Monitoring van watervogels in de Dollard Periode juli 2011 - juni 2012
MONITORING VAN WATERVOGELS IN DE DOLLARD.
Periode juli 2011 - juni 2012.
G:\BBPROJECT\Tekst\P13040 Vogelmonitoring Dollard\Monitoring watervogels Dollard 2011-12.doc 18 maart 2013
© Gebruik en overname van gegevens alleen toegestaan met volledige bronvermelding: Buro Bakker (2013); Monitoring van watervogels in de Dollard. Periode juli 2011 - juni 2012. Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van Groningen Seaports.
in opdracht van:
GRONINGEN SEAPORTS, NAMENS WERKGROEP NATUURCOMPENSATIE Contactpersoon:
DHR. S.P. DE BOER
uitgevoerd door:
BURO BAKKER ADVIESBURO VOOR ECOLOGIE B.V. Weiersloop 9 Postbus 10034 9400 CA Assen tel. 0592-313389 e-mail
[email protected]
Projectleiding: Ir. M.S. van Kerkvoorde Rapportage: Ing. J.R. Offereins en J. Prop (Stichting Vogeltelgroep Dollard)
________ Inhoud
1
2
3
4
INLEIDING.......................................................................................................................................... 1 1.1
AANLEIDING ...................................................................................................................................... 1
1.2
VOGELMONITORING IN RELATIE TOT HET STOPZETTEN VAN DE GARNALENVISSERIJ ..... 1
1.3
OPZET RAPPORT EN LEESWIJZER ................................................................................................... 2
MONITORING IN 2011-2012.......................................................................................................... 3 2.1
MONITORINGSPROGRAMMA VOGELTELGROEP DOLLARD ...................................................... 3
2.2
OPZET VOGELMONITORING EN ANALYSE ................................................................................... 4
2.2.1
Opzet vogeltellingen................................................................................................ 4
2.2.2
Te analyseren soorten.............................................................................................. 4
2.2.3
Werkwijze analyse algemeen................................................................................... 4
2.2.4
Werkwijze analyse vierde monitoringsjaar ........................................................... 5
2.2.5
Interpretatie van de analyses .................................................................................. 6
RESULTATEN VAN HET VIERDE MONITORINGSJAAR................................................. 7 3.1
RESULTATEN ...................................................................................................................................... 7
3.2
INTERPRETATIE ................................................................................................................................. 9
3.2.1
Vergelijking van trends per soort .......................................................................... 9
3.2.2
Trends van vogels in de Dollard in relatie tot het stopzetten van de garnalenvisserij........................................................................................................12
3.2.3
Trends van vogels in de Dollard en in relatie tot het ecosysteem..................12
LITERATUUR ....................................................................................................................................14
BIJLAGE 1
TALRIJKHEID EN VERSPREIDING VAN VOGELS IN DE DOLLARD, IN RELATIE TOT BEËINDIGING VAN DE GARNALENVISSERIJ -UPDATE 2011/12 (PROP, 2013).
1
INLEIDING
1.1
AANLEIDING In 2008 zijn door het ministerie van LNV aan RWE en NUON vergunningen verleend inzake de Natuurbeschermingswet 1998 voor het realiseren van energiecentrales in de Eemshaven. Later is het bevoegd gezag overgenomen door de provincie Groningen en zijn de vergunningen aangepast. Een voorwaarde voor deze vergunningen is de monitoringsverplichting van specifieke ecologische aspecten met betrekking tot vogels en zoogdieren in en om de Eemshaven. Specifiek onderdeel van de monitoringsverplichting is de rapportage van 'de effecten van het stoppen van de garnalenvisserij op de vogels in de Dollard'. De vergunningen die deze garnalenvisserij mogelijk maakten zijn in 2008 afgekocht ter compensatie van de ingrepen in de Eemshaven, waarna de visserij in de Dollard in augustus van dat jaar is gestopt. De initiatiefnemers (NUON, RWE en Groningen Seaports) dienen jaarlijks de resultaten van de vogelmonitoring in de Dollard te rapporteren aan het bevoegd gezag. Dit rapport betreft het verslag van de monitoring in het vierde jaar na de stopzetting van de garnalenvisserij.
1.2
VOGELMONITORING IN RELATIE TOT HET STOPZETTEN VAN DE GARNALENVISSERIJ In haar eerste rapportage over de monitoring van watervogels in de Dollard is de Beoordelingscommissie op de vraagstelling voor dit onderzoek ingegaan (Colijn et al., 2010). Uitgangspunt voor de monitoring en dus voor de rapportages is dat het aannemelijk is dat er door het verdwijnen van de garnalenvisserij effecten zullen optreden op de kwaliteit van het mariene milieu in de Dollard en als gevolg daarvan ook op de daar aanwezige vogels (Wymenga et al., 2009). Deze effecten zouden kunnen bestaan uit een ‘verbetering’ van de bodemfauna doordat er minder omwoeling van de bodem is. Die ‘verbetering’ is eerder door de beoordelingscommissie geïnterpreteerd als een verandering dan wel toename van de diversiteit, de biomassa en de secundaire productie van de bodemfauna. Dit zou dan indirect weer een effect op de vogels, die de bodemfauna als voedsel gebruiken, kunnen hebben. Daarnaast zal er meer rust in het gebied optreden en is er een grotere oppervlakte aan foerageergebied beschikbaar. De Beoordelingscommissie achtte dit toen een onwaarschijnlijke hypothese. Immers, de garnalenvisserij vond voornamelijk plaats in de geulen beneden de laagwaterlijn en slechts voor een klein deel op de laagste delen van de aangrenzende wadplaten. In die gebieden moet het verstorende effect, indien aanwezig, zich hebben voorgedaan. Het gebied onder de laagwaterlijn is echter voor het overgrote deel van de onderzochte vogelsoorten niet of nauwelijks bereikbaar. Dat betekent dat de monitoring van wadvogels zich richt op het aantonen van effecten van veranderingen in de bodemfauna in een zeer klein deel van de wadplaten van de Dollard. Het is onwaarschijnlijk dat zulke geringe effecten zijn aan te tonen door vogels op hoogwatervluchtplaatsen te tellen. Wel is denkbaar dat de garnalenvisserij de talrijkheid en de biomassa van garnalen en (jonge) vis (grondels, jonge platvis) in het hele beviste gebied negatief heeft beïnvloed en dat dat effect zich door getijmigratie van de onderhavige soorten heeft uitgebreid over de aangrenzende wadplaten, dat wil zeggen een groter gebied dan in de oorspronkelijke hypothese. Het stoppen van de garnalenvisserij zou dus geleid kunnen hebben tot een toename van garnalen en kleine vis tijdens hoogwater boven de in de Dollard aanwezige wadplaten. Tijdens laagwater kan een deel van deze potentiële prooien in poeltjes en prielen op het drooggevallen wad achterblijven. Men verwacht dan op voorhand een effect van de sluiting van de garnalenvisserij uitsluitend bij die vogelsoorten die garnalen en kleine vis als prooi hebben.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
1
1.3
OPZET RAPPORT EN LEESWIJZER Dit rapport presenteert voor een selectie van soorten de resultaten van de trendbeoordeling van het vierde jaar na het moment van stopzetten van de garnalenvisserij in de zomer van 2008. Deze trendbeoordeling betreft de periode juli 2011 tot en met juni 2012, die wordt vergeleken met de voorafgaande jaren. Toekomstige rapportages zullen eveneens deze jaarcyclus hebben. Het voordeel van deze opzet is dat eventuele gevolgen van de stopzetting van de garnalenvisserij direct in beeld komen en verdere trendontwikkelingen per jaar te vergelijken zijn. Daarmee beslaat om praktische redenen deze rapportage de bovengenoemde periode. De reden voor een afwijkend begin van de reeksen (juli) ten opzichte van het stopzetten van de garnalenvisserij (augustus) is gelegen in het feit dat door de Vogeltelgroep Dollard wordt gewerkt met seizoensgemiddelden voor voorjaar en najaar. De 'knip' hierin wordt gemaakt in de maand juni. Na juni komt voor enkele soorten de doortrek naar de overwinteringsgebieden alweer op gang, welke vervolgens door kan lopen tot in de herfstperiode. Om de gegevens per jaar en per doortrekpiek vergelijkbaar te houden is deze indeling essentieel. Overigens wordt deze jaarindeling om deze reden ook gebruikt in alle door SOVON opgestelde rapportage van landelijke monitoringsprogramma's van watervogels. De resultaten van het eerste jaar na stopzetting van de visserij zijn beschreven in Buro Bakker (2010). In dat rapport is tevens een gebiedsbeschrijving opgenomen, welke niet opnieuw in dit rapport is opgenomen. Na de inleiding (hoofdstuk 1) volgt in hoofdstuk 2 de methodiek van de in het verleden gehouden en huidige vogelmonitoring in de Dollard (basisgegevens en analyse). Hoofdstuk 3 beschrijft beknopt de resultaten, analyses en interpretaties van de nulmeting en het derde jaar na stopzetting van de garnalenvisserij. Onderdeel hiervan is een samenvatting van het in bijlage 1 weergegeven rapport van de Stichting Vogeltelgroep Dollard. In hoofdstuk 4 volgt een overzicht van de gebruikte literatuur.
2
buro bakker 2013/P13040
2
MONITORING IN 2011-2012
2.1
MONITORINGSPROGRAMMA VOGELTELGROEP DOLLARD De eerste tellingen waarbij het gebied systematisch werd bekeken stammen uit de tweede helft van de jaren zestig. Dit gebeurde in een tijd waarin slechts summier gegevens beschikbaar waren over de omvang van doortrekkende en overwinterende vogelpopulaties, en dat gold te meer voor een uithoek van het land als de Dollard. Vogeltellingen waren toen urgent in verband met plannen om de Dollardkwelders te bedijken voor de aanleg van een kanaal dat de waterafvoer uit het achterland moest verbeteren. Uiteindelijk heeft men besloten de wateroverlast in Oost-Groningen op een andere manier op te lossen. De tellingen zijn daarna voortgezet, ook al bestond er toen geen directe bedreiging meer voor de Dollard en de vogels die er pleisterden. Aanvankelijk waren de vogeltellingen in de Dollard hoofdzakelijk een Nederlandse aangelegenheid, wat betekende dat de in het oosten van de Dollard pleisterende vogels buiten het gezichtsveld van de tellers bleven. Op initiatief van onder andere Klaus Gerdes uit Leer werden echter na 1973 ook tellingen in het Duitse deel georganiseerd, zodat vanaf dat moment de gehele kustlijn van de Punt van Reide tot aan Pogum nagenoeg iedere maand werd geteld (Prop et al., 1999).
Figuur 1. Telgebieden in het Nederlandse en Duitse deel van de Dollard. Ontleend aan Prop et al., 2012.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
3
De maandelijkse tellingen worden uitgevoerd door de Vogeltelgroep Dollard. Het te tellen gebied is opgedeeld in acht teltrajecten, vijf in het Nederlandse en drie in het Duitse deel van de Dollard (zie ook Figuur 1). Elk teltraject heeft een kustlengte van ongeveer 3 kilometer. Deze opsplitsing maakte het mogelijk het hele gebied in twee à drie uur rond het tijdstip van hoog water af te lopen. Vogels worden voor een groot deel vanaf de dijk gelokaliseerd en met behulp van telescopen geteld. Wanneer de waterstand het toelaat worden per traject 1-2 insteken op de kwelder gemaakt. Insteken zijn vooral nodig op plaatsen waar hoge begroeiing het zicht op de vogels ontneemt. Tellingen zijn niet uitgevoerd of afgebroken wanneer het waarnemen ernstig werd bemoeilijkt door regen of mist. De vogels worden in hoofdzaak in het buitendijks gelegen gebied geteld. Ganzen en roofvogels die in de aangrenzende polders worden aangetroffen zijn echter eveneens in de totalen opgenomen omdat deze vogels vaak heen en weer vliegen. Ook vogels in de polder Breebaart worden geteld aangezien dit gebied beschouwd kan worden als een hoogwatervluchtplaats die aan de Dollard is gekoppeld. Deze tellingen worden zonder uitzondering tijdens hoogwater uitgevoerd. Tijdens hoogwatertellingen verblijven de aanwezige wadvogels (steltlopers) in hoofdzaak geconcentreerd op de niet overstromende delen aan de zuidrand van de Dollard en zijn dan betrekkelijk gemakkelijk te tellen. Bij afgaand tij volgen de meeste vogels de waterlijn en verspreiden ze zich over het droogvallende gebied.
2.2
OPZET VOGELMONITORING EN ANALYSE
2.2.1 OPZET VOGELTELLINGEN
De maandelijkse hoogwatertellingen zullen ook in de komende jaren door de Vogeltelgroep worden uitgevoerd en de aanwezige en te verzamelen telgegevens kunnen gebruikt worden om de effecten als gevolg van het stopzetten van de garnalenvisserij in beeld te brengen. Hiervoor zijn tussen Groningen Seaports en de Stichting Vogeltelgroep Dollard (die de telgegevens namens de Vogeltelgroep beheert) bindende afspraken gemaakt, welke juridisch zijn vastgelegd. 2.2.2 TE ANALYSEREN SOORTEN
Voor de analyse van de monitoringsgegevens zijn in ieder geval de carnivore doelsoorten (vogels) van het Natura 2000-gebied Waddenzee relevant aangezien het mede deze groep is waarvoor, ter compensatie van ingrepen in de Eemshaven, de concessies van de garnalenvissers in de Dollard zijn afgekocht. In de analyse over de periode 2008-2009 (Buro Bakker, 2010) is gewerkt met een selectie van soorten die relevant zijn inzake de doelstelling van deze vogelmonitoring. Het betreft alle (deels) carnivore doelsoorten van het Natura 2000-gebied Waddenzee, die tenminste in redelijke aantallen in het gebied voorkomen en die daarom mede kunnen dienen om de effecten van het stopzetten van de garnalenvisserij te bepalen. De Beoordelingscommissie heeft in 2010 ingestemd met deze selectie (Colijn et al., 2010), zodat ook in latere jaren (vanaf 2009-2010) met deze selectie is gewerkt. Het betreft de volgende soorten: • • • • •
Bergeend Bonte strandloper Groenpootruiter Kluut Lepelaar
• • • • •
Rosse Grutto Scholekster Tureluur Wulp Zwarte Ruiter
2.2.3 WERKWIJZE ANALYSE ALGEMEEN
De Vogeltelgroep Dollard verzorgt de analyse van haar telgegevens en stelt deze ter beschikking aan Groningen Seaports. Bij de analyse worden gegevens van een nulsituatie vergeleken met een toetsperiode. Hierbij worden de volgende perioden aangehouden:
4
buro bakker 2013/P13040
Nulsituatie: Tien jaren: juli 1998 – juni 2008 (grenzend aan stopzetting garnalenvisserij), verdeeld in: - Nulperiode 1: juli 1998 – juni 2003 - Nulperiode 2: juli 2003 – juni 2008 Toetsperiode Vijf jaren: juli 2008 – juni 2009 en volgende vier jaren. Voor de nulsituatie zijn gegevens van voor 1998 minder bruikbaar vanwege de daarin nog na-ijlende effecten op de aantallen watervogels van ingrepen in de Dollard, zoals de stapsgewijze afbouw van de lozingen van afvalwater van de aardappelzetmeelindustrie en het kwelderbeheer. De aantallen in de periode 1998-2008 zijn stabiel genoeg om als referentieperiode te dienen. In de dataverwerking wordt de nulperiode opgeknipt in twee perioden van vijf jaar om deze vergelijkbaar te maken met de vijfjarige toetsperiode. In de analyse worden de trends van de hierboven genoemde vogelsoorten van alle vijf deelgebieden telkens vergeleken met de nulsituatie. Op advies van de Beoordelingscommissie (Colijn et al., 2011) is afgestapt van de vergelijking van telgebied 1 (omgeving Punt van Reide, zie figuur 1) met de overige telgebieden in het Nederlandse deel van de Dollard. Dit omdat er geen duidelijkheid te verkrijgen is over welke gebiedsdelen in de Dollard in het verleden wel en niet bevist waren. De Beoordelingscommissie adviseerde in 2011 om de hoogwatertellingen van de Werkgroep Dollard te gebruiken voor een meer langetermijn-analyse van vogelaantallen in de Dollard als geheel. Op deze wijze kan een vinger aan de pols van het Dollard-ecosysteem worden gehouden (Colijn, et al., 2011). De vogelmonitoring in de Dollard is dan ook vanaf de periode 2010-2011 overgegaan in het beschrijven van trends van (een selectie van) wadvogels in de Dollard, afgezet tegen regionale (Waddenzee), landelijke en/of globalere trends. Hiervoor zijn de hoogwatertellingen van de Vogeltelgroep Dollard uitermate geschikt. 2.2.4 WERKWIJZE ANALYSE VIERDE MONITORINGSJAAR
In 2011/12 is in elke maand een integrale hoogwatertelling verricht (bron: Stichting Vogeltelgroep Dollard). In mei is een extra telling uitgevoerd, en voor deze maand zijn de getelde aantallen per soort gemiddeld voor verdere verwerking. De omstandigheden waren tijdens de tellingen goed, alleen in augustus leed de telling onder slecht zicht tijdens regen. De weersomstandigheden gedurende het jaar waren niet sterk afwijkend van het normale patroon. Het weer was geen reden voor sterke afwijkingen in de aantallen. In de winter was de temperatuur relatief hoog, en pas eind januari ging het hard vriezen en viel er sneeuw. Tijdens de telling in februari waren dan ook weinig vogels in de Dollard te vinden. In de tweede helft van februari ging de temperatuur snel omhoog, en in maart was niets meer van de voorgaande koudeperiode te merken. De wijze waarop de gegevens zijn verzameld en verwerkt is eerder beschreven in Prop (2012). De verdere analyse wijkt af van die in eerste twee jaren omdat het idee van een toetsgebied en controlegebied (het westelijke en oostelijke deel van de Nederlandse Dollard) opgegeven is (zie §2.2.3 en Buro Bakker, 2011b). De vogelaantallen worden daarom gegeven voor de Nederlandse Dollard als geheel. Door de Vogeltelgroep Dollard zijn daarbij onderstaande analyses gemaakt. Voor de nulperiode:
Per halfjaar is het gemiddelde aantal per soort berekend. Er is gekozen voor een splitsing in voorjaar (januari-juni) en najaar (juli-december) om aan te sluiten bij het voorkomen van wadvogels. De meeste wadvogels laten namelijk een uitgesproken piek in aantallen zien in voor- en najaar. De betekenis van de Dollard kan daarbij sterk verschillen tussen de periodes. Een soort als de Rosse Grutto trekt massaal door in het voorjaar (mei), maar komt in het najaar in aanzienlijk lagere aantallen voor. De Lepelaar is in het voorjaar vrijwel afwezig, maar bezoekt de Dollard juist in het najaar. Te verwachten is daarom dat de analyses van
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
5
veranderingen in aantallen over de jaren gevoeliger worden door het jaar in twee periodes te splitsen. Om trends over de jaren te berekenen zijn gemiddeldes per halfjaar getransformeerd naar een logaritmische schaal (gemiddelde-getransformeerd=elog(gemiddelde)) en vervolgens onderworpen aan lineaire regressie. Voor de toetsjaren:
Aannemende dat trends die gevonden zijn in de nulperiode zich doorzetten in de daaropvolgende toetsjaren, kan een verwacht aantal worden berekend op basis van de regressiemodellen. De verhouding van het waargenomen en verwacht aantal is een maat voor de afwijking van de aantallen. Wanneer sprake is van een trendbreuk (bijvoorbeeld als gevolg van het stoppen van garnalenvisserij) blijkt dit door een afwijking van het getelde aantal met de voorspelling. Een verhouding (ratio) boven de 1 geeft aan dat er meer vogels waren dan verwacht, en een verhouding kleiner dan 1 betekent dat er minder waren. De ratio is een semikwantitatieve maat die zich moeilijk statistisch laat toetsen. Voor individuele soorten is de maat minder geschikt om afwijkingen in aantallen te detecteren, maar de maat kan gebruikt worden om consistente patronen tussen soorten te ontdekken. Het is ook mogelijk trends in aantallen te negeren, en de vraag te stellen of er, vergeleken met de nulperiode, meer of minder vogels waren in de toetsjaren. Hiertoe zijn de aantallen in nulperiode en in de toetsjaren vergeleken door middel van enkelvoudige variantieanalyse. 2.2.5 INTERPRETATIE VAN DE ANALYSES
De interpretaties van de analyses, de beantwoording van de vraag in hoeverre een en ander samenhangt met het stopzetten van de garnalenvisserij en de weerslag ervan op de ecologische gesteldheid van het Dollardgebied worden door Buro Bakker in Assen uitgevoerd.
6
buro bakker 2013/P13040
3
RESULTATEN VAN HET VIERDE MONITORINGSJAAR Onderstaande gegevens zijn voor wat de resultaten van de analyses betreft (§3.1) overgenomen uit de separaat bijgeleverde rapportage van Jouke Prop van de Stichting Vogeltelgroep Dollard (Prop, 2013).
3.1
RESULTATEN In Tabel 1 zijn voor de jaren 1998/99 tot en met 2011/12 de gemiddelde aantallen vogels per halfjaarperiode weergegeven. De trendlijnen zijn op basis van de waarnemingen uit de nulsituatie (1998/99–2007/09, zie §2.2.4). De in Tabel 1 weergegeven kolom 'Ratio' geeft de verhouding aan van waargenomen en verwachte aantallen, gemiddeld voor de vier toetsjaren. Wanneer de ratio meer dan 1 bedraagt, geeft dat aan dat er meer vogels waren dan verwacht; een ratio kleiner dan 1 betekent dat er minder waren. De verwachte en waargenomen aantallen zijn samengevat in Tabel 1. In het voorjaar van 2012 werden voor zes soorten meer vogels aangetroffen dan verwacht op grond van de trend in de nulsituatie, en voor vier soorten minder. In het najaar van 2011 waren slechts twee soorten talrijker dan verwacht, en acht waren juist minder talrijk. Er bestaan dus grote verschillen in afwijkingen van de trend tussen soorten. Daarnaast valt vooral de negatieve ontwikkeling in het najaar op. Soorten die aanzienlijk talrijker waren dan verwacht (met een ratio >1,5) waren Lepelaar, Rosse Grutto, Zwarte Ruiter en Groenpootruiter (in het voorjaar), en Zwarte Ruiter (najaar). Minder talrijk dan verwacht (met een ratio <0,5) waren Bergeend, Kluut (voorjaar), en Scholekster (najaar). Een vergelijking van de gemiddelde aantallen in de nulsituatie en tijdens de vier toetsjaren (waarbij geen rekening wordt gehouden met trends) laat het volgende zien: in het voorjaar waren Lepelaar en Groenpootruiter (statistisch significant, P < 0,05) talrijker in de toetsperiode dan daarvoor, terwijl Kluut en Tureluur in minder grote aantallen voorkwamen. In het najaar was Lepelaar talrijker tijdens de toetsperiode, en Rosse Grutto en Tureluur waren minder talrijk.
Tabel 1. Vergelijking tussen de aantallen waargenomen vogels in de toetsjaren met de verwachting op grond van gegevens uit de nulsituatie. Ratio is de verhouding van het waargenomen aantal en het verwachte aantal. De aantallen zijn op basis van zes tellingen in elk voorjaar (januari–juni) en zes tellingen in elk najaar (juli–december). De nulsituatie betreft de 10-jaars periode 1998/99–2007/08, de toetsjaren zijn 2008/09–2011/12. Overgenomen uit Prop (2013).
De trendlijnen per soort, onderverdeeld in voor- en najaar en nulsituatie en toetsperiode zijn weergegeven in Figuur 2. De interpretatie hiervan volgt in paragraaf 3.2.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
7
Figuur 2. Aantallen voor een selectie van wadvogels in de Dollard, 1998/99–2011/12 (Prop, 2013, zie bijlage 1). Weergegeven is het gemiddeld aantal vogels per halfjaar (voorjaar = jan–jun, najaar = jul–dec). Gevulde symbolen betreffen de nulsituatie, open symbolen de toetsjaren. De regressielijnen zijn gebaseerd op de nulsituatie en geëxtrapoleerd naar de toetsjaren (zie §2.2.4). De jaren verwijzen naar het telseizoen: 1998 staat voor 1998/99 etc.
8
buro bakker 2013/P13040
3.2
INTERPRETATIE
3.2.1 VERGELIJKING VAN TRENDS PER SOORT
Bovenstaande figuur 2 toont per soort de trendcijfers. Hierin is een onderscheid gemaakt tussen het voorjaar en najaar. In deze paragraaf worden deze trends afgezet tegen de trends in de Nederlandse Waddenzee, om uiteindelijk te beoordelen of er sprake is van een specifieke trend in de deelgebieden van de Dollard die samen zou kunnen hangen met het stopzetten van de garnalenvisserij of andere veranderingen in het Dollard-ecosysteem. Voor de vergelijking met de trends in de Nederlandse Waddenzee wordt (tenzij anders is vermeld) gebruik gemaakt van de beschikbare gegevens over status en aantallen in de Waddenzee, zoals weergegeven op de website van SOVON* en in het SOVON-rapport 'Watervogels in Nederland 2008-2009' (Hornman et al., 2011). De gegevens op de website van SOVON zijn bijgewerkt tot en met juni 2011. Recentere gegevens met betrekking tot aantallen en trends van watervogels in de Waddenzee en/of de Dollard zijn niet voorhanden. Lepelaar
De aantallen Lepelaars in Nederland en de Waddenzee nemen nog steeds toe. De jaarlijkse groei in het Waddengebied bedraagt 11%. Ook in de Dollard is sprake van een groei in aantallen Lepelaars, met name in het westelijke deel van de Dollard. Dit laatste zal veroorzaakt worden door de aanwezigheid van de Polder Breebaart. Deze polder is voor Lepelaars zowel een belangrijk foerageergebied als een hoogwatervluchtplaats (Buro Bakker, 2011). De meeste vogels worden gezien in het najaar, wanneer ook jonge vogels vanuit de Waddeneilanden de Dollard aandoen. De werkelijke aantallen zijn echter vrij laag, ten hoogste worden enkele tientallen vogels waargenomen. Bergeend
Landelijk gezien vindt er al tientallen jaren een lichte groei plaats van de populatie Bergeenden. Dit geldt ook voor de Waddenzee. Kerngebieden voor deze soort zijn de Friese en Noord-Groningse kust, waar in augustus hoge aantallen worden gezien. In de Dollard wordt deze stijgende trend eveneens waargenomen, zowel in het voor- als in het najaar. Scholekster
De aantallen Scholeksters in de Waddenzee dalen al sinds het begin van de jaren negentig van de vorige eeuw. Landelijke aantallen zijn sindsdien bijna gehalveerd. Aan de daling die vanaf dat moment inzette, is nog geen einde gekomen, al verloopt hij de laatste jaren wel minder snel. Sinds het midden van de jaren zeventig zijn er echter nog nooit zó weinig Scholeksters in de Waddenzee geteld. In de Dollard is een van de rest van de Waddenzee afwijkende trend zichtbaar. In het midden van de jaren '70 van de vorige eeuw waren de aantallen hoog, waarna deze snel daalden en eind jaren '90 waren gehalveerd. Sinds 2000 is echter een lichte stijging zichtbaar (Prop et al., 2012). De Dollard vormt geen belangrijk foerageergebied voor deze soort door het ontbreken van mosselbanken. Bovendien is de populatie van Nonnetje sinds 2000 stabiel (Prop et al., 2012), waardoor de toename van de Sc holekster, en ook de schelpdiereter Kanoet, moeilijk in overeenstemming is te brengen met veranderingen in het schelpdierenbestand. Overbevissing van mosselbanken is één van de redenen van de achteruitgang van Scholeksters in overige delen van de Waddenzee. De soort neemt met name in het najaar (wanneer in de Waddenzee de aantallen het hoogst zijn) sterk toe en in mindere mate in het voorjaar. Gemiddeld is er sprake van een lichte stijging (Prop et al., 2012). De licht stijgende aantallen Scholeksters in de Dollard wijzen erop dat het gebied een andere ecologische functie voor deze soort vervult, welke kennelijk stabiel van kwaliteit is. Vanwege de afwezigheid van een duidelijke voedselbron in de vorm van mosselbanken is het hierbij aannemelijk dat steeds meer Scholeksters de zeedijk en kwelders *
http://www.sovon.nl/gebieden/gebieden_trends.asp?gebnr=1 , geraadpleegd februari 2013.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
9
van de (westelijke) Dollard als hvp gebruiken (cf Buro Bakker, 2011). In Prop et al. (2012) wordt de toename van schelpdiereters zoals de Scholekster, maar bijvoorbeeld ook de Kanoet, in verband gebracht met verschuivingen in de Nederlandse Waddenzee als gevolg van voedselgebrek in de westelijke Waddenzee. Waar de in de Dollard aanwezige Scholeksters tijdens laagwater verblijven, bijvoorbeeld elders in het estuarium of binnendijks, is vooralsnog onbekend, maar gezien de onderhavige monitoringsvraag van minder belang. Kluut
De landelijke aantallen van de Kluut zijn tussen midden jaren zeventig en begin jaren negentig ongeveer verdubbeld, om daarna bijna twee decennia lang te schommelen op een wat lager niveau. De laatste seizoenen waren ze weer relatief hoog. De trend van de Kluut in de Waddenzee is stabiel tot licht stijgend. Deze trend van de laatste jaren wordt weerspiegeld in de Dollard, één van de kerngebieden voor deze soort binnen de Waddenzee, waar de aantallen in het voor- en najaar eveneens stijgen. Bonte Strandloper
De aantallen Bonte Strandlopers in de Waddenzee vertonen sinds het midden van de jaren tachtig een stijgende lijn. De landelijk trend (waarin bv. ook de Zoute Delta een rol speelt) topt sinds 2009 af. In de Dollard zijn de aantallen stabiel tot licht stijgend, met een zeer licht stijgende trend in het voorjaar en een licht dalende trend in het najaar, bij vergelijkbare piekaantallen. De gemiddelde aantallen nemen sinds eind jaren '90 licht toe (Prop et al., 2012).
Foto 1. Bonte Strandlopers in Polder Breebaart.
Rosse Grutto
Sinds het begin van de jaren negentig nemen de aantallen Rosse Grutto's toe in de Waddenzee, net als die van verschillende andere wormeneters, zoals de Wulp. In tegenstelling tot deze ontwikkeling in de Waddenzee dalen de aantallen in de Dollard de afgelopen tientallen jaren juist sterk (Prop et al., 2012; Prop, 2013). Er vindt binnen de Nederlandse Waddenzee blijkbaar een westwaartse verplaatsing van de aantallen Rosse Grutto's plaats. Deze verplaatsing is zichtbaar wanneer de gemiddelde aantallen in Nederland in de periodes 1978-1983, 2001-2006 en 2006-2010 met elkaar worden vergeleken (zie Bijlage 2 in: Buro Bakker (2012)). Daarbij wordt zichtbaar dat het relatieve belang van de Dollard (en de eilanden Schiermonnikoog en Ameland) afneemt ten gunste van Vlieland, Terschelling en Griend.
10
buro bakker 2013/P13040
Wulp
In het Waddengebied namen de aantallen Wulpen vanaf begin jaren tachtig met gemiddeld 2% per jaar toe, een ontwikkeling die in de afgelopen tien jaar doorzette. De toename hier vindt een parallel in die van verschillende andere wormeneters. Ook de aantallen in de Dollard vertonen de laatste tien jaar een positieve trend, zowel in het voor- als in het najaar. Daarvoor was er (vanaf de jaren '70) echter sprake van een vrij sterke afname. Zwarte Ruiter
De landelijk getelde aantallen Zwarte Ruiter namen sinds de eeuwwisseling sterk af (met bijna 5% per jaar), maar in het seizoen 2007/08 werd die neergaande lijn doorbroken. Ook 2008/09 was weer een wat beter jaar. Dit kwam uitsluitend door goede telresultaten in het Waddengebied en directe omgeving. In het seizoen 2010-2011 heeft zich echter nog geen verdere verbetering ingezet. In de Dollard dalen de aantallen met name in het najaar nog steeds. De aantallen in het voorjaar blijven stabiel. De gemiddelde aantallen volgen de landelijke neerwaartse trend (Prop et al., 2012). Tureluur
De trend van de Tureluur vertoont in de Waddenzee een voorzichtig positieve tendens sinds de eeuwwisseling. Deze ontwikkeling komt niet tot uiting in de Dollard waar de aantallen licht dalen. Het belang van de Dollard voor de Tureluur neemt langzaam af. Dit is zichtbaar wanneer de gemiddelde aantallen in Nederland in de periodes 1978-1983, 2001-2006 en 2006-2010 met elkaar worden vergeleken (zie Bijlage 2 in: Buro Bakker (2012)). Uit deze figuren wordt echter niet duidelijk welke gebieden 'profiteren' van de vogels die uit de Dollard vertrekken. Een eenduidige reden voor deze ontwikkeling is dan ook niet aan te geven.
Foto 2. Kluten en een Tureluur in Polder Breebaart.
Groenpootruiter
De Groenpootruiter vertoont in de Waddenzee een positieve trend sinds de eeuwwisseling. Ook in de Dollard is een stijgende trend zichtbaar, maar deze is erg voorzichtig en nog het meest uitgesproken in het voorjaar.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
11
3.2.2 TRENDS VAN VOGELS IN DE DOLLARD IN RELATIE TOT HET STOPZETTEN VAN DE GARNALENVISSERIJ
Figuur 2 toont een vergelijking tussen het gemiddelde aantal waargenomen vogels in 2008/09 tot en met 2011/12, met de verwachting op grond van gegevens uit de nulsituatie (1998/99–2007/08). Deze figuur laat de trends van vogels in de Dollard zien, met een scheiding in voor- en najaar. Hoewel in Tabel 1 van dit rapport afwijkingen op basis van een verwachting zichtbaar zijn, zijn deze afwijkingen niet zodanig dat deze een zichtbaar effect hebben op de trendgrafieken. Uit geen van de grafieken blijkt vooralsnog dat er een verandering in de trend is na het stopzetten van de garnalenvisserij. Bij alle soorten ontwikkelen de aantallen zich op de wijze zoals is vastgesteld in de nul-situatie (1998-2008). Er zijn geen afwijkende ontwikkelingen waarneembaar in de eerste vier jaren na het stopzetten van de garnalenvisserij. De conclusie is dan ook dat op basis van de gepresenteerde gegevens er vooralsnog geen meetbare effecten zijn als gevolg van de stopzetting van de garnalenvisserij. 3.2.3 TRENDS VAN VOGELS IN DE DOLLARD EN IN RELATIE TOT HET ECOSYSTEEM
Van de tien beschouwde soorten watervogels in de Dollard vertonen zeven soorten (Lepelaar, Bergeend, Kluut, Wulp, Bonte Strandloper, Zwarte Ruiter en Groenpootruiter) over de afgelopen jaren trends die in lijn zijn met de trends in de Waddenzee als geheel. Van deze soorten heeft alleen de Zwarte Ruiter een negatieve trend, conform de Waddenzee als geheel én de landelijke trend. Oorzaken hiervoor zijn waarschijnlijk gelegen buiten Nederland, aangezien de aantallen Zwarte Ruiters grote schommelingen kunnen vertonen. In de laatste kwart van de 20e eeuw bedroeg het verschil tussen extreem goede en extreem slechte seizoenen een factor vier (Hornman et al., 2011). Bovendien zijn er gebieden langs de flyway van deze soort waar de aantallen in ieder geval tot en met 2008 wel stabiel waren (Laursen et al., 2010). Drie soorten (Scholekster, Rosse Grutto en Tureluur) vertonen trends die afwijken van die van de Waddenzee als geheel. Met uitzondering van de positievere trend van de Scholekster is deze trend in de Dollard negatiever (Tureluur) tot veel negatiever (Rosse Grutto) dan in de Waddenzee als geheel. De Scholekster maakt de afgelopen jaren waarschijnlijk getalsmatig meer gebruikt van de Dollard als hvp en niet zozeer als foerageergebied, aangezien mosselbanken in de Dollard ontbreken en het Nonnetjesbestand al jaren stabiel is. Ook kan voedselgebrek in de rest van het Nederlandse Waddengebied deze verschuiving veroorzaakt hebben. Hierdoor nemen de aantallen specifiek toe in de Dollard, terwijl dit niets zegt over de werkelijke (afnemende) aantallen in de Waddenzee. Bij de Rosse Grutto is in de afgelopen 30 jaar een duidelijke verschuiving zichtbaar van de aantallen vogels van de oostelijke Waddenzee naar het westelijke deel. Een dergelijke getalsmatige verschuiving is bij de Tureluur niet zichtbaar. In Ens et al. (2009) wordt de aantalsontwikkeling van wadvogels in het oostelijke en westelijke deel van de Waddenzee besproken voor de periode 1990-2008. Hierbij wordt het EemsDollardestuarium buiten beschouwing gelaten. Uit dit onderzoek komt naar voren dat de positieve trend van zowel Tureluur als Rosse Grutto in de periode 1990-2008 zichtbaar is in zowel de westelijke als de oostelijke helft van de Waddenzee. De trends van deze soorten wijken in de Dollard daarmee af van de trend in de rest van de Waddenzee. Dit suggereert dat de oorzaak van de afwijkende trends gelegen is in de Dollard en/of het EemsDollardestuarium, en niet zozeer daarbuiten. Mogelijk is de oorzaak van met name de sterke afname van de Rosse Grutto gelegen in het voedselaanbod, maar zeker is dit niet. Tijdens onderzoek naar macrozoöbenthos op raaien op de Heringsplaat in de jaren 1991 -2007 werd vastgesteld dat zeeduizendpoten sinds 1995 sterk zijn toegenomen (na een sterke afname sinds de jaren '70) en dat slijkgarnalen een tegengestelde trend laten zien (Dekker & Waasdorp, 2008; Dekker, 2009 in: Prop et al., 2012). Deze trends zouden een verklaring kunnen vormen voor het aantalsverloop van wormeneters en garnalenspecialisten in de Dollard tussen 1975 en 2010 (Prop et al., 2012) die een hiermee correlerend patroon laten zien, maar verklaart niet de dalende trend van de Rosse Grutto. Hierdoor is het niet waarschijnlijk dat dit de oorzaak van de aantalsontwikkeling van de Rosse Grutto is.
12
buro bakker 2013/P13040
In Prop et al. (2012) wordt voorzichtig een koppeling gelegd tussen de toename van de bodemdieren en de toenemende eutrofiering in de Dollard sinds het midden van de jaren '90. Deze eutrofiering zou zijn oorzaak vinden in de snel toenemende intensieve veeteelt in OostGroningen, waarbij deze voedingsstoffen via de Westerwoldse Aa in de Dollard terechtkomen. Eutrofiering als gevolg van lozingen door de aardappelzetmeelindustrie was in de jaren '70 de oorzaak van een sterke productie van bodemleven in de Dollard en hoge aantallen wadvogels. Deze aantalen halveerden in de 20 jaar waarin het aantal lozingen werd teruggedrongen (Prop et al., 1999). Traceerbare bewijzen voor de toename van de eutrofiering in de vorm van toenemende waarden voor fosfaat en nitraat in de Dollard zijn echter niet voorhanden, en worden niet weergegeven in de in Prop et al. (2012) opgevoerde bronnen (Van Beusekom et al., 2009; Natuurcompendium, 2011 in: Prop et al., 2012)). Het is daarom onbekend of, en in hoeverre, de talrijkheid van vogels in de Dollard beïnvloed wordt door eutrofiering van het oppervlaktewater. Een andere oorzaak van aantalsveranderingen ten opzichte van de rest van de Waddenzee kan zijn gelegen in het opslibbingsproces en de toename van de vertroebeling in de Dollard en het Eems-Dollardestuarium (Bos et al., 2011). Tot 1984 was waarschijnlijk sprake van aanslibbing van de platen en getijdenkanalen in de Dollard, daarna vindt er afwisselend aanslibbing en erosie plaats. De sedimentsamenstelling in de getijdenrivier is in de jaren 90 van de vorige eeuw verschoven van voornamelijk zandig naar voornamelijk slibbig (BfG, 2008; geciteerd in Bos et al., 2011). Concrete bewijzen voor opslibbing in de Dollard in de vorm van meetgegevens ontbreken echter. De troebelheid in het midden- en buitengebied van het estuarium is in de periode 1954-2006 toegenomen. Merckelbach & Eysink (2001; geciteerd in Bos et al., 2011) schatten dat deze toename 30-60 mg/l bedraagt tussen het Oost-Friesche Gaatje tot Groote Gat Noord. Dit gebied bevindt zich echter buiten de eigenlijke Dollard. De oorzaken en onderliggende processen voor de toegenomen troebelheid worden nog niet geheel begrepen. De algemene opvatting is wel dat vooral de menselijke ingrepen in het systeem, die geleid hebben tot een grotere getijdenamplitude en sterke asymmetrie tussen de getijden, de belangrijkste oorzaak moeten zijn (Bos et al., 2011). In hoeverre een en ander ingrijpt op de vogelstand in de Dollard is ook onbekend. De bovenstaande discussie behandelt slechts enkele van de vele hypothesen die naar voren worden gebracht om veranderingen in de aantallen bodemdieretende wadvogels in de Waddenzee te verklaren. Deze hypothesen sluiten elkaar niet uit. Gericht onderzoek in de Dollard en de rest van de Waddenzee (anders dan dit specifieke monitoringsprogramma) zal moeten uitwijzen wat de achterliggende oorzaken van de trendverschillen van soorten tussen de Dollard en de rest van de Waddenzee zouden kunnen zijn. Een dergelijk onderzoek hoeft niet gekoppeld te worden aan de studie naar de effecten van garnalenvisserij op wadvogels. Tot nu toe zijn er geen aanwijzingen gevonden dat de vogelstand op enige wijze gekoppeld is aan garnalenvisserij.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
13
4
LITERATUUR Beusekom, J. van, P.V.M. Pot, J. Carstensen, J.H.M. Goebel, J. Pätch & K. Reise (2009); Eutrophication. In: J. de Vlas & H. Marencic (red.), Wadden Sea Ecosystem No. 25 Quality Status Report 2009. Thematic Report No. 6. Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven. Bos, D., Büttger, H., Esselink, P., Jager, Z., De Jonge, V., Kruckenberg, H., Van Maren, B., Schuchardt, B. (2011); The ecological state of the Ems estuary and options for restoration. Buro Bakker (2010); Monitoring van watervogels in de Dollard. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Buro Bakker (2011); Laagwatertellingen in de Dollard. Periode mei 2010 - november 2010. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Buro Bakker (2011a); Monitoring van watervogels in de Dollard. Buro Bakker adviesburo voor ecologie BV te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Buro Bakker (2011b); Notitie toekomstige vogelmonitoring in de Dollard. Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Buro Bakker (2012); Monitoring van watervogels in de Dollard. Periode juli 2011 - juni 2012. Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen, in opdracht van Groningen Seaports. Colijn, F. K. Essink & W.J. Wolff (2010); Beoordeling van het rapport geschreven door Buro Bakker (2010) “Monitoring van watervogels in de Dollard”. Buro Bakker adviesburo voor ecologie B.V. te Assen Colijn, F., K. Essink & W.J. Wolff (2011); Beoordeling van de rapportage "Laagwatertellingen in de Dollard, mei 2010-november 2010". Buro Bakker. Dekker R. & D. Waasdorp (2008); Het macrozoobenthos op twaalf raaien in de Waddenzee en de Eems-Dollard in 2007. Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ) Afdeling Mariene Ecologie. Texel. Dekker, R. (2009); Het macrozoobenthos op twaalf raaien in de Waddenzee en de EemsDollard in 2008. Koninklijk Nederlands Instituut voor Zeeonderzoek (NIOZ) Afdeling Mariene Ecologie. Texel Ens, B.J., Van Winden, E.A.J., Van Turnhout, C.A.M., Van Roomen, M.W.J., Smit, C.J. & Jansen, J.M. (2009); Aantalontwikkeling van wadvogels in de Nederlandse Waddenzee in 1990-2008. Verschillen tussen oost en west. Limosa 82: 100-112 Hornman M., Hustings F., Koffijberg K., van Winden E., SOVON Ganzen- en Zwanenwerkgroep & Soldaat L. (2011); Watervogels in Nederland in 2008/2009. SOVONmonitoringrapport 2011/03,Waterdienst-rapport BM 10.24. SOVON Vogelonderzoek Nederland, Nijmegen. Laursen, Karsten, Jan Blew, Kai Eskildsen, Klaus Günther, Bernd Hälterlein, Romke Kleefstra, Gerold Lüerßen, Petra Potel, Stefan Schrader (2010). Migratory Waterbirds in the Wadden Sea 1987- 2008. Trend, Phenology, Distribution and Climate Aspects. Wadden Sea Ecosystem No. 30. Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven, Germany.
14
buro bakker 2013/P13040
Merckelbach, L. M., & Eysink, W. D. (2001); Trendanalyse zwevend stof in Eems estuarium in relatie tot aanslibbing haven Delfzijl. WL Delft/Delft hydraulics, Delft Prop, J. P. Esselink & J. Hulscher, Vogeltelgroep Dollard (1999); Veranderingen in aantallen vogels in de Dollard in relatie met lokaal en regionaal beheer. In: Vogels van de Groninger Waddenkust; De Grauwe Gors 27:1. Prop, J. (2010); Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard 1998-2008, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij J. Prop, Branta Research in opdracht van Groningen Seaports. Prop, J. (2010a); Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard 1998-2008, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij -update 2008/09. J. Prop, Branta Research in opdracht van Groningen Seaports. Prop, J. (2011); Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij -update 2009/10. J. Prop, Branta Research in opdracht van Groningen Seaports. Prop, J. (2012); Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij -update 2010/11. J. Prop, Branta Research in opdracht van Groningen Seaports. Prop J. L. Oudman, H. de Boer, K. Gerdes, R. Ubels & E. Wolters (2012); Wadvogels in de Dollard. Herstel van aantallen of aantasting van een natuurlijk systeem? Limosa 85 (2012): 1-12. Prop, J. (2013); Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij -update 2011/12. J. Prop, Branta Research in opdracht van Groningen Seaports. (zie bijlage 1) Wolff, W.J., Jan P. Bakker, Karsten Laursen, Karsten Reise (2010). The Wadden Sea Quality Status Report - Synthesis Report 2010. Wadden Sea Ecosystem No. 29. Common Wadden Sea Secretariat, Wilhelmshaven, Germany, page 25 - 74. Wymenga, E., G. Wijnsma & A. Brenninkmeijer (2009); Monitoringplan voor energiecentrales in het Eemshavengebied. A&W-rapport 1206 / Consulmij-project HP.08.00007, versie 3 d.d. 17 februari 2009. Consulmij Milieu bv, Hattem / Altenburg &Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden. In opdracht van Groningen Seaports. Verder:
Natuurcompendium (2011) op: www.natuurcompendiumvoordeleefomgeving.nl/indicatoren. SOVON (2013); Status, aantallen en trends van doelsoorten vogels van het Natura 2000gebied Waddenzee op: http://www.sovon.nl/gebieden/gebieden_trends.asp?gebnr=1 en http://www.sovon.nl/default.asp?id=365. Pagina's geraadpleegd februari 2013.
Monitoringsprogramma watervogels Dollard 2011 - 2012
15
Bijlage 1 Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij -update 2011/12 (Prop, 2013)
Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij – update 2011/12
Jouke Prop
Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij – update 2011/12 Doel: het beschrijven van voorkomen en verspreiding van een tiental kenmerkende wadvogels in de Dollard in de eerste vier jaren na het beëindigen van de garnalenvisserij in de Dollard.
Jouke Prop Branta Research Ezinge
Allersmaweg 56 9891 TD Ezinge 0594621346 0620310731
[email protected]
Februari 2013 Opdrachtgevers: Groningen Seaports Sjaak de Boer Postbus 20004 9930 PA Delfzijl Buro Bakker Ing. J.R. Offereins Postbus 10034 9400 CA Assen
Inhoud
Inleiding..................................................................................................................................1 Methode..................................................................................................................................1 Tellingen en analyses..........................................................................................................1 Resultaten...............................................................................................................................1 Literatuur................................................................................................................................2
1
Inleiding Als compensatie van verlies aan natuurwaarden door de aanleg van electriciteitscentrales in de Eemshaven, is in 2008 de garnalenvisserij in de Dollard beëindigd. Om de gevolgen van het beëindigen van de garnalenvisserij voor het ecosysteem te meten en de veranderingen in het systeem vast te leggen is een monitoringplan opgesteld. Een onderdeel van dit plan is het registreren van het voorkomen van vogels in de Dollard. In een eerste rapport is de zogenaamde ‘nulsituatie’ vastgelegd, een beschrijving van het voorkomen en de verspreiding van een aantal wadvogelsoorten tijdens tien jaar voorafgaande aan de beëindiging van de garnalenvisserij (Prop 2010a). Vervolgrapportages beschreven veranderingen in aantallen en verspreiding in de eerste jaren na de beëindiging (Prop 2010b, 2011, 2012). Het onderhavige rapport is een actualisering hiervan met een beschrijving van de vogelaantallen in het vierde jaar na de beëindiging van de garnalenvisserij (2011/12). Het doel is een opwerking van de tellingen om een verdere analyse mogelijk te maken.
Methode Tellingen en analyses In 2011/12 is in elke maand een integrale hoogwatertelling verricht (bron: Stichting Vogeltelgroep Dollard). In mei is een extra telling uitgevoerd, en voor deze maand zijn de getelde aantallen per soort gemiddeld voor verdere verwerking. De omstandigheden waren tijdens de tellingen goed, alleen in augustus leed de telling onder slecht zicht tijdens regen. De weersomstandigheden gedurende het jaar waren niet sterk afwijkend van het normale patroon. In de winter was de temperatuur relatief hoog, en pas eind januari ging het hard vriezen en viel er sneeuw. Tijdens de telling in februari waren dan ook weinig vogels in de Dollard te vinden. In de tweede helft van februari ging de temperatuur ras omhoog, en in maart was niets meer van de voorgaande koudeperiode te merken. De wijze waarop de gegevens zijn verzameld en verwerkt is eerder beschreven in Prop (2012). In dit rapport wordt vastgehouden aan de gemaakte keuze van tien wadvogelsoorten, waarbij de aantallen worden gegeven voor de Nederlandse Dollard als geheel. Het jaar is opgesplitst in twee periodes, waarbij per vogelsoort een gemiddeld aantal berekend is voor het voorjaar (jan–jun) en het najaar (jul–dec). Op grond van de waarnemingen uit de nulsituatie is door regressieanalyse vastgesteld in hoeverre een soort in aantal toe- of afnam. De trends zijn berekend op grond van aantallen na log-transformatie. De getelde aantallen in 2011/12 zijn vergeleken met de voorspellingen uit de regressiemodellen. Wanneer sprake is van een trendbreuk na 2008 blijkt dit door een afwijking van het getelde aantal met de voorspelling. Om een indruk te krijgen in hoeverre de aantallen wadvogels tegenwoordig afwijken van de aantallen tijdens de nulsituatie is de verhouding berekend van waargenomen en voorspelde aantallen. Een ratio boven de 1 geeft aan dat er meer vogels waren dan verwacht, en een ratio kleiner dan 1 betekent dat er minder waren. Zodra vijf of meer toetsjaren beschikbaar zijn, is een gevoeliger analyse mogelijk. Tevens is een vergelijking gemaakt tussen de gemiddelde aantallen tijdens de nulsituatie en in de toetsperiode.
Resultaten In Figuur 1 zijn voor de jaren 1998/99 tot en met 2011/12 de gemiddelde aantallen vogels per halfjaarperiode weergegeven. De trendlijnen zijn op basis van de waarnemingen uit de nulsituatie (1998/99–2007/08, zie Methode). In het voorjaar van 2012 werden voor zes soorten meer vogels aangetroffen dan verwacht op grond van de trend in de nulsituatie, en voor vier soorten minder. In het najaar van 2011 waren slechts twee soorten talrijker dan verwacht, en acht waren juist minder talrijk. Er bestaan dus grote verschillen in afwijkingen van de trend tussen soorten. Daarnaast valt vooral de negatieve ontwikkeling in het najaar op.
Vogels en garnalenvisserij in de Dollard
2
De verwachte en waargenomen aantallen zijn samengevat in Tabel 1. De kolom “Ratio” geeft de verhouding aan van waargenomen en verwachte aantallen, gemiddeld voor de vier toetsjaren. Soorten die aanzienlijk talrijker waren dan verwacht (met een ratio >1,5) waren Lepelaar, Rosse Grutto, Zwarte Ruiter en Groenpootruiter (in het voorjaar), en Zwarte Ruiter (najaar). Minder talrijk dan verwacht (met een ratio <0,5) waren Bergeend, Kluut (voorjaar), en Scholekster (najaar). Een vergelijking van de gemiddelde aantallen in de nulsituatie en tijdens de vier toetsjaren (waarbij geen rekening wordt gehouden met trends) laat het volgende zien: in het voorjaar waren Lepelaar en Groenpootruiter (statistisch significant, P < 0,05) talrijker in de toetsperiode dan daarvoor, terwijl Kluut en Tureluur in minder grote aantallen voorkwamen. In het najaar was Lepelaar talrijker tijdens de toetsperiode, en Rosse Grutto en Tureluur waren minder talrijk.
Tabel 1. Vergelijking tussen de aantallen waargenomen vogels in de vier toetsjaren met die in de nuljaren. Het verwachte aantal in de toetsjaren is op grond van trends in de nulsituatie. Ratio is de verhouding van het waargenomen en het verwachte aantal in de toetsjaren. De aantallen zijn op basis van maandelijkse tellingen in voorjaar (januari–juni) en najaar (juli–december). De nulsituatie betreft de 10-jaars periode 1998/99– 2007/08, de toetsjaren zijn 2008/09–2011/12. Januari–juni Soort Lepelaar Bergeend Scholekster Kluut Bonte Strandloper Rosse Grutto
Nuljaren 2
Toetsjaren 7
Juli–december
Verwacht
Ratio
Nuljaren
3
2.13
7
Toetsjaren 42
Verwacht
Ratio
50
0.90
1193
814
1813
0.44
915
1477
1860
0.83
313
315
326
0.96
277
276
690
0.40
1298
582
1338
0.44
1352
1166
1569
0.76
15173
12158
14633
0.83
13099
16088
12188
1.32
1269
1098
575
1.94
265
104
61
1.93
Wulp
635
627
768
0.81
999
1134
1258
0.91
Zwarte Ruiter
194
289
139
2.08
557
455
280
1.64
Tureluur
200
145
162
0.89
329
123
191
0.63
3
19
10
1.90
33
34
33
1.04
Groenpootruiter
Literatuur Prop J. 2010a. Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard, 1998–2008, in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij. Rapport voor GSP. Branta Research, Ezinge. Prop J. 2010b. Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij – update 2008/09. Rapport voor GSP. Branta Research, Ezinge. Prop J. 2011. Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij – update 2009/10. Rapport voor GSP. Branta Research, Ezinge. Prop J. 2012. Talrijkheid en verspreiding van vogels in de Dollard in relatie tot beëindiging van de garnalenvisserij – update 2010/11. Rapport voor GSP. Branta Research, Ezinge.
update 2011/12 Lepelaar
70
2500
voorjaar 2000
50 40 30 20
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
2500
najaar gemiddeld aantal
gemiddeld aantal
voorjaar
500 400 300 200
Kluut voorjaar najaar
2000 1500 1000 500
100 0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Bonte Strandloper
3500 voorjaar
30000
gemiddeld aantal
gemiddeld aantal
20000 15000 10000
Rosse Grutto voorjaar
3000
najaar
25000
5000
najaar
2500 2000 1500 1000 500
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Wulp
1600 1400
1000
3000
600
35000
1500
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Scholekster
900
700
najaar
500
10
800
Bergeend voorjaar
najaar gemiddeld aantal
gemiddeld aantal
60
3
1200
Zwarte Ruiter
voorjaar
voorjaar
1000
najaar
najaar
gemiddeld aantal
gemiddeld aantal
1200 1000 800 600 400
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
gemiddeld aantal
700
400
0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Tureluur
70 voorjaar
60
najaar
600 500 400 300 200 100 0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
gemiddeld aantal
800
600
200
200
900
800
Groenpootruiter voorjaar najaar
50 40 30 20 10 0 1996 1998 2000 2002 2004 2006 2008 2010 2012 2014
Figuur 1. Aantallen voor een selectie van wadvogels in de Dollard, 1998/99–2011/12. Weergegeven is het gemiddeld aantal vogels per halfjaar (voorjaar = jan–jun, najaar = jul–dec). Gevulde symbolen betreffen de nulsituatie, open symbolen de toetsjaren. De regressielijnen zijn gebaseerd op een exponentieel verband in de nulsituatie met extrapolatie naar de toetsjaren (zie Methode). De jaren verwijzen naar het telseizoen: 1998 staat voor 1998/99 etc.
maart 2013 Fotografie: Rudy Offereins, Drachten Vormgeving: Joop Striker, Assen