impliceert dat de respondenten de aanwezige (beweeg)problematiek bewust of onbewust hebben meegewogen in het rapportcijfer en dat dit dus belangrijke aspecten zijn in het subjectieve succes van het plein. Een minder duidelijk verband is er tussen de waardering en het hebben van overgewicht of een achterstand is motorische en/of sociale vaardigheden. Dit is niet verrassend aangezien deze eigenschappen meer persoonsgebonden zijn dan pleingebonden. Conclusie De eerste serie stellingen heeft tot doel om de aanwezigheid van de beweegproblematiek te verifiëren en de omvang van het probleem inzichtelijk te maken. De hier besproken resultaten bevestigen niet alleen de aanwezigheid van problemen rondom lichamelijke inactiviteit maar maken ook duidelijk dat aspecten van het plein (e.g. oppervlakte en ligging) van invloed zijn op de mate waarin de problematiek actueel is. Het beeld dat hier geschetst is aan hand van de enquêteresultaten is zorgwekkend te noemen. Niet alleen de hoge percentages kinderen met overgewicht of een achterstand in vaardigheden rechtvaardigen het ontwikkelen van een structurele stimulans. Ook het laten liggen van beweegkansen op het plein vraagt om een interventie waardoor kansen eerder gesignaleerd en beter benut kunnen worden. Door het gerichter en effectiever stimuleren van leerlingen kan de actieve deelname worden verhoogt, kan een betere basis worden gelegd voor het voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen en kan een bijdrage worden geleverd aan het tegengaan van overgewicht en het verbeteren van vaardigheden. Het percentage schoolpleinen dat de mogelijkheden tijdens of buiten schooltijd niet benut geeft aan dat er nog voldoende ruimte voor verbetering is. Omdat bij deze eerste serie stellingen niet is gevraagd naar de oorzaken voor de aanwezige problemen kunnen geen uitspraken worden gedaan over de wijze waarop het benutten van de mogelijkheden verbeterd kan worden. In de volgende paragraaf worden de probleemsituaties verder uitgediept en zal ook worden gekeken naar de achterliggende oorzaken. 3.7.3 Beweegproblematiek: oorzaak en gevolg Bij de tweede serie stellingen hebben deelnemers slechts de keuze gehad uit 2 antwoordmogelijkheden; wel van toepassing en niet van toepassing. Dit om de deelnemers te dwingen tot het maken van een keuze en om te voorkomen dat zij terugvallen op het altijd veilige middengebied. Ook bij deze tweede serie stellingen is gebruik gemaakt van positief en negatief geformuleerde stellingen. De antwoordkeuze wel van toepassing betekent dus niet per definitie dat er sprake is van een probleem. Indien deelnemers aangeven dat er sprake was van een probleemsituatie krijgen zij een vervolgvraag over de mogelijke oorzaak die ten grondslag ligt aan het ontstaan van het probleem. De resultaten worden per stelling besproken. Ook zal er per stelling gekeken worden naar de door de deelnemers aangegeven achterliggende oorzaken. Want het zijn de opgegeven oorzaken die mogelijk richting kunnen geven aan de nog te ontwikkelen interventie. Ook zal de invloed van enkele pleinkarakteristieken worden toegelicht. De paragraaf wordt afgesloten met een overzicht van de beweegproblematiek en de belangrijkste oorzaken hiervan. De stellingen worden hier niet in volgorde van vragen behandeld maar worden geclusterd in een 5 thema’s, te weten: • Aanbod en uitdaging op het plein • Toezicht en begeleiding op het plein • Verschillen beweeggedrag op basis van leeftijd • Verschillen beweeggedrag op basis van sekse • Verschillen beweeggedrag op basis van etniciteit Gemiddeld 1 op de 7 deelnemers zegt dat geen van de probleemstellingen uit de tweede serie van toepassing is op pleinsituatie bij zijn of haar school. Dit betekent zij van mening zijn dat er op het schoolplein voldoende aanbod is, leerlingen de activiteit van hun voorkeur kunnen doen, leerlingen zich prima kunnen vermaken op het plein, verschillende doelgroepen samenspelen, geen afwijkend beweeggedrag is waargenomen en dat er het plein voldoende toezichthouders en begeleiders zijn. De overige 85,1% van het deelnemersveld zegt dus een of meerdere probleemsituaties te herkennen. Op geen van de deelnemende schoolpleinen zijn van alle probleemsituaties van toepassing. Stelling Op het schoolplein is voldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten Om kinderen in beweging te krijgen dient het schoolplein de gelegenheid en de middelen te bieden om activiteiten te initiëren en te ontplooien. Dit samen vormt het aanbod voor sport- en spelactiviteiten. Tot de middelen kunnen
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
34
stationaire speelvoorzieningen alsmede los (spel)materiaal behoren. Indien deze middelen op het plein ontbreken vergt het ontplooien van bewegingsactiviteiten meer inzet en eigen initiatief. Op meer dan de helft van de Nederlandse schoolpleinen (51,9%) is onvoldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten. Dit betekent dat 1 op de 2 pleinen over onvoldoende middelen beschikt om activiteiten te kunnen ontplooien. Dit percentage is gelijk voor de verschillende onderwijstypen. Als oorzaak wordt door 83,5% van de respondenten geld opgegeven. Inrichting en materiaal worden met 62,5% en 62,0% ook als belangrijke oorzaken genoemd. Dit kan men interpreteren als het niet beschikken over de financiële middelen om het de inrichting of de materialen op het schoolplein aan te vullen. Stelling Tijdens de pauze kan iedere leerling de spel- of sportactiviteit van zijn keuze doen Onvoldoende aanbod op het schoolplein zou er logischerwijs ook toe leiden dat niet iedereen de activiteit van zijn of haar voorkeur kan doen. Dit wordt bevestigd door de enquêteresultaten. Meer dan de helft (54,5%) van de respondenten geeft aan dat leerlingen tijdens de pauze niet of niet altijd hun voorkeursactiviteit kunnen doen. Wanneer kinderen niet de activiteit van hun keuze kunnen doen leidt dit mogelijkerwijs tot lichamelijke inactiviteit doordat wordt afgezien van deelname aan de aangeboden activiteiten. Reden voor het niet kunnen uitoefenen van de voorkeursactiviteit zijn inrichting en materiaal met beide rond de 70%. Hierbij kan het gaan om inrichting en materiaal dat niet voldoende aanwezig is, niet aansluit bij de mogelijkheden van de leerlingen, niet uitdaagt tot bewegen of niet is afgestemd op de aanwezige behoefte. Een andere belangrijke oorzaak is ruimte. Met 50,1% speelt een gebrek aan ruimte een belangrijke rol. Immers, indien de school niet over dermate veel ruimte beschikt dat verschillende activiteiten naast elkaar kunnen plaatsvinden zal een keuze gemaakt moeten worden en zullen bepaalde activiteiten komen te vervallen. Stelling Leerlingen geven aan dat zij zichzelf tijdens pauzes niet kunnen vermaken op het schoolplein Bij deze stelling wordt niet zozeer naar de mening van de respondent gevraagd als wel naar zijn ervaring met ontevreden leerlingen op het plein. Kinderen zijn vaak niet terughoudend in het uiten van onvrede en indien zij ontevreden zijn over het schoolplein zal dit naar alle waarschijnlijk bekend zijn bij de respondent. In totaal heeft 42,5% van de deelnemers te maken met leerlingen die aangeven dat zij zichzelf niet kunnen vermaken op het schoolplein. Binnen het speciaal onderwijs ligt dit percentage nog iets hoger, op 45,8%. Wanneer kinderen zich niet kunnen vermaken op het plein kunnen zij noodgedwongen vervallen in passieve pleinactiviteiten en gaat kostbare beweegtijd verloren. Inrichting en materiaal worden hier overduidelijk als hoofdoorzaken aangemerkt. Met 70,0% en 70,8% is de ruime meerderheid van het deelnemersveld van mening dat de oorzaak voor onvrede onder de leerlingen hieruit voorkomt. Binnen het speciaal onderwijs scoort ook de categorie overige oorzaken hoog, 51,9%. Kijkend naar de hier gegeven toelichtingen wordt duidelijk dat het hier voornamelijk gaat om persoonsgebonden factoren zoals het niet beschikken over de benodigde vaardigheden of het niet zelfstandig kunnen spelen. Wanneer kinderen niet kunnen meedoen met de activiteit als gevolg van het niet beschikken over de benodigde vaardigheden kunnen zij noodgedwongen een passieve houding aannemen waaruit verveling ontstaat. Stelling Op het plein zijn tijdens de pauze voldoende toezichthouders aanwezig Toezicht op het plein draagt bij aan een gestructureerd en probleemloos verloop van de pauzes (Stuij M., Wisse E., et al., 2011). Bij het houden van toezicht gaat het om het monitoren van gedrag en handhaven van de orde. Indien de situatie niet vraagt om tussenkomst of een ingreep is het houden van toezicht vaak een passieve handeling. Op de ruime meerderheid van de Nederlandse schoolpleinen is volgens het deelnemersveld voldoende toezicht aanwezig. Het gaat hier om een subjectieve beoordeling van het aantal toezichthouders. Dit omdat bij de stelling de term ‘voldoende’ niet is gespecificeerd. Slechts op 2,6% van de schoolpleinen zijn onvoldoende toezichthouders aanwezig. Deze positieve ontwikkeling is vrijwel gelijk binnen de verschillende onderwijstypen. Op het kleine aantal pleinen waar sprake is van onvoldoende toezichthouders worden mankracht (80,0%) en tijd (46,7%) als primaire oorzaken aangewezen. Hoewel beide oorzaken als logisch kunnen worden ervaren zit er wel een duidelijk verschil tussen de twee. Mankracht verwijst naar een mogelijk tekort aan personeel dat ingezet kan worden als toezichthouder. Tijd daarentegen verwijst naar het hebben van onvoldoende tijd maar zegt niets over het wel of niet beschikken over het benodigd aantal personen op het plein. Stelling Tijdens de pauze zijn op het schoolplein voldoende begeleiders aanwezig om leerlingen te ondersteunen bij sport- en spelactiviteiten Ondersteunen is de overtreffende trap van toezicht houden. In tegenstelling tot het houden van toezicht vraagt het ondersteunen van activiteiten om een actieve houding. Het gaat hierbij om het stimuleren, initiëren en begeleiden van leerlingen bij het bedenken en uitvoeren van sport- en spelactiviteiten. Hoewel op de Nederlandse schoolpleinen
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
35
vaak voldoende toezichthouders aanwezig zijn is dit niet het geval met begeleiders. Op ruim een kwart van de schoolpleinen (25,9%) zijn onvoldoende begeleiders aanwezig. Dit betekent dat op 1 van de 4 pleinen de actieve stimulans voor leerlingen ontbreekt. En het is juist deze actieve stimulans die het verschil kan maken tussen passieve of actieve invulling van de pauzemomenten. Hoewel de resultaten laten zien dat de meerderheid van de pleinen wel over voldoende begeleiders beschikt is het verschil met het percentage voldoende toezichthouders opmerkelijk. Ook hier wordt een gebrek aan mankracht als belangrijkste oorzaak aangewezen. Hoewel tijd ook hier een relatief groot aandeel heeft (28,9%) is het aanzienlijk kleiner dan bij het hebben van voldoende toezichthouders. De gegeven toelichtingen maken duidelijk dat het bij het begeleiden van activiteiten eerder gaat over een gebrek aan motivatie van de pleinwacht dan een gebrek aan tijd. Ook wordt duidelijk dat het houden van toezicht vaak voorrang krijgt boven het begeleiden van activiteiten. Stelling Leerlingen uit hogere klassen zijn minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten op het plein dan de leerlingen uit lagere klassen Verschillende onderzoeken hebben al aangetoond dat de hoeveelheid lichamelijke activiteit afneemt naar mate de leeftijd toeneemt. De resultaten van de enquête bevestigen deze bevindingen maar laten een iets genuanceerder beeld zien. Iets meer dan een kwart (25,4%) van de respondenten geeft aan dat de oudere leerlingen op school inderdaad minder actief bezig zijn op het schoolplein. Dit zou betekenen dat op 3 van de 4 scholen dit probleem niet aan de orde is. Dit percentage ligt nog iets hoger binnen het speciaal onderwijs. Hier geeft 30,7% aan dat oudere leerlingen een minder actieve houding aannemen op het plein. De inrichting van het schoolplein wordt hier met bijna 53% als belangrijkste oorzaak aangedragen. Een blik op de gegeven toelichtingen laat een tweedeling zien. Enerzijds wordt de levensfase van de oudere leerlingen en het gedrag dat daarmee gepaard gaat als reden opgeven. Rondhangen en kletsen met vrienden zijn veel genoemde activiteiten voor de oudere leeftijdsgroepen. Anderzijds wordt een beeld geschetst van een inrichting die niet aansluit bij de interesses en behoeften van de oudere doelgroep. Het gebrek aan sportvoorzieningen wordt hierbij vaak genoemd. Naar mate de leeftijd toeneemt vindt een overgang plaats van spel naar sport. Wanneer een schoolplein naast de speelvoorzieningen ook sportvoorzieningen biedt kan het een bredere doelgroep uitdagen en uitnodigen tot bewegen. Stelling Meisjes zijn op het schoolplein minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten dan jongens Zoals hierboven al is toegelicht verandert het beweeggedrag naar mate de leeftijd toeneemt. Maar leeftijd is niet de enige persoonsgebonden factor die kan leiden tot afwijkend beweeggedrag. Ook sekse is gekenmerkt als zijnde van invloed op het beweeggedrag. Hierbij zijn het meestal de meisjes die minder actief worden bevonden dan hun mannelijke leeftijdsgenootjes. In 2009 waren meisjes in de leeftijd 0 tot 15 jaar gemiddeld 183 minuten per week minder lichamelijk actief dan jongens in diezelfde leeftijdscategorie (Centraal Bureau voor de Statistiek, 2010). Het is de algemene opvatting dat terwijl de jongens achter een voetbal aan rennen de meisjes samen in een hoek van het plein staan te kletsen. Dit beeld wordt gedeeltelijk bevestigd door de bevindingen op basis van de enquête. Voor ruim een kwart (26,5%) van de deelnemers is het beeld van actieve jongens en passieve meisjes herkenbaar. Dit bevestigt de trend dat meisjes over het algemeen minder actief zijn dan jongens. Het stimuleren en actieveren van deze doelgroep biedt kansen en uitdagingen voor de toekomst. Ook hier ligt het percentage inactieve meisjes binnen het speciaal onderwijs iets hoger, op 30,1%. De oorzaken voor de lichamelijke inactiviteit van meisjes liggen volgens respondenten bij de inrichting (47,0%), materiaal (45,7%) en overige oorzaken (50,0%). Deze laatste categorie maakt duidelijk dat deelnemers de andere interesses van meisjes ten opzichte van jongens en de dominantie van balsporten op het plein als belangrijkste oorzaken aanwijzen. Volgens de deelnemers is bij meisjes het sociale aspect van sport en spel belangrijker dan bij de jongens. En doordat de voetballende jongens veel ruimte in beslag nemen en een dominante rol hebben op het plein worden de meiden in een meer passieve houding gedwongen. Dit laatste is opmerkelijk omdat slechts 13,1% van de deelnemers heeft aangegeven ruimte of een gebrek hieraan als oorzaak te zien. Stelling De jongens en meisjes spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Samenspel is een belangrijk onderdeel van beweeggedrag en het niet samen spelen van verschillende doelgroepen kan leiden tot lichamelijke inactiviteit van een of meerdere groepen. Het samenspel tussen jongens en meisjes lijkt in de praktijk echter geen probleem op te leveren. Slechts in 7,6% van de gevallen ondervinden de respondenten een probleem met het samenspel tussen deze twee groepen. Binnen het speciaal onderwijs ligt dit percentage hoger, op 11,4%. Mogelijke reden hiervoor zijn de beperkingen waar kinderen binnen dit type onderwijs mee kampen. Een achterstand in bijvoorbeeld sociale vaardigheden kan samenspel in de weg staan. Ook hier worden inrichting (42,2%), materiaal (37,8%) en overig (63,3%) als belangrijkste oorzaken aangewezen. En net als bij de vorige stelling worden ook hier het verschil in interesses en de dominante positie van voetbal op het plein veel genoemd.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
36
Stelling Allochtone leerlingen nemen minder actief deel aan sport- en spelactiviteiten dan autochtone leerlingen Naast leeftijd en sekse is afkomst ook al eens aangewezen als factor die leidt tot ander beweeggedrag. De resultaten uit de enquête schetsen echter een ander beeld. Slechts 3,0% van de respondenten geeft aan dat allochtone leerlingen inderdaad minder actief zijn op het plein. En omdat als reden vaak is opgegeven dat op de school geen of juist alleen allochtone leerlingen zijn is het aannemelijk dat dit percentage in de praktijk nog lager ligt. Cultuurverschillen lijken dus weinig invloed te hebben op de actieve deelname op het schoolplein. Opvallend zijn de andere oorzaken die worden aangedragen. De categorie overig wordt het meeste aangewezen. Geld is met 40,0% de tweede oorzaak. Dit is opvallend omdat er geen direct verband bestaat tussen een gebrek aan geld en het niveau van activiteit van allochtone leerlingen. Er kan slechts worden aangenomen dat mogelijkerwijs de financiële middelen ontbreken om het activiteitenaanbod af te stemmen op de interesses van deze groep leerlingen. Stelling Autochtone en allochtone leerlingen spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Ook het samenspel tussen autochtone en allochtone leerlingen lijkt in de praktijk weinig problemen op te leveren. In 89,3% van de gevallen sporten en spelen deze groepen samen op het schoolplein. Ook hier geldt dat in de praktijk dit percentage waarschijnlijk hoger zal zijn aangezien veel gehoorde toelichtingen zijn dat er op school nauwelijks allochtone leerlingen zitten of dat het juist gaat om een school met overwegend allochtone leerlingen. Wanneer een van beide groepen op school ontbreekt is van samenspel geen sprake. Met 98,4% is de categorie overig de meest genoemde oorzaak. Zoals hierboven al toegelicht gaat het binnen deze categorie vaak om scholen waar allochtone leerlingen in de absolute minderheid of meerderheid zijn.
89,3%
97,0%
100%
92,4%
97,4%
Overzicht beweegproblematiek Onderstaande grafiek (F11) geeft een overzicht van de mate waarin de verschillende probleemsituaties in de praktijk voorkomen. De dik gedrukte percentages geven de aanwezigheid van het probleem weer.
80%
73,5%
74,1%
74,6%
90%
36,3%
30%
24,4%
25,9%
40%
26,5%%
54,5% 42,5%
50%
45,5%
48,1% 51,9%
60%
57,5%
70%
3,0%
7,6%
2,6%
10%
10,7%
20%
n ch to o
ht oo n
-a
llo
cti de ra in
m
to c au
le er li Sa
m
en
sp
el
e ch to n lo
Al
ef
sje s
ng en s jo el
sp
ng en
ra de m en Sa
-m ei
ef cti
tie f ei sj M
ge n lin er le
de re
Niet van toepassing
es m in
de r in m
e en d do Vo l Ou
Wel van toepassing
ac
id be ge le
ht ho u to ez ic
e en d
Vo l
do
er s
de rs
le in he tp op
ak en Ve rm
ite it tiv Ac
Vo l
do
en d
e
va n
aa
nb
ke uz e
od
0%
F11 Resultaten beweegproblematiek SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
37
Deze grafiek laat duidelijk zien dat de verhouding tussen het wel of niet aanwezig zijn van een aantal probleemsituaties vrijwel 1 op 1 is. Dit zou betekenen dat op de helft van de Nederlandse pleinen onvoldoende aanbod is, kinderen niet de activiteit van hun keuze kunnen doen dat de leerlingen aangeven dat zij zichzelf niet kunnen vermaken op het schoolplein. Bij de overige probleemstellingen liggen de verhoudingen anders. Dit wil echter niet zeggen dat er geen sprake is van een probleem of dat er geen ruimte voor verbetering is. Vooral het relatief grote verschil tussen voldoende toezichthouders en voldoende begeleiders op het plein impliceert dat pleinwachten op veel pleinen een voornamelijk passieve rol hebben en zij geen persoonlijke stimulans bieden. Wat betreft de verschillende doelgroepen die zijn onderzocht kan worden geconcludeerd dat voornamelijk de oudere leerlingen en de meisjes achterblijven in lichamelijke activiteit. Voor beide doelgroepen geldt dat ongeveer een kwart minder actief is op het schoolplein. Bij het ontwikkelen van een nieuwe stimulans kan hier rekening mee gehouden worden of kan er zelfs voor gekozen worden de interventie te richten op deze doelgroepen. De grafiek toont dat het verschil is beweeggedrag tussen allochtone en autochtone leerlingen dermate klein is dat hier niet specifiek rekening mee hoeft te worden gehouden.
Percentage genoemde oorzaak
Wat betreft de door de deelnemers genoemde oorzaken wordt duidelijk dat inrichting en materiaal over het algemeen als belangrijke oorzaak worden aangewezen. Deze oorzaken spelen in veel probleemsituaties een vrijwel constante rol. Voor de overige oorzaken is de bijdrage wisselvalliger. Zo wordt ruimte bij de ene probleemsituatie als primaire oorzaak aangewezen en speelt het slechts een zeer beperkte rol in een andere probleemsituatie. Onderstaande figuur F12 toont de genoemde oorzaken per probleemsituatie. De invloed van materiaal en inrichting is gemarkeerd met grijs. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10%
ig Ov er
al ia at er
Oorzaak
M
hti ng ric In
ht M
an
kr ac
im te Ru
ld Ge
Ti
jd
0%
Stelling Op het schoolplein is voldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten Stelling Tijdens de pauze kan iedere leerling de spel- of sportactiviteit van zijn keuze doen Stelling Leerlingen geven aan dat zij zichzelf tijdens pauzes niet kunnen vermaken op het schoolplein Stelling Op het plein zijn tijdens de pauze voldoende toezichthouders aanwezig Stelling Tijdens de pauze zijn op het schoolplein voldoende begeleiders aanwezig... Stelling Leerlingen uit hogere klassen zijn minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten... Stelling Meisjes zijn op het schoolplein minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten dan jongens Stelling De jongens en meisjes spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Stelling Allochtone leerlingen nemen minder actief deel aan sport- en spelactiviteiten... Stelling Autochtone en allochtone leerlingen spelen en sporten met elkaar op het schoolplein
F12 Oorzaken beweegproblematiek SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
38
Bovenstaande grafiek geeft richting aan de nog te ontwikkelen interventie. Met inrichting en materiaal als belangrijke oorzaken ontstaan kansen voor de Johan Cruyff Foundation die op beide vlakken een mogelijke stimulans kan bieden. In het vervolgonderzoek zal verder invulling worden gegeven aan deze begrippen en zal worden gekeken hoe hier een stimulans in geboden kan worden. 3.7.3 Invloed van pleinkarakteristieken op beweegproblematiek (serie 2) In paragraaf 3.7.2 is van een aantal beweegdeterminanten die invloed op de beweegproblematiek bevestigd of ontkracht. Hierbij is gekeken naar de invloed van de ligging van het plein, het aantal pleinen bij de school, de oppervlakte, de inrichting, de functie van het plein tijdens en buiten schooltijd, het aantal leerlingen dat van het plein gebruik maakt en het hebben van een beweegbeleid. Om een compleet beeld te schetsen van de beweegproblematiek en de invloeden waaraan dit onderhevig is zal hier de invloed van deze karakteristieken op de tweede serie stellingen worden besproken. Invloed van de omgeving en ligging De invloed van de ligging van de school en het schoolplein is beperkt tot het aanbod op het plein en het niveau van lichamelijke activiteit van specifieke doelgroepen. Hoewel het algemene percentage leerlingen dat aangeeft zich niet op het plein te kunnen vermaken op 42,5% ligt is dit percentage voor scholen in een buitenwijk hoger. Op deze afgelegen scholen geeft iets meer dan de helft, 52,2%, van de leerlingen aan dat zij zich op het plein vervelen. Op deze scholen is het aanbod van sport- en spelactiviteiten dan ook het vaakst onvoldoende aanwezig (56,6%). Deelnemers van dorpsscholen hebben het minst te klagen over het aanbod. Hier is zelfs minder dan de helft (48,1%) ontevreden over het aanbod van activiteiten. Op het gebied van afwijkend beweeggedrag tussen verschillende doelgroepen scoren de in stadskernen gelegen scholen het laagst. In stadskernen zijn de meisjes het minst actief, volgens 33,3% van de respondenten vertonen de meisjes minder actief beweeggedrag. Dit wordt bevestigd door de bevindingen over het samenspel tussen jongens en meisjes. 9,2% van de respondenten werkzaam op stedelijke scholen geeft aan dat het samenspel tussen jongens en meisjes een probleem oplevert. Op dorpsscholen is dit probleem met slechts 5,2% het minst van toepassing. Ook het verschil in beweeggedrag tussen autochtone en allochtone leerlingen lijkt in een stedelijke omgeving het grootst. Hier is door 5,0% van de deelnemers aangegeven dat allochtone leerlingen een minder actieve houding aannemen op het plein. Op de dorpsscholen is het verschil in beweeggedrag het kleinst, slechts 1,1%. Dit is gedeeltelijk te verklaren door het aantal allochtone inwoners van dorpen in verhouding tot steden. Deze aanname wordt bevestigd door de resultaten van samenspel tussen deze twee groepen. Van de op dorpsscholen werkzame respondenten geeft 22,8% aan dat er geen sprake is van samenspel tussen autochtone en allochtone leerlingen. Dit percentage ligt aanzienlijk hoger dan binnen de andere omgevingstypen. Daar varieert het aandeel tussen de 6,9% (woonwijk) en 7,8% (stadskernen). Het hoge percentage op dorpsscholen is te verklaren wanneer gekeken wordt naar de door deelnemers gegeven toelichting. Dit maakt duidelijk dat er op dorpsscholen dermate weinig allochtone leerlingen zitten dat van samenspel tussen deze groepen geen sprake kan zijn. Dit bevestigt de eerder uitgesproken aanname dat het verschil in beweeggedrag voorkomt uit de aan- of afwezigheid van allochtone leerlingen op school. Invloed van het aantal schoolpleinen Hoewel er geen conclusies kunnen worden verbonden aan de relatie tussen het aantal schoolpleinen en de beweegproblematiek aangezien de enquêteresultaten gaan over 1 plein zijn er wel een aantal opvallende resultaten. Wat opvalt is dat voornamelijk scholen met 4 of meer schoolpleinen afwijken van het gemiddelde. Al is de afwijking voor beide typen verschillend. Dit is bijvoorbeeld merkbaar bij de bewegingsintensiteit van oudere leerlingen. Respondenten werkzaam op scholen met 4 schoolpleinen geven aan dat slechts 9,1% van de oudere leerlingen daadwerkelijk minder actief is. Voor scholen met meer dan 4 schoolpleinen ligt dit percentage op 60,0%. Scholen met 4 schoolpleinen scoren ook bovengemiddeld op het gebied van voorkeursactiviteiten. Op dit type scholen kan 40,9% van de leerlingen niet de activiteit van zijn of haar keuze doen. Op scholen met een ander aantal pleinen ligt dit aandeel tussen de 55,0% en 60,0%. Een verklaring voor deze verschillen is niet gevonden. Invloed van de oppervlakte Net als bij de eerste reeks stellingen is de invloed van de oppervlakte op de aanwezigheid van de beweegproblematiek ook hier duidelijk zichtbaar. Ook hier scoren de grotere pleinen beter dan de pleinen die minder vierkante meters tot hun beschikking hebben. Dit verschil is goed merkbaar wat betreft het aanbod en de activiteiten op het plein. Respondenten die kunnen beschikken over minder dan 200 m2 speelruimte zijn aanzienlijk meer ontevreden over het aanbod op het plein. Bijna 74% geeft hier aan dat het aanbod onvoldoende is. Dit percentage neemt geleidelijk af naar mate de oppervlakte toeneemt. Op pleinen groter dan 600 m2 is op 38,0% van de pleinen onvoldoende aanbod. Het percentage is dus bijna gehalveerd met een toenemend aantal vierkante meters. Eenzelfde trend is zichtbaar bij de stelling over verveling op het plein. Op de kleinste pleinen geeft 61,3% van de respondenten aan dat leerlingen te kennen geven dat zij zichzelf niet kunnen vermaken. Ook hier halveert dit percentage bijna naar 32,2% voor de grootste pleinen. Opvallend hierbij is dat door respondenten met een kleiner plein de hoeveelheid ruimte ook vaker
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
39
als primaire oorzaak wordt aangewezen. Bijna de helft van de respondenten geeft ruimte op als hoofdoorzaak. Deelnemers die beschikken over een groter plein zien ruimte als een minder groot probleem. Hier wordt het door ongeveer 20% van de deelnemers als oorzaak aangewezen. Zoals in de lijn der verwachting ligt kunnen leerlingen op kleinere pleinen ook minder vaak de activiteit van hun keuze doen. Op 62,3% van de pleinen kleiner dan 200 m2 moeten leerlingen noodgedwongen een andere activiteit kiezen. Hoe groter het plein, des te vaker kinderen hun voorkeursactiviteit kunnen doen. Op pleinen groter dan 600 m2 is het percentage leerlingen dat niet de activiteit van hun keuze kunnen doen gedaald naar 43,4%. Meer oppervlakte biedt de mogelijkheid om meerdere activiteiten naast elkaar uit te voeren waardoor minder snel activiteiten komen te vervallen als gevolg van ruimtegebrek. Naast de duidelijk zichtbare invloed op het aanbod en de activiteiten is de oppervlakte ook van invloed op het beweegniveau van meisjes. Op de kleinere pleinen is bijna een derde van de meisjes minder actief dan de jongens. Op de grotere pleinen is dit percentage 20,5%. Met de gegeven toelichtingen in het achterhoofd kan worden gesteld dat de dominante rol van het voetbalspel en de hoeveelheid ruimte die dit inneemt reden is dat de meisjes vaak het onderspit delven. Wanneer er op de kleinere pleinen wordt gevoetbald blijft er onvoldoende ruimte over voor de voorkeursactiviteiten van de meisjes. Er zijn geen verbanden gevonden tussen de oppervlakte van het pleinen het samenspel tussen verschillende groepen en het toezicht en begeleiding op het plein. Invloed van de inrichting Hoewel de invloed op de toegekende waardering in dit rapport als is aangetoond lijkt een verband tussen de inrichting en de beweegproblematiek tot nu toe minder duidelijk aanwezig. Toch kan er op basis van de tweede reeks stellingen wel gesproken worden van een door de inrichting uitgeoefende invloed op de problemen rondom bewegen. Al is deze invloed beperkt op het aanbod van activiteiten en de mate waarin kinderen zich kunnen uitleven op het plein. Net als bij de waardering geven respondenten ook hier aan dat op pleinen met speeltoestellen of een inrichting die valt binnen de categorie overig het meest te maken hebben met onvoldoende aanbod. Van de met speeltoestellen ingerichte pleinen is op 49,3% sprake van onvoldoende aanbod van sport- en spelactiviteiten. Bij pleinen binnen de categorie overig ligt dit percentage nog hoger, op 59,4%. Het is niet verrassend dat de pleinen ingericht met sporttoestellen of natuurlijke elementen ook hier het beste scoren. Tussen de 35,7% en 38,7% van de pleinen kampt hier met onvoldoende aanbod. De goede scores voor sportief en natuurlijk ingerichte pleinen zetten door wanneer gekeken wordt naar het aandeel leerlingen dat zegt zich te vervelen op het plein en het kunnen doen van de activiteit naar keuze. Kinderen op groene schoolpleinen geven volgens de respondenten het minste aan dat zij zich niet kunnen vermaken op het plein (28,6%). Voor pleinen met een sportieve inrichting is dit 34.2%. Aanzienlijk slechter scoren de pleinen met speeltoestellen of een andere inrichting, respectievelijk 41,0% en 50,3%. De verschillen zijn minder duidelijk bij het kunnen doen van de voorkeursactiviteit. Al scoren ook hier de sportieve en groene inrichting weer het beste. Respondenten geven aan dat op minder dan de helft (48,9% en 45,8%) van de pleinen de kinderen van hun voorkeursactiviteit moeten afzien. Op pleinen met de twee andere inrichtingstypen ligt dit percentage op iets meer dan de helft, 53,7% en 53,8%. Verrassend is wel dat er geen aantoonbaar verband is tussen de inrichting en de beweegintensiteit van meisjes. Bij alle inrichtingstype schommelt het percentage inactieve meisjes tussen de 72,0% en 75,0%. Dit is verrassend vanwege de vaak gehoorde klacht dat het voetbalspel de meisjes verdringt van het plein. Men zou daarom kunnen verwachten dat op pleinen met een sportieve inrichting, hieronder valt ook de voetbalsport, meisjes minder actief zouden zijn. Dit blijkt dus niet het geval te zijn. Verbanden tussen de inrichting en de overige stellingen kunnen niet worden aangetoond. Invloed van de functie van het plein tijdens en buiten schooltijd De invloed van de functie is gedeeltelijk te herleiden naar het type inrichting. Immers, voor een sportplein is een sportieve inrichting vereist. Op speelpleinen is vaker sprake van onvoldoende aanbod (52,0%), zijn oudere leerlingen vaker minder actief zijn (25,3%), geven leerlingen vaker aan zich te vervelen (42,4%) en moeten leerlingen vaker afzien van hun voorkeursactiviteit (54,7%). In vergelijking, op sportpleinen is op 32,8% van de pleinen sprake van onvoldoende aanbod en is slechts 17,7% van de oudere leerlingen minder actief. Dit laatste is mogelijk het gevolg van een verschuiving van interesse van spel naar sport naar mate kinderen ouder worden. Voor de invloed van de buitenschool functie op de beweegproblematiek is geen bewijs gevonden.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
40
Invloed van het aantal leerlingen Er blijkt wel degelijk een verband te zijn tussen het aantal leerlingen dat gelijktijdig gebruikt maakt van het plein en mate waarin sprake is van beweegproblematiek. Zo geven respondenten aan dat op de pleinen waar meer dan 300 leerlingen gebruik van maken vaker onvoldoende aanbod is. Is bij de overige leerlingen aantallen het aandeel van pleinen met onvoldoende aanbod ongeveer 50%, bij leerlingenaantallen van meer dan 300 is dit gestegen naar 62,5%. Men zou kunnen verwachten dat het aandeel van pleinen met onvoldoende aanbod toeneemt met het aantal leerlingen. Meer leerlingen betekent immers de behoefte aan een groter aanbod. Dit blijkt niet het geval. De op een na grootste categorie, 250 tot 300 leerlingen, scoort namelijk het beste. Hier is 46,7% van de respondenten van mening dat er onvoldoende aanbod is. Pleinen met lagere leerlingenaantallen scoren slechter. Voortbordurend op het hierboven aangetoonde verband is het logisch dat pleinen met hogere leerlingenaantallen vaker te maken hebben met leerlingen die zich vervelen op het plein. Op 54,2% van de pleinen met meer dan 300 leerlingen is dit probleem van toepassing. Ook hier is het opvallend dat de categorie 250 tot 300 leerlingen weer het beste scoort. Dit komt overeen met de aan de pleinen toegekende waardering waar ook pleinen binnen deze categorie het hoogste rapportcijfer kregen. Al waren daar de onderlingen verschillen klein. In tegenstelling tot bovenstaande ogenschijnlijk onlogische verbanden is het verband tussen het aantal leerlingen en het kunnen doen van een activiteit naar keuze wel logisch. Hier neemt het aandeel van leerlingen dat zijn voorkeursactiviteit kan doen toe naar mate het aantal leerlingen afneemt. Minder leerlingen op het plein betekent dus meer ruimte voor eigen invulling. Toch wordt dit niet bevestigd wanneer gekeken wordt naar de oppervlaktes van de pleinen in relatie tot het aantal leerlingen. Meer leerlingen op het plein gaat in de praktijk gepaard met meer oppervlakte. 79,2% van de pleinen waar meer dan 300 leerlingen moeten spelen is groter dan 600 m2. Voor pleinen met leerlingenaantallen van minder dan 100 is dit aandeel slechts 16,8%. De hoeveelheid beschikbare speelruimte per kind toe naar mate er meer kinderen gebruik maken van het plein. In dat geval zou op de beschikbare speelruimte per leerling ongeveer gelijk zijn bij wisselende leerlingenaantallen. Net zoals bij de eerder besproken invloed van de oppervlakte lijkt het aantal leerlingen invloed uit te oefenen op de beweegintensiteit van meisjes. Maar in tegenstelling tot wat men zou verwachten lijkt het verschil in beweegintensiteit tussen jongens en meisjes op pleinen met meer dan 300 leerlingen juist het kleinst te zijn. Slechts 8,3% van respondenten binnen deze categorie geeft aan dit probleem te herkennen. Voor de overige categorieën varieert dit percentage tussen de 20,0% van 31,0%. Dit staat haaks op de hierboven besproken resultaten waar leerlingen vaker moeten afzien van hun voorkeursactiviteit en zich vaker vervelen op pleinen met meer leerlingen. Dit schept de verwachting dat de beweegintensiteit van meisjes op pleinen met meer dan 300 leerlingen lager ligt doordat zij worden verdrongen door de voetballende jongens of anderszins dominante groepen op het plein. Een verklaring voor deze afwijkende resultaten is niet gevonden. Invloed van een beweegbeleid Scholen met een beweegbeleid zijn over het algemeen meer tevreden met het pleinaanbod. Iets meer dan de helft, 51,6%, geeft aan dat er voldoende aanbod is op het plein. Op scholen zonder een beweegbeleid zakt dit percentage tot 43,5%. Hier is dus het merendeel niet tevreden over het aanwezige aanbod. Dit komt ook tot uiting in percentage leerlingen dat aangeeft zichzelf niet te kunnen vermaken op het plein. Iets meer dan de helft van de deelnemers werkzaam op scholen zonder een beweegbeleid zegt dat leerlingen zichzelf prima kunnen vermaken op het plein. Iets minder dan de helft zeg zich dus wel te herkennen in het probleem van leerlingen die aangeven zich te vervelen. Wanneer een beweegbeleid wordt gehanteerd liggen de verhouding anders. Op scholen waar dit beleid aanwezig is geeft bijna 62,0% aan dat leerlingen zich goed kunnen vermaken tijdens de pauzes. Slechts op 1 van de 3 pleinen lijken kinderen zich dus te vervelen. Een ander opvallend resultaat is het verschil tussen de aanwezigheid van voldoende begeleiders. Scholen met een beweegbeleid zijn vaker van mening dat er sprake is van voldoende begeleiders. Op bijna 1 van de 4 pleinen is slechts sprake van onvoldoende begeleiders op het plein. Scholen zonder beweegbeleid geven vaker aan te niet te beschikken over voldoende begeleiding, 68,5%. Dit impliceert dat het actief begeleiden en ondersteunen van pleinactiviteiten op veel scholen onderdeel uitmaakt van het beweegbeleid. Invloed van de beweegproblematiek op de waardering Uit een eerdere vergelijking tussen de toegekende waardering en de aanwezigheid van problemen rondom het thema bewegen is al duidelijk geworden dat hier een duidelijk verband bestaat. Des te hoger de gegeven waardering, des te minder sprake is van beweegproblematiek. Deze redenering lijkt ook op te gaan voor de tweede serie stelling. Grafiek F13 op de volgende pagina toont de relatie tussen het rapportcijfer en de aanwezigheid van de in de stellingen geformuleerde probleemsituaties. Vergelijkbaar met de eerste serie stellingen is ook hier een afname van problematiek waarneembaar bij een toenemende waardering. Bij het hoogste rapportcijfer is vrijwel geen sprake meer van beweegproblematiek en lijken de probleemsituaties niet te bestaan.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
41
Aanwezigheid probleemsituatie
De geleidelijk afnemende problematiek geldt niet voor alle probleemsituaties. De stellingen met betrekking tot de beweegintensiteit en het samenspel tussen verschillende groepen op basis van sekse en etniciteit zijn vrijwel constant bij de verschillende waarderingen. Bij de stellingen over het aanbod en activiteiten is de afnemende problematiek het duidelijkst merkbaar. Op pleinen die laag worden gewaardeerd is op de ruime meerderheid sprake van onvoldoende aanbod, verveling op het plein en kunnen leerlingen vaak niet de activiteit doen die zij willen. Pas vanaf een ruime voldoende qua waardering nemen deze percentages af tot onder de 50%. 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0%
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 Waardering Stelling Op het schoolplein is voldoende aanbod voor sport- en spelactiviteiten Stelling Tijdens de pauze kan iedere leerling de spel- of sportactiviteit van zijn keuze doen Stelling Leerlingen geven aan dat zij zichzelf tijdens pauzes niet kunnen vermaken op het schoolplein Stelling Op het plein zijn tijdens de pauze voldoende toezichthouders aanwezig Stelling Tijdens de pauze zijn op het schoolplein voldoende begeleiders aanwezig... Stelling Leerlingen uit hogere klassen zijn minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten... Stelling Meisjes zijn op het schoolplein minder actief bezig met sport- en spelactiviteiten dan jongens Stelling De jongens en meisjes spelen en sporten met elkaar op het schoolplein Stelling Allochtone leerlingen nemen minder actief deel aan sport- en spelactiviteiten... Stelling Autochtone en allochtone leerlingen spelen en sporten met elkaar op het schoolplein
F13 Beweegproblematiek in verhouding tot waardering
3.8 Invloed determinanten van beweeggedrag
De beweegdeterminanten en de invloed die zij hebben op de aanwezigheid en ernst van probleemsituaties zijn al enkele keren in dit rapport besproken. Om een compleet beeld te schetsen van de invloedrijk karakteristieken zijn de fysieke en sociale pleinkarakteristieken en de persoonsgebonden kenmerken en de eventuele invloed die zij hebben op de beweegproblematiek in een schema geplaatst. Dit schema biedt een overzicht van de aangetoonde invloed van de individuele kenmerken en hoe deze invloed een positief dan wel negatief effect heeft op het beweeggedrag. In het schema wordt onderscheid gemaakt tussen directe en indirecte invloed. Directe invloed betekent dat de waarde of invulling van de desbetreffende karakteristiek een concreet en direct effect heeft op de waardering of problematiek. Hierbij is deze invloed niet te herleiden naar een of meerdere andere kenmerken. Bij indirecte invloed is dat wel het geval. Hierbij is er wel een verband gevonden tussen het kenmerk en de aanwezigheid van de problematiek maar is deze invloed te herleiden naar een of meerdere andere kenmerken die direct van invloed zijn.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
42
T9 Overzicht invloed karakteristieken op beweegproblematiek Invloed op waardering
Invloed op beweegproblematiek
• Aantal schoolpleinen
Niet van toepassing: Enquête is gebaseerd op 1 schoolplein. Kunnen geen uitspraken worden gedaan over invloed van eventuele andere schoolpleinen.
Niet van toepassing: Enquête is gebaseerd op 1 schoolplein. Kunnen geen uitspraken worden gedaan over invloed van eventuele andere schoolpleinen.
• Inrichting schoolplein
Directe invloed: Pleinen met een sportieve of groene inrichting worden hoger gewaardeerd. Pleinen met speeltoestellen scoren lager.
Directe invloed: Pleinen met sporttoestellen of natuurlijke elementen kampen over het algemeen in mindere mate met beweegproblematiek.
• Oppervlakte
Directe invloed: Des te groter het plein, des te hoger de toegekende waardering.
Directe invloed: Oppervlakte met name van invloed op fysieke pleinaspecten. Grotere pleinen hebben minder last van beweegproblematiek dan kleinere pleinen.
• Functie onder schooltijd
Indirecte invloed: Pleinen die fungeren als sportplein worden hoger gewaardeerd. Dit is te herleiden naar het type inrichting.
Indirecte invloed: Invloed is te herleiden naar inrichting waarbij sportpleinen (met sportieve inrichting) minder te maken hebben met beweegproblematiek dan speelpleinen (ingericht met speeltoestellen).
• Functie buiten schooltijd
Directe invloed: Niet significant Het buiten schooltijd openstellen van het plein leidt tot hogere waardering.
• Omgeving school(plein)
Niet significant
Indirecte invloed: Buitenwijkse scholen scoren slechter op o.a. benutten mogelijkheden van het plein en persoonsgebonden kenmerken. Dit is te herleiden naar type onderwijs waarbij speciaal onderwijs scholen vaker in een buitenwijk gesitueerd zijn.
• Aantal leerlingen op het plein
Niet significant
Directe invloed: Pleinen met meer dan 300 leerlingen scoren het laagst. Pleinen met 250 tot 300 leerlingen hebben het minst last van beweegproblematiek. Geen lineair verband gevonden.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
43
• Type onderwijs
Niet significant
Indirecte invloed: Toename in ernst van beweegproblematiek te herleiden naar fysieke, cognitieve of psychische problemen waar leerlingen binnen dit onderwijs type mee kampen.
• Aanwezigheid beweegbeleid
Niet significant
Directe invloed: Het hanteren van een beweegbeleid resulteert in actievere deelname en meer dagelijkse beweegtijd.
Bovenstaand schema maakt inzichtelijk dat de inrichting en de oppervlakte de grootse beïnvloeders zijn van zowel de waardering die men heeft voor het plein alsmede de aanwezigheid van de beweegproblematiek. Opvallend is dat de invloed vanuit het onderwijstype beperkt is. Op de waardering heeft dit zelfs geen enkele invloed aangezien beide onderwijscategorieën het plein waarderen met gemiddeld een 6,4. Op de beweegproblematiek is wel invloed merkbaar maar dit is te herleiden naar de beperking waar de leerlingen in het speciaal onderwijs mee te maken hebben. Dit wil zeggen dat de problemen die spelen rondom beweegarmoede niet afhankelijk zijn van het type onderwijs dat op de school wordt gegeven. Enkel de persoonsgebonden kenmerken van de leerlingen binnen het type onderwijs zijn mogelijk van invloed.
3.9 Conclusie
Dit kwantitatieve deelonderzoek heeft niet alleen het bestaan van beweegproblematiek binnen het Nederlands primair onderwijs aangetoond maar heeft ook richting gegeven aan de kansen en uitdagingen die er op dit vlak liggen. Resultaten uit de enquête schetsen een beeld waarin kinderen kampen met overgewicht, op school te weinig bewegen, niet voldoende uitgedaagd worden door een gebrekkig aanbod, de potentie van het schoolplein als beweegruimte niet optimaal wordt benut en waar het houden van toezicht voorrang krijgt op het initiëren en stimuleren van sport en spel. Dit beeld is zorgwekkend maar biedt volop kansen voor een nieuwe beweegstimulans. Een eerste aanzet tot de oorzaken die tot deze situatie hebben geleid maakt duidelijk dat de problematiek rondom lichamelijk inactiviteit voortkomt uit materiaal en inrichting dat onvoldoende aanwezig is, niet correct functioneert of mogelijkerwijs niet aansluit bij de behoefte of mogelijkheden van de doelgroep. Door het inzichtelijk maken van deze oorzaken kan hiermee rekening gehouden worden met de nog te ontwikkelen stimulans en kan de invulling van deze stimulans beter worden afgestemd op de in de praktijk aanwezige problematiek en behoefte. In dit deelonderzoek is ook de invloed van pleinkarakteristieken zoals oppervlakte en inrichting aangetoond. Deze kenmerken van het plein zijn direct van invloed op de waardering voor het plein en de aanwezigheid van probleemsituaties zoals verveling op het plein. Een opsteker voor de Johan Cruyff Foundation hierbij is dat pleinen met een sportieve inrichting over het algemeen hoger gewaardeerd worden en minder last hebben van probleemsituaties. En hoewel de oppervlakte van het plein een aspect is waar een organisatie zoals de Johan Cruyff Foundation weinig grip op heeft biedt het inzicht in de pleinaspecten waar de nieuw te ontwikkelen stimulans rekening mee dient te houden om in de toekomst echt een verschil te kunnen maken.
3.10 Referenties
Bakker, I. et al. (2008), Playground van de toekomst, succesvolle speelplekken voor basisschoolleerlingen, ISBN:978-905986270-8, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden Centraal Bureau voor de Statistiek (2012), Leefstijl, preventief onderzoek; persoonskenmerken, 30 mei 2012, Den Haag / Heerlen Centraal Bureau voor de Statistiek (2010), Gezondheid, leefstijl, zorggebruik; t/m 2009, 16 maart 2010, Den Haag / Heerlen Frelier, M., Janssen, J. (2007), Wat beweegt kinderen? Een onderzoek naar het sport- en beweeggedrag van kinderen, ISBN: 978-90-77389-51-5, Nicis Institute, Den Haag Haug, E. et al. (2010), The characteristics of the outdoor school environment associated with physical activity, HEALTH EDUCATION RESEARCH, 2010:25(2):248-256
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
44
Ridgers N.D. et al. (2006), Physical Activity Levels of Children during School Playtime, Sports Medicine, 2006:36(4):35971 Sallis, J.F., Prochaska, J.J., Taylor, W.C. (2000), A review of correlates of physical activity of children and adolescents, Medicine & Science in Sports & Exercise, 2000:32(5):963-975 Stamos CAOP (2011), Statistieken Arbeidsmarkt OnderwijsSectoren, Scholen en instellingen, http://www.stamos.nl, mei 2011, Den Haag Stuij M., Wisse E., et al. (2011), School, Bewegen en Sport. Lichamelijke Opvoeding; onderzoek naar relaties tussen de school(omgeving)en het beweeg- en sportgedrag van leerlingen, IBSN 978-90-5472-160-4 Tiessen-Raaphorst, A. (2010), Bewegen in etnische groepen in Trendrapport Bewegen en Gezondheid 2008/2009, ISBN: 978-90-5986-348-4, TNO Kwaliteit van Leven, Leiden
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET PROBLEEM
45
H4 De behoefte: kwalitatief onderzoek
4.1 Inleiding
Het eerste deelonderzoek heeft de actuele beweegproblematiek blootgelegd. De noodzaak om in te grijpen en om een passende interventie te ontwikkelen is hier bevestigd. De Johan Cruyff Foundation wil de nog te ontwikkelen interventie baseren op de behoefte en wensen vanuit de praktijk. Het doel van dit tweede deelonderzoek is daarom het in kaart brengen van deze behoefte. Het onder woorden brengen van een wens, droom of behoefte is voor veel mensen een moeilijke opgave. Het rechtstreeks hiernaar vragen leidt daarom niet naar het gewenste resultaat. Om deze reden is gekozen voor het houden van interviews waarbij is gekeken naar de huidige en gewenste pleinsituatie en waarbij is gezocht naar de ingrediënten van het ideale beweegplein. Hiermee wordt antwoord gegeven op onderzoeksvragen 2 en 3. In paragraaf 4.2 worden de gebruikte methoden en meetinstrumenten toegelicht. Paragraaf 4.3 gaat over het samenstellen van de onderzoekspopulatie. Hier zal worden toegelicht hoe de onderzoekspopulatie tot stand is gekomen en hoe deze in verhouding staat tot de populatie die heeft deelgenomen aan de online enquête. In paragraaf 4.4 is te lezen over de uitvoering van het tweede deelonderzoek. In paragraaf 4.5 worden de belangrijkste resultaten besproken. Hierbij wordt ook uitspraak gedaan over de factoren die het beweeggedrag beïnvloeden en de ingrediënten van het ideale beweegplein. Omdat het in kaart brengen van de aanwezige behoefte centraal staat binnen dit deelonderzoek wordt hier een aparte paragraaf aan gewijd. In paragraaf 4.6 staat deze behoefte centraal. Hier zal de in de praktijk aanwezige behoefte worden verwoord en zal een eerste aanzet worden gedaan tot het invullen van deze behoefte. Ten slotte worden in paragraaf 4.7 enkele conclusies getrokken over de ingrediënten van een succesvol schoolplein, de aanwezige behoefte en de rol die de Johan Cruyff Foundation mogelijk kan spelen bij de invulling hiervan.
4.2 Meetinstrumenten
De interviews vinden plaats op het terrein van de school. Door het houden van de interviews op locatie is het mogelijk om het schoolplein dat centraal staat tijdens het interview met eigen ogen te zien. Dit draagt bij aan een goede interpretatie van de door de deelnemer gegeven antwoorden. Tijdens de interviews dient een vragenlijst als uitgangspunt. Deze lijst bevat vragen over de huidige situatie op het
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
46
schoolplein en de door de deelnemer gewenste situatie. Vragen over de actuele situatie zijn gericht op het achterhalen van de oorzaken die tot deze situatie hebben geleid. Bij de vragen over de gewenste situatie gaat het om het achterhalen van de ingrediënten van het ideale schoolplein en wat er nodig is om deze gewenste situatie te realiseren. Met betrekking tot de huidige situatie worden deelnemers gevraagd naar: • De pauzesituatie op school • De totstandkoming van het huidige plein • Gebruik van het plein tijdens en buiten schooltijd • Toelichting op de in de enquête toegekende waardering voor het plein • Positieve en negatieve aspecten van het plein • Projecten of in het verleden aangedragen oplossingen voor verhelpen beweegproblematiek Om de gewenste situatie in kaart te brengen worden deelnemers gevraagd naar: • Beschrijving van het ideale schoolplein • Wensen van de kinderen • Verwachting over wat de Johan Cruyff Foundation kan betekenen in aandragen van een mogelijke oplossing Alle vragen uit de vragenlijst zijn open vragen waarbij de geïnterviewde vrij is om naar eigen inzicht een antwoord te formuleren. De vragenlijst dient tijdens alle interviews als uitgangspunt. Hoewel niet altijd de vragen letterlijk worden gesteld komen alle vragen gedurende het gesprek wel aan bod. Ter afronding van ieder interview wordt de volledige vragenlijst doorgenomen en is gevraagd naar eventueel ontbrekende antwoorden. In bijlage B2 vind u een kopie van de vragenlijst die de rode draad vormt bij de interviews.
4.3 Onderzoekspopulatie
Tijdens het eerste deelonderzoek zijn deelnemers gevraagd of zij interesse hebben om deel te nemen aan een vervolgonderzoek. Hierbij wordt kort toegelicht dat het gaat om een interview op locatie en dat onder de deelnemers een Cruyff Foundation Pleinpakket wordt verloot namens de Johan Cruyff Foundation. Deelname aan het vervolgonderzoek is niet verplicht gesteld. Geïnteresseerden zijn gevraagd om contactinformatie zoals e-mailadres en telefoonnummer in te vullen. Deze informatie is nodig voor het versturen van de uitnodigingen voor het interview. In totaal hebben 752 respondenten aangegeven deel te willen nemen aan het vervolgonderzoek. Omdat het éénop-één interviewen van een dergelijk grote groep niet haalbaar wordt geacht is een selectie gemaakt. Deze selectie is gemaakt aan hand van een reeks criteria waarmee recht wordt gedaan aan de diversiteit van de deelnemers en schoolpleinen. Een overzicht van de gebruikte criteria vindt u in tabel T10. Om een representatieve afspiegeling van de totale onderzoekspopulatie te genereren wordt gestreefd naar een deelnamepercentage van 10%. Met ongeveer 750 aanmeldingen zou dit moeten resulteren in het afnemen van 75 interviews.
T10 Selectiecriteria deelnemers interviews Locatie • Provincie • Type omgeving Onderwijs • Type onderwijs Determinanten beweeggedrag • Aan/afwezigheid beweegproblematiek • Inrichting schoolplein • Oppervlakte • Rapportcijfer schoolplein Gegevens respondent • Functie binnen organisatie
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
47
Hoewel het vervolgonderzoek is gericht op het achterhalen van de wensen van pleinen die slecht scoren qua beweeggedrag is gekozen om ook goed functionerende en hoog gewaardeerde pleinen mee te nemen in het vervolgtraject. Dit om een representatieve afspiegeling van de huidige situatie te krijgen. Wel ligt de nadruk op pleinen waar in meer of mindere mate sprake is van defectief beweeggedrag. Het zijn immers deze pleinen waar mogelijk behoefte is voor een nieuwe interventie. Als gevolg van deze keuze wijken enkele parameters af van het gemiddelde uit het kwantitatieve deelonderzoek. Dit is vooral merkbaar bij het gemiddelde rapportcijfer dat deelnemers aan het schoolplein toekennen en de aanwezigheid van beweegproblematiek. Omdat deelname aan het vervolgonderzoek niet verplicht is gesteld kan ook na aanmelding nog van deelname worden afgezien. Door afmeldingen of het niet ontvangen van een reactie op de uitnodiging voldoet de uiteindelijke onderzoekspopulatie niet aan het eerder gestelde ideaalbeeld. Hierdoor is het mogelijk dat de onderzoekspopulatie niet op alle criteria een goede afspiegeling is van het totale deelnemersveld. In tabel T11 staat een verkort overzicht van de onderzoekspopulatie ten opzichte van de het totale deelnemersveld op basis van de eerder opgestelde criteria. Een volledig overzicht is te vinden bijlage B3. Omdat de in de enquête gebruikte stellingen zowel positief als negatief geformuleerd zijn wordt enkel een vergelijking gemaakt op basis van de aanwezigheid van een probleemsituatie.
T11 Selectiecriteria deelnemers interviews Deelnemers interviews
Totale onderzoekspopulatie
• Regulier basisonderwijs
69,9%
72,6%
• Speciaal basisonderwijs (SBO)
12,3%
15,5%
• Speciaal onderwijs (SO)
11,4%
11,1%
• Voortgezet speciaal onderwijs (VSO)
12,3%
9,2%
6,4
5,2
• Minder dan 30 minuten per dag actief
63,0%
55,7%
• Niet benutten mogelijkheden onder schooltijd
54,8%
44,6%
• Leerlingen kampen met overgewicht
31,0%
22,9%
• Achterstand sociale vaardigheden
43,9%
32,2%
• Achterstand motorische vaardigheden
38,4%
25,5%
• Geen actieve deelname aan activiteiten
52,0%
36,3%
• Niet benutten mogelijkheden buiten schooltijd
79,4%
74,7%
• Onvoldoende aanbod activiteiten
67,2%
51,9%
• Leerlingen hogere klassen minder actief
31,5%
25,4%
• Jongens en meisjes sporten en spelen niet samen
16,4%
7,6%
• Onvoldoende toezichthouders
1,4%
2,6%
• Leerlingen kunnen zichzelf niet vermaken op het plein
58,9%
42,5%
• Allochtone leerlingen minder actief
8,2%
3,0%
• Niet iedereen kan voorkeursactiviteit doen
65,8%
54,5%
• Meisjes minder actief dan jongens
31,5%
26,5%
• Onvoldoende begeleiders
30,1%
25,9%
• Autochtone en allochtone leerlingen sporten en spelen niet samen
6,8%
10,7%
Onderwijs
Rapportcijfer • Waardering Beweegproblematiek (1 serie stellingen) e
Beweegproblematiek (2 serie stellingen) e
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
48
4.4 Uitvoering
Hoewel er voorkeur is voor interviews op locatie moest tijdens de uitvoering noodgedwongen worden overgestapt op telefonische interviews. Het houden van een interview op locatie vergt veel tijd en inspanning. Om het beoogde aantal interviews te halen is gekozen de reeks interviews af te maken per telefoon. Voorafgaand aan de telefonische interviews is een ingekorte versie van de vragenlijst beschikbaar gesteld voor de deelnemers. Op deze manier zijn zij voorafgaand aan het interview op de hoogte van de vragen die ze kunnen verwachten. Hier is bewust voor gekozen omdat tijdens de persoonlijke interviews is gebleken dat sommige vragen vrij lastig te beantwoorden zijn. Door het van tevoren beschikbaar stellen van de vragenlijst krijgen deelnemers de kans om alvast over de vragen na te denken waardoor de interviews gemakkelijker verlopen. Als voorwaarde voor deelname aan het interview is gesteld dat deelnemers beeldmateriaal van het schoolplein beschikbaar stellen. Dit materiaal is gebruikt om de door de deelnemer gegeven antwoorden correct te kunnen interpreteren. Termen als ´voldoende speelvoorzieningen´ hebben immers niet voor iedereen dezelfde betekenis. Bij voorkeur is het beeldmateriaal pas na afloop van het interview ter beschikking gesteld. Dit om te voorkomen dat het interview gekleurd werd door de eigen interpretatie en mening van de interviewer. Na het sluiten van de online enquête en het selecteren van de deelnemers op basis van de eerder besproken selectiecriteria zijn de uitnodigingen voor deelname aan het vervolgonderzoek verstuurt. Alle interviews hebben plaatsgevonden in februari, maart en april 2012. In totaal zijn 74 interviews afgenomen. 15 interviews hebben plaatsgevonden op locatie, de overige 59 interviews zijn telefonisch afgenomen. Voor de verdere uitwerking worden 73 van de 74 interviews meegenomen. Aan een van de gehouden interviews kan geen betrouwbare conclusie worden verbonden omdat de deelnemer in kwestie vanuit zijn functie niet inhoudelijk in kan gaan op het functioneren van het schoolplein. Met een totaal van 73 interviews is een deelnemerspercentage van 9,7% behaald. Een overzicht van de 73 scholen die hebben deelgenomen aan de interviews is te vinden in bijlage B4. Onderstaande figuur F14 biedt een overzicht van de ligging en het gegeven type onderwijs van de deelnemende scholen. Iedere stad of dorp staat slechts eenmaal op de kaart aangeven, ook wanneer hier meerdere scholen hebben deelgenomen.
F14 Spreiding deelnemers vervolgonderzoek
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
49
Ieder interview heeft tussen de 30 en 45 minuten in beslag genomen. Dit geldt voor zowel de interviews op locatie als de telefonische interviews.
4.5 Resultaten
De hier gepresenteerde resultaten komen voort uit de één-op-één interviews met werknemers van de deelnemende scholen. Omdat de interviews gericht zijn op het achterhalen van de huidige en gewenste situatie zijn de gegeven antwoorden een combinatie van objectieve en subjectieve gegevens. Informatie over de huidige pleinsituatie zijn vaak op de praktijk gebaseerd en kunnen tot op zekere hoogte als objectief worden beschouwd. Gegevens over de gewenste situatie zijn gebaseerd op de mening van de deelnemer. Er kan niet worden nagegaan in hoeverre de deelnemer de collectieve mening en visie van de school vertegenwoordigd. Omdat het vervolgonderzoek tot doel heeft om een collectieve behoefte binnen het deelnemersveld in kaart te brengen zal hier niet worden ingegaan op individuele behoeften van de deelnemers. Daarnaast worden de vragen die tijdens het interview zijn gesteld niet afzonderlijk behandeld. Tijdens het interview zijn alleen open vragen gesteld waarbij de deelnemer een eigen antwoord heeft mogen formuleren. De optelsom van de gegeven antwoorden bieden inzicht in de algemene behoefte. Enkel de overkoepelende en relevante conclusies zullen worden toegelicht. 4.5.1 Beweegmomenten op school Uit de enquête is duidelijk geworden dat leerlingen op een groot aantal scholen minder dan 30 minuten per dag actief bezig zijn met sport- en spelactiviteiten. 55,7% van de respondenten geeft aan dat dit ook op hun school het geval is. Hoewel hier tijdens de interviews niet specifiek naar is gevraagd is gedurende de interviews duidelijk geworden welke factoren van invloed zijn op het aantal beweegmomenten op school en de tijd die kinderen per dag bezig zijn met sport en spel. Belangrijke factoren hierin zijn de aanwezigheid van een gymvoorziening in de nabijheid van de school en het hanteren van een continurooster. Een rooster waarbij de leerlingen ook tussen de middag op school blijven creëert een extra pauzemoment tussen de middag. Naast het eten van de lunch wordt deze tijd vaak op het schoolplein doorgebracht waar de leerlingen vrij kunnen spelen en sporten. Omdat deze middagpauze vaak een half uur of langer is neemt de tijd die kinderen aan bewegen besteden aanzienlijk toe. Scholen die geen continurooster hanteren hebben geen zicht op de activiteiten die de kinderen gedurende de middag ondernemen. Omdat een gedeelte van de middagpauze altijd ingevuld zal worden met reistijd tussen thuis en school blijft minder effectieve beweegtijd over. De aanwezigheid van een sportvoorziening op het terrein of in de nabijheid van de school verhoogt de effectieve lestijd van de lessen bewegingsonderwijs. Veel scholen beschikken echter niet over een eigen sportvoorziening en maken gebruik van faciliteiten van de gemeente. Hierdoor moeten de leerlingen lopend, met de fiets of zelfs met de bus naar de sportvoorziening toe en na afloop van de les ook weer terug naar school. De effectieve lestijd en de tijd waarin kinderen actief bezig zijn met sport- en spelactiviteiten wordt hierdoor ingekort. Voor scholen die ver moeten reizen om te kunnen sporten zou het schoolplein uitkomst kunnen bieden. Het schoolplein biedt vele kansen en mogelijkheden om te worden ingezet binnen het bewegingsonderwijs. Toch benutten weinig scholen ook daadwerkelijk deze mogelijkheden. Het inzetten van het schoolplein als beweegruimte voor de lessen lichamelijke opvoeding gebeurt slechts incidenteel en op een zeer beperkt aantal scholen. Hierbij is geen significant verschil gesignaleerd tussen scholen met een eigen sportvoorziening of scholen die gebruiken moeten maken van een gemeentelijke voorziening. Het incidentele gebruik van het schoolplein voor buitengym is niet in lijn met de resultaten van de enquête. Daar gaf 27,7% van de respondenten aan dat het plein ingezet wordt voor buitengym. Dit verschil kan mogelijk worden verklaard door de gehanteerde vraagstelling in de enquête. Hierbij is niet ingegaan op het incidenteel of structureel inzetten van het plein. Hierdoor is het mogelijk dat respondenten deze vraag positief hebben beantwoord indien het plein slecht een enkele keer daadwerkelijk voor buitengym wordt ingezet. 4.5.2 Beweegstimulans op het plein Niet alle kinderen nemen uit zichzelf deel aan sport- en spelactiviteiten op het plein. Desinteresse, angst of niet beschikken over de benodigde vaardigheden kan leiden tot de keuze om niet deel te nemen aan een activiteit. Om deze kinderen te stimuleren is meer nodig dan enkel het bieden van de gelegenheid. En ook bij overige kinderen kan een extra stimulans leiden tot een toename is lichamelijke activiteit. Maar deze stimulans komt niet of nauwelijks van de op het plein aanwezige pleinwachten. Tijdens de pauze houden voornamelijk leerkrachten of overblijfouders toezicht op het plein. De primaire taak van deze pleinwachten is het handhaven van de orde. Het stimuleren, initiëren of zelf deelnemen aan activiteiten hoort vaak niet tot het takenpakket. Wel wordt door veel scholen aangegeven dat een actievere houding van de pleinwachten tijdens de pauzes wenselijk is. Als reden voor de vaak passieve houding wordt opgegeven dat de pauzes ook voor hen een moment van rust zijn en dat het initiëren van activiteiten te veel vraagt van de medewerkers. Een tekort aan mankracht is eveneens een veelgenoemde reden. Op de scholen waar pleinwachten een actieve rol hebben op het plein wordt dit als zeer prettig en effectief ervaren.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
50
Binnen het speciaal onderwijs wordt vaker een actieve houding op het plein aangenomen. Deze leerlingen hebben vanwege een achterstand in sociale, motorische of cognitieve vaardigheden vaak extra begeleiding en stimulans nodig. Een actieve rol van de pleinwachten is hierbij vrijwel noodzakelijk. Het gebrek aan initiatief en betrokkenheid vanuit de pleinwachten is in overeenstemming met de resultaten van de enquête. Hoewel slechts 2,6% aangeeft dat er onvoldoende toezichthouders op het plein aanwezig zijn ligt het percentage van respondenten dat aangeeft dat er onvoldoende begeleiding op het plein is hoger, op 25,9%. Dit beeld lijkt te worden bevestigd met de bevindingen van de interviews. 4.5.3 Waardering voor het schoolplein In de enquête zijn de deelnemers gevraagd om een waardering voor het schoolplein uit te spreken in de vorm van een rapportcijfer van 1 tot 10. Hoewel hier ook om een korte toelichting is gevraagd was het geven van deze toelichting niet verplicht. Om deze reden is niet van alle deelnemers de argumentatie om te komen tot het rapportcijfer bekend. In het interview is nogmaals gevraagd om de gegeven waardering toe te lichten. Hierdoor is duidelijk geworden dat deelnemers het rapportcijfer grotendeels baseren op dezelfde aspecten, te weten: aanwezigheid van speelvoorzieningen, staat van onderhoud, oppervlakte, overzicht en de algemene sfeer en uitstraling. Een kaal, betegeld en rommelig schoolplein met minimale speelvoorzieningen staat hierbij garant voor een dikke onvoldoende. Toch verschilt de interpretatie van deze aspecten en het waardeoordeel dat men hieraan koppelt wel per deelnemer. Zo wordt het ene plein gewaardeerd met een ruim voldoende bij de aanwezigheid van 2 speelvoorzieningen terwijl een ander plein met 5 speelvoorzieningen niet op een voldoende kan rekenen. Hieruit kan geconcludeerd worden dat de beleving en waardering van het plein in dit geval niet alleen wordt gebaseerd op de aan- of afwezigheid van speelvoorzieningen. Andere variabelen zoals het aantal kinderen per speelvoorzieningen en de aanwezige uitdaging in spelvormen zijn wellicht medebepalend. De invloed van de aspecten is ook zichtbaar bij de enquêteresultaten waar de waardering voor het plein direct gerelateerd is aan het type inrichting (7,2 voor inrichting met natuurlijke elementen en 5,8 voor plein met enkel speelvoorzieningen) en de oppervlakte (5,5 voor kleinste pleinen en 6,9 voor grootste pleinen). 4.5.4 Conflicten op het plein Conflicten, kleine ruzies en meningsverschillen zijn dagelijks terugkerende situaties op het plein. Veel van deze conflicten worden toegeschreven aan het type leerling. Voornamelijk kinderen in het speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs hebben vaak problemen met samenspel en het principe van winst en verlies. Het niet om kunnen gaan met dergelijke situaties kan leiden tot conflicten op het plein. Vaak kunnen deze conflicten direct worden opgelost door tussenkomst van een leerkracht of toezichthouder. Toch wordt ook de rol van het fysieke schoolplein in het ontstaan van conflicten door veel scholen erkend. Het door elkaar lopen van activiteiten, het niet afbakenen van activiteiten en het gebrek aan overzicht worden vaak als katalysator voor conflicten aangewezen. Hierbij worden voornamelijk balspelen zoals voetbal gezien als aanleiding voor onrust op het schoolplein. Het is daarom niet verrassend dat op een groot aantal schoolpleinen balspelen niet langer zijn toegestaan. Het hebben van overzicht over het plein en de activiteiten wordt door veel deelnemers gezien als een belangrijk aspect in het voorkomen van conflicten. Slecht overzicht bemoeilijkt te taak van de pleinwachten en geeft leerlingen de kans om ongezien conflicten te beginnen of uit te vechten. De factor overzicht wordt bepaald door de vorm van het schoolplein, de eventuele dode hoeken als gevolg hiervan en de verdeling van voorzieningen en activiteiten op het plein. Hoewel de vorm van het schoolplein vaak al vastligt kan met de inrichting van het schoolplein wel rekening worden gehouden met de overzichtelijkheid van activiteiten. 4.5.5 Het ideale schoolplein Naast vragen over het huidige schoolplein is men ook gevraagd een beschrijving van het ideale schoolplein te geven. Dit om een beeld te vormen van de elementen die behoren tot het ideaalbeeld. Antwoorden op deze vraag variëren van een korte en praktische omschrijving van een aantal gewenste speeltoestellen tot een uitgebreide beschrijving van het ideale plaatje. Elementen die veelvuldig onderdeel uitmaken van het ideaalbeeld zijn: • Uitdagende spelvormen • Groene en natuurlijke uitstraling • Afwisseling in activiteiten • Voldoende beweegruimte • Ruimte voor sport en balspelen • Kleurrijk • Overzichtelijk • Betrekken van kinderen bij het ontwerpproces • Aansluiten bij wensen en mogelijkheden van de kinderen
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
51
Bovenstaande elementen maken duidelijk dat het ideale schoolplein een combinatie is van fysieke en sociale aspecten. Naast de inrichting van het plein en de aanwezige spelvormen wordt het succes ook mede bepaald door het betrekken van kinderen en door gehoor te geven aan hun wensen en ideeën. 4.5.6 Verwachting ten aanzien van de Johan Cruyff Foundation De naam van de Johan Cruyff Foundation en deelname aan het onderzoek wekt bij de deelnemers een bepaalde verwachting ten aanzien van het eindresultaat. Deelnemers zijn daarom gevraagd naar wat zij verwachten van de Johan Cruyff Foundation en wat de foundation voor hen zou kunnen betekenen in het realiseren van het ideale schoolplein. Ten tijde van het interview waren alle deelnemers op de hoogte van het doel van het onderzoek en is men geïnformeerd over de nog te ontwikkelen interventie. Hierbij is ook verteld dat de uiteindelijke interventie zowel een productgerichte als dienstverlenende invulling kan krijgen en dat deze invulling bepaald wordt op basis van de in de praktijk aanwezige behoefte. Omdat de meeste deelnemers bekend waren met de foundation en haar activiteiten is hier verder geen toelichting op gegeven, behalve wanneer de deelnemer hier specifiek om vroeg. Omdat het ook hier een open vraag betreft lopen de gegeven antwoorden uiteen van het uitspreken van een voorkeur voor productgerichte oplossing tot een zeer uitgebreide beschrijving van de gewenste interventie. Vanwege deze diversiteit zullen de gegeven antwoorden hier niet afzonderlijk worden behandeld. Hier zullen enkel de overkoepelende verwachtingen worden toegelicht welke zijn gedestilleerd uit de door de deelnemers uitgesproken verwachtingen ten aanzien van de interventie en de rol van Johan Cruyff Foundation. Hier zal nog geen oordeel worden geveld over de haalbaarheid van deze verwachtingen. De hieronder beschreven verwachtingen dienen enkel ter illustratie van het in de praktijk aanwezige verwachtingspatroon en zullen in willekeurige volgorde worden behandeld. • De Johan Cruyff Foundation als breekijzer Veel scholen hebben wel de wil maar niet de middelen om het schoolplein aan te pakken. Vaak stranden goede ideeën door een tekort aan middelen of draagvlak binnen de organisatie of door een gebrekkige samenwerking met een externe organisatie zoals een gemeente of overkoepelende instelling. Veel scholen zien hierin een rol weggelegd voor de Johan Cruyff Foundation. Door de foundation in te zetten als breekijzer en gezamenlijk op te trekken binnen een project verwachten veel scholen meer resultaat te boeken. In dit geval zou de nog te ontwikkelen interventie een dienst zijn waarbij de Johan Cruyff Foundation zich beschikbaar stelt als gesprekspartner en zwaargewicht. • De Johan Cruyff Foundation als sparringpartner Aan ieder goed plan ligt een goed idee ten grondslag. Een goed ingericht schoolplein is daarom meer dan het plaatsen van enkele speelvoorzieningen of het beschikbaar stellen van spelmateriaal. Het maken van een goed inrichtingsplan is een vak apart en vraagt om visie en kennis van de mogelijkheden die een plein te bieden heeft. Binnen het onderwijs is deze kennis niet bij iedereen aanwezig. En hoewel iedereen vanuit de beste bedoelingen handelt resulteert het niet altijd in de beste oplossing. Dit besef groeit ook binnen het onderwijs. Veel scholen zien de Johan Cruyff Foundation als deskundige op het gebied van sport en bewegen en zien daarom een rol weggelegd voor de foundation als sparringpartner in het ontwikkelen van een inrichtingsplan dat aansluit bij de behoefte en mogelijkheden van de leerlingen. Deze verwachting is opmerkelijk aangezien de Johan Cruyff Foundation geen directe ervaring heeft met het inrichten van schoolpleinen, afgezien van de Aangepaste Cruyff Courts voor het speciaal onderwijs. • De Johan Cruyff Foundation als leverancier van sport- en spelmateriaal Sport- en spelmateriaal maakt op veel scholen onderdeel uit van de pauze-invulling. Veel scholen stellen tijdens de pauzes (voet)ballen, fietsjes, springtouwen of ander los materiaal beschikbaar. Maar veel scholen worstelen met het inzetten van dit materiaal. Door oneigenlijk of veelvuldig gebruik is veel materiaal aan slijtage onderhevig waardoor het een beperkte levensduur heeft. Veel materialen moeten meerdere keren per jaar worden vervangen en zijn daardoor een belangrijke kostenpost. Ook vraagt het gestructureerd uitdelen, innemen en opbergen van het materiaal veel van het personeel. Wel wordt door veel scholen het belang van sport- en spelmateriaal als stimulans voor bewegen erkend. Om het tekort aan spelmateriaal aan te vullen en de stimulans te kunnen blijven bieden wordt de Johan Cruyff Foundation de rol van leverancier toebedeeld. Hoewel veel scholen hierbij benadrukken dat het hierbij gaat om duurzame materialen met een lange levensduur hebben de scholen zelf geen oplossing om de levensduur van los spelmateriaal te verlengen. Ook het aandragen van deze oplossing wordt neergelegd bij de foundation.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
52
• De Johan Cruyff Foundation als geldschieter Een schoolplein aanpakken kost geld en scholen beschikken vaak niet over de benodigde financiële middelen om hun ideeën waar te maken. Om de benodigde financiën bij elkaar te krijgen wenden veel scholen zich tot fondsen en subsidies. Op basis van de identiteit van de Johan Cruyff Foundation zien veel scholen de foundation als potentiële financier van het nieuwe schoolplein. Hierbij dient te worden opgemerkt dat door een aantal van de geïnterviewden de rol die aan de foundation wordt toebedeeld beperkt is tot die van geldschieter. Hierbij heeft de foundation geen controle over de besteding van dit geld. Het geld wordt in dit geval gebruikt om de reeds binnen de organisatie aanwezige ideeën te realiseren. In enkele gevallen wordt door deelnemers opgemerkt dat de foundation naast het leveren van een financiële bijdrage ook welkom is om mee te denken over de invulling van het plein. 4.5.7 Succesfactoren van het schoolplein Op basis van de eerder besproken aspecten van waardering en elementen van het ideale plein kunnen succesfactoren worden geformuleerd. Dit zijn de factoren van het schoolplein die een positieve bijdrage leveren aan de waardering, beleving en het functioneren van het plein met betrekking tot bewegen, sport en spel. Hoewel de aanwezigheid van deze factoren geen garantie biedt voor een succesvol plein dienen zij wel ter indicatie. De succesfactoren worden weergegeven in de vorm van een zogeheten woordenwolk (figuur F14). Dit is een visuele representatie van de verschillende succesfactoren en hun invloed op het beweeggedrag van leerlingen en het succes van het schoolplein. Des te groter de invloed van een succesfactor, des te groter de factor in de woordenwolk is afgebeeld. Zodoende maakt de woordenwolk inzichtelijk wat de grootste beïnvloeders zijn op het succesvol functioneren van het schoolplein.
F15 Woordenwolk met succesfactoren Net zoals de ingrediënten van het ideale schoolplein zijn ook de succesfactoren een combinatie van fysieke en sociale aspecten. Overzicht en structuur op het plein en de aanwezigheid van uitdagende sport- en spelvormen zijn hierbij de meest invloedrijke fysieke aspecten. Hierbij gaat het om het overzichtelijk en gestructureerd aanbieden van uitdagende activiteiten waarbij activiteiten van elkaar zijn gescheiden en het voor leerkracht en leerling duidelijk is waar de activiteit plaatsvindt. Het structureren van activiteiten en het inzichtelijk maken van de mogelijkheden door het afbakenen van ruimte kent in de praktijk al enkele oplossingen. Het Zoneparc-concept bijvoorbeeld is gericht op het realiseren van duidelijke en overzichtelijke schoolpleinen waar sport-, spel- en rustactiviteiten van elkaar zijn gescheiden middels een zonering op het plein. Veel van de geïnterviewden zijn bekend met dit concept en zijn erg gecharmeerd van de filosofie hierachter. Dit is opvallend omdat in de enquête slechts 19,2% van de respondent aangaf
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
53
dit stimuleringsproject te kennen. De hoge kosten (€40.000,- tot €50.000,-) voor het realiseren van een Zoneparc-plein is voor veel scholen een struikelblok. Het Zoneparc-concept zal in hoofdstuk 5 verder worden toegelicht. Begeleiding en betrokkenheid zijn de meest invloedrijke sociale aspecten. Begeleiding verwijst hier naar persoonlijke begeleiding op het plein en het organiseren, initiëren en begeleiden van pleinactiviteiten. Betrokkenheid verwijst naar de organisatie en het proces om van idee tot werkelijkheid te komen. Ook het betrekken van kinderen bij de totstandkoming van een nieuw plein maakt hier onderdeel van uit. De succesfactoren tonen veel overeenkomsten met de pleinkarakteristieken waarvan in het vorige hoofdstuk is aangetoond dat zij van invloed zijn op de aanwezigheid van de beweegproblematiek. De oppervlakte van het plein, de inrichting, het aantal leerlingen op het plein en de omgeving waarin de school gelegen is werden eerder in dit rapport gekenmerkt als directe of indirecte beïnvloeders van beweeggedrag. Deze aspecten zijn ook terug te vinden in de woordenwolk met succesfactoren. De factoren bewegingsvrijheid en ruimte voor bewegen zijn direct gerelateerd aan hoeveelheid ruimte en aantal leerlingen dat van deze ruimte gebruik moet maken. Sport, voetbal, balspelen en groen verwijzen naar de inrichting van het plein. Ook in de enquête kwamen pleinen ingericht met sportieve of natuurlijke elementen als beste naar voren. Ook de factor uitdaging is gedeeltelijk gerelateerd aan de inrichting aangezien een deel van de uitdaging die een plein biedt voortkomt uit de voorzieningen en faciliteiten die het plein biedt. De in de woordenwolk opgenomen succesfactoren overzicht, structuur en duidelijkheid impliceren dat niet alleen de oppervlakte of de inrichting maar ook hoe de aanwezige voorzieningen zijn verdeel over de ruimte een belangrijk element zijn. Ook enkele van de meer sociale succesfactoren bevestigen de resultaten en conclusies uit het eerste deelonderzoek. De behoefte aan begeleiding en betrokkenheid is ook in de enquête aan bod gekomen in de tweede serie stellingen. Hier werd duidelijk dat hoewel het merendeel van de schoolpleinen beschikt over voldoende begeleiders (74,1%), het verschil met voldoende toezichthouders (97,4%) opmerkelijk is. Door de hier geformuleerde succesfactoren als uitgangspunt te nemen voor het ontwikkelen van een nieuwe interventie is het wellicht mogelijk om deze factoren beschikbaar te maken voor alle pleinen en zodoende een positieve bijdrage te leveren aan het succes van het plein.
4.6 Behoefte
Het houden van de interviews en het in kaart brengen van de succesfactoren heeft geleid tot het formuleren van een in de praktijk aanwezige behoefte voor een nieuwe interventie. Hoewel de interviews voldoende informatie hebben opgeleverd is het onmogelijk om een eenduidige behoefte te formuleren. Het is niet haalbaar en ook niet wenselijk om 73 visies en meningen terug te brengen naar 1 concrete behoefte. Om deze reden zullen hieronder 4 behoeften worden toegelicht. Ieder van deze behoeften is direct te herleiden naar de uitkomsten van het onderzoek. Bij iedere behoefte zal worden aangegeven aan welke van de hierboven geformuleerde succesfactoren de behoefte is gerelateerd. Ook zal per behoefte een eerste aanzet worden gedaan voor de wijze waarop de Johan Cruyff Foundation mogelijk invulling kan geven aan de gesignaleerde behoefte. Behoefte aan structuur en overzicht Op de Nederlandse schoolpleinen is een behoefte aan structuur en overzicht. Onoverzichtelijke schoolpleinen leiden tot conflicten, een overdaad aan visuele informatie en een afname in beweeggedrag. Het structureren van activiteiten door het creëren van een duidelijke speelstructuur draagt bij aan het overzicht van leerling en pleinwacht. Een speelstructuur leidt tot een ruimteclaim voor een specifieke activiteit en draagt zodoende bij aan het reguleren van spelactiviteiten, het inzichtelijk maken van de mogelijkheden van het plein en het vergroten van het overzicht. Voor leerlingen biedt een duidelijke speelstructuur houvast in de speelmogelijkheden die het plein te bieden heeft. Hierdoor kunnen zij gerichter deelnemen aan de aangeboden activiteiten. Voor pleinwachten ontstaat er overzicht doordat activiteiten gescheiden worden en inzichtelijk wordt binnen welke grenzen de activiteiten mogen plaatsvinden. Hierdoor ontstaat er meer rust op het plein en is het mogelijk dat de rol van de pleinwacht verschuift van politieagent naar initiator. Waar het houden van toezicht vaak de primaire taak is van de pleinwachten kan een duidelijke speelstructuur deze taak deels uit handen nemen en ontstaat er ruimte voor een meer actieve rol in het stimuleren, initiëren en begeleiden en activiteiten op het plein. Bij het ontwikkelen van een interventie om de gewenste speelstructuur te realiseren gaat het om een productgerichte oplossing waarbij de Johan Cruyff Foundation de middelen biedt voor het aanbrengen van structuur. • Succesfactoren: structuur, overzicht, duidelijkheid, zonering, keuzevrijheid
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
54
Behoefte aan kennis Op een ruime meerderheid van de scholen is voldoende toezicht aanwezig op de pleinen. Vaak zijn dit groepsleerkrachten die als pleinwacht worden aangesteld. Hun taak is het houden van toezicht en het ingrijpen bij eventuele conflictsituaties. Slechts in enkele gevallen spelen de pleinwachten een actieve rol in het stimuleren, initiëren of begeleiden van activiteiten op het plein. Voor deze passieve houding van de pleinwachten kunnen verschillende redenen worden aangedragen maar vaak zijn onwil en onkunde de primaire oorzaken. Veel pleinwachten zijn niet goed op de hoogte van de mogelijkheden die het plein te bieden heeft en weten zodoende niet hoe zij de leerlingen kunnen activeren en stimuleren. Daarnaast heerst bij veel pleinwachten het gevoel dat het stimuleren van de leerlingen veel tijd en energie vergt. Er is daarom een behoefte aan kennis om de mogelijkheden van het plein te kunnen herkennen en benutten. De Johan Cruyff Foundation kan in deze behoefte voorzien door het aanbieden van een training of opleidingstraject voor pleinwachten. Door het trainen van pleinwachten wordt de organisatie verrijkt met de kennis die nodig is om zelf actief aan de slag te gaan. Hierbij zou de training gericht moeten zijn op het inzichtelijk maken van de speelmogelijkheden op het plein, het aandragen van spelideeën, het op juiste wijze inzetten van benodigde materialen en het reguleren van de aangeboden activiteiten. • Succesfactoren: draagvlak, betrokkenheid, duidelijkheid Behoefte aan mankracht Niet alleen onwil of onkunde liggen ten grondslag aan het gebrek aan begeleiding op het plein. Veel scholen geven aan niet over de benodigde mankracht te beschikken om als pleinwacht de gewenste actieve houding aan te nemen. De prioriteit ligt op het houden van toezicht en handhaving. Dit tekort biedt mogelijkheden op verschillende vlakken. Wanneer het plein in positieve zin zou bijdragen aan het creëren van overzicht zou de noodzaak voor het aannemen van een toezichthoudende rol wellicht kunnen worden beperkt. De eerder beschreven speelstructuur zou hier mogelijk uitkomst kunnen bieden. Wanneer een fysieke interventie op het plein niet mogelijk of niet gewenst is lijkt het leveren van mankracht een logische keus. De Johan Cruyff Foundation kan in deze behoefte voorzien door mankracht te leveren die ingezet kan worden bij het organiseren van pleinactiviteiten. Het leveren van mankracht door externen biedt geen structurele oplossing voor het tekort aan handen en ogen op het plein. Het effect is beperkt tot de duur van de activiteit of pauze. Daarnaast neemt het een deel van de verantwoordelijkheid van de school uit handen, iets wat de betrokkenheid niet ten goede komt. Enkel wanneer de continuïteit van de stimulans kan worden gewaarborgd en de school actief wordt betrokken bij het proces kan het leveren en inzetten van externe mankracht als duurzame stimulans worden ingezet. Een mogelijkheid zou hier zijn om het leveren van mankracht de koppelen aan het leveren van kennis. • Succesfactoren: begeleiding Behoefte aan daadkracht De verantwoordelijkheid over het schoolplein en de inrichting hiervan ligt meestal bij de school zelf, de gemeente of een overkoepelende organisatie. Hoewel bij veel scholen ideeën leven over het (her)inrichten van het schoolplein stranden veel ideeën door het ontbreken van draagvlak binnen de verantwoordelijke organisaties. Andere prioriteiten, gebrek aan financiële middelen of gebrekkige communicatie tussen betrokken partijen spelen hier vaak een rol. Scholen zijn daarom op zoek naar organisaties en instanties die hun ideeën over het schoolplein extra kracht kunnen bijzetten en als breekijzer kunnen fungeren in de vaak vastgelopen gesprekken. Veel scholen geven aan zich gesterkt te voelen wanneer een organisatie zoals de Johan Cruyff Foundation hen bijstaat in hun strijd. Vanuit de positie die de Johan Cruyff Foundation de laatste jaren heeft verworven kan zij een bijdrage leveren aan het onder de aandacht brengen van het belang van het schoolplein en het creëren van draagvlak binnen de organisatie. • Succesfactoren: betrokkenheid, draagvlak, begeleiding
4.7 Conclusie
Het kwalitatieve vervolgonderzoek heeft veel informatie opgeleverd over de aspecten die bijdragen aan een succesvol schoolplein en de aanwezige behoefte met betrekking tot een nieuwe interventie. De meningen, ervaringen en visies van 73 scholen komen samen in een viertal concrete behoeften. Aan ieder van deze behoeften zou de Johan Cruyff Foundation invulling kunnen geven met de nieuw te ontwikkelen interventie. Een combinatie van meerdere behoeften behoort uiteraard ook tot de mogelijkheden. In het hoofdstuk hierna zal het speelveld van organisaties en partijen die zich eveneens richten op het stimuleren van bewegen op het schoolplein in kaart worden gebracht. Op basis daarvan kan een mogelijke propositie van de foundation worden bepaald en zullen de hier geformuleerde behoeften worden herzien.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
DE BEHOEFTE
55
H5 Het speelveld: inventarisatie interventies
5.1 Inleiding
De toenemende aandacht voor het belang van bewegen en sport gaat gepaard met een toenemend aantal initiatieven en projecten gericht op het stimuleren van lichaamsbeweging. Ook het aantal initiatieven gericht op het stimuleren van bewegen op het schoolplein is de laatste jaren aanzienlijk toegenomen. Uiteenlopende lokale en nationale organisaties bieden een variëteit van concepten, methodieken en lespakketten aan. Allen met het beoogde doel om kinderen op het schoolplein in beweging te brengen. Met de nog te ontwikkelen stimulans zal de Johan Cruyff Foundation zich in dit speelveld begeven. Voor het bepalen van een kansrijke propositie is het van belang om de spelers en de verschillende initiatieven te kennen. Op basis daarvan kan de Johan Cruyff Foundation een unieke positie innemen en een concrete meerwaarde bieden. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op onderzoeksvraag 4. In de volgende paragraaf zullen we meetinstrumenten worden toegelicht die tijdens het onderzoek zijn toegepast. In paragraaf 5.3 zullen de resultaten met betrekking tot de spelers en de geïnventariseerde interventies worden besproken. Een vergelijking en beoordeling van de geselecteerde interventies staat centraal in paragraaf 5.4. Mede hierdoor wordt het speelveld inzichtelijk. Een kansrijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation wordt bepaald in paragraaf 5.5. In paragraaf 5.6 zijn worden teruggeblikt op de in hoofdstuk 4 geformuleerde behoeften en zal dit naast de kansrijke propositie worden gelegd. In paragraaf 5.7 wordt kort de conclusie van dit derde deelonderzoek besproken.
5.2 Meetinstrumenten
Om het speel- en spanningsveld in beeld te brengen wordt gericht gezocht naar initiatieven en interventies gericht op het stimuleren van lichamelijke activiteit, al dan niet in de vorm van sport en spel, in een schoolpleinsetting. Een interventie is een methode, techniek of fysieke oplossing die wordt ingezet om het gedrag van de gebruiker te beïnvloeden of om de omstandigheden waaronder het gedrag plaatsvindt te veranderen. Een beweeginterventie is gericht op het stimuleren van bewegen en kan hierbij gericht zijn op het positief beïnvloeden van het beweeggedrag, het aanpassen van de omstandigheden zodat deze meer gelegenheid bieden tot en uitnodigen om te bewegen, of een combinatie van beiden.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
56
Voor het in kaart brengen van het speelveld wordt gebruik gemaakt van verschillende databases die een overzicht bieden van in Nederland bekende en actuele interventies. De volgende databases zijn geraadpleegd: • RIVM, Loket Gezond Leven (www.loketgezondleven.nl) • Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (www.nasb.nl) • Kennisbank Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (kis.nisb.nl) • RIVM, Gezonde School (www.gezondeschool.info) • Sport en bewegen in de buurt (www.effectiefactief.nl) 5.2.1 Randvoorwaarden Interventies die worden opgenomen in de inventarisatie en de bepaling van de propositie van de Johan Cruyff Foundation dienen te voldoen aan de volgende criteria: • Doel: Het promoten en stimuleren van sporten, spelen en bewegen (al dan niet in combinatie met voeding of een gezonde leefstijl) • Doelgroep: Kinderen in het primair of voortgezet speciaal onderwijs • Setting: Het schoolplein of de directe (woon)omgeving van het plein • Actualiteit: De interventie dient ten tijde van de inventarisatie verkrijgbaar, beschikbaar en uitvoerbaar te zijn Naast de hierboven genoemde criteria zijn er ook enkele voorkeuren. Deze voorkeuren sluiten geen interventies uit maar geven richting aan de inventarisatie. De hieronder beschreven voorkeuren zijn geformuleerd op basis van de identiteit van de Johan Cruyff Foundation waarbij betrokkenheid en samenwerking belangrijke kernwaarden zijn. • De voorkeur gaat uit naar interventies die nationaal (kunnen) worden geïmplementeerd. Interventies die enkel op lokaal of regionaal niveau kunnen worden geïmplementeerd zijn echter niet bij voorbaad uitgesloten. • De voorkeur gaat uit naar interventies waar de school direct is betrokken bij de aanschaf, implementatie en nazorg van het project. • De voorkeur gaat uit naar interventies waar naast de school en mogelijke eigenaar van interventie meerdere actoren actief betrokken zijn. Deze betrokkenheid kan zijn op het vlak van financiering, implementatie en nazorg. Bij het gebruik van de databases wordt waar mogelijk gewerkt met filters om tot een selectie te komen die voldoet aan de hierboven toegelichte criteria. Hiertoe zijn filters aangebracht op basis van doelgroep (kinderen in primair en voortgezet speciaal onderwijs), thema (bewegen, sport, overgewicht, gezondheid) en setting (school, schoolplein). Naast het raadplegen van de verschillende databases wordt ook gebruik gemaakt van internet en in vakliteratuur om te zoeken naar interventies die vallen binnen de gestelde kaders. 5.2.2 Beoordelingscriteria Om het speelveld in kaart te brengen dienen de gevonden interventies met elkaar vergeleken te worden. Alleen dan is het mogelijk om een mogelijk kansrijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation te bepalen. Om een vergelijking mogelijk te maken wordt voor alle interventies informatie verzameld zoals het doel van de interventie, doelgroep, kosten en financiering, verzorgingsgebied en looptijd. Niet bij alle interventies is de benodigde informatie bekend of vrijgegeven. In het geval van ontbrekende gegevens is de interventie niet uitgesloten maar kan deze niet op alle aspecten worden beoordeeld. Tabel T12 geeft een overzicht van de aspecten die per interventie zijn bepaald en een toelichting op de betekenis of relevantie hiervan.
T12 Beoordelingscriteria interventies Naam interventie • Naam waaronder de interventie vindbaar is. Eigenaar • De persoon of organisatie die de interventie heeft ontwikkeld en/of beschikbaar stelt. Type interventie • Een interventie kan gericht zijn op het beïnvloeden van gedrag of het aanpassen van de omstandigheden. Training en educatie behoort tot de eerste categorie. Bij het aanpassen van de omstandigheden wordt onderscheid gemaakt tussen het (her)inrichten van de beweegruimte of het toepassen van (spel)materiaal.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
57
Doel • Het beoogde doel van de interventie. Inhoud • Korte omschrijving van de interventie inclusief gebruikte methoden, betrokken partijen en beoogde resultaten. Thema’s • De maatschappelijke thema’s waar de interventie een positieve bijdrage aan wil leveren zoals afname overgewicht, toename lichamelijke activiteit of sociale integratie. Setting • De locatie(s) waar de interventie wordt uitgevoerd of waar hij invloed op uitoefent. Primaire doelgroep(en) • Dit is de doelgroep die directe winst behaald met het implementeren van de interventie. Hierbij kan winst worden gezien als toename in lichamelijke activiteit, toename in sportbeoefening, actievere deelname aan sporten spelactiviteiten, verbeterde vaardigheden of gewichtsafname. Overige doelgroep(en) • Hiertoe behoren alle doelgroepen die deel uitmaken van van de interventie maar die niet per definitie winst boeken met de implementatie ervan. Uitvoering • Hiermee wordt de persoon of organisatie bedoeld die verantwoordelijk is voor de praktische uitvoering van de interventie. Deze kan dezelfde zijn als de eigenaar maar de uitvoering kan ook aan anderen worden overgedragen. Verzorgingsgebied • Het gebied waar de interventie beschikbaar, verkrijgbaar en uitvoerbaar is. Hierbij kan onderscheidt worden gemaakt tussen regionaal of nationaal. Looptijd • De periode waarin de interventie actief wordt ingezet om het beoogde doel te halen. Dit kan variëren van enkele dagen tot het structureel inbedden van de interventie in het (les)programma van de school. Kosten en financiering • De kosten die gepaard gaan met het aanschaffen, uitvoeren, monitoren of evalueren van de interventie en de organisaties die deze kosten moeten dragen. De interventies worden niet beoordeeld op behaalde resultaten en effectiviteit. Het gaat hier om het in kaart brengen van de organisaties die zich richten op het promoten van bewegen en de manier waarop zij dit doen. De effectiviteit van de maatregelen en de behaalde resultaten staan hier niet ter discussie.
5.3 Resultaten
Nederland kent een uitgebreid aanbod van beweeginterventies. Alleen al in de database Loket Gezond Leven van het RIVM voldoen bijna 460 interventies aan de eerder opgestelde criteria op het gebied van doelgroep, thema en setting. Uit dit actuele aanbod is een selectie gemaakt. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat het hier gepresenteerde overzicht niet uitputtend is. Het totaal aantal actuele en relevante initiatieven ligt vele malen hoger dan de hier gepresenteerde selectie. Velen daarvan voldeden echter niet aan de opgelegde criteria, opereren enkel op zeer lokaal niveau of zijn een afgeleide van één van de opgenomen initiatieven. Veel nationale initiatieven krijgen navolging op lokaal en regionaal niveau. Daarnaast biedt een gedeelte van de actuele interventies weinig onderscheidend vermogen waardoor de inhoudelijke verschillen klein zijn. In dat geval is gekozen slechts een hiervan te selecteren. Op basis van de in paragraaf 5.2.1 beschreven criteria en voorkeuren zijn 16 interventies geselecteerd. Deze selectie geeft een goed beeld van het actuele speelveld van initiatieven gericht op het stimuleren van lichamelijke activiteit in een school(plein)setting. Eerst worden de 16 geselecteerde interventies kort en in alfabetische volgorde toegelicht. Een volledige beschrijving van de geselecteerde interventies is te vinden in Bijlage B5. Daarna zal nog aandacht worden besteed aan de organisaties achter de interventies en de in de interventies behandelde thema’s.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
58
5.3.1 Interventies Alle leerlingen actief! Het Nederlands Instituut voor Sport en Bewegen (NISB) heeft de interventie Alle Leerlingen Actief! ontwikkeld om leerlingen in het basisonderwijs, voortgezet onderwijs en MBO die ondanks het sportaanbod op school en in de wijk niet voldoen aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen te stimuleren (NISB, 2012). De interventie is gericht op teweegbrengen van een gedragsverandering en een verandering van houding ten aanzien van lichaamsbeweging. Door het voeren van motivatiegesprekken met de leerling wil men deze gedragsverandering bewerkstelligen. Leerkrachten of medewerkers van de school die deze gesprekken voeren hebben de training Motivational Interviewing gevolgd. Ook de ouders van de leerlingen worden bij de gesprekken betrokken. Dit om mogelijke obstakels in de thuissituatie weg te nemen. (Loketgezondleven.nl, 2012) Beweeg Wijs Beweeg Wijs is een interventieprogramma om bewegen en spelen tijdens een schooldag een impuls te geven. Het bestaat uit een buitenspeelmethode met praktische speel- en instructiekaarten, een kleurrijke indeling van het schoolplein en een Beweeg Wijs speelbegeleider gedetacheerd op school of de kinderopvang (Beweeg Wijs, 2012). Onder begeleiding van Beweeg Wijs wordt er op de deelnemende school een beweegteam gevormd dat samen streeft naar het intensiever gebruiken van het schoolplein en meer tijd voor bewegen. Net als bij het eerder besproken Zoneparc-concept krijgen ook hier de oudere leerlingen de verantwoordelijkheid over het spelmateriaal. (Menukaart Sportimpuls, 2012) B-Fit Het voorkomen en terugdringen van overgewicht onder de Gelderse jeugd door het aanbieden en aanleren van een gezonde leefstijl. Dat is het doel van B-Fit, een interventie van de Gelderse Sport Federatie. B-Fit is een verzameling van interventies dat wordt aangeboden via onderwijs- en kinderopvanginstellingen. Het programma wordt begeleidt door een consulent van de Gelderse Sport Federatie en richt zich op lichaamsbeweging, voeding en het informeren over de gevolgen van lichamelijke inactiviteit en ongezonde keuzes. Vaste onderdelen van het B-Fit programma zijn een jaarlijkse fittest, theoretisch lespakket, workshops, beweeginterventies, ouderavonden en ondersteuning bij het opzetten van een gezondheidsbeleid (Gelderse Sport Federatie [1], 2012). Welke beweeginterventies worden opgenomen in het programma wordt bepaald in samenspraak met de deelnemende school. Ook het opknappen of (her)inrichten van de buitenspeelruimte kan onderdeel uitmaken van het B-Fit programma. (NISB, 2011) BIOS op het schoolplein BIOS staat voor Bewegen In Onderwijs en Sport. Deze interventie van de Gelderse Sport Federatie laat leerlingen en leerkrachten ervaren welke spelvormen er op het schoolplein mogelijk zijn en hoe het plein kan worden ingezet voor de lessen bewegingsonderwijs. De leerkracht wordt hierbij begeleidt door een gediplomeerd vakleerkracht bewegingsonderwijs van de Gelderse Sport Federatie. Na afloop van het project beschikt de leerkracht over de kennis en inzicht om het schoolplein breder in te zetten en een informatiemap waar voor de verschillende groepen 5 lessen voor het schoolplein zijn uitgewerkt (Loketgezondleven.nl, 2012). Combinatiefunctionaris De zogeheten combinatiefunctionarissen worden ingezet als bruggenbouwers tussen de sectoren sport, onderwijs en cultuur. De combinatiefunctionarissen worden gecoördineerd en gefinancierd vanuit de gemeente. Combinatiefunctionarissen kunnen worden ingezet voor onder andere het coördineren, organiseren en uitvoeren van sportactiviteiten tijdens en buiten schooltijd. Hierdoor wordt de sportdeelname onder kinderen gestimuleerd. Welke activiteiten worden georganiseerd of hoe invulling wordt gegeven aan de combinatiefunctie kan per deelnemende gemeente verschillen. In overleg met lokale organisaties wordt bepaald waar de combinatiefuncties het beste kunnen worden ingezet. Deze regeling loopt tot en met 2012. (Combinatiefuncties, 2012) JUMP-in JUMP-In is een interventie van de GGD Amsterdam en is gericht op het stimuleren van een gezonde leefstijl bij basisschoolleerlingen in achterstandswijken. Om dit doel te bereiken speelt de interventie in op 4 facetten: signaleren en monitoren, schoolsport, gezonde voeding op school en oudervoorlichting. Zo worden BMI, middel- en heupomvang en motorische ontwikkeling in de gaten gehouden en krijgen de kinderen opdrachten voor op school en thuis. Alle metingen worden verricht door een speciaal getraind JUMP-in meetteam. Deze interventie wordt lokaal geïmplementeerd in Amsterdam. (JUMP-in, 2012; NISB, 2011) Lekker Fit! Lekker Fit! is een lesmethode van de Nederlandse Hartstichting voor de groepen 1 t/m 8 van het basisonderwijs. De interventie is gericht op het stimuleren van een gezonde leefstijl en het tegengaan van bewegingsarmoede. De lesmethode bestaat uit theorie- en praktijklessen en behandeld de thema’s voeding, bewegen en het maken van
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
59
gezonde keuzes. De lesmethode is een structurele interventie is maakt onderdeel uit van het lesprogramma van de deelnemende school. Voor goede implementatie zijn er handleidingen voor de leerkrachten. (Lekker fit!, 2012; Loketgezondleven.nl, 2012) Pimp mijn Plein Dit is de enige geselecteerde interventie met een wedstrijdelement. Pimp mijn Plein is een jaarlijks terugkerende wedstrijd waarmee scholen een opknapbeurt van het schoolplein kunnen winnen. Om hierop kans te maken moeten de scholen een nieuwe pleinactiviteit bedenken en ontwerpen. De wedstrijd wordt uitgeschreven door de Nederlandse Hartstichting. (Hartstichting, 2012; Loketgezondleven.nl, 2012) Pimp my Schoolyard Pimp my Schoolyard is gericht op het creëren van uitdagende schoolpleinen en deskundigheidsbevordering van leerkrachten op school. Als eigenaar van de interventie geeft de Gelderse Sport Federatie advies over de mogelijkheden om het plein door middel van gekleurde kleine ingrepen, buitenspeelkisten en speelkaart op te knappen. Hierin spelen de wensen van de kinderen een belangrijke rol. Naast de fysieke opknapbeurt van het plein informeert en begeleidt een beweegconsulent van de Gelderse Sport Federatie de leerlingen en leerkrachten over de mogelijke spelvormen op het plein. (Gelderse Sport Federatie [2], 2012; Loketgezondleven.nl, 2012) sCOOLsport sCOOLsport bestaat uit een combinatie van interventies binnen de thema’s elke dag bewegen, motorisch vaardig, gezond gewicht en fysiek-mentale weerbaarheid. Welke interventies worden opgenomen in het programma wordt in samenspraak met de deelnemende school bepaald. De school vormt een beweegteam die samen met de projectcoördinator het programma verder uitwerkt. Daarnaast ondersteunt sCOOLsport gedurende een periode van 3 jaar de school om bewegen en gezondheid te verankeren in het schoolbeleid (sCOOLsport, 2012). Scoren voor Gezondheid Bij Scoren voor Gezondheid worden voetballers uit de eredivisie ingezet als rolmodel voor de deelnemende kinderen. Het idee hierachter is dat deze rolmodellen het goede voorbeeld geven en kinderen zo aan te zetten tot het maken van gezonde keuzes en een gezonde leefstijl. De interventie begint met een gezondheidstest, clinic en het ondertekenen van een gezondheidscontract. Met het ondertekenen van dit contract beloven de kinderen om een gezonde leefstijl na te streven. Gedurende de 20 weken van het project wordt er op school wekelijks aandacht besteed aan verschillende facetten van een gezonde leefstijl. Het project wordt afgesloten met een clinic waar de kinderen een diploma krijgen uitgereikt. (Stichting Meer dan Voetbal, 2012; NISB, 2011) SchoolSpeelPlein Jantje Beton Jantje Beton maakt zich hard voor vrij buitenspelen van kinderen. Het concept SchoolSpeelPleinen is gericht op het realiseren van uitdagende schoolpleinen die vrij toegankelijk zijn voor kinderen uit te buurt. Het schoolplein wordt zo een buurtplein. Kinderen zijn betrokken bij het ontwerp, realisatie en beheer van het plein. Voor het realiseren van de SchoolSpeelPleinen stelt Jantje Beton een vast subsidiebedrag per plein beschikbaar. In 2010 en 2011 ontvingen 12 scholen ieder €50,000.- om het schoolplein op te knappen. (Jantje Beton, 2012) Special Heroes Deze interventie is speciaal bedoeld om leerlingen in het speciaal onderwijs kennis te laten maken met sport en hen te laten ervaren hoe leuk sport en bewegen kan zijn. Dit met als doel om de leerlingen blijvend te laten deelnemen aan sportactiviteiten. Om de leerlingen langzaam te introduceren met het sportaanbod en het sporten bij een vereniging bestaat het programma uit de fases: binnenschools aanbod met door sportvereniging verzorgde sportactiviteiten tijdens de lesuren, naschools aanbod met sportactiviteiten op school of bij de sportvereniging, en nazorg om de continuïteit van de sportdeelname te borgen. De invulling van de sportactiviteiten wordt afgestemd op de wensen en mogelijkheden van de leerlingen. Een projectleider van Special Heroes werkt nauw samen met lokale sportaanbieders om op passende wijze invulling te geven aan het programma. (Special Heroes, 2012; Menukaart Sportimpuls, 2012) Spelen Samen Regelen Spelen Samen Regelen wil deelnemers handvatten bieden om de beschikbare speelruimte zo optimaal mogelijk te benutten. Het programma bestaat uit een activiteitenmap, training voor begeleiders, materialenpakket en digitale ondersteuning. De activiteitenmap wordt tweemaal per jaar aangevuld met nieuwe spelkaarten. De bijgeleverde spelmaterialen zijn afgestemd op de activiteiten uit de map zodat de kinderen zelfstandig aan de slag kunnen op het plein. (Spelen Samen Regelen, 2012; Nijha Sport en Spelen, 2012; Sport Knowhow XL, 2011) Sportbuurtcoach De sportbuurtcoach is een aanvulling op de bestaande regeling omtrent combinatiefuncties. Deze nieuwe regeling zal naar alle waarschijnlijkheid in 2013 van start gaan. Inhoudelijk zijn er weinig verschillen met de eerder besproken
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
60
combinatiefunctionaris. Ook de sportbuurtcoach is verantwoordelijk voor het opzetten en uitvoeren van het sport- en beweegaanbod. Verschil is dat hier de wijk centraal staat. De exacte invulling van de regeling wordt bepaald in overleg met de deelnemende gemeente en lokale organisaties. (SRO Sportservice, 2012) Zoneparc Deze interventie biedt een combinatie van het beïnvloeden van beweeggedrag en het aanpassen van de fysieke omgeving. De basis van het Zoneparc-concept is een gestructureerd ingericht schoolplein waarbij gebruikt wordt gemaakt van drie verschillende zones, te weten de sport zone, chill zone en game zone. Iedere zone heeft een eigen kleur en heeft sport- en spelmateriaal dat is afgestemd op de activiteiten binnen de zone. Naast deze fysieke aanpassingen bestaat het programma ook uit een training voor met name de oudere leerlingen. Zij spelen een belangrijke rol op het schoolplein en zijn mede verantwoordelijk voor het materiaal, begeleiding en uitleg van diverse sport- en spelactiviteiten. Anno 2010 zijn er 60 schoolplein ingericht als Zoneparc. (Zoneparc, 2012; KEI Stedelijke vernieuwing, 2012) 5.3.2 Organisaties Ondanks het grote aantal interventies is het aantal spelers beperkter. Binnen het aanbod van interventies kan onderscheidt gemaakt worden tussen 3 type spelers: overheidsinstanties (lokaal of regionaal), stichtingen en commerciële organisaties. Vaak gaat om gezondheid gerelateerde organisaties en niet organisaties die direct gekoppeld zijn aan het onderwijs. De school of het schoolplein is hierbij een van de locaties waar deze organisaties zich op richten. De commerciële organisaties zijn de kleinste groep spelers. Het is opvallend dat deze groep spelers zich voornamelijk bezighoudt met interventies gericht op het aanpassen van de omgeving. Vanuit een commercieel perspectief is deze focus begrijpelijk. Interventies ontwikkeld door lokale en regionale overheid of een stichting leggen vaak de nadruk op het beweeggedrag en het positief beïnvloeden hiervan. Deze tweedeling in type interventies en hoe dit het speelveld beïnvloed komt later in dit hoofdstuk aan bod. 5.3.3 Thema’s Dat een interventie gericht is op het stimuleren van bewegen wil niet per definitie zeggen dat het een beweeginterventie is. Veel van gevonden interventies hebben het stimuleren en aanleren van een gezonde leefstijl tot doel. Bewegen maakt hier slechts een klein onderdeel van uit. Thema’s als voeding en het maken van gezonde keuzes hebben binnen veel interventies de overhand. Slechts een beperkt aantal van de geselecteerde interventies richt zich primair op het stimuleren van bewegen, sport of spel. Hoewel de keuze om de nadruk te leggen op het overkoepelende thema gezonde leefstijl een begrijpelijke keuze is wordt hierdoor het belang van inactiviteit als oorzaak én gevolg van een ongezonde leefstijl onderbelicht.
5.4 Vergelijking interventies
Het speelveld van plein georiënteerde interventies en de propositie die de Johan Cruyff Foundation hier kan innemen wordt bepaald door de optelsom van alle aspecten zoals doelgroep, thema’s, looptijd en kosten. Om het speelveld in kaart te brengen zijn de geselecteerde interventies tegen elkaar uitgezet op de aspecten kosten en type. Er is bewust gekozen voor het tegen elkaar uitzetten van deze twee specifieke aspecten. Het type interventie schept een beeld van de mogelijke concurrentie die de Johan Cruyff Foundation kan ondervinden en het vaarwater waarin zij zich zal gaan begeven bij het ontwikkelen van een nieuwe interventie. En door ook de kosten hierin te betrekken wordt zichtbaar in welke prijsklasse nog ruimte is voor een nieuwe interventie. 5.4.1 Type interventie Zoals eerder beschreven kan een interventie zich richten op de persoon (beïnvloeden gedrag), de omgeving (omstandigheden aanpassen) of een combinatie van beide. Wanneer een interventie zich richt op een gedragsverandering is bij deze interventie sprake van software. Interventies die enkel de omgeving aanpassen richten zich op de zogeheten hardware. Omdat ook een combinatie van deze twee uitersten mogelijk is zijn er ook interventies die een totaalpakket van software en hardware bieden. Het type interventie en de 4 varianten die hierin mogelijk zijn worden weergegeven in figuur F16 op de volgende pagina. 5.4.2 Kosten interventie Het gaat hier om zowel de totale kosten die gepaard gaan met het aankopen en implementeren van de interventie alsmede de kosten die de deelnemende school zelf moet dragen. Deze kosten kunnen verschillen wanneer andere partijen (gedeeltelijk) zorg dragen voor de kosten. Indien de deelnemende school als enige verantwoordelijk is voor de financiering zijn enkel deze kosten in het schema opgenomen. Wanneer de kosten worden gedeeld tussen de school en een externe organisatie worden zowel de totale kosten als de kosten voor de school weergegeven in het schema. Een aantal interventies komen mogelijk in aanmerking voor subsidies of fondsen. In dit geval zou hiermee een gedeelte van de kosten gedekt kunnen worden. In het schema is deze mogelijkheid niet meegenomen en worden in dat geval de kosten volledig door de deelnemende school gedragen. Dit omdat bij voorbaat niet duidelijk is of de school in
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
61
aanmerking komt voor de genoemde subsidies of deze krijgt toegekend. Van een aantal interventies zijn de kosten niet of niet volledig bekend. Dit komt mede doordat een aantal interventies op maat gemaakte trajecten aanbieden waardoor de uiteindelijk kosten niet van te voren zijn bepaald. Interventies waarvan de kosten niet bekend zijn worden in de matrix op de nul-as geplaatst en voorzien van een vraagteken. Alle kosten zijn op basis van de door de interventie opgegeven looptermijnen. Indien de interventie over een periode van meerdere jaren plaatsvindt waarbij de kosten wisselen per jaar is uitgegaan van de kosten voor het eerste jaar van implementatie. Ook bij interventies die structureel onderdeel uitmaken van het lesprogramma en er dus geen concrete doorlooptijd bekend is zijn de kosten gebaseerd op een doorlooptijd van 1 jaar. Wanneer alleen prijzen bekend zijn per leerling wordt uitgegaan van een totaal van 100 leerlingen.
Hardware
Focus op hardware
Focus op software
Software
Kosten
Omdat de kosten van de geselecteerde interventies variëren tussen de €0,- en €50.000,- zijn de kosten op de verticale as verdeeld in 8 prijscategorieën. In figuur F17 worden deze prijscategorieën verder toegespitst.
Type
Kosten
F16
Categorieën per type interventie
> €40.000 €30.000 - €40.000 €20.000 - €30.000 €10.000 - €20.000 €5.000 - €10.000 €1.000 - €5.000 €500 - €1.000 < €500 Type
F17
Categorieën kosten interventie
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
62
BIOS op het Schoolplein
Kosten
5.4.3 Matrix kosten-type interventie Op basis van bovenstaande onderverdeling zijn de 16 geselecteerde interventies in een matrix geplaatst. Een visualisatie van deze vergelijking is te vinden in figuur F18.
JUMP-in In Lekker Fit! Alle Leerlingen Actief B-Fit Scoren voor Gezondheid sCoolsport Special Heroes Zoneparc Beweeg Wijs Pimp my Schoolyard Pimp mijn Plein Spelen Samen Regelen Combinatiefunctionaris Sportbuurtcoach SchoolSpeelPlein
Totale kosten
? Kosten school
? Kosten onbekend
?
?
Type
Verhouding kosten
F18 Matrix kosten - type interventie
5.5 Propositie Johan Cruyff Foundation
Met de gemaakte vergelijking in het achterhoofd kan worden gesteld dat de meeste ruimte voor een nieuwe interventie ligt aan de kant van de hardware. Veel van de reeds actieve interventies richten zich volledig op de software of leggen hier de nadruk op. De focus ligt veelal op het teweegbrengen van een gedragsverandering en minder op het aanpassen van de omstandigheden waaronder het beweeggedrag plaatsvindt. Lesmethodes, trainingen en begeleidingstrajecten worden ingezet om de beoogde gedragsverandering te realiseren. Slechts bij een beperkt aantal interventies maakt ook de hardware onderdeel uit van het programma. En bij een nog beperkter aantal interventies ligt de focus volledig op het aanpakken van de hardware. Hierdoor haken deze interventies niet in op het groeiende besef dat de fysieke omgeving van invloed is op het menselijk gedrag. Immers, de omgeving moet de gelegenheid en middelen bieden om het nieuw aangeleerde gedrag in praktijk te brengen. Deze redenatie werkt twee kanten op. Want alleen het aanpakken van de omgeving is geen garantie voor een verandering van beweeggedrag. Wat betreft de kosten maakt de vergelijking duidelijk dat het merendeel van interventies vallen binnen een lager prijssegment. Zeker voor interventies waarbij de school de gehele financiële last moet dragen is dit een logische keuze. Het grote aantal aanwezige interventies maakt dat er binnen het lagere prijssegment veel potentiële concurrentie is. Scholen met een beperkt budget kunnen uit een variëteit aan interventies kiezen. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat ook in de lagere prijsklassen de nadruk ligt op software georiënteerde interventies. Om directe concurrentie te vermijden en een unieke positie in het speelveld zou de Johan Cruyff Foundation kunnen kiezen om in
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
63
Kosten
te spelen op een hogere prijsklasse. Uiteraard moet de invulling van de interventie de hogere kosten rechtvaardigen. Op basis van bovenstaande informatie kan de meest kansrijke propositie voor de Johan Cruyff Foundation worden geformuleerd als zijnde een interventie waarbij de nadruk ligt op het aanpassen van de fysieke omgeving maar waar ook aandacht is voor de gebruiker en hoe hij zich in de omgeving gedraagt en waarbij de kosten vallen in de middelste prijsklassen. Figuur F19 geeft de mogelijk kansrijke propositie van de Johan Cruyff Foundation weer.
Kansrijk: type Kansrijk: kosten Kansrijke positie JCF Totale kosten
Kosten school
? ? Kosten onbekend
?
?
Type
Verhouding kosten
F19 Matrix kansrijke positie Johan Cruyff Foundation
5.6 Terugblik op behoefte
In het vorige hoofdstuk zijn een viertal behoeften geformuleerd die recht doen aan de situatie en beweegproblematiek op de Nederlandse schoolplein, namelijk: • Behoefte aan structuur • Behoefte aan kennis • Behoefte aan mankracht • Behoefte aan daadkracht De achterliggende gedachten van deze behoeften en de mogelijke invulling vanuit de Johan Cruyff Foundation zijn eveneens besproken in hoofdstuk 4. Nu de mogelijke propositie van de foundation is bepaald is het van belang de gesignaleerde behoeften te herzien aan hand van de aangewezen propositie. Het immers mogelijk dat een behoefte niet kan worden ingevuld binnen de gestelde kaders. Om hier uitspraken over te kunnen doen zijn de 4 geformuleerde behoeften in de matrix geplaatst. Omdat de kosten die gepaard gaat met het invullen van de behoeften niet vooraf kunnen worden vastgesteld is enkel gekeken naar het type interventie.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
64
Onderstaande figuur F20 geeft een beeld van de verschillende behoeften en het type interventie waarmee hieraan invulling kan worden gegeven.
Behoefte aan structuur Behoefte aan kennis Behoefte aan mankracht Behoefte aan daadkracht Type
Positie JCF Software
Focus op software
Focus op hardware
Hardware
F20 Type interventie in relatie tot behoefte De behoeften aan mankracht, daadkracht en kennis kunnen worden vervuld door het ontwikkelen van een interventie gericht op de software van het schoolplein. Het bieden van daadkracht is een dienstverlenende interventie waarbij de foundation kan fungeren als gesprekspartner en breekijzer binnen een organisatie. Het leveren van mankracht is eveneens een dienstverlenende interventie maar omdat dit vaak gepaard zal gaan met het leveren van de materialen of middelen die nodig zijn om pleinactiviteiten te organiseren is ook sprake van een hardware component. Ook het voorzien in de kennisbehoefte is een combinatie van hard- en software. De nadruk ligt hier op het trainen en opleiden van de pleinwachten, een sociaal aspect van het plein. Maar omdat ook hier de pleinwachten moeten beschikken over de middelen om de opgedane kennis in de praktijk te brengen is ook hier sprake van hardware. Het aanbieden van structuur op het schoolplein is een fysieke interventie waarbij de nadruk ligt op het aanpassen van het schoolplein en het mogelijk toevoegen van (speel)voorzieningen. Om de nieuwe inrichting optimaal te kunnen benutten zullen zowel de leerlingen als pleinwachten op de hoogte gebracht moeten worden van de mogelijkheden van deze nieuwe situatie. Dit kan worden gedaan door met de interventie ook aandacht te besteden aan de software. Op basis van bovenstaande figuur kan worden geconcludeerd dat het ontwikkelen van een interventie gericht op het bieden van structuur en overzicht het beste aansluit bij de als kansrijk bestempelde propositie van de Johan Cruyff Foundation. Bij de enquête uit het eerste deelonderzoek is ook gekeken naar de oorzaken die ten grondslag liggen aan de problemen rondom beweeggedrag. Daar werden inrichting en materiaal als primaire oorzaken voor de problematiek aangewezen. Het ontwikkelen van een interventie gericht op de hardware van het plein sluit dus direct aan bij de resultaten van de enquête en een door de deelnemers aangewezen oorzaak. 5.6.1 Speelveld binnen behoefte Niet alle interventies die zich richten op de hardware zijn per definitie gericht op het aanbieden van structuur op het plein. Hardware omvat immers op allerlei fysieke ingrepen. Toch zijn 2 van de geselecteerde interventies gericht op het structureren van pleinactiviteiten; Zoneparc en Beweeg Wijs. Bij Zoneparc ligt de nadruk op de hardware maar is ook een software component aanwezig. Bij Beweeg Wijs ligt deze focus precies andersom. Maar bij beide interventies maakt het aanpassen van het plein door het scheiden en zoneren van activiteiten onderdeel uit van het programma.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
65
Om naast deze interventies bestaansrecht te verwerven zal de Johan Cruyff Foundation meerwaarde moeten kunnen bieden. Dit is mogelijk door de mogelijke tekortkomingen van beide interventies op te vangen. Voor Zoneparc is dit het kostenplaatje. Met een prijskaartje van €50.000,- is het realiseren van een Zoneparc-plein voor veel scholen onhaalbaar. Voor Beweeg Wijs is dit mogelijk de verhouding tussen soft- en hardware. Bij deze interventie volgt de inrichting uit de teweeggebrachte gedragsverandering. Door dit om te draaien (gedragsverandering volgt uit aanpassen fysieke omgeving) kan de Johan Cruyff Foundation zich staande houden tussen deze reeds gevestigde interventies.
5.7 Conclusie
Hoewel het speelveld van school(plein) gerelateerde (beweeg)interventies uitgebreid is lijkt hier nog voldoende ruimte te zijn voor een nieuwe speler en een nieuwe interventie. Door het ontwikkelen van een interventie waar de hardware als uitgangspunt dient en waar het doel is om structuur op het plein te brengen kan de Johan Cruyff Foundation uit het vaarwater van andere (concurrerende) organisaties blijven en een concrete meerwaarde toevoegen aan het huidige speelveld. Belangrijk hier is dat de invulling van de interventie de hogere kosten rechtvaardigt.
5.8 Referenties
Beweeg Wijs (2012), http://www.beweegwijs.nl, Neede Combinatiefuncties (2012), http://www.combinatiefuncties.nl, Den Haag Gelderse Sport Federatie [1] (2012), B-Fit, http://www.geldersesportfederatie.nl/bfit, Arnhem Gelderse Sport Federatie [2] (2012), Pimp my schoolyard, http://www.geldersesportfederatie.nl/gemeente/onderwijsbewegen/primaironderwijs/speelruimte-pimp-my-schoolyard, Arnhem Hartstichting (2012), Heartjump, http://www.heartjump.nl, Den Haag Jantje Beton (2012), SchoolSpeelPleinen, http://www.jantjebeton.nl/wat-doen-we/schoolspeelpleinen/jantje-betonschoolspeelpleinen/, Utrecht JUMP-in (2012), http://www.jumpin.nl, Amsterdam KEI Stedelijke vernieuwing (2012), Zoneparc, http://www.kei-centrum.nl , Rotterdam Lekker fit! (2012), Hartstichting, http://www.lekkerfitopschool.nl, Den Haag Loketgezondleven.nl (2012), RIVM, http://www.loketgezondleven.nl/interventies, Bilthoven Alle leerlingen actief!, http://loketgezondleven.nl/i-database/interventies/a/12787 BIOS op het Schoolplein, http://www.loketgezondleven.nl/i-database/interventies/b/15181 Lekker fit!, http://www.loketgezondleven.nl/i-database/interventies/l/11955 Pimp mijn plein, http://www.loketgezondleven.nl/i-database/interventies/p/11973 Pimp my schoolyard, http://www.loketgezondleven.nl/i-database/interventies/p15183 Menkaart Sportimpuls (2012), Sport en Bewegen in de Buurt, http://www.effectiefacitef.nl/menukaart Nijha Sport en Spelen (2012), http://www.nijha.nl/themasite-basisonderwijs/speelplein/beweegpakket-voor-plein/, Lochem NISB (2012), Alle leerlingen actief!, http://www.alleleerlingenactief.nl, Ede NISB (2011), Nationaal Actieplan Sport en Bewegen Interventie Overzicht 2011/2012, Ede sCOOLsport (2012), http://www.scoolsport.nl, Middelburg Special Heroes (2012), http://www.specialheroes.nl, Bunnik Spelen Samen Regelen (20 12), http://www.spelensamenregelen.nl, Deventer Sport Knowhow XL (2011), Chaos op het schoolplein te lijf met nieuwe Spelmethode, http://www.sportknowhowxl.nl/ nieuws_2011/5925, 19 mei 2011
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
66
SRO Sportservice (2012), Na de combinatiefunctionaris nu de sportbuurtcoach, http://www.sro.nl, Amersfoort, Haarlem Stichting Meer dan Voetbal (2012), Scoren voor Gezondheid, http://www.scorenvoorgezondheid.nl, Zeist Zoneparc (2012), http://www.zoneparc.nl, Elst
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
HET SPEELVELD
67
H6 Conclusies en aanbevelingen
6.1 Inleiding
In dit afsluitende hoofdstuk komen alle resultaten, conclusies en aanbevelingen van het totale onderzoek samen. Hier zal op basis van de geconstateerde beweegproblematiek, achterliggende motieven, gesignaleerde behoefte en geformuleerde kansen een over overkoepelend advies worden gegeven over hoe de Johan Cruyff Foundation een beweegstimulans kan bieden. In paragraaf 6.2 wordt dit advies verwoord en toegelicht. Een aantal randvoorwaarden die vanuit dit onderzoek kunnen worden opgelegd komen aan bod in paragraaf 6.3. In paragraaf 6.4 zullen enkele aanbevelingen voor vervolgonderzoek worden aangedragen. In dit hoofdstuk wordt antwoord gegeven op onderzoeksvraag 5.
6.2 Interventie Johan Cruyff Foundation
In dit rapport is vanuit verschillende invalshoeken gekeken naar problemen betreffende beweeggedrag en is getracht richting te geven aan de wijze waarop de Johan Cruyff Foundation een concrete meerwaarde kan bieden waarmee kinderen worden gestimuleerd om meer te bewegen. Het kwantitatieve onderzoek heeft geleid tot een verontrustend beeld over de huidige stand van zaken omtrent de beweegproblematiek. Dit rechtvaardigt de ontwikkeling van een nieuwe interventie in een toch al vrij volle speelveld van projecten en initiatieven. Middels een kwalitatief deelonderzoek is licht geworpen op de ingrediënten van een succesvol beweegplein, de zogeheten succesfactoren, en zijn 4 concrete behoeftes geformuleerd welke zijn opgesteld aan hand van de onderzoeksresultaten. Deze behoeften vertegenwoordigen een onder de deelnemers aanwezige behoefte om het plein uitdagender, uitnodigender en geschikter te maken voor sport- en spelactiviteiten. In het laatste deelonderzoek zijn deze behoeften geplaatst in het actuele speelveld van organisaties en initiatieven die zich bezighouden met beweegstimulering op en rondom het schoolplein. Hieruit is duidelijk geworden dat het ontwikkelen van een interventie gericht op de hardware van het plein en waarmee structuur en overzicht kan worden bereikt het meest kansrijk en waardevol is. Het bieden van structuur schept duidelijk voor alle pleingebruikers, zowel de kinderen als de pleinwachten. Het maakt inzichtelijk waar activiteiten mogen plaatsvinden en creëert (on)zichtbare grenzen tussen de activiteiten. Een dergelijke interventie is voornamelijk gericht op de fysieke aspecten van het plein.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
CONCLUSIES EN AANBVELINGEN
68
Een blik op de woordenwolk met succesfactoren maakt echter duidelijk dat een ideaal beweegplein een combinatie is van fysieke en sociale factoren. Om de nieuwe interventie te laten slagen en daadwerkelijk de beoogde stimulans te kunnen bieden dient hiermee rekening gehouden te worden. Zodoende bestaat het advies over de ontwikkelen interventie uit 3 ingrediënten: • Ruimteclaim voor afbakenen van activiteiten • Materiaal waarmee de activiteiten kunnen worden uitgevoerd • Programmering voor het structureel inbedden van toezicht, begeleiding en activiteiten Deze 3 onderdelen zullen hieronder kort worden toegelicht. Hierbij zal enkel het belang ervan worden besproken en zullen geen uitspraken worden gedaan over hoe de Johan Cruyff Foundation invulling kan of moet geven aan het desbetreffende onderdeel. 6.2.1 Ruimteclaim Om gehoor te geven aan de behoefte aan structuur en overzicht is een ruimteclaim van essentieel belang. Hiermee wordt ruimte gereserveerd voor een specifieke activiteit en worden de grenzen waarbinnen deze activiteit mag plaatsvinden aangegeven. Hierdoor worden activiteiten van elkaar gescheiden en wordt het door elkaar lopen van activiteiten verminderd. Mede hierdoor worden kinderen minder gestoord tijdens hun beweegactiviteit en wordt de continuïteit van de activiteit en het beweeggedrag verhoogt. Een ander voordeel van een duidelijke ruimteclaim is dat het alle deelnemers op het plein overzichtelijk wordt welke activiteiten er gedaan kunnen worden en waar deze mogen plaatsvinden. Dit bevordert het kiezen van een activiteit en daarmee de actieve deelname hieraan. Met name voor kinderen in het speciaal onderwijs is overzicht en het bewust kunnen kiezen van een activiteit van grote waarde. Een belangrijk aspect van de ruimteclaim is de visuele impact die het vereist. Het moet in een oogopslag duidelijk zijn waar de grenzen lopen en waar de verschillende activiteiten plaatsvinden. Zonder deze visuele impact wordt de gewenste structuur niet bereikt. 6.2.2 Materiaal Hoewel de hierboven beschreven ruimteclaim de pleinactiviteiten een plek geeft is materiaal nodig om deze activiteiten te kunnen ontplooien. Uiteraard is niet voor alle activiteiten materiaal noodzakelijk maar ook dan kan (spel)materiaal in veel gevallen iets toevoegen aan de activiteit. Materiaal verwijst in deze context naar zowel los spelmateriaal zoals ballen, hoepels of springtouwen alsmede naar (semi) permanente voorzieningen zoals voetbaldoeltjes. Welk materiaal nodig is afhankelijk van onder andere de activiteit, het niveau waarop de activiteit wordt uitgevoerd en de vaardigheden van de deelnemende kinderen. Waar sommige activiteit enkel de aanwezigheid van een (voet)bal vereisen is het benodigd materiaal voor andere activiteit omvangrijker. Materiaal dat is afgestemd op de op het plein aanwezige activiteiten draagt bij aan het optimaal benutten van de opgelegde ruimteclaims en de potentie van het plein en bevordert actieve deelname aan de aangeboden activiteiten. Indien het juiste materiaal ontbreekt verliezen de aangebrachte ruimteclaims een deel van hun waarde. 6.2.3 Programmering Eerder in dit rapport is besproken dat de factoren die een plein tot een succesvol beweegplein maken op zowel fysiek als sociaal vlak liggen. De ruimteclaim en het bijbehorende materiaal behoren tot de fysieke pleinaspecten. Om het plein tot een succes te maken is echter meer nodig. Het opleggen van een ruimteclaim leidt tot een voor de leerlingen en pleinwachten nieuwe pleinsituatie. Om hier optimaal van gebruik te maken dienen zij geïnformeerd te worden over de mogelijkheden van deze nieuwe situatie en de regels die hier gelden. Alleen dan worden de nieuwe mogelijkheden benut en kan een verandering in beweeggedrag worden bewerkstelligd. Dit is direct gerelateerd aan de eerder geformuleerde behoefte aan kennis. Deze behoeft komt voort uit het niet beschikken over de benodigde kennis om het plein in te zetten als beweegruimte en de leerlingen te stimuleren. Maar het sociale aspect van een succesvolle beweeginterventie bestaat komt in meerdere manieren tot uiting. Zo is gedurende dit onderzoek het belang van voldoende toezicht en actieve begeleiding op het plein aangetoond. Dit vergt betrokkenheid en een proactieve houding van de pleinwachten. De begeleiders kunnen hierbij een belangrijke rol spelen in het initiëren en organiseren van activiteiten waardoor kinderen op een laagdrempelige en vertrouwde manier worden gestimuleerd om in beweging te komen.
6.3 Randvoorwaarden interventie
Hoewel de 3 hierboven genoemde ingrediënten van een interventie al een kader stellen waarbinnen de kans dat de interventie een succesvolle stimulans kan bieden toeneemt zijn nog enkele randvoorwaarden van toepassing. Deze randvoorwaarden komen voort uit de verschillende deelonderzoeken en bieden handvatten voor de nieuwe interventie om zich staande te houden en een concrete meerwaarde te kunnen bieden. De randvoorwaarden zullen
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
CONCLUSIES EN AANBVELINGEN
69
kort worden toegelicht. Hierbij dient te worden opgemerkt dat hier enkel de randvoorwaarden die direct volgen uit dit onderzoek zijn opgenomen in de opsomming. Voorwaarden die de Johan Cruyff Foundation zichzelf of de interventie oplegt maken hier geen onderdeel van uit. Ook zijn de voorwaarden die een onderwijsinstelling eventueel stelt aan een beweeginterventie of de organisatie achter deze interventie niet opgenomen in onderstaande opsomming. Interventie als toevoeging, niet als vervanging De nieuwe interventie dient zich te richten op het toevoegen van structuur waarbij de huidige pleinsituatie wordt gerespecteerd en de positieve aspecten worden behouden. Ieder plein heeft positieve en negatieve punten. Het is de kunst om met behulp van de nieuwe interventie de negatieve punten te elimineren en de positieve punten te benutten. Zonder dat hierbij het hele plein opnieuw ingericht dient te worden. Andere interventies gericht op het bieden van overzicht en structuur, waaronder Zoneparc, gaan uit van een volledig nieuwe inrichting van het plein. De kosten en impact die hiermee gepaard gaan zijn voor veel scholen reden om van implementatie af te zien. Om meerwaarde te kunnen bieden naast reeds bestaande interventies dient de nieuw te ontwikkelen interventie voor een andere aanpak te kiezen. Betrokkenheid Dit is een belangrijk sociaal aspect van een succesvol plein en verwijst naar betrokkenheid vanuit de organisatie waardoor draagvlak ontstaat maar ook naar betrokkenheid vanuit de leerlingen. Door de kinderen te betrekken bij de implementatietraject kan gehoor worden gegeven aan hun wensen en behoeften. Bovendien zorgt het creëren van draagvlak voor een waarborging van de plannen en succes op de lange termijn. Betrokkenheid vanuit de organisatie en de leerlingen is eerder in dit rapport aangemerkt als een van de succesfactoren van het schoolplein. Toch blijkt dit in de praktijk een struikelblok voor veel scholen waardoor het niet goed tot uiting komt. De Johan Cruyff Foundation kan hierin begeleiding bieden. Continuïteit Beweeggedrag verandert niet van de ene op de andere dag. Daar is tijd en moeite voor nodig. Om de gewenste verandering teweeg te brengen is het daarom belangrijk om de continuïteit van de stimulans te waarborgen zodat ook op de langere termijn resultaten kunnen worden veilig gesteld. Dit houdt in dat zeker de programmering van activiteiten structureel ingebed moet worden in het beleid van de school. Sport en spel integreren De Johan Cruyff Foundation is ontstaan vanuit een voetbal georiënteerd perspectief. Voor het succes van de interventie is het echter belangrijk om zowel sport als spel op te nemen in de ruimteclaim. Een plein waar een combinatie is gemaakt tussen sport en spel wordt hoger gewaardeerd, spreekt een bredere doelgroep aan en is over het algemeen een succesvoller beweegplein. Vaardigheden van gebruikers Dit onderzoek heeft aangetoond dat leerlingen binnen het Nederlands primair onderwijs kampen met een achterstand in vaardigheden op motorisch en sociaal vlak. Om ook voor deze kinderen van betekenis te kunnen zijn dient de nieuwe interventie rekeningen te houden met of in te spelen op een scala aan spelniveaus. Hierdoor kunnen kinderen op hun eigen niveau worden uitgedaagd en kunnen zij zich ontwikkelen. Het rekening houden met de mogelijkheden van de gebruikers kan door het aanpassen van fysieke pleinaspecten maar ook door het inzetten van sociale pleinaspecten. Tot deze laatste categorie behoort onder andere het inzetten van actieve en persoonlijke begeleiding waardoor kinderen leren het beste uit zichzelf te halen.
6.4 Aanbevelingen
Hoewel dit onderzoek een duidelijk en volledig beeld schetst van de beweegproblematiek en de hieraan gekoppelde oorzaken en gevolgen worden in deze paragraaf een tweetal aanbevelingen gedaan waarmee in de toekomst wellicht nog meer kennis kan worden vergaard over de beweegproblematiek waardoor nog beter ingespeeld kan worden op actuele ontwikkelingen. Objectief beweeggedrag In dit onderzoek is de beweegproblematiek in kaart gebracht aan hand van subjectieve waarnemingen van mensen die direct of indirect betrokken zijn bij het schoolplein, de leerlingen en de interactie hiertussen. Het objectief meten van het beweeggedrag en de beweegintensiteit maakt geen onderdeel uit van dit onderzoek. Om de problematiek rondom bewegen verder uit te diepen en objectieve data te genereren ter onderbouwing van de nieuwe interventie zou het meten van beweging van toegevoegde waarde zijn. Dit biedt daarnaast ook de mogelijkheid om subjectief en objectief beweeggedrag met elkaar te vergelijken en eventuele verschillen hiertussen te verklaren.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
CONCLUSIES EN AANBVELINGEN
70
Effectmeting interventie Het doel van de nieuwe interventie is het tegengaan van beweegarmoede door het stimuleren van sport, spel en bewegen onder leerlingen van het primair onderwijs. Om de effecten van deze interventie zichtbaar te maken zou een effectmeting kunnen worden gedaan. Hiermee kan de winst op fysiek, cognitief of sociaal vlak worden aangetoond. Door het uitvoeren van een effectmeting en het aantonen van de gezondheidswinst kan de nieuwe interventie zich onderscheiden van andere initiatieven en wordt de meerwaarde bevestigd.
SPORTEN, SPELEN EN BEWEGEN OP HET SCHOOLPLEIN
CONCLUSIES EN AANBVELINGEN
71