Rol als onderzoekers
'Iedereen heeft het fijn op het schoolplein' “Everyone takes part at the schoolyard”
Gemaakt door: Jet Burema 1027522 Eva Haring 445436 INHolland PABO te Alkmaar Deeltijd Opleiding tot leraar basisonderwijs juni 2011
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 1
door Jet Burema en Eva Haring
Voorwoord Wij zijn Eva Haring en Jet Burema. Beiden 4e jaars deeltijd PABO studenten aan INHolland te Alkmaar. We hebben er voor gekozen om samen het onderzoek te doen, omdat meerdere inzichten leiden tot een breder blikveld. In onze toekomst als leraar zullen we ook veel samenwerken, onderwijs maak je tenslotte samen. We willen daarom Kompan bedanken voor het tot stand komen van ons onderzoek. Zij hebben ons de nodige input gegeven wat ons onderzoek heeft verdiept. Verder hebben we onze inzichten verbreed door de literatuur die tot onze beschikking werd gesteld. Vervolgens willen we de scholen bedanken, die hebben meegewerkt aan het praktijk gedeelte van ons onderzoek. De interviews en de enquêtes hebben voor ons veel opgeleverd. We willen de leerlingen bedanken, die de enquêtes hebben ingevuld, waardoor we ons onderzoek hebben kunnen richten op de belangen van de kinderen. Tenslotte zijn zij het deelnemende publiek waar we ons op richten in onze onderzoeksvraag. Na maanden hard werken presenteren we graag ons prachtige en complete onderzoeksverslag. Veel leesplezier, we hopen dat het tot diepgaande inzichten zal leiden. Dat straks ieder kind zich fijn voelt op het plein. Tevens is er een website gekoppeld aan ons onderzoek. Op www.hetisfijnophetplein.nl.nu staan adviezen en ideeën voor leerkrachten, zodat het spelen op het schoolplein een succes wordt.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 2
door Jet Burema en Eva Haring
2. Samenvatting Voor dit onderzoek werken we met een opdrachtgever genaamd Kompan. Kompan is wereldwijd marktleider op het gebied van speeltoestellen. Het Kompan Play Institute is een onderdeel van Kompan en is een kenniscentrum voor het spel, de ontwikkelingen en het leerproces van kinderen. Het Kompan Play Institute wil graag met ons te weten komen hoe het plein beter ingezet kan worden binnen het onderwijs. Aanleiding: De aanleiding van ons onderzoek is voortgekomen uit de gedachte dat we vanaf 2013 starten met het project Weer Samen Naar School en passend onderwijs binnen onderwijzend Nederland. Het doel van ons onderzoek is om het schoolplein beter op de kaart te zetten met het oog op Weer Samen Naar School (WSNS). We hebben daarop een onderzoeksvraag geformuleerd, die als volgt luidt: “Hoe kan het schoolplein ingezet worden, zodat het welbevinden en de motivatie van alle leerlingen vergroot wordt? “ We willen graag dat het schoolplein een dusdanige functie en inrichting krijgt, zodat straks ieder kind een plaats heeft op het schoolplein. Dat we straks allemaal kunnen zeggen: “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”. Ons onderzoek is op de volgende manier opgebouwd: In het theoretisch kader hebben we antwoord gegeven op de deelvragen door middel van literatuurstudie. We hebben onder andere gebruik gemaakt van het Mulierinstituut (Stegeman, 2007) en TNS/ NIPO (Jantje Beton, 2011). Verder maken we gebruik van studieboeken van van Eijkeren (2005) en van Beemen (2006). In het praktisch kader hebben we onderzocht hoe leerkrachten en de leerlingen het plein ervaren. Om dit te meten hebben we verschillende onderzoeksmethodes ingezet: Via Thesistools.nl hebben we een online-enquête samengesteld en verstuurd naar 250 basisscholen. We hebben drie verschillende scholen geïnterviewd, omdat we willen weten wat hoe het schoolplein is ontstaan, hoe het schoolplein wordt gebruikt en wat er kan worden verbeterd. Om meer te weten te komen over hoe kinderen spelen op het schoolplein, hebben we verschillende keren observaties uitgevoerd. Daarnaast hebben we de leerlingen van beide stagescholen een enquête laten invullen. Hiermee hebben we de behoefte en ervaringen van de basisschoolkinderen kunnen meten. Hun mening is van grote waarde, omdat zij de deelnemers van het schoolplein zijn. De uitslag van de enquête, de interviews, de observaties en de leerlingen-enquête hebben we kunnen analyseren en samenvatten. Het heeft een duidelijk beeld van de feiten weergegeven. Belangrijkste resultaten: Motoriek en leren hangen met elkaar samen. Er zijn verschillende rollen die zij op het plein kunnen vervullen. De rol van speelcoach is meest positief, het bevordert sociale interactie, motoriek en beweging. Er zijn verschillende piek- en diptijden, hier kunnen we met het lesaanbod rekening mee houden. Uit drie interviews vonden wij het interview met ’t Palet het meest opvallend. Zij geven het juiste voorbeeld voor wat betreft rol van de leerkracht, duidelijke regels en spelmogelijkheden. Uit onze online-enquête komt naar voren dat 96% van de respondenten vindt dat de rol van de leerkracht op het plein die van toezichthouder is. Uit onze enquête onder leerlingen komt naar voren dat ze van mening zijn dat er weinig interactie is met de leraar. Uit observaties is naar voren gekomen dat kinderen graag ballen, maar in deze behoefte wordt niet altijd voorzien. 42% van de kinderen denkt beter te kunnen leren als zij meer buitenspelen. Ook wil een grote meerderheid meer lessen op het plein, zij denken hierbij aan vooral natuurlessen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 3
door Jet Burema en Eva Haring
We doen aanbevelingen gericht aan Kompan. Wij denken dat zij meer aandacht moeten besteden aan waar scholen subsidies kunnen krijgen. Door middel van onze poster en website willen we het belang van spelen onder de aandacht brengen. We geven aanbevelingen omtrent de inrichting van het schoolplein, over de leerkrachtenrol en de behoeften van het kind. Conclusies/aanbevelingen: Het schoolplein kan dusdanig ingezet worden, zodat het welbevinden en de motivatie van ieder kind gewaarborgd is. Dit is te bereiken door onderstaande aanbevelingen: Inrichting plein: Uitgangspunt dient hier te zijn, dat ook een kind met een beperking op het plein tot spel en beweging kan komen. Organisatie: Veel kinderen ervaren het plein als te druk. Er kan op meerdere momenten met kleinere groepen kinderen buiten gespeeld worden. Er moeten duidelijke spelafspraken gemaakt worden met de kinderen. Rol leerkracht: Het aanstellen van een speelcoach kan heel positief zijn. Deze persoon heeft een duidelijke rol op het schoolplein en stimuleert het spel van de kinderen. Scholen: Het is gewenst dat de scholen een duidelijk beleid voeren, omtrent het gebruik en de inzet van het schoolplein. De schoolleiders zouden bewuster gemaakt kunnen worden van de mogelijkheden op het schoolplein, zodat de kinderen meer betrekken zijn in sport en spel. Het aanstellen van een coördinator voor het schoolplein en bewegen is hierbij raadzaam. Zo krijgt het schoolplein meer aanzien en zal het belang beter behartigd worden. Financiering: De scholen zouden meer te weten moeten komen over vervangingsmethodes en investeringsmogelijkheden voor een bestaand ingericht schoolplein. Scholen zouden bekender gemaakt kunnen worden met fondsen en subsidies, die ze kunnen aanschrijven voor de inrichting van het schoolplein.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 4
door Jet Burema en Eva Haring
3. Inhoudsopgave Titelblad..............................................................................................................................................1 1. Voorwoord......................................................................................................................................2 2. Samenvatting.................................................................................................................................3 3. Inhoudsopgave..............................................................................................................................5 4. Inleiding..........................................................................................................................................7 5. Methoden en onderzoeksstrategieën............................................................................................8 5.1 Welke methoden en onderzoeksstrategieën zijn er in het onderzoek gebruikt om theorie en praktijk samen te brengen.........................................................................8 6. Resultaten....................................................................................................................................11 Theoretisch kader (literatuuronderzoek) 6.1 Welke plek neemt het schoolplein in binnen het basisonderwijs?..................................12 6.1.1 Geschiedenis van het plein..............................................................................12 6.1.2 Geschiedenis van spel.....................................................................................13 6.1.3 Hoe wordt het plein over het algemeen gebruikt?...........................................14 6.1.4 Zijn pleinen openbaar of alleen voor de school?.............................................15 6.1.5 Aan welke voorwaarden moet een goed en functioneel schoolplein voldoen?..........................................................................................................15 6.2. Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein in de huidige situatie en na doorvoering van WSNS 2013?............................................................................16 6.2.1 Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein?........................16 6.2.2 Welke kinderen nemen deel aan het spel op het schoolplein vanaf 2013?.....17 6.3. Welke rol kan de leerkracht hebben op het plein, zodat het spel bevorderd wordt?.....18 6.3.1 Welke rol kan een leerkracht hebben tijdens het spelen op het schoolplein?.....................................................................................................18 6.4 Welke gevolgen kunnen spelen en bewegen hebben op de ontwikkeling en gedrag van kinderen?....................................................................................................20 6.4.1 Functie van spelen...........................................................................................20 6.4.2 Wat heeft spel voor gevolgen op de ontwikkeling van het kind?.....................20 6.4.3 Hoe kan spel het gedrag beïnvloeden van het kind? ...…...............................21 6.4.4 Samenhang motoriek en leren.........................................................................22 6.4.5 Wat voor effect heeft bewegen op gedrag(stoornissen)?................................23 6.4.6 Welke speeltoestellen of activiteiten spreken het leervermogen aan?............24 6.4.6.1 Functies van verschillende toestellen................................................25 6.4.6.2 Vaste en losse elementen.................................................................26 6.4.7 Natuurlijk spelen..............................................................................................26 6.5. Op welke momenten van de dag kan er het beste gespeeld of bewogen worden met het oog op de leerprestaties?.......................................................................................28 6.5.1 Het bioritme……………...................................................................................28 6.5.2 Wat voor positief effect heeft bewegen op de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen?.........................................................................29 6.5.3 Een schoolrooster volgens het bioritme...........................................................30 6.5.4 De wet..............................................................................................................32 6.5.5 Gevolgtrekking bioritme…………………………………………………………..33
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 5
door Jet Burema en Eva Haring
Praktisch kader (Praktijkonderzoek) 6.6 Is het belang van het schoolplein duidelijk en zal dit kunnen leiden tot meer financiële aandacht voor het schoolplein?......................................................................................34 6.6.1 Uitslag enquête................................................................................................34 6.6.2 Analyse uitslag enquête...................................................................................35 6.6.3 Interviews met scholen....................................................................................38 6.6.4 Analyse verschillende interviews.....................................................................38 6.7 Hoe spelen kinderen op het schoolplein?......................................................................39 6.7.1 Analyse kijkwijzers “situaties op het schoolplein”............................................40 6.8 Waar hebben kinderen behoefte aan op het schoolplein?............................................41 6.8.1 Inleiding...........................................................................................................41 6.8.2 Behoefte onderbouwleerlingen........................................................................42 6.8.3 Behoefte bovenbouwleerlingen.......................................................................42 6.8.4 Ervaringen leerlingen.......................................................................................43 6.8.5 Analyse……………………………………………………………………………..43 7. Conclusie en discussie.................................................................................................................45 7.1 Antwoord op de onderzoeksvraag.................................................................................45 7.2 Discussiepunt................................................................................................................46 7.2.1 Communicatie naar overheid...........................................................................47 7.2.2 Communicatie naar scholen............................................................................48 7.3 Aanbevelingen...............................................................................................................49 7.3.1. Welke aanpassingen zijn er nodig zodat iedere leerling optimaal gebruik kan maken van het schoolplein?.............................................................................49 7.3.2 Aanbeveling Kompan Play Institute.................................................................49 7.3.3 Aanbeveling schoolplein..................................................................................49 7.3.4 Aanbevelingen rol leerkracht...........................................................................51 7.3.5 Aanbevelingen om aan de behoefte van leerlingen tegemoet te komen.........52 7.4 Evaluatie.........................................................................................................................54 8. Literatuurverwijzing......................................................................................................................56 9. Bijlagen........................................................................................................................................60 1. Online enquête resultaten.....................................................................................tabblad 1 2. Interviews..............................................................................................................tabblad 2 3. Kijkwijzers situaties op het schoolplein..................................................................tabblad 3 4. Enquête ingevuld door de leerlingen.....................................................................tabblad 4 5. Grafiek uitslag enquête ingevuld door de leerlingen.............................................tabblad 5 6. Poster....................................................................................................................tabblad 6 7. Brief aan Ministerie van OCW en wethouders.......................................................tabblad 7 8. Voorbeeld ideaal schoolplein.................................................................................tabblad 8 9. Diverse krantenartikelen........................................................................................tabblad 9 10. Logboek..............................................................................................................tabblad 10
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 6
door Jet Burema en Eva Haring
4. Inleiding De aanleiding van ons onderzoek is voortgekomen uit de gedachte dat we vanaf 2013 starten met het project Weer Samen Naar School en passend onderwijs binnen onderwijzend Nederland. Dit houdt in dat ieder kind recht heeft op onderwijs binnen het huidige basisonderwijs. Daarin is de school genoodzaakt om zorg op maat te bieden, hierbij rekening houdend met de onderwijsbehoefte van ieder kind. Het probleem wat wij dan voorzien is het schoolplein, zoals die in de huidige situatie wordt gebruikt. Het is ons beiden opgevallen dat er tijdens de pauzes, op de verschillende stagescholen die we hebben aangedaan, veel 'spel' problemen voorkomen. Hetzij conflicten, hetzij moeite met de spelmogelijkheden op het schoolplein, etcetera. Het schoolplein is veelal ingericht met elementen die geen samenhangend geheel vormen. We hebben gemerkt dat er conflicten zijn tussen kinderen tijdens het spelen. Vele leerkrachten zitten, of staan, aan de kant en hebben geen actieve rol binnen het spel. Het valt op dat er altijd wel kinderen zijn die langs het plein staan en niet spelen. Kortom, het welbevinden op het plein is in de huidige situatie niet voor ieder kind gewaarborgd. We willen er achter komen waar dit aan ligt en hoe we dit kunnen veranderen. Zeker nu we weten dat kinderen met een zorgvraag straks blijvend deelnemen aan het reguliere onderwijs. Tevens valt het ons op dat er over de inrichting en mogelijkheden van het plein veel minder wordt nagedacht, dan over de inrichting en mogelijkheden aan het interieur van de school. Uit verschillende onderzoeken komt naar voren dat bewegen goed is voor het kind. Hoe is het dan mogelijk dat het schoolplein, dat bij de school hoort, vaak ondergeschoven is? Wij zien graag dat het plein functioneler wordt ingezet. Dat het schoolplein een functie en inrichting krijgt, zodat straks ieder kind een plaats heeft op het schoolplein. Onze hypothese luidt: “Het schoolplein kan zodanig ingezet worden zodat iedereen het fijn heeft”. We hebben een enquête verspreid onder verschillende basisscholen. Hiermee willen we een duidelijk beeld krijgen van de huidige situatie. Deze kennis brengt ons samen met de literatuur en verdere praktijkonderzoek naar het eindpunt. Dit samen zal leiden tot een antwoord op onze vraagstelling: “Hoe kan het schoolplein ingezet worden, zodat het welbevinden en de motivatie van alle leerlingen vergroot wordt?“ Het theoretische kader is een substantieel deel van ons onderzoek geworden. Samen met het praktijkonderzoek is dit als resultaat opgenomen in het onderzoek. Deze zijn beiden terug te vinden in het resultaat als theoretisch kader en praktisch kader. Om duidelijk te maken welke onderdelen door Jet of Eva zijn geschreven, hebben we de desbetreffende naam erbij vermeld. In de witte map vindt u de originele ingevulde enquêtes en overige resultaten. In de roze mappen hebben we daarvan kopieën gemaakt. De ingevulde enquêtes beslaan een groot gedeelte van de bijlage, hierdoor hebben we ervoor gekozen om in de roze mappen enkele enquêtes op te nemen. Voor alle originele exemplaren verwijzen we u naar de witte map.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 7
door Jet Burema en Eva Haring
5. Methoden en onderzoeksstrategieën 5.1 Welke methoden en onderzoeksstrategieën zijn er in het onderzoek gebruikt? We beschrijven per deelvraag welk doel we hebben met de betreffende vraag, welk middel we daarvoor hebben gebruikt en wat de onderzoeksgroep is. Deelvraag 1 is: “Welke plek neemt het schoolplein in binnen het basisonderwijs?” In deze deelvraag willen we meer te weten komen over de geschiedenis van het plein en het spel, hoe het plein over het algemeen gebruikt wordt, of schoolpleinen openbaar of gesloten zijn en aan welke voorwaarden een goed en functioneel plein moet voldoen. Vervolgens hebben we subvragen geformuleerd om achtergrondinformatie te geven aan de lezer. Allereerst willen we de geschiedenis van het schoolplein en het spel onderzoeken. We hebben hier voor gekozen omdat het schoolplein en het spel twee belangrijke hoofdgebieden in ons onderzoek zijn. De middelen die we hiervoor gebruiken zijn de sites van Stichting Nederlands Museum Kinderwereld (2010). Daarnaast hebben we literatuur van Hoogland (2010), Marijke van Eijkeren (2005) en Liesbeth van Beemen (2006) gelezen. De onderzoeksgroep in deze deelvraag is het schoolplein. Om antwoord te krijgen op de subvraag “Hoe wordt het plein over het algemeen gebruikt?” bestuderen we een artikel van Adank en Jans (2010) en een onderzoek van de Vries (2010). De onderzoeksgroep is het schoolplein en de gebruikers (de kinderen). De volgende subvraag is: “Zijn pleinen openbaar of gesloten?”. Het doel van deze vraag is onderzoeken of er voldoende openbare speelruimte is voor kinderen. Voor deze deelvraag maken we gebruik van Bruinooge (2007), die te vinden is op de site van Jantje Beton. Bij deze subvraag is de onderzoeksgroep het schoolplein en haar gebruikers. De eerste deelvraag besluiten we met de subvraag “Aan welke voorwaarden moet een goed en functioneel schoolplein voldoen?”. Wederom is hier de onderzoeksgroep het schoolplein. We willen te weten komen met welke voorwaarden we te maken hebben. Dit doen we door de sites van Stichting Consument en Veiligheid (2011) en de site van Vereniging Openbaar Onderwijs (2010) te bestuderen. We vervolgen onze studie met de deelvraag “Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein?”. Deze deelvraag splitsen we op in subvragen. Het doel van deze subvragen is duidelijkheid scheppen omtrent de gebruikers van het schoolplein. We willen de type kinderen met hun gedragingen en eventuele stoornissen verhelderen. De onderzoeksgroep in deelvraag en de daarbij behorende subvragen, is het kind zelf. De eerste subvraag in deze deelvraag is: “Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein?” We maken hierin onderscheid in de peuter, kleuter en schoolkind. We maken hiervoor gebruik literatuur van Van Beemen (2006) en Alkema (1995). Vervolgens hebben we een subvraag over de kinderen, die gebruik maken van het schoolplein samengesteld. We hebben dit onderzocht, omdat ieder kind anders aanwezig is binnen een groep en daar moet rekening mee gehouden worden. Deze subvraag geeft achtergrondinformatie over het type kind, maar ook het kind met de zorgvraag. We maken hiervoor gebruik van de site van het Rijksoverheid (2011), literatuur van Woltjer (2006), Bongaards en Sas (2008), ANP (2011) en Driesen (2004). In de deelvraag “Welke rol kan een leerkracht hebben op het plein tijdens de pauze, zodat het spel bevordert wordt?” belichten we de leerkracht zelf. De middelen die we hier gaan inzetten, zijn de site van Speelbrein (2011) en Kompan (2011). Daarnaast slaan we de literatuur van Janssen-Vos (2004) erop na. Het doel van deze vraag is de rol van de leerkracht onder de aandacht te brengen. De onderzoeksgroep bij deze deelvraag zijn de leerkrachten.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 8
door Jet Burema en Eva Haring
In de deelvraag “Welke gevolgen kunnen spelen en bewegen hebben op de ontwikkeling en gedrag van kinderen?”, willen we de gevolgen van bewegen en spelen benadrukken. Tevens willen we in deze deelvraag de functie van de verschillende speeltoestellen belichten. De onderzoeksgroep in deze deelvraag zijn de kinderen en de speeltoestellen. In subvraag “Functie van spelen”, is de onderzoeksgroep gericht op het kind. Het doel is om het nut van spelen te onderzoeken. De middelen die we inzetten is literatuur van Janssen-Vos (2004). In de subvraag “Wat heeft spel voor gevolgen op de ontwikkeling van het kind?” , willen we aantonen dat spel van belang is voor de ontwikkeling van het kind. We maken daarbij gebruik van de site van Kompan (2011). In subvraag 6.4.3 “Hoe kan spel het gedrag beïnvloeden van leerlingen?”, willen we onderzoeken hoe het gedrag van het kind kan worden beïnvloed door spel. De onderzoeksgroep in deze subvraag is het kind. We maken hiervoor gebruik van literatuur van Janssen-Vos (2011) en Jeninga (2004). Vervolgens doen we onderzoek naar de samenhang tussen motoriek en leren. Het doel hiervan is om aan te tonen, dat de motoriek van belang is voor het leren bij kinderen. De onderzoeksgroep is bij deze vraag het kind. De middelen die we gebruiken is een scriptie van Van Leeuwen (2008), literatuur van Van Lieshout (2009) en een studie van het Mulierinstituut (Stegeman, 2007). In de subvraag “Wat voor effect heeft bewegen op gedrag(stoornissen)?”, willen we aantonen dat bewegen een positief effect heeft op het gedrag. De middelen om dit onderzoek uit te voeren zijn de sites van Erma Sport (2011) en het Mulierinstituut (Stegeman, 2007) door ons aangedaan. De subvraag “Welke speeltoestellen of activiteiten spreken het leervermogen aan?”, onderzoeken we de functie van verschillende speeltoestellen. We maken hierbij onderscheidt tussen “functies van verschillende toestellen” en “vaste en losse elementen” op het schoolplein. Voor informatie maken we gebruik van onderzoeken van de Fontys Sporthogeschool (Adank en Jans, 2010), de Valck (2011) en Hordijk (2011). Tot slot wordt er in deze subvraag aandacht besteed aan natuurlijk spelen. Dit doen we om het belang van een groen schoolplein te onderstrepen en hierbij te benadrukken. De middelen die we gebruiken, komen van Van den Berg en Koenis (2007). Tot slot komt in het theoretisch kader het bioritme aan bod in de deelvraag “Op welke momenten van de dag kan er het beste gespeeld of bewogen worden met het oog op de leerprestaties?”. De eerste subvraag legt het begrip bioritme uit. We hebben hier voor gekozen, om meer achtergrondinformatie te verschaffen over dit onderwerp. We maken hiervoor gebruik van een onderzoeken van Kuijpers (2007), J. Gieles (2009), Balledux en Schreuder (2005) en Stegeman (2007). Tevens hebben we contact opgenomen met directeur dhr.Ilgen van basisschool “De Oosterweide”. Deze school heeft het schoolrooster volgens het bioritme gedraaid. In de subvraag “Wat voor positief effect heeft bewegen op de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen?” hebben we als doel, om er achter te komen hoe belangrijk bewegen is voor de leerprestaties en het welbevinden van de kinderen. In deze subvraag is de onderzoeksgroep het kind. De middelen die we hiervoor gebruiken zijn onderzoeken van Dorine Collard (2010), de site van Speelbrein (2011), literatuur van dr. Visscher (2008) en dr. Stegeman (2007). Vervolgens geven een schoolrooster weer, dat geënt is op het bioritme. We maken hiervoor gebruik van het onderzoek van Balledux en Schreuder (2005), en een onderzoek van dr. Stegeman (2007) voor het Mulierinstituut. Ook gebruiken we informatie van de site van Rijksoverheid (2010). Het doel van deze deelvraag is onderzoeken op welke momenten het beste gespeeld en bewogen kan worden. In subvraag “De wet”, bestuderen we hoe vrij scholen zijn om het rooster aan te passen. De middel die we gebruiken is de site van het Rijksoverheid (2010). “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 9
door Jet Burema en Eva Haring
We sluiten deze deelvraag af met een gevolgtrekking bioritme. Het doel hiervan is om kort weer te geven waarom we deze deelvraag hebben onderzocht en wat de belangrijkste punten van deze deelvraag zijn. In het praktisch kader proberen we eerst antwoord te geven op de deelvraag: “Is het belang van het schoolplein duidelijk en zal dit kunnen leiden tot meer financiële aandacht voor het schoolplein?”. Om hier antwoord op te geven gaan we een online-enquête afnemen onder 250 scholen. Via Kompan hebben we contactgegevens van deze 250 scholen gekregen. Deze contactgegevens zijn van openbaar, bijzonder en speciaal onderwijs. De onderzoeksgroep is de directie van de scholen. Het doel van deze enquête is om een duidelijk beeld te krijgen van de ervaringen en keuzes van deze scholen. In 6.6.1 geven we een overzicht van de uitslag van de online-enquête. Hierin komen de enquêteresultaten puntsgewijs aan bod. In de bijlage, zie tabblad 1, ordenen we de resultaten in grafiekvorm. In 6.6.2 gaan we de resultaten analyseren. Het doel is om alle resultaten op een rijtje te zetten. Het geeft een overzichtelijk beeld van de situatie. Verder gaan we een drietal scholen interviewen. Dit zijn semi-gestructureerde interviews. We hebben hier voor gekozen om de antwoorden goed met elkaar te kunnen vergelijken. Daarnaast willen we een duidelijk beeld krijgen van de beweegredenen van scholen, omtrent de inrichting van het plein, de rol van de leerkracht, het gebruik van het plein, enzovoorts. Voor het de interviews hebben we een keuze gemaakt voor een school met een groen plein, een school voor speciaal onderwijs en een school met een grote openbare speelruimte. Deze speelruimte grenst aan het betreffende schoolplein. Onze keus is gevallen op deze scholen, omdat ze allen een andere visie hebben op het plein. Daarnaast hebben we voor deze scholen gekozen, omdat ze alle drie een andere vorm van onderwijs voeren, namelijk bijzonder, openbaar en speciaal onderwijs. De onderzoeksgroepen in deze subvraag is het schoolplein en de scholen. In de analyse van deze interviews geven we de belangrijkste punten weer en vatten deze samen. In de deelvraag “Hoe spelen kinderen op het plein?”, hebben we de onderzoeksmethode ‘observatie’ ingezet. Aan de hand van een observatieformulier hebben we beiden afzonderlijk, tijdens het buitenspeel moment, de kinderen geobserveerd. De onderzoeksgroep in dit deel is het kind zelf. Op deze wijze hebben we het schoolplein vanuit verschillende oogpunten bekeken. Zo kunnen we vaststellen hoe de leerkracht en de leerling het spel op het schoolplein ervaren. In de analyse van de kijkwijzers geven we de belangrijkste punten weer en gaan we hierop enkele aanbevelingen geven. Om antwoord te kunnen geven op: “Waar hebben kinderen behoefte aan?”, gaan we een schriftelijke enquête afnemen onder de leerlingen van groep 3 t/m 8 van onze stagescholen. Hiermee meten we de behoefte en ervaringen van de basisschoolkinderen. We kiezen ervoor om deze groepen schriftelijk te enquêteren om een zo groot mogelijk bereik te halen. De onderzoeksgroep is het kind. Vervolgens analyseren we de behoeften van de onder- en bovenbouwleerlingen. Door deze gegevens te analyseren, kunnen we antwoord gaan geven op onze hoofdvraag: “Hoe kan het schoolplein ingezet worden zodat het welbevinden en de motivatie van alle leerlingen vergroot wordt? “. In de bijlage van onze onderzoek hebben we de vragen en uitslagen van de online-enquête opgenomen. De uitslagen zijn verwerkt in een frequentietabel. Tevens zijn in de bijlage de interviews van de drie scholen uitgewerkt en terug te lezen. Ook zijn de door ons ingevulde enquêteformulieren in de bijlage opgenomen. Daarnaast treft u in de bijlage onze poster, een plattegrond van een ideaal schoolplein aan en de brieven die we aan het ministerie van OCW en wethouders Kok en Groot hebben verstuurd.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 10
door Jet Burema en Eva Haring
6. Resultaten Het onderzoek is opgebouwd uit twee delen. Een deel literatuuronderzoek, het theoretisch kader en een deel dat we aan de praktijk hebben getoetst, het praktische kader. In onderstaande paragrafen en subparagrafen hebben we de resultaten van beide delen kunnen weergeven. Resultaten die samen zullen leiden tot een conclusie en een antwoord geven op onze vraagstelling. In het theoretische kader hebben we verschillende deelvragen onderzocht en beantwoord door gebruik te maken van diverse bronnen. Op deze manier hebben we onze kennis omtrent het onderwerp vergroot. In het praktische kader starten we met de resultaten van de online-enquête, die gehouden is onder 250 basisscholen. Bijna 10% heeft een respons gegeven, dit is wat men kan verwachten. Vervolgens analyseren we de resultaten en maken we hiermee een start voor het praktijkonderzoek. Door groot te beginnen krijgen we een beeld van het werkelijke belang van de scholen. Hierdoor kunnen we gerichter gaan kijken naar de praktijk. Vervolgens hebben we verschillende interviews afgenomen. Deze interviews hebben we gehouden met drie verschillende basisscholen. Deze drie semigestructureerde interviews hebben we geanalyseerd. Op deze manier hebben we een duidelijk beeld kunnen krijgen van diverse ervaringen en situaties. Om een duidelijk beeld van het spel te kunnen krijgen hebben we observaties verricht op het schoolplein. Diverse groepen waren tijdens de observaties langere of korte tijd aan het spelen op het schoolplein. De resultaten zijn in een frequentietabel opgenomen (zie bijlage, tabblad 3). We hebben hier bewust groep 1 en 2 in meegenomen, om vast te kunnen stellen of het meespelen van de leerkracht effect heeft op het speelgedrag van de kinderen. We hebben deze observaties kunnen analyseren en de resultaten opgenomen in een verslag. Het belang van de leerling is van grote meerwaarde in het onderzoek. De kinderen zijn tenslotte de actieve deelnemer op het schoolplein. Daarom hebben we een enquête ontwikkeld voor de kinderen van groep 3 tot en met 8. We hebben voor deze groepen gekozen, omdat zij allen in de pauzetijd deelnemen aan het spel op het schoolplein. De kinderen van groep 1 en 2 spelen gedurende de dag, meerdere malen en langer op het schoolplein. Zij hebben hierdoor meer mogelijkheden op het schoolplein. We hebben de uitslagen van de enquête verwerkt in een schema en in een grafiek. Op deze manier hebben we de gegevens kunnen analyseren. We hebben de resultaten vertaald in behoeften waarin moet worden voorzien.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 11
door Jet Burema en Eva Haring
THEORETISCH KADER
6.1 Welke plek neemt het schoolplein in binnen het basisonderwijs? (Eva) Beiden hebben we op verschillende scholen stage gelopen en ervaren hoe kinderen spelen tijdens de pauzes. Het ene plein is het andere niet en op elk plein is wat anders te beleven. Op de meeste pleinen zijn verschillende speeltoestellen aanwezig. Dit was op “‘t Driespan” locatie Reigerweg in Enkhuizen wel heel summier. Daar stond slechts één duikelrek op het plein. Op andere scholen, zoals “De Wendel” in Bovenkarspel zijn verschillende toestellen aanwezig zoals een klimtoren, duikelstangen, zandbak, wiebelbrug met glijbaan, hinkelpad, ruimte om te ballen en nog meer. Om ons onderzoek goed van start te laten gaan vinden we het belangrijk om het schoolplein onder de loep te nemen. Allereerst zullen we de geschiedenis van het plein behandelen, vervolgens hoe het plein over het algemeen gebruikt wordt. Zijn pleinen openbaar of worden ze alleen door een school gebruikt en aan welke voorwaarden een goed schoolplein moet voldoen. 6.1.1 Geschiedenis van het plein Dat men al in de oudheid wist dat bewegen goed voor de mens is, bewijzen de Olympische spelen. Al in 776 voor Chr. vonden de Spelen plaats. Wanneer jongens in de Griekse oudheid naar school gingen kon men kiezen uit drie stromingen. Die stromingen waren lichamelijke opvoeding, grammatica en muziek. Lichamelijke opvoeding werd gegeven om jongens op te leiden om het leger in te gaan. Jongens werden getraind in behendigheid en kracht. Iedere burger kon in de oudheid opgeroepen worden om te dienen in het leger. In 387 voor Chr. stichtte Plato de Academie van Athene. Dit was het begin van de scholen die wij in Europa kennen. Het woord 'school' is afgeleid van het Griekse 'σχολή', dat 'vrije tijd' betekent. Onderwijs was namelijk iets waarvoor je vrije tijd moest hebben: de meeste mensen (ook kinderen) besteedden in die tijd al hun tijd aan werk. In het klassieke Griekenland bestonden er geen openbare scholen: alleen welgestelde kinderen ontvingen onderwijs van privé- docenten. De bekendste school, academie in Athene, was “Plato's Academie”. In deze school waren geen klassen of examens. Het was een plaats waar (welgestelde) denkers converseerden met elkaar, met Plato's ideeën als uitgangspunt (Hoogland, 2010). Nadat Willibrordus in 690 na Chr. het Christendom naar Nederland bracht, werden kloosterscholen gesticht. Dit waren de eerste scholen in Nederland. Jonge jongens gingen hierheen om monnik te worden. De scholen waren er dan ook om ervoor te zorgen dat er nieuwe monniken bleven komen om het werk te doen in kloosters. Er werden in het klooster o.a. Bijbels overgeschreven en bewaard (van Beemen, 2006). Van 771 tot 814 hoorde Nederland bij het Frankische rijk. Karel de Grote was koning over een groot gebied. Omdat hij in dit gebeid zoveel kerken stichtte werd hij door de paus op kerstdag van het jaar 800 tot keizer over het Westen gekroond. Hij had een groot rijk en dit rijk moest bestuurd worden. In die tijd konden veel mensen niet lezen of schrijven. Karel de Grote zag in dat bij het besturen van zo’n groot rijk opgeleide mensen niet konden ontbreken. Daarom stichtte hij scholen. Deze scholen leidden kinderen op om later een functie te bekleden binnen de kerk of om een functie te bekleden binnen de staatsdienst, die zo mee konden helpen te regeren. Hij haalde zendelingen uit Ierland en Engeland om voor voldoende personeel voor de scholen te zorgen. Zij gaven jongens uit de rijke klasse les in lezen, schrijven, wiskunde, Latijn en zingen. Deze scholen stonden dus in dienst van de kerk en van Karel de Grote (Hoogland, 2010). Rond 1860 kwam het nut van de lichamelijke opvoeding en het schoolplein ter sprake. In een tekst van Marry Remery waarin we voor het eerst lezen dat er aandacht wordt besteed aan het schoolplein staat:
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 12
door Jet Burema en Eva Haring
“Dr. Allebé en Dr. Van Cappelle besluiten hun waardevol geschrift, waarin veel nuttige wenken over de scholenbouw worden gegeven met een Plan van gymnastisch onderwijs voor een openbare armenschool van 360 leerlingen. De schrijvers tonen zich warme voorstanders van onderwijs in lichamelijke oefening en voor het aanleggen van ruime speelplaatsen. De leerlokalen, aldus deze medici, dienen aan de zonzijde te liggen.” ( Hoogland, 2010) In 1877 werd aan de Marnixstraat in Amsterdam de eerste school gebouwd met zeven aparte klaslokalen. Er kwam steeds meer aandacht voor het kind zelf. Er kwamen regels voor de ventilatie in de klas en hygiëne en veiligheid werden belangrijker. In 1874 kwam de Kinderwet Van Houten in gebruik. Deze wet verbood kinderen tot 12 jaar in een fabriek te werken. Deze wet werd niet goed nageleefd want door de armoede moesten kinderen wel werken. In 1900 kwam de leerplicht, kinderen tot 12 jaar werden verplicht naar school te gaan. Dit maakte een einde aan de kinderarbeid en heeft ertoe geleid dat kinderen konden leren en spelen in plaats van werken op het land of in de fabriek (Hoogland, 2010). 6.1.2 Geschiedenis van spel In het oude Egypte werden in kindertombes al speelgoed gevonden. De Egyptenaren geloofden dat de ziel naar het hiernamaals zou overgaan en het kind in dat geval zijn speelgoed nodig zou hebben. Het speelgoed uit deze tijd waren terracotta poppetjes en beesten en tollen. Ook de Romeinen dachten dat de ziel naar het hiernamaals zou overgaan en ook in deze tijd ging het speelgoed van het kind mee het graf in. In de Griekse oudheid zei Plato al: “Mensen leren alleen via spel”. Het Griekse woord paida, betekent spel en is afgeleid van paideja wat opvoeding betekent. In deze tijd was het gebruikelijk dat een meisje haar speelgoed tot de dag van haar huwelijk had. Daarna werd het speelgoed geofferd aan de godinnen Hera, Diana en Venus. Jongens moesten hun speelgoed offeren op de dag dat zij volwassen werden aan de goden Mercurius en Jupiter (Stichting Nederlands Museum Kinderwereld, 2010). In de zestiende eeuw brak een heftige discussie uit tussen de hervormingstheologen Calvijn en Luther. Calvijn zag in het kinderspel niets dan heidense uitwassen die uitgebannen moesten worden, terwijl Luther het voor de jeugd opnam. Tussen het leren en werken door, zo meende hij, moesten kinderen zich met hun spel kunnen ontspannen. In sommige streng Calvinistisch plaatsen werden bepalingen uitgevaardigd waarin bepaalde spelletjes verboden werden. Zo werden in het Zwitserse Zürich de kinderen die het knikkerverbod overtreden hadden, geradbraakt (Stichting Nederlands Museum Kinderwereld, 2010). In de 17e eeuw werd de dichter Jacob Cats geïnspireerd door kinderen die aan het touwtjespringen waren. Het onderstaande gedicht schreef hij: “de koordenspringen leert den vont om recht te vatten uyr en stont om wel te passen op den tijt al eer hij weder henen glijdt want kan je springen op de maet en niet te vroegh en niet te laet en niet te traegh en niet te snel ghij sijt dan meester in het spel” (Stichting Nederlands Museum Kinderwereld, 2010)
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 13
door Jet Burema en Eva Haring
In de 18e eeuw schreef de Franse filosoof en pedagoog Rousseau het boek Emile of over de opvoeding. Hij keerde zich in het boek tegen volwassenen die kinderen slaan en onderdrukken. Ook veroordeelde hij de houding van volwassenen die kinderen als kleine volwassenen beschouwden. Hij vond dat vooral tijdens het spel te zien is dat het kind geen volwassene is en dit dus een aparte fase vormt in het leven. Rousseau wijst al op de talloze mogelijkheden die er zijn om kinderen iets spelenderwijs te laten leren (van Beemen, 2006). In de 19e eeuw stichtte de Duitse pedagoog Friedrich Fröbel (1782-1852) een kindertuin oftewel Kindergarten. Hij liet zich inspireren door Rousseau die al vond dat kinderen spelenderwijs leren. De Kindergarten was een soort kleuterschool. Hij gebruikte het spel om de geestelijke en lichamelijke ontwikkeling van kinderen te stimuleren (van Eijkeren,2005). In de 20e eeuw meende Freud (1856-1939), dat spel kinderen in staat stelde problemen op te lossen. Freuds belangrijkste standpunt was dat levenservaringen, die in de vroege kinderjaren zijn opgedaan, grote invloed hebben op het gedrag en de persoonlijkheid van de volwassene (van Beemen, 2006). Lev Vygotsky (1896- 1934) noemt spel de motor van de ontwikkeling van het kind. Hij stelt dat kinderen vooral door imitatie leren (van Eijkeren, 2005). Jean Piaget (1896 -1980) definieerde kinderen als kleine wetenschappers die via trial and error ontdekken hoe de wereld in elkaar zit. Hij onderscheidde verschillende fasen: in de eerste twee jaar bevindt het kind in de sensomotorische fase. Het kind leert controle te krijgen over zijn eigen lichaam. In het preoperationele stadium (van 2 tot 6 à 7 jaar) wordt het vermogen tot representatie uitgebreid en verfijnd. Deze leeftijdsgroep leeft in een fantasiewereld en dat is terug te zien in hun spel. De volgende fase is het concreet operationele stadium van 6 tot 12 jaar. Kinderen maken dan mentale operaties. In gedachten kunnen ze aspecten toevoegen of weglaten. De laatste fase is het formeel operationele stadium. De ideeën van Piaget leidden tot een herziening van de rol van ouder en leraar; van overbrenger van kennis naar die van gids in de ontwikkeling die het kind in eigen tempo doormaakt. Het spel voert het kind steeds naar een volgende fase (van Eijkeren, 2005). 6.1.3 Hoe wordt het plein over het algemeen gebruikt? Uit eigen ervaring kunnen we zeggen dat het plein over het algemeen gebruikt wordt om de leerlingen even te kunnen ont- en opladen. We hebben verschillende soorten pleinen bekeken. Van een kaal plein met enkel een klimrek (“’t Driespan” Reigerweg in Enkhuizen) tot een plein met verschillende speelzones en uitdagende activiteiten (“de Willibrordus” te Bovenkarspel). Ook het gedrag van de leerkrachten verschilt sterk per school. Op de meeste scholen zijn de leerkrachten meer toezichthouder dan medespeler. Vaak zien de leerkrachten deze tijd als pauze en staan vaak met koffie of thee op het plein. De meeste scholen maken gebruik van een speelkist waar allerhande materialen in zitten als een springtouw, ballen, batjes voor de tafeltennistafel en andere speelmaterialen. Ook hebben we gezien dat er éénwielers en skates beschikbaar zijn (“de Klim-op” te Bovenkarspel). In de kleuterperiode spelen kinderen ongeveer 21% van de schooltijd buiten. Dat komt neer op zo’n zestig minuten per dag. In de groepen 3 tot en met 8 is dat minstens een kwartier per dag. Het belang van een uitdagend en ruim schoolplein is dus groot. In het artikel van Adank en Jans (2010) “Het schoolplein… spelenderwijs bewegen”, geeft weer dat het percentage kinderen tussen de 4 en 11 jaar, dat voldoet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB), slechts 32% is. Deze norm houdt in dat een kind iedere dag minimaal een uur tenminste matig intensief lichamelijk actief moet zijn. Schoolpleinen kunnen een positieve bijdrage leveren aan het beweeggedrag van kinderen. Wanneer er op een plein voldoende activerende impulsen zijn zullen kinderen actiever spelen en zullen ze ook buiten schooltijd gebruik maken van “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 14
door Jet Burema en Eva Haring
het plein. Uit hetzelfde onderzoek van TNO (de Vries, 2010) komt naar voren dat kinderen lichamelijk actiever zijn in wijken met meer sportvelden, laagbouw, woonerven en gebieden met autoluwe zones, groen en water in de wijk en met gegroepeerde parkeerplaatsen. In wijken met meer hondenpoep en druk verkeer zijn kinderen minder lichamelijk actief. 6.1.4 Zijn pleinen openbaar of alleen voor de school? Veel schoolpleinen zijn buiten schooluren gesloten. Door gebrek aan toezicht hebben scholen helaas te maken met overlast en/of hinder van hangjongeren. Ze maken dingen stuk en zorgen voor veel zwerfafval. Dat er buiten de schooluren geen mensen op het plein mogen komen, kun je zien door gesloten hekken en bordjes met de tekst “Verboden toegang voor onbevoegden”. Volgens Jantje Beton (Bruinooge, 2007) is er in Nederland een groot gebrek aan openbare speelruimte voor kinderen. Zij zeggen dat er 35.000 hectare speelruimte nodig is, terwijl niet eens de helft daarvan beschikbaar is. Uit onderzoek van TNS/NIPO (Jantje Beton, 2011) komt naar voren dat zelfs 43% van de Nederlanders aangeeft dat er geen schoolpleinen in de buurt zijn waar kinderen na schooltijd kunnen spelen. Een oplossing zou kunnen zijn: het buiten schooltijd openstellen van schoolpleinen. Omdat het schoolplein dan een openbare speelruimte wordt kan een school subsidie krijgen van de gemeente of van fondsen. Fondsen waar scholen aanspraak op kunnen maken wanneer de pleinen openbaar worden zijn: Samenwerkende Fondsen Buiten Spelen (SFBS), Jantje Beton, VSB fonds, Revalidatie fonds, De Nederlandse Stichting voor het Gehandicapte Kind, Stichting Kinderpostzegels Nederland. Ook Fonds 1818 kan aangesproken worden om een ‘groen’ schoolplein te realiseren. 6.1.5 Aan welke voorwaarden moet een goed en functioneel schoolplein voldoen? Sinds de jaren ’80 is er geen uitgebreide regelgeving meer ten aanzien van het schoolplein. Vroeger stond bijvoorbeeld in de wet dat ieder plein een zandbak van tenminste 25 m² moest hebben en dat het kleutergedeelte afgescheiden moest worden met een hek. Tegenwoordig zijn de regels ten aanzien van het plein niet meer de verantwoordelijkheid van het Rijk, maar van de gemeente (Gelder, 2007) De speeltoestellen die gebruikt worden moeten voldoen aan het Keurmerk Warenwetbesluit attractie- en speeltoestellen (Voedsel en Warenautoriteit, 2009). Hier moet de school of gemeente zelf op toezien. De grootte van het plein hangt samen met het aantal leerlingen. Een schoolplein moet voor iedere leerling 3 m² beschikbaar hebben met een minimum van 300 m² in totaal. Uit een rapportage van Stichting Consument en Veiligheid (SCV, 2011) blijkt dat het schoolplein één van de meest voorkomende locaties is voor ongevallen met speeltoestellen. Tekortkomingen die waargenomen worden zijn: - Geen of onvoldoende ingevuld logboek: geconstateerd bij 15% van de scholen - Niet gekeurd toestel: geconstateerd bij 2% van de scholen - Technische tekortkoming toestel: geconstateerd bij 21% van de scholen - Obstakels in valzone, onvoldoende valoppervlak of demping: geconstateerd bij 22% van de scholen - Gevaar door gebrekkig onderhoud: geconstateerd bij 9% van de scholen - Overige tekortkoming: geconstateerd bij 4% van de scholen (SCV, 2011) Vooral technische tekortkomingen en obstakels in de valzone en onvoldoende valdemping zijn de drie belangrijkste tekortkomingen op het gemiddelde schoolplein. Na een herkeuring bleek in de meeste gevallen dat deze tekortkomingen zijn verholpen. Scholen zijn aansprakelijk en daardoor welwillend om de veiligheid op hun plein aan te pakken. Uit onze ervaring blijkt dat er op veel schoolpleinen weinig tot geen groen aanwezig is op het schoolplein. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 15
door Jet Burema en Eva Haring
Op 'de Tweemaster' in Enkhuizen en 'de Willibrordus' in Bovenkarspel is er veel groen op het plein. Kinderen kunnen daar naar beestjes en planten zoeken. Ook kan er op een plein met veel groen makkelijker een natuurles gegeven worden zonder ver weg te hoeven. We constateren dat veel pleinen weinig groen hebben uit ruimtegebrek. Op de website van Vereniging Openbaar Onderwijs, voo-50tien (2010), staan enkele andere voorwaarden voor een goed functionerend schoolplein: Er moet een goede afscherming tegen het verkeer zijn. De looproutes naar de ingang en naar de speelplaats mogen geen plekken waar gespeeld wordt doorkruisen, er is goed overzicht over het gehele plein, het plein is overzichtelijk ingedeeld en afgescheiden voor verschillende activiteiten en leeftijdsgroepen, de onderbouw heeft op andere tijdstippen pauze dan de bovenbouw. Leerkrachten hebben op het plein een toezichthoudende functie. Leerkrachten noemen dit pleinwacht of surveillance dienst. We zijn van mening dat een meer participerende houding van de leerkracht bijdraagt aan het speelplezier van de leerlingen. Wanneer de leerkracht meer een rol heeft als speelcoach worden kinderen gestimuleerd in hun spel wat weer ten goede komt aan de beweging en motoriek. Dat de motoriek een belangrijke factor is voor het leren komt in de deelvraag “Welke speeltoestellen of activiteiten spreken het leervermogen van de kinderen aan” aan de orde. Wanneer de leerkracht een meer coachende functie heeft zullen conflicten minder snel mee de klas in genomen worden, wat weer positief is voor de onderwijstijd. In paragraaf 6.3 gaan we verder in op de rol die de leerkracht op het plein kan vervullen.
6.2 Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein in de huidige situatie en na de doorvoering van WSNS 2013?(Jet) 6.2.1 Welke groepen kinderen maken gebruik van het schoolplein? Op een aantal scholen in Nederland is sprake van VVE, Vroeg- en Voorschoolse Educatie. Dit is een onderwijsvorm waarbij 2 à 3 jarigen binnen de school een educatief traject volgen en die doorloopt in de eerste twee groepen van de basisschool. De doelstelling is om de ontwikkeling van kinderen uit autochtone en allochtone achterstandsgroepen zodanig te stimuleren, dat hun kansen op een goede schoolloopbaan en maatschappelijke carrière worden vergroot. Omdat deze groep tevens deelneemt aan het spel op het schoolplein, vormen zij een belangrijke leeftijdsgroep (Alkema,1995). Een peuter is nog egocentrisch ingesteld en speelt nauwelijks samen. Het peuterspel is met name manipulerend spel, ze maken een grote ontdekkingsreis, ze doen veel nieuwe ervaringen op. In Nederland moeten alle kinderen vanaf 4 jaar naar school (van Beemen, 2006). Ze zullen de school weer verlaten zo rond de 12 jaar, om daarna hun leerweg te volgen in het voortgezet onderwijs. In die tussentijd hebben we te maken met heel veel leeftijdsgroepen, die allen hun eigen kenmerken hebben. Deze kenmerken zien we ook terug in de manier van deelname op het schoolplein. Zo vinden kleuters het heerlijk om te bewegen en zitten ze vol energie. Daarnaast is buitenspelen voor kleuters van groot belang voor hun gehele ontwikkeling (van Beemen, 2006). Vanaf 9 jaar zie je vaak een duidelijke scheiding ontstaan tussen de jongens en de meisjes ontstaan. Het verschil in behoefte en spel loopt uiteen. Dit heeft te maken met de manier van met elkaar omgaan. Jongens spelen doorgaans veel ruiger en drukker dan meisjes. Jongens durven vaak ook meer als meisjes, zoals in bomen klimmen of klimmen tot het uiterste puntje van het klimrek. Meisjes worden rond deze leeftijd tijdelijk vlotter, bijdehanter en rijper dan jongens (van Beemen, 2006).
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 16
door Jet Burema en Eva Haring
6.2.2 Welke kinderen nemen deel aan het spel op het schoolplein vanaf 2013? De minister van onderwijs heeft het plan liggen om vanaf 2013 het bestaande basisonderwijs te veranderen. Het project Weer Samen Naar School is een project van het ministerie van Onderwijs Cultuur en Wetenschap (OCW). Het project heeft als doel om het dure speciaal basisonderwijs (SBO) in te perken. Het ministerie ziet graag dat kinderen die het aan kunnen gewoon naar een reguliere basisschool blijven gaan (Maas, 2007). De gewone scholen (reguliere scholen) worden verplicht om een passend onderwijsaanbod aan te bieden aan kinderen met een beperking, leer- of ontwikkelingsproblemen, een stoornis of een ziekte (Rijksoverheid, 2011). In onderwijzend Nederland wordt op deze manier geprobeerd om kinderen zoveel mogelijk te laten leren in de eigen, vertrouwde omgeving. Daarom worden scholen vanaf 2013 verplicht om elke aangemelde leerling passend onderwijs aan te bieden (Rijksoverheid, 2011). Doordat scholen een zogenaamde zorgplicht krijgen voor ieder kind, moet er ook rekening gehouden worden met de behoefte van de kinderen op het schoolplein. Het schoolplein is ook een plek binnen het onderwijs, waar ieder kind zou moeten kunnen functioneren. Ieder kind is anders en ook is ieder kind anders aanwezig binnen een groep. Op het schoolplein heb je te maken met een groepssituatie, waarbinnen ieder kind zich beweegt. Daarom zijn kinderen in type kinderen onderverdeeld (Woltjer, 2006). We kennen: – Het gesloten kind. Dit zijn kinderen die over het algemeen wat meer op de achtergrond zijn en waar andere kinderen moeilijk een duidelijk beeld van krijgen. – Het meegaande kind. Dit zijn over het algemeen hele makkelijke kinderen, die als sociaal en flexibel ervaren worden. – Het open kind. Dit zijn kinderen die heel goed laten zien wat ze voelen en hoe ze iets ervaren. – Het bazige kind. Deze kinderen hebben een duidelijke wil en vaak een krachtige persoonlijkheid. Naast de verschillende type kinderen op het schoolplein, zien we vooral de gedragsproblematische leerlingen straks een grote uitdaging voor de leerkracht vormen. Deze groep leerlingen zal straks blijvend deelnemen aan het spel op het schoolplein. Er moeten dan drastische maatregelen genomen worden, willen we het welbevinden op het plein waarborgen en willen we tegemoet komen aan de behoeften van ieder kind. De integratie van een groot aantal verschillende beperkingen levert straks de nodige problemen op als: acceptatieproblemen, misverstanden en ruzies (andere manier van communiceren), te weinig tijd voor andere leerlingen, agressie en depressies (agressieve kinderen tegenover kwetsbare kinderen), verstoring van het pedagogisch klimaat en de sociale veiligheid. (Bongaards en Sas, 2008). Willen de leerkrachten tegemoet komen aan de behoefte van deze kinderen, dan zullen ze moeten denken in kansen en mogelijkheden van deze kinderen. Negatieve ervaringen zullen plaats kunnen maken voor positieve ervaringen. Helaas wordt er nog steeds niet voldaan aan de verwachtingen dat er binnen het reguliere onderwijs een verbetering plaatsvindt in de sociaal-emotionele ontwikkeling. Het onderzoek laat zien dat deze leerlingen nog steeds gestigmatiseerd worden en dat deze groep kinderen minder vriendschappen en contacten met 'normale kinderen' hebben (ANP, 2011). Er is bij deze kinderen zelfs sprake van verslechtering in de emotionele beleving en de competentiegevoelens, wanneer ze binnen het reguliere onderwijs blijven. Terwijl er wordt aangetoond dat vergelijkbare leerlingen in het speciaal onderwijs zich op dit gebied juist wel positief ontwikkelen (Driesen, e.a., 2004). Sociale vergelijking speelt hierbij een belangrijke rol, met de gevolgen dat dit in het reguliere basisonderwijs kan leiden tot negatieve gevoelens, maar ook negatieve gedragingen bij kinderen met een beperking. Ze voelen zich sociaal minder geaccepteerd. De lat ligt in het speciaal “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 17
door Jet Burema en Eva Haring
onderwijs wat lager, omdat daar onderling minder competitief gedrag heerst (Bongaards en Sas, 2008).
6.3 Welke rol kan de leerkracht hebben op het plein, zodat het spel bevorderd wordt? (Jet en Eva) Binnen het onderwijs hebben we te maken met verschillende type kinderen, die verschillende gedragingen kennen. We zien dit ook terug bij leerkrachten. Iedere leerkracht gaat op de eigen manier om met de gemakken en ongemakken van leerlingen. De manier waarop een leerkracht omgaat met leerlingen, heeft een duidelijk effect op het gedrag van de leerlingen. Dit zien we zowel terug in de school, in de klas, als op het schoolplein. Welke rol kan de leerkracht invullen op het schoolplein. En welke rol kan een leerkracht aannemen, zodat er tegemoet gekomen wordt aan de behoefte van iedere leerling op het schoolplein? 6.3.1 Welke rol kan een leerkracht hebben tijdens het spelen op het schoolplein? Voor veel leerkrachten betekent het speelkwartier; even pauze-tijd. Maar juist tijdens deze momenten van de dag zie je bij veel kinderen problemen ontstaan. De structuur die in de school de hele dag geboden wordt, valt op het schoolplein voor vele leerlingen weg. Met het gevolg dat het buitenspelen op het schoolplein niet door iedereen als prettig wordt ervaren. De manier waarop een leerkracht participeert op het plein, heeft grote invloed op het spel en de sfeer op het schoolplein (Speelbrein, 2011). De leerkracht kan verschillende rollen op het plein op zich nemen. We kunnen dit onderverdelen in; de rol van toezichthouder, de rol van medespeler en de rol van speelcoach. Iedere rol kan effect hebben op het gedrag van de leerlingen. Omdat in voorgaande onderzoeken naar voren komt dat steeds meer kinderen in een bewegingsarme omgeving opgroeien, is het aan te bevelen als de beweegmogelijkheden op school extra de aandacht zouden krijgen. De tijd die op het schoolplein wordt besteed is daar een goed voorbeeld van. Wanneer leerkrachten zich een rol toe-eigenen van medespeler of speelcoach zullen leerlingen niet meer doelloos ronddwalen op het plein maar actief bewegen. De rol van toezichthouder: Geregeld zien we de rol van toezichthouder langskomen. Dit zijn de leerkrachten die een (meestal) vaste ronde lopen om toezicht te houden en conflicten oplossen. De leerkracht in de rol van toezichthouder voegt niks toe aan het spel en aan de beweegkansen die er voor de kinderen liggen. Doet niet actief mee, maar houdt de spelende kinderen in de gaten (Janssen-Vos, 2004). De rol van medespeler: Een leerkracht kan een rol hebben als medespeler. We zien dan dat leerkrachten meespelen wanneer kinderen met een spel begonnen zijn. De leerkracht start in dit geval het spel niet op. De reden waarom een leerkracht meespeelt kan zijn om de kinderen beter te leren kennen. Ook leert het kind de leerkracht op een andere manier kennen. Ook kan een leerkracht meespelen om het spel op gang te houden. Vaak wordt de leerkracht gevraagd door de leerlingen om mee te spelen. De rol van leerkrachten is van belang om kinderen in beweging te krijgen. Als leerkracht geef je het goede voorbeeld. Goed voorbeeld doet vaak goed volgen. We zien de rol van toezichthouder en van medespeler geregeld op de pleinen. (Janssen-Vos, 2004).
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 18
door Jet Burema en Eva Haring
De rol van speelcoach: De rol die we niet vaak zien is de leerkracht in de rol van speelcoach. Wanneer iemand in deze rol kruipt zal hij de leerlingen aanzetten tot spel. Vooral meisjes uit de bovenbouw is een doelgroep die weinig actief is tijdens het speelkwartier. Het zou ideaal zijn wanneer de leerkracht deze doelgroep kan aanzetten tot beweging en activiteit. De speelcoach is als het ware verantwoordelijk voor het speelgedrag op het schoolplein. We weten dat beweging goed is voor het kind (en de volwassene), waarom zien we dan vaak een passieve rol van de leerkracht op het plein? Vaak zien de leerkrachten het speelkwartier als een pauze voor henzelf en willen geen extra verplichting erbij. Uit de enquête die we hebben gehouden onder de leerlingen van onze stagescholen, komt naar voren dat 61% van de leerlingen aangeeft dat de leerkracht vooral praat met andere leerkrachten tijdens het buitenspelen. In onze ogen zou het mooi zijn als iemand verantwoordelijk wordt gesteld voor het reilen en zeilen op het schoolplein. Vaak is iemand uit de directie degene die het voortouw neemt wanneer er nieuwe speeltoestellen moeten worden aangeschaft. In een team hebben de leerkrachten verschillende functies. Zoals die van ICT- specialist, die van taal- of rekencoördinator of men zit in de raad voor bijvoorbeeld de fancy fair of kamp. Wij denken dat er ook een functie moet komen voor een leerkracht die het plein onder zijn hoede neemt. Idealiter is dat een leerkracht voor de onder- en voor de bovenbouw, zodat er in elk speelmoment een leerkracht de rol als speelcoach heeft. De rol van speelcoach kan als volgt vorm krijgen: – De speelcoach kan zich gaan verdiepen in spelletjes die op het plein gespeeld kunnen worden; – De speelcoach zorgt ervoor dat alle kinderen actief zijn; – De speelcoach is beleidsmatig bezig met het schoolplein. Het onderhouden van contacten met de leveranciers is hier een onderdeel van; – De speelcoach zou de verantwoordelijkheid kunnen krijgen om via fondsen of stichtingen geld te verwerven, wat ten goede komt aan het schoolplein en speelmaterialen. We hebben de rol als speelcoach getest op onze stageschool. Het blijkt dat het spel op een positieve manier wordt beïnvloed door het inzetten van een speelcoach. Kinderen die anders niet durven of niks kunnen bedenken worden op deze manier bij het spel betrokken en speelt mee. Ook is het waarschijnlijk dat de leerprestaties van leerlingen zullen stijgen en de sfeer in de klas zal verbeteren. Meer hierover kunt u lezen in het praktijk onderzoek, zie praktisch kader.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 19
door Jet Burema en Eva Haring
6.4 Welke gevolgen kunnen spelen en bewegen hebben op de ontwikkeling en gedrag van kinderen? (Jet en Eva) Spelende en bewegende kinderen zie je overal en in alle lagen van de bevolking. Ieder kind heeft behoefte aan beweging en spel. Dat kinderen spelen is niet iets dat toevallig gebeurt, spelen is van levensbelang. Spelen zorgt ervoor dat kinderen de wereld leren ontdekken (Janssen-Vos, 2004). Door spelen krijgt het kind inzicht in gebeurtenissen en situaties. Ze leren op deze manier de wereld letterlijk ervaren. Naast spelen heeft bewegen ook effect op het functioneren van het kind. Helaas bewegen de kinderen vandaag de dag steeds minder. Eén op de zeven kinderen is momenteel te dik en kampt met overgewicht. De grootste oorzaak ligt bij te weinig beweging en dit gaat vaak in combinatie met een verkeerd voedingspatroon (Collard, 2010). Naast dit probleem worden er ook steeds meer jonge kinderen gesignaleerd met een bewegingsachterstand. Doordat kinderen te weinig hebben geleerd om hun lichaam op verschillende manieren te gebruiken, ontwikkelen zij zich motorisch onvoldoende. Dit kan leiden tot vergaande gevolgen. Hierdoor kunnen zich sociale problemen voordoen zoals buitensluiten, pesterijen, onzekerheid, slecht zelfbeeld of eenzaamheid. Dit kan voor een kind heel erg vervelend zijn. Voldoende bewegen heeft een positieve invloed op het tegengaan van al deze negatieve problemen (van Gelder, 2007). 6.4.1 Functie van spelen Vandaag de dag zien we in toenemende mate het kinderspel van buiten naar binnen verschuiven. We zien in onze omgeving kinderen geen tenten meer bouwen in het groen of op de stoep, maar op hun eigen kamer. Naast deze bevinding zien we ook dat vermaak bij de kinderen steeds individueler is. Zij zoeken een vorm van vermaak waarmee kinderen zich alleen kunnen bezighouden. Door spel ontwikkelt een kind het logisch denken. Het gaat zich steeds beter concentreren, gaat handelingen onthouden, vergroot de woordenschat en leert de taal steeds genuanceerder te gebruiken. Het ontwikkelt hierbij de cognitieve vaardigheden. Kinderen leren door spelen juist die vaardigheden, die nodig zijn, om onafhankelijk en met eigen verantwoordelijkheidsgevoel nieuwe situaties aan te gaan. Door te spelen doet een kind allerlei ervaringen op en verwerkt het emoties. Hierdoor ontwikkelt het kind de sociaal-emotionele vaardigheden. Het kind leert teleurstellingen te verwerken, doordat steeds weer opnieuw dezelfde handelingen worden verricht. Doordat het kind positieve ervaringen opdoet met spel leert het door te zetten. Op deze manier vergroot het kind het uithoudingsvermogen. Het kind gaat steeds vaker ervaren dat het zelf invloed heeft op een ondernomen actie, wanneer het een aantal keren lukt (Janssen-Vos, 2004). 6.4.2 Wat heeft spel voor gevolgen op de ontwikkeling van het kind? Kinderen ontwikkelen zich door te spelen. Het spel bevordert de motorische, de cognitieve en de sociale ontwikkeling van het kind (Janssen-Vos, 2004). Het lijkt of spel vanzelf ontstaat en verloopt bij een kind, maar niets is minder waar. Er komt juist ontzettend veel kijken bij het spel dat het kind moet leren. Samen spelen is hiervan een mooi voorbeeld. Dit is een manier van spelen dat echt aangeleerd moet worden en wat niet zo vanzelfsprekend is als het lijkt. Al doende leert een kind door ervaring hoe het moet samenspelen en leert zo rekening te houden met een ander. Ook krijgt het kind door spel inzicht in zijn eigen emoties. Door herhaling en ervaring leert het kind omgaan met de eigen emoties en met de emoties van een ander. Zo leert het kind controle te krijgen op de verschillende emoties en ontwikkelt zo sociale vaardigheden (Janssen-Vos, 2004). “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 20
door Jet Burema en Eva Haring
De grove en fijne motoriek worden tijdens spel ook verbeterd. De motorische ontwikkeling wordt verbeterd naar mate het kind ouder wordt. Al doende leert men. Door te spelen ontwikkelt het kind te reageren en te handelen in verschillende situaties. Het kind leert ook de relatie tussen zien en doen, de oog-hand coördinatie, te verbeteren. Het handelen wordt steeds verfijnder naarmate het ouder wordt (van Beemen, 2001). De motorische ontwikkeling van kinderen in het algemeen draagt bij aan een goed leervermogen. Wanneer kinderen te passief zijn worden veel motorische vaardigheden niet geoefend en hebben ze dus weinig ervaring en oefening gehad. Juist de oefening is belangrijk voor de motorische ontwikkeling van kinderen. Door passiviteit, bijvoorbeeld tv-kijken, ervaren de kinderen het niet zelf en komt er geen eigen activiteit aan te pas. Dus door zelf te ervaren, oefent het kind de motoriek en leert het kind (Stegeman, 2007). Er zijn verschillende soorten spelvormen: Bewegingsspel: Door te bewegen ontwikkelen kinderen kracht en motorische vaardigheden. Speelvormen waarbij bewegen centraal staat zijn: rennen, balanceren, wippen, schommelen, rijden, klimmen, hangen, graven enzovoorts. Constructiespel: Dit speltype helpt bij het logisch nadenken, probleem oplossend denken en het trainen van het geheugen. Ook ervaren wat evenwicht is. Stabiliteit en balans en ruimtelijke coördinatie spelen een rol bij dit type spel. Iets maken of bouwen staat bij constructiespel centraal. Dit kan bijvoorbeeld zijn het bouwen van hutten, het maken van zandtaartjes, bouwen met blokken en spelen met water. Rollenspel: Rollenspel heeft als effect dat kinderen hun indrukken en emoties kunnen verwerken en kunnen imiteren, het kind kruipt namelijk in de huid van de ander. Rollenspel helpt de sociale vaardigheden en de taalvaardigheden te oefenen. Vormen van rollenspel zijn vadertje-/ moedertje spelen, schooltje, winkeltje, circusje spelen, etc. De beste plek op het plein daarvoor is een beschutte plek, waar kinderen afgezonderd zijn van het actieve spel en waar er vermindert toezicht is van leerkrachten. Regel- en wedstrijdspel: Kinderen ontwikkelen hun zelfbeeld door zich te meten aan de ander. Vanaf ongeveer groep 5-6 vinden kinderen het belangrijk om prestaties te vergelijken met elkaar. Voetballen, basketballen, het hardste rennen, het hoogste gooien enzovoorts hebben een plek nodig op het plein. De meest ideale situatie is een plek die goed afgezonderd is van de rest van het plein. Een panna-veldje biedt uitkomsten om de rest van het plein af te bakenen van de bal. Ontmoeting en rust: Vooral kinderen uit de bovenbouw hebben behoefte aan sociale ontmoetingsplaatsen en rustplaatsen op het plein. Op deze plekken rusten kinderen niet alleen uit, ook worden sociale vaardigheden en gedrag geoefend. Om op het plein tegemoet te komen aan ontmoeting en rust kan gedacht worden aan platforms, heuvels, zitje om een boom of zitjes tegen een muur of hek (Kompan, 2011). 6.4.3 Hoe kan spel het gedrag beïnvloeden van leerlingen? Door te spelen leren kinderen zich op verschillende manier te uiten. Dit kan zowel positief als negatief gebeuren. Op welke manier het kind zich uit, hangt samen met hoe een kind het spel ervaart. Maar ook hoe het met het spel omgaat, door sekse, leeftijds- en ontwikkelingsniveau. Naast het verloop is het temperament van het kind ook een bepalende factor. Het gedrag en het karakter van een kind bepaalt of het spel rustig of druk is, maar ook of het spel rommelig of gestructureerd is (Janssen-Vos, 2004). Door te spelen kunnen er bij kinderen bepaalde gedragingen ontstaan. Gedragingen die je kunt zien, maar ook gedragingen die kinderen kunnen aannemen. Zo kan een druk spel ervoor zorgen dat bepaalde kinderen agressief gaan reageren. Ze kunnen door de drukte en de spanning hun remmingen verliezen en daardoor heel negatief reageren. Zo onderscheiden zich de volgende gedragingen: sociaal en asociaal gedrag, dus gewenst en ongewenst gedrag (Jeninga, 2004). Nu kinderen al zo vroeg geconfronteerd worden met de virtualisering van de werkelijkheid (film, tv, computeranimaties, reclame) is het van groot belang ze te stimuleren tot ‘verbeeldendbewegingsspel’. Recent onderzoek laat zien, dat naarmate er meer verbeeldend wordt gespeeld, “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 21
door Jet Burema en Eva Haring
er minder sprake is van gedragsproblematiek (Van de Pol, 2005). De mooiste plekken voor verbeeldend spel zijn uitdagende plekken, prikkelende objecten afgewisseld met groen, zand en water. Kinderen kunnen ook negatief gedrag tonen wanneer ze het spel niet begrijpen. Ze gaan zich tegendraads gedragen of ze zorgen dat het spel niet meer gespeeld kan worden. Het is dan belangrijk om als leerkracht erachter te komen wat er bij dit kind speelt en waarom het dit gedrag vertoont. Vaak lukt het met die informatie om het spel weer een positieve wending te geven, zodat het kind positief gedrag toont en weer met de groep en het spel meedoet. Negatief gedrag is vaak een aandachtsvorm dat laat zien dat een kind niet tevreden is, dat het kind iets niet begrijpt of dat het buitengesloten wordt van de groep. Dit kan weer tot stand komen door niveauverschil, sekse of temperament (Janssen-Vos, 2004). Om samen te kunnen spelen moet een kind zich in het andere kind kunnen verplaatsen en de reactie en het gedrag van het andere kind kunnen interpreteren en begrijpen. We kunnen op deze manier ook vaststellen dat negatief gedrag om te buigen is naar positief gedrag met behulp van eventueel een leerkracht. Deze leerkracht helpt het kind verder waardoor het positieve ervaringen op doet en gaat ervaren dat positief gedrag meer oplevert. Samen spelen vraagt van een kind om te delen met elkaar. Het kind moet positief gedrag laten zien. Ervaren en leren dat het rekening kan houden met de ander en niet alle materialen voor zichzelf houdt. Delen is ook niet iets wat bij ieder kind als vanzelf gaat. Het is goed om als leerkracht een kind bewust te maken van het belang van delen, zodat het tijdens het spel ziet dat het positieve gedrag effect heeft op het spel. Wel is het belangrijk om een kind niet te dwingen om spullen te delen, wanneer dit gebeurt zal de dwang ervoor zorgen dat het kind zich meer gaat verzetten tegen het delen. Het laat negatief gedrag zien en zal vaak nog meer de toegeëigende spullen in de gaten houden of niet meer afstaan zonder boosheid (Janssen-Vos, 2004). Zelfvertrouwen bij een kind geeft tijdens spel ook bepaalde gedragingen weer. Een kind met zelfvertrouwen durft zaken wat meer los te laten. Het gedraagt zich vrijer in het spel, maar durft ook meer een ander kind te volgen in het spel en gaat hierdoor steeds een stap verder in de ontwikkeling van het spel. Een kind met weinig zelfvertrouwen wil vaak toch wat meer de controle houden over het spel zodat het kind niet geconfronteerd wordt met onverwachte spelelementen waar het kind het gevoel van heeft er niet zo goed mee om te kunnen gaan. Deze kinderen vertonen vaak onzeker gedrag en zijn wat terughoudend. Hierdoor kunnen kinderen blijven hangen in een bepaald niveau van spel. Het is bij deze kinderen belangrijk dat de leerkracht het gedrag stimuleert zodat het spel een niveau verder komt (Janssen-Vos, 2004). Spel is van groot belang voor de ontwikkeling van het gedrag van kinderen. Het gedrag van een kind wordt mede gevormd door de ervaringen die het opdoet uit spel. Daarom is het belangrijk dat spel meer wordt ingezet in het basisonderwijs. Zodat het “individuele en spel-arme leven van het kind na schooltijd gecompenseerd wordt. 6.4.4 Samenhang motoriek en leren Dat motoriek en leren met elkaar samenhangen lezen we in een scriptie van Eefje van Leeuwen (2008). In haar onderzoek behaalden kinderen met motorische ontwikkelingsstoornissen en kinderen waarbij er aanwijzingen zijn dat ze problemen in de motoriek hebben, significant lagere scores op aandacht en leertests (lezen, schrijven en spellen), dan kinderen die geen motorische problemen hadden. Bovendien hadden de kinderen met motorische stoornissen meer sociale problemen en meer lichamelijke klachten dan kinderen zonder. Zij concludeerde dan ook dat alle kinderen met bewegingsproblemen een groot risico lopen op de ontwikkeling van problemen in aandacht, leren en psychosociale aanpassing (van Leeuwen, 2008). Ook in het boek “Pedagogische adviezen voor speciale kinderen” wordt vermeld dat beweging een “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 22
door Jet Burema en Eva Haring
positieve invloed heeft op het brein (van Lieshout, 2009). Daarnaast kan lichaamsoefening een groot positief effect hebben op de geestesvermogens. Beweging stimuleert groeifactoren in de hersenen, het zorgt voor een daling van het stresshormoon cortisol. Anderzijds komen er signaalstoffen als dopamine en serotonine extra beschikbaar waardoor we positiever naar onszelf en anderen gaan kijken. Ook in het geheugencentrum, de hippocampus, ontstaat door beweging een betere doorbloeding (van Lieshout, 2009). Dat het dus belangrijk is dat kinderen veel bewegen en aan hun motorische vaardigheden werken blijkt uit bovenstaande teksten. Nu zullen sommige mensen misschien denken: “Daar is toch helemaal geen tijd voor? Ons programma zit al zo vol met rekenen en taal, we kunnen niet ook nog eens extra gaan bewegen onder schooltijd!”. Het Mulierinstituut heeft daar antwoord op gevonden: “Meerdere studies laten zien dat de schoolprestaties van leerlingen die meer tijd aan lichamelijke opvoeding besteden (ten koste van de lestijd voor andere vakken) gelijk bleven of verbeterden” (Sallis et al., 1999; Shephard, 1997). Met andere woorden: de prestaties van deze groep leerlingen zijn niet gedaald en zijn soms zelfs verbeterd met minder onderwijstijd. Kinderen moeten ook bewegen om de linker- en rechterhersenhelften goed met elkaar te laten samen werken. Wanneer een kind bijvoorbeeld iets nieuws leert zoals nieuwe woorden, wordt dat eerst opgeslagen in de rechter hersenhelft. Door veel te oefenen maakt het vervolgens een sprong naar de linker hersenhelft, waar de woorden worden opgeslagen. Als de beide hersenhelften goed samenwerken dan is het in balans: begrijpen, onthouden, bedenken en uitvoeren. 6.4.5 Wat voor effect heeft bewegen op gedrag(stoornissen)? In de ontwikkeling van een kind naar puber spelen bewegen en de lichamelijke ontwikkeling een belangrijke rol. Wanneer je naar het bewegen van een kind kijkt, kun je aan de lichaamstaal soms zien hoe een kind zich voelt. Een kind dat zich lichamelijk goed ontwikkelt en zich gemakkelijk beweegt bouwt een positief zelfbeeld op. Dit positieve zelfbeeld zorgt ervoor dat het kind zich prettig voelt tussen leeftijdgenootjes en op school. Uit het zelfbeeld van een kind ontstaan gedragingen. Dit kan zijn vrolijk, opgewekt, ontspannen, open, maar het kan ook hangerig geremd, angstig, onzeker of gespannen zijn. Er zijn ook kinderen die niet zo makkelijk ontwikkelen. In het bewegingsgedrag van het kind kunnen stoornissen en blokkades optreden. Vaak gaat dit samen met sociaal emotionele problemen die elkaar wederzijds beïnvloeden (van Beemen, 2006). Het kind kan gebrek aan zelfvertrouwen hebben en vaak ontstaat hierdoor een negatief zelfbeeld. Doordat het kind niet prettig in zijn vel zit, kan het opstandig gedrag vertonen. Het kind kan zich agressief of teruggetrokken gaan opstellen. Vaak zie je dat door het gevoel van onbegrip dat deze kinderen vaak conflicten hebben met leeftijdsgenoten. Ze vallen buiten de groep. Veel van deze kinderen vertonen impulsief gedrag, hebben concentratieproblemen en door het vele falen kunnen angsten ontstaan (van Beemen, 2006). Meer dan 600.000 kinderen in Nederland hebben te maken met een vorm van gedragsproblemen. Ongeveer dertig procent van deze groep, dus 185.000 kinderen, leidt daarbij aan een gedragsstoornis. Veel van deze kinderen zien we vanaf 2013 blijvend met (passende) zorg in het reguliere basisonderwijs. Juist voor deze groep is sport en bewegen erg belangrijk voor een gezonde ontwikkeling (Rijksoverheid, 2011). Het is bekend dat frequent hardlopen een positief effect heeft op mensen met een angststoornis. Ook wordt het momenteel veel voorgeschreven voor kinderen met ADHD. Het wordt in de volksmond al de “gezonde ritaline” genoemd. Door hardlopen komen er neurotransmitters vrij in de hersenen. Deze stoffen genaamd serotoninen en endorfine, zorgen ervoor dat het kind zin krijgt in “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 23
door Jet Burema en Eva Haring
het nemen van initiatieven. Tevens is bewezen dat hardlopen je blij maakt. Dit wordt veroorzaakt door de vrijgekomen serotoninen en endorfinen. We kunnen hierdoor vaststellen dat hardlopen een positieve invloed op de hersenen heeft. Door een positief gevoel komt een persoon tot beter presteren, maar het is ook stress reducerend. Al deze factoren hebben weer effect op het gedrag van een kind. Door de positieve gevoelens en ervaringen neemt het negatieve gedrag af (Erma Sport, 2011). In een onderzoek uit 2007 aan het W.J.H. Mulierinstituut, heeft Dr. Stegeman kunnen vaststellen dat er een positieve relatie is tussen (succesvolle) participatie aan sport/ bewegen, het welbevinden en het gevoel van eigenwaarde. Wanneer een kind voldoende deelneemt aan sport/ bewegen, kan dat bijdragen aan het bevorderen van pro-sociaal gedrag. Tevens heeft dit onderzoek aangetoond, dat een aantrekkelijk aanbod van sport- en bewegingsactiviteiten op school het schooluitval en schoolverzuim kan beperken. Kinderen voelen zich meer betrokken en ervaren het positieve resultaat van het bewegen (Stegeman, 2007). Wanneer we denken aan het doel van bewegen bij kinderen met gedragsproblemen, dan is dat niet alleen het sporten. Het gaat bij deze groep kinderen vooral om de mentale en fysieke profijt. Het is belangrijk dat deze kinderen meer kunnen bewegen op het schoolplein en in de gymzaal. Zodat deze kinderen minder snel agressief worden als hen iets niet zint. Hun zelfvertrouwen wordt bevordert, waardoor deze kinderen zich positiever voelen en hetgeen zorgt voor positief gedrag. 6.4.6 Welke speeltoestellen of activiteiten spreken het leervermogen aan? “Overgewicht” en “bewegingsarmoede” zijn termen die niet meer uit ons vocabulaire zijn weg te denken. De overheid heeft hieromtrent verschillende normen opgesteld. De doelstelling is dat minimaal 50% van de kinderen van 4 tot 17 jaar voldoet aan de combinorm. De combinorm houdt in dat jongeren dagelijks minimaal 60 minuten matig intensief moet bewegen; NNGB (Nederlandse Norm Gezond Bewegen). Ook moet men idealiter aan de fitnorm voldoen. Dat houdt in; drie keer per week minimaal 20 minuten zwaar intensief bewegen. In 2006 – 2009 voldoet ongeveer 53% van de basisschoolkinderen aan deze norm. Dit percentage is uiteraard te verbeteren. We denken dat de activiteiten van kinderen in de pauzetijd hieraan kan bijdragen. Uit onderzoek van Fontys Sporthogeschool is gebleken dat kinderen slechts 35% van de pauzetijd bezig is met complexere motorische vaardigheden. De rest van de tijd bewegen kinderen niet of wandelen ze. Meisjes uit de bovenbouw staan of zitten bijna de helft van de pauzetijd (Jans, 2011). Omdat kinderen minstens een kwartier per dag op het schoolplein actief zijn, is het gewenst wanneer er over de inrichting van het plein is nagedacht. Soms komen we pleinen tegen die bij elkaar geraapt lijken, maar andere pleinen zijn een goed doordacht speelgebied. Welke toestellen of activiteiten het leervermogen van kinderen aanspreken zullen we in deze deelvraag onderzoeken. Een goed op het onderwijskundig concept geconstrueerde buitenruimte zorgt voor een evenwichtige verdeling van kinderen over het schoolplein en dus voor concentratie en verdieping in het spel. Kortom, een goed ingericht schoolplein kost niet alleen maar geld, maar is een verantwoorde investering in een leefbare, tolerante en gezondere wijk of buurt. Daarnaast zal het aanbieden van een kwaliteitsvol schoolplein een kosteneffectieve manier blijken te zijn om volgende generaties ‘te bewegen’ om er een actievere leefstijl op na te houden (Shephard&Trudeau, 2000).
6.4.6.1 Functies van verschillende toestellen
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 24
door Jet Burema en Eva Haring
Op speelbrein.nl wordt onderscheidt gemaakt in vijf verschillende functies van het spelen. Deze functies betrekking op: creatief, fysiek, emotioneel, sociaal en cognitief gebied. Marianne de Valck spreekt over de ‘schijf van vijf’ (de Valck, 2011): - Constructief: Hierbij maken kinderen zelf iets door volgens plan naar een einddoel te werken. - Cognitief: Alle activiteiten waarbij het hersenwerk op de proef wordt gesteld. - Creatief: Lekker bezig zijn met materialen, het eindresultaat is niet van belang. - Sociaal: Samenwerken met andere kinderen. - Motorisch: Bewegend actief zijn. Hieronder zullen we deze ‘schijf van vijf’ aanhouden en verschillende toestellen bespreken die daarbij passen. Constructief: Een toestel dat het constructieve aspect met name bevordert is de zandbak. Kinderen maken zelf bouwwerkjes en taartjes en zijn zo fijn- motorisch bezig. Bouwen met blokken bevordert de grove motoriek. Ook spelen met water draagt bij aan de bevordering van de motoriek. Cognitief: Klimmen in een klimrek bevordert de rechter- en linker hersenhelft samen te werken. Structuren in de buitenruimte zorgen ervoor dat kinderen ruimtelijk inzicht bevorderen. Creatief: Om de creativiteit te prikkelen is het belangrijk dat speeltoestellen op meerdere manieren gebruikt kunnen worden of waar kinderen zelf iets van kunnen maken. Materialen waar kinderen zelf een hut van kunnen maken of speeltoestellen die uitnodigen tot een fantasiespel. Sociaal: Door samen te spelen en samen te werken komen kinderen toe aan het sociale aspect van spelen. Rollenspel bevordert het taalvermogen doordat kinderen taal nodig hebben om tot spel te komen. Wippen kan alleen samen, daarom is de wip niet alleen goed voor de motoriek, maar ook voor het sociale aspect van spel. Motorisch: De motoriek van het kind wordt verbeterd door bewegend actief te zijn. De motoriek van kinderen zal getraind worden door evenwichtstoestellen. Toestellen als balanceerbalken en wiebelbruggen zullen het evenwicht van kinderen verbeteren. Verder wordt de motoriek geoefend met balspelen, klimmen en klauteren, schommelen, wippen, springen enzovoorts (de Valck, 2011). Fenneke Hordijk (2011) heeft toestellen ontwikkeld die het taalvermogen van kinderen aanspreekt. Eén van deze toestellen heet “de letterpaaltjes”. Deze paaltjes zijn er in verschillende kleuren en hoogtes. Kinderen kunnen van paaltje naar paaltje springen en op die manier woorden of zinnen al spellend vormen. Als een rijmpje in het springveld verwerkt is, kan het kind ook via een kleursysteem de tekst springen. Tevens heeft Fenneke Hordijk een ontwerp gemaakt voor een wiskundeboom. Deze boom heeft geometrische figuren waar kinderen op, in of onder door kunnen klimmen. Op deze manier leren kinderen ook de begrippen kennen als open en gesloten, dik en dun, groot en klein, links en rechts, driehoek, vierkant, cirkel en rechthoek. De figuren zijn in de primaire kleuren, zodat kinderen die leren kennen. Een ‘onderstebovenglijbaan’ is ook door Fenneke Hordijk bedacht. Dit toestel is geschikt voor kinderen vanaf 8 jaar. Ze kruipen en glijden naar boven en zien op verschillende plekken in de tunnel flarden tekst. Deze tekst is niet volledig, maar laat kinderen wel fantaseren over een verhaal. Ondertussen zijn de kinderen intensief bezig met hun lichaam.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 25
door Jet Burema en Eva Haring
6.4.6.2 Vaste en losse elementen Uit ervaring kunnen we stellen dat ieder schoolplein een aantal vaste en losse elementen bevat. Hieronder zullen we de meest voorkomende elementen beschrijven, met de bijbehorende functies (Kompan, 2011): Vaste elementen: *Schommel: Het kind zal eerst geduwd moeten worden en zal later zelf het lichaam bewegen om te kunnen schommelen. De schommel stimuleert de grove motoriek, het evenwicht en het kind ervaart een moment van gewichtloosheid. Vooral de motorische functie komt tijdens schommelen naar voren. *Wip: Om te kunnen wippen moet je precies het juiste moment vinden om af te zetten. De wip zorgt voor interactie met een ander en voor een goede conditie. De wip vervult de sociale en motorische functie. *Klimrek: Om te klimmen moeten verschillende lichaamsdelen goed samenwerken. Wanneer de linkerbeen wordt gebruikt gaat tegelijk de rechterarm naar boven. Klimmen in een klimrek bevordert de linker- en rechterhersenhelften samen te werken en vervult de cognitieve functie. *Duikelstang: Door te duikelen leren kinderen evenwicht en positie van het lichaam kennen. Duikelen heeft vooral een motorische functie. *Ballentrechter: Door de bal in een trechter te mikken wordt de motoriek geoefend. Losse elementen: *Karren: Door samen te spelen met de kar wordt het sociale aspect gestimuleerd. Verder wordt door het rennen en het sturen de motoriek geoefend. *Driewielers: Door te fietsen op een driewieler wordt het evenwicht geoefend. Rijden op de driewieler bevordert de motorische functie van het kind. *Springtouwen: Touwtje springen kan alleen, maar ook samen. Wanneer er samen wordt gespeeld vervult touwtjespringen de sociale functie. Tegelijkertijd zal touwtjespringen ook de motorische functie vervullen. De linker- en rechterhersenhelften moeten samenwerken om goed te kunnen springen. De armen doen het een en de benen doen het ander. *Emmers, schepjes, zeefjes en dergelijke voor in de zandbak: Om de fijne motoriek te oefenen spelen kinderen met dit soort ‘speelgoed’. Wanneer kinderen zelf iets bouwen zoals een kasteel, worden de constructieve en de creatieve aspecten aangesproken. *Ballen: Wanneer kinderen met een bal spelen, dit kan trappen of gooien zijn, wordt de grove motoriek geoefend. Als kinderen samen spelen komt ook de sociale functie aan bod. *Knikkers: Bij knikkeren draait het om de sociale functie. Maar ook oefenen de kinderen de fijne motoriek tijdens het knikkeren. Kinderen zullen eerst de hele arm bewegen, later kunnen ze alleen de vinger bewegen. 6.4.7 Natuurlijk spelen Natuur en groen op het schoolplein heeft meerdere voordelen. Wanneer kinderen spelen in/ met de natuur leren ze dat de natuur belangrijk is. Ze ontwikkelen op die manier een verantwoordelijkheidsgevoel, belangstelling en waardering voor het milieu. Dat draagt bij aan een evenwichtige ontwikkeling van het kind. Ook kunnen natuurlessen heel goed plaatsvinden in het stukje natuur op het schoolplein. Kinderen leren met respect om te gaan met bomen, planten en beestjes. Om tegemoet te komen aan de natuurlijke intelligentie van kinderen is een natuurlijke, groene plek op het schoolplein ook belangrijk (van den Berg, Koenis, van den Berg, 2007). Op openbare basisschool de Klaverweide in Almere is het schoolplein als een kinderboerderij ingericht. Deze school is vrij ver gegaan om tegemoet te komen aan de natuurlijke intelligentie van leerlingen. Er worden workshops georganiseerd in de vorm van konijnenhokken bouwen tot schapen scheren en planten verzorgen. Kinderen kunnen dieren verzorgen. Ook is er een moestuin. Veel ervaringen die op het plein plaatsvinden worden mee de klas in genomen. In de klas is ruimte voor lesactiviteiten die daarop aansluiten. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 26
door Jet Burema en Eva Haring
Wanneer bijvoorbeeld twee eenden paren in de vijver, speelt de leerkracht hierop in en geeft aan de betreffende groep seksuele voorlichting (www.deklaverweide.nl). Onderzoek wijst uit, (van den Berg, Koenis, van den Berg, 2007) dat wanneer kinderen teveel in de stad verblijven tussen huizen en een stenige omgeving, zij vaker last hebben van stoornissen als ADHD, depressie en andere ziektes als astma en een tekort aan vitamine D. Onderzoeksresultaten van de Universiteit Wageningen wijzen uit dat natuur en lichamelijke en geestelijke gezondheid hand in hand gaan. In het hetzelfde onderzoek wordt een experiment beschreven om het speelgedrag en de effecten van spelen in het groen te meten. Er kwam naar voren dat kinderen op een natuurlijk schoolplein meer dramatisch, exploratief en constructief speelgedrag laten zien. De meisjes zetten meer stappen op een natuurlijk speelplein, jongens juist minder. Spelen in een natuurlijke omgeving leidde in dit onderzoek niet tot een betere stemming of concentratie. Om meer te weten over het spelen en het effect van een groen schoolplein, hebben we “de Tweemaster” in Enkhuizen geïnterviewd. De uitwerking van dit interview is te lezen in de bijlage, tabblad 2, van ons onderzoeksverslag.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 27
door Jet Burema en Eva Haring
6.5 Op welke momenten van de dag kan er het beste gespeeld of bewogen worden met het oog op de leerprestaties?(Eva) In Frankrijk is 30% van de scholen geënt op het bioritme (Kuijpers, 2007). Het rooster ziet er als volgt uit: ’s Ochtends gewone schooltijden, dan een lange middagpauze van 12.00 tot 14.30 uur waarin gezamenlijk gegeten wordt en er verschillende activiteiten plaatsvinden. Vervolgens gaan de kinderen van 14.30 tot 16.30 uur naar school. In het onderstaande stuk zullen we onderzoeken wat het biologische ritme precies inhoudt en hoe een ideaal rooster er volgens dit principe uitziet. 6.5.1 Het bioritme In Nederland is een openbare basisschool in Gouda, de Oosterweide, die volgens dit principe heeft gewerkt. (oosterweidegouda.nl) Inmiddels werkt ook deze school weer volgens traditioneel rooster. We hebben in maart 2011 via email contact aan directeur, dhr. E. Ilgen, gevraagd hoe dat komt. Hij schrijft in een e-mail dat er verschillende factoren hebben bijgedragen aan het terugdraaien van het rooster. Het idee van het biologisch ritme werd vooral gedragen door de directie. Het team en de ouders waren minimaal betrokken bij dit proces. Ook geeft hij aan dat de schooltijden aansluitingproblemen gaven op de tijden dat er bijvoorbeeld gesport wordt. Verder waren de financiële kosten voor de tussen-schoolse opvang te hoog. De kinderen aten namelijk tussen de middag op school, wat door de school werd gefinancierd. Het biologische ritme wordt in eerste instantie gestuurd door licht en donker. Op die manier krijgt het lichaam een slaap- waakritme. Ook vaste tijden voor bijvoorbeeld eten en drinken heeft invloed op onze biologische klok. De belangrijkste voorwaarde voor het goed functioneren is voldoende nachtrust op gezette tijden. Kinderen van 6 tot 12 jaar hebben ongeveer 9 uur slaap nodig. Kinderen tot ongeveer zes jaar hebben nog behoefte aan een middagslaapje, dit geeft aan dat oudere kinderen en leerkrachten op dat moment eveneens een dip ervaren, maar kunnen zich makkelijker hiertegen verzetten. Jonge kinderen en oude mensen hebben een sterkere biologische klok dan oudere kinderen en volwassenen. Het functioneren wordt bij hen meer door de biologische klok beïnvloed. Het biologisch ritme komt tot stand door fysiologische en hormonale schommelingen. Deze schommelingen uiten zich in: variatie in hormoonspiegels in het bloed, variatie in lichaamstemperatuur en variatie in hartslag (Gieles, 2006) De schommelingen die hormonen veroorzaken hebben invloed op onze alertheid, geheugenwerking en prestaties gedurende de dag. Overdag zijn er twee piektijden waarop we op ons best zijn. Dit is tussen 10.00 en 12.00 uur en tussen 15.00 en 17.00 uur. De slechtste tijden voor de concentratie zijn: tussen 8.30 en 9.00 uur en tussen 12.00 en 14.00 uur. “De verschillen in attentieniveau en leerprestaties gedurende de verschillende tijdstippen van de dag gelden volgens het Franse onderzoek van Testu nog duidelijker als het kinderen betreft met lagere intellectuele capaciteiten of uit achterstandswijken. Kinderen met veel intellectuele bagage zijn beter in staat om zich over een dip ten gevolge van biologisch ritme heen te zetten.” Aldus Balledux en Schreuder in hun onderzoek “Biologisch ritme en schoolprogramma” uit 2005. Het ITS, Radboud Universiteit in Nijmegen heeft het Franse onderzoek ook bestudeerd. In het rapport “Variatie in schooltijden” (Driessen, Claassen, Smit, 2010) komt naar voren dat het korte termijn geheugen beter functioneert in het midden van de ochtend en het lange termijn geheugen op het midden van de middag. Ook zijn zij tot de conclusie gekomen dat de concentratie het laagst is tussen 8.30 en 9.00 uur en het hoogst tussen 16.00 en 16.30 uur.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 28
door Jet Burema en Eva Haring
6.5.2 Wat voor positief effect heeft bewegen op de leerprestaties en het welbevinden van leerlingen? Spelen en bewegen is voor kinderen van groot belang voor de gezondheid en hun ontwikkeling. Uit recent wetenschappelijk onderzoek (Vrije Universiteit, 2010) is gebleken dat door bewegen de cognitieve vaardigheden zich beter en sneller ontwikkelen. Een promotieonderzoek van Dorine Collard (2010), van de afdeling sociale geneeskunde VU Medisch Centrum, heeft aangetoond dat de huidige basisscholieren uit groep 7 en 8 minder fit zijn dan hun leeftijdsgenootjes 30 jaar geleden. Onderzoekster Dorine Collard nam een fitheidtest af bij honderden lagere scholen in 1980. Vervolgens legde ze de resultaten van die test naast de uitkomsten van een zelfde test die in 2010 is uitgevoerd. Ze moest hieruit concluderen dat de huidige generatie 10- tot 12- jarigen fors lager scoort op kracht, snelheid, lenigheid en motorische vaardigheden. Naast de mindere score waren er in de huidige situatie meer kinderen met overgewicht. De achterliggende redenen voor deze achteruitgang heeft Collard niet nader onderzocht. Wel heeft ze de aanbeveling gedaan dat beweging meer aandacht verdient in het onderwijs. Het is belangrijk dat kinderen leren bewegen, omdat kinderen zo vaardigheden kunnen ontwikkelen die van belang zijn en effect hebben op het leren in de school. Dorine Collard raadt aan dat het bewegen op school meer gericht is op kracht, snelheid, lenigheid en coördinatieverbetering. Zodat de motorische ontwikkeling beter verloopt. Er wordt gesteld dat beweging de hersenen baat. Door te bewegen vergroot je de concentratie, het strategisch denken, de sociale omgang en het draagt bij aan een positief zelfbeeld. Dit alles heeft weer invloed op de prestaties van kinderen in de klas (Speelbrein Kompan, 2011). Niet alleen het VU, maar ook Rijksuniversiteit Groningen (2008) kwam met bevindingen over het effect van bewegen op de schoolprestaties. Hoogleraar Jeugdsport Dr. Visscher stelt vast dat, wanneer kinderen meer tijd zouden besteden aan sport, dus intensieve beweging, de kans aanwezig is dat de schoolprestaties bij kinderen zouden kunnen verbeteren. Hij ziet tijdens zijn onderzoeken een positieve relatie tussen prestaties op sport- en bewegingsgebied en in de schoolbanken. Bij zijn onderzoeken heeft de hoogleraar meer de nadruk gelegd op jongeren tussen de 12 en 18 jaar. Maar deze uitkomsten zijn van grote waarde voor het basisonderwijs, waar opgroeiende kinderen in een snel tempo ontwikkelen en groeien. Dr. Visscher legde tijdens zijn onderzoek uitgebreide vragenlijsten voor aan meer dan duizend getalenteerde sporters tussen de 12 en 18 jaar. De uitkomsten heeft hij vergeleken met de uitkomsten van een even grote groep jongeren die niet aan sport deden. Hij kon hierdoor vaststellen dat de groep sportende jongeren een groter vermogen tot zelfregulatie vertoonden. Deze jongeren waren beter in staat om duidelijke doelen voor zichzelf te formuleren. En ze waren ook beter is staat om hun eigen leertraject te sturen. Ook was deze groep bewuster bezig met het evalueren van en reflecteren op het eigen leerproces. Eigenschappen die op school als belangrijk worden gezien. Door goede eigenkennis en zelfsturing draagt het kind zelf bij aan een positief zelfbeeld. Het ervaart dat het invloed kan uitoefenen op het proces en het verloop daarvan. Een onderzoek uit 2007, het Mulierinstituut, door Dr. Stegeman toont aan dat verantwoord bewegen leidt tot een betere kwaliteit van leven. Er zijn duidelijke aanwijzingen, dat wanneer een kind een adequate basis aan bewegingsvaardigheden heeft verworven gedurende zijn jeugdtijd, hij/zij op latere leeftijd een fysiek meer actief leven zal gaan leiden. Tevens is door onderzoek aangetoond, dat fysieke activiteiten kunnen leiden tot een vergrote leerbereidheid. De leerlingen gaan beter opletten en hun concentratie neemt toe. Meerdere studies laten zien dat de schoolprestaties van leerlingen die meer tijd aan sport en beweging besteden gelijk bleven of zelfs verbeterden.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 29
door Jet Burema en Eva Haring
Het Mulierinstituut (Stegeman, 2007) toont aan dat bewegen de cognitieve ontwikkeling stimuleert. Wanneer je als kind fysieke activiteit uitvoert, doe je leerervaringen op die noodzakelijk zijn voor een goede cognitieve ontwikkeling. Bij de mens is sprake van een leer-/ontwikkelingsmechanisme. Naast het verbeteren van de leercapaciteiten, bereik je ook dat het kind zich beter gaat voelen. Er is aangetoond dat fysieke activiteit leidt tot verbetering van de stemming bij het kind. Door te bewegen wordt het kind meer gemotiveerd, kan de mentale alertheid toenemen en vergroot en verbetert de concentratie. Dit alles draagt weer bij aan een positiever zelfbeeld. In 2007 heeft Dr. Stegeman in een literatuuronderzoek: “Effecten van sport en bewegen op school” in opdracht van de Alliantie School & Sport, aangetoond dat er aanwijzingen zijn die deze stelling ondersteunen. Wanneer een kind meer sport en beweegt kan dat de (matige) fysieke activiteit via verhoogde aandacht en concentratie de schoolse resultaten bevorderen. Dr. Stegeman kon hierbij mede vaststellen dat (meer) sport en beweging op school bij een gelijkblijvende totale onderwijstijd niet nadelig hoeft te zijn voor de schoolprestaties. 6.5.3 Een schoolrooster volgens het bioritme Wanneer we in het onderwijs meer rekening houden met het bioritme van de mens, dan zou de dag op school er anders uit kunnen zien. Het dagrooster zal als volgt opgebouwd kunnen zijn: De dag zou om 8.30 tot 9.00 uur opgestart kunnen worden met een kringgesprek, lezen of nakijken van werk. Laat kinderen rustig op gang komen. De tijd tussen 9.00 en 12.00 uur is geschikt voor het leren van nieuwe dingen. Het korte termijn geheugen is dan actief. Op dat moment kunnen bijvoorbeeld nieuwe spellingregels of rekenbegrippen uitgelegd worden. Om 9.30 uur een korte pauze van ongeveer 15 minuten met beweging of een 'energizer'. Tot 12.00 uur nieuwe stof aanbieden. Na 12.00 uur buitenspelen, spelen en beweging Om 12.30 uur lunchen, spelen en bewegen. Tussen 12.00 en 14.00 uur is de concentratie het laagst. Na de lunchpauze om 13.00 uur is er gelegenheid tot spel en beweging. De vakleerkracht gym zou deze taak op zich kunnen nemen. Ook zien we hier een taak weggelegd voor stagiaires. Wanneer zij van meet af aan leren dat spel en beweging goed is voor het kind, zal dit tot het repertoire van de toekomstige leerkracht behoren. Tussen 15.00 en 17.00 uur hebben we weer een piek. Om kwart voor drie gaat de school weer in. In deze tijd komen lessen aan de orde die een beroep doen op ons lange termijn geheugen. Men kan stof herhalen wat al eerder is aangeboden. Ook is dit de beste tijd om toetsen te leren en af te nemen. In paragraaf 6.5.2 hebben we beschreven dat beweging goed is voor de doorbloeding van de hersenen. Dit heeft weer invloed op het leren en het concentratievermogen van het kind. “Een verlengde middagpauze is beter voor zowel de kinderen, de leerkrachten als de ouders. De kinderen kunnen toegeven aan hun vermoeidheid, de leerkrachten hebben de tijd om hun lesstof voor te bereiden en zijn om half vijf ook echt klaar met het werk. Bovendien hoeven werkende ouders hun kinderen niet meer om kwart over drie van school te halen" (Balledux en Schreuder, 2005).
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 30
door Jet Burema en Eva Haring
Dat er veel voordelen zijn met een lesrooster geënt op het biologisch ritme is hierboven beschreven. Kinderen presteren beter, kinderen bewegen meer, kinderen eten gezond(er) en ouders hoeven geen opvang te regelen tussen de middag. Ook hoeven kinderen pas om vijf uur opgehaald te worden. Uit onze enquête in paragraaf 6.6.1 komt naar voren dat 80% van de respondenten heeft geantwoord dat ze best op een ander moment willen spelen als dat beter blijkt te zijn voor het kind. Minister van Bijsterveldt van OCW staat in ieder geval open voor flexibelere schooltijden. Zij zegt in een persbericht: 'Sommige regels en richtlijnen zijn niet meer van deze tijd. Ik wil scholen en ouders de mogelijkheid geven om het onderwijs dusdanig te organiseren dat dit past bij de wensen van deze tijd.' (Rijksoverheid, 2010) In Groningen is OBS ”De Pendinghe” bezig met de invoering van het bioritme-model. Zij voeren de nieuwe lestijden en uren stap voor stap in. Ze zijn inmiddels al begonnen aan een nieuw ochtendrooster. Op www.cbegroup.nl (2006) staat een interview met bovenbouwleerkracht Geanique. Zij vertelt over haar ervaring met het nieuwe rooster. Geanique zegt: “Wij starten nu elke ochtend met rustige activiteiten zoals lezen en herhalen. Rond half tien is er een korte pauze, waarin de kinderen iets eten en buitenspelen. Daarna, van 10 tot 12 uur, wordt in alle klassen nieuwe leerstof aangeboden. Volgens de bioritme-theorie is het korte termijn geheugen in deze uren het meest actief.” Kan het bioritme model de prestaties van de leerlingen verbeteren? “We zijn nog maar kort bezig op deze manier, dus er zijn nog geen cijfers. Maar zelf heb ik het gevoel dat de prestaties verbeteren. Dat komt ook omdat “De Pendinghe” een school is met veel gewichtenleerlingen. Dat zijn kinderen die vaak geen gebruik maken van buitenschoolse activiteiten. Na schooltijd hangen ze vaak maar wat rond en missen het extra aanbod van de kinderopvang. Met dit bioritme model wordt voor elk kind, dat extra programma een vast onderdeel van de schooldag. En dat kan zeker wat opleveren.” Het vijf- gelijke - dagen- model:
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 31
door Jet Burema en Eva Haring
Het bioritme- model:
Doordat wij verschillende onderzoeken hebben bestudeerd, kunnen wij stellen dat het belangrijk is dat leerlingen de dag rustig moeten opstarten. Dit kan door middel van een kringgesprek of het nakijken van zelfgemaakt schoolwerk. Het is belangrijk om de 'piektijden' in de gaten te houden. Nieuwe stof kan het beste tussen 10.00 en 12.00 uur worden aangeboden, dan is de aandacht van de kinderen optimaal. De beste tijden om bij kinderen een toets af te nemen of om de kinderen te laten leren voor een toets, is tussen 15.00 en 17.00 uur. Naast het dagritme is voldoende bewegen ook van invloed op de prestatie en motivatie van leerlingen. In het onderzoek van het Mulierinstituut staat: “Er is evidentie die de stelling ondersteunt dat (matige) fysieke activiteit via verhoogde aandacht en concentratie de schoolse resultaten kan bevorderen. Er kan zonder terughoudendheid worden vastgesteld dat (meer) sport en beweging op school bij een gelijkblijvende totale onderwijstijd niet nadelig hoeft te zijn voor de schoolprestaties.” (Stegeman, 2007) Door deze opgedane kennis willen we scholen met een regulier rooster aanbevelen, om niet aan het einde van de middag te knutselen of een muziekles te geven. Het is efficiënter om dit op momenten te doen wanneer de concentratie van het kind het laagst is, tussen 12.00 en 14.00 uur. Afwisseling van verschillende lesvormen verhoogt ook de motivatie en concentratie van de leerlingen. 6.5.4 De wet Maar is het zo eenvoudig om een lesrooster of de schooltijden aan te passen. Hoe vrij zijn de scholen hierin? Als we naar de wet kijken, lezen we dat een school niet zomaar het lesrooster en/of schooltijden mag aanpassen (Rijksoverheid, 2011). Wanneer scholen ervoor kiezen om hun onderwijstijden te veranderen, dan moet het schoolbesturen de MR (Medezeggenschap Raad) hierbij betrekken. De MR moet instemmen met het plan. Vervolgens wordt het voorstel bij alle ouders neergelegd. Wanneer er voldoende goedkeuring is, zal de verandering in de schoolgids van het nieuwe jaar doorgevoerd worden. Sinds 1 augustus 2006 hebben basisscholen en scholen voor speciaal onderwijs meer ruimte om zelf de onderwijstijd in te delen. De onderwijstijd moet in het primair onderwijs aan de volgende normen voldoen:
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 32
door Jet Burema en Eva Haring
– Leerlingen moeten over 8 achtereenvolgende jaren in totaal 7520 uur onderwijs krijgen. Vroeger mocht een schooldag niet langer dan 5,5 uur duren. Dat mag nu wel. Scholen moeten zorgen voor een evenwichtige verdeling van activiteiten over de dag. – Scholen mogen ervoor kiezen om leerlingen in alle schooljaren evenveel uren onderwijs te geven. Als scholen hiervoor kiezen, krijgen alle leerlingen minimaal 940 uur onderwijs per jaar. – Wanneer scholen er toch voor kiezen om leerlingen in de onderbouw minder uren les te geven, dan krijgen de leerlingen in de eerste 4 schooljaren gemiddeld 880 uur en in de laatste 4 schooljaren gemiddeld 940 uur per schooljaar. De overige 240 uren mag de school over de verschillende leerjaren verdelen (Rijksoverheid, 2011). 6.5.5 Gevolgtrekking bioritme Wanneer scholen zullen werken volgens het bioritme zullen kinderen op andere tijden naar school moeten. Omdat we te maken hebben met piek- en diptijden in de concentratie verandert het schoolrooster. Waar men rekening mee moet houden is de piektijd tussen 10.00 en 12.00 uur en tussen 15.00 en 17.00 uur. Tussen 10.00 en 12.00 uur is het korte termijn geheugen actief, tussen 15.00 en 17.00 uur is het lange termijn geheugen actief. Wanneer het korte termijn geheugen actief is, wordt nieuwe stof aangeboden. Wanneer het lange termijn geheugen actief is kan men het beste toetsen afnemen, toetsen leren en stof herhalen. Wanneer gewerkt wordt volgens een rooster geënt op het bioritme is er een lange middagpauze van 12.00 tot 14.45 uur. In deze tijd wordt er gezamenlijk gegeten. Vervolgens zou het ideaal zijn wanneer er aan spel en beweging wordt gedaan in deze middagpauze. Op die manier worden de hersenen doorbloed, wordt de motoriek verbeterd, sociale vaardigheden worden vergroot en kinderen kunnen zich beter concentreren. Deze beweging zou verzorgd kunnen worden door de vakleerkracht gym en stagiaires. Wanneer stagiaires met spel en beweging in de pauze in aanraking komen zal dit voor hen de gewoonste zaak worden. Een bijkomend voordeel van het werken volgens het bioritme is dat kinderen niet of minder lang naar de buitenschoolse opvang moeten doordat de school om 17.00 uur uit gaat. .
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 33
door Jet Burema en Eva Haring
Praktisch kader 6.6 Is het belang van het schoolplein duidelijk binnen de scholen en zal dit kunnen leiden tot meer financiële aandacht voor het schoolplein? (Jet en Eva) In het praktisch kader hebben we de theorie in de praktijk nader kunnen onderzoeken. Door het inzetten van verschillende onderzoeksmethoden hebben we onze kennis kunnen uitbreiden. Om een duidelijk beeld te krijgen van de ervaringen en keuzes van verschillende scholen met het plein, hebben we via Thesistools.nl een online enquête samengesteld en verstuurd naar 250 basisscholen. 10% van de scholen heeft gereageerd, door de enquête ingevuld te retourneren. De uitslag van de enquête hebben we geanalyseerd om een duidelijk beeld van de feiten te kunnen weergeven. Daarnaast hebben we drie verschillende schoolbesturen geïnterviewd. We heb het eerste interview gehouden met een school in de binnenstad van Enkhuizen ‘de Tweemaster’, die sinds kort een groen schoolplein heeft. We willen graag weten wat de motivatie is geweest voor zo’n groen plein en de kosten die daaraan verbonden zijn. Het tweede interview is gehouden met R.K. basisschool ‘de Willibrordus’ in Bovenkarspel. Deze school heeft naast haar eigen schoolplein een groot speelpark tot hun beschikking. We zouden graag te weten willen komen wat de voor- en nadelen zijn van een dergelijke speelvoorziening naast de school. Daarnaast zijn we geïnteresseerd hoe de kosten zijn verdeeld. Ten slotte interviewen we de IB’er van Speciaal basisonderwijs ‘’t Palet’ in Grootebroek. We vragen ons af waarmee rekening gehouden moet worden met kinderen in het speciaal onderwijs. Ziet het schoolplein er anders uit? Zijn er andere regels? 6.6.1 Uitslag enquête Via Thesistools.nl hebben we een online enquête samengesteld en verstuurd naar 250 scholen in Noord-Holland. Uit al deze aanschrijvingen hebben 26 scholen gereageerd, wat ruim 10% is. Een bevredigend resultaat. In bijlage, zie tabblad 1, staan de enquête vragen en de enquête-resultaten in grafiek-vorm weergegeven. Het volgende is uit de enquête naar voren gekomen: • Ruim 38% van de respondenten heeft een Katholieke school. • Ruim 65% van de respondenten heeft meer dan 200 leerlingen op zijn school ingeschreven staan. • De verantwoordelijkheid voor het plein ligt voor 72% bij de directie. • Het plein is bij 44% kleiner of gelijk aan 600 m² en groter dan 300 m². • Het plein wordt vooral gebruikt tijdens het speelkwartier en tussen de middag. • Wanneer het plein tijdens schooltijd wordt gebruikt is dat tijdens speciaal ingeroosterde uren, waarbij 42% gebruikt het plein gebruikt voor de natuurles. • 56% van de pleinen is openbaar, dus buiten schooltijd toegankelijk. • In 53% van de gevallen wordt het plein door andere instellingen gebruikt. • Op bijna 58% van de pleinen zijn er geen aparte secties voor onder- midden en bovenbouw. • Ruim 57% van de respondenten geeft aan dat het plein met een bepaalde gedachte is ingericht. • Op de meerderheid van de pleinen worden de sociale, de motorische en cognitieve vaardigheden geoefend. • Los materiaal; Op de meeste pleinen zijn karren, een-, twee-, of driewielers, stelten, klossen, touwen/elastieken, speelgoed voor in de zandbak en ballen te vinden. • Bijna 85% van de respondenten denkt dat het plein voldoende spel uitlokt. • Ruim 80% is bereid om op een ander tijden van de schooltijd te spelen als blijkt dat dat “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 34
door Jet Burema en Eva Haring
• • • • • • • • • • • • • • • • • • •
beter zal zijn. 80% denkt dat de kinderen zich voldoende kunnen bewegen op het plein. Op 76% van de pleinen vinden soms ongeregeldheden plaats. Voor 76% komt dat door de sociale verhoudingen. 92% van de respondenten vindt dat het plein geschikt is voor leerlingen met een beperking. Ruim 92% vindt dat er interactie is tussen de leerkrachten en de leerlingen. 100% geeft aan dat er interactie is tussen de leerlingen onderling. Wanneer een kind niet meespeelt komt dat volgens ruim 95% van de respondenten door sociale belemmeringen van het kind. De rol van de leerkracht is in ruim 96% van de gevallen die van toezichthouder Ruim 46% geeft een 8 voor het fysieke- en het sociale belang. Het creatieve belang is minder belangrijk; de meerderheid van ruim 38% geeft een 7, de tevredenheid daarmee ligt gemiddeld op een 6. Ook het cognitieve belang is minder; de meerderheid van bijna 31% geeft een 7, de tevredenheid ligt gemiddeld op een 6. 40% geeft een 8 voor het emotionele belang dat een schoolplein vervult, en bijna 35% is daar tevreden mee. Ruim 61% geeft aan dat het plein in neutrale mate bijdraagt aan het verwerven van cognitieve vaardigheden. Ruim 96% denkt dat het plein de sociale vaardigheden van de kinderen vergroot. Ruim 65% vindt dat buitenspelen belangrijk is voor de gezondheid en fitheid. 92% zegt dat buitenspelen de gymles niet kan vervangen. 88% van de respondenten vindt dat het nut van het schoolplein is dat kinderen zich kunnen op- en ontladen. Ruim 61% wil iets veranderen aan het schoolplein. Ruim 84% maakt geen gebruik van fondsen om het plein in te richten. 6.6.2 Analyse uitslag enquête
De uitslagen van de online-enquête zijn terug te vinden onder tabblad 1 in de bijlage. De bovenstaande uitslagen hebben we kunnen analyseren, waardoor we een duidelijk beeld hebben verkregen over de ervaringen van verschillende scholen over het schoolplein. Het feit dat 72% van de pleinen onder de verantwoordelijkheid valt van de directie geeft aan dat er weinig specifieke schoolpleincoördinatoren zijn aangesteld. Dit is wat wij met onze website www.hetisfijnophetplein.nl.nu en onze poster willen aanmoedigen. Wanneer er iemand expliciet aangewezen wordt als coördinator van het plein dan zullen er, zoals op ’t Palet, ‘spellen van de week’ kunnen worden geïntroduceerd, zullen er meer kinderen actief zijn op het plein en daarmee de concentratie in de klas groeien wat waarschijnlijk weer leidt tot betere leerprestaties en effectieve leertijd. Ook worden speeltoestellen niet willekeurig aangeschaft, maar wordt er gelet op de meerwaarde wat een toestel kan zijn voor het plein. Wanneer het plein buiten de pauzes wordt gebruikt is dat in de meeste gevallen voor de natuurles tijdens speciaal ingeroosterde lessen. Via onze website willen we leerkrachten enthousiast maken om het plein vaker in te zetten. Op de site staan lesideeën die op het plein uitgevoerd kunnen worden. We zien kansen om het plein vaker dan alleen in de pauze te gebruiken. In 53% van de gevallen wordt het plein door andere instellingen gebruikt. Dat houdt in dat het plein in een grotere speelbehoefte moet voorzien. De kosten voor de aanschaf van nieuwe toestellen en voor de onderhoud kunnen gedeeld worden. Dat er in een ruime meerderheid van de schoolpleinen geen aparte secties zijn ingericht voor de onder-, midden- en bovenbouw vinden we opmerkelijk. Zoals we eerder schreven in paragraaf 6.1.5 was een scheiding tot de jaren ’80 verplicht. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 35
door Jet Burema en Eva Haring
Toch is het van belang om de onder- en bovenbouw apart gebruik te laten maken van het plein. Deze groepen hebben allen een andere speelbehoefte. Wanneer gescheiden pauzetijden niet lukt, zal het plein in aparte secties moeten worden ingericht. 85% van de respondenten denkt dat er voldoende spel wordt uitgelokt op het plein. Wij vinden dat hier nog wel wat te verbeteren valt door het inzetten van een speelcoach. Opvallend is, dat 80% van de scholen op een ander moment zou willen spelen als blijkt dat het beter zal zijn voor het kind. Op onze website publiceren we het ideale schoolrooster volgens het bioritme. We zijn benieuwd of dat zal leiden tot andere speelmomenten. De sociale verhoudingen zijn voor 76% de oorzaak van ongeregeldheden. Wij gaan ervan uit dat dat na 2013, met WSNS, zal toenemen. Meer kinderen met gedragsproblemen zullen op het plein te vinden zijn. Het is zaak om het plein zodanig in te richten dat er zo min mogelijk conflictsituaties zullen ontstaan. Daarin is ruimte belangrijk. Ook is het belangrijk om uitdagende speeltoestellen te plaatsen zodat er minder ruimte is voor verveling wat kan leiden tot conflicten. Gescheiden pauzetijden voor onder- , midden- en bovenbouw kunnen conflictsituaties vermijden. Verder is het belangrijk om voor zowel jongens als meisjes op hun behoeftes afgestemde spellen en toestellen aan te bieden. 92% van de respondenten denkt dat het plein geschikt is voor leerlingen met een beperking. Helaas hebben we geen toelichting op het gegeven antwoord ontvangen van de respondenten. Ruim 92% vindt dat er interactie is tussen leerkrachten en leerlingen. Dat is een opmerkelijke uitslag, omdat uit onze enquête onder de leerlingen van beide stagescholen naar voren is gekomen dat 60% van de kinderen ervaart dat de leerkrachten zitten te praten tijdens het buitenspelen. De leerlingen ervaren weinig interactie met de leerkrachten. In 29% van de gevallen geven de kinderen aan dat de leerkracht wel meespeelt. De leerkrachten ervaren hun aanwezigheid anders dan de leerlingen. 96% van de respondenten geeft aan dat de rol van de leerkracht toezichthoudend is. Ze geven geen medespeler of van speelcoach aan. Uit bovenstaande uitslag blijkt dat er nog wat valt te winnen in het creatieve en cognitieve belang dat een schoolplein vervult. De meeste respondenten geven hier een 6 voor. 65% vindt dat buitenspelen goed is voor de gezondheid en fitheid van de leerlingen. Dit vinden we een vrij lage score. We denken dat we via onze website en poster dit belang duidelijker kunnen maken. In deel 1 is uit verschillende onderzoeken op te maken dat dit belang erg groot is. Ruim 61% zegt iets te willen veranderen aan het schoolplein. De respondenten hebben dat niet ingevuld wat ze willen veranderen. Een meerderheid van ruim 84% maakt geen gebruik van fondsen om het plein in te richten. Dit vinden we opmerkelijk en geeft aan dat er nog een grote behoefte is om dit duidelijk te maken aan de scholen. Dit trachten we te doen door middel van onze website en poster. We zien hier ook een rol voor Kompan weggelegd. Wanneer zij door middel van promotie en voorlichting door de adviseurs aan de scholen dit over kunnen brengen zullen wellicht meer scholen voor een vernieuwd schoolplein kiezen als zij weten dat een gedeelte kan worden gefinancierd door subsidies en fondsen.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 36
door Jet Burema en Eva Haring
De antwoorden die worden gegeven op de vraag: “Hoe ziet uw ideale schoolplein eruit?” Gerubriceerd in ruimte: -Indien mogelijk in ieder geval een plek waar zonder meer gebald kan worden zonder dat de bal op de weg e.d. kan komen. - Netjes , leuk en uitnodigend en ook robuust. -Ruimte voor balspel, waarbij de voetballers de rest niet inde weg zitten, ruimte voor de kinderen om rustig te praten, met evt. een bankje o.i.d., ruimte om te klimmen, te draaien enzovoort. groen, overzichtelijk, omheind, afwisseling in bestrating, tegels maar ook bijvoorbeeld strooiselpad. - We zouden graag meer ruimte hebben, vooral een stuk gras. Ons plein is 2 jaar geleden volledig gerenoveerd. Voor de mogelijkheden die de ruimte biedt, zijn we tevreden. - In ieder geval groter dan we nu hebben. Wel met natuur, een grasveld zo mooi zijn. - Veel ruimte voor beweging, zoals voetbal of andere balspelen. Wij hebben wel een basketpaal midden op het plein, maar door de grootte van het plein is dat soms lastig. De groepen spelen gescheiden buiten (100 kinderen de eerste pauze en 80 de tweede). - Dat er voor alle kinderen ruimte is om te bewegen en te ontspannen. Voor drukke kinderen en rustige kinderen. Veel uitdaging. Meer groen zou mooi zijn. - Ruim, groen en voor ieder kind aantrekkelijk. - Een afgesloten terrein met veel vrije ruimte. Met schaduwplekkenen zitbanken. Ook voldoende muur om tegen te ballen en te tennissen. Gerubriceerd in behoefte leerlingen: - Waarop alle lln zich kunnen opladen, maar ook kunnen ontladen en ontspannen. - Groen en uitdagend waar veel verschillende spellen gespeeld kunnen worden. - Een uitnodigende plek waar kinderen graag willen bewegen en veel natuur. - Een voetbalgebied met doeltjes, basketbalpaal, waveboarden en skateboarden, losse materialen en leerlingen die zie kunnen doen wat ze willen doen (ontspannen, een balspel, een rollenspel, een tikspel, lekker kletsen....). - Een plek waar elk kind zich prettig en veilig voelt en uitgedaagd wordt. - Veel uitdaging voor iedereen en ook plekken om tot rust te komen. Gerubriceerd in speeltoestellen: - Tuin, verhard, speel en klim mogelijkheden. - Meer ruimte om spellen te doen, en meer materiaal. Ook moeten er andere toestellen komen waar leerlingen meer mee kunnen en die toch veilig zijn. Meer met kleuren werken, zodat je gebieden kan maken of spellen kan spelen. - Niet te veel speeltoestellen. Grote ruimte. En overzicht voor de leerkrachten. - Voldoende veilige uitdagende speeltoestellen, tegels en gras, overzichtelijk. - Ons schoolplein is in 2010 vernieuwd. Het kan nog wel wat aanvulling gebruiken met ictgestuurde toestellen. - Net zo ruim als nu met meer klimtoestellen. - Groot, veel speeltoestellen, veel losse speelmaterialen die (samen) spelen stimuleren en daarnaast relaxplekken (zithoeken o.i.d.) voor kinderen die willen ‘chillen’ en bijkletsen. Op dit moment zijn er geen zitplekken op het schoolplein aanwezig. Wat ons opvalt is dat veel scholen aangeven meer ruimte te willen voor de voetballers. Dit kan opgelost worden door het gebruik maken van een pannaveldje. Wensen als meer groen, meer zitplekken en andere speeltoestellen plaatsen zijn uiteraard in te vullen door de school zelf. Wellicht kunnen zij door middel van fondsen en subsidies in deze wensen worden voorzien.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 37
door Jet Burema en Eva Haring
6.6.3 Interviews met scholen Om een duidelijk beeld te krijgen van de beweegredenen van scholen hebben we een drietal scholen geïnterviewd. We waren geïnteresseerd in een groen schoolplein in de binnenstad van Enkhuizen. Waarom hebben zij voor een groen plein gekozen, hoe spelen kinderen op het plein, is er verschil te merken in het speelgedrag ten opzichte van het oude, ‘stenige’ plein? We hebben een school geïnterviewd voor speciaal onderwijs. Deze school heeft het plein helemaal afgestemd op de kinderen met een zorgvraag die in bepaalde mate vanaf 2013 op het reguliere onderwijs komen. Zij maken gebruik van duidelijke regels, een beloningssysteem voor goed gedrag, een voetbal- en basketbalrooster en een speelcoach. Ten slotte hebben we een school geïnterviewd die een speelpark naast het schoolplein heeft. Dit heeft tot gevolg dat kinderen de beschikking hebben tot een zeer grote speelplek. We zijn benieuwd naar de financiering van het park, de onderhoud hiervan, gedragingen van leerlingen en de rol van de leerkracht. De interviews hebben we op een semigestructureerde wijze afgenomen. Alvorens hebben we een aantal vaststaande vragen op papier gezet, daarnaast willen we doorvragen op de gegeven antwoorden. Zo heeft ieder interview een persoonlijke inbreng van de geïnterviewde gekregen en hebben we de resultaten duidelijk met elkaar kunnen vergelijken. 6.6.4 Analyse verschillende interviews Om de resultaten van de drie interviews op een rijtje te zetten hebben we de verschillende interviews geanalyseerd. We willen graag op de volgende vraag antwoord krijgen: Is het belang van het schoolplein duidelijk binnen de scholen en zal dit kunnen leiden tot meer financiële aandacht voor het schoolplein? Het is duidelijk dat zowel “de Tweemaster”, “de Willibrordus” en “’t Palet” het van groot belang vinden dat het schoolplein een plek is waar de kinderen zich kunnen uiten. “De Tweemaster” heeft duidelijk gekeken naar de speelbehoeften van de kinderen. Ze hebben onder de kinderen geïnventariseerd waar behoefte aan is. Mevrouw Klaassen wilde in eerste instantie alle ballen weg van het plein, maar heeft toen gekeken naar de speelbehoeften van de kinderen. De kinderen hebben nu een apart gedeelte om te ballen. “’t Palet” heeft een speeltoestel in samenspraak met de kinderen uitgekozen. Ook kijkt “’t Palet” duidelijk naar de type kinderen die op school zitten. Zo hebben zij voor een aantal kinderen een zandberg met autootjes gerealiseerd. Toen er geen behoefte meer bleek te zijn voor het zand, werd het weer weggehaald. Op “de Willibrordus” is zoveel speelgelegenheid dat aan vrijwel alle speelbehoeften is voldaan. Uit het interview met “’t Palet” is duidelijk een groot verschil te merken in de rol die de leerkracht vervult op het plein. Zij maken gebruik van een spel van de week, dat een leerkracht inbrengt en begeleidt. Ook zijn de leerkrachten actief in het basketbal- en voetbalspel. Deze rollen zijn niet ingevuld op “de Tweemaster” en “de Willibrordus”, waar de leerkrachten meer een surveillerende functie vervullen. Geen van deze geïnterviewde scholen zet het plein vanaf groep 3 in voor andere lessen, zoals natuur- of tekenlessen. “De Tweemaster” besteedt wel met de kleuters aandacht voor de natuur op het plein, maar dit is geen vast onderdeel van het programma. Dhr. Ruitenberg van “de Willibrordus” geeft aan het jammer te vinden dat het plein geen vast onderdeel van het lesprogramma uitmaakt. Hij ziet hier dus kansen liggen die niet worden benut. Op '”’t Palet” is hier bewust voor gekozen. Zij houden het exterieur en interieur bewust gescheiden om verwachtingen van gedragingen voor de leerlingen duidelijk te houden. Wat opvalt is dat “’t Palet” erg handig is in het vinden van ‘potjes’ en subsidies. Zij weten duidelijk de wegen te bewandelen voor extra geld. Ook “de Willibrordus” weet van het bestaan van verschillende subsidies af, maar ziet de noodzaak er niet van in. Dit komt doordat zij al een mooie speelruimte hebben. Mevrouw Klaassen van “de Tweemaster” heeft de gemeente en verschillende fondsen “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 38
door Jet Burema en Eva Haring
aangeschreven voor extra financiële middelen, maar geeft aan dat dit heel moeizaam verloopt. De kennis ontbreekt hoe ze dit eenvoudig kunnen toepassen. “’t Palet” geeft duidelijk aan dat het schoolplein als leermiddel wordt ingezet op sociaal-emotioneel gebied. “De Tweemaster” gebruikt het plein vooral tijdens de pauzes en sporadisch wordt het theater (half ronde verhoging) ingezet voor weeksluitingen. “De Willibrordus” gebruikt het plein wel eens voor de fancy fair, maar wordt verder alleen gebruikt in de pauzetijd. Zij merken wel dat veel kinderen voor en na schooltijd op het plein of in het park spelen. Op “’t Palet” is een duidelijke rol weggelegd van coördinator voor het schoolplein. Op de overige twee scholen is dat niet het geval. Het plein valt daar onder de verantwoordelijkheid van de directie. We concluderen dat het belang van het schoolplein nog niet helemaal duidelijk is binnen de geïnterviewde scholen. Zij zien de functie van het plein vooral in het feit dat kinderen tijdens het speelkwartier kunnen bewegen. Zij zijn niet bezig met het feit dat bewegen gezond is voor kinderen, dat kinderen daardoor beter leren en zich kunnen concentreren. Kinderen ontwikkelen zich door te spelen. Het spel bevordert de motorische, de cognitieve en de sociale ontwikkeling van het kind. Wij zien de rol van leerkracht als speelcoach, zoals op “’t Palet”, als een ideale situatie waar we door middel van onze website en poster aandacht aan willen besteden. Wanneer schoolplein-coördinatoren of directie van scholen in gedachten hebben wat het nut is van spelen en welke functie bepaalde spellen of toestellen vervullen, zal het plein ook anders ingericht kunnen worden. “De Willibrordus” heeft een plein en park waar werkelijk niks aan ontbreekt. In alle speelbehoeften wordt voorzien. Het schoolplein van “’t Palet” is zodanig ingericht dat de meeste leerlingen actief bezig kunnen zijn. Zij hebben uiteraard te maken met een ander type kinderen, dus wordt ook voor deze leerlingen voorzien in hun behoeften in de vorm van spel, zitelementen en natuur. Het schoolplein van “de Tweemaster” is zodanig klein dat er bewuste keuzes gemaakt moesten worden. Zij hebben voorzien in zoveel mogelijk behoeften van kinderen. Toch vinden we het erg jammer dat het groene schoolplein weinig wordt ingezet voor andere lessen zoals bijvoorbeeld natuurlessen. Is het schoolplein WSNS-proof? We denken dat het groene plein van “de Tweemaster” door de takken en minimale ruimte een probleem zou kunnen zijn voor kinderen met een lichamelijke beperking of met gedragsproblemen. Dhr. Ruitenberg van “de Willibrordus” heeft nog niet over deze vraag nagedacht. Hij verwacht geen problemen, maar die opvatting heeft weinig draagvlak. Deze vraag is niet van toepassing voor “’t Palet”. Zij hebben een plein dat is afgestemd op kinderen met een zorgvraag.
6.7 Hoe spelen kinderen op het schoolplein?
(Eva)
Om meer te weten te komen over hoe kinderen spelen op het schoolplein, hebben we op twee manieren een onderzoeksmethode ingezet. We hebben zelf als (aankomende) leerkrachten verschillende keren observaties gedaan. Daarnaast hebben we de leerlingen van beide stagescholen een enquête laten invullen. Op deze wijze hebben we het schoolplein vanuit verschillende oogpunten bekeken. Zo kunnen we vaststellen hoe de leerkracht en de leerling het spel op het plein ervaren. We hebben gekozen voor een observatie manier waarbij we op meerdere momenten het spel tijdens het buitenspelen via een kijkwijzer konden volgen. Hierbij hebben wij op verschillende manieren naar het spel gekeken. Spel van kinderen met een actief deelnemende leerkracht en spel zonder een actief deelnemende leerkracht. We hebben deze observaties toegepast op beide stagescholen, R.K. “de Hoeksteen” te Enkhuizen en O.B.S. “de Wendel” in Bovenkarspel. Daarnaast hebben we naar het spel in de onderbouw en in de bovenbouw gekeken. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 39
door Jet Burema en Eva Haring
Alle observaties hebben we geanalyseerd en in een samenvatting verslagen. Deze manier van onderzoeken heeft ons een duidelijk beeld gegeven over het spel van de kinderen op het schoolplein. Daarnaast hebben we kunnen waarnemen wat het belang is van de rol van de leerkrachten. 6.7.1 Analyse kijkwijzers situaties op het schoolplein Wij hebben allebei gedurende enkele weken een kijkwijzer ingevuld tijdens het buitenspelen op onze stagescholen. Jet heeft meerdere malen kijkwijzers ingevuld op haar stageschool in groep 12 en 3 op R.K. “de Hoeksteen” te Enkhuizen. Eva heeft meerdere malen de kijkwijzers ingevuld tijdens de ochtendpauzes op OBS “de Wendel” te Bovenkarspel, met groepen 3 t/m 6. Alle kijkwijzers zijn opgenomen in de bijlage, tabblad 3. In de kijkwijzer hebben we kunnen invullen waarmee de kinderen het liefst spelen. We hebben kunnen noteren welke activiteiten er door de kinderen kunnen worden uitgeoefend op het schoolplein. En we hebben genoteerd hoe vaak de kinderen naar de leerkracht komen met positieve en negatieve aandacht. Naast gedragingen hebben we samen gelet op de verschillende losse materialen en het type spel dat kinderen spelen op het schoolplein. De schoolpleinen bevatten de volgende vaste speelelementen: - “De Wendel” heeft één plein, deze is voorzien van: zandbak, twee schommels, hinkelbaan, twister, duikelstang, evenwichtsblokken, klimtoren met wiebelbrug, glijbaan en speelhuisje, klimtoren met klimnet en glijstang, ballentrechter, knikkerpotjes, tafeltennistafel en ruimte voor voetballers. - “De Hoeksteen” heeft twee pleinen. Op het kleuterplein zijn twee schommels, een klimtoren met glijbaan, hinkelbaan, evenwichtsblokken, duikelstangen, mik- en werp toren en knikkerpotjes. Op het grote plein zijn drie tafeltennistafels, klimtoren, pannaveldje, evenwichtsblokken, knikkerpotjes, duikelstangen. Beide scholen hebben losse elementen: karren, driewielers, fietsen, steppen, touwen, planken, pionnen, tonnen, banden, ballen en klossen. Hieronder vatten we samen wat ons voornamelijk is opgevallen nadat we de kijkwijzers hebben geanalyseerd. Uit de kijkwijzers is gebleken dat: De verschillende doelgroepen niet met de knikkerpotjes spelen. Dit heeft te maken met het tijdstip van het jaar (februari), de grond is te koud. In het voorjaar is dit wel het geval. Ook wordt de zandbak op beide scholen niet gebruikt. De reden dat de zandbak niet gebruikt wordt is, dat het zand in dit jaargetijde nat en koud is. In de andere periodes wordt de zandbak wel intensief gebruikt. De tafeltennistafel wordt op “de Wendel” (groep 3 - 6) gebruikt voor het doel, namelijk tafeltennissen. Op “de Hoeksteen” (groep 1 - 2) wordt de tafeltennistafel, wanneer ze op het grote schoolplein spelen, vaker gebruikt voor fantasiespel. Er wordt onder de tafel gespeeld of verstopt. Voetballen is onder de groepen 5 - 6 erg populair. Vooral jongens spelen voetbal. De kinderen van groep 1 - 2 hebben dit minder. Het valt wel op dat het steeds dezelfde jongens zijn die voetballen. De kinderen uit de groepen 1-2 rennen graag. Dit is minder te zien bij de kinderen uit 5-6. Wanneer er op de Wendel gerend wordt, zijn dit vaker kinderen uit de groepen 3 en 4. De klimtoren is op beide locaties erg populair. Kinderen vinden het prettig om er continu in en uit te klimmen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 40
door Jet Burema en Eva Haring
Het valt op dat bij ‘de Hoeksteen’ de glijbaan niet altijd wordt ingezet om naar beneden te gaan, veel kinderen verkiezen eerder het afdalen via de zijkant. Er zijn een aantal kinderen die tijdens de pauze niks doet. Het zijn vaak dezelfde kinderen. Ze worden wel betrokken bij het spel, maar houden zich afzijdig. Ze bekijken liever de situatie en het spel. De overige kinderen kletsen of zijn lichamelijk actief. Kinderen uit de groepen 1-2 komen gemiddeld negen keer bij de leerkracht met een negatieve melding. Kinderen uit de groepen 3 t/m 6 komen gemiddeld maar één keer met negatieve informatie bij de leerkracht. De keren dat er minder kinderen negatief naar de leerkracht kwamen, was in het geval dat de leerkracht de rol als speelcoach/ medespeler vervulde. Ook heeft uiteraard de duur van de speeltijd invloed op de keren dat een kind in negatieve zin naar de juf komt. Zo zijn de groep 1-2 veel langer buiten dan de andere groepen. Constructief spel komt bij de groepen 3 t/m 6 minder vaak voor. Dit heeft volgens ons te maken met het gebrek aan speelkleden, blokken en spel in de zandbak. Schommelen is een favoriete bezigheid bij de kinderen uit groep 1-2. Uit de enquête die we onder de kinderen hebben gehouden komt naar voren dat ook de kinderen uit de bovenbouw graag schommelen. Het valt ons op dat vaak dezelfde kinderen iedere keer hetzelfde spel spelen. Kinderen hebben een duidelijke voorkeur voor spel. Naar aanleiding van onze analyse van de kijkwijzers kunnen we de volgende aanbevelingen doen: We hebben samen gemerkt dat het loont om de rol als speelcoach/ medespeler op je te nemen als leerkracht. Er spelen hierdoor meerdere kinderen op een positieve manier op het schoolplein. Soms staan verlegen kinderen ernaar te kijken, zij durven niet uit zichzelf mee te spelen. Doordat de leerkracht meespeelt in het spel wordt het kind over de streep getrokken om toch mee te doen. We hebben het in dit onderzoek over de positieve effecten van spelen, want we willen graag dat ieder kind zich fijn voelt op het plein. Dit geldt uiteraard niet alleen voor kinderen. Het is voor de volwassenen ook positief om lichamelijk actief te zijn in de pauzetijd. Beiden hebben we gemerkt, dat wanneer je een spel hebt geïntroduceerd tijdens de pauze, de kinderen dit spel de volgende keer weer oppakken. Ook vragen de kinderen de dag erna of je weer mee wilt spelen. Ze ervaren het duidelijk als prettig. Tevens valt het ons op dat wanneer de leerkracht deelneemt aan het spel, er veel minder kinderen komen met negatieve aandacht en informatie. Je hebt als leerkracht duidelijk een volg- en voorbeeldfunctie wanneer je actief deelneemt aan het spel op het schoolplein.
6.8 Waar hebben kinderen behoefte aan op het schoolplein?
(Jet)
6.8.1 Inleiding Naast de observaties uit paragraaf 6.7, hebben we een enquête gemaakt, die door alle kinderen van onze stagescholen is ingevuld. Hiermee hebben we de behoefte en ervaringen van de basisschoolkinderen kunnen meten. Hieruit hebben we een grafiek kunnen opmaken, waardoor we de uitslagen nauwkeurig hebben kunnen analyseren. In bijlage, tabblad 4 en 5 staan de enquêtes en de grafieken. We hebben op beide stagescholen, R.K.‘de Hoeksteen’ te Enkhuizen en O.B.S. ‘de Wendel’ te Bovenkarspel, door alle leerlingen van groep 3 tot en met groep 8 een enquête laten invullen. Op deze wijze willen wij een duidelijk beeld krijgen van de behoeften van de leerlingen. We hebben de uitslag van alle enquêtes in een Excel bestand verwerkt. Vervolgens hebben we de gegevens ondergebracht in een grafiek om een overzichtelijk beeld te krijgen van de behoeften en ervaringen van de leerlingen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 41
door Jet Burema en Eva Haring
We hebben hierbij de leerlingen in leeftijdsgroepen onderverdeeld, van telkens 2 jaar. Zo hebben we kunnen uitsluiten dat er te grote ontwikkelingsverschillen gaan meespelen in de bevindingen van de leerlingen. Ook is er onderscheid gemaakt in sekse, om zo de behoefte van jongens en meisjes duidelijk in beeld te krijgen. Op deze manier hebben we kunnen waarnemen of dit van invloed is op het onderzoek of dat dit niet uitmaakt. Naast de bevindingen over het spel op het schoolplein wilden we van de leerlingen weten of het schoolplein op meerdere momenten ingezet zou kunnen worden en wat hun bevindingen zijn van de aanwezigheid van leerkrachten. En kun je beter leren wanneer je meer beweegt? Alle uitkomsten hebben we kunnen verwerken en zijn onderverdeeld in behoefte onderbouw leerlingen en behoefte bovenbouwleerlingen. 6.8.2 Behoefte onderbouwleerlingen (6-9 jaar) De enquête is ingevuld door kinderen van 6 tot en met 9 jaar oud. Al deze kinderen nemen deel aan het spel op het schoolplein. Deze kinderen hebben iedere dag een kwartier pauze. Af en toe spelen de kinderen buiten de pauzetijden op het schoolplein, maar hier zit geen vast ritme in. Uit de ingevulde enquêtes hebben we het volgende kunnen opmaken: •
Een aantal kinderen niet graag op het schoolplein speelt: 19% van de jongens en 13 % van de meisjes.
•
41% van de jongens en 27% van de meisjes vindt het plein niet leuk. Bijna alle kinderen vinden het plein te druk. De kinderen hebben moeite met het komen tot spel en worden veel belemmerd tijdens het spel.
•
Veel kinderen hebben moeite met sommige type kinderen op het plein. Kinderen die als meest onprettig worden ervaren zijn bazige, drukke en gemene kinderen. Wat ook veel wordt genoteerd is; voetballende kinderen, de afscheiding is op beide pleinen nog niet heel duidelijk. (de Hoeksteen heeft sinds kort een pannaveld, waardoor dit is verbeterd)
•
Het zijn meer meisjes dan jongens die zich alleen voelen op het plein. Bij de leeftijd 6-7 jaar ligt dit meer uit elkaar dan bij de kinderen van 8-9 jaar. Kinderen voelen zich eenzaam op het plein. Dit kan te maken hebben met groepsvorming. Kinderen maken steeds meer onderscheid onderling.
•
Veel kinderen zouden meer willen buitenspelen, zowel de jongens als de meisjes zijn dit van mening. Het is wel 93% van de jongens die meer behoefte heeft aan spelen op het schoolplein.
•
Kinderen leggen de link met meer buitenspelen niet naar beter leren. Wel zouden ze graag meer lessen buiten hebben. Veel kinderen vinden het leuk wanneer er meer gymles en natuurlessen buiten gegeven kunnen worden.
6.8.3 Behoefte bovenbouwleerlingen (10-13 jaar) Om de behoefte van de bovenbouwleerlingen te kunnen meten hebben we de kinderen van 10 tot en met 13 jaar een enquête laten invullen. Uit de ingevulde enquête hebben we het volgende kunnen opmaken:
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 42
door Jet Burema en Eva Haring
•
Verdeling jongens en meisjes is bijna gelijk in deze leeftijdscategorie. 33% van de jongens vindt het leuk om buiten te spelen. Alleen veel jongens geven aan dat ze het plein niet leuk vinden.
•
50% van de jongens en meiden vinden het plein niet leuk. De reden van de jongens is dat ze meestal niet mogen voetballen en die behoefte is er wel.
•
Bijna alle kinderen hebben ingevuld dat ze het plein als te druk ervaren. Er is weinig ruimte om lekker uit te leven. De kinderen hebben hierdoor last van andere kinderen en hebben hierdoor moeite om tot spelen te komen.
•
In de leeftijd van 10-11 jaar hebben meer jongens last van sommige kinderen op het plein dan meisjes. En in de leeftijd van 12-13 jaar wordt dat door meer meisjes ervaren. De redenen van overlast die de kinderen opnoemen zijn: drukke kinderen, onaardige kinderen en bazige kinderen. Je ziet in deze leeftijdsgroepen veel groepsvorming. Kinderen willen bij de groep horen en sommige kinderen vallen buiten de groep.
•
In beide leeftijdscategorieën zie je duidelijk dat de meiden zich wel eens eenzaam voelen op het schoolplein.
•
Bij de vraag of de kinderen meer willen buitenspelen, willen de meisjes uit de leeftijdsgroep 10-11 jaar meer buitenspelen dan de jongens. Bij de 12-13 jarigen is dit gelijk, daar willen zowel de jongens als meisjes graag meer buitenspelen.
6.8.4 Ervaringen leerlingen Kinderen hebben ook hun ervaring aan kunnen geven. Als we kijken naar kinderen in de leeftijd 612 jaar ze aan: •
De kinderen vinden dat de leerkrachten tijdens het buitenspelen veel stilstaan aan de kant en onderling in gesprek zijn. Er wordt minder vaak aangegeven dat de leerkrachten de helpende hand biedt. Soms wordt er door een leerkracht deelgenomen aan een spel. Een kleine groep kinderen geeft aan dat heel af en toe er geen leerkracht aanwezig op het plein is.
•
De meeste kinderen zouden het fijn vinden wanneer er meer lessen op het schoolplein gegeven zouden worden. Maar liefst 76% van alle deelnemende kinderen is dit van mening.
•
42% van de kinderen is van mening dat ze beter kunnen leren wanneer ze meer buitenspelen.
6.8.5 Analyse Ongeveer een vijfde van de onderbouwleerlingen geeft aan het plein te druk te vinden. In de bovenbouw ervaart bijna iedere leerling dat. Een oplossing zou kunnen zijn: meer verdeelde pauzetijden, zodat er meer ruimte is voor ieder kind. 41% van de jongens en 27% van de meisjes in de onderbouw vinden het plein niet leuk, dit is 50% van de jongens en meisjes in de bovenbouw. De reden ligt vaak in het ballen. Wanneer dat niet mag vinden ze het plein niet leuk. Ook worden voetballende kinderen als storend ervaren. Een oplossing is het aanleggen van een pannaveld.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 43
door Jet Burema en Eva Haring
Zowel in de onder- als in de bovenbouw voelen meisjes zich vaker alleen dan jongens. Meiden hebben rond die leeftijd groepsvorming waarbij buitensluiten niet uitzonderlijk is. Jongens hebben hier veel minder last van. Hier is de speelcoach weer van toepassing. De speelcoach kan zich extra richten op die kinderen die zich alleen voelen en bijvoorbeeld gezamenlijk een spel spelen. 93% van de onderbouw-jongens geeft aan meer buiten te willen spelen. De pauze is voor hen te kort en geeft te weinig bewegingsvrijheid. Wat opvalt is dat de onderbouw meisjes graag meer willen buitenspelen. In de bovenbouw zien we dat beide leeftijdsgroepen (10 -11, 12-13 jaar) meer buiten willen spelen. Rond die leeftijdfase zie je in de ontwikkeling dat de kinderen meer vrijheid en minder toezicht willen. Wat opvalt uit de kijkwijzers, is dat veel kinderen behoefte hebben aan voetbal. We hebben gezien dat dit een moeilijk punt is bij scholen. Er mag soms niet gevoetbald worden, met de reden dat het lastig en onrustig is. Er zou hierin meer tegemoet gekomen kunnen worden naar de kinderen. Dit zou aangegeven kunnen worden met een duidelijk apart gebied en duidelijke regels. 61% van de kinderen geeft aan dat leerkrachten veel staan de kletsen en zitten. We zien graag de rol van speelcoach terug op het plein. 76% van de kinderen geeft aan meer buitenlessen te willen. Ze denken dan zelf aan gymlessen, verkeerslessen en natuurlessen. Wij ondersteunen deze gedachte. We willen op die manier tegemoet komen aan de behoeften van de leerlingen. 42% van de kinderen denkt beter te kunnen leren wanneer ze meer buitenspelen. Ze geven antwoorden als: ‘Ja, dan ben je je ergste energie kwijt’, ‘Je hebt veel frisse lucht’, ‘Ja, dan ben je moe en dan ga je je concentreren’, ‘In de ochtend wel want door te sporten worden je hersenen wakker’, ‘Ja, dat rust je brein uit’. We hebben in de praktijk gekeken op schoolniveau, leerkracht- en leerling-niveau. Hierbij hebben we voldoende informatie verzameld om een conclusie te vormen en we kunnen antwoord gaan geven op onze onderzoeksvraag in het volgende deel.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 44
door Jet Burema en Eva Haring
7. Conclusie en discussie (Jet en Eva) We zijn dit onderzoek gestart omdat we het schoolplein beter op de kaart willen zetten, met het oog op Weer Samen Naar School (WSNS). We hebben in de theorie en praktijk onderzocht wat het belang is van het schoolplein. In ons theoretische deel van het onderzoek hebben verschillende aspecten belicht zoals het gebruik en de inrichting van het schoolplein, het belang van spelen en bewegen, met welke kinderen hebben we rekening te houden en hoe spelen kinderen. Om een duidelijk beeld van de praktijk te krijgen, hebben we verschillende onderzoeksmethodes ingezet. De uitslag hebben we in kaart gebracht en geanalyseerd om een duidelijk beeld van de feiten te kunnen weergeven. Door het onderzoek hebben we antwoord kunnen geven op onze onderzoeksvraag. Daarnaast hebben we een brief opgesteld die naar de overheid en gemeentes is gestuurd, het belang van het schoolplein willen we hiermee meer benadrukken. We sluiten af met aanbevelingen aan het Kompan Play Institute, aan de overheid en aan schoolbesturen.
7.1 Antwoord op de onderzoeksvraag Aangekomen bij het laatste, maar wel het belangrijkste onderdeel van ons onderzoek. Maanden zijn we samen de literatuur en de praktijk ingedoken om tot het antwoord van onze onderzoeksvraag te komen. We hebben heel veel gelezen, geleerd en gezien over ons onderwerp; het schoolplein. We hebben interviews afgenomen op verschillende scholen met verschillende soorten pleinen. We hebben naar het speelgedrag van kinderen gekeken. We hebben kinderen hun mening betrokken bij ons onderzoek. We hebben gekeken naar de belangen van de scholen met de online enquête. Door al deze praktijkonderzoeken te analyseren en door te kijken naar de gevonden literatuur, kunnen we nu antwoord gaan geven op onze onderzoeksvraag. De onderzoeksvraag luidt: “Hoe kan het schoolplein ingezet worden, zodat het welbevinden en de motivatie van alle leerlingen vergroot wordt? “ Op verschillende manieren kan het schoolplein ingezet worden om het welbevinden en motivatie bij alle leerlingen te vergroten. Hierbij moet wel met meerdere zaken rekening gehouden worden, wil het een positieve bijdrage leveren. Wanneer er door de overheid, scholen en leerkrachten meer betekenis wordt gegeven aan het gebruik en het nut van het schoolplein, zal de overdracht naar de leerlingen toe duidelijker verlopen en zal de opbrengst groot zijn. Wel zal er op de meeste schoolpleinen aanpassingen gedaan moeten worden, zodat het bewegen en het spel van de kinderen meer tot zijn recht kunnen komen. Er moet meer nagedacht worden over de inrichting, het doel en het effect. Het is wetenschappelijk aangetoond dat leerlingen zich beter voelen wanneer ze meer tot bewegen komen. Ook het belang van spel speelt een belangrijke rol, hoe het welbevinden van de leerlingen zich bevordert. Wanneer een kind op een positieve manier kan spelen, kan dit leiden tot een positief welbevinden en kan het zo zijn dat de leerling het ontwikkelen van diverse gebieden vergroot. Hierbij denkende aan de sociaal-emotionele -, cognitieve -, motorische -, creatieve - en fysieke ontwikkeling. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 45
door Jet Burema en Eva Haring
Wanneer we willen dat bij het starten van het project Weer Samen Naar School vanaf 2013 ieder kind, dus ook het kind met een zorgvraag, zich fijn voelt op het schoolplein, zullen regels en afspraken duidelijker moeten zijn op het schoolplein. De inrichting van het schoolplein moet meer gestructureerd en functioneel zijn. En spel moet beter begeleid en ondersteunt worden. We hebben aanbevelingen samengesteld die er toe leiden dat de kans van slagen zal vergroten. Wanneer leerkrachten handelen en zich inzetten zoals wij in de aanbevelingen aangeven, zal het mogelijk kunnen zijn om het schoolplein zodanig in te zetten, dat ieder kind tot spel en bewegen komt. Dit draagt weer bij aan het welbevinden en de leermotivatie. Ook hebben we aanbevelingen richting Kompan gedaan. Dit onderzoek zal wellicht een meerwaarde zijn voor het pr-beleid van dit bedrijf. Het schoolplein moet meer als leermiddel ingezet worden. Op die manier kunnen scholen subsidies krijgen. Op een groen plein kunnen bijvoorbeeld de natuurlessen op het plein plaatsvinden. Ook kunnen pleinen ingezet worden om andere activiteiten zoals de weeksluiting uit te oefenen.
7.2 Discussiepunt We hebben antwoord kunnen geven op onze onderzoeksvraag. Maar dat alleen is niet voldoende. We moeten er voor gaan zorgen dat het ook daadwerkelijk gaat lukken, dat vanaf 2013 iedereen het fijn heeft op het plein. We hebben daarom discussiepunten opgesteld. We willen hiermee stof doen opwaaien, zodat men zich gericht gaat buigen over het belang van een goed schoolplein. We willen allemaal handelen in het belang van het kind, waarom kijken we niet naar hun grootste belang: Kinderen hebben bewegingsdrang! Om er voor te zorgen dat het haalbaar is, hebben we aanbevelingen opgesteld, die er toe leiden dat ons onderzoek, maar vooral het spelen op het plein kunnen doen slagen. Discussie punt: “Hoe zorgen we ervoor dat de scholen gaan inzien welke voordelen een goed functionerend schoolplein heeft?” Onze argumenten zijn als volgt: In het theoretisch deel van ons onderzoek hebben we al naar voren laten komen dat het schoolplein een grote waarde heeft. Groter dan wat we nu terug zien in de werkelijkheid. We zouden hier verandering in willen brengen en het plein beter op de kaart van het onderwijs zetten. Spelen op het plein is niet alleen leuk, maar het brengt ook veel voordelen met zich mee. Het kan overgewicht voorkomen, het kan de concentratie verbeteren en daarmee de leerprestaties verhogen. Het bevordert het samenspelen en de sociale vaardigheden van de kinderen. Maar bewegen en spel stimuleren ook de vaardigheden in rekenen en taal. In 53% van de gevallen wordt het plein niet alleen door de school, maar ook door andere instellingen gebruikt. Hierbij kunnen we denken aan de buitenschoolse opvang en kinderdagverblijven. In dit geval kunnen de kosten voor de onderhoud en aanschaf van speeltoestellen door de scholen en de instellingen gedeeld worden. Om ervoor te zorgen dat alle kinderen het fijn hebben op het plein, is het nodig dat de leerkracht de rol van speelcoach aanneemt. Deze rol houdt in dat de leerkracht actief een spel introduceert, ervoor zorgt dat ieder kind actief is en is beleidsmatig met het plein bezig. Om leerkrachten enthousiast te maken hebben we een website en een poster ontworpen (zie “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 46
door Jet Burema en Eva Haring
bijlage, tabblad 6). Wij willen met onze website www.hetisfijnophetplein.nl.nu en de poster het belang van spelen onder de aandacht brengen en scholen laten kennismaken met de term speelcoach. Want spelen doe je niet alleen, spelen doe je samen (Burema en Haring, 2011). Naast het belang van spel hebben we waargenomen dat veel scholen niet voldoende weten op welke manieren ze een schoolplein kunnen inzetten. Tevens merken we op dat meerdere scholen niet voldoende weten op welke manieren ze de schoolpleininrichting kunnen financieren. Dit kan bij de scholen te maken hebben met te weinig financiële kennis en ervaring. Hierdoor zien we veelal schoolpleinen die bestaan uit losstaande en niet samenhangende elementen. Doordat er weinig samenhang is tussen de elementen, worden kinderen minder uitgedaagd. Het belemmert hun spel en beweging. De financiële (on)mogelijkheden voor de inrichting van het schoolplein lijken wel in een vicieuze cirkel te zitten waar scholen niet eenvoudig uitkomen. Vaak is er geen reservering naast de afschrijvingen. Vele fondsen worden niet aangeschreven voor financiële steun, omdat ze moeilijk te benaderen zijn. Met het resultaat dat scholen bij iedere aanschaf weer met de vraag zitten hoe ze de inrichting gaan bekostigen. 7.2.1 Communicatie naar de overheid Naast taal en rekenen zou de overheid zich meer kunnen richten op het belang van spelen en bewegen op een goed schoolplein. De scholen moeten nu veel moeite doen om subsidies en financieringen voor de inrichting van het schoolplein aan te vragen. De overheid zou zich meer kunnen richten op de voordelen die te behalen zijn bij een goed ingericht schoolplein. Zij hebben ook baat bij het gegeven dat bewegen ertoe leidt dat minder kinderen overgewicht hebben en dat kinderen door spel en bewegen gezonder en fit zijn. Kinderen moeten opgroeien tot meer sociaal vaardige mensen. Kinderen komen in de huidige situatie te weinig tot beweging en daardoor wordt de motorisch ontwikkeling onvoldoende gestimuleerd. Wanneer kinderen op school beter tot bewegen en spel zouden kunnen komen, kan de consequentie zijn dat er minder aanspraak wordt gedaan op de ziektekosten. Denk hierbij aan de diëtist, een psycholoog, fysiotherapie, GGZ, etcetera. Dit zijn diverse kosten die veel gemaakt worden, omdat veel kinderen zich niet prettig voelen en hinder ervaren. Het grootste gedeelte van de dag brengen kinderen door op school, hier moet het bewegen en spel gestimuleerd worden. Wanneer de overheid meer op de hoogte is van het belang van een goed schoolplein, zullen de scholen daar profijt van kunnen hebben. De overheid moet gaan inzien dat kinderen meer uitgedaagd worden om tot bewegen te komen en dat ze daardoor beter kunnen gaan presteren. De kinderen krijgen dan meer fut en plezier in rekenen en taal. Een kind moet zich eerst goed en fit voelen om tot leren te komen. We hebben het onderzoek met een begeleidend schrijven (zie bijlage tabblad 7) verzonden naar de overheid. We hebben het gericht aan de minister van OCW, mevrouw Marja van BijsterveldtVliegenthart. Tevens hebben we het onderzoek en de brief verzonden naar de wethouder van onderwijs dhr. Kok in de gemeente Enkhuizen en wethouder van onderwijs mevr. Groot in de gemeente Stede Broec. We hopen dat we met het oog op alle onderzoeken die momenteel gaande zijn en die reeds uitgevoerd zijn, duidelijk kunnen maken wat het belang van bewegen en spel is op het schoolplein. We hopen hiermee te kunnen bijdragen aan het grote belang van een 'goed' schoolplein. We willen de gemeente informeren over het belang van het schoolplein. De gemeente kan er belang bij hebben wanneer de scholen binnen haar grondgebied laten zien, dat ze goed inspelen op de behoeften van het kind. Een rijk uitnodigend schoolplein kan een visitekaartje zijn voor een gemeente. Het kan voordelen geven wanneer de scholen goed aangeschreven staan op het gebied van beweging en spel. Nieuwe (potentiële) bewoners kunnen dit als afweging mee nemen in hun keuze om naar de betreffende gemeente te verhuizen.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 47
door Jet Burema en Eva Haring
Tevens kunnen kinderen op een goed schoolplein voldoende tot bewegen komen en komt het spel beter tot zijn recht. Hierdoor zullen de kinderen zich beter voelen en meer gemotiveerd raken om tot leren te komen. Daarnaast zouden we graag zien dat de schoolpleinen meer openbaar worden gebruikt, waardoor het niet alleen beperkt wordt door het gebruik onder schooltijd. Met een goed schoolplein zullen kinderen buiten schooltijd ook meer gemotiveerd zijn om buiten te spelen, dan wanneer de omgeving arm is met weinig uitdaging. 7.2.2 Communicatie naar scholen Om de scholen duidelijk te maken wat het belang is van spelen en het goed inrichten van een schoolplein, verwijzen we naar onze website: www.hetisfijnophetplein.nl.nu. Op deze site staat achtergrondinformatie over het belang van spelen. Tevens staan hier tips op over de meerwaarde van een speelcoach, die scholen kunnen inzetten tijdens het spelen op het schoolplein. Daarnaast willen we aanmoedigen dat leerkrachten een actievere rol gaan spelen op het schoolplein. Praten moet echt in de koffiekamer of na schooltijd, want kinderen horen van alles en hebben niets aan informatie over privé of (schoolse) problemen. Ze nemen dit onbewust wel op en mee. Leerkrachten moeten zich hier ook meer bewust van zijn. Door als leerkracht mee te spelen en het aanmoedigen van spel bij kinderen leveren we een grote bijdrage aan de sfeer op het schoolplein. Kinderen ervaren dit als prettig. Op deze manier kunnen kinderen met een zorgvraag ook makkelijker deelnemen aan het spel op het schoolplein. De leerkracht kan op een eenvoudige manier het gedrag en het spel bijsturen. Op deze manier heeft iedereen het veel fijner op het schoolplein. Door middel van een poster die we verspreiden onder de scholen willen we de leraren aanzetten tot actie. Het doel is om leraren het belang van een speelcoach in te laten zien. Zodat deze rol op meerdere scholen wordt ingezet. De speelcoach is verantwoordelijk voor het spel op het plein. De speelcoach kan bijvoorbeeld iedere week een nieuw spel introduceren dat met een groep kinderen gespeeld kan worden. Op deze manier leren kinderen niet alleen een nieuw spel spelen, maar ook de sociale vaardigheden te verbeteren. De motoriek wordt getraind en het kind zal op deze manier beter kunnen gaan leren. Op onze website zullen verschillende spelmogelijkheden staan waaruit de speelcoach inspiratie kan opdoen. Daarnaast zorgt de speelcoach ervoor dat niemand alleen is en wordt buitengesloten. Wanneer de speelcoach bezig is, zullen kinderen zich niet meer alleen voelen, leren kinderen nieuwe spellen en wordt de fantasie geprikkeld. Om te voorkomen dat er leerkrachten zijn die denken geen tijd te hebben om de rol van speelcoach aan te nemen, is het mogelijk om hiervan een coördinatorrol te maken. Dit zijn geen vreemde rollen binnen het onderwijs en er kan budget op aangevraagd worden. Zo kan de speelcoach, in het belang van zowel de leerling en de leerkracht, ook in het onderwijs worden geïntroduceerd. Dit om de potentie van het schoolplein beter tot zijn recht te laten komen.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 48
door Jet Burema en Eva Haring
7.3 Aanbevelingen 7.3.1 Welke aanpassingen zijn er nodig zodat iedere leerling optimaal gebruik kan maken van het schoolplein? Om daadwerkelijk te kunnen bijdragen aan een goed functionerend schoolplein, waarop ieder kind zich fijn voelt en de mogelijkheid krijgt om goed tot bewegen te komen, doen we enkele aanbevelingen. Zo willen we aanbevelingen doen op het gebied van het schoolplein, op het gebied van de rol van de leerkracht en aanbevelingen om aan de behoefte van het kind tegemoet te komen. Maar we beginnen met aanbevelingen naar onze opdrachtgever van het onderzoek, Kompan Play Institute. 7.3.2 Aanbevelingen Kompan Play Institute Uit de enquête, die we onder basisscholen hebben verspreid, blijkt dat 84% van de respondenten aangeeft geen gebruik te maken van fondsen voor de inrichting van het plein. Uit de interviews hebben we kunnen opmaken dat dit te maken heeft onbekendheid. Schoolbesturen weten niet waar de ‘potjes’ zijn en waar subsidies vandaan gehaald kunnen worden. Maar ook bestaat er vaak naast de afschrijving van het oude schoolplein of materiaal, geen reserveringen om iets nieuws aan te schaffen. Wij zijn van mening dat Kompan hier een rol van betekenis in kan spelen. Wanneer het duidelijk is voor een school, dat de inrichting van het schoolplein niet geheel uit eigen portemonnee gedaan hoeft te worden, zal deze kunnen overgaan tot het aanschaffen van een nieuw en eventueel compleet plein. Het moet duidelijk worden voor scholen welke spaarsystemen, fondsen en subsidies er zijn. Maar ook hoe ze in aanmerking kunnen komen voor bepaalde fondsen en subsidies. Op deze manier kunnen meer scholen dan op dezelfde manier te werk gaan en een betere inrichting van het schoolplein realiseren. Het zou daarom raadzaam zijn, dat Kompan het stukje financiële mogelijkheden naar zich toetrekt en dit als een soort extra service (desnoods met een % voor rekening klant) aanbiedt aan de scholen. Hierdoor zal de verkoop van speeltoestellen kunnen toenemen. En de scholen krijgen op deze manier een goed ingericht schoolplein met diverse situaties, die kinderen uitlokken om tot spel en bewegen te komen. Ruim 60% van de scholen die gereageerd hebben op onze enquête wil daadwerkelijk iets veranderen aan het plein en zouden op deze manier sneller over de streep getrokken kunnen worden. Dit wil is er weldegelijk. Wij denken dat de PR (Public Relations) van Kompan op dit gebied iets aangescherpt zou kunnen worden. Zo zou er op de site van Kompan een duidelijke verwijzing kunnen komen naar fondsen en subsidies waar scholen gebruik van kunnen maken. Ook is het belangrijk dat de adviseurs van Kompan de klanten helder kunnen voorlichten en eventueel kunnen voorzien van financieringsmogelijkheden. 7.3.3 Aanbeveling schoolplein Wanneer een schoolplein wordt ingericht is het van belang dat het plein zo wordt ingericht dat ieder kind hierop zou kunnen spelen. Bij de aanschaf van nieuwe speeltoestellen is het daarom handig wanneer toestellen voor de meeste kinderen geschikt zijn om mee te spelen. Uitgangspunt dient te zijn dat ook een kind met een beperking op het plein tot spel en beweging kan komen. Om tegemoet te komen aan kinderen met een beperking zullen op veel schoolpleinen aanpassingen moeten komen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 49
door Jet Burema en Eva Haring
Wanneer kinderen slappe spieren hebben, kunnen zij niet op een gewoon veertoestel (wipkip) spelen. Wanneer een veertoestel een rugleuning heeft kunnen wel alle kinderen hierop spelen. Hetzelfde geldt voor de schommel. Een kind met een fysieke beperking zal niet op een gewone schommel kunnen schommelen, maar wanneer de schommel een zitje heeft of wanneer gebruik wordt gemaakt van een vogelnestschommel kunnen ook deze kinderen schommelen. De meeste schoolpleinen hebben een speelhuisje. Wanneer er aan de buitenzijde van zo’n huisje ook spelletjes te spelen zijn kunnen ook de kinderen in een rolstoel deze spelen. Verder is het belangrijk dat er ruimte is voor fantasie- en rollenspel, die groot en ruim genoeg is voor een rolstoel. Wanneer een kind beperkt is in zijn beweging is het belangrijk dat een speelvoorziening voldoende grijp- en steunpunten heeft. Op die manier kan een kind zich goed vastpakken en zich ondersteunen. Verder is een ballentrechter geschikt voor de meeste kinderen. Kinderen in een rolstoel en andere kinderen trainen hiermee het bovenlichaam, oog- handcoördinatie en motoriek. Uiteraard is voldoende ruimte zeer belangrijk. Zo kunnen kinderen in een rolstoel meespelen met basketbal of volleybal, tikkertje of verstoppertje. Wanneer een plein klimelementen met touw heeft, is het van belang dat de touwen strak gespannen zijn. Slappe touwen en koorden zijn voor kinderen met een fysieke beperking niet te gebruiken. Wanneer er in een speelelement een trap is, moet het mogelijk zijn om twee voeten naast elkaar te plaatsen. Een zandbak moet ook toegankelijk zijn voor kinderen in een rolstoel. De hoogte van de rand van de zandbak moet aan één zijde maximaal 10 cm hoog zijn. Zo is de zandbak kruipend te bereiken. Wanneer kinderen een beperkte loopfunctie hebben, hebben zij behoefte aan zitplekken op het plein. Hierin kan eenvoudig voorzien worden. Als een schoolplein wordt ingericht is het belangrijk dat er harde ondergronden worden gebruikt. Deze zijn noodzakelijk zodat kinderen daar met een rolstoel of looprek makkelijk over kunnen bewegen. Ook brede en verharde looproutes naar de speeltoestellen zijn van belang. Verder is een overzichtelijk schoolplein belangrijk, zodat de leerkrachten een goed overzicht hebben. Uit het interview dat we met de dhr. de Jong van S.B.O. ‘’t Palet’ hebben gehouden is ons opgevallen dat het van belang is om de regels die binnen in de school gelden door te voeren naar buiten, naar het plein. Op die manier weten de kinderen waar ze aan toe zijn en wat er van ze verwacht wordt. Duidelijke regels zijn net als in de klas, ook op het plein van groot belang. Wanneer regels transparant en duidelijk zijn zullen er zich minder conflicten voordoen op het plein. Al deze punten zijn uiteraard niet alleen van toepassing op schoolpleinen die door kinderen met een beperking worden gebruikt. Ook kinderen die deze beperking niet hebben spelen op zo’n schoolplein fijn. De kinderen zullen gebruik maken van dezelfde toestellen en spelen op deze manier door en met elkaar. Zo heeft iedereen het fijn op het schoolplein! Het is bijna onmogelijk om aan alle eisen van de verschillende doelgroepen tegemoet te komen. Daarom is het van belang om te kijken waar de grootste behoefte aan is. Welke kinderen komen voornamelijk naar de school? In welke behoeften kan worden voorzien? Wanneer een school veel wordt bezocht door kinderen met ADHD kan ervoor gekozen worden om de toestellen een zachte, onopvallende kleur te geven. In bijlage, tabblad 8 is een voorbeeld te vinden van een schoolplein dat voor iedereen geschikt zou kunnen zijn.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 50
door Jet Burema en Eva Haring
7.3.4 Aanbevelingen rol leerkracht Het schoolplein zou beter op de kaart kunnen komen. We zijn van opvatting dat de scholen, dus het team, veel meer het belang en het nut van het schoolplein moeten gaan inzien. Het is een onderdeel van het schoolse gebeuren. Het schoolplein hoort bij de leeromgeving van het kind. Om ervoor te zorgen dat ieder kind het fijn heeft op het schoolplein, is het belangrijk op welke manier en hoe een leerkracht deelneemt aan het spelen op het schoolplein. Een aandachtspunt is het gebruik en de aanschaf van attributen door de scholen. - Het is gewenst dat op de scholen een duidelijk beleid komt omtrent het gebruik en de inzet van het schoolplein. Het is effectiever om de beleidsaandacht te richten op de personen die een belangrijke rol kunnen spelen bij de bewegingsstimulering van kinderen: ouders, leerkrachten, schoolleiders, trainers en coaches. Op deze manier worden het belang en het doel van het schoolplein veel duidelijker. Doordat het schoolplein meer op de kaart komt, zullen mensen met een andere intentie en insteek het geheel voor ogen zien. - De schoolleiders zouden veel bewuster gemaakt kunnen worden van de mogelijkheden om op het schoolplein de kinderen meer te betrekken in sport en spel. Het schoolplein moet meer zijn dan alleen maar een kwartier pauze en school in- en uitloop momenten. - De scholen zouden meer te weten moeten komen over vervangingsmethodes en investeringsmogelijkheden voor een bestaand schoolplein. Zodat na een aantal jaar afschrijvingen er een nieuw plein kan worden ingericht. Zodat het niet een leeg potje is, zoals nu vaak het geval is, waarbij nagedacht moet worden hoe die kan worden gevuld. Op deze wijze blijft het plein ingericht worden door tegoeden uit Fancy Fairs en donaties. - Scholen zouden bekender gemaakt moeten worden met fondsen en subsidies die ze kunnen aanschrijven voor de inrichting van het schoolplein. Ze moeten meer over de mogelijkheden bekend zijn, zodat potjes niet onaangebroken blijven. Doordat bepaalde subsidies niet worden aangevraagd, zie je vaak dat ze het jaar erop verdwijnen of verlaagd worden. Het is vaak onwetendheid over subsidies, de inhoud van fondsen en de weg ernaartoe, dat er voor zorgt dat het geld niet volledig wordt besteed. - Om ervoor te zorgen dat kinderen meer plezier krijgen in het bewegen is het raadzaam om de lessen bewegingsonderwijs aantrekkelijker te maken. Het plein kan prima ingezet worden voor deze momenten. Door bijvoorbeeld in de bovenbouw van het basisonderwijs aparte gymlessen voor jongens en meisjes te organiseren kan er meer rekening gehouden worden met, en ingespeeld worden op, de verschillende voorkeuren in de sfeer van sport en beweging. - De leerkrachtenrol moet meer gecombineerd worden van meespeler en toezichthouder. Net als in het hoekenspel hebben sommige kinderen behoefte aan het op gang brengen van spel. Op veel scholen hebben de leerkrachten tijdens de pauze een passieve oplettende houding. Vaak gaat dit gepaard met besprekingen die absoluut niet geschikt zijn voor kinderoren. Door eventuele spanningen of emoties kunnen kinderen gestoord worden in hun spel. Hier moet veel meer opgelet worden, door elkaar hier op te wijzen als leerkracht. Besprekingen over leerlingen en probleemsituaties dienen te gebeuren in de school en buiten de schooltijden, wanneer de kinderen er niet bij zijn. - Het aanstellen van een speelcoach kan heel positief zijn. Deze persoon heeft een duidelijke rol op het schoolplein en stimuleert het spel van de kinderen. Deze persoon lost conflicten op en stuurt waar nodig bij. Kinderen hebben hier behoefte aan. Zeker met het oog op het project Weer Samen Naar School zal niet ieder kind in staat zijn om eigen conflicten op te lossen of uit de weg te gaan. Door het aanstellen van een spelcoach voorkom je veel negatieve momenten die sfeer op het plein negatief kunnen beïnvloeden.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 51
door Jet Burema en Eva Haring
- Het aanstellen van een coördinator voor het plein en bewegen is raadzaam. Zo krijgt het schoolplein meer aanzien en zal het belang behartigd worden. Doordat iemand zich gespecialiseerd heeft in het belang van bewegen en spel, zal dit ook gestimuleerd kunnen worden in de school. Vele leerkrachten doen op het ogenblik met tegenzin de gymopleiding. Deze zit sinds 2004 niet meer in het diploma van de Pabo. Door er een functie aan te koppelen kan de noodzaak beter doorzien worden. Een effect kan reden zijn dat leerkrachten bereid gevonden worden om de rol als coördinator op zich te nemen. - De coördinator kan zich daarnaast bezig houden met de losse materialen. Deze moeten compleet zijn en heel. Wanneer dit niet zo is, zijn kinderen snel geneigd om het verkeerd of om het niet meer te gebruiken. Door dit aan één persoon te koppelen behoudt de school het overzicht over de situatie. - Door de hele school heen, vanaf groep 1 tot en met groep 8, is het raadzaam om dezelfde regels en afspraken omtrent het schoolplein te maken. Op deze manier is het voor alle kinderen duidelijk hoe er gespeeld wordt op het schoolplein. Het is voor leerkrachten onderling ook makkelijker om elkaar te wijzen op diverse situaties. Op deze manier is het niet confronterend, want het is een vast gegeven. Veel kinderen hebben behoefte aan deze rechtlijnigheid. Het is ook een advies om de afspraken met de kinderen samen te maken, op deze manier maak je kinderen medeverantwoordelijk voor het reilen en zeilen op het schoolplein. - Om te voorkomen dat iedere buitenspeelbeurt dezelfde kinderen met een spel of materiaal spelen is het raadzaam om een planbord voor beurtverdeling spelletjes of materialen te creëren. Op deze manier krijgt ieder kind een beurt. Ook kan er op deze manier een bepaalde groep met iets spelen, zodat het niveau van het spel niet te veel uiteenloopt. Ruzies en onenigheid worden hiermee voorkomen. De leerkracht of de spelcoach bepaalt de verdeling. Zo voorkom je conflicten bij het planbord. - Aanbevolen wordt om het schoolplein meer te gebruiken voor andere vakgebieden. Dit kan leiden tot een betere begroting van het schoolplein. Het schoolplein zou als leermiddel kunnen worden ingezet, wat weer in de Londo-vergoeding zit. Deze manier wordt bijna niet toegepast door scholen. - In paragraaf 6.5 van het onderzoek, hebben we het gehad over het bioritme. Wanneer leerkrachten meer rekening zouden houden met dit natuurlijke ritme, zouden de kinderen het best rond half tien, rond twaalf uur en rond half twee kunnen spelen. Uit onderzoek is gebleken dat kinderen na zo’n korte pauze zich hebben opgeladen en weer met frisse moed kunnen werken. Vaak wordt er op scholen negatief gereageerd op ’s middags even naar buiten te gaan. Men noemt dit ‘geen effectieve leertijd’. Wij vinden juist dat kinderen ’s middags even de mogelijkheid moeten krijgen om zich weer helemaal op te laden, zodat de middag effectief gebruikt wordt. Tot slot is het ook veel leuker om als leerkracht mee te spelen op het schoolplein. Het is gezond voor de juf of meester om lekker te bewegen. Het houdt je jong en vitaal. 7.3.5 Aanbevelingen om aan de behoefte van leerlingen tegemoet te komen Vanaf 2013 start het project Weer Samen Naar School en moet school aan de behoefte van ieder kind tegemoet kunnen komen. Om in deze vraag te kunnen voorzien, zal er op de meeste scholen iets moeten veranderen op het schoolplein. Zeker als we met alle type kinderen en kinderen met een extra zorgvraag een veilige en prettig sfeer op het schoolplein willen creëren. Naast het belang van een goed ingericht schoolplein en een duidelijke rol van de leerkracht, doen we aanbevelingen omtrent de behoeftes van de leerlingen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 52
door Jet Burema en Eva Haring
Het is aan de school en de leerkrachten om te besluiten hoe ze dit vorm gaan geven. Met de aanbevelingen willen we bereiken dat de kinderen het fijn gaan vinden op het schoolplein, zodat ze door bewegen en spel gemotiveerd raken om tot leren te komen. We willen dat ze door het fijne gevoel en de positieve ervaringen hun welbevinden vergroten. - Het is algemeen bekend dat kinderen een grote drang hebben om te bewegen. We zien in het huidige onderwijs dat hier veel te weinig aan tegemoet gekomen wordt. Er moet meer gekeken worden naar de behoefte van de kinderen en niet alleen naar de behoefte van de leerkracht. - Er moet meer rekening worden gehouden met onderlinge verschillen bij kinderen. We kunnen niet ieder spel bij ieder kind verwachten. Maar we moeten ook uitkijken dat we bepaalde behoeftes bij kinderen onbeantwoord laten. Uit de enquête onder de kinderen zien we veel problemen ontstaan bij het voetbalspel. Het wordt op veel scholen verboden of in beperkte mate getolereerd. Wanneer we kijken naar de behoefte van de kinderen, zien we sterk de vraag naar voetbal vanuit de jongens. Dus het belang van de leerkracht dat het veel overlast geeft, moet ruimte gaan maken voor situaties die het wel mogelijk maken. Tevens voldoet voetbal aan heel veel aspecten, het is sociaal, rekening houden met een ander, het daagt uit om actief te bewegen, het is spannend, drang tot presteren en het is vooral motorisch goed. Kinderen moeten technieken toepassen, oorzaak-gevolg denken en incasseren. Er zouden meer pannaveldjes gecreëerd kunnen worden met een roulatiesysteem. Door het inzetten van een schema, zouden kinderen die graag voetbal spelen, roulerend op andere tijden dan de algemene pauze kunnen voetballen. Dit kan op interesse, maar ook op niveaugroep. - Niet ieder kind is in staat om een spel op gang te brengen. Het kind zal, net als in de hoeken bij de kleuters of in sommige onderbouwgroepen, in een spelsituatie gebracht moeten worden. Na het bieden van hulp zal er spel ontstaan. Maar ook een spel blijven spelen is niet voor ieder kind even eenvoudig en vanzelfsprekend. Het is dan belangrijk dat een leerkracht of speelcoach weet welke kinderen dit zijn, zodat hier vroegtijdig op ingegaan kan worden. Probeer het escalerende moment voor te zijn, anders is de negatieve lading groot. Op deze manier kan ieder kind fijn spelen op het plein. - Bij sommige kinderen is het raadzaam om ze tijdens het spelen aan een maatje te koppelen. Dit hoeft niet alleen bij de kleuters te gebeuren, dit is ook op schoolniveau in te voeren. Sommige kinderen hebben het nodig en raken hierdoor beter bekend met een situatie. - We mogen niet vergeten dat er ook kinderen zijn, die geen behoefte hebben aan sociale contacten. Sommige kinderen vinden het heerlijk om alleen te zijn en niet met een groep iets hoeven te doen. Er zijn genoeg momenten om dit te stimuleren, zoals coöperatief werken tijdens een opdracht. Een kind mag tenslotte zijn wie het is en dan moeten we aan deze behoefte gehoor geven. Zeker wanneer we ons richten op het welbevinden van de leerlingen. - Er moeten duidelijke regels gehanteerd worden op het schoolplein. Het is raadzaam om deze op te stellen met de kinderen. De kinderen worden zo zelf medeverantwoordelijk voor de regels en zullen ze makkelijker toepassen. - Er moeten duidelijke spelafspraken gemaakt worden met de kinderen. Niet alle kinderen begrijpen een spel. Het is handig wanneer een leerkracht het spel introduceert en meespeelt. Op deze manier kan de leerkracht de situatie inschatten en waar nodig bijsturen. Als dit consequent gebeurt, kan ieder kind met een spel meespelen. Zo voorkom je dat kinderen niet meedoen, omdat ze het niet aandurven of het niet begrijpen. - Binnen de school is een duidelijke structuur aanwezig. Kinderen hebben hier behoefte aan en vinden het prettig. Ze weten waar wat staat en waar je iets kan doen. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 53
door Jet Burema en Eva Haring
Dit zou buiten ook meer moeten gebeuren. Buiten op het plein is vaak geen duidelijke structuur en hebben kinderen soms voor hun spel geen duidelijke plek. Hierdoor kan het zo zijn dat spel uitblijft of dat er conflicten over de plek ontstaan. Door het plein duidelijk in kaart te brengen en door bepaalde speelplekken duidelijk aan te geven kan dit voorkomen worden. Er zullen minder onnodige conflicten ontstaan over de plek of het soort spel wat daar plaatsvindt. Duidelijkheid dekt alles voor de meeste kinderen, maar ook voor de leerkrachten. - Veel kinderen ervaren dat het plein veel te vol is. Zeker voor kinderen met AD(H)D, autisme of een visuele handicap kan dit lastig zijn. Ze hebben moeite met het overzicht en met de vele verschillende situaties. Ze komen moeilijk tot spel of het spel kan zelfs uitblijven. Voor deze kinderen, maar ook voor veel andere kinderen is het belangrijk dat ze zich vrij kunnen bewegen. Er zou meer naar de ruimte en de mogelijkheden gekeken moeten worden. Wanneer het plein te klein is en de belemmering voor kinderen te groot, zal er op meerdere momenten met kleinere getale kinderen buiten gespeeld kunnen worden. Zo krijgt iedereen de kans om te bewegen. Het draagt weer bij aan een positief welbevinden. - Er zouden tijdens spel en bewegen, net als in de school, meer complimenten uitgedeeld mogen worden. Dit draagt bij aan een positief speelklimaat. Kinderen zijn snel geneigd om elkaar alleen maar op het negatieve te wijzen. We kunnen dit allemaal ook leren ombuigen naar opstekers. Dus pluimen en dikke duimen op het plein. - Er samen voor zorgen dat iedereen het fijn heeft op het schoolplein. Onderwijs maak je samen.
7.4 Evaluatie Verwerking onderzoek Nu ons onderzoek erop zit, kijken wij met veel plezier terug op onze eindopdracht. Het was voor ons een zeer motiverend en interessant onderzoek. We zijn in december 2010 gestart met het bedenken hoe wij iets met het schoolplein en "Weer Samen Naar School" konden doen. We zijn gedurende het onderzoek zelf steeds enthousiaster geworden over dit thema, want het is naar ons inziens een nuttig onderzoek geworden. Onze kennis met betrekking tot het schoolplein en het belang van bewegen en spelen is door dit onderzoek sterk toegenomen. In het hele proces hebben wij het onderzoek een commerciële insteek kunnen geven. Onze opdrachtgever Kompan Play Institute kan belang hebben bij de uitkomsten van ons onderzoek. Als wij straks als afgestudeerde leerkrachten voor de klas staan en ook deelnemen aan het schoolplein, zullen wij deze kennis zeker gaan toepassen. Wij menen dat wij daarmee een stukje verrijking van ons onderwijs hebben gerealiseerd. Nu hopen we nog heel Nederland mee te krijgen. Dat er maar vaak mensen op onze site komen en een compleet ingericht schoolplein aan gaan schaffen via Kompan. Wij hopen dat u, net als wij, veel plezier heeft beleefd aan het lezen van ons onderzoek en dat wij ons enthousiasme voor het belang van een goed schoolplein op u hebben kunnen overbrengen. Doordat we verschillende methoden en instrumenten hebben gebruikt hebben we ons onderzoek in de praktijk kunnen toetsen. Dit onderzoek is niet alleen een onderzoek geweest naar literatuur, maar we hebben nu ook onze onderzoeksvragen kunnen staven aan de praktijk. Verbeterpunten Wij hebben dit onderzoek naar ons beste kunnen uitgevoerd. Als start van dit onderzoek hebben we duidelijke onderzoeksvragen geformuleerd, die we in paragrafen hebben onderverdeeld. De verdeling van de deelvragen is niet geheel duidelijk gebeurd. In het theoretische deel konden we heel duidelijk scheiden wie wat onderzocht en uitgewerkt heeft. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 54
door Jet Burema en Eva Haring
In het praktijk gedeelte van het onderzoek is dit meer in elkaar overgelopen. We kunnen niet duidelijk aangeven wie wat heeft gemaakt, omdat we elkaar hebben aangevuld en we beiden niet een afgebakende rol hebben aangenomen. De ene keer was Jet bezig met een analyse en vulde Eva die later weer aan, de andere keer was dat vice versa. We hebben onze namen aan de verschillende deelvragen verbonden. Dit is een gezamenlijk onderzoek geweest en we nemen de verantwoordelijkheid voor elkaars werk.
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 55
door Jet Burema en Eva Haring
8. Literatuurverwijzingen Gebruikte bronnen: Literatuur: Alkema, E, Tjerkstra, W. (1995). Meer dan onderwijs. Assen: van Gorcum. Beemen, L. van (2006). Ontwikkelingspsychologie. Groningen/ Houten: Wolters- Noordhoff bv. Berding, J., Pols, W. (2006). Schoolpedagogiek, Opvoeding en onderwijs in de basisschool. Groningen/ Houten: Wolters- Noordhoff bv. Bongaards, B., Sas, J. (2008). Praktijkboek leerlingenzorg,(2de druk). Groningen: Wolters – Noordhoff Burggraaff-Huiskes, M. (2008). Opvoedingsondersteuning. Bussum, Uitgeverij Coutinho. Dijkstra, R., Meer, N, van der (2000). Adaptief onderwijs in een lerende school. Utrecht: APS. Driesen, G., Doesborgh, J., Ledoux, G., Veen, I. van der, Vergeer, M. (2004). Sociale intergratie in het primair onderwijs. Amsterdam: SCO-Kohnstamm Instituut Eijkeren, M. van (2005). Pedagogisch-didactisch begeleiden. Baarn: HB uitgevers. Gelder, W. Van, Berg, M., Weene, E. van, (2007). Zorg voor beweging in de PABO. HeeswijkDinther: Uitgeverij Esstede. Gieles, J. (2009) Ons bioritme. Een orkest van klokken in Psychologie Magazine. Amsterdam Hildebrandt, V. H., Ooijendijk, W.T.M., Hopman-Rock, M. (red.) (2007). Trendrapport bewegen en gezondheid 2004/2011 TNO, Leiden: De Bink. Hoop, F. de (1997). Omgaan met verschillen, Baarn: HB uitgevers. Janssen- Vos, F. (2001). Basisontwikkeling in de onderbouw. Assen: Van Gorcum. Janssen-Vos, F. (2004). Spel en ontwikkeling. Assen: Van Gorcum. Jeninga, J. (2004). Professioneel omgaan met gedragsproblemen. Baarn: HB uitgevers. Kallenberg, T, Koster, B, Ostenk, J, Scheepsma, W. (2008). Ontwikkeling door onderzoek, een handreiking voor leraren. Amersfoort: ThiemeMeulenhoff bv Kuijpers, J. (2007). Rekenen op het bioritme uit: NRC Handelsblad, 24-11-2007 Lieshout, T. van (2009, 2e druk). Pedagogische adviezen voor speciale kinderen, Bohn Stafleu van Loghum- Houten Looy, F., & Houterman, K. (2004). Gezond gedrag in de basisschool. Groningen: Wolters-Noordhoff bv. Maas, A. e.a. (2007). Leerlingenzorg in de basisschool. Uitgeverij Esstede
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 56
door Jet Burema en Eva Haring
Mechelen W. van (2004). Over lichaamsbeweging en 'vet, fit en gezond'. In: W. van Mechelen & J. Twisk (red.), Beweegredenen onderzocht. Liber amicorum voor Han Kemper (pp. 119-126). Maarssen: Elsevier Gezondheidszorg. Pronk-Boerma, M. (2005). Logopedie voor onderwijsgevende. Den Haag: Boom Lemma uitgevers. Visscher, C. (2008). Jeugdsport, leren en presteren. Over motoriek, cognitie, tijd, kwaliteit en effectiviteit, rede uitgesproken bij de benoeming tot bijzonder hoogleraar Jeugdsport. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen. VWS (2008). Beleidskader Sport, Bewegen en Onderwijs, Kamerstuk, Den Haag: ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Woltjer, G, Janssens, H. (2006). Hoe ga je om met kinderen op school? Groningen: WoltersNoordhoff. Sites: Adank, A en Jans, L. (2010). Het schoolplein…spelenderwijs bewegen. Geraadpleegd op 4 februari 2011, http://hbo-kennisbank.uvt.nl/cgi/fontys/show.cgi?fid=6037 A.N.P (2011). Zorgleerlingen nu al geweerd op scholen. Geraadpleegd op 8 maart 2011,
http://www.joop.nl/politiek/detail/artikel/zorgleerlingen_nu_al_geweerd_op_scholen/ Balledux, M., Schreuder, L. (2005). Biologisch ritme en schoolprogramma. Geraadpleegd op 23 februari 2011, http://www.nji.nl/publicaties/biologischritme.pdf Berg, A. E. van den, Koenis, R., Berg, M.M.H.E., van den (2007). Spelen in het groen: Effecten van een bezoek aan een natuurspeeltuin op het speelgedrag, de lichamelijke activiteit, de concentratie en de stemming van kinderen. Geraadpleegd op 2 februari 2011,http://www.kindindenatuur.nl/pdf/speleninhetgroen.pdf Broeke, R. ten (z.d). Beweegwijs. Geraadpleegd op 8 maart 2011, http://www.beweegwijs.nl Bruinooge, M.,Jantje Beton ( 2007). Een schoolplein voor de buurt. Geraadpleegd op 21 februari 2011,
http://www.in-beweging.net/overige/schoolplein_voor_de_buurt_jantje_beton.html Collard, D. (2010). VU MC., onderzoek Collard, mei 2010. Geraadpleegd op 11 april 2011, http://www.vumc.nl/afdelingen/voorjournalisten Driessen, G., Claassen, A., Smit, F., Radboud Universiteit Nijmegen (2010).Variatie in schooltijd. Geraadpleegd op 1 maart 2011, http://www.ru.nl/its/its/nieuws/nieuwsberichten/gevolgen/ Erma Sport (2011). Erma sport. Geraadpleegd op 11 maart 2011, http://www.ermasport.nl/nieuws/gedragsproblemen.html Gelder, W. van, Goedhart, B. (2007). Mogelijkheden op schoolpleinen anno 2007. Geraadpleegd op 21 februari 2011),
http://www.inbeweging.net/overige/artikel_buitenspelen_wim_en_bas.html "/artikel_buitens pelen_wim_en_bas.html “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 57
door Jet Burema en Eva Haring
Hanssen, H. (2011). Baby- management voor mannen. Geraadpleegd op 2 februari 2011, http://www.ikvader.nl/content/wat-het-nut-van-kinderspel Hoogland, P. (2010). Onderwijs in Amsterdam in vroeger tijden. Geraadpleegd op 22 februari 2011,
http://www.xs4all.nl/~remery/Scholen/s07noordholland/samsterdam-hoogland —05.html Hordijk, F. (2011). De Taaltuin. Geraadpleegd op 23 februari 2011, http://www.fennekehordijk.nl/TAALtuin/toestellen.html Jans, L. (2010). Meer beweging op het schoolplein. Geraadpleegd op 23 februari 2011, http://hbo-kennisbank.uvt.nl/cgi/fontys/show.cgi?fid=6860 JSW (2011). Natuurlijk spelen, natuurlijk leren. Geraadpleegd op 2 maart 2011, http://www.jsw-oHYPERLINK "http://www.jswonline.nl/"nHYPERLINK "http://www.jsw-online.nl/"line.nl Kennisnet (2011). Speciaal onderwijs. Geraadpleegd op 4 maart 2011, http://speciaalonderwijs.kennisnet.nl/wat_is/rec Kompan (2011). Speelbrein, Kompan. Geraadpleegd op 23 februari 2011, http://www.speelbrein.nl Landelijke Commissie Toezicht Indicatiestelling (2005). Steeds meer kinderen met gedragsproblemen in speciaal onderwijs. Geraadpleegd op 28 februari 2011,
http://www.pcso.nl/html/onderwijszorg/childpages/landelijkecommissietoezichtindicateistelli ng.htm Leeuwen, E. van (2008). De relatie tussen motorische, cognitieve en schoolse vaardigheden. Geraadpleegd op 23 februari 2011,
http://www.annabosman.eu/documents/EefjevanLeeuwen2008.pdf Maassen Consulting interactive media (2006). Magazine Andere tijden voor nieuwe schooltijden? Geraadpleegd op 4 maart 2011,
http://www.cbegroup.nl/publicaties/Magazine_Andere_Tijden.pdf http://www.anderetijdeninonderwijsenopvang.nl/anderetijden/2/pg/pg4.html? keepThis=true&TB_iframe=true&height=500&width=850 Ministerie van OCW (2010). De 8 types leerkrachten. Geraadpleegd op 5 maart 2011, http://www.jmouders.nl/Themas/School/De-8-types-
leerkrachten.htm Rijksoverheid (2010). Onderwijstijd basisscholen. Geraadpleegd op 4 maart 2011, http://www.rijksoverheid.nl/onderwerpen/schooltijden-en-
onderwijstijd/onderwijstijd-basisscholen Rijksoverheid (2011). Rijksoverheid. Geraadpleegd op 2 maart 2011,
http://www.minocw.nl/staatssecretarisdijksma/nieuws/35727/Passend-onderwijs-in-vollegang.html Stegeman, H., Mulier Instituut (2007). Effecten van sport en bewegen op school. “Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 58
door Jet Burema en Eva Haring
Geraadpleegd op 4 maart 2011,
http://sport.old.cda.nl/Portals/568/docs/Effect_van_sport_en_bewegen_op_school.pdf Sterkenburg, L. (2011). Pedagogisch adviescentrum Trimensi. Geraadpleegd op 2 maart 2011,
http://www.pa-trimensi.nl/index.php?HYPERLINK " http://www.pa-trimensi.nl/index.php? section=45&item=96"sHYPERLINK "http://www.pa-trimensi.nl/index.php? section=45&item=96"ection=45HYPERLINK "http://www.pa-trimensi.nl/index.php? section=45&item=96"&HYPERLINK "http://www.pa-trimensi.nl/index.php? section=45&item=96"item=96 Stichting Consument en veiligheid (2011). Alles over spelen. Geraadpleegd op 2 februari 2011,
http://www.allesoverspelen.nl/csi/spelen.nsf/wHYPERLINK "http://www.allesoverspelen.nl/csi/spelen.nsf/wwwVwContent/l3kinderenspelen.htm"wHYP ERLINK "http://www.allesoverspelen.nl/csi/spelen.nsf/wwwVwContent/l3kinderenspelen.htm "wVwC ontent/l3kinderenspelen.htm Stichting Nederlands Museum Kinderwereld (2010). Geschiedenis van het spel. Geraadpleegd op 3 maart 2011, http://www.kinderwereld.net/infoSpel/geschiedenisSpel.htm l TNO, Vries, Dr. S. de (2010). Hoe laten we kinderen meer bewegen. Geraadpleegd op 4 maart 2011,
http://www.tno.nl/content.cfmcontext=thema&content=inno_case&laag1=891&laag2=902&i tem_id=725 TNS/NIPO, bron Jantje Beton. (2011). De wipkip is saai. Geraadpleegd op 15 maart 2011,
http://www.jantjebeton.nl/2011/nieuws/kinderen-laten-tv-en-computer-staan-alsspeelplekken-minder-saai-zijn/ Valck, M. de (2011). Adviesbureau spelen en speelgoed. Geraadpleegd op 14 maart 2011,
http://speelgoedadvies.nl/ Vereniging openbaar onderwijs (2010). Schoolplein en speeltoestellen. Geraadpleegd op 21 februari 2011, http://voo-50tien.nl/index.php?action=detail&id=1&vid=444&cid=5391 Voedsel en Warenautoriteit (2009). Veiligheid van speeltoestellen op het schoolplein. Geraadpleegd op 23 februari 2011, http://www.risico-monitor.nl/Library/DocuHYPERLINK
"http://www.risico-monitor.nl/Library/Documents/Veiligheid%20speeltoestellen %20schoolplein%2007%20en%2008%20-20factsheet.pdf "ments/Veiligheid %20speeltoestellen%20schoolplein%2007%20en%2008%20-%20factsheet.pd f
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 59
door Jet Burema en Eva Haring
9. Bijlagen 1 Online enquête resultaten 2 Interviews 3 Kijkwijzers situaties op het schoolplein 4 Enquête ingevuld door de leerlingen 5 Grafiek uitslag enquête ingevuld door de leerlingen 6 Poster 7 Brief aan Ministerie OCW en Wethouders 8 Voorbeeld ideaal schoolplein 9 Diverse krantenartikelen 10 Logboek
“Iedereen heeft het fijn op het schoolplein”
Pagina 60
tabblad 1 tabblad 2 tabblad 3 tabblad 4 tabblad 5 tabblad 6 tabblad 7 tabblad 8 tabblad 9 tabblad 10
door Jet Burema en Eva Haring