Monumentenwacht
voor de Boerderij
Onderhoud is behoud Sinds hun ontstaan in de jaren zeventig van de vorige eeuw inspecteren de elf Nederlandse monumentenwachten jaarlijks zo’n vijftienduizend monumentale gebouwen. Daar zijn veel boerderijen bij. Na de woonhuizen vormen de agrarische gebouwen de grootste groep in het monumentenbestand. Monumentenwacht beschikt hierdoor over veel kennis en ervaring als het gaat om doeltreffend onderhoud van historische boerderijen. 2003 is uitgeroepen tot Jaar van de Boerderij. Dat gegeven in combinatie met het bovenstaande is aanleiding geweest om deze handige ringband uit te geven. U vindt hierin veel praktische informatie over bekende schadeverschijnselen bij historische boerderijen. Sommige passages zijn gewijd aan de achtergronden en oorzaken van onderhoudsproblemen, andere behandelen de herstelmogelijkheden. De paragrafen besluiten steeds met een reeks tips. Bewoners van historische boerderijen - al dan niet erkend als monument - kunnen aan de hand hiervan voorzorgs- en herstelmaatregelen (laten) uitvoeren.
1
Gebruiksaanwijzing Steeds meer mensen zijn van mening dat er te snel te veel beeldbepalende boerderijen verloren gaan. Monumentenwacht weet uit eigen ervaring dat het agrarisch erfgoed niet alleen verdwijnt door onvermijdelijke planologische ingrepen. Veel boerenhoeven verliezen hun waarde door gebrek aan onderhoud, met sloop of onverantwoorde bouwkundige ingrepen als gevolg. Met deze uitgave willen de provinciale monumentenwachten en de Federatie Monumentenwacht Nederland een bescheiden en effectieve bijdrage leveren aan de conservering van ons agrarisch erfgoed. Voor het behoud van die zo vanzelfsprekende en heel bijzondere bouwwerken, die in hun grote verscheidenheid gelukkig nog steeds ons cultuurlandschap karakteriseren, willen wij ons inzetten. Opdat bewoners en passanten er zo lang mogelijk van mogen genieten. drs. J.J.L M. Janssen voorzitter Federatie Monumentenwacht Nederland
2
De manier waarop deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is opgebouwd, hangt sterk samen met de werkwijze van de monumentenwachten. Bij hun inspecties van de vele, zeer uiteenlopende monumenten komen zij een scala van technische problemen en mankementen tegen, die telkens om een andere oplossing vragen. Om zo veel mogelijk specialistische kennis snel en gemakkelijk beschikbaar te maken, is het Inspectiehandboek ontwikkeld. De inhoud van deze verzameling ringbanden is systematisch geordend naar de belangrijkste onderdelen van een gebouw. Bewoners en eigenaren van monumenten vinden diezelfde systematiek terug in de rapporten die zij kort na een inspectie van de monumentenwacht ontvangen. De kern van zowel het Inspectiehandboek als ieder afzonderlijk inspectierapport bestaat uit vier hoofdstukken: Gevels, Daken, Interieur en Diversen - namen die voor zich spreken. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in paragrafen en subparagrafen.
3
Gebruiksaanwijzing Steeds meer mensen zijn van mening dat er te snel te veel beeldbepalende boerderijen verloren gaan. Monumentenwacht weet uit eigen ervaring dat het agrarisch erfgoed niet alleen verdwijnt door onvermijdelijke planologische ingrepen. Veel boerenhoeven verliezen hun waarde door gebrek aan onderhoud, met sloop of onverantwoorde bouwkundige ingrepen als gevolg. Met deze uitgave willen de provinciale monumentenwachten en de Federatie Monumentenwacht Nederland een bescheiden en effectieve bijdrage leveren aan de conservering van ons agrarisch erfgoed. Voor het behoud van die zo vanzelfsprekende en heel bijzondere bouwwerken, die in hun grote verscheidenheid gelukkig nog steeds ons cultuurlandschap karakteriseren, willen wij ons inzetten. Opdat bewoners en passanten er zo lang mogelijk van mogen genieten. drs. J.J.L M. Janssen voorzitter Federatie Monumentenwacht Nederland
2
De manier waarop deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is opgebouwd, hangt sterk samen met de werkwijze van de monumentenwachten. Bij hun inspecties van de vele, zeer uiteenlopende monumenten komen zij een scala van technische problemen en mankementen tegen, die telkens om een andere oplossing vragen. Om zo veel mogelijk specialistische kennis snel en gemakkelijk beschikbaar te maken, is het Inspectiehandboek ontwikkeld. De inhoud van deze verzameling ringbanden is systematisch geordend naar de belangrijkste onderdelen van een gebouw. Bewoners en eigenaren van monumenten vinden diezelfde systematiek terug in de rapporten die zij kort na een inspectie van de monumentenwacht ontvangen. De kern van zowel het Inspectiehandboek als ieder afzonderlijk inspectierapport bestaat uit vier hoofdstukken: Gevels, Daken, Interieur en Diversen - namen die voor zich spreken. De hoofdstukken zijn onderverdeeld in paragrafen en subparagrafen.
3
Om een aantal praktische redenen is besloten ook voor deze Onderhoudswijzer de zojuist genoemde systematiek aan te houden. In de eerste plaats heeft de methodiek haar kwaliteit bewezen. De indeling is overzichtelijk en het gezochte onderwerp is meestal snel gevonden. In de tweede plaats zal een aantal boerderijbezitters een abonnement hebben bij een van de monumentenwachten
en dus
met enige regelmaat een inspectierapport ontvangen. Voor deze groep gebruikers is het handig dat zij deze Onderhoudswijzer als aanvulling op het rapport kunnen gebruiken. De rubrieken met cijfercode uit het rapport corresponderen met de hoofdstukindeling
van de voorliggende uitgave.
Vanzelfsprekend zijn niet alle onderwerpen die in een inspectierapport aan de orde kunnen komen in deze Onderhoudswijzer beschreven. Eris een selectie gemaakt van die gebreken en oplossingen die bij boerderijen vaak aan de orde zijn. U zult dus geen uiteenzetting aantreffen over de inspectie van natuursteen of torenspitsen, omdat dergelijke materialen en constructies op een boerderij zelden of nooit worden aangetroffen. Daarentegen wordt er vrij uitgebreid stilgestaan bij bakstenen muren, houten kapconstructies en schilderwerk. Het zijn vaste elementen op vrijwel elke historische boerderij. Het gevolg van deze selectieve aanpak is dat een aantal paragraafnummers
4
in deze Onderhoudswijzer
inhoudsopgave).
ontbreekt
(zie ook de
Aan het begin van elk hoofdstuk is eerst een korte, inleidende tekst over het desbetreffende onderwerp opgenomen. In de daaropvolgende paragrafen worden de diverse onderdelen uitgewerkt. In het algemeen beginnen de paragrafen met wat historische en/of technische achtergrondinformatie.
Daarna
wordt ingegaan op de meestvoorkomende problemen en hun oorzaken. Vervolgens wordt duidelijk gemaakt wat boerderijbezitters kunnen doen om problemen op te lossen en - beter nog - te voorkomen. Voor herstelwerk zal in veel gevallen een specialist nodig zijn, maar in de preventieve sfeer kunnen eigenaren veel zelf doen. Elke paragraaf wordt dan ook besloten met een aantalonderhoudstips. De inhoud van de Onderhoudswijzer voor de Boerderij is in belangrijke mate ontleend aan het eerder genoemde Inspectiehandboek. Die omvangrijke, eveneens losbladige uitgave, waarvan met enige regelmaat supplementen verschijnen, is sinds kort ook beschikbaar voor abonnees van monumentenwachten. Daarnaast is onder meer gebruikgemaakt
van
het veelgeprezen boek Monumenten Onderhouden, dat in '-~
1998 werd uitgebracht Monumentenonderhoud.
in het kader van het Jaar van het Inmiddels is hiervan een derde,
gewijzigde druk verschenen. Meer informatie over beide uitgaven is verkrijgbaar bij de Federatie Monumentenwacht
Nederland.
5
Inhoud INLEIDING
6
9
1. GEVELS 1.1 Funderingen 1.2 Gevels 1.3 Buitenpleisterwerk 1.4 Vensters 1.7 Glas en schilderwerk
15 18 23 35 38 42
2. DAKEN 2.1 Kapconstructies 2.2 Dakbedekking 2.2.1 Riet 2.2.2 Pannen 2.3 Loodaansluitingen 2.4 Goten en hemelwaterafvoeren
55 57 75 79 83 93 99
7
Inhoud
Inhoud
Inhoud INLEIDING
6
9
1. GEVELS 1.1 Funderingen 1.2 Gevels 1.3 Buitenpleisterwerk 1.4 Vensters 1.7 Glas en schilderwerk
15 18 23 35 38 42
2. DAKEN 2.1 Kapconstructies 2.2 Dakbedekking 2.2.1 Riet 2.2.2 Pannen 2.3 Loodaansluitingen 2.4 Goten en hemelwaterafvoeren
55 57 75 79 83 93 99
7
Inleiding
8
3. INTERIEUR 3.2 Vloeren 3.4 Kelders 3.7 Binnenpleisterwerk
113 117 124 128
4. DIVERSEN 4.1 Technische installaties 4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid
135 138 144
BIJLAGEN Nuttige adressen
149 149
De Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, die zich sinds de jaren zestig van de vorige eeuw toelegt op de bestudering van ons agrarisch cultureel erfgoed, becijfert dat Nederland nog zo’n 90.000 boerderijen van historische betekenis telt. Dat aantal neemt in hoog tempo af: rond 1950 bedroeg het aantal historische boerderijen nog het dubbele. Als deze trend zich doorzet, is de karakteristieke boerenhoeve, met zijn vele verschijningsvormen, over enkele decennia nagenoeg uit ons landschap verdwenen. De verklaring voor deze betreurenswaardige ontwikkeling zit hem niet alleen in uitbreidingsplannen, aanleg van infrastructuur of brand. Ook onvoldoende onderhoud is een belangrijke oorzaak. Als verf gaat bladderen en hout gaat rotten, daken beginnen te lekken en muren klam worden, zijn voor menige oude boerderij de dagen geteld. De (nieuwe) eigenaar komt vaak niet ten onrechte - tot de conclusie dat slopen en nieuw bouwen economischer is dan volledige restauratie. Met pijn in het hart of juist met veel genoegen worden de overblijfselen van een ver verleden opgeruimd om plaats te maken voor
9
Inleiding
Inleiding
Inleiding
8
3. INTERIEUR 3.2 Vloeren 3.4 Kelders 3.7 Binnenpleisterwerk
113 117 124 128
4. DIVERSEN 4.1 Technische installaties 4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid
135 138 144
BIJLAGEN Nuttige adressen
149 149
De Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek, die zich sinds de jaren zestig van de vorige eeuw toelegt op de bestudering van ons agrarisch cultureel erfgoed, becijfert dat Nederland nog zo’n 90.000 boerderijen van historische betekenis telt. Dat aantal neemt in hoog tempo af: rond 1950 bedroeg het aantal historische boerderijen nog het dubbele. Als deze trend zich doorzet, is de karakteristieke boerenhoeve, met zijn vele verschijningsvormen, over enkele decennia nagenoeg uit ons landschap verdwenen. De verklaring voor deze betreurenswaardige ontwikkeling zit hem niet alleen in uitbreidingsplannen, aanleg van infrastructuur of brand. Ook onvoldoende onderhoud is een belangrijke oorzaak. Als verf gaat bladderen en hout gaat rotten, daken beginnen te lekken en muren klam worden, zijn voor menige oude boerderij de dagen geteld. De (nieuwe) eigenaar komt vaak niet ten onrechte - tot de conclusie dat slopen en nieuw bouwen economischer is dan volledige restauratie. Met pijn in het hart of juist met veel genoegen worden de overblijfselen van een ver verleden opgeruimd om plaats te maken voor
9
een nieuw bouwwerk. Helaas blijkt dit laatste maar zelden een gelijkwaardige vervanger, maar dat terzijde. Om de historische boerderij te behouden is het dus van het grootste belang deze goed te onderhouden. Daarbij moet direct worden toegegeven dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan. Enkele redenen daarvoor zijn dat historische constructies en materialen relatief gevoelig zijn voor aantastingen en schade, dat de oude bouwtechnieken - en dus ook herstelwerk hieraan - veel arbeidsintensiever zijn dan de moderne en dat juist boerderijen ten volle zijn blootgesteld aan weer en wind. Bovendien zijn boerderijen vaak omvangrijke objecten, met bijgebouwen en een erf. Goed onderhoud verlangt daarom voldoende aandacht, enige deskundigheid en nogal wat tijd en/of geld.
10
Daar staat tegenover dat elke historische boerderij een uniek bezit is, met een eigen uiterlijk, een eigen verhaal en een eigen uitstraling. Het is bijna altijd mogelijk die kwaliteiten te handhaven en toch tegemoet te komen aan de moderne comforteisen. Deze Onderhoudswijzer gaat, zoals de naam aangeeft, vooral over het onderhouden van diverse belangrijke onderdelen van de historische boerderij. Om iets meer inzicht te geven in het ontstaan en de aard van het grote geheel, behandelt deze inleiding - zeer beknopt - het ontstaan en de verschijningsvormen van de boerderij.
BEDRIJF Een boerderij is voor alles een bedrijf. Natuurlijk werd en wordt er ook gewoond, soms heel primitief en soms heel luxe, maar het geheel dankt zijn vorm en zijn identiteit toch in de eerste plaats aan het feit dat er vee werd gehouden, graan werd verbouwd, groente of fruit werd geteeld of een of ander gemengd bedrijf werd uitgeoefend. De diverse vormen van boerderijen die we kennen, hangen rechtstreeks samen met de activiteiten die er (oorspronkelijk) plaatsvonden. De eerste boerderijen verschenen al geruime tijd voor onze jaartelling. Ze bestonden uit eenvoudige palenconstructies met daken van stro en wanden van vlechtwerk dat werd besmeerd met een mengsel van leem en stro. In deze zogeheten woonstalhuizen leefden, net als in het middeleeuwse ‘los hoes’ (open huis), mensen en dieren samen in één ruimte. In de daaropvolgende eeuwen zijn boeren gaan zoeken naar de meest praktische en economische indeling van het gebouw voor de diverse activiteiten. Omdat de eisen aan woonruimte, stalruimte (eventueel voor diverse diersoorten), werkruimte (dorsen bijvoorbeeld) en tasruimte (opslag van graan, hooi, zaden) sterk konden verschillen, ontstonden telkens andere oplossingen. Hierbij speelden ook de financiële draagkracht van de eigenaar, de bodemsoort, de beschikbaarheid van bouwmaterialen en de plaatselijke tradities een rol. Bovendien
11
een nieuw bouwwerk. Helaas blijkt dit laatste maar zelden een gelijkwaardige vervanger, maar dat terzijde. Om de historische boerderij te behouden is het dus van het grootste belang deze goed te onderhouden. Daarbij moet direct worden toegegeven dat dit gemakkelijker is gezegd dan gedaan. Enkele redenen daarvoor zijn dat historische constructies en materialen relatief gevoelig zijn voor aantastingen en schade, dat de oude bouwtechnieken - en dus ook herstelwerk hieraan - veel arbeidsintensiever zijn dan de moderne en dat juist boerderijen ten volle zijn blootgesteld aan weer en wind. Bovendien zijn boerderijen vaak omvangrijke objecten, met bijgebouwen en een erf. Goed onderhoud verlangt daarom voldoende aandacht, enige deskundigheid en nogal wat tijd en/of geld.
10
Daar staat tegenover dat elke historische boerderij een uniek bezit is, met een eigen uiterlijk, een eigen verhaal en een eigen uitstraling. Het is bijna altijd mogelijk die kwaliteiten te handhaven en toch tegemoet te komen aan de moderne comforteisen. Deze Onderhoudswijzer gaat, zoals de naam aangeeft, vooral over het onderhouden van diverse belangrijke onderdelen van de historische boerderij. Om iets meer inzicht te geven in het ontstaan en de aard van het grote geheel, behandelt deze inleiding - zeer beknopt - het ontstaan en de verschijningsvormen van de boerderij.
BEDRIJF Een boerderij is voor alles een bedrijf. Natuurlijk werd en wordt er ook gewoond, soms heel primitief en soms heel luxe, maar het geheel dankt zijn vorm en zijn identiteit toch in de eerste plaats aan het feit dat er vee werd gehouden, graan werd verbouwd, groente of fruit werd geteeld of een of ander gemengd bedrijf werd uitgeoefend. De diverse vormen van boerderijen die we kennen, hangen rechtstreeks samen met de activiteiten die er (oorspronkelijk) plaatsvonden. De eerste boerderijen verschenen al geruime tijd voor onze jaartelling. Ze bestonden uit eenvoudige palenconstructies met daken van stro en wanden van vlechtwerk dat werd besmeerd met een mengsel van leem en stro. In deze zogeheten woonstalhuizen leefden, net als in het middeleeuwse ‘los hoes’ (open huis), mensen en dieren samen in één ruimte. In de daaropvolgende eeuwen zijn boeren gaan zoeken naar de meest praktische en economische indeling van het gebouw voor de diverse activiteiten. Omdat de eisen aan woonruimte, stalruimte (eventueel voor diverse diersoorten), werkruimte (dorsen bijvoorbeeld) en tasruimte (opslag van graan, hooi, zaden) sterk konden verschillen, ontstonden telkens andere oplossingen. Hierbij speelden ook de financiële draagkracht van de eigenaar, de bodemsoort, de beschikbaarheid van bouwmaterialen en de plaatselijke tradities een rol. Bovendien
11
pasten volgende generaties boeren de gebouwen telkens aan de nieuwe eisen des tijds aan. Vooropgesteld dus dat geen boerderij hetzelfde is en een volledig sluitend systeem nooit haalbaar is, kan toch een indeling op hoofdlijnen worden gemaakt.
12
houtverbinding is met wiggen is verankerd. Een ander kenmerk is de drieledige ruimte, met het middendeel onder de nok. Vaak wordt bij hallehuizen het hooi buiten het bedrijfsgebouw opgeslagen, in een of meer hooibergen. Voorbeelden van hallehuizen zijn de Drentse boerderij met zijn hoge baanderdeuren achter of opzij, de Twentse vakwerkboerderij met zijn eikenhouten topgevels, de Zuid-Hollandse krukhuizen met hun eenzijdige uitbouw aan de voorzijde, de T-huizen in het Rivierengebied met hun haaks op het achterhuis geplaatste voorhuis en het boerderijtype van Staphorst en Rouveen, dat onder meer opvalt door de kleurrijke beschildering.
INDELING De hoofdgroep van de Friese huizen komt voor in noordelijk Noord-Holland, Friesland en Groningen. Vertegenwoordigers hiervan zijn de piramidevormige Noordhollandse stolp, met zijn vierkante plattegrond, en de Friese stelpboerderij, met een rechthoek als basis. De Friese kop-hals-rompboerderij werd gebruikt voor akkerbouw en veeteelt. De indrukwekkende Oldambtster boerderij, genoemd naar deze Groningse streek, met zijn enorme opslagschuren, was geheel afgestemd op de akkerbouw. Een kenmerk van deze hoofdgroep is het dekbalkgebint: de verbinding tussen de twee staanders van elk gebint komt tot stand door een balk die aan beide zijden bovenop het uiteinde van de stijlen ligt.
In delen van Noord-Brabant en Limburg komt de dwarshuisgroep voor. De langgevelboerderijen van de Brabantse zandgronden zijn in dwarsrichting ingedeeld: woonhuis, stal en bedrijfsgedeelte liggen onder één kap naast elkaar, evenwijdig aan de weg. Bij de gesloten hoeve in Zuid-Limburg is de grote lengte als het ware omgevouwen tot een hoefijzer of vierkant, waarbij vaak ook vakwerk is toegepast.
Veruit de meeste boerderijen behoren tot de hallehuisgroep, die de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland beslaat, alsmede Het Gooi en enkele delen van Noord-Brabant. Een van de gemeenschappelijke kenmerken is het ankerbalkgebint. Hierbij steekt de horizontale dwarsbalk tussen de staanders van het gebint door deze staanders heen. De
Naast deze drie hoofdgroepen vormen de Zeeuwse schuurgroep en het Vlaamse schuurtype, dat in het noordwesten van Noord-Brabant voorkomt, twee kleinere en onderling verwante groepen. De eerste kenmerkt zich door een grote schuur bij een relatief klein huis, de tweede door een volledige scheiding van schuur en woonhuis.
13
pasten volgende generaties boeren de gebouwen telkens aan de nieuwe eisen des tijds aan. Vooropgesteld dus dat geen boerderij hetzelfde is en een volledig sluitend systeem nooit haalbaar is, kan toch een indeling op hoofdlijnen worden gemaakt.
12
houtverbinding is met wiggen is verankerd. Een ander kenmerk is de drieledige ruimte, met het middendeel onder de nok. Vaak wordt bij hallehuizen het hooi buiten het bedrijfsgebouw opgeslagen, in een of meer hooibergen. Voorbeelden van hallehuizen zijn de Drentse boerderij met zijn hoge baanderdeuren achter of opzij, de Twentse vakwerkboerderij met zijn eikenhouten topgevels, de Zuid-Hollandse krukhuizen met hun eenzijdige uitbouw aan de voorzijde, de T-huizen in het Rivierengebied met hun haaks op het achterhuis geplaatste voorhuis en het boerderijtype van Staphorst en Rouveen, dat onder meer opvalt door de kleurrijke beschildering.
INDELING De hoofdgroep van de Friese huizen komt voor in noordelijk Noord-Holland, Friesland en Groningen. Vertegenwoordigers hiervan zijn de piramidevormige Noordhollandse stolp, met zijn vierkante plattegrond, en de Friese stelpboerderij, met een rechthoek als basis. De Friese kop-hals-rompboerderij werd gebruikt voor akkerbouw en veeteelt. De indrukwekkende Oldambtster boerderij, genoemd naar deze Groningse streek, met zijn enorme opslagschuren, was geheel afgestemd op de akkerbouw. Een kenmerk van deze hoofdgroep is het dekbalkgebint: de verbinding tussen de twee staanders van elk gebint komt tot stand door een balk die aan beide zijden bovenop het uiteinde van de stijlen ligt.
In delen van Noord-Brabant en Limburg komt de dwarshuisgroep voor. De langgevelboerderijen van de Brabantse zandgronden zijn in dwarsrichting ingedeeld: woonhuis, stal en bedrijfsgedeelte liggen onder één kap naast elkaar, evenwijdig aan de weg. Bij de gesloten hoeve in Zuid-Limburg is de grote lengte als het ware omgevouwen tot een hoefijzer of vierkant, waarbij vaak ook vakwerk is toegepast.
Veruit de meeste boerderijen behoren tot de hallehuisgroep, die de provincies Drenthe, Overijssel, Gelderland, Utrecht en Zuid-Holland beslaat, alsmede Het Gooi en enkele delen van Noord-Brabant. Een van de gemeenschappelijke kenmerken is het ankerbalkgebint. Hierbij steekt de horizontale dwarsbalk tussen de staanders van het gebint door deze staanders heen. De
Naast deze drie hoofdgroepen vormen de Zeeuwse schuurgroep en het Vlaamse schuurtype, dat in het noordwesten van Noord-Brabant voorkomt, twee kleinere en onderling verwante groepen. De eerste kenmerkt zich door een grote schuur bij een relatief klein huis, de tweede door een volledige scheiding van schuur en woonhuis.
13
1. Gevels De buitenwanden van gebouwen worden gevels genoemd. Het gaat daarbij niet alleen om het zichtbare, bovengrondse deel, maar ook om het gedeelte onder het maaiveld. Dat laatste kan een aanzienlijk oppervlak beslaan. Als zich in een gebouw bijvoorbeeld kelders bevinden, kan de gevel - van buitenaf gezien - best twee meter onder het maaiveld ‘doorlopen’. Soms rusten gevels direct op de ondergrond. Muren van baksteen kunnen bijvoorbeeld naar beneden breed uitlopen en zo ‘hun eigen’ fundering vormen. Het is ook mogelijk dat eerst een speciale fundering is aangebracht, waarop vervolgens de gevels zijn gebouwd.
14
De staat van de fundering en van het onderste deel van de gevel zijn zeer bepalend voor de staat van het hogere, zichtbare deel van de gevel. Als de fundering is gescheurd of verzakt, of als de onderzijde van de gevel erg vochtig is, heeft dat meestal schadelijke gevolgen voor de constructie daarboven: muren, kozijnen, opgelegde balklagen enzovoort. Daarom wordt in dit hoofdstuk eerst aandacht geschonken aan de fundering.
15
Gevels
Gevels
1. Gevels De buitenwanden van gebouwen worden gevels genoemd. Het gaat daarbij niet alleen om het zichtbare, bovengrondse deel, maar ook om het gedeelte onder het maaiveld. Dat laatste kan een aanzienlijk oppervlak beslaan. Als zich in een gebouw bijvoorbeeld kelders bevinden, kan de gevel - van buitenaf gezien - best twee meter onder het maaiveld ‘doorlopen’. Soms rusten gevels direct op de ondergrond. Muren van baksteen kunnen bijvoorbeeld naar beneden breed uitlopen en zo ‘hun eigen’ fundering vormen. Het is ook mogelijk dat eerst een speciale fundering is aangebracht, waarop vervolgens de gevels zijn gebouwd.
14
De staat van de fundering en van het onderste deel van de gevel zijn zeer bepalend voor de staat van het hogere, zichtbare deel van de gevel. Als de fundering is gescheurd of verzakt, of als de onderzijde van de gevel erg vochtig is, heeft dat meestal schadelijke gevolgen voor de constructie daarboven: muren, kozijnen, opgelegde balklagen enzovoort. Daarom wordt in dit hoofdstuk eerst aandacht geschonken aan de fundering.
15
De onderhoudstoestand wordt verder bepaald door de kwaliteit van de gevel zelf: zijn er deugdelijke materialen gebruikt, zijn deze goed toegepast, zijn de verschillende onderdelen zoals metselwerk, deuren en vensters - op een juiste wijze samengesteld en met elkaar verbonden? Over deze onderwerpen gaat het in de volgende paragrafen. Ook het dak, of beter gezegd de kapconstructie, kan van invloed zijn op de gevel. Bij boerderijen komen relatief grote daken voor. Hoewel deze vrijwel altijd in de eerste plaats rusten op een constructie van gebinten, balken, gordingen en sporen, kunnen de daken in de loop der tijd ook steeds meer kracht gaan uitoefenen op de gevels: het dak drukt de muren als het ware uiteen. Nu is een scheve muur niet altijd rampzalig, maar het is wel iets om in de gaten te houden. Ook dit onderwerp komt in dit hoofdstuk ter sprake.
16
Bij boerderijen komen heel verschillende soorten gevels voor. Er zijn lichte wanden van gevlochten wilgentenen, afgesmeerd met leem, en wanden van gepotdekselde planken. Maar er zijn ook stevige bakstenen muren en statige puien in landhuisstijl, verrijkt met pleisterwerk en ornamenten. Er komen bovendien allerlei combinaties voor. Zo kan de onderste twee meter van een schuur uit metselwerk bestaan, terwijl zich daarboven een regelwerk bevindt dat is afgetimmerd met houten delen.
Er komen hierna verschillende soorten materialen aan bod, maar ligt het accent op gevels van baksteen. In de gevels kunnen zich allerlei soorten raam- en deuropeningen bevinden. Veel historische boerderijen kennen vensters die verdeeld zijn door kruisroeden en die voorzien zijn van luiken. Deze elementen zijn zeer karakteristiek, maar ook zeer gevoelig voor onderhoud. Daarnaast komt bij boerderijen een grote verscheidenheid aan deuren voor. Variërend van eenvoudige planken opklampdeuren tot kunstig bewerkte voordeuren en imposante baanderdeuren. Natuurlijk is het belangrijk om vensters en deuren, maar ook gootlijsten en muurankers, goed in de verf te houden. Daarom wordt vrij uitgebreid stilgestaan bij het bijhouden van schilderwerk.
17
De onderhoudstoestand wordt verder bepaald door de kwaliteit van de gevel zelf: zijn er deugdelijke materialen gebruikt, zijn deze goed toegepast, zijn de verschillende onderdelen zoals metselwerk, deuren en vensters - op een juiste wijze samengesteld en met elkaar verbonden? Over deze onderwerpen gaat het in de volgende paragrafen. Ook het dak, of beter gezegd de kapconstructie, kan van invloed zijn op de gevel. Bij boerderijen komen relatief grote daken voor. Hoewel deze vrijwel altijd in de eerste plaats rusten op een constructie van gebinten, balken, gordingen en sporen, kunnen de daken in de loop der tijd ook steeds meer kracht gaan uitoefenen op de gevels: het dak drukt de muren als het ware uiteen. Nu is een scheve muur niet altijd rampzalig, maar het is wel iets om in de gaten te houden. Ook dit onderwerp komt in dit hoofdstuk ter sprake.
16
Bij boerderijen komen heel verschillende soorten gevels voor. Er zijn lichte wanden van gevlochten wilgentenen, afgesmeerd met leem, en wanden van gepotdekselde planken. Maar er zijn ook stevige bakstenen muren en statige puien in landhuisstijl, verrijkt met pleisterwerk en ornamenten. Er komen bovendien allerlei combinaties voor. Zo kan de onderste twee meter van een schuur uit metselwerk bestaan, terwijl zich daarboven een regelwerk bevindt dat is afgetimmerd met houten delen.
Er komen hierna verschillende soorten materialen aan bod, maar ligt het accent op gevels van baksteen. In de gevels kunnen zich allerlei soorten raam- en deuropeningen bevinden. Veel historische boerderijen kennen vensters die verdeeld zijn door kruisroeden en die voorzien zijn van luiken. Deze elementen zijn zeer karakteristiek, maar ook zeer gevoelig voor onderhoud. Daarnaast komt bij boerderijen een grote verscheidenheid aan deuren voor. Variërend van eenvoudige planken opklampdeuren tot kunstig bewerkte voordeuren en imposante baanderdeuren. Natuurlijk is het belangrijk om vensters en deuren, maar ook gootlijsten en muurankers, goed in de verf te houden. Daarom wordt vrij uitgebreid stilgestaan bij het bijhouden van schilderwerk.
17
1.1 Funderingen
18
Voor de eerste gebouwen hebben mensen steeds de meest geschikte plaatsen in hun omgeving uitgezocht. Ook voor boerderijen koos men als het even kon de wat hogere en drogere plaatsen, bijvoorbeeld op een zandplaat of een oeverwal. Vaak werd direct op de aanwezige ondergrond gebouwd (‘op staal’), soms werd een eenvoudige funderingslaag van keien of metselwerk aangebracht. De verdere opbouw was meestal geheel van hout. Met het beschikbaar komen van baksteen in de zestiende en zeventiende eeuw, werden stadshuizen steeds vaker uit dit materiaal opgetrokken. In een aantal plaatsen werd stenen bouw zelfs verplicht om het brandgevaar terug te dringen. Op het platteland bleef hout nog lange tijd een belangrijk bouwmateriaal, maar vooral de rijkere boeren pasten steeds vaker steen toe. Met uitzondering van Zuid-Limburg heeft natuursteen vrijwel nergens een rol van betekenis gespeeld voor de constructie van boerderijen. Geleidelijk aan werden de gunstige natuurlijke bouwlocaties schaarser, zodat men gedwongen werd op minder stevige ondergronden te gaan bouwen. Los daarvan is de bodem in
sommige delen van het land, met name het noorden en westen, over grote gebieden weinig draagkrachtig. Hierdoor ontstond de noodzaak te gaan funderen, of anders gezegd, eerst te zorgen voor een draagkrachtige basis, waarop vervolgens verder kon worden gebouwd. Er zijn in de loop der eeuwen nogal wat verschillende methodes van funderen ontwikkeld, met wisselende resultaten. Omdat er oorspronkelijk veel in hout werd gebouwd, waarbij de gevel als het ware werd opgehangen aan een reeks rechtopstaande palen, richtte de aandacht zich aanvankelijk vooral op het funderen van deze staanders. Hiervoor bouwde men zogeheten poeren: meestal zijn dit gemetselde stapelconstructies van baksteen, die naar beneden breed uitlopen. Dankzij de poeren - die trouwens ook veel voorkomen als fundering van houten gebinten bij boerderijen - verzakten de palen minder snel, maar een probleem bleef dat de diverse palen van een gevel vaak ongelijk verzakten. Hierdoor werd de gevelconstructie ontwricht. Om dit probleem tegen te gaan, werden houten of stenen verbindingsstroken tussen de palen aangebracht, die later zelf ook weer op palen werden gefundeerd. Al in de zestiende eeuw werden er voor belangrijke gebouwen heipalen de grond ingedreven. Voor de verbinding tussen de palen en de aansluiting met het bovengelegen metselwerk zijn diverse systemen ontwikkeld.
19
1.1 Funderingen
18
Voor de eerste gebouwen hebben mensen steeds de meest geschikte plaatsen in hun omgeving uitgezocht. Ook voor boerderijen koos men als het even kon de wat hogere en drogere plaatsen, bijvoorbeeld op een zandplaat of een oeverwal. Vaak werd direct op de aanwezige ondergrond gebouwd (‘op staal’), soms werd een eenvoudige funderingslaag van keien of metselwerk aangebracht. De verdere opbouw was meestal geheel van hout. Met het beschikbaar komen van baksteen in de zestiende en zeventiende eeuw, werden stadshuizen steeds vaker uit dit materiaal opgetrokken. In een aantal plaatsen werd stenen bouw zelfs verplicht om het brandgevaar terug te dringen. Op het platteland bleef hout nog lange tijd een belangrijk bouwmateriaal, maar vooral de rijkere boeren pasten steeds vaker steen toe. Met uitzondering van Zuid-Limburg heeft natuursteen vrijwel nergens een rol van betekenis gespeeld voor de constructie van boerderijen. Geleidelijk aan werden de gunstige natuurlijke bouwlocaties schaarser, zodat men gedwongen werd op minder stevige ondergronden te gaan bouwen. Los daarvan is de bodem in
sommige delen van het land, met name het noorden en westen, over grote gebieden weinig draagkrachtig. Hierdoor ontstond de noodzaak te gaan funderen, of anders gezegd, eerst te zorgen voor een draagkrachtige basis, waarop vervolgens verder kon worden gebouwd. Er zijn in de loop der eeuwen nogal wat verschillende methodes van funderen ontwikkeld, met wisselende resultaten. Omdat er oorspronkelijk veel in hout werd gebouwd, waarbij de gevel als het ware werd opgehangen aan een reeks rechtopstaande palen, richtte de aandacht zich aanvankelijk vooral op het funderen van deze staanders. Hiervoor bouwde men zogeheten poeren: meestal zijn dit gemetselde stapelconstructies van baksteen, die naar beneden breed uitlopen. Dankzij de poeren - die trouwens ook veel voorkomen als fundering van houten gebinten bij boerderijen - verzakten de palen minder snel, maar een probleem bleef dat de diverse palen van een gevel vaak ongelijk verzakten. Hierdoor werd de gevelconstructie ontwricht. Om dit probleem tegen te gaan, werden houten of stenen verbindingsstroken tussen de palen aangebracht, die later zelf ook weer op palen werden gefundeerd. Al in de zestiende eeuw werden er voor belangrijke gebouwen heipalen de grond ingedreven. Voor de verbinding tussen de palen en de aansluiting met het bovengelegen metselwerk zijn diverse systemen ontwikkeld.
19
20
VEELVOORKOMENDE SCHADE Een veelvoorkomend probleem bij alle funderingssystemen met houten onderdelen (palen, balken) is dat deze onderdelen kunnen rotten en schimmelen. Zolang palen volledig in het grondwater staan, gebeurt dit niet gauw. Maar de combinatie van veel water of vocht en lucht, die zich in kelders en kruipruimten natuurlijk gemakkelijk voordoet, is funest voor de fundering. Als paalkoppen en verbindingsbalken bezwijken, verliest de fundering haar stabiliteit, waardoor scheuren en andere schades in de gevel zullen optreden.
raties. Het is ook gevoeliger voor kleine beschadigingen. Daarentegen zijn oude muren, zoals gezegd, doorgaans beter in staat zich te voegen naar veranderende omstandigheden. Dit komt vooral omdat ze zijn gemetseld met zachte mortels of (deels) met leem. Oude muren kunnen daarom behoorlijk scheef zakken zonder al te ernstige gevolgen. Maar er zijn natuurlijk wel grenzen. Monumentenwacht controleert gevels daarom altijd op kantelen, zakkingen en scheuren. De oorzaak van deze verschijnselen voert vaak terug naar de fundering en/of ondergrond.
Een geluk bij een ongeluk is dat oude muren vaak in staat zijn beperkte funderingsschade op te vangen. Dat komt omdat ze veel ‘elastischer’ zijn dan moderne bakstenen gevels. Om dat te kunnen begrijpen eerst iets over metselwerk. Metselen met bakstenen is vooral een kwestie van verantwoord stapelen. Dat laatste betekent dat stenen niet als ‘torentjes’ op elkaar gelegd moeten worden, maar juist overlappend. Of in vaktermen: in verband. Dat geeft samenhang en dus stevigheid. De mortel houdt de stenen op hun plaats. De afzonderlijke stenen zijn berekend op het opnemen van druk en dus kun je, mits de stenen in verband worden aangebracht, het metselwerk flink hoog optrekken. Zoals gezegd zijn er verschillen tussen historisch en modern metselwerk. Oud werk is niet zo homogeen als nieuw. Dit komt door verschillen in steenkwaliteit, mortelsamenstelling en eerdere aanpassingen en repa-
Een veel toegepaste methode om bij voorbaat het kantelen van gevels tegen te gaan, is het verankeren van balklagen aan muren. Door deze verbindingen ontstaat een raamwerk, een doos van vloeren en wanden als het ware, die optimale stevigheid biedt. Om te bepalen of een overhellende muur of een samenstel van muren gevaarlijk is, kan de vuistregel gebruikt worden dat het snijpunt van de diagonalen (= het zwaartepunt) niet voorbij de middelste 1/2 mag komen.
21
20
VEELVOORKOMENDE SCHADE Een veelvoorkomend probleem bij alle funderingssystemen met houten onderdelen (palen, balken) is dat deze onderdelen kunnen rotten en schimmelen. Zolang palen volledig in het grondwater staan, gebeurt dit niet gauw. Maar de combinatie van veel water of vocht en lucht, die zich in kelders en kruipruimten natuurlijk gemakkelijk voordoet, is funest voor de fundering. Als paalkoppen en verbindingsbalken bezwijken, verliest de fundering haar stabiliteit, waardoor scheuren en andere schades in de gevel zullen optreden.
raties. Het is ook gevoeliger voor kleine beschadigingen. Daarentegen zijn oude muren, zoals gezegd, doorgaans beter in staat zich te voegen naar veranderende omstandigheden. Dit komt vooral omdat ze zijn gemetseld met zachte mortels of (deels) met leem. Oude muren kunnen daarom behoorlijk scheef zakken zonder al te ernstige gevolgen. Maar er zijn natuurlijk wel grenzen. Monumentenwacht controleert gevels daarom altijd op kantelen, zakkingen en scheuren. De oorzaak van deze verschijnselen voert vaak terug naar de fundering en/of ondergrond.
Een geluk bij een ongeluk is dat oude muren vaak in staat zijn beperkte funderingsschade op te vangen. Dat komt omdat ze veel ‘elastischer’ zijn dan moderne bakstenen gevels. Om dat te kunnen begrijpen eerst iets over metselwerk. Metselen met bakstenen is vooral een kwestie van verantwoord stapelen. Dat laatste betekent dat stenen niet als ‘torentjes’ op elkaar gelegd moeten worden, maar juist overlappend. Of in vaktermen: in verband. Dat geeft samenhang en dus stevigheid. De mortel houdt de stenen op hun plaats. De afzonderlijke stenen zijn berekend op het opnemen van druk en dus kun je, mits de stenen in verband worden aangebracht, het metselwerk flink hoog optrekken. Zoals gezegd zijn er verschillen tussen historisch en modern metselwerk. Oud werk is niet zo homogeen als nieuw. Dit komt door verschillen in steenkwaliteit, mortelsamenstelling en eerdere aanpassingen en repa-
Een veel toegepaste methode om bij voorbaat het kantelen van gevels tegen te gaan, is het verankeren van balklagen aan muren. Door deze verbindingen ontstaat een raamwerk, een doos van vloeren en wanden als het ware, die optimale stevigheid biedt. Om te bepalen of een overhellende muur of een samenstel van muren gevaarlijk is, kan de vuistregel gebruikt worden dat het snijpunt van de diagonalen (= het zwaartepunt) niet voorbij de middelste 1/2 mag komen.
21
1.2 Gevels
tips
TIPS • Zorg voor een goede afwatering van het omliggende terrein •
•
om een hoge concentratie van water bij de fundering te voorkomen. Zorg ervoor dat bomen niet te dicht op de gevels staan. Ze kunnen de vochthuishouding rond de fundering verstoren en met hun wortels op termijn de fundering omhoog drukken. Laat bij verbouwplannen door een deskundige onderzoeken of fundering en gevels, indien nodig, extra belasting kunnen opnemen; bouw nooit zomaar een extra verdieping op het gebouw.
HOUTEN WANDEN De wanden van de vroegste huizen bestonden uit rijen in de grond gedreven staanders, waartussen een vlechtwerk was aangebracht van wilgen, berken of elzenhout. Zo blijkt uit archeologische vondsten. Later werden houten raamwerken ontwikkeld, verstevigd met diagonale windverbanden. Ze werden bekleed met zogeheten schotwerk, ofwel planken in één of meer richtingen. In sommige steden werd bouwen in hout in de zeventiende eeuw al verboden wegens brandgevaar, maar voor het platteland werd die bepaling pas in 1901 van kracht - en dan alleen voorzover het huizen voor permanente bewoning betrof. Houten huizen werden vaak aan beide zijden van het skelet betimmerd, schuren meestal alleen aan de buitenkant. Van oorsprong werden planken verticaal toegepast, later vrijwel uitsluitend horizontaal en gepotdekseld. Het laatste wil zeggen dat een hoger aangebrachte plank over een beperkte lengte de lager aangebrachte plank overlapt. Hemelwater kan hierdoor niet naar binnen komen. Door het krimpen en weer uitzetten
23
1.2 Gevels
tips
TIPS • Zorg voor een goede afwatering van het omliggende terrein •
•
om een hoge concentratie van water bij de fundering te voorkomen. Zorg ervoor dat bomen niet te dicht op de gevels staan. Ze kunnen de vochthuishouding rond de fundering verstoren en met hun wortels op termijn de fundering omhoog drukken. Laat bij verbouwplannen door een deskundige onderzoeken of fundering en gevels, indien nodig, extra belasting kunnen opnemen; bouw nooit zomaar een extra verdieping op het gebouw.
HOUTEN WANDEN De wanden van de vroegste huizen bestonden uit rijen in de grond gedreven staanders, waartussen een vlechtwerk was aangebracht van wilgen, berken of elzenhout. Zo blijkt uit archeologische vondsten. Later werden houten raamwerken ontwikkeld, verstevigd met diagonale windverbanden. Ze werden bekleed met zogeheten schotwerk, ofwel planken in één of meer richtingen. In sommige steden werd bouwen in hout in de zeventiende eeuw al verboden wegens brandgevaar, maar voor het platteland werd die bepaling pas in 1901 van kracht - en dan alleen voorzover het huizen voor permanente bewoning betrof. Houten huizen werden vaak aan beide zijden van het skelet betimmerd, schuren meestal alleen aan de buitenkant. Van oorsprong werden planken verticaal toegepast, later vrijwel uitsluitend horizontaal en gepotdekseld. Het laatste wil zeggen dat een hoger aangebrachte plank over een beperkte lengte de lager aangebrachte plank overlapt. Hemelwater kan hierdoor niet naar binnen komen. Door het krimpen en weer uitzetten
23
van het hout waren er echter altijd kieren en dat leverde tocht op; daarom bracht men tussen de delen een geteerd touwtje aan, de pikdraad genoemd. Begin negentiende eeuw komen de rabatdelen op de markt. Dit zijn regelmatig gezaagde planken voorzien van messing en groef; hierdoor kan uit afzonderlijke planken een gesloten wand worden gemaakt. STENEN WANDEN Herstel van metselwerk speelt vooral bij restauratie, maar kan ook bij onderhoud aan de orde zijn, zoals bij het herstellen van scheuren. Voor een goede uitvoering is een specialist nodig. Bij ernstige beschadiging moet men ‘nieuwe oude’ stenen terugplaatsen, het zogeheten inboeten. Zulke stenen moeten in alle opzichten zo veel mogelijk aansluiten bij het bestaande werk. Ze moeten ook met een vergelijkbare mortel in juiste verband worden vermetseld. Dit heeft niet alleen een esthetische reden, maar het is ook van belang voor de vochthuishouding in de muur. Als zich problemen voordoen met metselwerk, is het noodzakelijk eerst de oorzaak hiervan te bepalen alvorens te gaan herstellen. Anders kan de oplossing niet-effectief of zelfs schadelijk blijken. Enkele veelvoorkomende oorzaken waardoor metselwerk schade oploopt, zijn: Het vochtgehalte in de stenen is te hoog, waardoor ze kapotvriezen.
• Er loopt te veel water langs de gevel. Hierdoor zullen ankers
• • • •
gaan roesten en balkkoppen uitzetten. Metselwerk wordt daardoor kapot gedrukt. Vervolgens zullen de balkkoppen gaan rotten, waardoor de stevigheid van de vloer in het geding raakt. Er treden zettingen in de ondergrond op, bijvoorbeeld door verandering van het grondwaterpeil of het aanbrengen van nieuwe bouwmassa. De fundering wordt opgedrukt door boomwortels. Er zijn te agressieve reinigingsmiddelen of -methoden gebruikt, waardoor de beschermende bakhuid van de stenen is verdwenen. Er zijn renovaties uitgevoerd met verkeerde materialen. Scheurvorming in baksteen muren die aangeeft in welke richting krachten werken door scheurbreedteverschillen van lint- en stootveeg.
• 24
25
van het hout waren er echter altijd kieren en dat leverde tocht op; daarom bracht men tussen de delen een geteerd touwtje aan, de pikdraad genoemd. Begin negentiende eeuw komen de rabatdelen op de markt. Dit zijn regelmatig gezaagde planken voorzien van messing en groef; hierdoor kan uit afzonderlijke planken een gesloten wand worden gemaakt. STENEN WANDEN Herstel van metselwerk speelt vooral bij restauratie, maar kan ook bij onderhoud aan de orde zijn, zoals bij het herstellen van scheuren. Voor een goede uitvoering is een specialist nodig. Bij ernstige beschadiging moet men ‘nieuwe oude’ stenen terugplaatsen, het zogeheten inboeten. Zulke stenen moeten in alle opzichten zo veel mogelijk aansluiten bij het bestaande werk. Ze moeten ook met een vergelijkbare mortel in juiste verband worden vermetseld. Dit heeft niet alleen een esthetische reden, maar het is ook van belang voor de vochthuishouding in de muur. Als zich problemen voordoen met metselwerk, is het noodzakelijk eerst de oorzaak hiervan te bepalen alvorens te gaan herstellen. Anders kan de oplossing niet-effectief of zelfs schadelijk blijken. Enkele veelvoorkomende oorzaken waardoor metselwerk schade oploopt, zijn: Het vochtgehalte in de stenen is te hoog, waardoor ze kapotvriezen.
• Er loopt te veel water langs de gevel. Hierdoor zullen ankers
• • • •
gaan roesten en balkkoppen uitzetten. Metselwerk wordt daardoor kapot gedrukt. Vervolgens zullen de balkkoppen gaan rotten, waardoor de stevigheid van de vloer in het geding raakt. Er treden zettingen in de ondergrond op, bijvoorbeeld door verandering van het grondwaterpeil of het aanbrengen van nieuwe bouwmassa. De fundering wordt opgedrukt door boomwortels. Er zijn te agressieve reinigingsmiddelen of -methoden gebruikt, waardoor de beschermende bakhuid van de stenen is verdwenen. Er zijn renovaties uitgevoerd met verkeerde materialen. Scheurvorming in baksteen muren die aangeeft in welke richting krachten werken door scheurbreedteverschillen van lint- en stootveeg.
• 24
25
VOEGWERK Goed uitgevoerd voegwerk kan net zo lang mee als een steen van goede kwaliteit. Maar door te weinig vakmanschap, tijd en/of geld gaan er bij het voegen regelmatig dingen mis. Zowel bij de eerste keer, als bij daaropvolgend herstel. Hier volgen enkele problemen die monumentenwachters regelmatig tegenkomen. Overzicht van diverse typen voegwerk. doorgestreken voeg
platvolle voeg
iets terugliggende voeg
verdiepte voeg door gestreken
platvolle voeg met dagstreep
gesneden voeg
geknipte voeg
schaduw voeg
• Er is een te sterke mortel gebruikt (vooral bij herstelwerk), met te veel of te sterk bindmiddel (cement). Hierdoor is geen of onvoldoende hechting met het achterliggende oude voegwerk ontstaan en/of worden omliggende bakstenen kapot gedrukt. Herstel van voegwerk verlangt vakmanschap. Enkele veel gemaakte fouten zijn: Het oude voegwerk is te ondiep of te onvoorzichtig uitgehaald; Er is gebruik gemaakt van verkeerde stenen en/of verkeerde specie; De mortel is onvoldoende aangedrukt; De mortel is te snel gedroogd; De mortel heeft (na droging) niet de juiste kleur.
• •
• De voeg is ‘verzand’ omdat destijds een te schrale mortel (te • •
26
weinig bindmiddel) is toegepast; hierdoor kan te veel water binnendringen. Er vallen gaten in het voegwerk omdat de mortel geen gelijkmatige samenstelling had. Op het voegwerk hebben zich mossen en algen gevestigd, die zich vervolgens zullen uitbreiden naar de stenen. De zuren die de wortels van mossen afscheiden, kunnen het bindmiddel (verder) aantasten. De oorzaak is te veel vocht in en/of op de muur.
• • •
Het gebruik van slijptollen en pneumatische hamers moet per geval worden afgewogen. Het gebruik van een hogedrukspuit wordt afgeraden. In de eerste plaats omdat hierbij te veel vocht in de muur komt en ten tweede omdat het spuiten gemakkelijk beschadigingen veroorzaakt aan voegwerk en bakstenen. VOCHT BESTRIJDEN Oude muren zijn gevoelig voor schade als gevolg van vocht. Daarom is het van groot belang een overmaat aan vocht in en om de muur te bestrijden. In het verleden werden lang niet altijd
27
VOEGWERK Goed uitgevoerd voegwerk kan net zo lang mee als een steen van goede kwaliteit. Maar door te weinig vakmanschap, tijd en/of geld gaan er bij het voegen regelmatig dingen mis. Zowel bij de eerste keer, als bij daaropvolgend herstel. Hier volgen enkele problemen die monumentenwachters regelmatig tegenkomen. Overzicht van diverse typen voegwerk. doorgestreken voeg
platvolle voeg
iets terugliggende voeg
verdiepte voeg door gestreken
platvolle voeg met dagstreep
gesneden voeg
geknipte voeg
schaduw voeg
• Er is een te sterke mortel gebruikt (vooral bij herstelwerk), met te veel of te sterk bindmiddel (cement). Hierdoor is geen of onvoldoende hechting met het achterliggende oude voegwerk ontstaan en/of worden omliggende bakstenen kapot gedrukt. Herstel van voegwerk verlangt vakmanschap. Enkele veel gemaakte fouten zijn: Het oude voegwerk is te ondiep of te onvoorzichtig uitgehaald; Er is gebruik gemaakt van verkeerde stenen en/of verkeerde specie; De mortel is onvoldoende aangedrukt; De mortel is te snel gedroogd; De mortel heeft (na droging) niet de juiste kleur.
• •
• De voeg is ‘verzand’ omdat destijds een te schrale mortel (te • •
26
weinig bindmiddel) is toegepast; hierdoor kan te veel water binnendringen. Er vallen gaten in het voegwerk omdat de mortel geen gelijkmatige samenstelling had. Op het voegwerk hebben zich mossen en algen gevestigd, die zich vervolgens zullen uitbreiden naar de stenen. De zuren die de wortels van mossen afscheiden, kunnen het bindmiddel (verder) aantasten. De oorzaak is te veel vocht in en/of op de muur.
• • •
Het gebruik van slijptollen en pneumatische hamers moet per geval worden afgewogen. Het gebruik van een hogedrukspuit wordt afgeraden. In de eerste plaats omdat hierbij te veel vocht in de muur komt en ten tweede omdat het spuiten gemakkelijk beschadigingen veroorzaakt aan voegwerk en bakstenen. VOCHT BESTRIJDEN Oude muren zijn gevoelig voor schade als gevolg van vocht. Daarom is het van groot belang een overmaat aan vocht in en om de muur te bestrijden. In het verleden werden lang niet altijd
27
TIPS • Voorkom zo veel mogelijk dat er water langs de gevel loopt, • • • • •
•
28
Goed gevoegde en deskundig herstelde muren hoeven in beginsel niet te worden behandeld met een impregneermiddel. Niet zelden is het middel erger dan de kwaal. Wees daarom zeer terughoudend met het waterafstotend maken van muren (hydrofoberen).
•
bijvoorbeeld door lijsten en afdekkingen beter te detailleren. Zorg dat uitstekende randen en lijsten worden beschermd door een afdekking in lood, zink of koper. Zorg voor een goede afwatering van het terrein. Neem voorzorgsmaatregelen tegen het inwateren van metselwerk. Houd de begroeiing van en dicht bij gevels beperkt. Houd in elk geval kozijnen, daklijsten, windveren, ander schilderwerk en goten vrij van begroeiing. Kies bij het (opnieuw) schilderen van de gevel (hout of steen) een juiste soort beschermingsmiddel (verf, beits, enz.); door een verkeerde keus kan de vochthuishouding ernstig worden verstoord. Voorzie houten wanden regelmatig van een nieuwe laag verf, beits of teervervangend medium. Let er bij metsel- en voegwerk op dat de veren van muurankers worden vrijgehouden van specie; een open voeg is noodzakelijk voor de ventilatie van de balkkop - in het bijzonder bij vochtige muren.
tips
goten toegepast bij boerderijen. Als men deze authentieke situatie wil handhaven, is het aan te bevelen om verharding aan te brengen met een verval van de gevel af. Waar de terreinomstandigheden ongunstig zijn, kan het zinvol zijn drainage aan te brengen om de vochthuishouding te verbeteren. Overigens kan een plotselinge verandering van het grondwaterpeil ook ongewenste gevolgen hebben. Raadpleeg daarom bij ernstige vochtproblemen met de fundering en de gevels eerst een deskundige. Het zogenaamde doorslaan van regen in de muur komt vooral voor bij de ouderwetse steensmuren (en dikker) die gelegen zijn tussen de zuid- en westrichting. Meestal is de oorzaak de mindere kwaliteit van het metselwerk zelf. Naast alle technische bezwaren van een natte muur, kan er ook visuele schade optreden: onregelmatige vlekken, zoutuitbloei en eventueel doorslaand roet. Monumentenwacht schenkt vooral aandacht aan de oorzaken van zulke verschijnselen, omdat die eerst moeten worden opgeheven voordat herstel zin heeft. Bij monumenten is voor algeheel gevelherstel en ook voor gevelreiniging een vergunning nodig.
TIPS • Voorkom zo veel mogelijk dat er water langs de gevel loopt, • • • • •
•
28
Goed gevoegde en deskundig herstelde muren hoeven in beginsel niet te worden behandeld met een impregneermiddel. Niet zelden is het middel erger dan de kwaal. Wees daarom zeer terughoudend met het waterafstotend maken van muren (hydrofoberen).
•
bijvoorbeeld door lijsten en afdekkingen beter te detailleren. Zorg dat uitstekende randen en lijsten worden beschermd door een afdekking in lood, zink of koper. Zorg voor een goede afwatering van het terrein. Neem voorzorgsmaatregelen tegen het inwateren van metselwerk. Houd de begroeiing van en dicht bij gevels beperkt. Houd in elk geval kozijnen, daklijsten, windveren, ander schilderwerk en goten vrij van begroeiing. Kies bij het (opnieuw) schilderen van de gevel (hout of steen) een juiste soort beschermingsmiddel (verf, beits, enz.); door een verkeerde keus kan de vochthuishouding ernstig worden verstoord. Voorzie houten wanden regelmatig van een nieuwe laag verf, beits of teervervangend medium. Let er bij metsel- en voegwerk op dat de veren van muurankers worden vrijgehouden van specie; een open voeg is noodzakelijk voor de ventilatie van de balkkop - in het bijzonder bij vochtige muren.
tips
goten toegepast bij boerderijen. Als men deze authentieke situatie wil handhaven, is het aan te bevelen om verharding aan te brengen met een verval van de gevel af. Waar de terreinomstandigheden ongunstig zijn, kan het zinvol zijn drainage aan te brengen om de vochthuishouding te verbeteren. Overigens kan een plotselinge verandering van het grondwaterpeil ook ongewenste gevolgen hebben. Raadpleeg daarom bij ernstige vochtproblemen met de fundering en de gevels eerst een deskundige. Het zogenaamde doorslaan van regen in de muur komt vooral voor bij de ouderwetse steensmuren (en dikker) die gelegen zijn tussen de zuid- en westrichting. Meestal is de oorzaak de mindere kwaliteit van het metselwerk zelf. Naast alle technische bezwaren van een natte muur, kan er ook visuele schade optreden: onregelmatige vlekken, zoutuitbloei en eventueel doorslaand roet. Monumentenwacht schenkt vooral aandacht aan de oorzaken van zulke verschijnselen, omdat die eerst moeten worden opgeheven voordat herstel zin heeft. Bij monumenten is voor algeheel gevelherstel en ook voor gevelreiniging een vergunning nodig.
tips
• Bestrijd mossen op gevels. Ze kunnen worden verwijderd door behandeling met een speciaal preparaat dat de begroeiing doodt. Na enkele dagen kunnen de restanten worden verwijderd met een koperen of harde nylon borstel. Gebruik geen stalen borstel; deze beschadigt het voegwerk en de bakhuid van de stenen en kan bovendien roestsporen nalaten.
BAKSTENEN IN SOORTEN MATEN De Romeinen waren al zeer ver in de kunst van de baksteenvervaardiging, maar in Nederland worden bakstenen pas in de elfde eeuw voor het eerst toegepast. De oude soorten zijn in het algemeen groter en meestal ook zachter en brosser dan de moderne bakstenen. De zogeheten strengpersstenen, die sinds ongeveer 1890 machinaal worden geproduceerd, zijn daarentegen relatief hard en veel minder poreus. Bij het herstellen van metselwerk is het van groot belang zo goed mogelijk aan te sluiten bij de eigenschappen van het bestaande metselwerk. Het gaat dan met name om de afmetingen, de kleur en kwaliteit van de stenen en om de samenstelling van de metsel- en voegspecie. De tabel (op de volgende pagina) geeft een overzicht van de meestvoorkomende oude baksteensoorten (lengte x breedte x hoogte in cm).
31
tips
• Bestrijd mossen op gevels. Ze kunnen worden verwijderd door behandeling met een speciaal preparaat dat de begroeiing doodt. Na enkele dagen kunnen de restanten worden verwijderd met een koperen of harde nylon borstel. Gebruik geen stalen borstel; deze beschadigt het voegwerk en de bakhuid van de stenen en kan bovendien roestsporen nalaten.
BAKSTENEN IN SOORTEN MATEN De Romeinen waren al zeer ver in de kunst van de baksteenvervaardiging, maar in Nederland worden bakstenen pas in de elfde eeuw voor het eerst toegepast. De oude soorten zijn in het algemeen groter en meestal ook zachter en brosser dan de moderne bakstenen. De zogeheten strengpersstenen, die sinds ongeveer 1890 machinaal worden geproduceerd, zijn daarentegen relatief hard en veel minder poreus. Bij het herstellen van metselwerk is het van groot belang zo goed mogelijk aan te sluiten bij de eigenschappen van het bestaande metselwerk. Het gaat dan met name om de afmetingen, de kleur en kwaliteit van de stenen en om de samenstelling van de metsel- en voegspecie. De tabel (op de volgende pagina) geeft een overzicht van de meestvoorkomende oude baksteensoorten (lengte x breedte x hoogte in cm).
31
Kloostermop 32 Groninger steen 28 Friese steen (moppen) 21,5 Friese steen (drieling) 18 Waalsteen 21,5 Utrechtse platte 23 Rijnsteen (drieling) 18 (Hollandse) IJsselsteen 16 Dordtse drieling 18 Noord-Brabantse steen 18 Limburgse steen 24 Limburgse steen (drieling) 18
32
x 15 x 13 x 10,6 x 8,8 x 10,6 x 11 x 9 x 7,8 x 9 x 9 x 11,8 x 8,7
x 8 x 6 x 4,5 geel, rood, appelbloesem x 4 geel, rood, appelbloesem x 5,3 x 3,8/4,2 x 4,3 fris oranje x 4,5 geel x 4,5 x 5,2 rood/bruin x 6 paars/bruin x 5 paars/bruin
VEREN EN SCHIETERS Het oudste en eenvoudigste type anker, dat op het platteland tot in de twintigste eeuw veel is toegepast, is het schootanker. Dit bestaat uit een smeedijzeren veer, die aan één zijde plat is uitgesmeed. Deze kant werd, meestal met gesmede spijkers, bevestigd aan het uiteinde van een balk. Aan de andere zijde is de veer rondgetrokken tot een oog. Hierdoor wordt, aan de buitenzijde en evenwijdig aan de gevel, een staaf smeedijzer gestoken. Deze schieter kan recht of gebogen zijn of een speciale vorm hebben. Een bekende verfraaiing die ook bij boerderijen veel is toegepast, is dat vier schieters op rij een jaartal weergeven. Vaak heeft de smid ook de afzonderlijke schieters voorzien van een eenvoudige bewerking. In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn veel gietijzeren rozet- of schotelankers toegepast. In dat geval is aan het einde van de veer een schroefdraad getapt, waarop de rozet als een grote moer kan worden vastgeschroefd.
33
Kloostermop 32 Groninger steen 28 Friese steen (moppen) 21,5 Friese steen (drieling) 18 Waalsteen 21,5 Utrechtse platte 23 Rijnsteen (drieling) 18 (Hollandse) IJsselsteen 16 Dordtse drieling 18 Noord-Brabantse steen 18 Limburgse steen 24 Limburgse steen (drieling) 18
32
x 15 x 13 x 10,6 x 8,8 x 10,6 x 11 x 9 x 7,8 x 9 x 9 x 11,8 x 8,7
x 8 x 6 x 4,5 geel, rood, appelbloesem x 4 geel, rood, appelbloesem x 5,3 x 3,8/4,2 x 4,3 fris oranje x 4,5 geel x 4,5 x 5,2 rood/bruin x 6 paars/bruin x 5 paars/bruin
VEREN EN SCHIETERS Het oudste en eenvoudigste type anker, dat op het platteland tot in de twintigste eeuw veel is toegepast, is het schootanker. Dit bestaat uit een smeedijzeren veer, die aan één zijde plat is uitgesmeed. Deze kant werd, meestal met gesmede spijkers, bevestigd aan het uiteinde van een balk. Aan de andere zijde is de veer rondgetrokken tot een oog. Hierdoor wordt, aan de buitenzijde en evenwijdig aan de gevel, een staaf smeedijzer gestoken. Deze schieter kan recht of gebogen zijn of een speciale vorm hebben. Een bekende verfraaiing die ook bij boerderijen veel is toegepast, is dat vier schieters op rij een jaartal weergeven. Vaak heeft de smid ook de afzonderlijke schieters voorzien van een eenvoudige bewerking. In de tweede helft van de negentiende eeuw zijn veel gietijzeren rozet- of schotelankers toegepast. In dat geval is aan het einde van de veer een schroefdraad getapt, waarop de rozet als een grote moer kan worden vastgeschroefd.
33
1.3 Buitenpleisterwerk Pleisterwerk wordt al eeuwen toegepast om de architectuur van een gebouw te benadrukken en om materiaalverschillen weg te werken. Ook de mode speelde een rol, met name in de negentiende eeuw. Vaak werd pleisterwerk aangebracht in de vorm van imitatie-natuursteenblokken. Bij boerderijen en landarbeidershuisjes pleisterde men echter vooral om bouwsporen en het gebruik van tweedehands materiaal weg te moffelen. Ook de verwering van bakstenen gevels kon aanleiding zijn om tot pleisterwerk over te gaan. Daarom zijn westgevels vaker gepleisterd dan oostgevels.
34
Pleisterwerk werd tot in de tweede helft van de negentiende eeuw gemaakt met schelpkalk of steenkalk. Loszittend pleisterwerk werd regelmatig hersteld en geschilderd met witkalk, waaraan eventueel aardkleurige pigmenten werden toegevoegd. Halverwege de negentiende eeuw kwam het portlandcement beschikbaar. Dit is harder en maakt het pleisterwerk beter waterdicht. Soms is dit een groot voordeel, maar het is ook mogelijk dat hierdoor te veel wordt verdoezeld. De toestand van de gevel is dan niet goed meer te controleren.
35
1.3 Buitenpleisterwerk Pleisterwerk wordt al eeuwen toegepast om de architectuur van een gebouw te benadrukken en om materiaalverschillen weg te werken. Ook de mode speelde een rol, met name in de negentiende eeuw. Vaak werd pleisterwerk aangebracht in de vorm van imitatie-natuursteenblokken. Bij boerderijen en landarbeidershuisjes pleisterde men echter vooral om bouwsporen en het gebruik van tweedehands materiaal weg te moffelen. Ook de verwering van bakstenen gevels kon aanleiding zijn om tot pleisterwerk over te gaan. Daarom zijn westgevels vaker gepleisterd dan oostgevels.
34
Pleisterwerk werd tot in de tweede helft van de negentiende eeuw gemaakt met schelpkalk of steenkalk. Loszittend pleisterwerk werd regelmatig hersteld en geschilderd met witkalk, waaraan eventueel aardkleurige pigmenten werden toegevoegd. Halverwege de negentiende eeuw kwam het portlandcement beschikbaar. Dit is harder en maakt het pleisterwerk beter waterdicht. Soms is dit een groot voordeel, maar het is ook mogelijk dat hierdoor te veel wordt verdoezeld. De toestand van de gevel is dan niet goed meer te controleren.
35
Een ander bezwaar is dat hard pleisterwerk minder goed hecht op oude en vochtige gevels.
Vaak liggen de schadeoorzaken ook buiten het pleisterwerk, in de werking van de gevel (of onderdelen daarvan). In zo’n geval is de enige goede oplossing vaak alle pleisterwerk verwijderen, de schadeoorzaak wegnemen en vervolgens geheel nieuw pleisterwerk aanbrengen. Dit is uiteraard werk voor deskundigen.
36
TIP • Controleer pleisterwerk regelmatig op het ontstaan van kleine, netvormige krimpscheurtjes. Reinigen, zo nodig laten drogen, en zo snel mogelijk overschilderen met de juiste witkalk of verf is de beste remedie.
tip
Pleisterwerk, meestal zo’n twee centimeter dik, beschermt de onderliggende gevel, maar heeft het zelf vaak zwaar te verduren door temperatuurverschillen en vochtwisselingen. Hierdoor ontstaan spanningen en knapt de beschermlaag, meestal op een zwakke plek net onder de pleisterlaag. Als er eenmaal een scheurtje is ontstaan, wordt dit door inwerking van vocht, temperatuurverschillen, begroeiing en/of vuilophoping meestal snel groter. Tijdig overschilderen kan de problemen tegengaan.
Een ander bezwaar is dat hard pleisterwerk minder goed hecht op oude en vochtige gevels.
Vaak liggen de schadeoorzaken ook buiten het pleisterwerk, in de werking van de gevel (of onderdelen daarvan). In zo’n geval is de enige goede oplossing vaak alle pleisterwerk verwijderen, de schadeoorzaak wegnemen en vervolgens geheel nieuw pleisterwerk aanbrengen. Dit is uiteraard werk voor deskundigen.
36
TIP • Controleer pleisterwerk regelmatig op het ontstaan van kleine, netvormige krimpscheurtjes. Reinigen, zo nodig laten drogen, en zo snel mogelijk overschilderen met de juiste witkalk of verf is de beste remedie.
tip
Pleisterwerk, meestal zo’n twee centimeter dik, beschermt de onderliggende gevel, maar heeft het zelf vaak zwaar te verduren door temperatuurverschillen en vochtwisselingen. Hierdoor ontstaan spanningen en knapt de beschermlaag, meestal op een zwakke plek net onder de pleisterlaag. Als er eenmaal een scheurtje is ontstaan, wordt dit door inwerking van vocht, temperatuurverschillen, begroeiing en/of vuilophoping meestal snel groter. Tijdig overschilderen kan de problemen tegengaan.
1.4 Vensters Vensters bepalen in hoge mate het aanzien van een gebouw. Door de eeuwen heen is de verschijningsvorm van vensters telkens veranderd, deels door nieuwe technische mogelijkheden en deels door modeverschijnselen. Vensters kunnen daarom veel zeggen over de bouwtijd van een boerderij. Helaas kunnen verkeerd gekozen nieuwe vensters ook veel verknoeien. In het algemeen kan men het best terughoudend zijn met vervangen en waar mogelijk bestaande vensters behouden.
38
Vooral kruiskozijnen zijn eeuwenlang gezichtsbepalend geweest, ook voor veel boerderijen. Het gebruik van roeden was noodzakelijk om voldoende kleine glasoppervlakken aaneen te schakelen in een tijd dat men nog geen grote oppervlakken vlak glas kon vervaardigen. Al sinds het eind van de zeventiende eeuw wordt het venster met schuifraam toegepast. Toen er geleidelijk aan grotere glasmaten beschikbaar kwamen, ontstonden de T-vensters, bestaande uit twee verticale glasvlakken naast elkaar, met daarboven een liggend vlak. Voor dit laatste werd vaak speciaal glas of glas-in-lood toegepast.
In het verleden werden kozijnen vooral gemaakt van goede Europese houtsoorten, zoals eiken en fijndradig grenen. De kwaliteit hiervan is doorgaans veel beter dan die van nieuw hout. Ook dit pleit ervoor houten vensters waar mogelijk te behouden of eventueel te laten ‘aanhelen’. Bij dit laatste worden slechte delen vervangen door ander hout van een vergelijkbare soort en kwaliteit. Vaak gaat het om ondereinden van stijlen en roedenkruisen. Van belang is de originele detaillering te handhaven, waaronder de roedenverdeling en de profielen. Zorg wel voor een uitstekende, waterdichte aansluiting en voldoende draagkracht. In Nederland hebben kozijnen namelijk heel vaak een dragende functie. Zo lang hout droog blijft, gaat het eeuwenlang goed, maar zodra er vocht bij kan, begint vrijwel direct het rottingsproces en daarmee de ellende. Om die te voorkomen, zijn goede materialen, een goede constructie (detaillering) en goed schilderwerk vereist. Aantasting van vensterhout wordt heel vaak veroorzaakt door condenswater dat blijft staan op de randen tegen het glas. Hierdoor gaan de raamroeden inrotten. Tijdig schilderwerk ‘tegen het glas aan’ (ca. 2 mm) kan dit probleem tegengaan. Dorpels en naar buiten draaiende ramen moeten zijn voorzien van een waterholletje. Zo’n ingefreesde uitholling aan de onderzijde zorgt ervoor dat water niet naar binnen toe kan
39
1.4 Vensters Vensters bepalen in hoge mate het aanzien van een gebouw. Door de eeuwen heen is de verschijningsvorm van vensters telkens veranderd, deels door nieuwe technische mogelijkheden en deels door modeverschijnselen. Vensters kunnen daarom veel zeggen over de bouwtijd van een boerderij. Helaas kunnen verkeerd gekozen nieuwe vensters ook veel verknoeien. In het algemeen kan men het best terughoudend zijn met vervangen en waar mogelijk bestaande vensters behouden.
38
Vooral kruiskozijnen zijn eeuwenlang gezichtsbepalend geweest, ook voor veel boerderijen. Het gebruik van roeden was noodzakelijk om voldoende kleine glasoppervlakken aaneen te schakelen in een tijd dat men nog geen grote oppervlakken vlak glas kon vervaardigen. Al sinds het eind van de zeventiende eeuw wordt het venster met schuifraam toegepast. Toen er geleidelijk aan grotere glasmaten beschikbaar kwamen, ontstonden de T-vensters, bestaande uit twee verticale glasvlakken naast elkaar, met daarboven een liggend vlak. Voor dit laatste werd vaak speciaal glas of glas-in-lood toegepast.
In het verleden werden kozijnen vooral gemaakt van goede Europese houtsoorten, zoals eiken en fijndradig grenen. De kwaliteit hiervan is doorgaans veel beter dan die van nieuw hout. Ook dit pleit ervoor houten vensters waar mogelijk te behouden of eventueel te laten ‘aanhelen’. Bij dit laatste worden slechte delen vervangen door ander hout van een vergelijkbare soort en kwaliteit. Vaak gaat het om ondereinden van stijlen en roedenkruisen. Van belang is de originele detaillering te handhaven, waaronder de roedenverdeling en de profielen. Zorg wel voor een uitstekende, waterdichte aansluiting en voldoende draagkracht. In Nederland hebben kozijnen namelijk heel vaak een dragende functie. Zo lang hout droog blijft, gaat het eeuwenlang goed, maar zodra er vocht bij kan, begint vrijwel direct het rottingsproces en daarmee de ellende. Om die te voorkomen, zijn goede materialen, een goede constructie (detaillering) en goed schilderwerk vereist. Aantasting van vensterhout wordt heel vaak veroorzaakt door condenswater dat blijft staan op de randen tegen het glas. Hierdoor gaan de raamroeden inrotten. Tijdig schilderwerk ‘tegen het glas aan’ (ca. 2 mm) kan dit probleem tegengaan. Dorpels en naar buiten draaiende ramen moeten zijn voorzien van een waterholletje. Zo’n ingefreesde uitholling aan de onderzijde zorgt ervoor dat water niet naar binnen toe kan
39
lopen. Verder is goede ventilatie aan alle zijden van het kozijn van groot belang. Naden van houtverbindingen zijn gevoelige onderdelen. Omdat hout altijd een beetje ‘werkt’, kunnen ze gaan openstaan en capillair vocht opnemen. Naden, mits niet te groot, kunnen na gedegen reiniging worden gevuld met een geschikt vulmiddel en later worden geschilderd.
TIPS
HANG- EN SLUITWERK Ook bij de bevestiging van hang- en sluitwerk moet alles in het werk worden gesteld om vochtindringing tegen te gaan. Dit betekent onder meer dat gaten en inkepingen goed moeten worden behandeld met grondverf. Voor de bevestiging zijn schroeven van koper of roestvaststaal vereist; dit om roestvorming, uitzetting en vochtproblemen te voorkomen. Waar luiken en deuren direct zijn bevestigd aan hout of natuursteen, kunnen zij bij roestvorming het hout of de steen doen splijten. Ook hier is het van groot belang roestvorming te bestrijden.
40
• • • •
houtwerk heen groeit. Controleer schilderwerk regelmatig op afbladderen en schraalheid. Controleer kozijnen en luiken regelmatig op openstaande naden en houtrot. Dorpels lopen meer gevaar dan stijlen. Zorg dat hang- en sluitwerk niet gaat roesten. Ga niet onbedachtzaam met de kitspuit aan de gang. Afdichten van naden kan de noodzakelijke ventilatie tenietdoen.
tips
• Voorkom dat muurbegroeiing (klimop bijvoorbeeld) over het Veel vulmiddelen die worden aangeboden, zijn uitsluitend geschikt voor toepassing binnen. Alleen speciale vulmiddelen op epoxybasis lenen zich voor toepassing buiten. En dan alleen bij beperkte schade: als de rotte plek groter is dan circa tien vierkante centimeter, moet er plaatselijk nieuw hout worden ingezet.
lopen. Verder is goede ventilatie aan alle zijden van het kozijn van groot belang. Naden van houtverbindingen zijn gevoelige onderdelen. Omdat hout altijd een beetje ‘werkt’, kunnen ze gaan openstaan en capillair vocht opnemen. Naden, mits niet te groot, kunnen na gedegen reiniging worden gevuld met een geschikt vulmiddel en later worden geschilderd.
TIPS
HANG- EN SLUITWERK Ook bij de bevestiging van hang- en sluitwerk moet alles in het werk worden gesteld om vochtindringing tegen te gaan. Dit betekent onder meer dat gaten en inkepingen goed moeten worden behandeld met grondverf. Voor de bevestiging zijn schroeven van koper of roestvaststaal vereist; dit om roestvorming, uitzetting en vochtproblemen te voorkomen. Waar luiken en deuren direct zijn bevestigd aan hout of natuursteen, kunnen zij bij roestvorming het hout of de steen doen splijten. Ook hier is het van groot belang roestvorming te bestrijden.
40
• • • •
houtwerk heen groeit. Controleer schilderwerk regelmatig op afbladderen en schraalheid. Controleer kozijnen en luiken regelmatig op openstaande naden en houtrot. Dorpels lopen meer gevaar dan stijlen. Zorg dat hang- en sluitwerk niet gaat roesten. Ga niet onbedachtzaam met de kitspuit aan de gang. Afdichten van naden kan de noodzakelijke ventilatie tenietdoen.
tips
• Voorkom dat muurbegroeiing (klimop bijvoorbeeld) over het Veel vulmiddelen die worden aangeboden, zijn uitsluitend geschikt voor toepassing binnen. Alleen speciale vulmiddelen op epoxybasis lenen zich voor toepassing buiten. En dan alleen bij beperkte schade: als de rotte plek groter is dan circa tien vierkante centimeter, moet er plaatselijk nieuw hout worden ingezet.
1.7 Glas en schilderwerk
Bij vensters met enkel glas treedt snel condensvorming op. Daarom moet ook het binnenschilderwerk in goede staat zijn om inwerking van vocht tegen te gaan. Uit het oogpunt van comfort en energiebesparing is vaak de vraag aan de orde of dubbelglas moet worden geplaatst. Meestal zijn zogenaamde achterzetramen (aan de binnenzijde) een beter alternatief.
42
• Controleer of de stopverf goed vastzit en waterdicht aansluit •
op de beglazing. Laat schade aan glas-in-lood beoordelen door een specialist. Soms kan Monumentenwacht (nood)reparaties uitvoeren.
tips
GLAS Aanvankelijk was het onmogelijk om kleurloos glas te maken; daarom is oud glas altijd iets gekleurd, van geelachtig tot blauwgroen. In de achttiende eeuw slaagde men erin doorzichtig, zogenaamd witglas te produceren. Dit is herkenbaar aan zeer lichte, paarsachtige verkleuringen en een niet volkomen vlak oppervlak. Sinds ongeveer 1920 is het zogeheten getrokken glas beschikbaar, dat harder en strakker is.
TIPS
STEEDS GROTER GLAS Vlak glas werd al in de twaalfde eeuw in Nederland gebruikt, maar men was niet in staat om grote oppervlakken van een gelijke kwaliteit te produceren. In de Middeleeuwen werden ruiten - het waren vroeger ook werkelijk ruitvormige stukjes glas - gebruikt van ongeveer 9 bij 12 cm. In de 17e eeuw kon men rechthoekige glaasjes maken van ongeveer 10 x15 cm. Deze werden vooral in loodprofielen toegepast. Omstreeks 1650 kwamen al formaten van 20 x 25 cm in de handel. Rond 1740 bedroeg de hoogte zo'n 40 cm en rond 1800 circa 80 cm. Voor de grotere maten was een loden omlijsting niet sterk genoeg meer. Daarom werden hiervoor de bekende houten roeden ontwikkeld.
4'
TIPS • Controleer of de stopverf goed vastzit en waterdicht aansluit op de beglazing. • Laat schade aan glas-in-Iood beoordelen door een specialist. Soms kan Monumentenwacht
(nood)reparaties uitvoeren.
• Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden vervangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruik eventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijke oplossing . .. Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramen regelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aanhechting van vuil. • Laat oorspronkelijke
(enkelglas) ramen zo veel mogelijk
intact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet in alle opzichten een verbetering is.
SCHILDERWERK Schilderwerk dient in de eerste plaats om het onderliggende materiaal te beschermen. Daarnaast is het zeer bepalend voor het aanzien van een gebouw. Een blik in de schilderszaak of bouwmarkt leert dat het aanbod van verven, beitsen, lakken enzovoort vrijwel onbeperkt is.Dit maakt het des te belangrijker per geval een juiste keuze te maken. Als ergens doelmatig onderhoud loont, dan is het bij schilderwerk. Tijdig ingrijpen bespaart veel extra werk, tijd en dus kosten. De hoeveelheid werk moet vooral bij oudere gebouwen niet worden onderschat. Luiken, roeden, profileringen, lijsten en windveren vragen veel aandacht, vooral waar zij voortdurend blootstaan aan weer en wind - en op de boerderij soms ook aan ammoniak afkomstig van mest. Schilderwerk vormt hierdoor een aanzienlijke post van het onderhoudsbudget. Bedenk steeds dat de technische noodzaak om in te grijpen al veel eerder aanwezig is dan de esthetische noodzaak. Met andere woorden: als de verf is gescheurd of afbladdert, ben je te laat. Daarom is het verstandig schilderwerk jaarlijks goed na te (laten) kijken. Let daarbij vooral op de liggende delen, die het gevoeligst zijn voor vochtinwerking.
45
Goed schilderwerk heeft alleen zin op een goede ondergrond. Vaak is die van hout, een materiaal dat te vergelijken is met een langzaam werkende spons: afhankelijk van de omgevingstoestand trekt hout vocht aan of stoot het vocht af. Daarbij treden kleine, maar niet te onderschatten veranderingen van het volume op omdat hout zwelt en weer krimpt. Als hout niet wordt behandeld, verweert het. Onder invloed van zonlicht, vocht en schimmels wordt het buitenste laagje van het cellulosenetwerk grotendeels afgebroken, waardoor het hout een brokkelige structuur krijgt. Verf hecht wel op de verweerde buitenlaag, maar omdat die laatste niet goed vastzit aan het nog gezonde hout, heeft schilderen geen zin: na korte tijd vallen er bladders af. Bij sommige duurzame houtsoorten is verwering niet ernstig omdat het nauwelijks schade veroorzaakt. Het hout vergrijst dan. Wanneer het vochtgehalte in het hout en dat van de omgeving in evenwicht zijn, doen zich geen problemen voor. Wordt het hout te vochtig, dan zwelt het op en krijgen houtrot en schimmelvorming de kans. Wordt het hout te droog, dan zal het scheuren in een of meer richtingen. Daarom moeten schommelingen in de vochtigheid zo veel mogelijk worden tegengegaan. Een voordeel is dat oudere kozijnen van vensters en deuren in boerderijen meestal van een goede kwaliteit hout zijn 46
en meer kunnen hebben dan lichte nieuwbouwkozijntjes.
HOUTROT Houtrot ontstaat door een samenspel van vocht en zuurstof bij een voldoende hoge temperatuur. Het begint meestal binnenin het hout en wordt daarom, zeker bij schilderwerk, vaak pas te laat zichtbaar. Houtrot treedt vooral op in vuren- en grenenhout, en dan bijna altijd in de onderzijde van kozijnen, ramen, kozijnstijlen. luiken en deuren enz. Door op het materiaal te kloppen kun je al veel te weten komen. Prikken met priem geeft nog meer duidelijkheid. In tegenstelling tot wat vaak gedacht wordt, heeft het ontstaan van houtrot veel minder te maken met de houtkeus en -kwaliteit dan met de constructie en wijze van detailleren. Om houtrot tegen te gaan is het belangrijk houtverbindingen zo goed mogelijk waterdicht te houden. Dat betekent onder meer smalle naden goed dichtschilderen. Ook vlakken van kops hout hebben extra aandacht nodig. GESCHILDERDEMUREN Het schilderen van stenen muren kent al een lange traditie. Deels om het esthetische effect, maar zeker ook als middel van vochtwering.
Het resultaat is wisselend. Vroeger werd veel
lijnolieverf toegepast, tegenwoordig
komen siliconen-emul-
sieverf en minerale verf eerder in aanmerking. Dejuiste materiaalkeus is sterk afhankelijk van de ondergrond, die hoe dan ook droog en schoon moet zijn. Laat u altijd adviseren door een specialist.
47
VERF Wat betreft de beschermende werking van verf geldt het volgende. Bij dekkende lagen wordt onder invloed van de elementen alleen het oppervlak aangetast, bij transparante lakken (zonder pigment) de hele beschermingslaag. Dekkende lagen gaan, afhankelijk van vele factoren, vier tot zeven jaar mee; transparante een tot vier jaar. Over de soorten, samenstellingen en kwaliteiten van verf zijn al vele boeken volgeschreven. Hier volgt een hele korte samenvatting daaruit. Vanaf de zestiende eeuw tot nog na de Tweede Wereldoorlog was lijnolieverf het aangewezen product voor buitenschilderwerk. Lijnolie wordt gewonnen uit zaden van de vlasplant. Hoewel de formule voor lijnolieverf diverse keren werd verbeterd (van rauwe lijnolie via gekookte lijnolie naar de sterk glanzende standolie), is het product minder duurzaam dan de goede moderne verven. Lijnolie hecht zeer goed aan hout, maar craqueleert snel. Je kunt het wel eindeloos blijven overschilderen. Op het platteland is lijnolieverf veel en lang toegepast, ook voor het interieur. In 1926 is het bindmiddel alkydhars uitgevonden, dat in heel veel moderne verven wordt toegepast. Eenvan de kenmerken van deze verven is dat ze beduidend duurzamer zijn dan de lijnolieverven. Na verdamping van het oplosmiddel gaat de zoge-
48
l
heten oxidatieve droging door, waardoor de verf steeds harder wordt. Daar staat tegenover dat bij te laat schilderen (langer dan 8 jaar) een te starre tussenlaag aanwezig is die het verfsysteem kan ontregelen. De wens vanuit milieu-oogpunt
om minder oplosmiddel toe
te passen, heeft geresulteerd in zogeheten high-solid alkydverven. Dezeverfsoorten bevatten een groot aandeel vaste stof (>85%). Daarnaast zijn in de jaren tachtig de acrylaatverven op waterbasis ontwikkeld. Dezezijn minder milieubelastend, maar - ondanks bepaalde kwaliteiten - niet geschikt voor buitenwerk. Bij monumenten worden verven op waterbasis vrijwel nooit toegepast. Het klassiekeverfsysteem bestaat uit drie lagen (grondlaag, tussenlaag en afdeklaag). Op plaatsen waar de esthetiek er minder toe doet, bijvoorbeeld bij dakkapellen of staldeuren, kan ook een schakelsysteem (één pot verf) worden gebruikt. Dit werkt uiteraard sneller, praktischer en goedkoper. Ook worden nog wellijnolieverven gebruikt die vervolgens worden bezand. Bij historische gebouwen maakt schilderwerk gemiddeld 40% uit van de totale onderhoudskosten. Zelf schilderwerk bijhouden loont. Bij een professionele schilder bestaan de kosten voor circa 15% uit verf en andere materialen, voor 10% uit kosten voor ladders steigers, en voor maar liefst 75% uit arbeidsloon. 49
.
Als u zelf schildert, doe het dan wel goed. Bespaar niet op kosten van verf. Dit betekent niet dat u altijd de duurste moet nemen, maar bedenk wel dat de beste verf nooit de goedkoopste is. Voor het behoud van schilderwerk is het noodzakelijk dat de stopverf goed vast en waterdicht is aangesloten op de beglazing. Eventueel moeten delen opnieuw worden aangebracht. Verf moet minimaal twee millimeter tegen de beglazing worden opgezet.
50
• Maak schilderwerk regelmatig schoon; dit voorkomt vroeg-
• Houd rekening met de ligging van schilderwerk. Aan de
tijdige schade. Schilder alleen op een geschikte ondergrond (al dan niet eerder geverfd) Kies, waar nodig, de juiste wijze van voorbewerken; bijv. föhnen of afbijten. Volg altijd gebruiksaanwijzingen op en laat u bij twijfel adviseren. Bespaar niet op de verfkwaliteit. Gezien de arbeidsintensiteit weegt een jaar uitstel van schilderwerk al ruimschoots op tegen de meerkosten van een kwaliteitsverf. Houd schilderwerk zo goed mogelijk bij. Let daarbij niet alleen op de grote vlakken, maar vooral op details: randen, hoeken, naden, verbindingen, kopse kanten, boven- en onderzijden van ramen en deuren. Schenk altijd speciale aandacht aan liggende onderdelen, zoals dorpels, kalven in deuren en vensters, en afdekkingen van dakkapellen. Werk beginnende scheurtjes direct bij. Windveren en luiken zijn zeer onderhoudsgevoelig en vragen bijzondere aandacht. Bij tijdig bijwerken blijven de verschillen in kleur en glansgraad met niet-bijgewerkt schilderwerk beperkt.
zuid- en westzijde zijn bijwerken en groot onderhoud veel vaker nodig dan aan de oost- en noordzijde. Controleer ook de onderzijden van deuren, luiken en dergelijke. Een spiegeltje kan hierbij handzaam zijn. Overweeg om luiken ’s winters te laten schilderen in de werkplaats van de ‘winterschilder’. Houd een gekozen verfsysteem altijd aan. Vraag bij plannen voor verandering een specialist om advies. Ontroest waar nodig ankers, tralies, duimen en andere kleine ijzeren onderdelen en behandel ze met Paratol of een epoxycoating. Zorg ervoor dat kops hout goed in de verf blijft of wordt afgedicht door bijvoorbeeld lood. Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden vervangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruik eventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijke oplossing. Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramen regelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aan-
• • • •
• • • • • •
•
tips
tips
TIPS
• Maak schilderwerk regelmatig schoon; dit voorkomt vroeg-
• Houd rekening met de ligging van schilderwerk. Aan de
tijdige schade. Schilder alleen op een geschikte ondergrond (al dan niet eerder geverfd) Kies, waar nodig, de juiste wijze van voorbewerken; bijv. föhnen of afbijten. Volg altijd gebruiksaanwijzingen op en laat u bij twijfel adviseren. Bespaar niet op de verfkwaliteit. Gezien de arbeidsintensiteit weegt een jaar uitstel van schilderwerk al ruimschoots op tegen de meerkosten van een kwaliteitsverf. Houd schilderwerk zo goed mogelijk bij. Let daarbij niet alleen op de grote vlakken, maar vooral op details: randen, hoeken, naden, verbindingen, kopse kanten, boven- en onderzijden van ramen en deuren. Schenk altijd speciale aandacht aan liggende onderdelen, zoals dorpels, kalven in deuren en vensters, en afdekkingen van dakkapellen. Werk beginnende scheurtjes direct bij. Windveren en luiken zijn zeer onderhoudsgevoelig en vragen bijzondere aandacht. Bij tijdig bijwerken blijven de verschillen in kleur en glansgraad met niet-bijgewerkt schilderwerk beperkt.
zuid- en westzijde zijn bijwerken en groot onderhoud veel vaker nodig dan aan de oost- en noordzijde. Controleer ook de onderzijden van deuren, luiken en dergelijke. Een spiegeltje kan hierbij handzaam zijn. Overweeg om luiken ’s winters te laten schilderen in de werkplaats van de ‘winterschilder’. Houd een gekozen verfsysteem altijd aan. Vraag bij plannen voor verandering een specialist om advies. Ontroest waar nodig ankers, tralies, duimen en andere kleine ijzeren onderdelen en behandel ze met Paratol of een epoxycoating. Zorg ervoor dat kops hout goed in de verf blijft of wordt afgedicht door bijvoorbeeld lood. Zorg ervoor dat kapotte ruitjes zo snel mogelijk worden vervangen, bij voorkeur met een vergelijkbare glassoort; gebruik eventueel een ander materiaal dan glas voor een tijdelijke oplossing. Zorg ervoor dat gebrandschilderd glas en glas-in-loodramen regelmatig worden gereinigd; dit voorkomt schadelijke aan-
• • • •
• • • • • •
•
tips
tips
TIPS
tips
• • •
hechting van vuil. Laat oorspronkelijke (enkelglas) ramen zo veel mogelijk intact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet in alle opzichten een verbetering is. Ga niet zonder goed advies naden dichtkitten; kozijnen kunnen vanwege de weggenomen ventilatiemogelijkheid sneller gaan rotten. Schilder niet bij vochtige omstandigheden (motregen, mist, dauw), koude of felle zon.
VERBODEN MIDDELEN Sinds 1 januari 1996 mogen geen verven meer worden toegepast die lood of teer bevatten. Dit betekent dat het traditionele gebruik van de oranje loodmenie voor onder meer balkkoppen en omkanten van kozijnen niet meer is toegestaan. Een goed alternatief is tweemaal gronden met een hoogwaardige alkydgrondverf. Het zogeheten black varnish, een oplossing van steenkoolteerpek in solvent nafta, is vanouds veel toegepast voor ijzeren hekken, muurankers en de houten wanden van de ‘zwarte schuren’. Het middel was goedkoop, sterk, stootvast, duurzaam en volkomen bestand tegen urine en mest. Het enige nadeel, waardoor ook dit product uit de handel verdwijnt, is dat het schadelijk is voor het milieu. Vervangers zijn onder meer primers op basis van alkydhars en verven op epoxy- polyurethaanbasis.
53
tips
• • •
hechting van vuil. Laat oorspronkelijke (enkelglas) ramen zo veel mogelijk intact; bedenk dat dubbelglas (thermopane) meestal niet in alle opzichten een verbetering is. Ga niet zonder goed advies naden dichtkitten; kozijnen kunnen vanwege de weggenomen ventilatiemogelijkheid sneller gaan rotten. Schilder niet bij vochtige omstandigheden (motregen, mist, dauw), koude of felle zon.
VERBODEN MIDDELEN Sinds 1 januari 1996 mogen geen verven meer worden toegepast die lood of teer bevatten. Dit betekent dat het traditionele gebruik van de oranje loodmenie voor onder meer balkkoppen en omkanten van kozijnen niet meer is toegestaan. Een goed alternatief is tweemaal gronden met een hoogwaardige alkydgrondverf. Het zogeheten black varnish, een oplossing van steenkoolteerpek in solvent nafta, is vanouds veel toegepast voor ijzeren hekken, muurankers en de houten wanden van de ‘zwarte schuren’. Het middel was goedkoop, sterk, stootvast, duurzaam en volkomen bestand tegen urine en mest. Het enige nadeel, waardoor ook dit product uit de handel verdwijnt, is dat het schadelijk is voor het milieu. Vervangers zijn onder meer primers op basis van alkydhars en verven op epoxy- polyurethaanbasis.
53
2. Daken Dakbedekkingen en kapconstructies vormen een buitengewoon belangrijk onderdeel van elk gebouw. Als hier gebreken ontstaan, heeft dat bijna altijd vervelende gevolgen voor andere delen; anderzijds draagt een goede conditie van de kap en de dekking in hoge mate bij aan langdurig behoud van een object. Kapconstructies en dakbedekkingen kunnen heel lang meegaan, mits men van tijd tot tijd aandacht schenkt aan de staat van onderhoud. Zorg er daarom voor dat ze regelmatig worden nagelopen. Een belangrijk aandachtspunt bij historische boerderijen, die altijd van houten kapconstructies zijn voorzien, is de aanwezigheid van houtborende insecten. Let daarom onder meer op de aanwezigheid van hoopjes boormeel. Kijk in het voorjaar of zich kevertjes bevinden bij raamopeningen. Laat gevonden kevers door een deskundige bekijken, als u de kans aanwezig acht dat het een schadelijke soort betreft.
54
Na langdurige natte perioden of na extreme weersomstandigheden moet worden gecontroleerd op lekkages, vooral in
55
Daken
Daken
2. Daken Dakbedekkingen en kapconstructies vormen een buitengewoon belangrijk onderdeel van elk gebouw. Als hier gebreken ontstaan, heeft dat bijna altijd vervelende gevolgen voor andere delen; anderzijds draagt een goede conditie van de kap en de dekking in hoge mate bij aan langdurig behoud van een object. Kapconstructies en dakbedekkingen kunnen heel lang meegaan, mits men van tijd tot tijd aandacht schenkt aan de staat van onderhoud. Zorg er daarom voor dat ze regelmatig worden nagelopen. Een belangrijk aandachtspunt bij historische boerderijen, die altijd van houten kapconstructies zijn voorzien, is de aanwezigheid van houtborende insecten. Let daarom onder meer op de aanwezigheid van hoopjes boormeel. Kijk in het voorjaar of zich kevertjes bevinden bij raamopeningen. Laat gevonden kevers door een deskundige bekijken, als u de kans aanwezig acht dat het een schadelijke soort betreft.
54
Na langdurige natte perioden of na extreme weersomstandigheden moet worden gecontroleerd op lekkages, vooral in
55
de kapvoeten en andere moeilijk bereikbare plaatsen. Bij het aantreffen van lekkageplekken zal doorgaans ook een buitencontrole van het dak noodzakelijk zijn. Kijk daarbij of er dakpannen zijn gebroken, verschoven of afgegleden. Riet kan losgeraakt zijn door storm of door toedoen van vogels. Goten kunnen zodanig vervuild zijn, dat bij veel wateraanbod het water langs de gevel of zelfs naar binnen loopt. Verder kunnen loodaansluitingen en windveren losraken en geven ook dakkapellen en hooiluiken gemakkelijk aanleiding tot problemen. Zorg verder voor een goede ventilatie in de kap. Tegen passende isolatiemaatregelen bestaat geen bezwaar, maar het is wel van groot belang dat ze op een juiste wijze worden uitgevoerd. In het bijzonder uit het oogpunt van de vochthuishouding. Geef verder stof en vuil zo min mogelijk ruimte. Ze trekken vocht aan, waarin vervolgens weer ziektekiemen, schimmels en insecten bijzonder goed gedijen. Bovendien komt op een stoffige, vochtige omgeving ook allerlei groter ongedierte af, waaronder muizen, ratten en vogels. Houd kappen en zolders daarom schoon. Bij sterk vervuilde of volgestapelde zolders en kappen wordt het zicht op kwetsbare plekken weggenomen. Hierdoor wordt het onmogelijk om ze goed en tijdig waar te nemen.
56
2.1 Kapconstructies In de Inleiding op deze Onderhoudswijzer is kort iets verteld over de verschillende soorten kapconstructies bij historische boerderijen. Hoewel er vele soorten te onderscheiden zijn, is het materiaal steeds hetzelfde: hout. De overheersende houtsoorten zijn eiken, bij de oudste gebouwen, en later vooral grenen. In vroeger eeuwen koos men voor hout, in dit geval niet zelden complete boomstammen, om de eenvoudige reden dat er geen alternatieven beschikbaar waren. Bovendien is hout met relatief eenvoudige gereedschappen uitstekend te bewerken. De kennis van de houtbewerking stond in Nederland al vroeg op een hoog peil, mede vanwege de zeevaart. Ook aan kapconstructies van boerderijen valt vaak af te lezen dat ze met deskundigheid en zorg zijn vervaardigd. Houten kapconstructies lopen echter ook risico’s. Hierna worden de voornaamste bedreigingen eerst kort op een rij gezet. Daarna wordt een aantal hiervan meer in detail beschreven. Het risico van brand wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Hoewel menige (rietgedekte) hoeve in vlammen is opgegaan
57
de kapvoeten en andere moeilijk bereikbare plaatsen. Bij het aantreffen van lekkageplekken zal doorgaans ook een buitencontrole van het dak noodzakelijk zijn. Kijk daarbij of er dakpannen zijn gebroken, verschoven of afgegleden. Riet kan losgeraakt zijn door storm of door toedoen van vogels. Goten kunnen zodanig vervuild zijn, dat bij veel wateraanbod het water langs de gevel of zelfs naar binnen loopt. Verder kunnen loodaansluitingen en windveren losraken en geven ook dakkapellen en hooiluiken gemakkelijk aanleiding tot problemen. Zorg verder voor een goede ventilatie in de kap. Tegen passende isolatiemaatregelen bestaat geen bezwaar, maar het is wel van groot belang dat ze op een juiste wijze worden uitgevoerd. In het bijzonder uit het oogpunt van de vochthuishouding. Geef verder stof en vuil zo min mogelijk ruimte. Ze trekken vocht aan, waarin vervolgens weer ziektekiemen, schimmels en insecten bijzonder goed gedijen. Bovendien komt op een stoffige, vochtige omgeving ook allerlei groter ongedierte af, waaronder muizen, ratten en vogels. Houd kappen en zolders daarom schoon. Bij sterk vervuilde of volgestapelde zolders en kappen wordt het zicht op kwetsbare plekken weggenomen. Hierdoor wordt het onmogelijk om ze goed en tijdig waar te nemen.
56
2.1 Kapconstructies In de Inleiding op deze Onderhoudswijzer is kort iets verteld over de verschillende soorten kapconstructies bij historische boerderijen. Hoewel er vele soorten te onderscheiden zijn, is het materiaal steeds hetzelfde: hout. De overheersende houtsoorten zijn eiken, bij de oudste gebouwen, en later vooral grenen. In vroeger eeuwen koos men voor hout, in dit geval niet zelden complete boomstammen, om de eenvoudige reden dat er geen alternatieven beschikbaar waren. Bovendien is hout met relatief eenvoudige gereedschappen uitstekend te bewerken. De kennis van de houtbewerking stond in Nederland al vroeg op een hoog peil, mede vanwege de zeevaart. Ook aan kapconstructies van boerderijen valt vaak af te lezen dat ze met deskundigheid en zorg zijn vervaardigd. Houten kapconstructies lopen echter ook risico’s. Hierna worden de voornaamste bedreigingen eerst kort op een rij gezet. Daarna wordt een aantal hiervan meer in detail beschreven. Het risico van brand wordt hierbij buiten beschouwing gelaten. Hoewel menige (rietgedekte) hoeve in vlammen is opgegaan
57
als gevolg van hooibroei, kortsluiting of blikseminslag, gaat het hierbij om oorzaken die niet rechtstreeks met de kapconstructie zelf van doen hebben. BEDREIGINGEN VAN DE KAPCONSTRUCTIE In de eerste plaats is het van belang dat de kapconstructie voldoende stabiel blijft. Daarvoor is het noodzakelijk dat de constructie zelf, met alle vereiste houtverbindingen, compleet en intact is en dat de verbindingen (verankeringen) met muren en balklagen in orde zijn. Aandachtspunten zijn onder meer of de kap goed geconstrueerd is, of er ‘voldoende hout in zit’, of windverbanden aanwezig zijn en of er geen sprake is van speling tussen diverse onderdelen. Andere verschijnselen die op schade kunnen wijzen, zijn doorbuigen, uitknikken, verdraaien, scheluw trekken en verschuiven van balkhout. (Gedeeltelijke) breuk wijst op overbelasting. Houtverbindingen moeten verder voldoende gesloten zijn en mogen geen ontbrekende of gebroken bevestigingsmaterialen vertonen (bijvoorbeeld toognagels).
58
Behalve door mechanische oorzaken kunnen kapconstructies ook worden aangetast en verzwakt door schimmels en insecten. Droog hout kan niet rotten, maar zodra er vocht bij kan komen, verandert dat. Er ontstaat dan namelijk een klimaat waarin schimmels en insecten goed kunnen gedijen. In de praktijk is vocht de belangrijkste oorzaak van aantastingen.
Houtrot ontstaat simpelweg door lekkages in dakbedekkingen, goten, dakdoorvoeren en dergelijke. In feite is houtrot een schimmel die de eigenschap van hout verandert, waardoor de samenhang verloren gaat. Een schimmel met een desastreuze werking is de huiszwam. Deze schimmel is in staat om via lange strengen (hyphen) voor vochtaanvoer te zorgen, ook al is de bron meters verwijderd van de aantasting. Een van de bekendste insecten is de gewone houtworm. Net als bij andere insecten gaat het in feite om de larve van een kever. Deze voelt zich vooral thuis in spintachtig naaldhout (het buitenste, zachtere hout van de boom, in tegenstelling tot het veel hardere kernhout) en in zachtere loofhoutsoorten. De houtworm dankt zijn slechte naam onder meer aan de aantasting van het rondhout van boerenschuren. Boktorren zijn vooral nathoutboorders, wat wil zeggen dat ze in levend en pas gehakt hout leven. Van de grote familie boktorren is alleen de huisboktor een drooghoutboorder. De soort komt alleen voor in naaldhout en kan erg kieskeurig zijn in de menukeuze. Temperaturen van boven de 25º C en een hoge luchtvochtigheid zijn ideaal voor de boktor. Bij mooi warm zomerweer is vooral in de avond het knagen van de larven duidelijk hoorbaar. Als de aantasting niet tijdig wordt opgemerkt, kunnen ernstige constructieve problemen ontstaan.
59
als gevolg van hooibroei, kortsluiting of blikseminslag, gaat het hierbij om oorzaken die niet rechtstreeks met de kapconstructie zelf van doen hebben. BEDREIGINGEN VAN DE KAPCONSTRUCTIE In de eerste plaats is het van belang dat de kapconstructie voldoende stabiel blijft. Daarvoor is het noodzakelijk dat de constructie zelf, met alle vereiste houtverbindingen, compleet en intact is en dat de verbindingen (verankeringen) met muren en balklagen in orde zijn. Aandachtspunten zijn onder meer of de kap goed geconstrueerd is, of er ‘voldoende hout in zit’, of windverbanden aanwezig zijn en of er geen sprake is van speling tussen diverse onderdelen. Andere verschijnselen die op schade kunnen wijzen, zijn doorbuigen, uitknikken, verdraaien, scheluw trekken en verschuiven van balkhout. (Gedeeltelijke) breuk wijst op overbelasting. Houtverbindingen moeten verder voldoende gesloten zijn en mogen geen ontbrekende of gebroken bevestigingsmaterialen vertonen (bijvoorbeeld toognagels).
58
Behalve door mechanische oorzaken kunnen kapconstructies ook worden aangetast en verzwakt door schimmels en insecten. Droog hout kan niet rotten, maar zodra er vocht bij kan komen, verandert dat. Er ontstaat dan namelijk een klimaat waarin schimmels en insecten goed kunnen gedijen. In de praktijk is vocht de belangrijkste oorzaak van aantastingen.
Houtrot ontstaat simpelweg door lekkages in dakbedekkingen, goten, dakdoorvoeren en dergelijke. In feite is houtrot een schimmel die de eigenschap van hout verandert, waardoor de samenhang verloren gaat. Een schimmel met een desastreuze werking is de huiszwam. Deze schimmel is in staat om via lange strengen (hyphen) voor vochtaanvoer te zorgen, ook al is de bron meters verwijderd van de aantasting. Een van de bekendste insecten is de gewone houtworm. Net als bij andere insecten gaat het in feite om de larve van een kever. Deze voelt zich vooral thuis in spintachtig naaldhout (het buitenste, zachtere hout van de boom, in tegenstelling tot het veel hardere kernhout) en in zachtere loofhoutsoorten. De houtworm dankt zijn slechte naam onder meer aan de aantasting van het rondhout van boerenschuren. Boktorren zijn vooral nathoutboorders, wat wil zeggen dat ze in levend en pas gehakt hout leven. Van de grote familie boktorren is alleen de huisboktor een drooghoutboorder. De soort komt alleen voor in naaldhout en kan erg kieskeurig zijn in de menukeuze. Temperaturen van boven de 25º C en een hoge luchtvochtigheid zijn ideaal voor de boktor. Bij mooi warm zomerweer is vooral in de avond het knagen van de larven duidelijk hoorbaar. Als de aantasting niet tijdig wordt opgemerkt, kunnen ernstige constructieve problemen ontstaan.
59
Het meest agressief is de larve van de bonte knaagkever, ook wel ‘de grote houtworm’ genoemd. Na het verpoppen knaagt de kever zich naar buiten. De voorkeur van dit dier gaat uit naar eikenhout. Houtsoorten in de directe omgeving worden soms ook aangetast en de bonte knaagkever deinst er zelfs niet voor terug zich door loden afschermingen te boren. De larve kan dan ook zeer ernstige schade veroorzaken aan eiken kapconstructies. In de volledige constructie van een gebouw, bestaande uit kap, vloeren en gevels, zijn de balkkoppen essentiële onderdelen; ze vormen als het ware de knopen. Omdat zij de diverse onderdelen met elkaar verbinden, bepalen ze in hoge mate de stevigheid van een gebouw. Tegelijk zijn balkkoppen ook kwetsbaar voor diverse aantastingen. Daarom besteedt Monumentenwacht er altijd speciale aandacht aan.
60
Aantastingen door schimmels en insecten zijn natuurlijk al eeuwen bekend. Door het isoleren van daken, het afdichten van kieren, de komst van de centrale verwarming en andere maatregelen is de laatste vijftig jaren echter in toenemende mate een klimaat geschapen waarbij schimmels en kevers zich welbevinden. Bij renovaties werkt de bestrijding van ‘natuurlijke ventilatie’ niet zelden aantasting door schimmels en kevers in de hand! Preventieve bouwkundige maatregelen helpen vaak meer dan het bespuiten met allerlei middeltjes. Ondanks alle tech-
nisch vernuft en diverse bestrijdingsmiddelen komt aantasting van hout door schimmels en insecten nog steeds veel voor. Zelfs in kappen die bij restauraties preventief behandeld zijn. MECHANISCHE SCHADE Waar de kapconstructie mechanische schade vertoont, is het meestal mogelijk deze te herstellen door nieuwe onderdelen aan te brengen. Door ontbrekend vakmanschap en gebrek aan inzicht in de ambachtelijke wijze van construeren komt bij het herstel van houtconstructies een veelheid aan gebreken voor. Voor een verantwoord en deskundig herstel gelden de volgende uitgangspunten. Ga ervan uit dat de oorspronkelijke constructie juist in elkaar zit. Probeer later aangebrachte verstijvingen, stutten etc. zoveel mogelijk te saneren zonder dat de constructieve samenhang en stabiliteit verloren gaan. Bij het vernieuwen en aanhelen van constructie-onderdelen moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van dezelfde houtsoort die in de bestaande constructie is toegepast. Vermijd gebruik van tropisch hardhout; gebruik liever (inlands) eiken. Op plaatsen die gevoelig zijn voor lekkage kan vurenhout beter worden vermeden; dit in verband met snelle aantasting door schimmels. Pas op dergelijke plaatsen als naaldhout lariks toe. Gebruik verder goed gedroogd verduurzaamd hout zonder windscheuren. Ook houtverbindingen (waaronder pennen en gaten) moeten worden verduurzaamd met een geschikt middel.
61
Het meest agressief is de larve van de bonte knaagkever, ook wel ‘de grote houtworm’ genoemd. Na het verpoppen knaagt de kever zich naar buiten. De voorkeur van dit dier gaat uit naar eikenhout. Houtsoorten in de directe omgeving worden soms ook aangetast en de bonte knaagkever deinst er zelfs niet voor terug zich door loden afschermingen te boren. De larve kan dan ook zeer ernstige schade veroorzaken aan eiken kapconstructies. In de volledige constructie van een gebouw, bestaande uit kap, vloeren en gevels, zijn de balkkoppen essentiële onderdelen; ze vormen als het ware de knopen. Omdat zij de diverse onderdelen met elkaar verbinden, bepalen ze in hoge mate de stevigheid van een gebouw. Tegelijk zijn balkkoppen ook kwetsbaar voor diverse aantastingen. Daarom besteedt Monumentenwacht er altijd speciale aandacht aan.
60
Aantastingen door schimmels en insecten zijn natuurlijk al eeuwen bekend. Door het isoleren van daken, het afdichten van kieren, de komst van de centrale verwarming en andere maatregelen is de laatste vijftig jaren echter in toenemende mate een klimaat geschapen waarbij schimmels en kevers zich welbevinden. Bij renovaties werkt de bestrijding van ‘natuurlijke ventilatie’ niet zelden aantasting door schimmels en kevers in de hand! Preventieve bouwkundige maatregelen helpen vaak meer dan het bespuiten met allerlei middeltjes. Ondanks alle tech-
nisch vernuft en diverse bestrijdingsmiddelen komt aantasting van hout door schimmels en insecten nog steeds veel voor. Zelfs in kappen die bij restauraties preventief behandeld zijn. MECHANISCHE SCHADE Waar de kapconstructie mechanische schade vertoont, is het meestal mogelijk deze te herstellen door nieuwe onderdelen aan te brengen. Door ontbrekend vakmanschap en gebrek aan inzicht in de ambachtelijke wijze van construeren komt bij het herstel van houtconstructies een veelheid aan gebreken voor. Voor een verantwoord en deskundig herstel gelden de volgende uitgangspunten. Ga ervan uit dat de oorspronkelijke constructie juist in elkaar zit. Probeer later aangebrachte verstijvingen, stutten etc. zoveel mogelijk te saneren zonder dat de constructieve samenhang en stabiliteit verloren gaan. Bij het vernieuwen en aanhelen van constructie-onderdelen moet zo veel mogelijk gebruik worden gemaakt van dezelfde houtsoort die in de bestaande constructie is toegepast. Vermijd gebruik van tropisch hardhout; gebruik liever (inlands) eiken. Op plaatsen die gevoelig zijn voor lekkage kan vurenhout beter worden vermeden; dit in verband met snelle aantasting door schimmels. Pas op dergelijke plaatsen als naaldhout lariks toe. Gebruik verder goed gedroogd verduurzaamd hout zonder windscheuren. Ook houtverbindingen (waaronder pennen en gaten) moeten worden verduurzaamd met een geschikt middel.
61
Afkomend hout van grotere afmetingen of tweedehands hout kan vaak worden gebruikt voor kleinere constructie-onderdelen. Dergelijk hout moet natuurlijk wel vrij zijn van aantasting door insecten en schimmels en ook verder van goede kwaliteit zijn. Houtconstructies kunnen het best aangeheeld of gedeeltelijk vernieuwd worden met klassieke houtverbindingen. SCHIMMELS In onze streken vindt houtafbraak in de natuur voornamelijk plaats door schimmels. Zij veranderen de eigenschappen van hout door gewichtsverlies, wateropname, buigvermogen, slagvastheid, hardheid en samenstelling. In gebouwen proberen we het hout aan dit afbraakproces te onttrekken. Houtrot, wat een schimmelaantasting is, kan alleen optreden bij een combinatie van de volgende vier factoren: aanwezigheid van een voedingsbodem (in dit geval dus hout); een temperatuur tussen de 5 en 40º C; aanwezigheid van voldoende zuurstof; een vochtgehalte hoger dan 21%. In de praktijk is normaal gesproken alleen te voorkomen dat aan die laatste voorwaarde wordt voldaan. Veelvoorkomende soorten houtrot zijn bruinrot en witrot.
62
BRUINROT Bruinrot wordt voornamelijk veroorzaakt door de huiszwam en de kelderzwam, maar ook door de poriënzwam en de plaat-
jeszwam. Bruinrotschimmels breken alleen de cellulose en hemicellulose van het hout af. De overblijvende lignine veroorzaakt de bruine kleur. De huiszwam (Serpula of Merulius lacrimans) kenmerkt zich door een gelige kleur en waterdruppels die vaak aan het vruchtlichaam hangen. Het is de schadelijkste schimmel voor onze monumentale boerderijen. De huiszwam onderscheidt zich van andere schimmels door twee bijzonderheden Allereerst het vermogen tot het vormen van zeer lange strengen, de zogenaamde hyphen, waarbij lengten van 7 à 8 meter geen uitzondering vormen. In de tweede plaats het vermogen door deze strengen water en voedingsstoffen te verplaatsen naar nog gezond hout. De huiszwam kan hierdoor kurkdroog hout aantasten! De kelderzwam (Coniophora puteana) veroorzaakt eveneens bruinrot, maar is veel minder schadelijk. Hij wordt vaak in kelders aangetroffen. Alleen zeer vochtig hout met een houtvochtigheid van zo’n 50 tot 60%, bij temperaturen tussen de 22 en 26º C wordt aangetast. De kelderzwam is geheel aangewezen op direct aanwezig vocht en is niet zoals de huiszwam in staat om zelf gunstige omstandigheden te kweken voor aantasting van gezond hout. Dit maakt de bestrijding gemakkelijk. Zowel naald- als loofhout wordt aangetast. De poriënzwam tast voornamelijk naaldhout aan en heeft zeer veel
63
jeszwam. Bruinrotschimmels
breken alleen de cellulose en
hemicellulose van het hout af. De overblijvende lignine veroorzaakt de bruine kleur. De huiszwam (Serpula of Merulius lacrimans) kenmerkt zich door een gelige kleur en waterdruppels
die vaak aan het
vruchtlichaam hangen. Het is de schadelijkste schimmel voor onze monumentale boerderijen. De huiszwam onderscheidt zich van andere schimmels door twee bijzonderheden. Allereerst het vermogen tot het vormen van zeer lange strengen, de zogenaamde hyphen, waarbij lengten van 7 à 8 meter geen uitzondering vormen. In de tweede plaats het vermogen door deze strengen water en voedingsstoffen te verplaatsen naar nog gezond hout. De huiszwam kan hierdoor kurkdroog hout aantasten! De kelderzwam (Coniophora puteana) veroorzaakt eveneens bruinrot. maar is veel minder schadelijk. Hij wordt vaak in kelders aangetroffen. Alleen zeer vochtig hout met een houtvochtigheid van zo'n 50 tot 60%, bij temperaturen tussen de 22 en 26° C wordt aangetast. De kelderzwam is geheel aangewezen op direct aanwezig vocht en is niet zoals de huiszwam in staat om zelf gunstige omstandigheden
te kweken voor
aantasting van gezond hout. Dit maakt de bestrijding gemakkelijk. Zowel naald- als loofhout wordt aangetast. De poriënzwam tast voornamelijk naaldhout aan en heeft zeer
veel vocht nodig. Aantastingen komen vooral voor aan de onderzijde van kozijnstijlen. Bepaalde soorten vormen strengetjes op het hout die in het beginstadium lijken op die van de huiszwam. Ze zijn echter witter en vertakken zich ijsbloemachtig. Ook de plaatjeszwam tast voornamelijk
naaldhout aan en
slechts zelden loofhout. De aantasting begint in het hout en wordt pas in het eindstadium opgemerkt door het verschijnen van de plaatjesachtige vruchtlichamen op de buitenkant van het hout. Een beginnende aantasting is daarom moeilijk te herkennen. WITROT Witrot is een vezelig soort rot, waarbij juist de lignine wordt afgebroken. In een vergevorderd
stadium valt het wit ver-
kleurde hout in lossevezels uiteen. De belangrijkste schimmels die in gebouwen witrot veroorzaken, zijn het elfenbankje en de bruine eikenzwam. Het elfenbankje tast voornamelijk het spinthout aan van naaldhout en loofhout, waaronder met name liggende delen, zoals vensterbanken. De schimmel begint in het hout en vormt geen strengen. De vruchtlichamen zijn cirkelvormig en in laagjes boven elkaaropgebouwd. De schimmel is gevoelig voor looi64
stoffen en tast daarom niet snel eikenhout aan.
De bruine eikenzwam daarentegen veroorzaakt wel gemakkelijk grote schade aan eikenhout in gebouwen. Gelukkig kan de bruine eikenzwam zich door het ontbreken van strengen niet uitbreiden over steenachtige materialen. Een actieve zwam heeft een geel/roodbruine
korst van dicht zwamweefsel, die geel
vocht afscheidt. Het vruchtlichaam bevat kleine poriën en is opgebouwd in jaarlagen. Het is een dikke harde koek die lijkt op hout, met een diameter van 14 tot 30 cm. Deze zwam komt zowel in kernhout als spinthout voor, vaak in samenhang met aantasting door de grote houtworm of bonte knaag kever. Hij groeit bij een temperatuur tussen de 27 - 35° C, liefst in donkere kappen, waar het allang lekt en waar het warm/vochtig is zoals kapvoeten. Kernhout wordt zeer snel aangetast. De aantasting begint dan onzichtbaar en is daardoor moeilijk te onderkennen. Beluchting, droging en verlichting beperken de schade. BESTRIJDINGVAN SCHIMMELS Bij bestrijding van schimmels dient altijd een compleet herstelplan gemaakt te worden, omdat bijna altijd delen van het hout zelf vernieuwd moeten worden. Ook aanliggende baksteenconstructies moeten behandeld worden om een nieuwe aantasting te voorkomen. Alleen een grondige aanpak leidt tot het gewenste resultaat. Voor de bestrijding van schimmels worden hoofdzakelijk de werkzame stoffen benzalkoniumchloride, azaconazole en boorzuur gebruikt. Elk middel heeft
zijn voor- en nadelen, reden waarom raadpleging van een deskundige dringend wordt aanbevolen. Om schimmels effectief te bestrijden, zijn ingrijpende maatregelen nodig. Daarbij moet de omgeving grondig worden gereinigd en moeten aangetaste onderdelen volledig en zorgvuldig worden afgevoerd. Uiteraard heeft zo'n operatie alleen zin als eerst de oorzaak van de schimmelvorming wordt weggenomen. INSECTEN In het droge hout van kapconstructies, vloeren en balklagen komen diverse soorten zogeheten drooghoutboorders
voor.
Deze kevers ondergaan een volkomen gedaanteverwisseling, in vier levensstadia: ei, larve, pop en imago (=kever). In alle gevallen zijn het de larven die de schade aan het hout toebrengen. Hierna worden er vier besproken, in volgorde van belangrijkheid. GROTEHOUTVVORMOF BONTEKNAAGKEVER De grote houtworm of bonte knaagkever (Xestobium rufovillosum Degeer) veroorzaakt zeer veel schade aan monumentale kappen en balklagen. Hij tast in hoofdzaak eikenhouten kapconstructies aan. Sporadisch komt een zelfstandige aantasting voor in grenenhout, dennenhout of vurenhout. Schimmels zoals de bruine eikenzwam of al eerder door deze schimmels aangetast hout vergroten de kans op aantasting. 66
Alle houtconstructies
die een hoge vochtbelasting
kennen,
dat wil zeggen geheel of gedeeltelijk door muren zijn omsloten, zijn kwetsbaar. Hierbij valt te denken aan muurstijlen van korbeelstellen, muurplaten (liggende balken die de verbinding tussen gevel en kap vormen) en balkkoppen. De eilarven beginnen juist op deze plaatsen met de aantasting van het eikenhout. Later gaat de aantasting ook in gezond hout door. Zelfs keihard eikenhout van 500 jaar oud wordt dan tot in de kern toe aangetast. De larven vreten in de vezelrichting ongeveer een meter op en neer, per larve ongeveer 10 tot 14 meter lengte. Eén legsel van een keverpaar met 40 tot 60 eitjes per levenscyclus, levert ongeveer 500 tot 800 meter aan gangen op. Het eindresultaat is uiteindelijk een brosreep. Omdat de zichtbare gaatjes geen enkele maat voor de ernst van de aantasting zijn en omdat de aanwezigheid van deze keversoort ook anderszins moeilijk te onderkennen is,wordt zijn verwoestende werk in eerste instantie helaas te vaak over het hoofd gezien. Eiken kappen goed schoonhouden isdan ook een noodzakelijke preventieve maatregel. De bonte knaagkever is donkerbruin en bedekt met wat harige dekschilden met lichtere vlekjes, en 6 tot 8 mm lang. Op zijn weg naar buiten is hij in staat door een zware loodbekleding heen te boren.
HUISBOKTOR De huisboktor (Hylotrupes bajulus Linné) komt alleen in naaldhout voor en veroorzaakt veel schade in 1ge eeuwse kappen, met name klokkenstoelen. In tegenstelling tot de grote houtworm of bonte knaagkever is de huisboktor een goede vlieger. Besmetting van in nabijheid liggende gebouwen vindt daardoor gemakkelijk plaats. Verspreiding vindt ook vaak plaats door transport van aangetast hout. Denk aan hout voor de open haard. Bij grenen en lariks wordt alleen het spinthout aangetast; maar bij vuren wordt ook het kernhout aangetast. Eentemperatuurvan
28° C en een hoge relatieve vochtigheid
zijn gunstig voor de larven, dus warme, klamme, slecht geventileerde kappen zijn funest. De larve is ivoorkleurig en duidelijk gesegmenteerd. De verdikte kop is herkenbaar aan de twee zwarte oogpunten. De larf begint dicht onder het houtoppervlak eerst het eiwitrijke spinthout op te vreten. De gangen zijn eerst recht en daarna kronkelend. De gangen hebben een doorsnede van 8 mm en zitten vol boormeel. Het boormeel bevat cilindervormige deeltjes. Afhankelijk van voedingsstoffen, vochtigheid van het hout en temperatuur leeft de larve 3 tot maximaal 11jaar in het hout. Bij warm weer is het raspen van de larven duidelijk hoorbaar. Het houtoppervlak wordt na enige tijd rimpelig door het opbol-
68
len van boormeel in de gangen. Het balkhout kan zo worden
aangetast dat de constructieve waarde verloren gaat. Daarom dient men bij herstel en bestrijding altijd eerst de boorgangen zoveel mogelijk weg te kappen, om te bepalen of bestrijding nog zinvol is of dat beter tot vernieuwing overgegaan kan worden. GEWONEHOUTWORM De gewone houtworm (Anobium punctatum Degeer) komt het meest voor binnen gebouwen. De larve van deze kever tast zowel naaldhout als zachtere loofhoutsoorten aan en eet zowel eiwitten als cellulose. De larve is 6 mm lang, wat gekromd en fijn behaard. Een temperatuur van 22 tot 23° C is gunstig voor de ontwikkeling van de larve. De aantasting vindt vaak plaats in het spinthout. Eerstwordt het hout tussen de jaarringen weggevreten. De kever is bedekt met fijn dons. De dekschilden zijn in de lengte bezet met rijen stipjes (punctatum betekent gestippeld). Ook de kever van de gewone houtworm
is een
goede vlieger en kan zich dus makkelijk verspreiden. De gewone houtworm is berucht om zijn boorwerk in houtsnijwerk, gebruiksvoorwerpen
en triplex objecten, maar ook
hele kapconstructies worden aangetast. Hoopjes boormeel wijzen op de aanwezigheid van deze kever. Een goede ventilatie zorgt in veel gevallen voor het grotendeels verdwijnen van de aantasting. Bestrijding is vrij gemakkelijk door na het stofvrij maken een oppervlaktebehandeling
toe te passen.
BRUINE SPINTHOUTKEVER De bruine spinthoutkever of parketkever (Lyctus brunneus) is slank, klein en roodbruin tot soms lichtbruin. De larve van de spinthoutkever tast alleen het spint van bepaalde loofhoutsoorten aan zoals eiken, noten en iepen. De aantasting kan doorgaan tot er niets meer over is dan alleen poeder afgeschermd door een dunne fineerlaag. Dit duurt overigens wel enkele generaties kevers. De levenscyclus is meestal korter dan 1 jaar. Bij eiken kan het spint geheel opgevreten worden zonder aantasting van het kernhout. BESTRIJDING VAN INSECTEN Bepaal eerst of alleen met bestrijding volstaan kan worden, of dat ook hout aangeheeld of vernieuwd moet worden. In het eerste geval kan een deskundig bedrijf worden uitgenodigd. Als er verdergaande maatregelen nodig zijn, moet een herstelplan worden opgesteld door een onafhankelijk deskundig bureau. Op basis van dit plan kan bij restauratiebedrijven offerte worden gevraagd. Het verdient altijd aanbeveling duidelijk vast te leggen wat waar bestreden moet worden. Om de effectiviteit te vergroten en bij het gebruik van chemische middelen opeenhoping van de werkzame bestanddelen in het stofte voorkomen, dienen kappen, balkhout en beschot altijd vooraf goed schoongemaakt te worden. Dit kan een aan-
70
zienlijk deel van het geoffreerde bedrag uitmaken.
Afhankelijk van het type aantasting zijn alleen oppervlaktebehandeling of een oppervlaktebehandeling
plus injecteren nodig.
OPPERVLAKTEBEHANDELING Een op zichzelf staande oppervlaktebehandeling
wordt toe-
gepast bij de bestrijding van huisboktor. gewone houtworm en bruine spinthoutkever in ongeschilderd hout. Bij aantasting door de huisboktor dient eerst al het ernstig aangetaste hout verwijderd
te worden. De meeste toegelaten middelen bevat-
ten de werkzame stof permethrin of delta-methrin, de zogenaamde insecticiden. Erzijn echter ook toegelaten middelen op basisvan cyfluthrin of cypermethrin. Dezezijn alleen geschikt voor bestrijding van insecten. Combimiddelen
mogen alleen
gebruikt worden als ook sprake is van schimmels. Dit is bij de bestrijding van huisboktor, gewone houtworm en bruine spinthoutkever nooit het geval. De behandeling bestaat uit het bespuiten onder een lage druk met een grove druppel. Vóór en tot 24 uur na de behandeling moet de elektriciteit
worden uitgeschakeld
en open vuur
(waakvlam) worden gedoofd. De oplosmiddelen die tijdens de behandeling verdampen zijn namelijk brandgevaarlijk. Tijdens de behandeling en voordat een ruimte weer in gebruik wordt genomen is veel en grondig ventileren noodzakelijk. Daarna mag men 48 uur niet langdurig in de behandelde ruimten verblijven. Men mag er dus niet overnachten.
7
Ga niet te gauw over tot totale behandeling als slechts sprake isvan een plaatselijke en zeer beperkte aantasting. Bij gewone houtworm en bruine spinthoutkever
kan door tocht en
trek een groot deel van de aantasting verdwijnen. Laat oude aantastingen zonder enige vorm van activiteit nooit behandelen, ook niet als standaardonderdeel van een restauratie of groot onderhoud. Het schoonmaken vergt een aanzienlijk deel van de kosten, maar het is essentieel. Bezuinig hier niet op. OPPERVLAKTEBEHANDELING PLUS INJEGEREN De combinatie van een oppervlaktebehandeling en injectie van aangetast hout wordt met wisselend succes toegepast bij de bestrijding van de grote houtworm of bonte knaagkever. Bij het injecteren wordt onder druk via geboorde gaten een bestrijdingsmiddel in het hout gebracht, op plaatsen waar veel boorgaten van insecten worden aangetroffen. Soms wordt ook bij een moeilijk te bestrijden boktoraantasting beperkt geïnjecteerd.
72
TIPS • Verwijder niet zomaar constructieve onderdelen in een boer•
OPPERVLAKTEBEHANDELING PLUS INJECTEREN De combinatie van een oppervlaktebehandeling en injectie van aangetast hout wordt met wisselend succes toegepast bij de bestrijding van de grote houtworm of bonte knaagkever. Bij het injecteren wordt onder druk via geboorde gaten een bestrijdingsmiddel in het hout gebracht, op plaatsen waar veel boorgaten van insecten worden aangetroffen. Soms wordt ook bij een moeilijk te bestrijden boktoraantasting beperkt geïnjecteerd.
• • • • • •
72
derij of schuur zonder de neerwaartse of zijwaartse krachten voldoende op te vangen of te ondervangen. Voorkom dat constructies te zwaar worden belast; bepaal hiervoor op welke belastingen constructies oorspronkelijk zijn berekend. Controleer regelmatig tijdens of na een regenbui of zich lekkages voordoen en of dakgoten niet overstromen. Stop niet alle gaten en kieren dicht. Hout heeft ventilatie nodig zodat het kan drogen en droog kan blijven. Schimmels gedijen slecht op goed geventileerde plaatsen. Controleer regelmatig of zich (nieuwe) houtaantastingen voordoen, in de vorm van schimmels of houtworm. Vraag in zo’n geval deskundig advies. Zorg ervoor dat bij herstelwerkzaamheden aangetast hout en aangetaste stenen direct worden afgevoerd uit het gebouw en de directe omgeving. Verzeker u er vooraf van dat na herstel- en/of bestrijdingswerkzaamheden de oorzaak van de schade is verholpen. Zorg ervoor dat de kap en het dak goed en veilig bereikbaar zijn voor controle; laat er niet onnodig voorwerpen liggen.
tips
Ga niet te gauw over tot totale behandeling als slechts sprake is van een plaatselijke en zeer beperkte aantasting. Bij gewone houtworm en bruine spinthoutkever kan door tocht en trek een groot deel van de aantasting verdwijnen. Laat oude aantastingen zonder enige vorm van activiteit nooit behandelen, ook niet als standaardonderdeel van een restauratie of groot onderhoud. Het schoonmaken vergt een aanzienlijk deel van de kosten, maar het is essentieel. Bezuinig hier niet op.
2.2 Dakbedekking Ankerbalkgebint in hallehuisboerderij met veel voorkomende benamingen.
nokhout (nokgording) spoor (spar) sporenhout (haanhout)
gebintplaat windschoor slieten
sporen schrankhout
korbeel (zijbeuk) (deel) (hilde)
ankerbalk gebintstijl poer gebintstijlen + ankerbalk = gebint stalliggerdrager stalliger oplanger
74
Boerderijen zijn vrijwel altijd gedekt met dakpannen of met riet. Ook de combinatie van beide materialen komt regelmatig voor. Daarom wordt in deze paragraaf uitvoerig op beide vormen van dakbedekking ingegaan. Boerderijen met leien daken komen slechts sporadisch voor. Omdat bovendien het onderhoud van dat type dakbedekking een zeer specialistische aangelegenheid is, blijven leien daken hier verder buiten beschouwing. Naast stro en plaggen is riet een van de oudste dakbedekkingen die we kennen. Vaak was het materiaal in de naaste omgeving ruim voorhanden en omdat arbeid in het verleden goedkoop was, telde de arbeidsintensieve wijze van aanbrengen minder dan tegenwoordig. Bovendien verleenden de boer en zijn knechten op aanwijzing van de rietdekker vaak de nodige hand- en spandiensten. Een van de bezwaren van riet is uiteraard het brandgevaar, vooral wanneer in de boerenwoning open vuur werd gestookt. Om dit risico te verkleinen, werden stro en riet vaak aan de onderzijde beleemd en eventueel witgekalkt. Ook werden
75
2.2 Dakbedekking Ankerbalkgebint in hallehuisboerderij met veel voorkomende benamingen.
nokhout (nokgording) spoor (spar) sporenhout (haanhout)
gebintplaat windschoor slieten
sporen schrankhout
korbeel (zijbeuk) (deel) (hilde)
ankerbalk gebintstijl poer gebintstijlen + ankerbalk = gebint stalliggerdrager stalliger oplanger
74
Boerderijen zijn vrijwel altijd gedekt met dakpannen of met riet. Ook de combinatie van beide materialen komt regelmatig voor. Daarom wordt in deze paragraaf uitvoerig op beide vormen van dakbedekking ingegaan. Boerderijen met leien daken komen slechts sporadisch voor. Omdat bovendien het onderhoud van dat type dakbedekking een zeer specialistische aangelegenheid is, blijven leien daken hier verder buiten beschouwing. Naast stro en plaggen is riet een van de oudste dakbedekkingen die we kennen. Vaak was het materiaal in de naaste omgeving ruim voorhanden en omdat arbeid in het verleden goedkoop was, telde de arbeidsintensieve wijze van aanbrengen minder dan tegenwoordig. Bovendien verleenden de boer en zijn knechten op aanwijzing van de rietdekker vaak de nodige hand- en spandiensten. Een van de bezwaren van riet is uiteraard het brandgevaar, vooral wanneer in de boerenwoning open vuur werd gestookt. Om dit risico te verkleinen, werden stro en riet vaak aan de onderzijde beleemd en eventueel witgekalkt. Ook werden
75
76
hiervoor mengsels gebruikt van een deel in water opgeloste witkalk met vier delen waterglas; het laatste is een bindmiddel op basis van kalium- of natriumsilicaat dat eerst indroogt tot een glasachtige massa en later verder verhardt door absorptie van koolzuur. In kleine steden, dorpen en op het platteland is riet tot in de twintigste eeuw een voor de hand liggend bouwmateriaal gebleven, ondanks toegenomen aanleg- en verzekeringskosten. Dakpannen vormen de meest voorkomende dakbedekking in ons land. Dat is niet zo vreemd, want de grondstof voor dakpannen is klei en dat is in ons land met zijn vele rivieren ruim voorhanden. Langs de rivieren verschenen honderden fabriekjes die bakstenen en dakpannen produceerden. Inmiddels zijn er ook weer veel verdwenen. Het experimenteren met gebakken dakbedekkingen is al in de tweede helft van de vijftiende eeuw begonnen. De eerste pannen waren de zogenaamde holle en bolle pannen, ook wel monniken en nonnen genoemd, die nog volop te zien zijn in bijvoorbeeld zuidelijk Frankrijk en Italië. In Nederland zijn ze uiterst zeldzaam geworden. De meest voorkomende dakpan bij historische boerderijen is de bekende Oudhollandse - of gewoon Hollandse - pan. Ook deze verschijnt al in de tweede helft van de vijftiende eeuw en is tot ver in de twintigste eeuw de meest gebruikte dakpan. Oudhollandse dakpannen werden zowel rechts- als linksdekkend gemaakt, zodat altijd van de windrichting af gedekt kon worden. Links dekkende pannen
raakten eind negentiende eeuw uit de belangstelling en zijn inmiddels een zeldzaam fenomeen geworden. De dakpannen hadden tot in de zeventiende eeuw overwegend een rode kleur. Daarna komen de ‘gesmoorde’ blauwgrijze pannen vanuit Vlaanderen naar onze contreien. Glazuur kwam al bij de holle en bolle pannen voor en is de hele ontwikkeling van de dakpan mee gegaan. Het glazuren werd niet alleen voor het mooi gedaan. De rode dakpannen waren in de begintijd nogal poreus en lieten water door. Pas als de pannen ouder werden verdween de porositeit door het dichtslibben van de poriën met vuil. Daarom kregen de dakpannen een blanke, blauwzwarte en soms ook witte glazuurlaag. Geglazuurde Oudhollandse dakpannen zijn inmiddels zeldzaam geworden. Vanaf de negentiende eeuw komen als gevolg van de mechanisatie andere dakpannen in ontwikkeling. Bijvoorbeeld de muldenpan, de verbeterde Hollandse dakpan, de kruispan en de Tuile du Nord. De nieuwe soorten dekken in het algemeen beter dan de Oudhollandse dakpannen door verbeterde kopen zij-aansluitingen. Doorslag van regen en jachtsneeuw is tot een minimum beperkt. De ontwikkeling van de dakpan gaat nog altijd door. De opnieuw verbeterde Hollandse dakpan is nu een veel gebruikt type. Deze lijkt qua vorm weer meer op de Oudhollandse pan, maar bezit betere afsluitingseigenschappen.
77
76
hiervoor mengsels gebruikt van een deel in water opgeloste witkalk met vier delen waterglas; het laatste is een bindmiddel op basis van kalium- of natriumsilicaat dat eerst indroogt tot een glasachtige massa en later verder verhardt door absorptie van koolzuur. In kleine steden, dorpen en op het platteland is riet tot in de twintigste eeuw een voor de hand liggend bouwmateriaal gebleven, ondanks toegenomen aanleg- en verzekeringskosten. Dakpannen vormen de meest voorkomende dakbedekking in ons land. Dat is niet zo vreemd, want de grondstof voor dakpannen is klei en dat is in ons land met zijn vele rivieren ruim voorhanden. Langs de rivieren verschenen honderden fabriekjes die bakstenen en dakpannen produceerden. Inmiddels zijn er ook weer veel verdwenen. Het experimenteren met gebakken dakbedekkingen is al in de tweede helft van de vijftiende eeuw begonnen. De eerste pannen waren de zogenaamde holle en bolle pannen, ook wel monniken en nonnen genoemd, die nog volop te zien zijn in bijvoorbeeld zuidelijk Frankrijk en Italië. In Nederland zijn ze uiterst zeldzaam geworden. De meest voorkomende dakpan bij historische boerderijen is de bekende Oudhollandse - of gewoon Hollandse - pan. Ook deze verschijnt al in de tweede helft van de vijftiende eeuw en is tot ver in de twintigste eeuw de meest gebruikte dakpan. Oudhollandse dakpannen werden zowel rechts- als linksdekkend gemaakt, zodat altijd van de windrichting af gedekt kon worden. Links dekkende pannen
raakten eind negentiende eeuw uit de belangstelling en zijn inmiddels een zeldzaam fenomeen geworden. De dakpannen hadden tot in de zeventiende eeuw overwegend een rode kleur. Daarna komen de ‘gesmoorde’ blauwgrijze pannen vanuit Vlaanderen naar onze contreien. Glazuur kwam al bij de holle en bolle pannen voor en is de hele ontwikkeling van de dakpan mee gegaan. Het glazuren werd niet alleen voor het mooi gedaan. De rode dakpannen waren in de begintijd nogal poreus en lieten water door. Pas als de pannen ouder werden verdween de porositeit door het dichtslibben van de poriën met vuil. Daarom kregen de dakpannen een blanke, blauwzwarte en soms ook witte glazuurlaag. Geglazuurde Oudhollandse dakpannen zijn inmiddels zeldzaam geworden. Vanaf de negentiende eeuw komen als gevolg van de mechanisatie andere dakpannen in ontwikkeling. Bijvoorbeeld de muldenpan, de verbeterde Hollandse dakpan, de kruispan en de Tuile du Nord. De nieuwe soorten dekken in het algemeen beter dan de Oudhollandse dakpannen door verbeterde kopen zij-aansluitingen. Doorslag van regen en jachtsneeuw is tot een minimum beperkt. De ontwikkeling van de dakpan gaat nog altijd door. De opnieuw verbeterde Hollandse dakpan is nu een veel gebruikt type. Deze lijkt qua vorm weer meer op de Oudhollandse pan, maar bezit betere afsluitingseigenschappen.
77
2.2.1 Riet Twee voorbeelden van een dakplattegrond, rechts een T-huis met boven de zijbeuken dakpannen en gebakken rietvorsten, links geheel met riet gedekt met een overgebonden strovorst. Elk voorbeeld voorzien van kwaliteiten per dakvlak en aanvullende opmerkingen.
M
R
G
M
overhangende takken insnoeien
G
S
overgebonden strovorst goed
rietvorsten M
R
Veel boeren zijn in de loop van de twintigste eeuw van riet overgestapt op een minder kostbaar en brandveiliger alternatief: meestal dakpannen voor het woongedeelte en voor stallen en schuren vaak ook golfplaten. Bedrijfseconomisch is dat te begrijpen. Deze materialen zijn namelijk niet alleen goedkoper, maar ook duurzamer. Overigens kan riet best zo’n veertig jaar mee, maar de levensduur hangt van een aantal voorwaarden af.
dwarsdeel doorgedekte kil
zinken kilgoot S G
R
R
R G T-boerderij
78
R G
rietvorsten G
G
dwarsdeelboerderij
enkele gaten getrokken door vogels
Een belangrijke factor is de kwaliteit van het riet. Deze wordt mede bepaald door de behandeling van het riet vanaf de oogst tot aan de verwerking. Het voor het dak geschikte riet, dekriet genoemd, is blank van kleur, hard, dun, recht en eenjarig. Dekriet moet afkomstig zijn uit goed onderhouden rietwaterplassen. Daar wordt het riet gesneden in de winter, tussen december en april, en liefst na een vorstperiode omdat dan het blad eraf is. De rietsnijders sorteren het riet in dekriet en matriet en binden het op bossen. Het matriet wordt soms nog gebruikt als onder-
79
2.2.1 Riet Twee voorbeelden van een dakplattegrond, rechts een T-huis met boven de zijbeuken dakpannen en gebakken rietvorsten, links geheel met riet gedekt met een overgebonden strovorst. Elk voorbeeld voorzien van kwaliteiten per dakvlak en aanvullende opmerkingen.
M
R
G
M
overhangende takken insnoeien
G
S
overgebonden strovorst goed
rietvorsten M
R
Veel boeren zijn in de loop van de twintigste eeuw van riet overgestapt op een minder kostbaar en brandveiliger alternatief: meestal dakpannen voor het woongedeelte en voor stallen en schuren vaak ook golfplaten. Bedrijfseconomisch is dat te begrijpen. Deze materialen zijn namelijk niet alleen goedkoper, maar ook duurzamer. Overigens kan riet best zo’n veertig jaar mee, maar de levensduur hangt van een aantal voorwaarden af.
dwarsdeel doorgedekte kil
zinken kilgoot S G
R
R
R G T-boerderij
78
R G
rietvorsten G
G
dwarsdeelboerderij
enkele gaten getrokken door vogels
Een belangrijke factor is de kwaliteit van het riet. Deze wordt mede bepaald door de behandeling van het riet vanaf de oogst tot aan de verwerking. Het voor het dak geschikte riet, dekriet genoemd, is blank van kleur, hard, dun, recht en eenjarig. Dekriet moet afkomstig zijn uit goed onderhouden rietwaterplassen. Daar wordt het riet gesneden in de winter, tussen december en april, en liefst na een vorstperiode omdat dan het blad eraf is. De rietsnijders sorteren het riet in dekriet en matriet en binden het op bossen. Het matriet wordt soms nog gebruikt als onder-
79
laag voor stucplafonds. Dekriet bestaat uit ongeveer twee meter lange, rechte dunne stengels. Het aanbrengen van een rietbedekking is een vak apart. Bij nagenoeg alle andere soorten dakbedekkingen kan de leek zelf nog wel eens een lekkage verhelpen, bij riet moet daar echter de rietdekker aan te pas komen. Bewoners kunnen natuurlijk wel zelf in de gaten houden of zich geen begin van schade voordoet en, zeker zo belangrijk, zorgen voor omstandigheden waarin de kans op schade minimaal is. Bij het vervangen van een rietkap wordt de oude rietbedekking verwijderd en opgeruimd. Hier kan de opdrachtgever eventueel zelf nog een handje toesteken. De onderliggende constructie kan nu worden nagezien op eventuele gebreken. Losse bindlatten dienen vastgespijkerd te worden en slecht hout moet worden vervangen. De kleine timmerwerken doet de rietdekker meestal zelf, omdat dit het meest efficiënt werkt. Het is goed een afspraak te maken met de aannemer om bij onverwacht grote reparaties paraat te zijn. Dit voorkomt stagnatie van de werkzaamheden. Is de ondergrond in orde, dan kan het aanbrengen beginnen. Allereerst brengen de rietdekkers op de latten een spreilaag aan van minimaal drie centimeter. Vervolgens brengen ze het riet met de pluimen omhoog laag voor laag op het dak. Vroeger
80
bond men het riet met wilgentenen aan de bindlatten, tegenwoordig gebruiken de dekkers voornamelijk roestvast staaldraad. De lagen riet worden aangeklopt om hoogteverschillen te vermijden en de bindlatten of spandraden op het dak onzichtbaar te maken. Een goed aangebracht pakket riet heeft een gemiddelde dikte van vijfentwintig centimeter. Bij de nok aangekomen gebruikt de rietdekker het kortere, zogeheten molenriet. Daaroverheen bindt hij in de lengte van de nok een extra rietlaag. Vervolgens werkt hij de nok af met grijze of rode rietvorsten. Deze worden iets van elkaar aangebracht in een kalkspecie die is vermengd met koehaar. In het oosten van het land past men nog strovorsten toe, maar die zijn onderhoudsgevoeliger. Om een respectabele leeftijd te bereiken vergt het rieten dak tussentijds onderhoud. Een eigenaar/bewoner kan daar zelf weinig aan doen. Een periodieke inspectie en een mogelijk daaruit voortvloeiende onderhoudsbeurt door de rietdekker is beslist noodzakelijk. Deze kan het riet bijstoppen, bijvoorbeeld wanneer vogels het riet eruit hebben getrokken voor nestmateriaal, of als het riet plaatselijk dun wordt door slijtage. Ook kan hij het dak schoonmaken en ontdoen van mossen.
81
laag voor stucplafonds. Dekriet bestaat uit ongeveer twee meter lange, rechte dunne stengels. Het aanbrengen van een rietbedekking is een vak apart. Bij nagenoeg alle andere soorten dakbedekkingen kan de leek zelf nog wel eens een lekkage verhelpen, bij riet moet daar echter de rietdekker aan te pas komen. Bewoners kunnen natuurlijk wel zelf in de gaten houden of zich geen begin van schade voordoet en, zeker zo belangrijk, zorgen voor omstandigheden waarin de kans op schade minimaal is. Bij het vervangen van een rietkap wordt de oude rietbedekking verwijderd en opgeruimd. Hier kan de opdrachtgever eventueel zelf nog een handje toesteken. De onderliggende constructie kan nu worden nagezien op eventuele gebreken. Losse bindlatten dienen vastgespijkerd te worden en slecht hout moet worden vervangen. De kleine timmerwerken doet de rietdekker meestal zelf, omdat dit het meest efficiënt werkt. Het is goed een afspraak te maken met de aannemer om bij onverwacht grote reparaties paraat te zijn. Dit voorkomt stagnatie van de werkzaamheden. Is de ondergrond in orde, dan kan het aanbrengen beginnen. Allereerst brengen de rietdekkers op de latten een spreilaag aan van minimaal drie centimeter. Vervolgens brengen ze het riet met de pluimen omhoog laag voor laag op het dak. Vroeger
80
bond men het riet met wilgentenen aan de bindlatten, tegenwoordig gebruiken de dekkers voornamelijk roestvast staaldraad. De lagen riet worden aangeklopt om hoogteverschillen te vermijden en de bindlatten of spandraden op het dak onzichtbaar te maken. Een goed aangebracht pakket riet heeft een gemiddelde dikte van vijfentwintig centimeter. Bij de nok aangekomen gebruikt de rietdekker het kortere, zogeheten molenriet. Daaroverheen bindt hij in de lengte van de nok een extra rietlaag. Vervolgens werkt hij de nok af met grijze of rode rietvorsten. Deze worden iets van elkaar aangebracht in een kalkspecie die is vermengd met koehaar. In het oosten van het land past men nog strovorsten toe, maar die zijn onderhoudsgevoeliger. Om een respectabele leeftijd te bereiken vergt het rieten dak tussentijds onderhoud. Een eigenaar/bewoner kan daar zelf weinig aan doen. Een periodieke inspectie en een mogelijk daaruit voortvloeiende onderhoudsbeurt door de rietdekker is beslist noodzakelijk. Deze kan het riet bijstoppen, bijvoorbeeld wanneer vogels het riet eruit hebben getrokken voor nestmateriaal, of als het riet plaatselijk dun wordt door slijtage. Ook kan hij het dak schoonmaken en ontdoen van mossen.
81
2.2.2 Pannen
tips
TIPS • Zorg bij rieten daken voor optimale omgevingsomstandig-
•
• • • • •
heden. Het dak moet het liefst volop in de zon en de wind liggen en overhangende boomtakken en bijgevolg drupwater moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Controleer het dak voorzover mogelijk op (beginnende) schade. Laat bijvoorbeeld gaten in het riet (door vogels of storm) zo snel mogelijk repareren en losgeraakte rietvorsten opnieuw vastzetten. Denk ook om eventuele windveren en dergelijke. Wacht niet te lang met het vernieuwen van het riet; lekkage leidt vaak tot vervolgschade aan bijvoorbeeld de kapconstructie (schimmels en dergelijke). Controleer aan de binnenzijde regelmatig op lekkages en aantasting door insecten. Vermijd een te dik pak isolatie onder het riet; dit kan namelijk - ongewenst -condensatievocht veroorzaken. Schenk extra aandacht aan de dekking van dakkapellen in verband met de flauwere dakhelling en snellere slijtage. Zorg voor voldoende overdekking door riet op plaatsen waar het riet aansluit op pannen.
Bij een pannendak is het niet noodzakelijk een dakbeschot aan te brengen; op een raamwerk van sporen en panlatten blijven de pannen ook liggen. Omdat vooral de oudere typen echter niet volledig waterdicht (stuifsneeuw) zijn, werd ook wel plaatselijk dakbeschot aangebracht. Bijvoorbeeld op het onderste deel van het dak, waar de slaapplaatsen voor bewoners of personeel waren. Bij onbeschoten kappen gedekt met Oudhollandse pannen kan soms behoorlijke lekkage optreden. Omdat deze dakpannen zijdelings niet goed afsluiten kan er bij ongunstige weersomstandigheden soms vrij veel regenwater of sneeuw naar binnen komen. Hiertegen waren maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld door strodokken mee in te dekken. Ook smeerde men de naden tussen de pannen aan de binnenzijde van het dak wel dicht met een kalkspecie. Door de kalkspecie mengde men varkenshaar als wapening. Een dergelijk ‘gestreken’ dak is erg zeldzaam geworden en zal bij een dakrenovatie zeker verdwijnen.
83
2.2.2 Pannen
tips
TIPS • Zorg bij rieten daken voor optimale omgevingsomstandig-
•
• • • • •
heden. Het dak moet het liefst volop in de zon en de wind liggen en overhangende boomtakken en bijgevolg drupwater moeten zo veel mogelijk worden voorkomen. Controleer het dak voorzover mogelijk op (beginnende) schade. Laat bijvoorbeeld gaten in het riet (door vogels of storm) zo snel mogelijk repareren en losgeraakte rietvorsten opnieuw vastzetten. Denk ook om eventuele windveren en dergelijke. Wacht niet te lang met het vernieuwen van het riet; lekkage leidt vaak tot vervolgschade aan bijvoorbeeld de kapconstructie (schimmels en dergelijke). Controleer aan de binnenzijde regelmatig op lekkages en aantasting door insecten. Vermijd een te dik pak isolatie onder het riet; dit kan namelijk - ongewenst -condensatievocht veroorzaken. Schenk extra aandacht aan de dekking van dakkapellen in verband met de flauwere dakhelling en snellere slijtage. Zorg voor voldoende overdekking door riet op plaatsen waar het riet aansluit op pannen.
Bij een pannendak is het niet noodzakelijk een dakbeschot aan te brengen; op een raamwerk van sporen en panlatten blijven de pannen ook liggen. Omdat vooral de oudere typen echter niet volledig waterdicht (stuifsneeuw) zijn, werd ook wel plaatselijk dakbeschot aangebracht. Bijvoorbeeld op het onderste deel van het dak, waar de slaapplaatsen voor bewoners of personeel waren. Bij onbeschoten kappen gedekt met Oudhollandse pannen kan soms behoorlijke lekkage optreden. Omdat deze dakpannen zijdelings niet goed afsluiten kan er bij ongunstige weersomstandigheden soms vrij veel regenwater of sneeuw naar binnen komen. Hiertegen waren maatregelen mogelijk, bijvoorbeeld door strodokken mee in te dekken. Ook smeerde men de naden tussen de pannen aan de binnenzijde van het dak wel dicht met een kalkspecie. Door de kalkspecie mengde men varkenshaar als wapening. Een dergelijk ‘gestreken’ dak is erg zeldzaam geworden en zal bij een dakrenovatie zeker verdwijnen.
83
VERZORGING Mits goed verzorgd, kan een pannendak erg lang mee. In de praktijk komen vele daken voor die honderd jaar of ouder zijn. De ervaring leert dat in deze gevallen niet zozeer de dakpannen aan vervanging toe zijn, maar wel de panlatten. Het meest voorkomende euvel bij pannen is dat ze wegvallen of -schuiven door bijvoorbeeld storm. Dat heeft overigens niet zoveel te maken met de leeftijd van de pan, het komt bij nieuwe pannen net zo goed voor. Een weggevallen pan moet zo snel mogelijk worden herlegd, om ernstige schade te voorkomen.
84
oorzakers. Ernstige lekkages en inrotting van het dakbeschot kunnen het gevolg zijn. Daarom moet er goed worden gekeken of deze goten schoon zijn. Verder worden vaak ijzeren draadnagels gebruikt om pannen vast te zetten. Deze gaan roesten en op den duur breken ze af. Bij aluminium of koperen nagels gebeurt dit niet.
Hoewel pannendaken ons zeer vertrouwd zijn en er veel kennis over beschikbaar is, gaan er toch regelmatig dingen niet goed. Een van de problemen die Monumentenwachten regelmatig tegenkomen, is dat de dekking niet orde is. Soms is de dekking te wijd, in verticale en/of horizontale richting. Dit komt met name voor bij daken met een geringe dakhelling. De dekking kan ook te krap zijn. Dit is vaak het geval bij en onder de dekker van een windveer. Als Hollandse pannen te nauw gedekt worden, gaan ze opstaan, waardoor ze aanmerkelijk sneller afwaaien.
PROBLEMEN MET PANNEN De dakpannen zelf kunnen ook diverse gebreken vertonen. Ze kunnen bijvoorbeeld afschilferen, wat meestal het gevolg is van inwendige spanning die is ontstaan tijdens het bakproces; haarscheurtjes en een vernet scheurpatroon zijn hiervan het eerste symptoom. Als dakpannen verpulveren komt dat doordat de pan te zacht is (treedt met name op bij rode pannen). Hierdoor ontstaat vorstschade, waarbij de poriënstructuur van de pan kapotvriest. Ook ontstaat verpulvering doordat pannen met de onderkant in het water van de goot hangen, daardoor nat blijven en vervolgens kapotvriezen. Vaak vertonen alleen de neuzen van de pannen schade. Vooral bij boerderijen verpulveren bij rode Hollandse pannen de neuzen vaak als gevolg van het condenswater.
Verholen goten, dat wil zeggen goten die in verticale richting onder de pannen lopen en dus normaal gesproken niet zichtbaar zijn, raken nogal eens verstopt. Losgeraakt riet, bladeren, vuil en nestmaterialen van vogels zijn enkele bekende ver-
Een ander probleem is ‘doorzweten’. Ook dit speelt bij pannen die eigenlijk te zacht en te poreus zijn. Zij laten een beperkte hoeveelheid water door, maar de lekkages zijn moeilijk te constateren. Scheurvorming (haarscheurtjes) in de pan ontstaat
85
VERZORGING Mits goed verzorgd, kan een pannendak erg lang mee. In de praktijk komen vele daken voor die honderd jaar of ouder zijn. De ervaring leert dat in deze gevallen niet zozeer de dakpannen aan vervanging toe zijn, maar wel de panlatten. Het meest voorkomende euvel bij pannen is dat ze wegvallen of -schuiven door bijvoorbeeld storm. Dat heeft overigens niet zoveel te maken met de leeftijd van de pan, het komt bij nieuwe pannen net zo goed voor. Een weggevallen pan moet zo snel mogelijk worden herlegd, om ernstige schade te voorkomen.
84
oorzakers. Ernstige lekkages en inrotting van het dakbeschot kunnen het gevolg zijn. Daarom moet er goed worden gekeken of deze goten schoon zijn. Verder worden vaak ijzeren draadnagels gebruikt om pannen vast te zetten. Deze gaan roesten en op den duur breken ze af. Bij aluminium of koperen nagels gebeurt dit niet.
Hoewel pannendaken ons zeer vertrouwd zijn en er veel kennis over beschikbaar is, gaan er toch regelmatig dingen niet goed. Een van de problemen die Monumentenwachten regelmatig tegenkomen, is dat de dekking niet orde is. Soms is de dekking te wijd, in verticale en/of horizontale richting. Dit komt met name voor bij daken met een geringe dakhelling. De dekking kan ook te krap zijn. Dit is vaak het geval bij en onder de dekker van een windveer. Als Hollandse pannen te nauw gedekt worden, gaan ze opstaan, waardoor ze aanmerkelijk sneller afwaaien.
PROBLEMEN MET PANNEN De dakpannen zelf kunnen ook diverse gebreken vertonen. Ze kunnen bijvoorbeeld afschilferen, wat meestal het gevolg is van inwendige spanning die is ontstaan tijdens het bakproces; haarscheurtjes en een vernet scheurpatroon zijn hiervan het eerste symptoom. Als dakpannen verpulveren komt dat doordat de pan te zacht is (treedt met name op bij rode pannen). Hierdoor ontstaat vorstschade, waarbij de poriënstructuur van de pan kapotvriest. Ook ontstaat verpulvering doordat pannen met de onderkant in het water van de goot hangen, daardoor nat blijven en vervolgens kapotvriezen. Vaak vertonen alleen de neuzen van de pannen schade. Vooral bij boerderijen verpulveren bij rode Hollandse pannen de neuzen vaak als gevolg van het condenswater.
Verholen goten, dat wil zeggen goten die in verticale richting onder de pannen lopen en dus normaal gesproken niet zichtbaar zijn, raken nogal eens verstopt. Losgeraakt riet, bladeren, vuil en nestmaterialen van vogels zijn enkele bekende ver-
Een ander probleem is ‘doorzweten’. Ook dit speelt bij pannen die eigenlijk te zacht en te poreus zijn. Zij laten een beperkte hoeveelheid water door, maar de lekkages zijn moeilijk te constateren. Scheurvorming (haarscheurtjes) in de pan ontstaat
85
door ofwel een te snel droogproces ofwel een te snel bakproces. Verder kunnen pannen die eerder met ijzer vernageld zijn geweest, bij hergebruik scheuren omdat het achtergebleven ijzer in het gaatje verder roest. Kwetsbaar zijn ook de nok- en hoekkepervorsten (de speciale pannen op de overgang van twee dakvlakken). Belangrijk is of de specie waarmee deze vorsten op het dak zijn aangebracht nog goed aansluit. Als de specie wegvalt en de vorsten losliggen, zijn maatregelen nodig. Nok- en kepervorsten vriezen gemakkelijk los wanneer zij poreus zijn en er vocht tussen de specie en de vorst kan komen. Ook bij gebruik van een te sterke specie raken de vorsten los, nu als gevolg van krimp. In plaats van een specie vervaardigd met portlandcement moet een kalkspecie met koe- of varkenshaar worden gebruikt, met slechts een kleine toevoeging van hoogovencement. Vorsten kunnen ook overlangs scheuren. Dit komt onder meer door het te vast bevestigen van de vorst op de onderliggende houten ruiter. Dergelijke scheuren veroorzaken in bepaalde gevallen forse lekkages en inrotting van het dakbeschot. Scheurvorming treedt ook op bij het gebruik van gewone ijzeren draadnagels, die na verloop van tijd gaan roesten. Als er lekkage optreedt, kan de ruiter gaan uitzetten, waardoor de vorsten verder losscheuren.
86
ONDER DE PANNEN Onder de pannen kan ook van alles aan de hand zijn. Hier moet worden gelet op de conditie van de panlatten, het eventueel aanwezige dakbeschot en de mogelijk aangebrachte waterkerende laag. Zo’n waterkerende laag kan bij oude kappen van diverse materialen zijn gemaakt. Zo gebruikte men in het verleden asfaltpapier, bij onbeschoten kappen wel ondersteund door kippengaas. Ook grijze eterniet (een soort cementplaat zo dun als hardboard) komt men tegen, evenals hardboard zelf, of bitumenpapier gewapend met sisaltouw. Eind jaren zestig komen de waterkerende folies van plastic op de markt. Naarmate er meer van dit soort zaken niet meer in orde zijn rijst de vraag of renovatie dan wel restauratie van het dak aan de orde is. Ingrepen als het aanbrengen van een dakbeschot of isolatie kunnen op deze momenten worden meegenomen. Bij renovatie of restauratie van het dak is het aanbrengen van een waterkerende folie nu meer regel dan uitzondering. Op zich een prima regel, zolang de goede folie wordt aangebracht. Niet alle folies zijn geschikt voor elk soort dak. Zo zijn er folies die meer en folies die minder bestand zijn tegen UV-straling. Dit is vooral van belang bij kappen die gedekt zijn met Oudhollandse dakpannen, die opzij vrij veel licht doorlaten. Uiteraard dienen folies het water van buitenaf tegen te houden. Aan de andere kant echter moeten ze van binnen naar buiten toe
87
door ofwel een te snel droogproces ofwel een te snel bakproces. Verder kunnen pannen die eerder met ijzer vernageld zijn geweest, bij hergebruik scheuren omdat het achtergebleven ijzer in het gaatje verder roest. Kwetsbaar zijn ook de nok- en hoekkepervorsten (de speciale pannen op de overgang van twee dakvlakken). Belangrijk is of de specie waarmee deze vorsten op het dak zijn aangebracht nog goed aansluit. Als de specie wegvalt en de vorsten losliggen, zijn maatregelen nodig. Nok- en kepervorsten vriezen gemakkelijk los wanneer zij poreus zijn en er vocht tussen de specie en de vorst kan komen. Ook bij gebruik van een te sterke specie raken de vorsten los, nu als gevolg van krimp. In plaats van een specie vervaardigd met portlandcement moet een kalkspecie met koe- of varkenshaar worden gebruikt, met slechts een kleine toevoeging van hoogovencement. Vorsten kunnen ook overlangs scheuren. Dit komt onder meer door het te vast bevestigen van de vorst op de onderliggende houten ruiter. Dergelijke scheuren veroorzaken in bepaalde gevallen forse lekkages en inrotting van het dakbeschot. Scheurvorming treedt ook op bij het gebruik van gewone ijzeren draadnagels, die na verloop van tijd gaan roesten. Als er lekkage optreedt, kan de ruiter gaan uitzetten, waardoor de vorsten verder losscheuren.
86
ONDER DE PANNEN Onder de pannen kan ook van alles aan de hand zijn. Hier moet worden gelet op de conditie van de panlatten, het eventueel aanwezige dakbeschot en de mogelijk aangebrachte waterkerende laag. Zo’n waterkerende laag kan bij oude kappen van diverse materialen zijn gemaakt. Zo gebruikte men in het verleden asfaltpapier, bij onbeschoten kappen wel ondersteund door kippengaas. Ook grijze eterniet (een soort cementplaat zo dun als hardboard) komt men tegen, evenals hardboard zelf, of bitumenpapier gewapend met sisaltouw. Eind jaren zestig komen de waterkerende folies van plastic op de markt. Naarmate er meer van dit soort zaken niet meer in orde zijn rijst de vraag of renovatie dan wel restauratie van het dak aan de orde is. Ingrepen als het aanbrengen van een dakbeschot of isolatie kunnen op deze momenten worden meegenomen. Bij renovatie of restauratie van het dak is het aanbrengen van een waterkerende folie nu meer regel dan uitzondering. Op zich een prima regel, zolang de goede folie wordt aangebracht. Niet alle folies zijn geschikt voor elk soort dak. Zo zijn er folies die meer en folies die minder bestand zijn tegen UV-straling. Dit is vooral van belang bij kappen die gedekt zijn met Oudhollandse dakpannen, die opzij vrij veel licht doorlaten. Uiteraard dienen folies het water van buitenaf tegen te houden. Aan de andere kant echter moeten ze van binnen naar buiten toe
87
dampdoorlatend zijn. Voor de meeste kappen is het namelijk van belang dat de folie goed ventileert. Bij het aanbrengen van een waterkerende folie is het van groot belang dat deze goed aansluit op dakdoorvoeren als schoorstenen, ventilatiepijpen, de achteropstanden van dakkapellen, dakramen en goten. Het gebeurt te vaak dat men de folie onder de achteropstanden van goten en dakkapellen en loodslabben wegwerkt, in plaats van eroverheen. Het water dat nu van de folie naar beneden loopt, stroomt zo alsnog achter de opstanden langs naar binnen. En juist daartegen was de waterkerende folie bedoeld. ONDESKUNDIG HERSTEL Een deel van de problemen komt voort uit eerdere reparaties die onvoldoende deskundig zijn uitgevoerd. Een bekend verschijnsel is het tussendekken van een andere pansoort of van een pan die niet het juiste formaat heeft. Het laatste komt veel voor bij Hollandse pannen, die niet even maatvast zijn. Bij muldenpannen wordt niet altijd een juiste aansluiting door middel van de wellen verkregen. Soms worden oude pannen vervangen door nieuwe die veel zwaarder zijn. De onderliggende constructie moet daar dan wel op berekend zijn. Behalve met draadnagels doen zich verder veel problemen voor met verkeerd gebruikte haken, klemmen en klangen.
88
ISOLATIE Geadviseerd wordt bij voorkeur isolatiemateriaal niet tegen maar op het dakbeschot aan te brengen. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat er dan minder kans bestaat op problemen met de vochthuishouding. Het is in zo’n geval belangrijk vooraf te kijken of het dikkere dakpakket nog goed aansluit tegen bijvoorbeeld gevels en andere opgaande bouwdelen. Muurlood en loodloketten dienen doorgaans hoger opnieuw te worden aangebracht. Ook de aansluitingen op goten en windveren moeten dan bekeken worden. Als deze als gevolg hiervan gewijzigd moeten worden is het verstandig een deskundige te raadplegen om de gevolgen voor het uiterlijk van de historische boerderij te bezien. De beste werkwijze is eerst op het beschot een dampremmende laag aanbrengen en daarna isolatieplaten bevestigen met daartussen ribben die circa 1,5 cm boven isolatieplaten uitsteken. Daarna wordt een juiste soort folie strak gelegd en vastgezet met panlatten van 22 x 44 mm als tengel. Tot slot worden op de juiste latafstand panlatten van 22 x 44 mm aangebracht, waarop de pannen worden gelegd. Tussen panlatten en pannen geen isolatie aanbrengen of volschuimen. Onder de pannen is altijd voldoende ruimte voor ventilatie gewenst. Als er pannen breken of stukvriezen is het zo ook mogelijk om zonder schade reparaties aan de dakbedekking uit te voeren.
89
dampdoorlatend zijn. Voor de meeste kappen is het namelijk van belang dat de folie goed ventileert. Bij het aanbrengen van een waterkerende folie is het van groot belang dat deze goed aansluit op dakdoorvoeren als schoorstenen, ventilatiepijpen, de achteropstanden van dakkapellen, dakramen en goten. Het gebeurt te vaak dat men de folie onder de achteropstanden van goten en dakkapellen en loodslabben wegwerkt, in plaats van eroverheen. Het water dat nu van de folie naar beneden loopt, stroomt zo alsnog achter de opstanden langs naar binnen. En juist daartegen was de waterkerende folie bedoeld. ONDESKUNDIG HERSTEL Een deel van de problemen komt voort uit eerdere reparaties die onvoldoende deskundig zijn uitgevoerd. Een bekend verschijnsel is het tussendekken van een andere pansoort of van een pan die niet het juiste formaat heeft. Het laatste komt veel voor bij Hollandse pannen, die niet even maatvast zijn. Bij muldenpannen wordt niet altijd een juiste aansluiting door middel van de wellen verkregen. Soms worden oude pannen vervangen door nieuwe die veel zwaarder zijn. De onderliggende constructie moet daar dan wel op berekend zijn. Behalve met draadnagels doen zich verder veel problemen voor met verkeerd gebruikte haken, klemmen en klangen.
88
ISOLATIE Geadviseerd wordt bij voorkeur isolatiemateriaal niet tegen maar op het dakbeschot aan te brengen. Dit heeft voornamelijk te maken met het feit dat er dan minder kans bestaat op problemen met de vochthuishouding. Het is in zo’n geval belangrijk vooraf te kijken of het dikkere dakpakket nog goed aansluit tegen bijvoorbeeld gevels en andere opgaande bouwdelen. Muurlood en loodloketten dienen doorgaans hoger opnieuw te worden aangebracht. Ook de aansluitingen op goten en windveren moeten dan bekeken worden. Als deze als gevolg hiervan gewijzigd moeten worden is het verstandig een deskundige te raadplegen om de gevolgen voor het uiterlijk van de historische boerderij te bezien. De beste werkwijze is eerst op het beschot een dampremmende laag aanbrengen en daarna isolatieplaten bevestigen met daartussen ribben die circa 1,5 cm boven isolatieplaten uitsteken. Daarna wordt een juiste soort folie strak gelegd en vastgezet met panlatten van 22 x 44 mm als tengel. Tot slot worden op de juiste latafstand panlatten van 22 x 44 mm aangebracht, waarop de pannen worden gelegd. Tussen panlatten en pannen geen isolatie aanbrengen of volschuimen. Onder de pannen is altijd voldoende ruimte voor ventilatie gewenst. Als er pannen breken of stukvriezen is het zo ook mogelijk om zonder schade reparaties aan de dakbedekking uit te voeren.
89
• Voorkom dat klimplanten over het dak gaan groeien. • Vervang gebroken en afgewaaide pannen zo spoedig moge• • • • • • • •
lijk. Leg weggezakte pannen zo snel mogelijk terug in de juiste positie. Controleer pannen op verpulvering en afschilferen en zorg zonodig voor vervanging. Controleer op losscheuren van nokvorsten en kepervorsten en laat zonodig reparaties uitvoeren. Controleer waar mogelijk van binnen regelmatig op lekkages, rotting en aantasting door insecten van panlatten of dakbeschot. Gebruik aluminium of koperen nagels voor het vastzetten van dakpannen. Gebruik nokvorsten die horen bij het type dakpan. Vermijd vogelnesten en vuil onder de pannen. Hierdoor kunnen dakbeschot, tengels en panlatten namelijk versneld inrotten. Gooi bij renovatie oude dakpannen niet zomaar in de container. Sommige oudere typen zijn zeldzaam geworden en
worden veel gevraagd. Hergebruik is vaak goed mogelijk. Bij zaken in tweedehands bouwmaterialen zijn oude typen pannen nog vaak te krijgen. Neem wel een eigen pan mee voor de juiste maat.
tips
tips
TIPS
• Voorkom dat klimplanten over het dak gaan groeien. • Vervang gebroken en afgewaaide pannen zo spoedig moge• • • • • • • •
lijk. Leg weggezakte pannen zo snel mogelijk terug in de juiste positie. Controleer pannen op verpulvering en afschilferen en zorg zonodig voor vervanging. Controleer op losscheuren van nokvorsten en kepervorsten en laat zonodig reparaties uitvoeren. Controleer waar mogelijk van binnen regelmatig op lekkages, rotting en aantasting door insecten van panlatten of dakbeschot. Gebruik aluminium of koperen nagels voor het vastzetten van dakpannen. Gebruik nokvorsten die horen bij het type dakpan. Vermijd vogelnesten en vuil onder de pannen. Hierdoor kunnen dakbeschot, tengels en panlatten namelijk versneld inrotten. Gooi bij renovatie oude dakpannen niet zomaar in de container. Sommige oudere typen zijn zeldzaam geworden en
worden veel gevraagd. Hergebruik is vaak goed mogelijk. Bij zaken in tweedehands bouwmaterialen zijn oude typen pannen nog vaak te krijgen. Neem wel een eigen pan mee voor de juiste maat.
tips
tips
TIPS
2.3 Loodaansluitingen Loodaansluitingen worden in de architectuur van Nederland al eeuwenlang toegepast, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Op zich is lood een uitstekend bouwmateriaal en aansluitingen van lood kunnen gemakkelijk honderd jaar meegaan. Een voorwaarde is wel dat ze voldoende zwaar van kwaliteit en goed aangebracht zijn. Hoewel er goede verwerkingsvoorschriften in ons land bestaan, gaat daar toch vaak het nodige mis. Loodaansluitingen laten vaak gebreken zien. Deze gebreken zijn gedeeltelijk te wijten aan gebrek aan inzicht, gedeeltelijk aan gebrek aan zorgvuldigheid en vakmanschap. Een bekende klacht is de toepassing van te lange stukken lood, dan wel de toepassing van te licht lood. Andere klachten betreffen het feit dat lood gesoldeerd is in plaats van gedreven, of dat het lood niet goed is vastgezet.
92
In veel gevallen wordt te licht lood toegepast of er wordt niet voldoende rekening gehouden met verzwarende omstandigheden zoals sterke bezonning of algen op de dakbedekking.
93
2.3 Loodaansluitingen Loodaansluitingen worden in de architectuur van Nederland al eeuwenlang toegepast, dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld Duitsland en Frankrijk. Op zich is lood een uitstekend bouwmateriaal en aansluitingen van lood kunnen gemakkelijk honderd jaar meegaan. Een voorwaarde is wel dat ze voldoende zwaar van kwaliteit en goed aangebracht zijn. Hoewel er goede verwerkingsvoorschriften in ons land bestaan, gaat daar toch vaak het nodige mis. Loodaansluitingen laten vaak gebreken zien. Deze gebreken zijn gedeeltelijk te wijten aan gebrek aan inzicht, gedeeltelijk aan gebrek aan zorgvuldigheid en vakmanschap. Een bekende klacht is de toepassing van te lange stukken lood, dan wel de toepassing van te licht lood. Andere klachten betreffen het feit dat lood gesoldeerd is in plaats van gedreven, of dat het lood niet goed is vastgezet.
92
In veel gevallen wordt te licht lood toegepast of er wordt niet voldoende rekening gehouden met verzwarende omstandigheden zoals sterke bezonning of algen op de dakbedekking.
93
Zwaar lood is beter bestand tegen het opvangen van temperatuurwisselingen. Te licht lood waait makkelijk op of scheurt door de vernageling. Een goede loodgieter/leidekker gebruikt graag voldoende zwaar lood. Indien enigszins mogelijk moet bij historische boerderijen worden gekozen voor de kwaliteiten normaal en zwaar.
94
Lood dat is aangebracht op een ondergrond van eikenhout wordt eveneens aangetast. Het azijnzuur uit het eiken verdampt en vormt loodwit. Hierdoor verpulvert het lood van onderaf en wordt het steeds dunner. Het zelfde effect treedt op door inwerking van azijnzuur afkomstig uit siliconenkit. Door vooraf behandelen met bitumenverf kan een dergelijke aantasting worden tegengegaan.
Lood moet gemakkelijk kunnen bewegen (schuiven), omdat het bij temperatuurwisselingen krimpt en uitzet. Bij aansluiting op dakpannen met scherpe hoeken wordt voor de overbrugging een vullat aanbevolen, zodat het lood niet kan stuiken of doorzakken. Bij vergrote kans op opwaaien, kunnen loden of liever koperen klangen worden aangebracht, die de onderzijde vasthouden. Verder mag lood alleen worden bevestigd door middel van iets verspringende koperen nagels, voorzien van een grote platte kop, 20 of 25 mm lang.
In een zilte (zoute) omgeving kunnen loodslabben door galvanische werking ijzer en zink aantasten. Een laag bitumenverf tussen lood en ijzer/zink voorkomt deze aantasting. Verder kunnen ook beton en mortel die zijn vervaardigd uit portlandcement schade toebrengen aan loodwerk. De genoemde materialen bevatten na enige tijd wat vrije kalk, die onder vochtige omstandigheden het lood aantast. Hetzelfde geldt overigens voor verse kalk.
In normale omstandigheden vormt lood een dicht oxidelaagje met een wit/grijze kleur. Hierdoor is lood doorgaans goed bestand tegen aantasting en overmatige slijtage. Toch zijn er omstandigheden waarin lood wordt aangetast. Dit is onder meer het geval wanneer aflopend water afkomstig is van sterk door algen en/of mossen begroeide dakvlakken; dit komt met name voor bij daken aan de noordzijde, waar weinig zon komt. De aantasting is herkenbaar aan ingesleten gootjes in het lood.
Binnen de loodaansluitingen wordt onderscheid gemaakt in onder meer: Voetlood, dat zich aan de voet onder de dakbedekking bevindt; Muurlood, dat betrekking heeft op al het lood dat in muurwerken is vastgezet; Noklood, dat dient om de nokken van dakbedekkingen van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen elke lekkage af te dekken;
• • •
95
Zwaar lood is beter bestand tegen het opvangen van temperatuurwisselingen. Te licht lood waait makkelijk op of scheurt door de vernageling. Een goede loodgieter/leidekker gebruikt graag voldoende zwaar lood. Indien enigszins mogelijk moet bij historische boerderijen worden gekozen voor de kwaliteiten normaal en zwaar.
94
Lood dat is aangebracht op een ondergrond van eikenhout wordt eveneens aangetast. Het azijnzuur uit het eiken verdampt en vormt loodwit. Hierdoor verpulvert het lood van onderaf en wordt het steeds dunner. Het zelfde effect treedt op door inwerking van azijnzuur afkomstig uit siliconenkit. Door vooraf behandelen met bitumenverf kan een dergelijke aantasting worden tegengegaan.
Lood moet gemakkelijk kunnen bewegen (schuiven), omdat het bij temperatuurwisselingen krimpt en uitzet. Bij aansluiting op dakpannen met scherpe hoeken wordt voor de overbrugging een vullat aanbevolen, zodat het lood niet kan stuiken of doorzakken. Bij vergrote kans op opwaaien, kunnen loden of liever koperen klangen worden aangebracht, die de onderzijde vasthouden. Verder mag lood alleen worden bevestigd door middel van iets verspringende koperen nagels, voorzien van een grote platte kop, 20 of 25 mm lang.
In een zilte (zoute) omgeving kunnen loodslabben door galvanische werking ijzer en zink aantasten. Een laag bitumenverf tussen lood en ijzer/zink voorkomt deze aantasting. Verder kunnen ook beton en mortel die zijn vervaardigd uit portlandcement schade toebrengen aan loodwerk. De genoemde materialen bevatten na enige tijd wat vrije kalk, die onder vochtige omstandigheden het lood aantast. Hetzelfde geldt overigens voor verse kalk.
In normale omstandigheden vormt lood een dicht oxidelaagje met een wit/grijze kleur. Hierdoor is lood doorgaans goed bestand tegen aantasting en overmatige slijtage. Toch zijn er omstandigheden waarin lood wordt aangetast. Dit is onder meer het geval wanneer aflopend water afkomstig is van sterk door algen en/of mossen begroeide dakvlakken; dit komt met name voor bij daken aan de noordzijde, waar weinig zon komt. De aantasting is herkenbaar aan ingesleten gootjes in het lood.
Binnen de loodaansluitingen wordt onderscheid gemaakt in onder meer: Voetlood, dat zich aan de voet onder de dakbedekking bevindt; Muurlood, dat betrekking heeft op al het lood dat in muurwerken is vastgezet; Noklood, dat dient om de nokken van dakbedekkingen van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen elke lekkage af te dekken;
• • •
95
• Keperlood, dat dient om de kepers van dakbedekkingen
TIPS
van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen elke lekkage af te dekken.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van loodaansluitingen let Monumentenwacht vooral op de volgende aspecten: de kwaliteit en zwaarte van het lood; de kwaliteit van de bevestiging en constructie; de toestand en detaillering van de ondergrond; de onderhoudstoestand van de aansluitende bouwdelen; bevestigingen van bliksemafleidingsinstallaties, gevelverankeringen op noklood, ijzeren dakruitertjes enzovoort.
• • • • •
96
Enkele algemene kenmerken van een slechte onderhoudstoestand zijn, naast gebruik van te licht lood, een sterke slijtage/verpulvering, zware scheurvorming op veel plaatsen en ernstige lekkages. Ook komt het vaak voor dat met ijzer vernageld lood op veel plaatsen door de vernageling is gezakt.
• Klop eenmalig opgewaaid lood weer terug in de oorspron• •
kelijke positie. Vraag bij herhaaldelijk opwaaien advies aan de loodgieter. Breng op of dicht bij lood geen siliconenkit aan. Waar het onvermijdelijk is, eerst doeltreffende voorzorgsmaatregelen treffen (lood beschermen). Gebruik alleen de juiste bevestigingsmaterialen om lood vast te zetten. Laat u bij twijfel adviseren door een vakman.
tips
Een bekend probleem bij muurlood is dat het niet voldoende diep en onjuist (het moet met loodproppen) aan de muur is bevestigd. Hierdoor zakt het muurlood uit. Voegen tussen muur en loket of loodslab kunnen loslaten omdat het lood niet diep genoeg is ingebracht, maar ook omdat het lood Uvormig is omgezet waardoor de specie niet hecht, of omdat te sterke specie is gebruikt, die naderhand is gekrompen.
97
• Keperlood, dat dient om de kepers van dakbedekkingen
TIPS
van pannen op een duurzame en onderhoudsvrije wijze tegen elke lekkage af te dekken.
Bij de beoordeling van de kwaliteit van loodaansluitingen let Monumentenwacht vooral op de volgende aspecten: de kwaliteit en zwaarte van het lood; de kwaliteit van de bevestiging en constructie; de toestand en detaillering van de ondergrond; de onderhoudstoestand van de aansluitende bouwdelen; bevestigingen van bliksemafleidingsinstallaties, gevelverankeringen op noklood, ijzeren dakruitertjes enzovoort.
• • • • •
96
Enkele algemene kenmerken van een slechte onderhoudstoestand zijn, naast gebruik van te licht lood, een sterke slijtage/verpulvering, zware scheurvorming op veel plaatsen en ernstige lekkages. Ook komt het vaak voor dat met ijzer vernageld lood op veel plaatsen door de vernageling is gezakt.
• Klop eenmalig opgewaaid lood weer terug in de oorspron• •
kelijke positie. Vraag bij herhaaldelijk opwaaien advies aan de loodgieter. Breng op of dicht bij lood geen siliconenkit aan. Waar het onvermijdelijk is, eerst doeltreffende voorzorgsmaatregelen treffen (lood beschermen). Gebruik alleen de juiste bevestigingsmaterialen om lood vast te zetten. Laat u bij twijfel adviseren door een vakman.
tips
Een bekend probleem bij muurlood is dat het niet voldoende diep en onjuist (het moet met loodproppen) aan de muur is bevestigd. Hierdoor zakt het muurlood uit. Voegen tussen muur en loket of loodslab kunnen loslaten omdat het lood niet diep genoeg is ingebracht, maar ook omdat het lood Uvormig is omgezet waardoor de specie niet hecht, of omdat te sterke specie is gebruikt, die naderhand is gekrompen.
97
2.4 Goten en hemelwaterafvoeren Doorsnede muurloodaansluiting. doorsnede over loodprop
doorsnede naast loodprop
loodprop lood platslaan
3,5 cm
3,5 cm
max. 100 cm
overlap 8 - 10 cm wind regen
98
Bij de vroegste gebouwen werden nooit goten aangebracht en bij boerderijen is dat gebruik heel lang blijven bestaan. Bij zowel rietgedekte als pannengedekte historische boerderijen zijn goten nog steeds een relatief schaars artikel. Dit houdt in dat hemelwater vrij van de dakvoet afvalt en vervolgens, meestal vlak bij de gevel, op de grond belandt. Op zichzelf hoeft dat niet bezwaarlijk te zijn, mits er voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om vochtproblemen, schade aan de gevel en wateroverlast tegen te gaan. De genoemde problemen kunnen ook worden voorkomen door een goot aan te brengen. Dat was dan ook een van de redenen waarom woonhuizen en andere gebouwen, en geleidelijk aan ook de woongedeelten (voorhuizen) van boerderijen vaker van goten werden voorzien. Een andere reden, met name op de boerderij, was dat men water wilde opvangen voor nuttig gebruik. Voor de huishouding of voor de moestuin. De allereerste goten bestonden uit balken waarin in lengterichting een holte was geschaafd. Ze werden aanvankelijk niet behandeld. Om inrotting tegen te gaan, werden ze later met verf ingestreken en weer later, sinds de zestiende eeuw, bekleed met
99
2.4 Goten en hemelwaterafvoeren Doorsnede muurloodaansluiting. doorsnede over loodprop
doorsnede naast loodprop
loodprop lood platslaan
3,5 cm
3,5 cm
max. 100 cm
overlap 8 - 10 cm wind regen
98
Bij de vroegste gebouwen werden nooit goten aangebracht en bij boerderijen is dat gebruik heel lang blijven bestaan. Bij zowel rietgedekte als pannengedekte historische boerderijen zijn goten nog steeds een relatief schaars artikel. Dit houdt in dat hemelwater vrij van de dakvoet afvalt en vervolgens, meestal vlak bij de gevel, op de grond belandt. Op zichzelf hoeft dat niet bezwaarlijk te zijn, mits er voorzorgsmaatregelen zijn getroffen om vochtproblemen, schade aan de gevel en wateroverlast tegen te gaan. De genoemde problemen kunnen ook worden voorkomen door een goot aan te brengen. Dat was dan ook een van de redenen waarom woonhuizen en andere gebouwen, en geleidelijk aan ook de woongedeelten (voorhuizen) van boerderijen vaker van goten werden voorzien. Een andere reden, met name op de boerderij, was dat men water wilde opvangen voor nuttig gebruik. Voor de huishouding of voor de moestuin. De allereerste goten bestonden uit balken waarin in lengterichting een holte was geschaafd. Ze werden aanvankelijk niet behandeld. Om inrotting tegen te gaan, werden ze later met verf ingestreken en weer later, sinds de zestiende eeuw, bekleed met
99
lood. De blok- of ribgoot werd meestal bevestigd op eenvoudige houten consoles onder de dakvlakken. In Noord-Holland en Friesland zijn dit soort goten nog steeds in gebruik. Omdat lood gemakkelijk te modelleren is, werden er nieuwe houten gootvormen ontwikkeld, onder meer om beter aan te sluiten bij het karakter van het gebouw. In de negentiende eeuw waren er niet alleen vele modellen gietijzeren goten verkrijgbaar, maar kwam ook het gebruik van zink als gootbekleding in zwang. Tegenwoordig worden hiervoor ook regelmatig bladkoper en kunststof (epoxyharsen) gebruikt. Verder is momenteel bij elke bouwmarkt een assortiment voorgefabriceerde kunststof goten, hemelwaterafvoeren en hulpstukken verkrijgbaar. Het zal duidelijk zijn dat deze materialen in principe niet thuishoren op een historische boerderij.
100
Waar een goot wordt toegepast, is ook een afvoer nodig. Bij veel historische gebouwen eindigt de pijp onderaan in een zogenoemd kniestuk van circa 45º C, dat van de gevel afwijst. De gedachte is dat het water in deze richting over het maaiveld afstroomt, maar in de praktijk is dit vaak maar ten dele het geval. Er ontstaat bijna altijd een vochtophoping bij de muur en de fundering. Bij de vroegere, zachte steensoorten leidt dit in veel gevallen tot ernstige problemen: doorslaand en vermeend optrekkend vocht, schade aan de fundering en loslatend pleisterwerk. Als het water bij het verlaten van de afvoer ook nog opspat, zal hierdoor schade ontstaan aan voegwerk en zul-
len er algen en mossen aangroeien. Een redelijke oplossing is het aanbrengen van zogeheten molgootjes vanaf het afvoerpunt van de gevel af. In feite zijn dit gewoon geultjes in het maaiveld die worden verhard door klinkertjes en specie. Een lengte van twee meter is vaak voldoende. GEEN GOTEN Bij historische boerderijen is het vanwege de esthetiek en de authenticiteit vaak gewenst om op plaatsen waar nooit goten hebben gezeten, de situatie zo te laten. Als er praktische (wateropslag) of bouwkundige (vochtbestrijding) argumenten zijn om toch goten aan te brengen, moeten deze in elk geval goed worden afgewogen. Is de boerderij als monument erkend, dan is voor een dergelijke ingreep ook een vergunning nodig. Ook in een situatie zonder goten kunnen verschillende maatregelen worden getroffen om problemen tegen te gaan. Zorg er ten eerste voor dat het maaiveld voldoende afloopt, zodat neerkomend water zo snel mogelijk van de gevel wegstroomt. Eventueel kunnen molgootjes hieraan bijdragen. Ook drainage behoort tot de mogelijkheden. Voorkom verder zo veel mogelijk dat water opspat. In plaats van bestrating kan beter een grindbed, gras of een andere lage vorm van begroeiing worden aangebracht. Verder kan de onderste strook van de gevel worden beschermd door goed hechtend, vochtbestendig pleisterwerk (eventueel trasraam). Besluit men toch een goot aan te brengen, dan ligt uit esthetisch oogpunt een mastgoot het meest voor de hand.
101
lood. De blok- of ribgoot werd meestal bevestigd op eenvoudige houten consoles onder de dakvlakken. In Noord-Holland en Friesland zijn dit soort goten nog steeds in gebruik. Omdat lood gemakkelijk te modelleren is, werden er nieuwe houten gootvormen ontwikkeld, onder meer om beter aan te sluiten bij het karakter van het gebouw. In de negentiende eeuw waren er niet alleen vele modellen gietijzeren goten verkrijgbaar, maar kwam ook het gebruik van zink als gootbekleding in zwang. Tegenwoordig worden hiervoor ook regelmatig bladkoper en kunststof (epoxyharsen) gebruikt. Verder is momenteel bij elke bouwmarkt een assortiment voorgefabriceerde kunststof goten, hemelwaterafvoeren en hulpstukken verkrijgbaar. Het zal duidelijk zijn dat deze materialen in principe niet thuishoren op een historische boerderij.
100
Waar een goot wordt toegepast, is ook een afvoer nodig. Bij veel historische gebouwen eindigt de pijp onderaan in een zogenoemd kniestuk van circa 45º C, dat van de gevel afwijst. De gedachte is dat het water in deze richting over het maaiveld afstroomt, maar in de praktijk is dit vaak maar ten dele het geval. Er ontstaat bijna altijd een vochtophoping bij de muur en de fundering. Bij de vroegere, zachte steensoorten leidt dit in veel gevallen tot ernstige problemen: doorslaand en vermeend optrekkend vocht, schade aan de fundering en loslatend pleisterwerk. Als het water bij het verlaten van de afvoer ook nog opspat, zal hierdoor schade ontstaan aan voegwerk en zul-
len er algen en mossen aangroeien. Een redelijke oplossing is het aanbrengen van zogeheten molgootjes vanaf het afvoerpunt van de gevel af. In feite zijn dit gewoon geultjes in het maaiveld die worden verhard door klinkertjes en specie. Een lengte van twee meter is vaak voldoende. GEEN GOTEN Bij historische boerderijen is het vanwege de esthetiek en de authenticiteit vaak gewenst om op plaatsen waar nooit goten hebben gezeten, de situatie zo te laten. Als er praktische (wateropslag) of bouwkundige (vochtbestrijding) argumenten zijn om toch goten aan te brengen, moeten deze in elk geval goed worden afgewogen. Is de boerderij als monument erkend, dan is voor een dergelijke ingreep ook een vergunning nodig. Ook in een situatie zonder goten kunnen verschillende maatregelen worden getroffen om problemen tegen te gaan. Zorg er ten eerste voor dat het maaiveld voldoende afloopt, zodat neerkomend water zo snel mogelijk van de gevel wegstroomt. Eventueel kunnen molgootjes hieraan bijdragen. Ook drainage behoort tot de mogelijkheden. Voorkom verder zo veel mogelijk dat water opspat. In plaats van bestrating kan beter een grindbed, gras of een andere lage vorm van begroeiing worden aangebracht. Verder kan de onderste strook van de gevel worden beschermd door goed hechtend, vochtbestendig pleisterwerk (eventueel trasraam). Besluit men toch een goot aan te brengen, dan ligt uit esthetisch oogpunt een mastgoot het meest voor de hand.
101
MASTGOTEN De mastgoot is een eenvoudig type goot met een halfcirkelvormige doorsnede. Oorspronkelijk werden deze goten gemaakt uit over de lengte doorgezaagde dennenbomen (masten), maar tegenwoordig worden ze uitgevoerd in bladmetaal, vooral zink. De mastgoot hangt vrijdragend aan beugels onder de dakvlakken. Een voordeel van mastgoten is dat ze naar verhouding niet zo snel vervuild raken. Dat komt door de grotere doorstroomsnelheid en het ontbreken van een vlakke bodem, waardoor bladeren en andere verontreinigingen minder snel blijven kleven. Dit betekent wel dat er meer blad en dergelijke naar de hemelwaterafvoeren wordt gebracht, waardoor deze - zonder goede voorzorgsmaatregelen - juist sneller verstopt raken. De ronde vorm maakt de mastgoot in veel gevallen beter esthetisch verantwoord dan de wat ‘lompere’ bakgoot.
102
BAKGOTEN Bakgoten, gemaakt uit bladmetaal of kunststof, hebben een rechthoekige doorsnede met een brede, platte bodem. Ze worden zowel vrijdragend (in beugels) als in houten gootbetimmeringen aangebracht. In het algemeen is het aan te raden om bakgoten beloopbaar te maken voor controle en onderhoud van het dak en de goot zelf. Bij de vrijdragende uitvoering kan een stevige plank van een duurzame houtsoort tussen de beugels en de gootbodem het indeuken van de goot-
bodem bij betreden voorkomen. Het spreekt vanzelf dat de beugels waarin de goten zijn opgehangen, voldoende sterk en goed bevestigd moeten zijn. Benamingen van de diverse onderdelen van een volledige kroonlijst. Deze benamingen ook in de rapporten gebruiken!
neuslijst kroonlijst druiplijst waterlijst
hoofdgestel fries
architraaf
Bakgoten worden ook veel toegepast als binnenbekleding van eenvoudige of juist fraai gedetailleerde houten bakconstructies. Bij veel landhuizen, maar ook bij de chiquere historische boerderijen komen (aan de voorzijde) zogeheten kroonlijsten voor. Dergelijke constructies bestaan uit een architraaf, een fries en de eigenlijke kroonlijst. Die laatste bestaat zelf ook weer uit drie elementen, namelijk de waterlijst, de druiplijst en de neuslijst.
103
MASTGOTEN De mastgoot is een eenvoudig type goot met een halfcirkelvormige doorsnede. Oorspronkelijk werden deze goten gemaakt uit over de lengte doorgezaagde dennenbomen (masten), maar tegenwoordig worden ze uitgevoerd in bladmetaal, vooral zink. De mastgoot hangt vrijdragend aan beugels onder de dakvlakken. Een voordeel van mastgoten is dat ze naar verhouding niet zo snel vervuild raken. Dat komt door de grotere doorstroomsnelheid en het ontbreken van een vlakke bodem, waardoor bladeren en andere verontreinigingen minder snel blijven kleven. Dit betekent wel dat er meer blad en dergelijke naar de hemelwaterafvoeren wordt gebracht, waardoor deze - zonder goede voorzorgsmaatregelen - juist sneller verstopt raken. De ronde vorm maakt de mastgoot in veel gevallen beter esthetisch verantwoord dan de wat ‘lompere’ bakgoot.
102
BAKGOTEN Bakgoten, gemaakt uit bladmetaal of kunststof, hebben een rechthoekige doorsnede met een brede, platte bodem. Ze worden zowel vrijdragend (in beugels) als in houten gootbetimmeringen aangebracht. In het algemeen is het aan te raden om bakgoten beloopbaar te maken voor controle en onderhoud van het dak en de goot zelf. Bij de vrijdragende uitvoering kan een stevige plank van een duurzame houtsoort tussen de beugels en de gootbodem het indeuken van de goot-
bodem bij betreden voorkomen. Het spreekt vanzelf dat de beugels waarin de goten zijn opgehangen, voldoende sterk en goed bevestigd moeten zijn. Benamingen van de diverse onderdelen van een volledige kroonlijst. Deze benamingen ook in de rapporten gebruiken!
neuslijst kroonlijst druiplijst waterlijst
hoofdgestel fries
architraaf
Bakgoten worden ook veel toegepast als binnenbekleding van eenvoudige of juist fraai gedetailleerde houten bakconstructies. Bij veel landhuizen, maar ook bij de chiquere historische boerderijen komen (aan de voorzijde) zogeheten kroonlijsten voor. Dergelijke constructies bestaan uit een architraaf, een fries en de eigenlijke kroonlijst. Die laatste bestaat zelf ook weer uit drie elementen, namelijk de waterlijst, de druiplijst en de neuslijst.
103
Kroonlijsten, mits passend in de verdere architectuur, geven de gevel cachet, ook in de landelijke bouwkunst. Een nadeel is wel dat ze onderhoudsgevoelig zijn en dus veel aandacht vragen: regelmatig schoonmaken, herstellen en schilderen. Waar mogelijk moet een dubbele gootbodem worden aangebracht om de kans op lekkage te reduceren. Neusijzers moeten niet in de gootbodem maar op de klossen worden ingelaten, zodat een ingerotte gootbodem kan worden gerepareerd of vervangen zonder dat de gehele neuslijst verwijderd hoeft te worden. KILGOTEN Een van de meest beruchte goottypen is de kilgoot. Hij komt voor op de overgang (kil) van twee naar binnen gerichte dakvlakken, bijvoorbeeld in de haakse hoek tussen voorhuis en achterhuis bij de T-boerderijen in het Rivierengebied. De kilgoot is berucht omdat hij hoge eisen stelt aan ontwerp, constructie, uitvoering en onderhoud. Omdat deze factoren niet zo vaak gelijktijdig voor honderd procent in orde zijn, geven kilgoten vaak aanleiding tot lekkages, met alle vervelende gevolgen van dien. Hier volgen enkele hoofdzaken om op te letten.
104
Kilgoten worden doorgaans bekleed met losse elementen bladmetaal, veelal zink of lood, soms koper. Het is van belang dat deze platen voldoende breed zijn, elkaar ruim overlappen en voldoende vrijheid hebben om te krimpen en uit te zet-
ten. Ze mogen bijvoorbeeld niet ‘rondom vastgespijkerd’ worden. Als de goten te smal worden uitgevoerd of te zeer onder de pannen worden gedekt, zal het open gedeelte te snel verstopt raken. De aansluitende (op maat gemaakte) dakpannen moeten uiteraard wel ruim over de kilgoot heen vallen, zodat er geen afstromend water tussen de pan en de goot in het dakbeschot kan verdwijnen. Bij Hollandse pannen, die nooit een volledig waterdichte afsluiting opleveren, verdient het aanbeveling ook een eventuele folie in de kilgoot te laten uitkomen; uiteraard zo min mogelijk zichtbaar. De metalen elementen van de gootbekleding moeten voldoende zwaar en onafhankelijk te verwijderen zijn, zodat niet de halve constructie hoeft te worden gesloopt om de bekleding te vernieuwen. Aan de voet van een kilgoot sluiten twee kapconstructies op elkaar aan, met spantbenen, muurplaten, trekbalken enzovoort. Dit betekent dat lekkage uitgebreide en gecompliceerde vervolgschade in de kapvoet kan veroorzaken. Een reden te meer om kilgoten altijd goed in de gaten te houden. Bij rieten daken komen kilgoten weinig voor. Meestal zijn hier de overgangen tussen twee dakvlakken doorgedekt. Esthetisch gezien is dit de mooiste oplossing. Tegelijk wordt voorkomen dat kiezelzuur, afgescheiden uit het natte riet, de metalen bekleding van een eventuele goot aantast.
105
Kroonlijsten, mits passend in de verdere architectuur, geven de gevel cachet, ook in de landelijke bouwkunst. Een nadeel is wel dat ze onderhoudsgevoelig zijn en dus veel aandacht vragen: regelmatig schoonmaken, herstellen en schilderen. Waar mogelijk moet een dubbele gootbodem worden aangebracht om de kans op lekkage te reduceren. Neusijzers moeten niet in de gootbodem maar op de klossen worden ingelaten, zodat een ingerotte gootbodem kan worden gerepareerd of vervangen zonder dat de gehele neuslijst verwijderd hoeft te worden. KILGOTEN Een van de meest beruchte goottypen is de kilgoot. Hij komt voor op de overgang (kil) van twee naar binnen gerichte dakvlakken, bijvoorbeeld in de haakse hoek tussen voorhuis en achterhuis bij de T-boerderijen in het Rivierengebied. De kilgoot is berucht omdat hij hoge eisen stelt aan ontwerp, constructie, uitvoering en onderhoud. Omdat deze factoren niet zo vaak gelijktijdig voor honderd procent in orde zijn, geven kilgoten vaak aanleiding tot lekkages, met alle vervelende gevolgen van dien. Hier volgen enkele hoofdzaken om op te letten.
104
Kilgoten worden doorgaans bekleed met losse elementen bladmetaal, veelal zink of lood, soms koper. Het is van belang dat deze platen voldoende breed zijn, elkaar ruim overlappen en voldoende vrijheid hebben om te krimpen en uit te zet-
ten. Ze mogen bijvoorbeeld niet ‘rondom vastgespijkerd’ worden. Als de goten te smal worden uitgevoerd of te zeer onder de pannen worden gedekt, zal het open gedeelte te snel verstopt raken. De aansluitende (op maat gemaakte) dakpannen moeten uiteraard wel ruim over de kilgoot heen vallen, zodat er geen afstromend water tussen de pan en de goot in het dakbeschot kan verdwijnen. Bij Hollandse pannen, die nooit een volledig waterdichte afsluiting opleveren, verdient het aanbeveling ook een eventuele folie in de kilgoot te laten uitkomen; uiteraard zo min mogelijk zichtbaar. De metalen elementen van de gootbekleding moeten voldoende zwaar en onafhankelijk te verwijderen zijn, zodat niet de halve constructie hoeft te worden gesloopt om de bekleding te vernieuwen. Aan de voet van een kilgoot sluiten twee kapconstructies op elkaar aan, met spantbenen, muurplaten, trekbalken enzovoort. Dit betekent dat lekkage uitgebreide en gecompliceerde vervolgschade in de kapvoet kan veroorzaken. Een reden te meer om kilgoten altijd goed in de gaten te houden. Bij rieten daken komen kilgoten weinig voor. Meestal zijn hier de overgangen tussen twee dakvlakken doorgedekt. Esthetisch gezien is dit de mooiste oplossing. Tegelijk wordt voorkomen dat kiezelzuur, afgescheiden uit het natte riet, de metalen bekleding van een eventuele goot aantast.
105
VERHOLEN GOTEN Weinig opvallend, want aan het oog onttrokken, maar wel belangrijk, zijn de verholen goten. Ze komen onder meer voor ter plaatse van de aansluiting tussen daken en opgaande gevels, bij de zijkanten van dakkapellen en bij schoorstenen. Net als kilgoten worden ze uitgevoerd in bladmetaal, maar het kenmerk is dat ze zich onder de dakbedekking bevinden. Vanwege de beperkte afmetingen, met name in hoogterichting, raken ze gemakkelijk verstopt met boomblad en dergelijke, waarna ze overlopen en lekkage veroorzaken. Juist omdat ze niet zichtbaar zijn, is het van belang op gezette tijden hun onderhoudstoestand te controleren.
106
VERGAARBAKKEN EN AFVOERPIJPEN Vergaarbakken - ook wel ontvangers genoemd - dienen om water afkomstig uit een of meer goten of gootdelen samen te brengen en vervolgens door één afvoerpijp af te voeren. Ze hebben daarnaast een functie als controlemiddel: bij een verstopping van het afvoersysteem stijgt het water in de vergaarbak en loopt het via het overlooppijpje naar buiten. Dit wordt daarom de verklikker genoemd. Vergaarbakken worden aan het boveneinde van een hemelwaterafvoer aangebracht bij goten die snel vervuild raken, vooral bij grotere gebouwen. Kies altijd ruime afmetingen, zodat vergaarbakken gemakkelijk leeg te halen zijn. Plaats vergaarbakken verder niet zo dicht onder de goot dat schoonmaken onmogelijk wordt
zonder eerst de bak te demonteren. Ook voor afvoerpijpen geldt dat de afmetingen beter wat te ruim dan te krap gekozen kunnen worden. Eenvoudige roosters ter plaatse van de inlaat van de pijp, in de goot dus, helpen verstopping van het afvoersysteem voorkomen, maar versnellen verstopping van de goot zelf. Voorkom haakse bochten in afvoerpijpen en zorg dat de pijplengtes met de juiste bevestigingsmiddelen voldoende stevig aan de gevel worden vastgemaakt. Bedenk dat de moderne onderdelen en hulpstukken niet altijd even goed passen op een historische boerderij. Vraag zo nodig advies aan een architect, restauratie-aannemer of Monumentenwacht. Om zowel uitvoerings- en onderhoudstechnische als esthetische redenen is het gewenst dat goten en hemelwaterafvoeren uit hetzelfde materiaal bestaan. Hierna wordt ingegaan op de eigenschappen en aandachtspunten van de materialen lood, zink en koper. LOOD Loden goten worden al sinds de Middeleeuwen toegepast en kunnen, mits goed gelegd, zeer lang meegaan. Wel worden aan de dragende constructie hoge eisen gesteld. Als de constructie niet voldoet, kan de loodgieter al geen goede goot meer maken. Daarbij komt dat het tegenwoordige lood zuiverder en daardoor minder stug is dan het oude gegoten lood. Hierdoor ontstaat veel sneller plooivorming. Enkele aandachtspunten zijn dat het lood voldoende zwaar moet zijn voor het type goot.
107
VERHOLEN GOTEN Weinig opvallend, want aan het oog onttrokken, maar wel belangrijk, zijn de verholen goten. Ze komen onder meer voor ter plaatse van de aansluiting tussen daken en opgaande gevels, bij de zijkanten van dakkapellen en bij schoorstenen. Net als kilgoten worden ze uitgevoerd in bladmetaal, maar het kenmerk is dat ze zich onder de dakbedekking bevinden. Vanwege de beperkte afmetingen, met name in hoogterichting, raken ze gemakkelijk verstopt met boomblad en dergelijke, waarna ze overlopen en lekkage veroorzaken. Juist omdat ze niet zichtbaar zijn, is het van belang op gezette tijden hun onderhoudstoestand te controleren.
106
VERGAARBAKKEN EN AFVOERPIJPEN Vergaarbakken - ook wel ontvangers genoemd - dienen om water afkomstig uit een of meer goten of gootdelen samen te brengen en vervolgens door één afvoerpijp af te voeren. Ze hebben daarnaast een functie als controlemiddel: bij een verstopping van het afvoersysteem stijgt het water in de vergaarbak en loopt het via het overlooppijpje naar buiten. Dit wordt daarom de verklikker genoemd. Vergaarbakken worden aan het boveneinde van een hemelwaterafvoer aangebracht bij goten die snel vervuild raken, vooral bij grotere gebouwen. Kies altijd ruime afmetingen, zodat vergaarbakken gemakkelijk leeg te halen zijn. Plaats vergaarbakken verder niet zo dicht onder de goot dat schoonmaken onmogelijk wordt
zonder eerst de bak te demonteren. Ook voor afvoerpijpen geldt dat de afmetingen beter wat te ruim dan te krap gekozen kunnen worden. Eenvoudige roosters ter plaatse van de inlaat van de pijp, in de goot dus, helpen verstopping van het afvoersysteem voorkomen, maar versnellen verstopping van de goot zelf. Voorkom haakse bochten in afvoerpijpen en zorg dat de pijplengtes met de juiste bevestigingsmiddelen voldoende stevig aan de gevel worden vastgemaakt. Bedenk dat de moderne onderdelen en hulpstukken niet altijd even goed passen op een historische boerderij. Vraag zo nodig advies aan een architect, restauratie-aannemer of Monumentenwacht. Om zowel uitvoerings- en onderhoudstechnische als esthetische redenen is het gewenst dat goten en hemelwaterafvoeren uit hetzelfde materiaal bestaan. Hierna wordt ingegaan op de eigenschappen en aandachtspunten van de materialen lood, zink en koper. LOOD Loden goten worden al sinds de Middeleeuwen toegepast en kunnen, mits goed gelegd, zeer lang meegaan. Wel worden aan de dragende constructie hoge eisen gesteld. Als de constructie niet voldoet, kan de loodgieter al geen goede goot meer maken. Daarbij komt dat het tegenwoordige lood zuiverder en daardoor minder stug is dan het oude gegoten lood. Hierdoor ontstaat veel sneller plooivorming. Enkele aandachtspunten zijn dat het lood voldoende zwaar moet zijn voor het type goot.
107
Inwerking van zuren uit eikenhout en vogelmest en condensatie van vocht aan de onderzijde van het lood moeten worden voorkomen. Zij hebben tot gevolg dat het lood versneld oxideert, wat zich uit in de vorming van een witachtig poeder. Een signaal voor oxidatie aan de onderzijde is dat bij het belopen van de goot het lood net zo onder de voeten knerpt als verse sneeuw. Ook zuren uit algen en korstmossen tasten lood aan.
108
ZINK Hoewel zink behoorlijk corrosiebestendig is, zijn er omstandigheden waarin het versneld wordt aangetast. Dit is het geval als zink wordt blootgesteld aan koperhoudend water van bijvoorbeeld bovenliggende koperen goten of het koperen leidingnet van de bliksemafleidingsinstallatie. Zink kan ook ernstig worden aangetast door kiezelzuur afkomstig uit rieten daken (niet voor niets ontbreken bij deze daken vaak goten). Vanwege de toenemende luchtverontreiniging, die eveneens een snellere aantasting van het materiaal veroorzaakt, is het van belang steeds een voldoende zware kwaliteit zink te kiezen. Zinken onderdelen moeten zo mogelijk bij een gematigde temperatuur (12 à 15º C) worden aangebracht; ze kunnen dan zowel krimpen als uitzetten zonder dat al te grote spanningen ontstaan. Essentieel is dat zinkbekleding niet te strak in de gootbetimmering wordt gelegd (ook voor zinkwerk aan dakkapellen, schoorstenen en dergelijke geldt dat voldoende spe-
ling is vereist). Om de eerder genoemde reden mag zink ook niet met nagels worden bevestigd. In plaats daarvan moeten klangen worden gebruikt: gebogen strookjes zink die gootstukken en dergelijke op hun plaats houden. Verder geldt dat voor het aanbrengen van goed zinkwerk een flinke dosis vakmanschap is vereist. Te vaak wordt ‘bak- en braadwerk’ aangetroffen in plaats van kundig gesoldeerde voegen. Om de levensduur te verlengen kan zink op gevoelige plaatsen van een coating worden voorzien. Vraag ook hiervoor advies aan een vakman. KOPER De laatste jaren neemt het gebruik van koperen goten toe. Een van de verklaringen is de aanwezigheid van agressieve stoffen in het milieu. De licht zurige regen tast loden en zinken goten eerder aan dan voorheen. Koper is veel corrosiebestendiger en daardoor minder gevoelig voor onderhoud. Mits goed toegepast, kan koper veel langer mee dan zink. Dit komt met name omdat na enige tijd een verweringslaag wordt gevormd die het onderliggende koper beschermt. In zeelucht duurt dit vier tot zes jaar, in een landelijk milieu acht tot twaalf jaar. Een praktisch voordeel is dat koper veel minder uitzet dan lood en ook minder dan zink. Koper is wel duurder dan zink. Stel ook steeds de vraag - eventueel aan een deskundige - of koperen goten en afvoeren passen binnen het karakter van de historische boerderij in kwestie.
109
Inwerking van zuren uit eikenhout en vogelmest en condensatie van vocht aan de onderzijde van het lood moeten worden voorkomen. Zij hebben tot gevolg dat het lood versneld oxideert, wat zich uit in de vorming van een witachtig poeder. Een signaal voor oxidatie aan de onderzijde is dat bij het belopen van de goot het lood net zo onder de voeten knerpt als verse sneeuw. Ook zuren uit algen en korstmossen tasten lood aan.
108
ZINK Hoewel zink behoorlijk corrosiebestendig is, zijn er omstandigheden waarin het versneld wordt aangetast. Dit is het geval als zink wordt blootgesteld aan koperhoudend water van bijvoorbeeld bovenliggende koperen goten of het koperen leidingnet van de bliksemafleidingsinstallatie. Zink kan ook ernstig worden aangetast door kiezelzuur afkomstig uit rieten daken (niet voor niets ontbreken bij deze daken vaak goten). Vanwege de toenemende luchtverontreiniging, die eveneens een snellere aantasting van het materiaal veroorzaakt, is het van belang steeds een voldoende zware kwaliteit zink te kiezen. Zinken onderdelen moeten zo mogelijk bij een gematigde temperatuur (12 à 15º C) worden aangebracht; ze kunnen dan zowel krimpen als uitzetten zonder dat al te grote spanningen ontstaan. Essentieel is dat zinkbekleding niet te strak in de gootbetimmering wordt gelegd (ook voor zinkwerk aan dakkapellen, schoorstenen en dergelijke geldt dat voldoende spe-
ling is vereist). Om de eerder genoemde reden mag zink ook niet met nagels worden bevestigd. In plaats daarvan moeten klangen worden gebruikt: gebogen strookjes zink die gootstukken en dergelijke op hun plaats houden. Verder geldt dat voor het aanbrengen van goed zinkwerk een flinke dosis vakmanschap is vereist. Te vaak wordt ‘bak- en braadwerk’ aangetroffen in plaats van kundig gesoldeerde voegen. Om de levensduur te verlengen kan zink op gevoelige plaatsen van een coating worden voorzien. Vraag ook hiervoor advies aan een vakman. KOPER De laatste jaren neemt het gebruik van koperen goten toe. Een van de verklaringen is de aanwezigheid van agressieve stoffen in het milieu. De licht zurige regen tast loden en zinken goten eerder aan dan voorheen. Koper is veel corrosiebestendiger en daardoor minder gevoelig voor onderhoud. Mits goed toegepast, kan koper veel langer mee dan zink. Dit komt met name omdat na enige tijd een verweringslaag wordt gevormd die het onderliggende koper beschermt. In zeelucht duurt dit vier tot zes jaar, in een landelijk milieu acht tot twaalf jaar. Een praktisch voordeel is dat koper veel minder uitzet dan lood en ook minder dan zink. Koper is wel duurder dan zink. Stel ook steeds de vraag - eventueel aan een deskundige - of koperen goten en afvoeren passen binnen het karakter van de historische boerderij in kwestie.
109
Benamingen van goten. Het is van groot belang om bovenstaande benamingen in de rapporten te gebruiken, zodat misverstanden zoveel mogelijk worden uitgesloten.
deze lijn moet op de gootbodem uitkomen
platte band
ronde kraal
neus
onderkant pan en achteropstand bij voorkeur 30 mm boven neus
afdruipend water in het stromend water van de goot
vooropstand gootbodem
110
haakkant tevens waterkering
achteropstand altijd hoger dan de vooropstand!
TIPS - Voorkom dat bij daken zonder goot afvallend water van de bodem opspat. Vervang zo nodig bestrating door een grindbed of gras. - Voorkom dat bij daken zonder goot water naar de gevel toestroomt of onnodig lang op het terrein blijft staan. Zorg daarom voor voldoende afschot en eventueel versnelde afvoer door molgootjes. - Controleer regelmatig of goten, vergaarbakken en afvoerpijpen schoon zijn en grijp waar nodig in. Vanwege de bladval is in het najaar extra aandacht vereist. - Voorkom dat muurbegroeiing goten, vergaarbakken en afvoerpijpen bereikt en deze verstopt en slecht bereikbaar maakt. - Voorkom dat door loden goten en afvoeren water stroomt dat organische zuren (afkomstig van algen en korstmossen) of zwavel bevat. - Voorkom dat door zinken goten en afvoeren water stroomt dat kiezelzuur, chloriden, koperoxide of carbolzuur bevat.
tips
SCHOONMAKEN Voor het schoonmaken van mastgoten en bakgoten kan meestal worden volstaan met wat eenvoudige gereedschappen. Naast een goede ladder en een paar waterdichte handschoenen zijn voor mastgoten een goed passend plastic emmertje of kunststof bloempot aan te bevelen en voor bakgoten een recht kunststof schepje (uit de zandbak bijvoorbeeld). Gebruik eventueel een borstel van een natuurlijk of synthetisch materiaal, maar niet van metaal. Voor moeilijk bereikbare plaatsen en minder courante constructies beschikt Monumentenwacht over diverse speciale gereedschappen, waaronder op het gootprofiel afgestemde bezems op telescoopstangen.
Benamingen van goten. Het is van groot belang om bovenstaande benamingen in de rapporten te gebruiken, zodat misverstanden zoveel mogelijk worden uitgesloten.
deze lijn moet op de gootbodem uitkomen
platte band
ronde kraal
neus
onderkant pan en achteropstand bij voorkeur 30 mm boven neus
afdruipend water in het stromend water van de goot
vooropstand gootbodem
110
haakkant tevens waterkering
achteropstand altijd hoger dan de vooropstand!
TIPS - Voorkom dat bij daken zonder goot afvallend water van de bodem opspat. Vervang zo nodig bestrating door een grindbed of gras. - Voorkom dat bij daken zonder goot water naar de gevel toestroomt of onnodig lang op het terrein blijft staan. Zorg daarom voor voldoende afschot en eventueel versnelde afvoer door molgootjes. - Controleer regelmatig of goten, vergaarbakken en afvoerpijpen schoon zijn en grijp waar nodig in. Vanwege de bladval is in het najaar extra aandacht vereist. - Voorkom dat muurbegroeiing goten, vergaarbakken en afvoerpijpen bereikt en deze verstopt en slecht bereikbaar maakt. - Voorkom dat door loden goten en afvoeren water stroomt dat organische zuren (afkomstig van algen en korstmossen) of zwavel bevat. - Voorkom dat door zinken goten en afvoeren water stroomt dat kiezelzuur, chloriden, koperoxide of carbolzuur bevat.
tips
SCHOONMAKEN Voor het schoonmaken van mastgoten en bakgoten kan meestal worden volstaan met wat eenvoudige gereedschappen. Naast een goede ladder en een paar waterdichte handschoenen zijn voor mastgoten een goed passend plastic emmertje of kunststof bloempot aan te bevelen en voor bakgoten een recht kunststof schepje (uit de zandbak bijvoorbeeld). Gebruik eventueel een borstel van een natuurlijk of synthetisch materiaal, maar niet van metaal. Voor moeilijk bereikbare plaatsen en minder courante constructies beschikt Monumentenwacht over diverse speciale gereedschappen, waaronder op het gootprofiel afgestemde bezems op telescoopstangen.
tips
3. Interieur - Voorkom dat koperen goten en afvoeren in contact komen met zwaveluitstoot, rioolgassen, ijzeroxide en uitspoelend bitumenzuur. - Tref onmiddellijk maatregelen als blijkt dat lekkages van goten of afvoeren schade veroorzaken aan de kapconstructie, de gevel of kroonlijsten.
In de Inleiding werd al gesteld dat de boerderij voor alles een bedrijf is. Het is aannemelijk dat de boerderij zelfs het vroegste bedrijfsgebouw is dat de mens ontwikkeld heeft. Het gehele voorkomen vloeit direct voort uit de agrarische activiteiten die de aanvankelijke bouwers wilden ondernemen en uit de toevoegingen van latere generaties boeren. Aan het boerderijcomplex is vaak nog te zien hoe die ontwikkeling is verlopen: gebouwen zijn verlengd, verbreed, verhoogd en, vooral in de laatste decennia, voorzien van dakramen en dakkapellen. Ook stallen, schuren, kapbergen en andere bijgebouwen vertonen de tekenen des tijds: de vroegste zijn opgetrokken uit eiken planken of IJsselsteentjes, de nieuwste uit kalkzandsteen of damwandprofielen. Maar niet alleen het exterieur is een rechtstreekse afgeleide van de bedrijfsvoering. Ook het interieur - de indeling, de gebruikte materialen en de verdere aankleding - wordt in hoge mate bepaald door de handelingen die boer, boerin en hulpkrachten in een ver verleden dagelijks moesten uitvoeren om de kost te verdienen. Zo werden in akkerbouwgebieden de zolders, ook
113
Interieur
Interieur
tips
3. Interieur - Voorkom dat koperen goten en afvoeren in contact komen met zwaveluitstoot, rioolgassen, ijzeroxide en uitspoelend bitumenzuur. - Tref onmiddellijk maatregelen als blijkt dat lekkages van goten of afvoeren schade veroorzaken aan de kapconstructie, de gevel of kroonlijsten.
In de Inleiding werd al gesteld dat de boerderij voor alles een bedrijf is. Het is aannemelijk dat de boerderij zelfs het vroegste bedrijfsgebouw is dat de mens ontwikkeld heeft. Het gehele voorkomen vloeit direct voort uit de agrarische activiteiten die de aanvankelijke bouwers wilden ondernemen en uit de toevoegingen van latere generaties boeren. Aan het boerderijcomplex is vaak nog te zien hoe die ontwikkeling is verlopen: gebouwen zijn verlengd, verbreed, verhoogd en, vooral in de laatste decennia, voorzien van dakramen en dakkapellen. Ook stallen, schuren, kapbergen en andere bijgebouwen vertonen de tekenen des tijds: de vroegste zijn opgetrokken uit eiken planken of IJsselsteentjes, de nieuwste uit kalkzandsteen of damwandprofielen. Maar niet alleen het exterieur is een rechtstreekse afgeleide van de bedrijfsvoering. Ook het interieur - de indeling, de gebruikte materialen en de verdere aankleding - wordt in hoge mate bepaald door de handelingen die boer, boerin en hulpkrachten in een ver verleden dagelijks moesten uitvoeren om de kost te verdienen. Zo werden in akkerbouwgebieden de zolders, ook
113
die van het woongedeelte, gebruikt voor de opslag van zaden, zoals tarwe en bonen. De zuivelboerderijen werden uitgerust met flinke kelders, die ook ’s zomers voldoende koel waren om op gecontroleerde wijze kaas te kunnen maken. En waar de veeteelt van belang was, werden diverse oplossingen bedacht om grote hoeveelheden hooi op te slaan; bijvoorbeeld in de hoge zolder van de stolpboerderij, op losse boomstammen of slieten op de gebinten van het hallehuis of natuurlijk in speciaal daarvoor gebouwde hooibergen. Verder zijn er vele manieren bedacht om de juiste indeling en voorzieningen aan te brengen voor het houden van vee, het verwerken van de oogst en het onderhoud van materiaal en materieel. Dezelfde verscheidenheid die het bedrijfsgedeelte kenmerkt, is ook van toepassing op het woongedeelte. De armste boerengezinnen beschikten slechts over één of enkele kleine vertrekken, opgetrokken uit de eenvoudigste materialen, om te koken, te slapen en te verblijven. De rijke hereboeren daarentegen konden zich woonruimte veroorloven die qua omvang en allure nauwelijks onderdeed voor de buitens van welvarende stedelingen. Vooral in Groningen en Friesland zijn hiervan sprekende voorbeelden te vinden.
114
Door deze grote variatie is het moeilijk om in algemene zin uitspraken te doen over een juist onderhoud van het interieur. Soms bestaat de vloer nog uit leem, soms uit kostbare hard-
steen. Wanden kunnen eenvoudig gepleisterd zijn, maar ook van onder tot boven zijn bekleed met (handbeschilderde) tegeltjes. En het plafond kan bestaan uit ruwe balken en planken, maar ook uit bijzonder sierpleisterwerk. Afhankelijk van het materiaal, de onderhoudstoestand en de (historische) waarde zal daarom steeds per geval moeten worden bekeken wat de best passende maatregelen zijn. Wat wel gezegd kan worden, nee, wat niet vaak genoeg benadrukt kan worden, is dat interieur en exterieur zo veel mogelijk een geheel moeten (blijven) vormen. Veel te lang heeft de aandacht zich vrijwel uitsluitend gericht op de buitenkant van historische gebouwen - ook in de monumentenzorg. Gelukkig dringt inmiddels het besef door dat buitenkant en binnenkant een geheel vormen. De complete cultuurhistorische waarde kan alleen worden behouden door beide zo veel mogelijk intact te laten. Betekent dit nu dat een verstandige boerderij-eigenaar alles maar moet laten zoals het is? Nee, zeker niet. Een achttiende eeuwse boerderij is naar de huidige normen gemeten bijna per definitie onbewoonbaar en dus is het zonder meer geoorloofd nieuwe voorzieningen en verbeteringen aan te brengen. Dat daar ingrijpende verbouwingen aan te pas komen, is ook niet iets om je bezwaard over te voelen: zeker aan boerderijen is door de eeuwen heen verbouwd, met meer of min-
115
die van het woongedeelte, gebruikt voor de opslag van zaden, zoals tarwe en bonen. De zuivelboerderijen werden uitgerust met flinke kelders, die ook ’s zomers voldoende koel waren om op gecontroleerde wijze kaas te kunnen maken. En waar de veeteelt van belang was, werden diverse oplossingen bedacht om grote hoeveelheden hooi op te slaan; bijvoorbeeld in de hoge zolder van de stolpboerderij, op losse boomstammen of slieten op de gebinten van het hallehuis of natuurlijk in speciaal daarvoor gebouwde hooibergen. Verder zijn er vele manieren bedacht om de juiste indeling en voorzieningen aan te brengen voor het houden van vee, het verwerken van de oogst en het onderhoud van materiaal en materieel. Dezelfde verscheidenheid die het bedrijfsgedeelte kenmerkt, is ook van toepassing op het woongedeelte. De armste boerengezinnen beschikten slechts over één of enkele kleine vertrekken, opgetrokken uit de eenvoudigste materialen, om te koken, te slapen en te verblijven. De rijke hereboeren daarentegen konden zich woonruimte veroorloven die qua omvang en allure nauwelijks onderdeed voor de buitens van welvarende stedelingen. Vooral in Groningen en Friesland zijn hiervan sprekende voorbeelden te vinden.
114
Door deze grote variatie is het moeilijk om in algemene zin uitspraken te doen over een juist onderhoud van het interieur. Soms bestaat de vloer nog uit leem, soms uit kostbare hard-
steen. Wanden kunnen eenvoudig gepleisterd zijn, maar ook van onder tot boven zijn bekleed met (handbeschilderde) tegeltjes. En het plafond kan bestaan uit ruwe balken en planken, maar ook uit bijzonder sierpleisterwerk. Afhankelijk van het materiaal, de onderhoudstoestand en de (historische) waarde zal daarom steeds per geval moeten worden bekeken wat de best passende maatregelen zijn. Wat wel gezegd kan worden, nee, wat niet vaak genoeg benadrukt kan worden, is dat interieur en exterieur zo veel mogelijk een geheel moeten (blijven) vormen. Veel te lang heeft de aandacht zich vrijwel uitsluitend gericht op de buitenkant van historische gebouwen - ook in de monumentenzorg. Gelukkig dringt inmiddels het besef door dat buitenkant en binnenkant een geheel vormen. De complete cultuurhistorische waarde kan alleen worden behouden door beide zo veel mogelijk intact te laten. Betekent dit nu dat een verstandige boerderij-eigenaar alles maar moet laten zoals het is? Nee, zeker niet. Een achttiende eeuwse boerderij is naar de huidige normen gemeten bijna per definitie onbewoonbaar en dus is het zonder meer geoorloofd nieuwe voorzieningen en verbeteringen aan te brengen. Dat daar ingrijpende verbouwingen aan te pas komen, is ook niet iets om je bezwaard over te voelen: zeker aan boerderijen is door de eeuwen heen verbouwd, met meer of min-
115
der verstand van zaken. Waar het echter om gaat, is dat karakteristieke en inmiddels onvervangbare elementen niet zonder enig nadenken worden gesloopt of weggewerkt. Een oude pomp in de gang, een tegeltableau in de schouw, een getimmerde bedstedenwand, een fraai geprofileerd balkenplafond, een sobere opklampdeur met robuust hang- en sluitwerk, een bovenlicht in glas-en-lood, een plavuizen vloer met ingesleten loopsporen, ze zijn te vaak uitgebroken, afgevoerd, weggetimmerd of onder de specie gestopt. Met iets meer aandacht hadden ze ook gehandhaafd kunnen worden of, waar dat echt onmogelijk was, met beleid weggenomen, zodat ze ergens anders een nieuwe bestemming hadden kunnen krijgen. Het aantal historische boerderijen met een min of meer authentiek exterieur is enorm afgenomen, het aantal historische interieurs ligt waarschijnlijk nog veel lager. Daarom is het devies om hoe dan ook terughoudend te zijn met hak- en breekwerk en bij twijfel over de waarde van interieur-elementen, altijd een deskundige te raadplegen. Dat kan een restauratie-aannemer zijn, maar ook een deskundige van een boerderijenstichting of Monumentenwacht. In dit hoofdstuk komen enkele essentiële onderdelen van het interieur ter sprake die op veel boerderijen zijn terug te vinden.
116
3.2 Vloeren De eerste vloeren bestonden uit aangestampt leem. Als dit materiaal niet nat wordt, vormt het een stevige en toch enigszins veerkrachtige laag die op veel plaatsen op de boerderij goed van pas komt. Leem was gratis of goedkoop en gemakkelijk aan te brengen. Het komt nog steeds voor in oude boerderijen. Wel zijn in de loop van de twintigste eeuw zijn over de oude grondvloer vaak houten vloeren op balkjes gelegd. Omdat de ventilatie vaak onvoldoende is, levert dit problemen met de vochthuishouding op. Op de zandgronden werden in het woongedeelte ook wel vloeren van keitjes gelegd, al dan niet in sierlijke patronen. Later zijn ook hiervoor vloeren van hout of cement in de plaats gekomen. Dat de boer niettemin een speciale, aardse (?) band met de vloer onderhield, blijkt onder meer uit de traditie om vloeren - van welke aard dan ook - te versieren met zandpatronen. Dit gebruik komt in diverse delen van het land voor. STENEN VLOEREN Het gebruik van plavuizen begon in het westen van het land. Eerst verschenen, net als bij de dakpannen, de wat brossere rode
117
3.2 Vloeren De eerste vloeren bestonden uit aangestampt leem. Als dit materiaal niet nat wordt, vormt het een stevige en toch enigszins veerkrachtige laag die op veel plaatsen op de boerderij goed van pas komt. Leem was gratis of goedkoop en gemakkelijk aan te brengen. Het komt nog steeds voor in oude boerderijen. Wel zijn in de loop van de twintigste eeuw over de oude grondvloer vaak houten vloeren op balkjes gelegd. Omdat de ventilatie vaak onvoldoende is, levert dit problemen met de vochthuishouding
op.
Op de zandgronden werden in het woongedeelte
ook wel
vloeren van keitjes gelegd, al dan niet in sierlijke patronen. Later zijn ook hiervoor vloeren van hout of cement in de plaats gekomen. Dat de boer niettemin een speciale band met de vloer onderhield, blijkt onder meer uit de traditie om vloeren - van welke aard dan ook - te versieren met zandpatronen. Dit gebruik komt in diverse delen van het land voor. STENENVLOEREN Het gebruik van plavuizen begon in het westen van het land. Eerstverschenen, net als bij de dakpannen, de wat brossere rode
117
exemplaren, later de harder gebakken (gesmoorde) blauwgrijze. Oude plavuizen hebben meestal het formaat 22 x 22 cm. Eventuele glazuren zijn meestal van een gelige, groenige of bruine toon. Plavuizen werden oorspronkelijk zo dicht mogelijk tegen elkaar aangelegd, gewoon in het zand, later ook in kalkspecie. Dit materiaal werd ook gebruikt om de naden in te wassen. Om met name de poreuze rode plavuizen tegen vlekken en dergelijke te beschermen, kunnen ze worden behandeld met (verdunde) oxan-olie. Hierdoor krijgen ze tevens een diepere kleur en enige glans. In de luxere boerderijen werden ook wel natuurstenen (Belgisch hardsteen) vloeren aangebracht, vooral in gangen en belangrijke woonvertrekken. Ook gebakken tegels komen voor. Soms werd een schelpenbed toegepast, waarop de tegels koud tegen elkaar werden aangebracht. Het schelpenbed zorgt voor een droge vloer en goede stabiliteit. Als zich na vele jaren toch kleine oneffenheden voordoen, kunnen tegels het best voorzichtig worden uitgenomen, waarna het schelpenbed wordt aangevuld en de tegels worden teruggeplaatst. Eventueel kunnen gescheurde exemplaren uit het zicht worden geplaatst.
118
BALKLAGEN Balken waren van de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw bijna uitsluitend van eikenhout. In de loop van de zeventiende eeuw vond steeds meer grenenhout toepassing. Pas in
de negentiende en twintigste eeuw is men op grote schaal vurenhout gaan gebruiken. Balken hebben niet alleen een dragende functie voor de vloer, ze geven ook stevigheid aan het gebouw als geheel. De muurankers vervullen hierbij als verbindingselement een sleutelrol (zie ook paragraaf 1.2). Een veelvoorkomend probleem is dat de uiteinden van balken, die in de muur zijn opgelegd, als gevolg van vocht gaan rotten en aan draagkracht verliezen. Vooral massieve muren zijn vaak verzadigd van vocht, dat zowel van beneden (optrekkend vocht), van opzij (doorslag) als van boven (lekkende goten en dergelijke) kan komen. Als de balkkop wegrot, wordt de vitale verbinding, namelijk de aanhechting van het muuranker, verbroken. Zowel vloeren als muren verliezen hierdoor hun stabiliteit. Daarom is het van groot belang balkkoppen in de gaten te houden en zo nodig rotte balkkoppen aan te pakken. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Een eerste optie is aanhelen, waarbij het slechte deel van de balk wordt verwijderd en aan de bestaande balk een nieuw uiteinde wordt gemaakt. Een andere mogelijkheid is de gehele balk vervangen. Een derde optie is het met een kunsthars injecteren van de deels vergane balkkop, die na uitharding van de hars zijn oorspronkelijke sterkte terugkrijgt. De laatstgenoemde methode is kostbaar, maar heeft de laatste jaren zijn waarde bewe-
119
exemplaren, later de harder gebakken (gesmoorde) blauwgrijze. Oude plavuizen hebben meestal het formaat 22 x 22 cm. Eventuele glazuren zijn meestal van een gelige, groenige of bruine toon. Plavuizen werden oorspronkelijk zo dicht mogelijk tegen elkaar aangelegd, gewoon in het zand, later ook in kalkspecie. Dit materiaal werd ook gebruikt om de naden in te wassen. Om met name de poreuze rode plavuizen tegen vlekken en dergelijke te beschermen, kunnen ze worden behandeld met (verdunde) oxan-olie. Hierdoor krijgen ze tevens een diepere kleur en enige glans. In de luxere boerderijen werden ook wel natuurstenen (Belgisch hardsteen) vloeren aangebracht, vooral in gangen en belangrijke woonvertrekken. Ook gebakken tegels komen voor. Soms werd een schelpenbed toegepast, waarop de tegels koud tegen elkaar werden aangebracht. Het schelpenbed zorgt voor een droge vloer en goede stabiliteit. Als zich na vele jaren toch kleine oneffenheden voordoen, kunnen tegels het best voorzichtig worden uitgenomen, waarna het schelpenbed wordt aangevuld en de tegels worden teruggeplaatst. Eventueel kunnen gescheurde exemplaren uit het zicht worden geplaatst.
118
BALKLAGEN Balken waren van de vijftiende tot en met de zeventiende eeuw bijna uitsluitend van eikenhout. In de loop van de zeventiende eeuw vond steeds meer grenenhout toepassing. Pas in
de negentiende en twintigste eeuw is men op grote schaal vurenhout gaan gebruiken. Balken hebben niet alleen een dragende functie voor de vloer, ze geven ook stevigheid aan het gebouw als geheel. De muurankers vervullen hierbij als verbindingselement een sleutelrol (zie ook paragraaf 1.2). Een veelvoorkomend probleem is dat de uiteinden van balken, die in de muur zijn opgelegd, als gevolg van vocht gaan rotten en aan draagkracht verliezen. Vooral massieve muren zijn vaak verzadigd van vocht, dat zowel van beneden (optrekkend vocht), van opzij (doorslag) als van boven (lekkende goten en dergelijke) kan komen. Als de balkkop wegrot, wordt de vitale verbinding, namelijk de aanhechting van het muuranker, verbroken. Zowel vloeren als muren verliezen hierdoor hun stabiliteit. Daarom is het van groot belang balkkoppen in de gaten te houden en zo nodig rotte balkkoppen aan te pakken. Hiervoor zijn verschillende mogelijkheden. Een eerste optie is aanhelen, waarbij het slechte deel van de balk wordt verwijderd en aan de bestaande balk een nieuw uiteinde wordt gemaakt. Een andere mogelijkheid is de gehele balk vervangen. Een derde optie is het met een kunsthars injecteren van de deels vergane balkkop, die na uitharding van de hars zijn oorspronkelijke sterkte terugkrijgt. De laatstgenoemde methode is kostbaar, maar heeft de laatste jaren zijn waarde bewe-
119
zen en vormt in veel gevallen een serieus te overwegen alternatief. Voor elke optie geldt dat voldoende deskundigheid is vereist, wat onder meer inhoudt dat tijdens de werkzaamheden de vloer afdoende wordt ondersteund. Een ander aandachtspunt is dat vloerbalken niet overbelast mogen worden. Het is verstandig om te bedenken waar de vloer oorspronkelijk voor bedoeld was. De afmetingen van de balken en de dikte van de planken geven daar al een aanwijzing voor. Wat lichtere zoldervloeren zijn bijvoorbeeld niet geschikt om vol te zetten met dozen vol boeken of grammofoonplaten. Bedenk verder dat een belasting in het midden van de vloer veel eerder tot problemen leidt dan een belasting aan de muurzijde waarin de balken zijn opgelegd. Bij restauraties van boerderijen vinden vaak rigoureuze ingrepen plaats, zoals het verplaatsen van wanden of het wegzagen van ondersteuningsstijlen. Hierdoor kunnen balklagen verzakken en overbelast raken. Het gebouw moet zich dan opnieuw zetten, tot een nieuw evenwicht is gevonden. Tijdens dit proces, dat soms jaren kan duren, ontstaan vaak scheuren. Op zichzelf hoeft dat niet rampzalig te zijn, maar het is uiteraard verstandig om vooraf te bedenken welke ingrepen wel en niet verantwoord zijn en hoe de risico’s zo veel mogelijk beperkt kunnen worden.
120
PLANKEN VLOEREN Houten vloeren hadden vroeger forse planken, tot breedtes van zo’n 35 cm. Pas in de late negentiende eeuw ging men smallere planken gebruiken, die vaak werden voorzien van een pasprofiel of kraal. Ze worden aangeduid als kraalschroten of kraaldelen. Ook voor de planken geldt dat aanvankelijk eiken werd gebruikt, dat later werd vervangen door grenen en vervolgens door vuren. Bij oudere planken gaat het meestal om langzaam gegroeid hout. Dit is fijndradig en daardoor kwalitatief veel beter dan nieuw, ‘modern’ hout. Handhaaf daarom zo veel mogelijk het oude hout. Bij reparatie van planken vloeren moeten zwakke plekken voorzichtig worden verwijderd. Controleer of de balken geen gebreken vertonen, zoals rot of schimmel. Kijk ook meteen hoe de elektrische installatie en andere leidingen er bijliggen. Bij verdiepingsvloeren kan, waar van toepassing, ook de ophanging van het stucplafond worden gecontroleerd. Oude vloeren moet bij voorkeur worden aangeheeld met planken van dezelfde soort en kwaliteit; een bezoek aan een goed sloopbedrijf of een handel in historische bouwmaterialen ligt dan het meest voor de hand. Vloeren op verdiepingen zijn vaak geschilderd (geweest). Waar de kleur is verdwenen, kunnen kleursporen aanknopings-
121
zen en vormt in veel gevallen een serieus te overwegen alternatief. Voor elke optie geldt dat voldoende deskundigheid is vereist, wat onder meer inhoudt dat tijdens de werkzaamheden de vloer afdoende wordt ondersteund. Een ander aandachtspunt is dat vloerbalken niet overbelast mogen worden. Het is verstandig om te bedenken waar de vloer oorspronkelijk voor bedoeld was. De afmetingen van de balken en de dikte van de planken geven daar al een aanwijzing voor. Wat lichtere zoldervloeren zijn bijvoorbeeld niet geschikt om vol te zetten met dozen vol boeken of grammofoonplaten. Bedenk verder dat een belasting in het midden van de vloer veel eerder tot problemen leidt dan een belasting aan de muurzijde waarin de balken zijn opgelegd. Bij restauraties van boerderijen vinden vaak rigoureuze ingrepen plaats, zoals het verplaatsen van wanden of het wegzagen van ondersteuningsstijlen. Hierdoor kunnen balklagen verzakken en overbelast raken. Het gebouw moet zich dan opnieuw zetten, tot een nieuw evenwicht is gevonden. Tijdens dit proces, dat soms jaren kan duren, ontstaan vaak scheuren. Op zichzelf hoeft dat niet rampzalig te zijn, maar het is uiteraard verstandig om vooraf te bedenken welke ingrepen wel en niet verantwoord zijn en hoe de risico’s zo veel mogelijk beperkt kunnen worden.
120
PLANKEN VLOEREN Houten vloeren hadden vroeger forse planken, tot breedtes van zo’n 35 cm. Pas in de late negentiende eeuw ging men smallere planken gebruiken, die vaak werden voorzien van een pasprofiel of kraal. Ze worden aangeduid als kraalschroten of kraaldelen. Ook voor de planken geldt dat aanvankelijk eiken werd gebruikt, dat later werd vervangen door grenen en vervolgens door vuren. Bij oudere planken gaat het meestal om langzaam gegroeid hout. Dit is fijndradig en daardoor kwalitatief veel beter dan nieuw, ‘modern’ hout. Handhaaf daarom zo veel mogelijk het oude hout. Bij reparatie van planken vloeren moeten zwakke plekken voorzichtig worden verwijderd. Controleer of de balken geen gebreken vertonen, zoals rot of schimmel. Kijk ook meteen hoe de elektrische installatie en andere leidingen er bijliggen. Bij verdiepingsvloeren kan, waar van toepassing, ook de ophanging van het stucplafond worden gecontroleerd. Oude vloeren moet bij voorkeur worden aangeheeld met planken van dezelfde soort en kwaliteit; een bezoek aan een goed sloopbedrijf of een handel in historische bouwmaterialen ligt dan het meest voor de hand. Vloeren op verdiepingen zijn vaak geschilderd (geweest). Waar de kleur is verdwenen, kunnen kleursporen aanknopings-
121
punten bieden voor herstel van het oorspronkelijke schilderwerk. Op plaatsen waar, bijvoorbeeld als gevolg van centrale verwarming, naden tussen vloerplanken zijn ontstaan, is de mooiste oplossing deze dichte maken met een dun, goed passend latje; een zogeheten veer.
TIPS
122
tips
- Belast vloeren niet zwaarder dan voor de massa waarop ze zijn berekend. - Verwijder nooit zomaar vloerbalken en/of ankers; dit is namelijk van invloed op de stabiliteit van de gehele constructie. Vraag vooraf deskundig advies.
TIPS .. Voorkom dat vloeren worden overbelast. Ol
Verwijder nooit zomaar vloerbalken en/of ankers; dit is namelijk van invloed op de stabiliteit van de gehele constructie. Vraag vooraf deskundig advies.
3.4 Kelders Kelders zijn in het algemeen Kelders waren moeilijker verbouwing
weer in het nieuwe
de ingang
meestal
verlegd.
allerlei raadselachtige toegangen overwelfd
de oudste delen van een boerderij.
te slopen en werden gebouw
Vandaar
na een brand of
ingepast.
Wel werd
dat oude kelders vaak
nissen met trapjes en dichtgemetselde
bezitten. Om ze koel te houden werden veel kelders door een in baksteen gemetseld
Veel kelders opmerkelijk
uit vroeger
eeuwen
gaaf. De problemen
blijken
ton- of kruisgewelf. constructief
bij kelders hebben
nog
voorna-
melijk te maken met vochtoverlast.
VOCHT De kelder kan lek zijn door scheuren den. Doorgaans deskundigen
in de vloer of in de wan-
kan alleen een nauwkeurig
uitsluitsel
onderzoek
geven over mogelijkheden
door
om de kel-
der dicht te maken. De vloer van de kelder kan blank staan bij een hoge grondwaterstand,
na bijvoorbeeld
een periode
veel regen, of bij een hoge stand van het rivierwater.
124
van
~-~_._---------
Soms is de omgeving van het gebouw door aanleg van straten en ophoging met grond zodanig gewijzigd, dat plotseling water op de keldervloer blijft staan. Een mogelijke oplossing is een plaatselijke verlaging van de grondwaterstand
tot-
standbrengen, door aan de buitenzijde rondom het gebouw een drainagebuis aan te leggen. Een alternatief is een putje in de keldervloer, voorzien van een klokpomp met niveauregelaar en een overloop naar de riolering. Een veelvoorkomend euvel is de aantasting van het pleisterwerk op keldermuren. Dit gaat los zitten en valt er af. In het algemeen is het verstandig om bij een opknapbeurt al het losse pleisterwerk eraf te halen en de kelder met een heel dun kalkpleisterlaagje - de zogenaamde vertinlaag - af te werken. Bij onderhoud werkt gewone witkalk uitstekend. Bijkomend voordeel is dat het desinfecterend is en schimmelvorming tegengaat. Meestal zijn kelders veel vochtiger dan noodzakelijk. Bijna altijd komt dit door een gebrek aan.ventilatie. Omdat een kelder meestal vorstvrij blijft, kan er het hele jaar door geventileerd worden. Zet voor een stevige tocht twee raampjes tegen elkaar open of schep hiervoor gelegenheid met een extra opening.
125
ROEST Veel kelders uit de tweede helft van de negentiende en het begin van de twintigste
eeuw hebben een kelderdek dat
bestaat uit ijzeren balken met een I-profiel, met daartussen gemetselde troggewelfjes. De ijzeren profielen uit deze tijd zijn echter erg roestgevoelig. Ook al zijn ze behandeld met loodmenie, vroeg of laat beginnen ze in het vochtige metselwerk te roesten. Daardoor zwelt het ijzer van de balken in de muren op, zodat het metselwerk gaat scheuren en afbrokkelen. Symptoombestrijding door schilderen helpt niet, want de tijdbom zit al ln de muur. Het raadplegen van een deskundige is hier noodzakelijk. Soms wordt met de beste bedoelingen geprobeerd om vochtprobiemen te bestrijden, maar pakt het toch verkeerd uit. Zo werd eens een enigszins vochtige, plavuizen vloer van een voorraadkelder vervangen door een nieuwe dampdichte vloer. Het resultaat was dat de vloer inderdaad droog bleef, maar dat het vocht nu een uitweg zocht via de muren. Dat kwam tot uitdrukking in aantasting van het pleisterwerk, dat vervolgens ging loslaten. Het voorbeeld laat zien dat het soms verstandig is enig vocht in kelders eenvoudigweg te accepteren en de vochtigheidsgraad te reguleren door goed te ventileren. In de tweede plaats is het goed om, áls u gaat ingrijpen, eerst deskundig advies in te winnen. '26
\~
TIPS • Zorg voor goede ventilatie in de kelder door het open zet•
Soms wordt met de beste bedoelingen geprobeerd om vochtproblemen te bestrijden, maar pakt het toch verkeerd uit. Zo werd eens een enigszins vochtige, plavuizen vloer van een voorraadkelder vervangen door een nieuwe dampdichte vloer. Het resultaat was dat de vloer inderdaad droog bleef, maar dat het vocht nu een uitweg zocht via de muren. Dat kwam tot uitdrukking in aantasting van het pleisterwerk, dat vervolgens ging loslaten. Het voorbeeld laat zien dat het soms verstandig is enig vocht in kelders eenvoudigweg te accepteren en de vochtigheidsgraad te reguleren door goed te ventileren. In de tweede plaats is het goed om, áls u gaat ingrijpen, eerst deskundig advies in te winnen.
126
ten van een raampje, deur of speciale ventilatie-opening. Als zich in korte tijd scheuren gaan vertonen in wanden en/of vloer en/of plafond/gewelf, schakel dan snel een deskundige in.
tips
gemetselde troggewelfjes. De ijzeren profielen uit deze tijd zijn echter erg roestgevoelig. Ook al zijn ze behandeld met loodmenie, vroeg of laat beginnen ze in het vochtige metselwerk te roesten. Daardoor zwelt het ijzer van de balken in de muren op, zodat het metselwerk gaat scheuren en afbrokkelen. Symptoombestrijding door schilderen helpt niet, want de tijdbom zit al ín de muur. Het raadplegen van een deskundige is hier noodzakelijk.
127
3.7 Binnenpleisterwerk Het afwerken van binnenwanden, op de boerderij niet zelden opgetrokken uit verschillende partijen baksteen van matige kwaliteit, kent een lange traditie. Gepleisterde wanden werden oorspronkelijk alleen gewit. In de achttiende eeuw werd in de steden op steeds grotere schaal papierbehang toegepast. Op de meeste boerderijen ging men hier pas veel later toe over, als het al zo ver kwam. In de ruimtes voor dagelijks gebruik bleef men vaak het pleisterwerk witten, al dan niet met kleurtoevoegingen. VOCHT Problemen met binnenpleisterwerk hebben meestal te maken met vocht, vaak in combinatie met uitbloeiende zouten. Van belang is vooral de juiste oorzaak van de vochtverschijnselen te achterhalen.
128
Bij een te hoge luchtvochtigheid slaat condens neer op de binnenkant van de koude buitenmuren. Behang kan klam aanvoelen, pleisterwerk is alleen aan de oppervlakte wat vochtig. Door beter ventileren verdwijnt het vocht.
Doorslaand vocht is in veel gevallen te wijten aan slecht voegwerk en scheuren in de muur. Kleine scheurtjes aan de regenzijde van een gebouw zuigen veel vocht op. Lang lekkende regenpijpen en vergaarbakken zorgen plaatselijk voor doorslaand vocht. Oude muren lijken massief maar er zitten vaak allerlei holtes in. Zwakke plekken worden aan de binnenkant zichtbaar door vochtplekken op onverwachte plaatsen. Bij regen worden de plekken groter. Bij langdurige droogte verdwijnen ze bijna geheel. Zakvocht zakt door het lekken van goten op muren in het massieve metselwerk naar beneden en komt dan in warmere ruimten naar buiten. Dit gaat vaak gepaard met de uitbloei van in de muur aanwezige zouten. Als gevolg van zakvocht kunnen balkkoppen - zelfs als deze twee meter onder een goot in de muur zitten - door schimmels, houtrot en insecten worden aangetast. Er wordt gesproken van indirect optrekkend vocht als regenwater dat net onder het maaiveld in de muren optrekt, in warmere ruimten vlak boven de vloeren weer naar buiten treedt. Daar drukt het pleisterwerk van de wanden. In de muur voorkomende zouten kunnen de schade sterk vergroten. Oorzaak is meestal slecht voegwerk net onder het maaiveld of een naar het gebouw aflopend terrein of dijklichaam.
129
3.7 Binnenpleisterwerk Het afwerken van binnenwanden, op de boerderij niet zelden opgetrokken uit verschillende partijen baksteen van matige kwaliteit, kent een lange traditie. Gepleisterde wanden werden oorspronkelijk alleen gewit. In de achttiende eeuw werd in de steden op steeds grotere schaal papierbehang toegepast. Op de meeste boerderijen ging men hier pas veel later toe over, als het al zo ver kwam. In de ruimtes voor dagelijks gebruik bleef men vaak het pleisterwerk witten, al dan niet met kleurtoevoegingen. VOCHT Problemen met binnenpleisterwerk hebben meestal te maken met vocht, vaak in combinatie met uitbloeiende zouten. Van belang is vooral de juiste oorzaak van de vochtverschijnselen te achterhalen.
128
Bij een te hoge luchtvochtigheid slaat condens neer op de binnenkant van de koude buitenmuren. Behang kan klam aanvoelen, pleisterwerk is alleen aan de oppervlakte wat vochtig. Door beter ventileren verdwijnt het vocht.
Doorslaand vocht is in veel gevallen te wijten aan slecht voegwerk en scheuren in de muur. Kleine scheurtjes aan de regenzijde van een gebouw zuigen veel vocht op. Lang lekkende regenpijpen en vergaarbakken zorgen plaatselijk voor doorslaand vocht. Oude muren lijken massief maar er zitten vaak allerlei holtes in. Zwakke plekken worden aan de binnenkant zichtbaar door vochtplekken op onverwachte plaatsen. Bij regen worden de plekken groter. Bij langdurige droogte verdwijnen ze bijna geheel. Zakvocht zakt door het lekken van goten op muren in het massieve metselwerk naar beneden en komt dan in warmere ruimten naar buiten. Dit gaat vaak gepaard met de uitbloei van in de muur aanwezige zouten. Als gevolg van zakvocht kunnen balkkoppen - zelfs als deze twee meter onder een goot in de muur zitten - door schimmels, houtrot en insecten worden aangetast. Er wordt gesproken van indirect optrekkend vocht als regenwater dat net onder het maaiveld in de muren optrekt, in warmere ruimten vlak boven de vloeren weer naar buiten treedt. Daar drukt het pleisterwerk van de wanden. In de muur voorkomende zouten kunnen de schade sterk vergroten. Oorzaak is meestal slecht voegwerk net onder het maaiveld of een naar het gebouw aflopend terrein of dijklichaam.
129
Optrekkend vocht is een lastig probleem dat zich voordoet als de fundering met de voet in het grondwater staat. Via de capillairen in het metselwerk van fundering en muur trekt dit water omhoog. Het verschijnsel is te herkennen aan een horizontale zone van meestal 30-120 cm aangetast pleisterwerk. Het meeste vocht treedt direct boven de vloer of de tegeltjes uit, waardoor het pleisterwerk verweert of eraf wordt gedrukt. Alleen als vaststaat dat er werkelijk sprake is van optrekkend vocht (proeven, boringen), heeft het zin om een kostbaar vochtwerend scherm aan te brengen. Men injecteert in zo’n geval de muren onder het niveau van de keldervloer met een vochtwerend chemisch middel. Een alternatief dat vooral in het verleden werd toegepast is de muren op glas of op lood zetten. Hierbij wordt telkens een stukje metselwerk uitgebroken, glas of lood aangebracht, en het gat weer dichtgemetseld. Uiteraard is het aanbrengen van een chemisch vochtscherm minder arbeidsintensief, maar wel werk voor de specialist.
130
HERSTEL Pleisterwerk aanbrengen is een vak. Zeer veel problemen bij pleistersystemen ontstaan doordat deze niet zorgvuldig en volgens de voorschriften zijn aangebracht, of door het naderhand aanbrengen van een verkeerde afwerking. Opnieuw pleisteren heeft alleen zin als de oorzaken van vochtoverlast zijn verholpen en de muren voldoende droog zijn.
Vaak wordt een muur te snel van nieuw pleisterwerk voorzien, terwijl deze muur jarenlang door vocht is verzadigd (een kubieke meter met vocht verzadigd metselwerk kan 150 tot 200 liter water bevatten). Als vuistregel geldt dat twee à drie jaar gewacht moet worden met opnieuw pleisteren, afhankelijk van de hardheid van het gesteente. Als pleisterwerk plaatselijk loslaat, kunnen de losse delen verwijderd worden. Als meer dan veertig procent loszit, is het meestal beter alles te verwijderen. Nieuw pleisterwerk kan men het beste in afgeronde delen opzetten en bij inwendige hoeken laten aansluiten op het bestaande werk. Er ontstaan dan geen problemen bij de overgangen. Sterk door vocht en zout belaste muren geeft men een zo dun mogelijke pleisterlaag, maximaal acht à tien millimeter. In kelders verdient een dun vertinlaagje de voorkeur. In de vorige eeuw zijn vochtige muren van oude boerderijen nogal eens afgedekt met een lambrisering, regelwerken met beplating, of tegels. Deze vorm van symptoombestrijding is sterk af te raden. Ze neemt de oorzaak niet weg, maar verergert slechts de problemen, omdat het vocht verder moet optrekken voordat het kan uittreden. Bij indirect optrekkend vocht kan vlak boven de vloer een onderbreking in het pleisterwerk worden aangebracht om
131
Optrekkend vocht is een lastig probleem dat zich voordoet als de fundering met de voet in het grondwater staat. Via de capillairen in het metselwerk van fundering en muur trekt dit water omhoog. Het verschijnsel is te herkennen aan een horizontale zone van meestal 30-120 cm aangetast pleisterwerk. Het meeste vocht treedt direct boven de vloer of de tegeltjes uit, waardoor het pleisterwerk verweert of eraf wordt gedrukt. Alleen als vaststaat dat er werkelijk sprake is van optrekkend vocht (proeven, boringen), heeft het zin om een kostbaar vochtwerend scherm aan te brengen. Men injecteert in zo’n geval de muren onder het niveau van de keldervloer met een vochtwerend chemisch middel. Een alternatief dat vooral in het verleden werd toegepast is de muren op glas of op lood zetten. Hierbij wordt telkens een stukje metselwerk uitgebroken, glas of lood aangebracht, en het gat weer dichtgemetseld. Uiteraard is het aanbrengen van een chemisch vochtscherm minder arbeidsintensief, maar wel werk voor de specialist.
130
HERSTEL Pleisterwerk aanbrengen is een vak. Zeer veel problemen bij pleistersystemen ontstaan doordat deze niet zorgvuldig en volgens de voorschriften zijn aangebracht, of door het naderhand aanbrengen van een verkeerde afwerking. Opnieuw pleisteren heeft alleen zin als de oorzaken van vochtoverlast zijn verholpen en de muren voldoende droog zijn.
Vaak wordt een muur te snel van nieuw pleisterwerk voorzien, terwijl deze muur jarenlang door vocht is verzadigd (een kubieke meter met vocht verzadigd metselwerk kan 150 tot 200 liter water bevatten). Als vuistregel geldt dat twee à drie jaar gewacht moet worden met opnieuw pleisteren, afhankelijk van de hardheid van het gesteente. Als pleisterwerk plaatselijk loslaat, kunnen de losse delen verwijderd worden. Als meer dan veertig procent loszit, is het meestal beter alles te verwijderen. Nieuw pleisterwerk kan men het beste in afgeronde delen opzetten en bij inwendige hoeken laten aansluiten op het bestaande werk. Er ontstaan dan geen problemen bij de overgangen. Sterk door vocht en zout belaste muren geeft men een zo dun mogelijke pleisterlaag, maximaal acht à tien millimeter. In kelders verdient een dun vertinlaagje de voorkeur. In de vorige eeuw zijn vochtige muren van oude boerderijen nogal eens afgedekt met een lambrisering, regelwerken met beplating, of tegels. Deze vorm van symptoombestrijding is sterk af te raden. Ze neemt de oorzaak niet weg, maar verergert slechts de problemen, omdat het vocht verder moet optrekken voordat het kan uittreden. Bij indirect optrekkend vocht kan vlak boven de vloer een onderbreking in het pleisterwerk worden aangebracht om
131
aantasting van het pleisterwerk erboven te voorkomen. Een onderbreking van vijf tot acht millimeter ‘tot op de baksteen’ is voldoende.
132
• Controleer met enige regelmaat of zich geen vochtproble•
men voordoen in binnenpleisterwerk. Vraag voor een juiste bestrijding hiervan advies aan een deskundige. Doe niet aan symptoombestrijding door betegelen of wegtimmeren; u maakt het probleem daarmee alleen maar erger.
tips
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of een muur zoutbelast is. Indien dit het geval is, kunnen ‘normale’ pleistersystemen niet worden toegepast. Onderzoek is nodig om te bepalen welk speciaal pleistersysteem aangebracht kan worden. Laat u geen zogenaamde dampdichte pleistersystemen aansmeren, want die bestaan niet. Verder is een pluisvormige uitslag op het pleisterwerk niets om ongerust over te zijn. Het gaat hier om zoutuitbloei, die erop wijst dat de muur en de pleisterlaag goed uitdampen. Van tijd tot tijd afborstelen en opruimen is het devies.
TIPS
aantasting van het pleisterwerk erboven te voorkomen. Een onderbreking van vijf tot acht millimeter ‘tot op de baksteen’ is voldoende.
132
• Controleer met enige regelmaat of zich geen vochtproble•
men voordoen in binnenpleisterwerk. Vraag voor een juiste bestrijding hiervan advies aan een deskundige. Doe niet aan symptoombestrijding door betegelen of wegtimmeren; u maakt het probleem daarmee alleen maar erger.
tips
Het verdient aanbeveling te onderzoeken of een muur zoutbelast is. Indien dit het geval is, kunnen ‘normale’ pleistersystemen niet worden toegepast. Onderzoek is nodig om te bepalen welk speciaal pleistersysteem aangebracht kan worden. Laat u geen zogenaamde dampdichte pleistersystemen aansmeren, want die bestaan niet. Verder is een pluisvormige uitslag op het pleisterwerk niets om ongerust over te zijn. Het gaat hier om zoutuitbloei, die erop wijst dat de muur en de pleisterlaag goed uitdampen. Van tijd tot tijd afborstelen en opruimen is het devies.
TIPS
4. Diversen Onder de noemer diversen kan, zeker als het om boerderijen gaat, een hele reeks onderwerpen worden genoemd die niet direct verband houden met hetgeen in de voorgaande hoofdstukken werd besproken. Een daarvan betreft de bestrating van het terrein. Deze kan onder meer van belang zijn met het oog op een goede afwatering. Voorkom in elk geval dat hemelwater vanaf de bestrating naar gebouwen toeloopt.
134
Begroeiing zoals bomen en grotere struiken kan enerzijds beschutting bieden aan gebouwen en opstallen, maar kan anderzijds ook schade toebrengen; bijvoorbeeld door wortelgroei, afwaaiende takken en bladeren, drupwater en het vasthouden van vocht. Over de keuze van geschikte bomen en struiken voor het boerenerf, en de juiste locatie hiervoor, zijn diverse boeken te raadplegen. Houd historische elementen, zoals hakhoutwallen, oude hagen en leibomen zo veel mogelijk in stand. In het algemeen passen inheemse soorten het best op het boerenerf, zoals wilgen, populieren, elzen, essen en eiken. Het hout hiervan werd op het boerenbedrijf vanouds voor talloze doeleinden gebruikt. Ook over de inrichting en aan-
135
Diversen
Diversen
4. Diversen Onder de noemer diversen kan, zeker als het om boerderijen gaat, een hele reeks onderwerpen worden genoemd die niet direct verband houden met hetgeen in de voorgaande hoofdstukken werd besproken. Een daarvan betreft de bestrating van het terrein. Deze kan onder meer van belang zijn met het oog op een goede afwatering. Voorkom in elk geval dat hemelwater vanaf de bestrating naar gebouwen toeloopt.
134
Begroeiing zoals bomen en grotere struiken kan enerzijds beschutting bieden aan gebouwen en opstallen, maar kan anderzijds ook schade toebrengen; bijvoorbeeld door wortelgroei, afwaaiende takken en bladeren, drupwater en het vasthouden van vocht. Over de keuze van geschikte bomen en struiken voor het boerenerf, en de juiste locatie hiervoor, zijn diverse boeken te raadplegen. Houd historische elementen, zoals hakhoutwallen, oude hagen en leibomen zo veel mogelijk in stand. In het algemeen passen inheemse soorten het best op het boerenerf, zoals wilgen, populieren, elzen, essen en eiken. Het hout hiervan werd op het boerenbedrijf vanouds voor talloze doeleinden gebruikt. Ook over de inrichting en aan-
135
kleding van de traditionele boerentuin is volop informatie te vinden. Een van de kenmerken is overigens dat hiervoor maar weinig echte regels te geven zijn. Door besdragende struiken aan te planten kunnen vogels worden aangetrokken. Zorg wel dat klimplanten geen bezit nemen van kozijnen, goten en daken. Traditionele hekwerken van hout hebben het in weer en wind zwaar te verduren. Bovendien worden ze soms aangevreten door de dieren erachter. Regelmatig schilderen of beitsen kan de levensduur aanmerkelijk verlengen. Breng op de bovenzijden eventueel beschermend metaal aan (lood of zink) en besteed bij het schilderen altijd extra aandacht aan de onderzijden van het hekwerk. Omdat deze het langst vochtig blijven, is het gevaar van inrotting hier het grootst. IJzeren hekken moeten worden beschermd tegen roest. Gebruik geen middelen die de gezondheid van mens of dier kunnen schaden.
136
Rond de boerderij kunnen vele vogelsoorten voorkomen. Sommige zijn min of meer schadelijk, andere nuttig en weer andere beide. Van sommige soorten komen er steeds meer, andere worden steeds zeldzamer omdat nieuwe gebouwen nauwelijks gaten en holtes bieden en ze bij oude gebouwen steeds vaker worden dichtgemaakt. Hierdoor kunnen sommige waardevolle soorten onvoldoende schuil- en nestplaatsen vinden. Monumentenwacht voert als beleid de veelvoorko-
mende kraaien, kauwen en duiven zo veel mogelijk te weren, bijvoorbeeld door op schoorstenen roosters te plaatsen. Aan bedreigde soorten, zoals kerkuilen en gierzwaluwen, wordt waar mogelijk passende nestgelegenheid geboden. Hetzelfde geldt voor vleermuizen. In het vervolg van dit hoofdstuk worden twee onderwerpen nader besproken. In de paragraaf over technische installaties wordt ingegaan op verwarming en bliksembeveiligingsinstallaties. Tot besluit volgen enkele aanwijzingen voor een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.
137
kleding van de traditionele boerentuin is volop informatie te vinden. Een van de kenmerken is overigens dat hiervoor maar weinig echte regels te geven zijn. Door besdragende struiken aan te planten kunnen vogels worden aangetrokken. Zorg wel dat klimplanten geen bezit nemen van kozijnen, goten en daken. Traditionele hekwerken van hout hebben het in weer en wind zwaar te verduren. Bovendien worden ze soms aangevreten door de dieren erachter. Regelmatig schilderen of beitsen kan de levensduur aanmerkelijk verlengen. Breng op de bovenzijden eventueel beschermend metaal aan (lood of zink) en besteed bij het schilderen altijd extra aandacht aan de onderzijden van het hekwerk. Omdat deze het langst vochtig blijven, is het gevaar van inrotting hier het grootst. IJzeren hekken moeten worden beschermd tegen roest. Gebruik geen middelen die de gezondheid van mens of dier kunnen schaden.
136
Rond de boerderij kunnen vele vogelsoorten voorkomen. Sommige zijn min of meer schadelijk, andere nuttig en weer andere beide. Van sommige soorten komen er steeds meer, andere worden steeds zeldzamer omdat nieuwe gebouwen nauwelijks gaten en holtes bieden en ze bij oude gebouwen steeds vaker worden dichtgemaakt. Hierdoor kunnen sommige waardevolle soorten onvoldoende schuil- en nestplaatsen vinden. Monumentenwacht voert als beleid de veelvoorko-
mende kraaien, kauwen en duiven zo veel mogelijk te weren, bijvoorbeeld door op schoorstenen roosters te plaatsen. Aan bedreigde soorten, zoals kerkuilen en gierzwaluwen, wordt waar mogelijk passende nestgelegenheid geboden. Hetzelfde geldt voor vleermuizen. In het vervolg van dit hoofdstuk worden twee onderwerpen nader besproken. In de paragraaf over technische installaties wordt ingegaan op verwarming en bliksembeveiligingsinstallaties. Tot besluit volgen enkele aanwijzingen voor een goede bereikbaarheid en toegankelijkheid.
137
4.1 Technische installaties We staan er zelden bij stil, maar tegenwoordig ligt vrijwel elk gebouw van onder tot boven vol met leidingen, buizen en pijpen voor water, gas, elektriciteit, verwarming, riolering, telefoon, antennes, computers en bliksemafleiding. Zo’n honderd jaar geleden was zeker op de boerderij van dergelijke voorzieningen niet of nauwelijks sprake. Water kwam uit de pomp en afvalwater liep via de gootsteen - die vaak ook letterlijk een hardstenen gootsteen was - en een loden pijp of gresbuis naar buiten. In een hoek van de stal of op het erf bevond zich het privaat, met daaronder een beerput die van tijd tot tijd werd leeggemaakt.
138
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen in de grote steden nutsvoorzieningen voor water, gas en riolering tot stand. Het platteland volgde veel later. De meeste boerderijen bleven tot ver na de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel zelfvoorzienend. Voor licht en warmte diende een voorraad olie en hout. Elektriciteit drong hier het eerste door. Uit onervarenheid en onachtzaamheid zijn hiermee, met name in de beginperiode, veel ongevallen gebeurd met tragische
afloop - zowel voor de mensen als het pand. Menige boerderij ging in vlammen op. Nog altijd zijn ondeskundig gebruik en slecht onderhoud de meest voorkomende oorzaak van narigheid met technische installaties. Monumentenwacht besteedt bij inspecties zo veel mogelijk aandacht aan dit onderwerp, maar benadrukt dat daarnaast regelmatige controle door technisch gespecialiseerde vakmensen noodzakelijk blijft. VERWARMING Onverstandig stookgedrag kan vervelende gevolgen hebben, in het bijzonder voor oudere boerderijen, waarvan de vertrekken voorheen niet of weinig werden verwarmd, en vrijwel nooit tot hoge temperaturen. Door de temperatuur slechts geleidelijk op te voeren wordt voorkomen dat balken en betimmeringen kapot scheuren. Een zo constant mogelijke temperatuur is altijd het beste. Een goede klokthermostaat met een aangepaste stooklijn is hierbij een uitkomst. Consequent niet verwarmen is ook een oplossing, mits er goede ventilatie is. Dit laatste is iets anders dan luchten. Bij ventileren worden twee of meer tegenover elkaar geplaatste ramen en/of deuren op een kier gezet, waardoor lucht gaat circuleren. Bij luchten wordt slechts één raam of deur geopend en is er geen sprake van een duidelijke luchtstroom. Oude boerderijen ‘ventileren van zichzelf’, onder meer via spleten in schuiframen en onder deuren en door niet-geïsoleerde kappen. Bij het overigens
139
4.1 Technische installaties We staan er zelden bij stil, maar tegenwoordig ligt vrijwel elk gebouw van onder tot boven vol met leidingen, buizen en pijpen voor water, gas, elektriciteit, verwarming, riolering, telefoon, antennes, computers en bliksemafleiding. Zo’n honderd jaar geleden was zeker op de boerderij van dergelijke voorzieningen niet of nauwelijks sprake. Water kwam uit de pomp en afvalwater liep via de gootsteen - die vaak ook letterlijk een hardstenen gootsteen was - en een loden pijp of gresbuis naar buiten. In een hoek van de stal of op het erf bevond zich het privaat, met daaronder een beerput die van tijd tot tijd werd leeggemaakt.
138
Pas in de tweede helft van de negentiende eeuw kwamen in de grote steden nutsvoorzieningen voor water, gas en riolering tot stand. Het platteland volgde veel later. De meeste boerderijen bleven tot ver na de Tweede Wereldoorlog voor een groot deel zelfvoorzienend. Voor licht en warmte diende een voorraad olie en hout. Elektriciteit drong hier het eerste door. Uit onervarenheid en onachtzaamheid zijn hiermee, met name in de beginperiode, veel ongevallen gebeurd met tragische
afloop - zowel voor de mensen als het pand. Menige boerderij ging in vlammen op. Nog altijd zijn ondeskundig gebruik en slecht onderhoud de meest voorkomende oorzaak van narigheid met technische installaties. Monumentenwacht besteedt bij inspecties zo veel mogelijk aandacht aan dit onderwerp, maar benadrukt dat daarnaast regelmatige controle door technisch gespecialiseerde vakmensen noodzakelijk blijft. VERWARMING Onverstandig stookgedrag kan vervelende gevolgen hebben, in het bijzonder voor oudere boerderijen, waarvan de vertrekken voorheen niet of weinig werden verwarmd, en vrijwel nooit tot hoge temperaturen. Door de temperatuur slechts geleidelijk op te voeren wordt voorkomen dat balken en betimmeringen kapot scheuren. Een zo constant mogelijke temperatuur is altijd het beste. Een goede klokthermostaat met een aangepaste stooklijn is hierbij een uitkomst. Consequent niet verwarmen is ook een oplossing, mits er goede ventilatie is. Dit laatste is iets anders dan luchten. Bij ventileren worden twee of meer tegenover elkaar geplaatste ramen en/of deuren op een kier gezet, waardoor lucht gaat circuleren. Bij luchten wordt slechts één raam of deur geopend en is er geen sprake van een duidelijke luchtstroom. Oude boerderijen ‘ventileren van zichzelf’, onder meer via spleten in schuiframen en onder deuren en door niet-geïsoleerde kappen. Bij het overigens
139
begrijpelijke streven naar comfortverhoging en energiebesparing zijn ook op veel boerderijen isolatiemaatregelen getroffen en heeft men de kierenjacht geopend. De combinatie van het dichtstoppen van elke kier, het inpakken van oude constructies in isolatiedekens, plus het aanleggen van centrale verwarming blijkt voor oude constructies echter vaak ongunstig uit te pakken. Binnen geïsoleerde constructies ontstaan condensatieproblemen, vocht slaat neer op balkkoppen en deze rotten versneld in. Gebrek aan ventilatie zorgt verder voor schimmels, met name achter kasten en bankstellen die tegen de (vochtige) muur staan. BLIKSEMBEVEILIGING Blikseminslag was lange tijd een raadselachtig verschijnsel dat vooral bekend was van torenspitsen. Nadat in de achttiende eeuw was ontdekt dat het ging om een elektrische ontlading in de atmosfeer, kwam men op het idee voor deze elektriciteit een speciale, snelle weg naar de bodem aan te leggen. Daarmee was de bliksemafleider geboren.
140
Een goede bliksembeveiligingsinstallatie bestaat tegenwoordig uit een uitwendig deel, met een daknet en afgaande leidingen, en een inwendig deel, met een spanningsvereffening en een beveiliging tegen overspanning. De constructie van het uitwendige deel vormt een soort kooi van Faraday, waarbin-
nen mensen geen elektrische krachten van buitenaf ondervinden. Niet alleen hoge objecten komen voor bliksembeveiliging in aanmerking. Ook voor boerderijen die in het vrije veld of rondom vrij aan een dijk liggen, is een bliksemafleider aan te raden. Verder speelt de kwetsbaarheid een rol. Bij een rieten dak is bliksembeveiliging eerder aan de orde dan bij uitsluitend pannendaken. Voor een pand in een gesloten bebouwing is een uitwendige installatie vaak niet nodig. Een inwendige beveiliging kan wel raadzaam zijn. Subsidiegevers en verzekeraars kunnen eisen dat een bliksembeveiliging is of wordt aangebracht. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg bekijkt bij elke voorgenomen restauratie of een installatie noodzakelijk is. Een eenvoudige installatie is in veel gevallen afdoende. Iedere installatie, hoe klein ook, draagt bij aan de beveiliging tegen een directe inslag. Wel dient de installatie goed geaard te zijn. Een uitwendige beveiliging verkleint de kans op een inslag niet, maar zorgt er wel voor dat de stroom van de inslag op een veilige wijze wordt afgeleid. Een goede installatie kan onbeperkt treffers incasseren. Regelmatige controle van de blikseminstallatie is noodzakelijk. Daartoe kunnen abonnementen worden afgesloten met erkende installateurs. Een veelvoorkomend probleem is dat de leidingen op de daken niet goed meer met elkaar zijn verbonden.
141
begrijpelijke streven naar comfortverhoging en energiebesparing zijn ook op veel boerderijen isolatiemaatregelen getroffen en heeft men de kierenjacht geopend. De combinatie van het dichtstoppen van elke kier, het inpakken van oude constructies in isolatiedekens, plus het aanleggen van centrale verwarming blijkt voor oude constructies echter vaak ongunstig uit te pakken. Binnen geïsoleerde constructies ontstaan condensatieproblemen, vocht slaat neer op balkkoppen en deze rotten versneld in. Gebrek aan ventilatie zorgt verder voor schimmels, met name achter kasten en bankstellen die tegen de (vochtige) muur staan. BLIKSEMBEVEILIGING Blikseminslag was lange tijd een raadselachtig verschijnsel dat vooral bekend was van torenspitsen. Nadat in de achttiende eeuw was ontdekt dat het ging om een elektrische ontlading in de atmosfeer, kwam men op het idee voor deze elektriciteit een speciale, snelle weg naar de bodem aan te leggen. Daarmee was de bliksemafleider geboren.
140
Een goede bliksembeveiligingsinstallatie bestaat tegenwoordig uit een uitwendig deel, met een daknet en afgaande leidingen, en een inwendig deel, met een spanningsvereffening en een beveiliging tegen overspanning. De constructie van het uitwendige deel vormt een soort kooi van Faraday, waarbin-
nen mensen geen elektrische krachten van buitenaf ondervinden. Niet alleen hoge objecten komen voor bliksembeveiliging in aanmerking. Ook voor boerderijen die in het vrije veld of rondom vrij aan een dijk liggen, is een bliksemafleider aan te raden. Verder speelt de kwetsbaarheid een rol. Bij een rieten dak is bliksembeveiliging eerder aan de orde dan bij uitsluitend pannendaken. Voor een pand in een gesloten bebouwing is een uitwendige installatie vaak niet nodig. Een inwendige beveiliging kan wel raadzaam zijn. Subsidiegevers en verzekeraars kunnen eisen dat een bliksembeveiliging is of wordt aangebracht. De Rijksdienst voor de Monumentenzorg bekijkt bij elke voorgenomen restauratie of een installatie noodzakelijk is. Een eenvoudige installatie is in veel gevallen afdoende. Iedere installatie, hoe klein ook, draagt bij aan de beveiliging tegen een directe inslag. Wel dient de installatie goed geaard te zijn. Een uitwendige beveiliging verkleint de kans op een inslag niet, maar zorgt er wel voor dat de stroom van de inslag op een veilige wijze wordt afgeleid. Een goede installatie kan onbeperkt treffers incasseren. Regelmatige controle van de blikseminstallatie is noodzakelijk. Daartoe kunnen abonnementen worden afgesloten met erkende installateurs. Een veelvoorkomend probleem is dat de leidingen op de daken niet goed meer met elkaar zijn verbonden.
141
Een ander gebrek is een te hoge aardingsweerstand, waardoor de stroom van de inslag niet snel genoeg wegvloeit. Een installateur zal daarom de weerstand doormeten en zo nodig verbeteringen adviseren. Monumentenwacht inspecteert onder meer of het daknet geen doorgeroeste beugels en losse verbindingen bevat en of bij bevestigingen geen lekkages optreden. Een voorbeeld van een eenvoudige installatie in klasse LP1.
TIPS - Zorg ervoor dat bliksembeveiligingsinstallaties regelmatig worden doorgemeten. - Zorg voor een goede en veilige elektravoorziening. - Zorg voor voldoende brandblussers.
maten in meters
142
tips
10
15
10
TIPS • Zorg ervoor dat bliksem beveiligingsinstallaties regelmatig worden doorgemeten. • Zorg voor een goede en veilige elektravoorziening. • Zorg voor voldoende brandbiussers. Kies voor binnen, in verband met gevolgschade, liever schuimblussers dan poederblussers. • Laat uw stookinstallatie (b.v. e.v.-ketel) voor ieder stookseizoen door de vakman controleren . .. Laat uw rookgasafvoerkanalen (schoorstenen) ten minste voor ieder stookseizoen controleren en schoonmaken.
4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid Elk bouwwerk - nieuw, oud of juist gerestaureerd - is onderhevig aan verval. In de voorgaande hoofdstukken is daar al uitgebreid bij stilgestaan. Ook is meermalen naar voren gebracht dat regelmatig controleren op (beginnende) gebreken de beste en de goedkoopste manier is om verval tegen te gaan. Of, iets positiever geformuleerd, om de cultuurhistorische waarden te behouden. Om dat controlewerk naar behoren te kunnen uitvoeren, moeten bewoners, beheerders en inspecteurs wel op alle relevante plaatsen, dus eigenlijk overal, kunnen komen. Zonder daarbij ernstige risico’s op ongevallen te lopen.
144
ARBO-WETGEVING Anders dan vroeger zijn zaken als bereikbaarheid en toegankelijkheid tegenwoordig wettelijk geregeld. De arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) vereist namelijk dat op de werkplek de risico’s voor veiligheid, gezondheid en welzijn tot het minimum worden beperkt. Dat heeft consequenties voor de bereikbaarheid en de toegankelijkheid. Bij het werken aan monumenten en andere oude gebouwen kunnen er op dit gebied echter gemakkelijk knelpunten ontstaan. De objecten
zijn immers totstandgekomen in een tijd waarin zaken als veiligheid en gezondheid nog niet goed geregeld waren. De aandacht hiervoor hing vooral af van het inzicht van de aannemer en zijn bereidheid om risico’s te nemen voor werknemers en constructie. In het algemeen accepteerde men vroeger grotere risico’s dan tegenwoordig. Daarom zijn vaak extra voorzieningen nodig om aan de huidige eisen te kunnen voldoen. De Arbo-wet spreekt over twee soorten veiligheid: de actieve en de passieve. De wettelijk geregelde actieve veiligheid is voor de boerderij-eigenaar niet aan de orde. Deze is namelijk vooral gericht op de werkgever die de middelen beschikbaar stelt om veilig te kunnen werken en de werknemer die deze middelen gebruikt en zich aan de voorschriften moet houden. Als de boerderij-eigenaar privé met onderhoudswerk aan de slag gaat, doet hij er uiteraard verstandig aan om risico’s te vermijden, maar zijn activiteiten vallen dan niet onder de Arbowet. Aan de wettelijke passieve veiligheid kan een eigenaar of opdrachtgever wel veel bijdragen, en wel door het laten aanbrengen van voorzieningen die nodig zijn om op een veilige manier inspectie- en onderhoudswerk uit te voeren. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, zal het steeds moeilijker worden om erkende bedrijven te vinden die inspecties en reparaties willen uitvoeren. Hierna worden enkele belangrijke zaken die de toegankelijkheid van gebouwen kunnen verbeteren.
145
4.2 Bereikbaarheid en toegankelijkheid Elk bouwwerk - nieuw, oud of juist gerestaureerd - is onderhevig aan verval. In de voorgaande hoofdstukken is daar al uitgebreid bij stilgestaan. Ook is meermalen naar voren gebracht dat regelmatig controleren op (beginnende) gebreken de beste en de goedkoopste manier is om verval tegen te gaan. Of, iets positiever geformuleerd, om de cultuurhistorische waarden te behouden. Om dat controlewerk naar behoren te kunnen uitvoeren, moeten bewoners, beheerders en inspecteurs wel op alle relevante plaatsen, dus eigenlijk overal, kunnen komen. Zonder daarbij ernstige risico’s op ongevallen te lopen.
144
ARBO-WETGEVING Anders dan vroeger zijn zaken als bereikbaarheid en toegankelijkheid tegenwoordig wettelijk geregeld. De arbeidsomstandighedenwet (Arbo-wet) vereist namelijk dat op de werkplek de risico’s voor veiligheid, gezondheid en welzijn tot het minimum worden beperkt. Dat heeft consequenties voor de bereikbaarheid en de toegankelijkheid. Bij het werken aan monumenten en andere oude gebouwen kunnen er op dit gebied echter gemakkelijk knelpunten ontstaan. De objecten
zijn immers totstandgekomen in een tijd waarin zaken als veiligheid en gezondheid nog niet goed geregeld waren. De aandacht hiervoor hing vooral af van het inzicht van de aannemer en zijn bereidheid om risico’s te nemen voor werknemers en constructie. In het algemeen accepteerde men vroeger grotere risico’s dan tegenwoordig. Daarom zijn vaak extra voorzieningen nodig om aan de huidige eisen te kunnen voldoen. De Arbo-wet spreekt over twee soorten veiligheid: de actieve en de passieve. De wettelijk geregelde actieve veiligheid is voor de boerderij-eigenaar niet aan de orde. Deze is namelijk vooral gericht op de werkgever die de middelen beschikbaar stelt om veilig te kunnen werken en de werknemer die deze middelen gebruikt en zich aan de voorschriften moet houden. Als de boerderij-eigenaar privé met onderhoudswerk aan de slag gaat, doet hij er uiteraard verstandig aan om risico’s te vermijden, maar zijn activiteiten vallen dan niet onder de Arbowet. Aan de wettelijke passieve veiligheid kan een eigenaar of opdrachtgever wel veel bijdragen, en wel door het laten aanbrengen van voorzieningen die nodig zijn om op een veilige manier inspectie- en onderhoudswerk uit te voeren. Als niet aan deze eisen wordt voldaan, zal het steeds moeilijker worden om erkende bedrijven te vinden die inspecties en reparaties willen uitvoeren. Hierna worden enkele belangrijke zaken die de toegankelijkheid van gebouwen kunnen verbeteren.
145
VOORZIENINGEN Het van binnen en van buiten schoonhouden van alle gebouwdelen voorkomt gevaarlijke situaties. Stof, vuil en uitwerpselen van bijvoorbeeld vogels (duiven) kunnen het veilig werken belemmeren. Vaak ligt er puin en bouwafval van eerdere werkzaamheden in kappen, kelders en kruipruimtes. Het aanbrengen of verbeteren van verlichting is erg belangrijk. Alle binnenruimtes zouden op zijn minst van loopverlichting voorzien moeten zijn. Eén verlichtingspunt per ruimte is wel het minimum. Het is raadzaam om op strategische plaatsen, zoals in de omgeving van luiken, dakkapellen of doorgangen, geaarde stopcontacten te laten aanbrengen. Deze zijn veelal nodig voor het uitvoeren van het onderhoudswerk.
SUBSIDIE Voor de diverse soorten voorzieningen en de manier waarop ze moeten worden aangebracht zijn richtlijnen opgesteld. Monumentenwacht en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg hebben hierover een brochure beschikbaar en kunnen uiteraard ook nadere inlichtingen verstrekken. Het aanbrengen van veiligheidsvoorzieningen op rijksmonumenten is in veel gevallen subsidiabel.
Niet beloopbare plafonds moeten van een loopbrug zijn voorzien. De loopbruggen moeten minimaal één leuning hebben, op grotere hoogten zelfs twee. Volgens de Arbo-wet moeten daken waarvan de voet van de kap of de goot hoger ligt dan acht meter, zonder ladder bereikbaar zijn. Boven de acht meter zijn ladders niet meer goed hanteerbaar en te gevaarlijk. In dat geval kunnen extra luiken of dakkapellen een oplossing zijn. Deze moeten vrij en zonder hindernissen bereikbaar zijn.
146
147
VOORZIENINGEN Het van binnen en van buiten schoonhouden van alle gebouwdelen voorkomt gevaarlijke situaties. Stof, vuil en uitwerpselen van bijvoorbeeld vogels (duiven) kunnen het veilig werken belemmeren. Vaak ligt er puin en bouwafval van eerdere werkzaamheden in kappen, kelders en kruipruimtes. Het aanbrengen of verbeteren van verlichting is erg belangrijk. Alle binnenruimtes zouden op zijn minst van loopverlichting voorzien moeten zijn. Eén verlichtingspunt per ruimte is wel het minimum. Het is raadzaam om op strategische plaatsen, zoals in de omgeving van luiken, dakkapellen of doorgangen, geaarde stopcontacten te laten aanbrengen. Deze zijn veelal nodig voor het uitvoeren van het onderhoudswerk.
SUBSIDIE Voor de diverse soorten voorzieningen en de manier waarop ze moeten worden aangebracht zijn richtlijnen opgesteld. Monumentenwacht en de Rijksdienst voor de Monumentenzorg hebben hierover een brochure beschikbaar en kunnen uiteraard ook nadere inlichtingen verstrekken. Het aanbrengen van veiligheidsvoorzieningen op rijksmonumenten is in veel gevallen subsidiabel.
Niet beloopbare plafonds moeten van een loopbrug zijn voorzien. De loopbruggen moeten minimaal één leuning hebben, op grotere hoogten zelfs twee. Volgens de Arbo-wet moeten daken waarvan de voet van de kap of de goot hoger ligt dan acht meter, zonder ladder bereikbaar zijn. Boven de acht meter zijn ladders niet meer goed hanteerbaar en te gevaarlijk. In dat geval kunnen extra luiken of dakkapellen een oplossing zijn. Deze moeten vrij en zonder hindernissen bereikbaar zijn.
146
147
TIPS
• Zorg ervoor dat buiten- en binnenruimtes schoon blijven en dat restanten bouwmateriaal en dergelijke worden opgeruimd. " Zorg ervoor dat zolders en daken bereikbaar zijn om controlewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Monumentenwacht zal zo nodig adviseren om hierin verbeteringen aan te brengen. • Zorg voor een goede en veilige verlichting in alle ruimtes.
Bijlagen
Bijlagen
Nuttige adressen
tips
TIPS - Zorg ervoor dat buiten- en binnenruimtes schoon blijven en dat restanten bouwmateriaal en dergelijke worden opgeruimd. - Zorg ervoor dat zolders en daken bereikbaar zijn om controlewerkzaamheden te kunnen uitvoeren. Monumentenwacht zal zo nodig adviseren om hierin verbeteringen aan te brengen.
Belastingdienst, Bureau Monumentenpanden (BBM) Inputplein 1, Postbus 4050, 3800 EB Amersfoort Telefoon: 033 - 450 52 22 E-mail: www.belastingdienst.nl Bond van Nederlandse Architecten (BNA) Keizersgracht 321, Postbus 19606, 1000 GP Amsterdam Telefoon: 020 - 555 36 66 E-mail: www.bna.nl Rijksdienst voor de Monumentenzorg Broederplein 41, Postbus 1001, 3700 BA Zeist Telefoon: 030 - 698 32 11 E-mail: www.monumentenzorg.nl Stichting 2003 Jaar van de Boerderij Herengracht 474, 1017 CA Amsterdam Telefoon: 020 - 420 92 67 E-mail: www.jaarvandeboerderij.nl
149
Contactpersonen per provincie: Groningen, F. Schuitemaker Telefoon: 06 - 22 40 62 70 E-mail:
[email protected] Friesland, D. Bloemhof Telefoon: 058 - 266 66 17 E-mail:
[email protected] Drenthe, J. van Ginkel Telefoon: 0593 - 32 22 63 E-mail:
[email protected] Overijssel, E. Steen Telefoon: 038 - 425 14 66 E-mail:
[email protected] Flevoland, H. Geluk Telefoon: 0320 - 26 55 26 E-mail:
[email protected] Gelderland, G. van der Veer Telefoon: 026 - 442 17 42 E-mail:
[email protected] Utrecht, P. Vesters Telefoon: 030 - 234 38 80 E-mail:
[email protected] Noord-Holland, M. Groentjes Telefoon: 072 - 581 68 88 E-mail:
[email protected]
• • • • • • •
• • • •
Zuid-Holland, L. de Laat Telefoon: 071 - 513 37 39 E-mail:
[email protected] Zeeland, A. Manni-Bij de Vaate Telefoon: 0118 - 67 08 85 E-mail:
[email protected] Noord-Brabant, H. Willemsen Telefoon: 0162 - 51 18 33 E-mail:
[email protected] Limburg, M. Melkert Telefoon: 0475 - 35 78 00 E-mail:
[email protected]
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland ’t Zand 15, Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort Telefoon: 033 - 479 07 70 E-mail: www.monumentenwacht.nl Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) Schelmseweg 89, Postbus 649, 6800 AP Arnhem Telefoon: 026 - 357 62 22 E-mail: www.openluchtmuseum.nl
• 150
151
Contactpersonen per provincie: Groningen, F. Schuitemaker Telefoon: 06 - 22 40 62 70 E-mail:
[email protected] Friesland, D. Bloemhof Telefoon: 058 - 266 66 17 E-mail:
[email protected] Drenthe, J. van Ginkel Telefoon: 0593 - 32 22 63 E-mail:
[email protected] Overijssel, E. Steen Telefoon: 038 - 425 14 66 E-mail:
[email protected] Flevoland, H. Geluk Telefoon: 0320 - 26 55 26 E-mail:
[email protected] Gelderland, G. van der Veer Telefoon: 026 - 442 17 42 E-mail:
[email protected] Utrecht, P. Vesters Telefoon: 030 - 234 38 80 E-mail:
[email protected] Noord-Holland, M. Groentjes Telefoon: 072 - 581 68 88 E-mail:
[email protected]
• • • • • • •
• • • •
Zuid-Holland, L. de Laat Telefoon: 071 - 513 37 39 E-mail:
[email protected] Zeeland, A. Manni-Bij de Vaate Telefoon: 0118 - 67 08 85 E-mail:
[email protected] Noord-Brabant, H. Willemsen Telefoon: 0162 - 51 18 33 E-mail:
[email protected] Limburg, M. Melkert Telefoon: 0475 - 35 78 00 E-mail:
[email protected]
Stichting Federatie Monumentenwacht Nederland ’t Zand 15, Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort Telefoon: 033 - 479 07 70 E-mail: www.monumentenwacht.nl Stichting Historisch Boerderij-Onderzoek (SHBO) Schelmseweg 89, Postbus 649, 6800 AP Arnhem Telefoon: 026 - 357 62 22 E-mail: www.openluchtmuseum.nl
• 150
151
Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF) Westerdorpstraat 68, Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken, Telefoon: 033 - 253 94 39 E-mail: www.restauratiefonds.nl
Monumentenwacht Overijssel en Flevoland Ohmstraat 2c, 8013 PZ Zwolle Telefoon: 038 - 460 32 37 E-mail:
[email protected]
Stichting Vakgroep Restauratie (SVR) Oude Utrechtseweg 32-34, 3743 KN Baarn Telefoon: 035 - 548 60 91 E-mail: www.vakgroeprestauratie.nl
Monumentenwacht Gelderland Stationsstraat 27, Postbus 95, 6670 AB Zetten Telefoon: 0488 - 42 02 22 E-mail:
[email protected]
MONUMENTENWACHT IN HET LAND Monumentenwacht Groningen Hoge der A 5, 9712 AC Groningen Telefoon: 050 - 589 15 85 E-mail:
[email protected]
Monumentenwacht Utrecht Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht Telefoon: 030 - 234 38 80 E-mail:
[email protected]
Monumentenwacht Fryslân Emmakade 59, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden Telefoon: 058 -215 73 65 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Drenthe Stationsstraat 20, 9401 KX Assen Telefoon: 0592 - 30 59 42 E-mail:
[email protected]
152
Monumentenwacht Noord-Holland Postbus 79, 1520 AB Wormerveer Telefoon: 075 - 647 45 88 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Zuid-Holland Breestraat 59, Postbus 11187, 2301 ED Leiden Telefoon: 071 - 513 37 39 E-mail:
[email protected]
153
Stichting Nationaal Restauratiefonds (NRF) Westerdorpstraat 68, Postbus 15, 3870 DA Hoevelaken, Telefoon: 033 - 253 94 39 E-mail: www.restauratiefonds.nl
Monumentenwacht Overijssel en Flevoland Ohmstraat 2c, 8013 PZ Zwolle Telefoon: 038 - 460 32 37 E-mail:
[email protected]
Stichting Vakgroep Restauratie (SVR) Oude Utrechtseweg 32-34, 3743 KN Baarn Telefoon: 035 - 548 60 91 E-mail: www.vakgroeprestauratie.nl
Monumentenwacht Gelderland Stationsstraat 27, Postbus 95, 6670 AB Zetten Telefoon: 0488 - 42 02 22 E-mail:
[email protected]
MONUMENTENWACHT IN HET LAND Monumentenwacht Groningen Hoge der A 5, 9712 AC Groningen Telefoon: 050 - 589 15 85 E-mail:
[email protected]
Monumentenwacht Utrecht Herenstraat 28, 3512 KD Utrecht Telefoon: 030 - 234 38 80 E-mail:
[email protected]
Monumentenwacht Fryslân Emmakade 59, Postbus 137, 8900 AC Leeuwarden Telefoon: 058 -215 73 65 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Drenthe Stationsstraat 20, 9401 KX Assen Telefoon: 0592 - 30 59 42 E-mail:
[email protected]
152
Monumentenwacht Noord-Holland Postbus 79, 1520 AB Wormerveer Telefoon: 075 - 647 45 88 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Zuid-Holland Breestraat 59, Postbus 11187, 2301 ED Leiden Telefoon: 071 - 513 37 39 E-mail:
[email protected]
153
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49, 4330 AA Middelburg Telefoon: 0118 - 67 08 70 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Noord-Brabant Sparrendaalseweg 5, 5262 LR Vught Telefoon: 0411 - 64 33 66 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Limburg Godsweerdersingel 83, Postbus 131, 6040 AC Roermond, Telefoon: 0475 - 35 78 00 E-mail:
[email protected] Archeologische Monumentenwacht Nederland ’t Zand 15, Postbus 812, 3800 AV Amersfoort Telefoon: 033 - 465 05 74 E-mail:
[email protected]
COLOFON Deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is een uitgave van de provinciale monumentenwachten en de Federatie Monumentenwacht Nederland. De uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Voor nabestellingen kunt u, zo lang de voorraad strekt, terecht bij de Federatie Monumentenwacht Nederland. De kosten bedragen € 5, exclusief verzendkosten. Federatie Monumentenwacht Nederland Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort Telefoon 033 - 479 07 70 Fax 033 - 479 07 69 E-mail
[email protected] Inhoud: Monumentenwachten, Federatie Monumentenwacht Nederland Ontwerp, vormgeving en druk: Strategy Communication Group, Sittard ISBN: 90-807834-1-2
Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49, 4330 AA Middelburg Telefoon: 0118 - 67 08 70 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Noord-Brabant Sparrendaalseweg 5, 5262 LR Vught Telefoon: 0411 - 64 33 66 E-mail:
[email protected] Monumentenwacht Limburg Godsweerdersingel 83, Postbus 131, 6040 AC Roermond, Telefoon: 0475 - 35 78 00 E-mail:
[email protected] Archeologische Monumentenwacht Nederland ’t Zand 15, Postbus 812, 3800 AV Amersfoort Telefoon: 033 - 465 05 74 E-mail:
[email protected]
COLOFON Deze Onderhoudswijzer voor de Boerderij is een uitgave van de provinciale monumentenwachten en de Federatie Monumentenwacht Nederland. De uitgave is mede mogelijk gemaakt door financiële steun van de Rijksdienst voor de Monumentenzorg. Voor nabestellingen kunt u, zo lang de voorraad strekt, terecht bij de Federatie Monumentenwacht Nederland. De kosten bedragen € 5, exclusief verzendkosten. Federatie Monumentenwacht Nederland Postbus 1130, 3800 BC Amersfoort Telefoon 033 - 479 07 70 Fax 033 - 479 07 69 E-mail
[email protected] Inhoud: Monumentenwachten, Federatie Monumentenwacht Nederland Ontwerp, vormgeving en druk: Strategy Communication Group, Sittard ISBN: 90-807834-1-2