Oefentoets met antwoorden
CAT B2.1.1 0708 / Cursusafhankelijke toets
Cursus
B2.1.1 0708 Ontwikkeling en ziekteleer
Cursuscoördinator
prof. dr. W.J. Mooi / mw. dr. A.M. van Furth
1
Met speciële of systemische pathologie wordt bedoeld de studie van a. algemene principes van cel- en weefselschade, en reacties daarop b. specifieke reacties van organen of weefsels op goed gedefinieerde stimuli c. ziekten binnen een enkele diersoort d. de indeling van ziekten naar oorzaak en ontstaanswijze.
b
2
Vergroting van een weefsel als gevolg van hypertrofie berust op toename van a. de grootte van de cellen b. het aantal cellen c. de extracellulaire matrix d. zowel de grootte van als het aantal cellen.
a
3
Het effect van vitamine A (retinoic acid)-deficiëntie op respiratoir epitheel is: a. atrofie b. hyperplasie c. squameuze metaplasie d. hypertrofie.
c
4
Men spreekt van METAPLASIE in geval van a. differerentiatieverlies, resulterend in het ontstaan van minder uitgerijpt weefsel b. vervanging van cellen van een bepaald differentiatietype door cellen van een ander differentiatietype c. onregelmatige omvorming van gedifferentieerd weefsel, leidend tot verstoorde architectuur d. uitzaaiing van een gedifferentieerde tumor.
b
5
Catalase speelt een belangrijke rol bij het voorkómen van schade door vrije zuurstofradicalen doordat catalase a. de omzetting van H2O2 in H2O en O2 katalyseert b. superoxide (O2-) in H2O2 converteert c. de Fenton reactie katalyseert d. de vorming van NO remt.
a
6
Een belangrijke oorzaak van vetnecrose is: a. acute pancreatitis b. vetembolie c. tuberculose d. myocardinfarct.
a
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 1 van 10
7
Onderstaande elektronenmicroscopische opname toont
a. b. c. d.
d
neutrofiele granulocyten necrotische celresten fagocytose van bacteriën apoptotische cellen.
8
Het volgende eiwit stimuleert de intrinsieke apoptoseroute: a. cFLIP b. FAS c. Cytochroom c d. BCL-2
c
9
Welk van de volgende eiwitten speelt GEEN rol bij de extrinsieke apoptoseroute? a. FADD b. FAS c. BRAF d. Pro-caspase 8
c
10
Een 70-jarige patiënt start na een onderbeenamputatie met prothesetraining. Bij het uitdoen c van de prothese ontdekt de therapeut een rode plek op de stomp. Als professional adviseert:hij a. de wond te laten verzorgen b. de prothesetraining voort te zetten om de stomp te "harden" c. te lopen zonder prothese, met loophulpmiddelen d. volledige bedrust.
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 2 van 10
11
Een zwangere vraagt haar arts naar de voor- en nadelen van Structureel Echoscopisch Onderzoek ter opsporing van ernstige aangeboren afwijkingen. De volgende stijl van gespreksvoering is aangewezen: a. informed decision making b. geruststellen en sturen c. diagnose-recept model d. paternalistisch model.
12
De volgende organen zijn betrokken bij multi-orgaan falen als gevolg van shock, behalve de d a. nieren b. hart c. hersenen d. schildklier.
13
Het volgende cellulaire mechanisme is mede verantwoordelijk voor atrofie: a. inductie van endonucleasen b. remming van proteasomale activiteit c. remming van de Na+-K+ pomp d. stimulering van autofagie.
14
a
d
c
In het bovenstaande histologisch preparaat ziet men a. atherosclerose van de galblaas b. granulomateuze cholecystitis c. cholesterolose van de galblaas d. steatose van de galblaas. 15
Een “unfolded protein response” wordt geïnitieerd door: a. accumulatie van niet- of abnormaal gevouwen eiwitten in het endoplasmatisch reticulum b. ophoping van afwijkende extracellulaire matrixeiwitten c. verlies van binding van histoneiwitten aan de DNA dubbele helix d. desintegratie van ribosomen.
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
a
Pagina 3 van 10
16
Een kenmerk van een exsudaat is: a. een soortelijk gewicht hoger dan 1.020 b. een lage eiwitconcentratie c. het tijdelijke karakter d. vorming op basis van een imbalans van hydrostatische en osmotische druk.
a
17
De "immediate transient response" leidt tot uittreden van vocht uit de bloedbaan, vooral in de eerste 15-30 minuten van een acute ontstekingsreactie. Deze respons ontstaat door: a. directe beschadiging van endotheelcellen door de veroorzaker van de ontsteking b. contractie van endotheelcellen in venulen, waardoor zgn. "gaps" ontstaan c. beschadiging van capillair endotheel door adhererende geactiveerde leukocyten d. lekkage vanuit nieuw gevormde, nog immature capillairen.
b
18
Het zogenaamde vesiculovasculaire organel van de endotheelcel speelt een rol bij: a. transport van vloeistof vanuit het vaatlumen b. adhesie van leukocyten tijdens een ontstekingsreactie c. terugresorptie van vocht en eiwit naar het vaatlumen d. release van ontstekingsmediatoren.
a
19
Het rollen van leukocyten over endotheel, tijdens een acute ontstekingsreactie, berust op tijdelijke binding van a. CD31 van de leukocyt aan CD31 van de endotheelcel b. ICAM-1 van de endotheelcel aan CD11/CD18 ((LFA1, Mac-1) van de leukocyt c. Selectines van de endotheelcel aan Sialyl-Lewis X-gemodificeerde glycoproteïnen van de leukocyt d. GlyCam-1 van de leukocyt aan CD31 van de endotheelcel.
c
20
C5a, leukotriënen B4 (LTB4) en cytokinen spelen een centrale rol bij a. activatie van leukocyten b. chemotaxis van leukocyten c. inductie van de vasculaire respons van een ontstekingsreactie d. de inductie van arachidonzuurmetabolieten.
b
21
Patiënten lijdend aan leukocyten adhesiedeficiëntie type 1 ( LAD-1) hebben een defect in de β2 keten van de integrine ICAM-1 (LFA-1, Mac-1). Welk type stoornis van de acute ontstekingsreactie verwacht u bij deze patiënten? a. verstoorde maginatie van leukocyten b. slecht rollen van leukocyten over endotheel c. onvermogen tot krachtige adhesie van leukocyten aan endotheelcellen d. verstoorde migratie van leukocyten naar het extravasculaire compariment.
c
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 4 van 10
22
In de meeste weefsels vindt diapedese van leukocyten plaats in: a. arteriolen b. capillairen c. lymfevaten d. postcapillaire venulen.
d
23
Fagocytose is belangrijk voor de eliminatie van micro-organismen. Fagocytose is een belangrijke taak van de a. mestcel b. neutrofiele granulocyt c. cytotoxische lymfocyt d. natural killer (NK) cel.
b
24
De FcγR en de type 1 complement-receptor (CR1) versterken de binding van a. antigeenpresenterende cellen aan naïeve T-lymfocyten b. geactiveerde leukocyten aan endotheel c. fagocyten aan geopsoniseerde micro-organismen d. bloedplaatjes aan immuuncomplexen.
c
25
Wat is het lot van een neutrofiele granulocyt die microörganismen heeft gefagocyteerd en gedood? a. apoptotische celdood en fagocytose van de aldus ontstane celresten door macrofagen b. blokkering van apoptose-activatie, resulterend in een lang levende en langdurig actieve neutrofiel c. migratie vanuit de ontstekinghaard naar regionale lymfeklieren en activatie van de specifieke immuunafweer d. autodigestie, leidend tot release van celresten.
a
26
Histamine a. wordt door de mestcel gevormd uit circulerend histaminogeen b. is in het plasma gebonden aan "histamine binding protein" (HBP) c. komt locaal vrij in de vroege fase van een acuut ontstekingsproces d. wordt geactiveerd door een proteolytisch enzym.
c
27
Steroïden worden met succes gebruikt bij de behandeling van inflammatoire ziekten. Steroïden remmen namelijk de vorming van: a. leukotriënen uit arachidonzuur b. prostaglandines uit arachidonzuur c. arachidonzuur uit fosfolipiden van de celmembraan d. lopoxines uit 5-HPETE.
c
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 5 van 10
28
Omzetting door (5-lipoxygenase) van arachidonzuur tot 5-HPETE is essentieel voor de vorming van: a. leukotriënen b. prostaglandines c. thromboxane A2 d. lipoproteïne K.
a
29
Weefselbeschadiging door lysosomale neutrale proteasen, afkomstig van neutrofielen, wordt tegengegaan door: a. auto-hydrolyse van deze proteasen, waardoor deze zichzelf snel inactiveren b. de activiteit van α1-antitrypsine en andere antiproteasen c. de korte levensduur van neutrofiele granulocyten d. de specificiteit van deze lysosomale proteasen, die lichaamseigen eiwitten ongemoeid laten.
b
30
Een jongen van 10 jaar heeft hevige pijn rechts in de onderbuik. Daarbij is hij misselijk. Zijn temperatuur is 38.1 °C De huisarts schat de kans dat hij een appendicitis heeft op 60%. Bij het onderzoek van de buik is er geen sprake van loslaatpijn. Loslaatpijn heeft een sensitiviteit van 80% en een specificiteit van 50%. Wat is de achterafkans op appendicitis (ongeveer)? Bereken deze eventueel met behulp van een 2 bij 2 tabel. a. 85 % b. 60 % c. 70 % d. 40 %.
d
31
Zure proteasen van de neutrofiele granulocyt zijn vooral actief a. in hypoxisch weefsel b. wanneer neutrale proteasen tekort schieten c. in de fagolysosomen van de neutrofiele granulocyt d. bij de afbraak van zure eiwitten.
c
32
Een sereus ontstekingsproces wordt gekenmerkt door a. ophoping van pus b. vorming van een weefseldefect c. ophoping van dun-vloeibaar vocht d. vorming van een fibrinemassa.
c
33
Met ORGANISATIE van een ontstekingsproces wordt bedoeld: a. uitbreiding van een ontstekingshaard, zodat een geheel orgaan ontstoken raakt b. het op een ordelijke wijze elimineren van de oorzaak van de ontsteking en verwijdering van beschadigde weefselstructuren c. het verdwijnen van het ontstekingsproces, gepaard gaand met fibrose d. afkapseling van het ontstekingsproces.
c
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 6 van 10
34
Rekrutering van monocyten naar een haard van chronische ontsteking gebeurt als volgt: a. vanuit de bloedbaan, op een wijze vergelijkbaar met rekrutering van neutrofielen b. door extravasatie vanuit lymfevaten c. door migratie vanuit lymfeklieren d. door locale proliferatie van voorlopercellen (monocyte progenitor cells).
a
35
T-helpercellen activeren macrofagen onder meer door secretie van: a. TNF b. TGF-β c. IFN-γ d. IL-1
c
36
De verhoging van de bloedbezinking (erythrocyten-sedimentatiesnelheid, ESR) bij acute ontstekingsprocessen is vooral het gevolg van a. toegenomen adhesie van erythrocyten aan geactiveerd endotheel b. toegenomen productie van fibrinogeen door de lever, leidend tot vorming van stapels ("rouleaux") van erythrocyten c. diffuse intravasale stolling als onderdeel van multi-orgaanfalen d. uittreden van eiwitrijk vocht uit de bloedbaan (exsudaatvorming), leidend tot "indikking" van het circulerende bloed.
b
37
Onderstaande groeifactor REMT de groei van veel soorten epitheel: a. HGF (scatter factor) b. EGF c. TGF-α d. TGF-β.
d
38
Binding van het ligand aan een transmembraanreceptor met een intrinsieke tyrosine kinase- a activiteit resulteert in het algemeen in: a. dimerisatie van de receptor b. translocatie van de receptor naar de kernmembraan c. verlies van de tyrosine kinase-activiteit van de receptor d. activatie door afsplitsing van een deel van het intracellulaire domein van de receptor.
39
Vitamine C-deficiëntie ("scheurbuik") uit zich onder andere door gebrekkige wondheling, want vitamine C is noodzakelijk voor a. hydroxylering van procollageen (een stap in de collageensynthese) b. activatie van macrofagen door T-helpercellen c. de verwijdering ("scavenging") van vrije radicalen d. anaerobe glycolyse.
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
a
Pagina 7 van 10
40
Onderstaande histologische coupe toont het beeld van
a. b. c. d.
b
een granuloom granulatieweefsel littekenweefsel een abces.
41
Remodelleren van littekenweefsel wordt onder meer bewerkstelligd door matrix metalloproteinasen (MMP’s). Deze enzymen a. worden geproduceerd door o.m. fibroblasten en macrofagen b. catalyseren de extracellulaire polymerisatie van collagenen c. worden geactiveerd door TIMPs d. zetten voor de wondcontractie collageen om in elastine.
42
Onderstaande moleculen maken deel uit van het TCR complex van T-helpercellen, behalve: d a. CD-3 b. CD-4 c. De TCR αβ heterodimeer d. CD-8.
43
De volgende cellen kunnen NK cellen activeren en op die manier worden gedood: Cellen a. met exogene peptiden gepresenteerd in MHC klasse I moleculen b. met endogene peptiden gepresenteerd in MHC klasse II moleculen c. met endogene peptiden gepresenteerd in MHC klasse I moleculen d. zonder MHC klasse I of MHC klasse II expressie.
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
a
d
Pagina 8 van 10
44
De volgende antigenen worden herkend door de T-cel receptor van cytotoxische T-cellen. Peptiden a. aangeboden door klasse II MHC en afkomstig van eiwitten, gesynthetiseerd in dezelfde cel die het peptide presenteert b. aangeboden door klasse I MHC en afkomstig van eiwitten, gesynthetiseerd in dezelfde cel die het peptide presenteert c. afkomstig van lysosomale afbraak van exogene eiwitten en aangeboden door klasse II MHC d. afkomstig van lysosomale afbraak van exogene eiwitten en aangeboden door klasse I MHC.
b
45
Onder het "kantelen" van de ziekenhuisorganisatie wordt verstaan dat: a. afdelingen of diensten die samen verantwoordelijk zijn voor een behandelproces in één organisatorische eenheid worden ondergebracht b. de arts uitsluitend verantwoordelijk is voor de behandeling van patiënten, en in principe niet participeert in het ziekenhuismanagement c. de leiding van het ziekenhuis (Directie of Raad van bestuur) uiteindelijk verantwoordelijk is voor het resultaat van het behandelproces d. ondersteunende diensten van een ziekenhuis in clusters of divisies worden ondergebracht.
a
46
Welk van de onderstaande factoren is NIET geassocieerd met een slechte prognose bij reumatoïde artritis? a. HLA DR4 haplotype b. antistoffen tegen dubbelstrengs-DNA (anti-dsDNA) c. antistoffen tegen gecitrullineerd cyclisch peptide (anti-CCP) d. IgM reumafactoren.
b
47
De volgende röntgenafwijkingen komen bij reumatoïde artritis voor behalve: a. gewrichtsspleetversmalling b. juxta-articulaire osteopenie c. bot-erosies d. ankylosering van sacro-iliacale gewrichten.
d
48
De ziekteverschijnselen na infectie met Vibrio cholerae worden vooral veroorzaakt door a. vorming van immuuncomplexen b. productie van exotoxinen c. een direct cytopathisch effect d. een cel-gemediëerde immuunrespons.
b
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 9 van 10
49
Niet-pathogene (commensale) bacteriën a. versterken het vermogen van pathogene bacteriën om te prolifereren en de mucosa te penetreren b. zijn ongevoelig voor antibiotica c. beschermen tegen infectie met pathogene bacteriën door competitie voor voedingsstoffen en hechting aan mucosa d. spelen geen rol bij bescherming tegen of bevorderen van de pathogeniciteit van pathogene bacteriën.
c
50
De Toll Like Receptor 4 (TLR4) op macrofagen heeft als ligand a. LPS (lipopolysaccharide) b. dubbelstrengs DNA c. mannose d. complement.
a
oefenCAT B211 0708 met antwoorden 05-9-2007
Pagina 10 van 10