Mozaïek van Culturele Criminologie 1ste Nederlandse congres over culturele criminologie 28 en 29 juni 2007 Universiteit Utrecht Drift 21, Utrecht
vrijdag 29 juni 2007 Panel 5: misdaad en emoties 13.00 - 15.30 uur
SCHAAMTE: BRANDSTOF VOOR AGRESSIE EN GEWELD dr. Aart G. Broek socioloog; adviseur/onderzoeker agressiebeheer & veiligheid; www.klasse-oplossingen.nl
samenvatting: De vraag óf en in welke zin geweld wordt beïnvloed door ‘cultuur’ is een decennialang fel besproken punt van discussie. Het gedachtegoed dat in dit paper wordt uiteengezet is een stellingname tegen de ‘culturalisering’ van geweld. Dit betreft de aanhoudende tendens om geweld - bij voorbeeld, uit de islamitische naar de Westerse wereld – hoofdzakelijk of zelfs exclusief toe te schrijven aan de culturele en/of religieuze achtergrond van de betreffende Arabisch-islamitische actoren. Dit is een alleszins eenzijdige benadering, daar we onvoldoende rekenschap geven van onze 'autochtone natuur', waaronder kenmerkende eigenschappen van ons emotionele huishouden. .Zoals de titel al suggereert wordt hier een gedetailleerde analyse aangereikt van het schaamtefenomeen. Dat is tot nu toe sterk verwaarloosd bij onderzoek naar geweld en andere vormen van ernstig sociaal afwijkend gedrag, terwijl het feitelijk als crimogene factor onderkend zou moeten worden. Er is namelijk een betrekkelijk directe lijn te trekken tussen ‘schaamte’ en ‘geweld’. Die lijn heeft zelfs een causaal karakter: schaamte veroorzaakt, onder bepaalde voorwaarden, vormen van zeer agressief gedrag. Tot de meest significante voorwaarden behoren ernstig gemankeerde mogelijkheden zich op reguliere wijze sociaal-emotioneel geborgen te weten in het heden (het gemis aan a sense of belonging) én het ontbreken van duurzame toekomstverwachtingen. Hoewel ‘schaamte’ wél in toenemende mate ter sprake wordt gebracht - onder meer in relatie tot terroristisch geweld uit de islamitische wereld - wordt de reikwijdte van het schaamtefenomeen nauwelijks onderkend. Die reikwijdte krijgt hier nadere invulling. Uit het (experimentele) onderzoek dat beschikbaar is en dat hier wordt aangehaald, wordt het aannemelijk dat de aangereikte verklaringsgrond een substantiële invloed heeft bij het ontstaan van uiteenlopende realisaties van geweld, dwars door alle culturen en sociale lagen heen.
1
SCHAAMTE: BRANDSTOF VOOR AGRESSIE EN GEWELD Aart G. Broek
toegeschoven door J.E.P. (Katwijk) amici mores noveris non oderis “Na enkele tellen lieten de bandieten mij voor dood liggen. Ik hoorde ze wegrennen. Eén echter aarzelde. Hij plaatste zijn voet op mijn slaap en ging er eenmaal met zijn volle gewicht op staan. Ik had hem niets misdaan en toch, uit wreedheid, verlangde hij over mij heen te lopen. Ik voelde dat er iets kapotging. Het leek of er bloed vanuit mijn neus mijn rechteroog in stroomde. Ik knipperde om het schoon te wassen. Een waas trok langs, waarin de laatste schimmen verdwenen. Ik proefde achter in mijn keel een zilte stroom, alsof ik vanbinnen huilde. Eén tel slechts, voor ook mijn reuk door het zoute bloed werd aangetast, sloeg van de schoen een geur van oude vriendschap.” Arthur Japin, De zwarte met het witte hart. Amsterdam, 1997. p. 209 “Though this be madness, yet there is method in it.” William Shakespeare, Hamlet, II, ii
In zijn column in The New York Times van 20 december 2006 geeft Thomas L. Friedman een dozijn regels voor de omgang met de Arabische islamitische wereld in het Midden-Oosten. Als regel 9 formuleert hij: “De meest onderschatte emotie in de Arabische wereld is vernedering. Het IsraëlischArabische conflict gaat niet alleen over grenzen. Israëls bestaan is een dagelijkse vernedering voor moslims, die niet begrijpen hoe, als ze de superieure religie hebben, Israël zo machtig kan zijn. […] Het probleem van het Westen is dat het dat niet begrijpt.’”1 Friedman is niet de eerste die wijst op het fenomeen van schaamte als een ernstig probleem in de relatie tussen de Westerse en de islamitische wereld. Evenmin is hij de enige die meent dat wij in het Westen dit fenomeen niet alleen onvoldoende onderkennen maar sowieso niet voldoende begrijpen wat schaamte is en nog minder wat het teweeg kan brengen. Ook Jessica Stern, de auteur van enkele vermaarde studies over terrorisme (Stern 2001, 2004), wijst in een interview met Heijne (2006: 82) er zeer nadrukkelijk op dat schaamte “de kern van het probleem” in de relatie tussen de Westerse en de islamitische beschavingen. Ze vervolgt: “Ik zou daarom een oorlog tegen de vernedering willen afkondigen, maar hoe doe je dat?” Voor de Duitse cultuurfilosoof Enzensberger is het zo klaar als een klontje dat de schaamtebeleving de grote boosdoener is. “Het is zonder meer duidelijk dat de totale economische, technische en intellectuele afhankelijkheid van het Westen moeilijk te verkroppen is voor de betrokkenen. […] [Dit] betekent voor elke Arabier die in staat is na te denken een stille vernedering. […] Hoe nauwkeuriger je hun mentaliteit bestudeert des te duidelijker wordt het dat je met een collectief van radicale verliezers te maken hebt. Alle kenmerken die uit ander verbanden genoegzaam bekend zijn, keren erin terug: dezelfde wanhoop over de eigen mislukking, dezelfde zoektocht naar zondebokken, hetzelfde realiteitsverlies, dezelfde behoefte aan wraak, dezelfde mannelijkheidswaan, hetzelfde op compensatie gerichte superioriteitsgevoel, de fusie van vernietiging en zelfvernietiging alsmede de dwangmatige wens door de escalatie van de verschrikking heer en meester te worden over het leven van de andere en over de eigen dood.” (Enzensberger 2006b: 42, 50)
1
Thomas L. Friedman, ‘Mideast rules to live by’, The New York Times, 20 december 2006; in het Nederlands onder de titel ‘Het Midden-Oosten voor beginners’, verschenen in de Volkskrant, 22 december 2006, waaruit het citaat. 2
Die weinig gerieflijke verhoudingen tussen de Westerse en de islamitische culturen manifesteren zich, naar de mening van de socioloog De Swaan, overigens vooral tussen de seksen binnen de islamitische civilisatie. De emancipatie van islamitische vrouwen, al dan niet woonachtig in de Westerse wereld, heeft inderdaad een bijzondere dynamiek die vele uitingen van geweld met zich meebrengt. Met deze emancipatie verliezen islamitische mannen hun traditionele meerderwaardigheid boven vrouwen, wat als een emotionele en sociale vernedering wordt ervaren en zodoende een agressieve vrouwvijandigheid in de hand zou werken. “[D]eze mannelijke superioriteitswaan,” zo benadrukt De Swaan “[wordt] nog in de godsdienst gecultiveerd. Religies beroepen zich op antieke teksten en eeuwenoude overlevering, waarin de kiemen van mannelijke meerderwaardigheid nog steeds en telkens weer besmettelijk blijken. […] Voor veel jongens die opgroeien in de patriarchale traditie zal het een onverteerbare vernedering zijn om braaf en nijver op school de meisjes bij te moeten houden. De mannelijke superioriteit was zoals alle traditionele meerderwaardigheid uitdrukkelijk op niets gebaseerd.” (De Swaan 2006: 15, 21) Of dit op niets gebaseerd is, valt nog te bezien2, maar de verschuiving in onderlinge machtsverhoudingen, zo wil de redenering, leidt in ieder geval tot ernstige gevoelens van schaamte en zodoende tot geweld. Is er, zoals Stern, Enzensberger, De Swaan en anderen veronderstellen, een direct verband – misschien zelfs een oorzakelijk verband – tussen schaamte en geweld? Hoe steekt de relatie ‘schaamte’ en ‘geweld’ eigenlijk in elkaar? Is die relatie afhankelijk van de vorm van schaamte, bij voorbeeld schaamte die wordt gevoed door afgunst? Wat moet eigenlijk onder ‘schaamte’ worden verstaan? Hoe heftig kan de emotie van schaamte eigenlijk zijn en waardoor komt dat? Is schaamte vooral een cultuurgebonden fenomeen, bij voorbeeld in bijzondere mate eigen aan de Arabisch-islamitsche wereld? CULTUURDETERMINISME Het loont om agressief handelen eerst eens te bekijken op enige afstand van een specifieke religieuze, etnische, culturele en/of sociale context. Het werkt verhelderend om geweld niet op voorhand te ‘culturaliseren’. Bij een dergelijke exotiserende instap speelt de behavioristisch gedachte nog steeds een sturende rol, die stelt dat de sociaal-culturele omgeving waarin we geboren werden en opgroeiden de oorsprong van ons handelen is. We zouden echter moeten inzien dat die omgeving een vormende factor temidden van andere is. Dit is geen arbitrair onderscheid, maar helpt ons de emotionele en cognitieve complexiteit van ons handelen steeds voor ogen te houden (De Waal 2006: 24, 59-67). In ons gevoelshuishouden lijken wij, dwars door alle culturen en sociale groepen heen, veel meer op elkaar dan wij willen onderkennen. Sociale processen zijn, dwars door alle culturen en sociale groepen heen, ook niet zo verschillend als wij menen en verwachten, maar tonen juist grote overeenkomsten. Om deze ‘menselijke universalia’ te onderkennen behoeven we niet naar een uitzonderlijk abstractieniveau te klimmen noch de complexiteit van het samenleven roekeloos te reduceren3. We komen niet op de wereld als onbeschreven blanke bladzijden waarop onze directe omgeving met elegant schoonschrift of juist met venijnige krassen het leven voor ieder weer even uniek tekent. Dergelijk cultuurdeterminisme kent een respectabele geschiedenis, met name in de sociale
2
Het mag in de ogen van De Swaan op niets gebaseerd zijn, er ligt wel degelijk een zeer lange (evolutionaire) geschiedenis achter ons, dwars door alle culturen en sociale lagen heen, waarin in menig opzicht deze mannelijke dominantie een gegeven en blijkbaar zeer noodzakelijk is geweest. Dit is overigens geen rechtvaardiging voor mannelijke superioriteit, respectievelijk vrouwelijke onderdanigheid in ons huidige samenleven (waarover Vandermassen 2005). Het een en ander neemt echter niet weg dat de verschuiving in machtsverhoudingen wel degelijk alleszins tastbaar tot ernstige gevoelens van vernedering en schaamte kunnen leiden. 3 Voor enkele honderden ‘human universals’ zie Brown 1991 en 2004; zie ook Pinker 2002: 37-9, 55-7, 435-39, die deze ‘universals’ overneemt. 3
wetenschappen en in politiek linkse gremia4. Als ons individuele handelen echter zo beslissend zou worden gekneed door de directe sociaal-culturele omgeving waarin wij opgroeiden, dan zou die invloed ongetwijfeld ook een stuk gemakkelijker bij te stellen zijn – zowel in ons voordeel als, zo benadrukt de evolutionair psycholoog Pinker (2002: 54-5), in ons nadeel. Daarenboven zijn wij geen actoren in een afgesloten cultuur, maar draaien mee in een wirwar van culturele en sociale groepssferen die heftig kunnen botsen. Wij zijn vervolgens echter geen vloeiblad dat de inkt van onze wisselende omgevingsvelden karakterloos opslokt. Een dergelijke diagnose verzelfstandigt cultuurelementen tot de keu die mensen als de gekleurde maar emotieloze ballen in het snookerspel wegschiet het duistere gat van geweld in. Het loont om mensen niet als snookerballen te bezien. Schaamte is sowieso een van die ‘human universals’ en manifesteert zich in alle culturen en dwars door alle sociale lagen en groepen heen. Schaamte is dat pijnlijke gevoel dat we krijgen wanneer we in onze beleving sociaal en emotioneel volledig opzij worden gezet. Daarenboven is schaamte juist ook de angst dat we sociaal en emotioneel (opnieuw) worden ‘afgeserveerd’. Schaamte is een substantieel andere emotionele ervaring dan een schuldgevoel. De Swaan (1996: 69) maakt een kernachtig onderscheid, dat als eerste handreiking verhelderend werkt, ook al zal blijken dat de schaamtematerie complexer is. Schuld is het gevoel waarbij je je afvraagt wat jouw handelen een ander voor nadeel berokkent. Met schaamte denken we onze eigen kant op: wat doet de ander ons aan of dreigt de ander ons aan te doen voor ernstige pijn. We zitten niet te wachten op die krenking. We gruwen van dat pijnlijke samenballen van verdriet, angst en woede, wanneer we ons schamen. We willen niet dat venijnige gevoel ervaren van waardeloos en machteloos te zijn. We doen van alles om het te voorkomen. We gebruiken dan, onder bepaalde voorwaarden, juist geweld. Dit laat zich gedetailleerder beschrijven en daartoe behoeven we niet naar een andere samenleving, maar kunnen we prima ‘bij onszelf’ te raden gaan. Schaamte is niet iets exclusief aan de islamitische wereld en valt wel degelijk inzichtelijk te maken, ook al suggereren de woorden van Friedman (hiervoor) anders.
VLAMMENDE PIJN Beschaming brengt gevoelens teweeg, die uitgesproken pijnlijk zijn. Dergelijke krenkingen blijken we dientengevolge gedetailleerd, zorgvuldig en zeer langdurig op te slaan. “Waar het verstrijken van de tijd,” zo noteert Draaisma (2002: 56), “bij minder emotionele herinneringen nog wel eens een zekere stilering aanbrengt, draaien krenkingen als evenzovele vroege lumières voor de projector van ons geheugen langs.” Zelfs de gevoelsuiting die de krenking bij de beschaamde veroorzaakte, zou onverslijtbaar zijn: “Ook na een afstand van een halve eeuw of langer kan iemand [vanwege een vernedering] nog trillen van woede […].” Niet alleen introspectie als die van Draaisma, maar ook onderzoek, van Hartling (2005) bij voorbeeld, wijst onomstotelijk op duurzaamheid alsof de ervaring van afwijzing en kleinering in marmer wordt gegraveerd. De schaamte-ervaring is “painful regardless of mode, motive, quantity, or causal clarity,” zo benadrukken de psychologen Williams en Zadro (2005: 26). Ongeacht de vorm die beschaming aanneemt, de achterliggende motieven ervan, de mate waarin of hoe gerechtvaardigd de beschaming juist wel of juist niet ook zou mogen blijken te zijn, wel of niet gevoed door afgunst, de uitwerking is steevast even schrijnend. De ervaring van het kleineren door afwijzen blijkt bovendien een pijn teweeg te brengen, die ten dele hersenfuncties aan het werk zet, die ook bij fysieke pijn actief zijn. De psychologen Eisenberger, Lieberman en Williams (2003) hebben door onderzoek moeten constateren, dat een specifiek hersengebied actief is om zowel fysieke als sociale pijn, waartoe schaamte behoort, te verwerken (zie ook Baumeister en DeWall 2005, Buikhuisen 2006). Kortom, zo vat de psychologe 4
Voor kritiek op dit determinisme en pleidooien om de menselijke universalia in beeld te brengen, zie bij voorbeeld Buskes 2004, Buss 2004, Harris 1999, 2006, Pinker 2002, Ridley 2004, Vandermassen 2005. 4
Hartling (2005: 3) samen: “Just as we are wired to respond to and anticipate the physical pain of touching a hot stove, we are wired to respond to and anticipate the social pain of humiliation.” De krenking brengt het uitgesproken onaangename schaamtegevoel teweeg, juist daar ‘de ander’ vrij nadrukkelijk - direct of indirect, verhuld of openlijk - een rol van belang speelt in het leven van de gekrenkte. De psychologen Tangney en Dearing (2004: 140) stellen dat “We experience shame because [the shaming actor] is part of our self-definition.” Deze ‘ander’ behoeft niet per definitie deze rol voor iemand bewust vorm en inhoud te geven of zich überhaupt altijd bewust te zijn deze rol invulling te geven voor iemand. In het verlengde van deze constatering moet gesteld worden dat in geval van beschaming van iemand door een voor hem of haar ‘significant other’ ook niet per se geldt dat hij/zij altijd (doel)bewust wordt beschaamd. Tenslotte dient nog te worden aangegeven, dat een belangwekkend ‘referentiepunt’ niet per se een (nog levende) persoon behoeft te zijn5. Dit kan ook een groep, een organisatie of zelfs een grotere sociale, bij voorbeeld religieuze, eenheid zijn, maar ook – al zullen hierin steevast mensen een rol van betekenis spelen - een (ideologische c.q. religieuze) abstractie als ‘God’ of ‘Allah’ of ‘the great American dream’ of ‘el Líder [Fidel]’. Waar het om gaat is dat, zoals hierboven reeds gesteld, beschaming alleen zal kunnen optreden indien er sprake is van een actor die “part of [one’s] self-definition” is. Tenzij op enigerlei wijze neurologisch of genetisch gemankeerd, heeft ieder mens een potentieel van zes primaire emoties: vrees, verbazing, vreugde, verdriet, woede, weerzin (Damasio 2003). Schaamte behoort niet tot de zes basisemoties, maar tot de zogeheten sociale emoties, waartoe ook onder meer schuldgevoelens, trots, jaloezie, afgunst, dankbaarheid, bewondering, verontwaardiging behoren. Evenmin als de primaire emoties zijn laatstgenoemde uitsluitend beperkt tot mensen maar ze zijn niet van dezelfde orde als de primaire emoties (zie hierover onder meer De Waal 2005, Buss 2004). Schuld en schaamte blijken daarenboven wel een heel bijzondere plaats in te nemen in ons menselijk emotionele huishouden. “Ik ken,” zo merkt De Waal op in een gesprek met Spiering, “eigenlijk maar twee emoties die misschien uniek menselijk zijn. Allebei zijn heel cognitief en hebben veel te maken met zelfbewustzijn. De ene is schuldgevoel en de andere is schaamte.”6 Om over schaamte te spreken in termen van een ‘sociale’ emotie is alleszins verdedigbaar. Hoezeer iedere persoon zelf een aandeel in het uitgesproken ellendige gevoel heeft, beschaming en het resultaat schaamte zijn in ieder geval aangelegenheden die mensen elkaar aandoen: ‘schaamte is sociale pijn’ (Goudsblom 1997). Voor beschaming van iemand is feitelijk één ander persoon voldoende, maar in de beleving van de beschaamde zijn er dikwijls meer personen in het spel en feitelijk is dit ook doorgaans zo. Beschaming kan een uitgesproken collectief en ritueel karakter hebben. Voor voorbeelden hoeven we niet naar culturen met een vermaarde ‘erecode’ te kijken, maar kunnen we dicht bij huis blijven. Een ‘openbare schuldbelijdenis bij een moetje’ - d.w.z. een huwelijk genoodzaakt door zwangerschap - in de gereformeerde zuil tot eind jaren vijftig van de vorige eeuw is een alleszins beeldend maar bovenal zeer smartelijk voorbeeld. Hierover verhaalt Amelink uitgebreid. “Leo van Vessem (1916) uit Haarlem vertelt over zijn moeder, die in de jaren tien [van de 20ste eeuw] ongehuwd zwanger raakte en dus schuldbelijdenis moest doen voor ze in de kerk kon trouwen: ‘Haar hele leven heeft in het teken gestaan van die verschrikkelijke gebeurtenis. Ze gunde zichzelf geen enkel pleziertje; haar zondigheid was haar zo ingeprent, dat ze zich al schuldig voelde als ze iets lekkers bij de koffie nam.’” (Amelink 2001: 52)
5
De kracht waarmee beschaming door ‘significant others’ aankomt, laat zich illustreren door in te zien hoe invloedrijk een ‘belangwekkende ander’ sowieso kan zijn. Voor uiteenlopende voorbeelden van ‘significant others’ en het belang ervan om in situaties van ernstige vormen van sociale en emotionele verwaarlozing het hoofd te bieden aan bruutheid, zie Rubin 1997. 6 ‘Moraliteit is geen vernis’, NRC, 28 januari 2006; maar in Primates and Philosophers lijkt De Waal (2006) bij primaten toch ook iets als de aanzet tot deze gevoelens te hebben kunnen registreren. 5
Wat een openbare schuldbekentenis heette, is feitelijk een openbare beschaming. Het resultaat van een dergelijk ritueel levert niet op voorhand gevoelens van schuld op maar juist ernstige schaamtegevoelens die een leven lang beschaamden kunnen terroriseren. We weten nog meer van schaamte dat van belang is om de relatie met geweld te kunnen leggen. De beschaming heeft een bijzonder karakter. Het betreft niet slechts een kritiek op een specifiek handelen of gedragskenmerk van iemand. De beschaming van de moeder van Van Vessem trof – al dan niet exclusief in haar beleving - de persoonlijkheid van de vrouw in haar geheel en raakte stellig niet slechts een in tijd en plaats gebonden kortstondig seksueel handelen van haar. “The experience of shame,” stelde de psychologe Lewis (1971: 30) heel beslist, “is directly about the self, which is the focus of evaluation.” Het gaat bij beschaming c.q. schaamte dus niet om een ervaring van kritiek op handelen maar om de ervaren afwijzing van de persoonlijke identiteit als zodanig. “Shame is about the whole self.” (Lewis 1971: 40) Juist dát zorgt voor intens pijnlijke gevoelens, zoals iedere onderzoeker weer stelt, “[s]uch intense moral pain about the self cuts to our core” (Tangney en Dearing 2004: 2) Het mag dan ook niet verbazen dat schaamte een uitgesproken duurzame uitwerking heeft en de beschaming tot in detail gedurende het hele leven wordt herinnerd (in zoverre, dat spreekt, de mentale functies naar behoren blijven functioneren). GEBORGENHEID “To be shocked at how deeply rejection hurts is to ignore what acceptance involves. We must never allow our suffering to be compounded by suggestions that there is something odd in suffering so deeply. There would be something amiss if we didn’t.” Alain de Botton, The consolations of philosophy. Londen, 2001. p. 194
Beschaming is niet alleen zo pijnlijk omdat het om de emotionele en sociale afwijzing van de totale ‘ik’ gaat, maar juist ook omdat een van de primaire levensbehoeftes tot diep in de wortel wordt aangetast. Het betreft hier ‘the need to belong’: de behoefte zich duurzaam geborgen te weten7. In hun gezaghebbende publicatie over de fundamentele behoefte aan ‘belongingness’ formuleren Baumeister en Leary hun hypothese als volgt: “[Human beings] have a pervasive drive to form and maintain at least a minimum quantity of lasting, positive, and significant interpersonal relationships. Satisfying this drive involves two criteria. First, people need frequent, affectively pleasant interactions with a few other people, and, second, these interactions must take place in the context of a temporally stable and enduring framework of affective concern for each other’s welfare.” (Baumeister en Leary 1995: 497) De auteurs concluderen uiteindelijk na zeer gedetailleerd (literatuur)onderzoek, dat het een uitgesproken essentiële behoefte is en praktisch nauwelijks onderdoet voor de behoefte aan voedsel. “We suggest that belongingness can be almost as compelling a need as food and that human culture is significantly conditioned by the pressure to provide belongingness.” (Baumeister en Leary 1995: 498) In de geschiedenis van ons mensen is een dominante wijze om ‘belongingness’ vorm en inhoud te geven een geïnstitutionaliseerde religie als de islam, het christendom, het hindoeïsme. Hierbij tekenen Baumeister en Leary (1995: 522) aan: ‘the need to belong may be a more compelling factor than the need to believe.” (zie ook Kirkpatrick en Shaver 1992). Het is absoluut noodzakelijk zich geborgen te weten bij een groep door constructief-affectieve banden die naar verwachting duurzaam zullen zijn. Beschaming wordt, zo moet duidelijk zijn geworden, juist daarom zo’n pijnlijke ervaring, omdat het de kern van ‘belongingness’ aantast8. Aan7
Hoe belangrijk dit sociale gegeven is, wordt op een pijnlijke wijze geïllustreerd door dat “second to the death penalty, solitary confinement is the most extreme punishment we can think of. It works this way only, of course, because we are not born as loners. Our bodies and minds are not designed for life in the absence of others. […]” De Waal 2006: 5. 8 Zie voor de reikwijdte ervan meerdere bijdragen aan Williams, Forgas en Von Hippel (red.) 2005 6
houdende emotionele en sociale afwijzing scheurt het zich geborgen weten volledig aan flarden. We zullen dan ook alles in het werk stellen om opnieuw bij een groep te behoren, die vormen van geborgenheid biedt. Terroristische groepen, bij voorbeeld, bieden geborgenheid, waar andere de behoefte aan belongingness geen vorm en inhoud geven. Niemand zit te wachten op de heftige ervaringen van algehele afwijzing van ‘wie’ men is9. Na een eerste ‘kennismaking’ met een dergelijke afwijzing zal iedereen zich in principe inspannen om een dergelijk pijnlijke ervaring niet opnieuw mee te maken. Daartoe staan mensen een zeer beperkt aantal middelen ter beschikking. Hiertoe behoort vooreerst het in alle opzichten ‘voorkomend’ (onderdanig, nederig, gedwee, meegaand, ootmoedig, kruiperig, inschikkelijk) optreden, opdat beschaming wordt voorkómen10. Indien beschaming door eigen handelen wordt opgeroepen of ook maar in eniger mate anderszins dreigt, nemen we onze toevlucht tot zgn. ‘neutraliseringsmechanismen’ (Sykes en Matza, 1957). Een geijkte handelwijze – zelfs dikwijls al merkbaar bij kritiek - is het in alle toonaarden ontkennen van enige verantwoordelijkheid, of het bagatelliseren van de eigen betrokkenheid, en bovenal een ontkenning of bagatellisering van consequenties. Gevoelens van schaamte hebben een dusdanig boosaardige uitwerking op het ‘zelf’ en de ‘eigenwaarde’, dat de strategie is alle blaam buiten zichzelf te leggen en vooral bij een ander. Dit werkt als een bescherming van het eigen ‘ik’ 11. Niet alleen is de driftige neiging om de schuld buiten zich te plaatsen kenmerkend voor handelen dat door schaamte wordt gestuurd, maar meer in het algemeen zijn vormen van agressie dit. “Contrary to folk wisdom,” merken Tangney en Dearing (2004: 110) met recht op, “feelings of shame actually provoke other-directed anger, rather than inhibiting anger and aggression.” Het is inderdaad zeer de vraag of, wat algemeen wordt aangenomen, het beschamen mensen in het gareel houdt. Het inschikkende en onderdanige handelen dat zo kenmerkend lijkt voor een beschaamd persoon, is primair ingegeven door de overtuiging of hoop dat de krenking spoedig voorbij zal trekken en dat er weer ruimte voor acceptatie en geborgenheid ontstaat. De agressie die eveneens los komt, zal dan ingehouden worden. Een teken van agressie is het rood worden, dat met schaamte gepaard kan gaan. Dit lijkt zo’n opmerkelijk gebeuren, daar het de aandacht juist vestigt op de door schaamte getroffen persoon, terwijl die aandacht juist zo ongewenst is (Goudsblom 1997). Het kleuren wordt echter begrijpelijk vanwege de kwaadheid en potentiële agressie die wordt opgewekt. BRANDSTOF Schaamte genereert intense kwaadheid: we worden bedreigd in ons bestaan daar een primaire levensbehoefte ernstig wordt aangetast. Die agressie wordt ook tastbaar en zal in principe naar ‘buiten’ gericht zijn. Schaamtegevoelens motiveren “to strike back or lash out at others,” zoals Tangney en Dearing (2004) het, na er uitgebreid op in te zijn gegaan, kort en krachtig samenvatten. Beschaming is zo pijnlijk en bedreigend, dat de aanval de beste verdediging wordt. Agressie wordt dan onvermijdelijk ervaren als gerechtvaardigd door de pijn die de beschaming teweegbracht. Agressie zorgt voor een gevoel dat de aangetaste ‘eigenwaarde’ enigermate wordt hersteld en op z’n minst geeft het mensen het gevoel weer enige controle terug te krijgen, terwijl schaamte ieder 9
Hier kan nog gesteld worden, dat afwijzingen stellig niet exclusief gevoed worden door feitelijke vormen van onaangepast gedrag, ontbrekende sociale vaardigheden of gemankeerde gedragskenmerken, maar juist ook door begerenswaardige kenmerken kan zijn ingegeven. “People who are very competent, talented, attractive, or wealthy, for example, may be ignored or ostracized either because they pose a threat to other, more average individuals or because people assume that highly desirable individuals do not wish to associate with the mediocre masses.” (Leary 2005: 43) Afgunst is stellig niet alleen een bron van schaamte (zie opening van dit artikel), maar kan evenzeer de aanleiding van beschaming zijn. In dezen spelen machtsverhoudingen een beslissende rol. 10 Zie in dezen met name onderzoek van Williams (2001), waarover ook Twenge et al. 2001: 1058-9; lange tijd is vrijwel uitsluitend studie gedaan naar dit voorkomend handelen als reactie op beschaming en pas zeer recentelijk naar agressie als reactie. 11 Tangney en Dearing 2004: 92; zie ook Osherson, 1993: 110 ff. 7
houvast wegslaat. Of zoals de psychotherapeut Osherson (1993) het begripvol stelt over een van zijn cliënten uit zijn uitgebreide praktijk: “Tony got angry and ‘chippy’ to make himself feel more like a man. Tony’s plight illustrates one of the central dilemmas for men: the way men convert neediness and shame into their opposites – attempts to act big, tough, and aggressive. And why not? If shame disorganizes us and cuts to the core of our well-being, then anger mobilizes us, pumps us up, and helps us feel powerful and big. It can momentarily wipe out shame and sadness and neediness.”12 Niet alleen uit de therapeutische praktijk is de sterke band tussen ‘agressie’ en ‘schaamte’ tastbaar geworden. Belangwekkender is het gegeven, dat experimenteel onderzoek de verbinding inmiddels onomstotelijk heeft vastgesteld. In een serie van complexe experimenten hebben Twenge cum suis moeten constateren dat beschaming de directe oorzaak van agressief gedrag blijkt te kunnen zijn: “[T]hese manipulations of sociale exclusion consistently produced large and powerful increases in aggression.”13 Agressie wordt meer in het bijzonder gegenereerd wanneer deze afwijzing niet alleen de geldende ‘geborgenheid’ van iemand ondermijnt maar ook het duurzame karakter van het zich geborgen weten, aantast. “[T]hwarting the need to belong, even just from telling people that decades into the future they would lack for close friends and relationships, was enough to produce powerful responses.” (Twenge et al. 2001: 1067, zie ook Sommer en Rubin 2005). Als een laboratoriumsituatie al zoveel agressie weet voort te brengen, dan mag het niet verbazen, zo benadrukken Twenge en haar medeonderzoekers (2001) met enige bezorgdheid, dat beschaming buiten het laboratorium tot wrede, gewelddadige en zelfs dodelijke reacties (lethally violent reactions) zal leiden. Wanneer voornoemde ‘piketpaaltjes’ in het spel zijn gaan we door het lint – daartoe hoef je niet per se tot de islamitische beschaving te behoren, maar hoef je slechts mens te zijn. We kunnen niet zonder duurzame geborgenheid. Met het voornoemde onderzoek kon tevens worden vastgesteld, dat die agressie niet gericht hoefde te zijn op de beschamende actor maar willekeurig slachtoffers maakt. De beschamende actor is tenslotte lang niet altijd bereikbaar of zonder meer nauwkeurig benoembaar, en soms gewoon veel machtiger. Wie het slachtoffer van de agressie wordt, wordt niet meer door reguliere vormen van empathie aangestuurd. In een door schaamte gestuurd emotioneel huishouden (shame prone) is per definitie geen of zeer weinig ruimte voor empathie en voor daarvan afgeleid handelen14. Het een en ander ligt ook voor de hand. Schaamte maakt het feitelijk onmogelijk om zich nog in enigerlei mate druk te maken om de gevoelens van een ander en zorgt voor een egocentrisch handelen, opdat alle aandacht gericht kan worden op de (verdediging en het herstel van de) eigen emotionele pijn15. Kortom, schaamte vreet aan het vermogen tot empathie, vreet aan het vermogen om zich schuldig te voelen, om zich überhaupt om anderen te bekommeren. WRAAKOEFENINGEN Terugslaan of uithalen naar de ander – al dan niet degene die de beschaming teweegbracht – blijkt meer in het bijzonder heftige invulling te krijgen waar de schaamte, om wat voor reden dan ook, niet 12
Voor overeenkomstige voorbeelden uit de psychotherapeutische praktijk, kan worden verwezen naar Real (1998). Twenge, Baumeister, Tice en Stucke 2001; zie ook Catanese en Tice 2005, Gaertner en Iuzzini 2005, en Buckley, Winkel en Leary 2004, voor meer onderzoek dat “demonstrated a causal link between social rejection and aggression” (Twenge 2005: 202). 14 Tangney en Dearing, 2004, Twenge, Catanese en Baumeister, 2001 en 2003, Baumeister en DeWall 2005. Deze onderzoeken tonen evenzeer aan hoe in het algemeen sociaal en persoonlijk verantwoord gedrag bij beschaming onder druk komt te staan; waarover Baumeister, Twenge en Nuss 2002, Baumeister en DeWall (2005) Twenge 2005 15 “[…] There are numerous empirical indications that feelings of shame actually interfere with other-oriented empathic responses. Rather, shame appears to set the stage for self-oriented personal distress reactions, where the individual’s focus on a distressed other is ‘derailed’ by his or her own emotional experience.” Tangney en Dearing 2004: 89. “The frightening power of anger is rooted in its self martyring nature,” zo stelt Katz (1999: 378; zie ook p. 331) met recht en hij vervolgt: “If the angry person is his or her own first victim, this provides a powerful defense against feeling guilt for what he or she is willing to do to others.” 13
8
wordt onderkend of zelfs nadrukkelijk in alle toonaarden wordt ontkend: geloochende schaamte (unacknowledged shame) blijkt een uiterst vruchtbare voedingsbodem voor ernstig gewelddadig handelen16. Waar schaamte wél expliciet en openlijk wordt onderkend is in principe de voorwaarde aanwezig om de onvermijdelijk opkomende woede te stroomlijnen richting een vreedzaam herstel van de door beschaming gefrustreerde relatie. “Denying and disguising shame walls off persons from each other,” stellen Scheff en Retzinger (2001: 168; hierover ook Tangney en Dearing 2004). Dat een dergelijk vreedzaam herstel niet gegarandeerd is bij het onderkennen van beschaming c.q. schaamte, behoeft nauwelijks betoog: de geschiedenis van het samenleven is vergeven van zeer uiteenlopende en gewelddadige wraakoefeningen17. Vergeldingsexercities zijn gericht op de persoon of personen die ons leed berokkend hebben door feitelijke beschaming of door als beschaming ervaren handelen. Juist waar schaamte onderkend is, wordt een doelgericht agressief c.q. gewelddadig handelen mogelijk. Hoewel wraak volgens de psycholoog Frijda (1986, 1993) zou worden gekenmerkt door het ontbreken van een kennelijk nut, kunnen met meer overtuiging enkele alleszins sociale en persoonlijk functionele aspecten worden ontwaard. “Wraak is zoet,” zo weet Van der Dennen (2003) aannemelijk te maken, “onder andere, omdat een geslaagde wraakactie verloren eigenwaarde compenseert, gezichtsverlies tenietdoet, een vernederd en gekrenkt ego herstelt. De woede en de verontwaardiging en de haatgevoelens staan in dienst van het herstel van het waargenomen onrecht en het afschrikken van toekomstig onrecht.” Of in emotioneel opzicht een wraakoefening steeds zo bevredigend is op den lange duur, is meer dan eens zeer twijfelachtig gebleken. Een vergeldingsactie is vooral een inspanning om de (machts)verhoudingen van vóór de beschaming (de status-quo ante) te herstellen. Dit herstel behoeft niet gerealiseerd te worden of te kunnen worden, zoals de geschiedenis van iedere individu, groep, samenleving of beschaving ruimschoots illustreert. De geschiedenis geeft ook ruimschoots aan dat geweld als ‘afschrikking’ geen waterdicht resultaat behoeft op te leveren voor de toekomst. Desalniettemin is het beslist zinvol om met Van der Dennen de vraag te stellen wat het alternatief is. Het enige alternatief is nietsdoen, en zodoende overgeleverd te zijn aan de ‘welwillendheid’ van de ander en alle kans te lopen uitgeroeid te worden. “Alle bij wraakacties betrokken partijen verliezen, maar ze verliezen aanmerkelijk minder dan in het alternatieve scenario waarin een partij géén wraak neemt […] – die partij zal hoogstwaarschijnlijk op korte termijn worden uitgeroeid.”18 Van der Dennen wijst er vervolgens met recht op, dat wraakoefeningen in principe in geen enkele samenleving categorisch kunnen en konden worden uitgevoerd: “Er bestaan veel voorbeelden […] [van samenlevingen] die de persoonlijk vendetta’s van hun leden niet tolereren uit angst dat de wederzijdse wraakacties kunnen escaleren en zodoende de collectieve belangen van de gehele gemeenschap schaden” (Van der Dennen 2003: 83-4)19 Ook wij in Nederland leven in een dergelijke samenleving van ‘eerwraak’. Die samenleving laat ons enerzijds aanzienlijke ruimte om ons persoonlijk te wreken wanneer onze ‘eer’ is aangetast maar legt, anderzijds, het persoonlijk vergelden sterk aan banden (zoals overal in de wereld geschiedt). De staat heeft dit vergelden in vele gevallen zelfs volledig uit onze handen genomen (zie De Swaan 16
Zie Goudsblom 1997: 14 voor de vertaling van ‘unacknowledged shame’ met ‘geloochende schaamte’: schaamte die niet als schaamte door de betreffende persoon wordt onderkend of zelfs als zodanig wordt ontkend. 17 De wraakoefeningen staan onder de noemer van ‘toorn’ bekend als een van de zeven hoofdzonden of kardinale ondeugden (naast hoogmoed, hebzucht, wellust, gulzigheid, afgunst en traagheid). Hiervan maakte de antieke denkwereld al melding; zie Kinneging 2006: 127-45, die er eveneens op wijst, dat “elk van de zeven hoofdzonden de wreedheid meevoert in haar voetspoor” (p. 143/4). 18 Van der Dennen 2003: 77; in dezen wordt Van der Dennen ruim ondersteund door bevindingen uit de evolutionaire psychologie, zie bij voorbeeld Buss 2006. Maar ook anderszins valt te constateren dat een wraakoefening regulier een geprezen wijze van handelen is [geweest], vgl. de constatering van Kinneging 2006: 96: “Geweld is in deze [eer]ethiek dan ook geen taboe. Integendeel. Geweld is de meest oorspronkelijke wijze om eerbied af te dwingen, moord de ultieme wijze om superioriteit te bevestigen. Men leze er de Ilias nog maar eens op na.” 19 Een recente studie als Van der Zee (2006), hoe ernstig de voorbeelden van gewelddadige eerwraak ook mogen zijn, bevestigt dit. 9
2004). In onze huidige rechtsstaat wordt van ons verwacht dat wij als vergelding voor ons aangedaan leed het recht niet zonder meer in eigen hand nemen. “Ten eerste heeft de staat het geweldsmonopolie. Eigen richting is verboden. Het gevolg is dat de dader meestal alleen door de staat kan worden opgespoord en voor de rechter gebracht. […] Ten tweede is de rol van eiser voor een belangrijk deel van het recht aan de staat voorbehouden. […] Dit heet het vervolgingsmonopolie van het Openbaar Ministerie […] Ten derde heeft geweldsmonopolie nog een ander gevolg. […] De staat mag als enige de straf uitvoeren.” (Vos 2003: 41) De aard en mate waarin de staat het monopolie op geweld heeft verkregen en daadwerkelijk weet af te dwingen, verschilt naar samenleving, maar in de loop van de eeuwen zijn in dit opzicht, wereldwijd, de vele samenlevingen steeds meer naar elkaar toe gegroeid. GELOOCHENDE SCHAAMTE “Sir?” said Harry. “I’ve been thinking… Sir – even if the Stone’s gone, Vol-… I mean, You-KnowWho –” [Professor Dumbledore:] “Call him Voldemort, Harry. Always use the proper name for things. Fear of a name increases fear of the thing itself.” J.K. Rowling, Harry Potter and the Philosopher’s Stone. Londen, 1997: 215-6
Waar schaamte wordt onderkend en de vergeldingsexercitie door representanten van de staat wordt uitgevoerd, zijn vormen van gelegitimeerd geweld een essentieel onderdeel. Zo is bij voorbeeld het ontnemen van bewegingsvrijheid door opsluiting een vorm van geweldsuitoefening die in Nederland aan de staat is toevertrouwd. Waar schaamte niet die onderkenning meekrijgt, mag niet minder geweld worden verwacht, maar wel geweld dat minder doelgericht is en sterk weerbarstiger van aard20. De sociologen Scheff en Retzinger (2001[1991]) leggen uitdrukkelijk verband tussen geweld en de uitgesproken ‘vruchtbare’ voedingsbodem van geloochende schaamte. Zij baseren zich op het baanbrekende werk van Lewis (1971) over schaamte, maar zijn helaas minder nauwkeurig in het hanteren van onderscheid tussen ‘schaamte’ en ‘schuld’ dan Lewis is. Dit neemt niet weg dat Scheff en Retzinger waarschijnlijk als eersten breedvoerig benadrukken, dat een gemankeerde emotionele relatie tussen mensen in de vorm van ‘schaamte’, het niet onderkennen, laat staan bespreken van deze wederzijdse ‘vervreemding’ (alienation), onvermengde voorwaarden voor geweld zijn. In geloochende staat krijgt schaamte de extreme gewelddadige uitingsvormen zoals we die tegenkomen bij zelfmoordterroristen uit onder andere de islamitische wereld, maar ook bij onder meer de AfroCuraçaose en Marokkaanse jongeren en jonge mannen in Westerse samenlevingen als de Nederlandse. Sinds het verschijnen van de studie van Scheff en Retzinger, in 1991, is uit empirisch onderzoek, waarnaar hiervoor werd verwezen, tastbaar duidelijk geworden dat de link tussen (geloochende)
20
Waarschijnlijk sturen bepaalde persoonlijkheidskenmerken (bij voorbeeld, narcisme), iq, gender- en sekseverschillen de mate van geweld nog verder aan of werken juist verzachtend, maar vooralsnog lijken deze aspecten de geconstateerde bouwelementen om schaamte om te zetten tot geweld niet dusdanig te beïnvloeden dat er een geheel ander resultaat uit voortvloeit. Sommer en Rubin (2005) gaan nader in op de rol van hoge respectievelijk lage eigenwaarde bij het hoofd bieden aan beschaming. Zie eveneens Harris (1999: 339 ff.), die erop wijst dat onderzoek uitwijst, dat “[violence] appears to be most commonly a result of threatened egotism – that is, highly favorable views of self that are disputed by some person or circumstance.” Het is dus niet zo, dat een zwakke eigen waarde of minderwaardigheidsgevoelens aanzetten tot het sneller of heftiger ervaren van beschaming, eerder het tegenovergestelde is het geval. De evolutionaire geschiedenis van de seksuele wedijver tussen mannen en vrouwen, heeft er voor gezorgd dat mannen eerder geneigd zullen zijn om hun toevlucht tot geweld te nemen dan vrouwen, en dit geweld zal met name op een of meerdere andere mannen zijn gericht, zie Buss 2006. Ons sociaal-emotionele huishouden ontstond in “the furnace of an evolutionary environment in which [male] aggression sometimes paid astonishingly well. Killing to get to the top has been one effective strategy in the male competition of mating across cultures and over deep evolutionary time.” (Buss 2006: 64). 10
schaamte en geweld inderdaad getrokken mag worden en niet meer het hypothetische karakter heeft dat het had vijfentwintig jaar geleden. Steeds duidelijker, zo mag worden aangenomen, tekent de krachtige relatie van schaamte en gewelddadige agressie zich af. Deze relatie blijkt zelfs een zeker oorzakelijk verband met zich mee te brengen: schaamte veroorzaakt, onder een beperkt aantal voorwaarden, geweld. Met het onderkennen van de primaire behoefte zich geborgen te weten wordt de aantasting van deze behoefte door beschaming een uitgesproken pijnlijk ‘ontstekingsmechanisme’ indien constructief-affectieve banden van de beschaamde zeer beperkt zijn in heden en, naar verwachting, in de toekomst. Agressie zal, zo concludeert ook Twenge (2005: 211), vooral plaatsvinden “when opportunities for affiliation are low”. Wanneer met de beschaming geborgenheid wordt ondermijnd en met de beschaming juist wordt bevestigd dat er voor de beschaamde actor geen constructief-affectieve banden meer zullen zijn, dan is er niets meer te verliezen en resteert nog uitsluitend de pijn. Schaamte is uitgesproken instrumenteel in het gewelddadig handelen van mensen. Aan de hand van het schaamtefenomeen kan het gedrag, handelen en de gevoelens worden ontrafeld en ontraadseld. Het mechanisme dat zichtbaar wordt, is meer verhelderend dan door geweld lukraak te koppelen aan cultuur, etniciteit of religie van specifieke snit. Het zijn niet deze entiteiten als zodanig noch op zich de dood en verderf predikende elementen daaruit, die de oorzaak zijn van het willekeurige en excessieve geweld. Voor begrip van de gewelddadigheden moet ter verklaring niet exclusief een beroep worden gedaan op een allochtone cultuur maar evenzeer op de ‘autochtone’ menselijke natuur. Met geweld zetten of houden beschaamde actoren die schaamte op afstand, wat op zich een heel ‘natuurlijk’ fenomeen is. (Dit impliceert niet dat het zodoende ook gerechtvaardigd zou zijn om dood en verderf te zaaien.) Etniciteit of religie zijn, zo redenerend, niet de primaire bron van het geweld. Deze en andere sociale en culturele entiteiten kunnen, dat spreekt, wel worden aangewend als ‘apologie’ voor geweld, wat inderdaad met verve geschiedt. Niet minder spreekt dat waarden en normen en gedragspatronen – in de eigen dan wel in andermans cultuur of sociale groep - instrumenteel kunnen zijn in het ervaren van schaamte en het aanscherpen ervan. Schaamte wordt juist door de – ten dele onvermijdelijke - botsing van de eigen achtergrond met sociaal-culturele aspecten van buiten de eigen groep aangestuurd. Maar hoe er dan ook met de culturele component wordt geschermd en hoe deze dan ook mag worden gevoed (bij voorbeeld door afgunst), er moet allereerst een directe lijn getrokken worden tussen geweld en de feitelijke voedingsbodem van, met name geloochende, schaamte. Dwars door alle culturen en alle sociale lagen heen wil geweld deze schaamte op afstand zetten en op afstand houden. Kortom, dát geweld wil schaamte lozen. Als zo een algemeen menselijk fenomeen zou het veelkoppige schaamtefenomeen consequent meegenomen moeten worden bij het ontrafelen van oorzaken van al het meer of minder buitensporig geweld. In de praktijk van alledag liggen de voorbeelden voor de criminoloog voor het oprapen. Met recht wordt het schaamtegedachtegoed meegenomen bij onderzoek naar militante moslimbewegingen, naar terroristische groeperingen en naar sektes en excessief geweld21, naar serie- en massamoordenaars22, en naar zelfmoordacties die bovenal tot doel hebben veel (burger)slachtoffers te maken23. Daarenboven is het alleszins raadzaam om het schaamtefenomeen - én 21
Meertens, Prins en Doosje (2006: 84-98) gaan nader in op twee ‘fundamentele drijfveren’ van terroristen, i.c. ‘woede over onrecht’ en ‘onzekerheid over hun sociale identiteit’; met het hier aangereikte gedachtegoed van (geloochende) schaamde als keerzijde van geborgenheid (belongingness) zijn verdere detaillering en het leggen van verbanden tussen beiden tastbaar te vergroten en zodoende nog aannemelijker te maken. 22 Voor de sterke motivering door specifieke vormen van afwijzing bij serie- en massamoordenaars, zie Buss 2006: 219ff. 23 Bij onderzoek naar zelfmoordacties geschiedt dit, zij het verhoudingsgewijs nog schoorvoetend, inmiddels ook, zie vooral Stern 2001 en 2004, die schaamte ervaringen meeneemt in haar onderzoek naar religieus gemotiveerde militante bewegingen en terroristische groeperingen. 11
de keerzijde: de primaire behoefte aan geborgenheid (a sense of belonging) - een prominentere rol te geven bij het onderzoek naar de personologie van seriemoordenaars, van topcriminelen als maffiabazen of van politiek-militaire coupleiders. Ook manifestaties van suïcide door maatschappelijk prominente actoren uit leger, de politiek of het internationale bedrijfsleven laten zich begrijpen door de angst voor de pijn van beschaming24. Het onrechtmatig optreden door bestuurders en management van bedrijven zullen evenzeer uitgesproken vatbaar blijken te zijn voor het aangedragen gedachtegoed25. Hier moet zeker ook worden gedacht aan daders én slachtoffers bij huiselijk en relationeel geweld, bij jarenlange pesterijen op school of op werk door peers, bij extreme vormen van vandalisme en bij specifieke realisaties van zedendelicten, waaronder groepsverkrachtingen en het fenomeen van ‘loverboys’26. Het hier verdedigde gedachtegoed zal ook de ‘school shootings’ in de Verenigde Staten en Duitsland inzichtelijker weten te maken 27 . Ter afsluiting kan nog gewezen worden op de gewelddadig optredende groepen in de Nederlandse samenleving met een Afro-Curaçaose en Marokkaanse achtergrond, of de vergelijkbare groepen in de Franse en Britse voorsteden. Voor al deze uiterst agressieve vormen van handelen en gedrag is er inmiddels veel en alleszins deugdelijk onderzoeksmateriaal voorhanden. De beschikbare studies moeten wél met andere ogen gelezen worden: met ogen die kijken in termen van beschaming, (geloochende) schaamte en de primaire behoefte aan geborgenheid.
Dit paper is mede gebaseerd op het rapport De terreur van schaamte; leidraad voor violent handelen (Broek 2006) en de nota Van isolement naar arbeidsproductiviteit en maatschappelijke participatie (Broek 2007a), die beide voor Reclassering Nederland werden opgesteld, en is ten dele een bewerking van een hoofdstuk uit het boek De terreur van schaamte (Broek 2007b); zie www.klasse-oplossingen.nl [onder ‘agressiebeheer’] waar de nota en een samenvatting ervan kunnen worden gedownload. 24
Onder verwijzing naar het onderzoek van derden tekent Katz (1999: 155) ‘de terreur van schaamte’ waarbij het geweld door de (potentieel) beschaamde op zichzelf wordt gericht. “Ivan Morris, in his review of patterns of honourable suicide in Japanese history, points to further subtleties in the way that shame is related to isolation from a sacred community. When military and political leaders commit ritual suicide after losing a war, and when Wall Street leaders jump out of skyscrapers when stock markets crash and financial frauds are revealed, commentators often assume that unbearable shame motivated the suicide. Morris makes clear that while these are shame-related suicides, they do not necessarily follow experiences of unbearable shame. Rather they may be ways of maintaining one’s honour and thus of avoiding shame.” Wat als ‘eer’ wordt weggezet, is feitelijk schaamte, d.w.z. de angst voor beschaming, de angst voor sociaal-emotionele uitstoting. 25 De terreur van schaamte moet in het reguliere handelen in organisaties en bedrijven eveneens een beduidend indringender rol spelen dan wij tot nu toe (durven) onderkennen. Minder publiekelijk in het oog springende voorbeelden van het sturende karakter van geloochende schaamte in organisaties, laten zich probleemloos aandragen. Indachtig Adam e Smith en andere 18 eeuwse Schotten (zie Kinneging 2006: 228 ff.), moet echter ook met het volgende rekening worden gehouden. Het zal verdedigbaar blijken dat vormen van excessieve verrijking en de scheve schaats die daarbij dikwijls wordt gereden (zoals bij Enron, Worldcom, Ahold, Parmalat en andere multinationals), veel meer door geloochende schaamte en het verlangen naar geborgenheid worden aangestuurd dan reguliere verklaringsmodellen van dergelijk handelen voor mogelijk houden. De rechter mag constateren dat ‘het persoonlijk gewin’ geen leidraad is geweest en daarbij aan euro’s of dollars denken (en in die zin gelijk hebben), in het verlangen naar koesterende bewondering (geborgenheid) en in de angst voor afwijzing (schaamte) is ‘het persoonlijk gewin’ de ultieme leidraad van vele misstappen. 26 De door schaamte-ervaringen aangetaste behoefte aan geborgenheid vertaalt zich, bij zowel daders als slachtoffers van agressie, in het aangaan van banden die wel constructief ogen maar dit niet zijn, noch voor de persoon zelf noch voor zijn omgeving of voor de samenleving in haar geheel. In dezen moet niet alleen gedacht worden aan de geborgenheid van groepen met een ‘gesloten karakter’, zoals (religieuze) sektes, criminele benden, terroristische groeperingen. Op individueel niveau vindt deze door geloochende schaamte gevoede behoefte bij voorbeeld een kortstondige bevrediging in verliefdheden (infatuations): “By idealizing another person, the shame-prone person seeks to dispel shame by attaching to someone imagined to have the virtues lacking in oneself. But the outcome is usually the opposite; difficulties in the relationship, arising out projections on one or both sides, increase shame.” (Scheff en Retzinger 2001: 112) Dit lijkt een rol van belang te spelen bij de stappen tot prostitutie onder de hoede van een ‘loverboy’ (Bovenkerk et al. 2006: 19-47, 158 ff.). Zie ook Twenge (2005: 206) onder andere over het gegeven dat “rejected people [are] more likely to perpetrate aggression, but they are also more likely to be victims of aggression”. 27 Zie in dezen vooral Leary et al. 2003; over het soms grote aantal slachtoffers van geweld bij school shootings, zie eveneens Gaertner en Iuzzini 2005. 12
De titel is ontleend aan de gelijkluidende titel van het interview dat Sjors van Beek met mij had over het schaamtefenomeen voor het weekblad Binnenlands Bestuur, nr. 1, 2007. De volgende personen ben ik zeer erkentelijk voor hun respons op het gedachtegoed dat hier wordt uiteengezet of voor hun vertrouwenwekkende medewerking: prof.dr. Frank Bovenkerk, prof.mr. dr. Ernst M.H. Hirsch Ballin, Paul Comenencia, ir. Gilbert Wawoe, prof.mr. Jaime Saleh, mr.drs. Jef J.H.M. van Gennip, drs. Irish Verwey, drs. Jacqueline Bosker, drs. René Poort, prof.dr. Gert Oostindie, drs. Arnout ter Haar, Michael Hupsel, Margareth Broek, drs. James Schrils, drs. Carel de Haseth, dr. Marion van San, Rinie Seebregts, dr. Eva Abraham-van der Mark, drs. Carlos Erselina, dr. Robert Schoop, mr. Peter Muller, Frans Tijssen, Margo Groenewoud, Miriam Sluis, Nic en Birte Møller, mr. Rogier A.A. Duk, drs. Erik L. Deen, drs. Jan J. Wijenberg, Dick C. B. den Haas, drs. Maria van Noort, Gibi Bacilio, drs. Wyrnus Pikeur, Alma van Bers, Geert Horstman, Isabelle Peper en drs. Wim Meertens. LITERATUUR Amelink, Agnes, 2001, De gereformeerden. Amsterdam: Bert Bakker. Baumeister, Roy F. en Mark R. Leary, 1995, ‘The need to belong: Desire for interpersonal attachments as a fundamental human motivation’, Psychological Bulletin, 117, 497-529. Baumeister, Roy F., J.M. Twenge en C.K. Nuss, 2002, ‘Effects of social exclusion on cognitive processes: Anticipated aloneness reduces intelligent thought’, Journal of Personality and Social Psychology, 83: 817-827. Baumeister, Roy F. en C. Nathan DeWall, 2005, ‘The inner dimension of social exclusion: Intelligent thought and selfregulation among rejected persons’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005, pp. 53-73. Bovenkerk, Frank et al., 2006, Loverboys of modern pooierschap. Amsterdam: Augustus. Broek, Aart G., 2006, De terreur van schaamte; Leidraad voor violent handelen. Leiden: Carilexis [adviesrapport t.b.v. Reclassering Nederland] Broek, Aart G., 2007[a], Van isolement naar arbeidsproductiviteit en maatschappelijke participatie. Leiden: Carilexis [adviesnota t.b.v. Reclassering Nederland] Broek, Aart G. , 2007[b], De terreur van schaamte; Brandstof voor agressie. Haarlem: In de Knipscheer. Brown, Donald E., 1991, Human universals. New York: McGraw-Hill. Brown, Donald E., 2004, Human universals, human nature & human culture; Daedalus, 133-4: 47-54. Buckley, K., R. Winkel en M. Leary, 2004, ‘Reactions to acceptance and rejection: effects of level and sequence of relational evaluation’, Journal of Experimental Social Psychology, 40: 14-28. Buikhuisen, Wouter, 2006, ‘Criminologie, biologie en de centrale betekenis van de amygdala’, Justitiele Verkenningen, 328:11-32. Buskes, Chris, 2006, Evolutionair denken; de invloed van Darwin op ons wereldbeeld. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. nd Buss, David M., 2004, Evolutionary psychology; The new science of the mind. Boston etc.: Allyn & Bacon [2 edition]. Buss, David M. , 2006 [2005], The murderer next door; Why the mind is designed to kill. Londen: Penguin. Catanese, Kathleen R. en Dianne M. Tice, 2005, ‘The effect of rejection on anti-social behaviors: social exclusion produces aggressive behaviors’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005: 297-306. Damasio, Antonio, 2003, Looking for Spinoza. Joy, sorrow and the feeling brain. Londen etc.: Harcourt [Harvest Book]. Dennen, J.M.G. van der, 2003, ‘De evolutionaire aspecten van wraak; Waarom wraak zoet is en bovendien heilige plicht’, Justitiële Verkenningen, 29-5: 73-85. Draaisma, Douwe, 2002 [2001], Waarom het leven sneller gaat als je ouder wordt. Groningen: Historische Uitgeverij. Eisenberger, Naomi I., Matthew D. Lieberman en Kipling D. Williams, 2003, ‘Does Rejection Hurt? An fMRI study of social exclusion. Science, 302: 290-2. Eisenberger, Naomi I. en Matthew D. Lieberman, 2005, ‘Why it hurts to be left out: the neurocognitive overlap between physical and social pain’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005: 109-27. Enzensberger, Hans Magnus, 2006a, Schreckens Männer; Versuch über den radikalen Verlierer. Frankfurt a.M.: Suhrkamp Verlag. Enzensberger, Hans Magnus, 2006b, De radicale verliezer; Over de psychologie van de zelfmoordterrorist. Amsterdam: Cossee [vertaling van Enzensberger 2006a]. Frijda, N.H., 1986, The emotions. Cambridge: Cambridge University Press. Frijda, N.H., 1993, ‘De Lex Talionis; over wraak’, in: idem., De psychologie heeft zin. pp. 159-96. Amsterdam: Prometheus. Gaertner, Lowell en Jonathan Iuzzini, 2005, ‘Rejection and entitativity; A synergistic model of mass violence’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005: 307-20. Goudsblom, Johan, 1997, ‘Schaamte als sociale pijn’, in idem., Het regime van de tijd. pp. 11-9. Amsterdam: Meulenhoff. Harris, Judith Rich, 1999 [1998], The Nurture Assumption; Why children turn out the way they do. New York: Touchstone. Harris, Judith Rich, 2006, No two alike; Human nature and human individuality. New York/Londen: W.W. Norton. Hartling, Linda, 2005, Humiliation: Real pain, a pathway to violence. Paper, Sixth Annual Human Dignity and Humiliation Studies Meeting, New York, Columbia University, December 15-16. Heijne, Bas, 2006, Grote vragen. Amsterdam: Prometheus.
13
Katz, Jack, 1999, How emotions work. Chicago: University of Chicago Press. Kinneging, Andreas, 2006 [2005], Geografie van goed en kwaad; filosofische essays. Utrecht: Spectrum. Kirkpatrick, L.A. en P.R. Shaver, 1992, ‘An attachment-theoretical approach to romantic love and religious belief’, Personality and Social Psychology Bulletin, 19: 266-75. Leary, Mark R., 2005, ‘Varieties of interpersonal rejection’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), pp. 35-51. Leary, Mark R. et al. 2003, ‘Teasing, rejection, and violence: case studies of the school shootings’, Aggressive Behavior, 29: 202-214. Lewis, Helen B., 1971, Shame and guilt in neurosis. New York: International Universities Press. Meertens, Roel W., Yvonne R.A. Prins en Bertjan Doosje, 2006, In iedereen schuilt een terrorist; Een sociaal-psychologische analyse van terroristische sekten en aanslagen. Schiedam: Scriptum. Osherson, Samuel, 1993 [1992], Wrestling with love; How men struggle with intimacy. New York: Fawcett Columbine. Pinker, Steven, 2002, The blank slate; the modern denial of human nature. Londen: Penguin. Real, Terence, 1998 [1997], I don’t want to talk about it; Overcoming the secret legacy of male depression. New York etc.: Simon & Schuster. Ridley, Matt, 2004 [2003], Nature via nurture; Genes, experiences and what makes us human. Londen: Harper Perennial. Ruben, Lillian B., 1997 [1996], The transcendent child; Tales of triumph over the past. New York: HarperCollins (Basic Books). Scheff, Thomas J. en Suzanne M. Retzinger, 2001 [1991], Emotions and violence; shame and rage in destructive conflicts. Lincoln: iUniverse. Sommer, Kristin L. en Yonata S. Rubin, 2005, ‘Role of social expectancies in cognitive and behavioral responses to social rejection’, in: Williams, Forgas en Von Hppel (red.), 2005: 171-83 Stern, Jessica, 2001, The ultimate terrorists. Cambridge (Mass.): Harvard University Press Stern, Jessica, 2004 [2003], Terror in the name of God; Why religious militants kill. New York: HarperCollins. Swaan, Abram de, 1996, De mensenmaatschappij. Amsterdam: Bert Bakker. Swaan, Abram de, 2004 [2003], Moord en de staat. Amsterdam: Bert Bakker. Swaan, Abram de, 2006, De botsing der beschavingen en de strijd der geslachten. Utrecht: Forum/Uitgeverij Ger Guijs. Sykes, G.M. en D. Matza, 1957, ‘Techniques of Neutralization; A Theory of Delinquency’, American Sociological Review 22: 664-70. Tangney, June P. en Ronda L. Dearing, 2004 [2002] Shame and Guilt. Londen/New York: Guilford Press. Twenge, Jean M., 2005, ‘When does social rejection lead to aggression? The influence of situations, narcissism, emotion, and replenishing connections’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.) 2005: 201-12. Twenge, Jean M., Roy F. Baumeister, Dianne M. Tice en Tanja S. Stucke, 2001, ‘If you can’t join them, beat them; Effects of social exclusion on aggressive behavior’, Journal of Personality and Social Psychology, 81-6: 1058-69 Twenge, Jean M., K. Catanese en Roy F. Baumeister, 2001, ‘Social exclusion causes self-defeating behavior’, Journal of Personality and Social Psychology, 83: 606-615 Twenge, Jean M., K. Catanese en Roy F. Baumeister, 2003, ‘Social exclusion and the deconstructed state: Time perception, meaninglessness, lethargy, lack of emotion, and self-awareness’, Journal of Personality and Social Psychology, 85: 409-423 Vandermassen, Griet, 2005, Darwin voor dames; over feminisme en evolutietheorie. Amsterdam: Uitgeverij Nieuwezijds. Vos, J.M.C., 2003, ‘Het vragende slachtoffer en de wrekende staat; De functie van wrok in een moderne rechtsstaat’, Justitiële Verkenningen, 29-5: 31-45 Waal, Frans de, 2005, De aap in ons; Waarom we zijn wie we zijn. Amsterdam/Antwerpen: Contact. Waal, Frans de, 2006, Primates and philosophers; How morality evolved. Oxford en Princeton: Princeton University Press. Williams, Kipling D., 2001, Ostracism; The power of silence. New York: Guilford Press. Williams, Kipling D. en Lisa Zadro, 2005, ‘Ostracism: the indiscriminate early detection system’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005: 19–34. Williams, Kipling D., et al., 2005, ‘The social outcast: An overview’, in: Williams, Forgas en Von Hippel (red.), 2005, pp. 1-16. Williams, Kipling D., Joseph P. Forgas, en William von Hippel (red.), 2005, The social outcast: Ostracism, social exclusion, rejection, and bullying. New York: The Psychology Press Zee, Renate van der, 2006, Eerwraak in Nederland. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet
14