MONITORING TWEEDE FASE, 2000-2001 VERSLAG VAN PEILING 2 ONDER STARTERS ’98 EN STARTERS ‘99 (inclusief de nabesprekingen met een steekproef van scholen) Maart 2001 Thema’s Het schooljaar 2000-2001 is het derde jaar waarin in het kader van de Tweede Fase-monitor peilingen onder scholen worden georganiseerd. Dit is het verslag van de tweede peiling van dit schooljaar. In mei-juni vindt de derde en laatste van dit jaar plaats.
In de tweede peiling werden drie thema’s aan de orde gesteld: • de invulling van het vrije deel; • mogelijke problemen met de studeerbaarheid bij de verschillende (deel)vakken; • de behoefte aan scholing, de beschikbaarheid van informatie/voorbeeldmateriaal en de mate van tevredenheid over leermiddelen. Respons De enquête werd zowel onder de starters ’98 (vroege starters) als onder de starters ’99 (late starters) afgenomen. Het formulier werd aan 566 scholen/adressen gestuurd. Het werd door 242 scholen ingevuld en teruggestuurd. Dat is een respons van 43%, minder dan in vorige peilingrondes maar groot genoeg om betrouwbare gegevens aan te kunnen ontlenen. Volgens deelnemers aan de nabesprekingen is die lagere respons nog geen reden om zorgelijk naar de respons van volgende peilingrondes te kijken. Deze relatief lage respons hangt samen met de aard van de vragen: de vragen over de invulling van het vrije deel zijn door het technische karakter ervan voor veel scholen ingewikkeld en de beantwoording kost haast altijd veel tijd. Immers scholen denken – in zijn algemeenheid – niet in wetgeving op het gebied van sbu’s, maar in programma- en vakkenaanbod. Bovendien is de informatie die nu gevraagd werd, meestal verspreid over verschillende functionarissen in een school en er is veel werk voor nodig om alle gegevens bij elkaar te krijgen. Daarnaast zijn vragen over de invulling van het vrije deel niet door alle scholen te beantwoorden: veel scholen houden niet meer zo precies bij wat de belasting per leerling is. Vooral omdat zij daar baten en lasten tegen elkaar afwegen, waarbij de lasten hoog zijn omdat er geen goede administratieve systemen bestaan die scholen hierbij veel werk uit handen kunnen nemen. Niet alle formulieren kwamen op tijd binnen, daardoor kon een beperkt aantal inzendingen niet meer meegewogen worden. Dit verslag is gebaseerd op de gegevens van 233 scholen (zie vraag 0 in de bijlage: 27% vroege starter, 73% late starter). De respons onder vroege en late starters is nagenoeg gelijk, immers in 1998 startten 125 scholen (ongeveer een kwart) met de vernieuwde tweede fase. Bij de verwerking van de antwoorden is bekeken of de vroege starters en late starters significant van elkaar verschillen in de beantwoording. Zo’n afwijking deed zich slechts bij 1 onderdeel voor e (verplichting 2 examenvak in vrije deel). Verslag en bijlage Het verslag bestaat uit een beschrijving van de belangrijkste uitkomsten van onderzoek, inclusief de kanttekeningen, nuanceringen en aanscherpingen die schoolleiders inbrachten tijdens de bespreking van een concept-verslag van het schriftelijk onderzoek. Na het verslag treft u als bijlage de vragen aan die de scholen werden voorgelegd, met daarbij in percentages de onderzoeksuitkomsten. Die bijlage stelt u in staat zelf de details van de onderzoeksuitkomsten te bekijken. In een tweede bijlage treft u de namen aan van de scholen die tijdens 2 bijeenkomsten op het concept-verslag hebben gereageerd. Voorafgaand aan elke vraag in de eerste bijlage staat aangegeven hoeveel scholen de desbetreffende vraag hebben beantwoord (n=…). Niet iedereen hoefde elke vraag te beantwoorden – zo waren bij voorbeeld bepaalde vragen alleen bedoeld voor gymnasia / scholen met een gymnasium-afdeling – daardoor kan het aantal respondenten per vraag fluctueren.
1
Invulling vrije deel Extra ruimte voor examenvakken Op grond van de veranderingen van de voorschriften voor het geheel vrije deel (zie de verlichtingsmaatregelen van december 1998 en maart 2000, gepubliceerd in Gele katern 30b [16 december 1998] en 9 [29 maart 2000]) is het toegestaan een deel van het geheel vrije deel te benutten als extra ruimte voor examenvakken uit het gemeenschappelijk deel, het profieldeel of het vrije deel. Via de vragen 1 t/m 23 werd getracht er zicht op te krijgen hoe scholen het vrije deel invullen, of scholen van de mogelijkheid om extra tijd voor examenvakken te creëren gebruik maken en zo ja, in welke mate. Tevens werd het antwoord gezocht op de vraag of de scholen die van deze ruimte gebruik maken, deze benutten voor algemeen gebruik of voor bepaalde vakken. Ongeveer 80% van de scholen vult in dat een deel van het vrije deel op de havo bedoeld is als extra ruimte voor examenvakken. Op het vwo is dat 75%. Uit de antwoorden die bij andere vragen gegeven worden, blijkt echter dat niet in alle gevallen bij deze vraag een juist antwoord wordt gegeven. Het percentage scholen dat voor (een deel van) hun leerlingen het vrije deel niet volledig met “nieuw programma” vult, is eerder in de buurt van de 80% op de havo en 90% op het vwo (zie p.4 van dit verslag: “Totale omvang programma”). De daardoor ontstane extra tijd voor examenvakken geldt overigens niet voor al hun leerlingen: door de keuze voor een groot examenvak en/of een tweede examenvak in het vrije deel heeft een deel van de leerlingen die ruimte niet. Tijdens de nabesprekingen wordt dit beaamd: het merendeel van de leerlingen kiest een groter examenvak, vaak onder druk van de school die een vak aanbeveelt op grond van het nut daarvan voor vervolgopleidingen of in geval van een tweede verplicht vak in verband met het openhouden van de mogelijkheden om alsnog van profiel te veranderen. (zie vraag 1 en 9 in de bijlage). Het geheel vrije deel Het vrije deel op de havo is in totaal 560 uur. Daarvan wordt gemiddeld zo’n 300 uur met schooleigen onderdelen gevuld. Met ‘schooleigen’ wordt alles bedoeld wat geen examenvak is. Bijna alle scholen plaatsen het profielwerkstuk in het vrije deel (de scholen die dat doen, doen dat voor gemiddeld iets meer dan 60 uur). Op het vwo is het vrije deel 1000 uur. Daarvan wordt op het atheneum gemiddeld zo’n 440 uur met schooleigen onderdelen gevuld en op het gymnasium iets meer dan 410 uur. Ook op die schoolsoorten wordt bijna altijd het profielwerkstuk in het vrije deel geplaatst (voor gemiddeld iets meer dan 80 uur). Meer dan 80% van de scholen heeft elementen in het vrije deel opgenomen die met de aansluiting voho te maken hebben. Op de havo met een gemiddelde omvang van tussen de 50 en 60 uur en op het vwo tussen de 60 en 70 uur. Drie van de vier scholen plaatsen het mentoraat / de begeleiding in het vrije deel. Op de havo voor zo’n 60 uur en op het vwo voor zo’n 90 uur. Dat komt neer op ongeveer 30 uur per leerjaar. Ongeveer 60% van de scholen benut een deel van het vrije deel voor werkweken/excursies: op de havo voor een kleine 50 uur, op het atheneum voor een dikke 50 uur en op het gymnasium voor bijna 60 uur gemiddeld. Ongeveer 70% reserveert een deel van het vrije deel voor godsdienst / levensbeschouwing. Gemiddeld is dat vak op de havo een kleine 100 uur, op het gymnasium een dikke 120 uur en op het atheneum bijna 140 uur. Op 4 scholen is het vak op de havo groter dan 200 uur (met als grootste omvang 440 uur) en op 5 scholen is het vak op het vwo groter dan 300 uur (met als grootste omvang 880 uur). e
Op meer dan 30% van de scholen voor atheneum en gymnasium volgen leerlingen doordat zij in de 4 e klas in stromen beginnen ook delen van examenprogramma’s van vakken waar niet iedereen in de 5 klas mee verder gaat. Gemiddeld zijn die ‘extra examenprogramma-onderdelen’ op die scholen van een behoorlijke omvang: op het atheneum 165 uur, op het gymnasium bijna 150 uur. Ook op de havo komt het voor dat leerlingen in stromen beginnen, maar dat is slechts op een gering percentage scholen. Op die scholen is de omvang van ‘extra examenprogramma-onderdelen’ ongeveer 100 uur.
2
Modules Op ongeveer de helft van de scholen kunnen/moeten leerlingen in het vrije deel daarnaast nog eigen keuzes maken of schooleigen programma’s volgen (verdiepingsmodules, modules ict, begeleiding onderbouw-leerlingen etc.). Van de scholen die deze onderdelen in het vrije deel plaatsen, gebruikt een aantal die om hun leerlingen tot vulling van het vrije deel te laten komen: leerlingen met grote examenvakken of met meer dan één examenvak in het vrije deel hoeven deze onderdelen niet of slechts in bescheiden mate te doen, leerlingen met een vak van geringe omvang in het vrije deel moeten veel ‘modules’ kiezen. Het onderdeel bestaat als het ware uit ‘bouwstenen’ om te komen tot een vulling tot 560 uur voor de havo-leerlingen en 1000 uur voor de vwo-leerlingen. De hoeveelheid verplichte ‘bouwstenen’ kan echter van leerling tot leerling verschillen. Deze verschillen zorgen er voor dat de getallen bij vraag 2, 10 en 17 in de bijlage niet 100% nauwkeurig zijn. Immers, soms wordt er per onderdeel in het geheel vrije deel een maximumgetal ingevuld, een getal dat wellicht slechts geldt voor een paar leerlingen met een geringe examenvakkeninvulling. Tijdens de nabesprekingen blijkt dat enkele scholen in de veronderstelling verkeren dat zij verplicht zijn om al hun leerlingen te laten voldoen aan de eis van 560, respectievelijk 1000 uur nieuw programma in het vrije deel. Oftewel, zij bleken niet precies op de hoogte van de ingrepen die in december 1998 zijn aangebracht, volgens welke het geheel vrije deel ook (voor een deel) benut kan worden als extra ruimte voor vakken uit het gemeenschappelijk deel, profieldeel of vrije deel. En hoewel zij zeker van plan zijn de aantrekkelijke en waardevolle elementen die juist in de genoemde bouwstenen aanwezig zijn te handhaven, blijkt dat zij – omdat sommige leerlingen wel erg veel van deze modules moeten doen – hun voorschriften zullen heroverwegen. Overigens kunnen de scholen op een geheel verschillende wijze uitkomen op een groot programma in het geheel vrije deel. Sommige scholen bereiken dit doordat ze veel tijd voor begeleiding, profielwerkstuk en aansluiting vo-ho opnemen, terwijl andere dit bereiken via het verplichten tot het volgen van onderdelen van examenprogramma’s. (zie vraag 2, 10 en 17 in de bijlage). Examenvakken in het vrije deel De minimumeis voor het met examenvakken te vullen deel van het vrije deel heeft voor de cohort 2000 een omvang van 120 uur voor havo en atheneum en 480 uur voor het gymnasium. De overgrote meerderheid laat de leerlingen 1 (deel)vak in het vrije deel kiezen. Overigens geven ze meestal wel de vrijheid voor hen die dat willen en aankunnen meer dan 1 (deel)vak in het vrije deel te kiezen. Op de havo zegt 4% van de scholen dat ze een tweede vak of deelvak verplicht. Uit andere antwoorden blijkt echter dat het waarschijnlijk om een nog kleiner percentage gaat. Immers een aantal invullers geeft aan een tweede vak te verplichten en antwoordt vervolgens dat de kleinste omvang van het met examenvakken te vullen vrije deel 120 of 200 of 240 uur is. Oftewel de omvang van één (deel)vak. Het illustreert hoe ingewikkeld de vragen in deze peilingronde voor veel scholen waren. Na correctie blijkt dat op de havo waarschijnlijk nog geen 2% van de scholen een tweede examenvak in het vrije deel verplicht. De overige scholen laten in ongeveer gelijke mate de leerling geheel vrij in de keuze voor een (deel)vak of beperkt de keuze via standaardpakketten of op andere wijze. Op atheneum en gymnasium zegt een dikke 20% een tweede vak te verplichten. Na een zelfde soort correctie als op de havo (zie hiervoor) lijkt het echter eerder om zo’n 15% van de atheneumscholen te gaan en 20% van de gymnasia. De vroege starters verplichten gemiddeld gesproken vaker een tweede vak: op de havo doet bijna 10% van de scholen dit, op het atheneum en gymnasium ongeveer 30% (getallen na correctie). Soms wordt in de kantlijn vermeld dat de leerlingen – als zij dat wensen - het tweede vak ‘ergens onderweg mogen laten vallen’. In de nabesprekingen blijkt dit op bijna alle scholen te gelden: extra vakken worden meestal verplicht om de leerlingen de gelegenheid te geven uiteindelijk een vak te laten vallen dat niet gaat en/of leerlingen in de gelegenheid te stellen zonder veel problemen ergens onderweg van profiel te veranderen. Het met examenvakken gevulde deel van het vrije deel is op de havo gemiddeld minimaal 150 uur en gemiddeld maximaal 410 uur. Op het atheneum zijn die getallen respectievelijk 210 en 640 uur en op het gymnasium 570 en 1040 uur. 3
De verschillen tussen leerlingen kunnen groot zijn. Op de havo varieert de vulling met examenvakken van 120 tot 860 uur, op het atheneum van 120 tot 1320 uur en op het gymnasium van 480 tot 1720 uur. Op die laatste schoolsoort noemen echter ook enkele scholen maxima tussen de 2000 en 3000. Voor de havo vult een kleine 70% van de scholen in dat de kleinste omvang voor examenvakken in het vrije deel op hun school 120 uur is, op 44% van de atheneumafdelingen geldt 120 uur als minimum en op 54% van de gymnasia geldt 480 uur als minimum. Er is in de enquête niet gevraagd hoeveel leerlingen op dat minimum zitten, maar aangenomen mag worden dat slechts een beperkt deel van de leerlingen op havo en atheneum op een minimum van 120 uur uitkomt. In feite zijn dit op de havo alleen de leerlingen die een deelvak wiskunde aanvullen tot een heel vak en op het vwo alleen zij die het deelvak scheikunde aanvullen tot een heel vak. In de nabesprekingen wordt dit beaamd: het geldt voor bijna geen enkele leerling. Totale omvang programma De totale hoeveelheid programma ligt op de havo gemiddeld tussen de 3100 en 3400 uur, op het vwo tussen de 4400 en 4900 uur en op het gymnasium tussen de 4800 en 5300 uur. Als we naar de minimumgetallen kijken, kunnen we constateren dat op de havo ook de leerlingen met relatief ‘kleine pakketten’ bijna uitkomen op de oorspronkelijke eis van 3200 uur, de atheneumleerling met een ‘klein pakket’ haalt bij lange na niet het programma van 4800 uur en de gymnasiumleerling met zo’n bescheiden pakket haalt wel altijd de eis van 4800 uur, maar bij lange na niet de oorspronkelijke eis van 5280 uur programma. De getallen verdienen echter enige correctie. Immers, zoals hiervoor al aangegeven, veel scholen hebben ingevuld dat ze als minimum voor het met examenvakken te vullen vrije deel 120 uur aanhouden. Maar – zoals ook uit de nabesprekingen bleek – bijna alle leerlingen hebben een pakket met meer studielast-uren. Immers op de havo is bij voorbeeld een uitbreiding van het deelvak economie naar het totale vak economie een gebruikelijke keus en wordt vaak M&O in het vrije deel gekozen. Uit eerdere peilingen is op te maken welke (deel)vakken leerlingen vaak in het vrije deel kiezen. Op grond daarvan valt aan te nemen dat op de 144 scholen die nu als minimum 120 uur aangeven, eerder sprake zal zijn van een gemiddelde van circa 200 uur. In de nabesprekingen wordt dit ook gemeld: 200 of 280 uur is heel gebruikelijk, eerder 280 dan 200. Dat maakt dat op de havo ook de relatief ‘lichte pakketten’ waarschijnlijk op of iets boven de 3200 uur uitkomen. Op het vwo vulden 91 van de 210 scholen in dat 120 uur het minimum is. Daar zal echter eerder sprake zijn van een gemiddelde van circa 280 uur (zie de redenering hierboven voor de havo), hetgeen door de scholen in de nabespreking wordt onderschreven. Dat maakt dat de relatief ‘lichte pakketten’ op het vwo op zo’n 4600 uur uitkomen. In de bijlage is bij de uitslagen van vraag 4, 12 en 19 een kolom ‘na correctie’ opgenomen. Wat daaruit o.a. blijkt is dat in een vergelijking van de jaarbelasting in havo en vwo er een verschil van zo’n 50 uur per leerjaar is: de havo-leerling heeft in alle gevallen (minimaal, maximaal en gecorrigeerd) per jaar meer programma te doen dan de vwo-leerling. Deze getallen ondersteunen het gevoel dat bij veel schoolleiders aanwezig is: het havo-programma is in studielast relatief zwaarder dan het vwoprogramma. Als wordt gekeken naar de totale omvang van het vrije deel (minimum en maximum) dan lijken de verschillen tussen scholen soms aanzienlijk. Maar scholen die uitkomen op lage totalen plaatsen vaak de onderdelen ‘profielwerkstuk’, ‘begeleiding/mentoraat’ en ‘aansluiting/osb’ niet in het vrije deel, terwijl die zaken uiteraard wel plaatsvinden. De verschillen tussen scholen zijn op dit gebied veel kleiner dan ze in eerste instantie lijken.Oftewel, de getallen vragen om een wat genuanceerde blik: ze zijn soms een minder nauwkeurige beschrijving van de werkelijkheid dan op het eerste oog lijkt. Op de havo blijft ongeveer 10% van de scholen voor al hun leerlingen onder de 560 uur studielast in het vrije deel. Op veel scholen (iets meer dan 80%) geldt dit voor een deel van de leerlingen. Voor welk percentage van hun leerlingen dit geldt, kan niet uit de gegevens afgeleid worden. Op het atheneum blijft een kleine 50% van de scholen voor al hun leerlingen onder de 1000 uur in het vrije deel en op circa 90% geldt dit voor een deel van de leerlingen. Op het gymnasium zijn die getallen respectievelijk een kleine 10% voor alle leerlingen en ongeveer 50% voor een deel van de leerlingen. 4
Hieruit mag geconcludeerd worden dat de mogelijkheid om het programma in het vrije deel te verkleinen door extra ruimte voor examenvakken uit het gemeenschappelijk deel, het profieldeel of vrije deel te nemen met name op het atheneum wordt benut / benut kan worden. Verlichting Interessant is de vraag naar de omvang van de verlichting. Op grond van de huidige invulling van het vrije deel kan daarover een globale inschatting worden gemaakt. Voor veel leerlingen zal gelden dat de beperking tot 1 vak in het vrije deel een verlichting van 1 (deel)vak heeft opgeleverd (stel gemiddeld zo’n 200 uur zowel voor de havo als het vwo). Plaatsing van onderdelen als profielwerkstuk, loopbaanoriëntatie en –begeleiding en mentoraat in het vrije deel heeft ook verlichting gegeven (gemiddeld zo’n 150 uur voor de havo- en 200 voor de vwo-leerling). Immers deze onderdelen moesten eerder ook gedaan worden, terwijl er toen geen sbu’s aan doorberekend werden. De conclusie lijkt dan gerechtvaardigd dat voordat sprake was van de verlichtingsmaatregelen van januari 2000 het totale pakket op de havo uitkwam op minimaal circa 3400 sbu’s, op het atheneum op minimaal circa 4800 sbu’s en op het gymnasium op minimaal circa 5100 sbu’s. In de nabesprekingen wordt opgemerkt dat het in voorgaande gaat om normatieve studielast: dat bij een aantal vakken de werkelijke studielast (veel) hoger is dan de officiële is niet in deze cijfers verdisconteerd. Handhaving verlichtingsmaatregelen Het is voor scholen die tijdens de nabesprekingen aanwezig waren reden om met klem aan te dringen om handhaving van (een deel van) de verlichtingsmaatregelen. Dit geldt zeker voor de eis van 120 / 480 uur (i.p.v. 200 / 280 / 760 uur). Zeker voor havo, maar ook voor het vwo is men dit van mening. Voor de werkelijk beschikbare studielast op de havo wijst men ook nog op het volgende: het laatste leerjaar is doordat er een centraal examen in mei plaatsvindt een kort jaar. Dat telt op een tweejarig traject (havo) zwaarder dan op een driejarig traject (vwo). Bovendien kost een beginsituatie studieruis: tijd die nodig is voor groeps- en attitudevorming. Daar is op de havo meer tijd voor nodig dan op het vwo en ook hiervoor geldt: dat tikt zwaarder door op een tweejarig dan op een driejarig traject. Over de handhaving van de overige verlichtingsmaatregelen verschilt men van mening, hetgeen ook reeds op andere plaatsen bleek (zie bij voorbeeld Tussenverslag schoolbezoeken Tweede Fase Adviespunt). De ene school dringt aan op handhaven van de verlichtingen voor praktische opdrachten, de andere juist voor terugdraaien. De ene school wil dat de verlichting voor het profielwerkstuk blijft bestaan, de andere dat dat alleen voor havo geldt, dat er meer vrijheid komt welke vakken betrokken mogen worden etc. In de nabespreking zegt een aantal scholen zich zorgen te maken over het moment waarop duidelijkheid verschaft wordt over de duur van de verlichtingsmaatregelen: men kan zich niet voorstellen dat die alleen nog dit en volgend schooljaar gelden, maar men wil dit wel graag op tijd weten. Ook kan men zich niet voorstellen dat de veranderde voorschriften voor het afsluitmoment van de deeltalen op het vwo weer teruggedraaid worden. Maar ook hierover is men zorgelijk: stel je voor dat dit toch anders blijkt dan verwacht wordt! (zie vraag 3, 11 en 18 en 4,12 en 19 in de bijlage). Vrijgekomen formatie Op ongeveer 30% van de scholen met havo en/of atheneum is er door de verlichtingsmaatregelen formatie vrijgekomen die ingezet wordt voor extra begeleiding. Op het gymnasium is dat op iets meer dan 20% van de scholen het geval. Op die 30 respectievelijk 20% van de scholen wordt er meestal begeleidingstijd van bekostigd (bij voorbeeld keuzewerktijd), in iets meer dan één van de drie gevallen steunlessen (voor iedereen of voor een deel van de leerlingen verplicht) en extra lesuren. (zie vraag 5, 13 en 20).
5
Op het beperkt aantal scholen dat extra formatie inzet, gebruikt circa de helft die ‘in zijn algemeenheid voor de vakken’, op de andere helft wordt hij toebedeeld aan bepaalde vakken. Als men al extra formatie uitgeeft, doet men dat aan allerlei vakken. Er zijn vakken die zelden tot nooit worden genoemd, vakken die wat vaker worden genoemd (Engels, economie, M&O, biologie, natuurkunde1 en wiskunde A1) en vakken die relatief vaak worden genoemd (wiskunde A1,2, B1 en B1,2, scheikunde en natuurkunde1,2). Op havo en atheneum is dit ongeveer hetzelfde beeld. Op het gymnasium zetten minder scholen extra uren in. Doen ze het wel dan is er sprake van hetzelfde beeld als op havo en atheneum, met dit verschil dat er soms ook extra formatie naar Latijn en Grieks gaat. Samenvattend: er kan in geen der schooltypes gesproken worden van een landelijke trend om vrijkomende formatie altijd toe te bedelen aan vak x of y. De formatie wordt overigens niet vaak structureel ingezet: van de beperkte groep die extra formatie uitgeeft doet ongeveer een kwart dat structureel op de havo, iets meer dan 30% op het atheneum en iets minder dan 30% op het gymnasium. Van diezelfde groep doet ongeveer 30% dit op havo en atheneum zolang de verlichtingsmaatregelen gelden (gymnasium 40%) en een kleine 40% weet dit nog niet. Samengevat: scholen melden niet vaak dat door de verlichtingsmaatregelen formatie is vrijgekomen. Als die wel is vrijgekomen, dan wordt die vaak ‘algemeen’ ingezet. Als hij voor bepaalde vakken wordt ingezet, dan gaat hij niet op elke school naar dezelfde vakken, maar wel meestal naar vakken uit de exacte hoek. (zie vraag 6,14 en 21; 7,15 en 22 en 8,16 en 23 in de bijlage).
6
De studeerbaarheid In deze peilingronde werd ook gevraagd of er bij bepaalde vakken en/of deelvakken nog problemen zijn met de studeerbaarheid. Onder problemen met de studeerbaarheid wordt verstaan: - overladenheid van een vak, - een te hoog moeilijkheidsgehalte, - een probleem met het vinden van adequate didactische werkvormen, - de hoeveelheid begeleidingstijd, - de organisatie. Een beperkt aantal scholen heeft deze vraag niet beantwoord: in de kantlijn vermelden zij in wisselende formuleringen dat problemen met de studeerbaarheid niet samenhangen met één of meer vakken, maar met het pakket in zijn totaliteit: zij vinden dat (haast) alle vakken vrij vol zijn en/of dat het aantal vakken te groot is. Dat bleek overigens ook al uit eerdere peilingen en het wordt bij de nabesprekingen beaamd: dat een grote groep bij deze enquête de studeerbaarheids-problemen bij verschillende vakken heeft aangegeven, wil nog niet zeggen dat zij ontkennen dat het werkelijke knelpunt de overladenheid van het totale pakket is. De overgrote meerderheid vult wel een aantal probleemvakken in. Op de havo wordt het meest frequent wiskunde B1,2 genoemd als vak met studeerbaarheids-problemen: 3 van de 4 scholen noemen dit vak. Ook zeer vaak (door meer dan 50% van de scholen) worden genoemd: wiskunde B1, Duits1 en Frans1. Daarnaast worden relatief vaak genoemd: wiskunde A1,2, wiskunde A1, natuurkunde1,2, scheikunde, aardrijkskunde en geschiedenis (variërend van 45 tot 30 procent van de scholen). De problemen zijn niet bij al deze vakken hetzelfde. De problemen bij de wiskundeprogramma’s zijn met name de overladenheid en de moeilijkheidsgraad; bij aardrijkskunde, geschiedenis, scheikunde en natuurkunde 1,2 is het vooral de overladenheid en bij de deeltalen is het vooral een didactisch en organisatorisch probleem. Daarnaast vindt men ook dat er te weinig begeleidingstijd voor de deeltalen beschikbaar is. Scholen hebben zelf een scala aan maatregelen genomen om de problemen aan te pakken. Bij de exacte vakken en aardrijkskunde is relatief vaak extra formatie toebedeeld, bij de deeltalen is relatief vaak het rooster veranderd en zijn de eisen verlaagd. Maar uit de toelichtingen blijkt dat veel scholen van mening zijn dat de problemen met de overladenheid en hoge moeilijkheidsgraad alleen door de overheid zijn op te lossen: zij vragen om schrappen in de programma’s. Ook de problemen bij de deeltalen zijn volgens veel scholen op korte termijn niet geheel en al door henzelf op te lossen: zij twijfelen sterk aan het nut en de noodzaak van de deeltalen. Op het vwo springen er iets minder vakken uit die als sterk problematisch worden aangewezen. De deeltalen en wiskunde B1,2 worden het meest genoemd (door ongeveer 60% van de scholen). Wiskunde A 1 en A1,2 en natuurkunde1,2 wordt door zo’n 35% van de scholen als probleem gezien. Scheikunde1,2 door ongeveer een kwart van de scholen. De problemen zijn hetzelfde als op de havo en ook de oplossingsrichtingen die scholen kiezen, wijken niet van de havo af. En ook hier kijkt men vooral naar de overheid, waarvan men hoopt dat die de opdracht zal geven verder in de programma’s te schrappen. Overigens is er ook een kleine groep die helemaal niets voelt voor weer een tussentijdse ingreep: zij bepleiten rust en een zekere tijd van gewenning om daarna een afgewogen evaluatie te kunnen laten plaatsvinden. Latijn en Grieks worden absoluut gezien niet zo vaak genoemd. Gerelateerd aan het aantal scholen en aantal leerlingen lijken echter ook die vakken relatief vaak problematisch gevonden te worden. Men ziet dan vooral overladenheid als een probleem. Op de ene school constateren docenten een knelpunt, op de andere leerlingen en op een derde de schoolleiding. Opgeteld wordt het meest door docenten een probleem gemeld, dan door de schoolleiding en dan door leerlingen. Bij de wiskundeprogramma’s worden de problemen echter zeer vaak ook door de leerlingen opgemerkt. 7
In de toelichtingen bij ‘Oplossing F: Overig’ worden vaak genoemd: onderzoek naar periodiseren gestart, meer herkansingen, betere voorlichting aan leerlingen, overleg voeren met docenten (met name bij de deeltalen) en (remediërend) materiaal ontwikkelen. In een aantal toelichtingen wordt gemopperd over de lastige organiseerbaarheid van deelvakken en heelvakken: bij wiskunde en economie bij voorbeeld valt men er over dat deze vakken geen echte stapelvakken zijn. (zie vraag 24 en 25 in de bijlage). De nabesprekingen In de nabesprekingen worden de ‘ernstigste studeerbaarheidsproblemen’ verder geschematiseerd, waarbij bewust wordt afgezien van nuancering die op grond van de enquête-uitslag mogelijk is. Overladen en moeilijk
Wiskunde A1,2 Wiskunde B1 Wiskunde B1,2
Moeilijk
Wiskunde A1
Overladen
Natuurkunde Scheikunde Economie Economie Wiskunde
Niet stapelbaar
Toetsprobleem
Aardrijkskunde Geschiedenis, Maatschappijleer
Te weinig contacttijd
Aardrijkskunde Geschiedenis Klassieke talen Deeltalen
Didactisch probleem
Deze wiskunde-programma’s zijn minstens zo zwaar als de wiskunde-programma’s tijdens de mammoet-periode, terwijl er vaak minder begeleidingstijd is Er is een categorie leerlingen die door aanleg geen wiskunde-programma van het huidige verlangde niveau aankan Deelvak1 is bijna net zo groot als totaalvak, scheikunde op havo is net zo groot als oude programma (maar moet in minder tijd). Bij economie kwamen scholen er pas in de uitvoering achter dat economie2 geen vervolg is van economie1; Dezelfde onderwerpen maken deel uit van verschillende wiskunde-programma’s Stof voor het centraal examen mag niet in schoolexamen getoetst worden, waardoor het laatste leerjaar geen toetsen kunnen worden afgenomen De vakken staan met relatief weinig uur op het rooster, maar vragen veel ‘instructietijd’ De beperking tot 1 vaardigheid (vwo) of 2 vaardigheden (havo) wordt gevoeld als onnatuurlijk en lastig om te organiseren / interessant te maken
Volgens de deelnemers aan de nabesprekingen geeft deze peilingronde goede aanwijzingen voor wat er bij de evaluatie in 2003 zeker aandacht moet krijgen. Daarbij is men echter ook van mening dat daar waar dat kan tussentijdse ingrepen gewenst zijn (met name in de 3 eerstgenoemde categorieën hierboven). Het meest nadrukkelijk wordt dan Wiskunde B genoemd: tussentijds schrappen in het programma wordt met klem aanbevolen en is volgens deelnemers met een wiskundige achtergrond ook goed mogelijk. Maar als tussentijds schrappen ook bij natuurkunde, scheikunde en economie mogelijk is, vindt men dat dit niet nagelaten moet worden. Voor wiskunde A1 op het vwo wil men – analoog aan de havo – dat dat met een schoolexamen afgesloten wordt: dat lost ook een aantal organisatorische problemen op. De stapelbaarheidsproblemen en toetsproblemen zouden aandacht moeten krijgen tijdens de evaluatie, tussentijds ingrijpen is daar volgens de deelnemers lastiger. Dat de deeltalen problemen geven is men met elkaar eens, over de oplossingsrichtingen echter geenszins. Ook dat is al op andere plaatsen vastgesteld (zie bij voorbeeld Tussentijds verslag schoolbezoeken Tweede Fase Adviespunt). De deelnemers vragen overigens wel aandacht voor het volgende: in de examenprogramma’s voor de talen (ook de deeltalen!) staan voorschriften voor het niveau dat bereikt moet worden. Dat is volgens de deelnemers een niveau dat sowieso via een 8
deelvak niet te bereiken is, maar zeker niet als het vak in het voorexamenjaar (of aan het eind van 4vwo!) afgesloten wordt. En vervolgens is men het in de nabesprekingen ook over het volgende eens: als je een breed pakket wilt houden, moet je schrappen in (alle) vakken. Als je het pakket minder breed maakt, zijn ingrepen in de vakken minder noodzakelijk.
Stellingen over scholing, informatie en leermiddelen Scholing Uit de antwoorden gegeven bij de stellingen over scholing (zie vraag 26 in de bijlage) blijkt dat scholen de deskundigheid bevorderen door zowel interne als externe scholing te organiseren. Over de interne scholing is men meer te spreken dan over de externe scholing, een dikke kwart van de scholen meldt dan ook dat men de gewenste externe scholing niet kan vinden. Uit de toelichtingen blijkt waarom men over de interne scholing enthousiaster is: soms heeft men matige ervaringen met algemene scholing van buitenaf (‘de verkeerde toon’, ‘zij brachten ons niets nieuws’), interne scholing is vaak goedkoper en is gemakkelijker te organiseren. Uit de antwoorden blijkt verder dat schoolleiders een sterke behoefte voelen aan schoolbrede didactische scholing voor hun team. Uit het feit dat zo’n 80% die behoefte uitspreekt, mag afgeleid worden dat men van oordeel is dat op didactisch gebied de zaken nog lang niet naar wens verlopen. Het gevoel dat die schoolbrede didactische scholing noodzakelijk is, leeft volgens diezelfde schoolleiders overigens niet onder docenten: die hebben volgens hen helemaal niet zo’n behoefte aan algemene scholing. Tijdens de nabesprekingen wordt dit nader toegelicht: docenten zien hier wel degelijk het belang van in, maar hebben gebrek aan tijd. Nu staan de dagelijkse verplichtingen centraal. Als er dan nog tijd zou zijn, zou men scholing gericht op het eigen vak wenselijk vinden en pas daarna is er ruimte voor schoolbrede didactische deskundigheidsbevordering. Dat is overigens in lijn met de schriftelijke antwoorden: formeel hebben docenten volgens de respondenten in hun taakomvang voldoende ruimte, maar de praktijk blijkt heel anders. Ook als het om vakinhoudelijke scholing gaat, blijkt volgens schoolleiders dat docenten minder vaak behoefte aan scholing hebben dan dat de schoolleiders denken dat goed voor hen zou zijn. Dat geldt zowel voor de talen, bèta- als zaakvakken. De oorzaak is tijdgebrek (zie hiervoor) (voor de kunstvakken geldt dat overigens niet: schoolleiders merken dat ook de docenten op hun school de scholingsbehoefte onderschrijven). De behoefte aan vakinhoudelijke scholing voor de talen en de kunstvakken is relatief groot. Uit de toelichtingen blijkt het bij de talen eigenlijk meestal om scholing voor de deeltalen te gaan en daarnaast scholing om adequaat vorm te kunnen geven aan de didactische organisatie van deeltalen naast hele talen. Soms staat in de toelichting dat de scholing in zijn algemeenheid ‘het examenprogramma’ zou moeten behelzen, maar veel vaker staat er als toelichting: de didactiek, vaardigheden, toetsing, aandacht voor communicatie i.p.v. vocabulaire en grammatica, de organisatie van de spreekvaardigheid, het spannend maken van de leesvaardigheid, motiverend leren etc. De behoefte aan scholing voor de kunstvakken geldt een enkele keer ckv1 (organisatie, studeerbaarheid, organisatie groepswerk), maar in verreweg de meeste gevallen gaat het om scholing voor ckv2,3. Meestal zou de scholing het examenprogramma in zijn algemeenheid moeten inhouden, maar ook vaardigheden, didactiek en toetsing worden vaak genoemd. Als de behoefte aan scholing bij de bètavakken of zaakvakken wordt toegelicht, blijkt dat men bijna altijd op zoek is naar scholing op didactisch gebied, naar scholing om beter in staat te zijn onderdelen met andere vakken af te stemmen (bij voorbeeld praktische opdrachten), leren begeleiden, leren lezen van abstracte teksten (geschiedenis) en minder naar scholing over de inhoud van het programma. Initiatieven voor scholing op vakinhoudelijk gebied komen over het algemeen vanuit de docenten en niet vanuit de schoolleiding. De meeste scholen vinden de middelen voor scholing voldoende, maar zoals hiervoor al aangegeven - schoolleiders merken op dat docenten in de praktijk te weinig tijd voor scholing hebben. Bovendien leidt scholing tot lesuitval en verlies van contacttijd, ook een belemmering 9
om er breed op in te zetten. Meer dan de helft noemt het rooster een belemmerende factor. Docenten zelf hebben ook niet de neiging lessen uit te laten vallen voor scholing: dan gaat er immers contacttijd verloren, en die vinden ze al zo miniem. Bij de vroege starters wordt er een enkele keer genoemd dat toen er wel tijd voor was (tijdens de voorbereiding) er geen goede vakinhoudelijke scholing te krijgen was. Nu die scholingsmogelijkheden er wel lijken te zijn, is er geen tijd meer daarvan gebruik te maken. Uit de toelichtingen bij stelling 27 en 28 blijkt dat men zelden behoefte heeft aan scholing voor de directie maar wel vaak aan scholing voor het middenkader (coördinatoren, afdelingscoördinatoren, leerjaarcoördinatoren, teamleiders). Trefwoorden zijn dan vaak: managementtechnieken, coaching, veranderingsprocessen aansturen, begeleiding van docenten, draagvlak creëren, implementatie van vernieuwingen. Maar ook heel instrumentele scholing wordt vaak wenselijk geacht: het voeren van functioneringsgesprekken, vergadertechnieken, conflicthantering, timemanagement en communicatie en gesprekstechniek. Daarnaast wordt relatief vaak behoefte aan de scholing van de mentoren gemeld (begeleiding, motiveren, zelfwerkzaamheid ondersteunen, gesprekstechniek). Gevaren De deelnemers aan de nagesprekken zien dat het enthousiasme voor de tweede fase terugloopt: de werkdruk is zo hoog dat docenten in oude patronen vervallen. De ingezette didactische vernieuwing stagneert of wordt zelfs zo hier en daar teruggedraaid. Het draagvlak voor wat in opbouw was, is aan het afbrokkelen. Docenten missen de tijd voor reflectie, voor overleg over vervolgstappen en voor scholing/deskundigheidsbevordering die hen kan inspireren en alert houdt. Dan luidt al snel het adagium: “Eerst de tweede fase invoeren en dat studiehuis, dat komt later wel eens”. De gevolgen worden volgens de deelnemers ook zichtbaar in een toenemend ziekteverzuim. Het probleem zit dus niet zozeer in alleen een gebrek aan tijd voor scholing, maar veel meer in een te grote werkdruk in zijn algemeenheid: een gebrek aan tijd voor alles en dat leidt tot ‘afhaken’. Informatie Uit de antwoorden op de stellingen over de beschikbaarheid van informatie en voorbeeld-materiaal zie vraag 27 in de bijlage) blijkt dat men ervaart dat er voldoende informatie over formele regelingen is, maar velen vinden deze informatie beslist niet overzichtelijk. In de toelichtingen valt te lezen wat het zo onoverzichtelijk maakt: de tweede fase is sowieso complex, de informatie is te zeer verspreid over verschillende instanties en door wijzigingen is men er niet zeker van of men inderdaad beschikt over de laatste stand van zaken. Het zakboek wordt vaak als voorbeeld van hoe het ook zou kunnen genoemd, er is behoefte aan meer verzamelingen op deze wijze en aan overall-verzamelingen (Vademecum tweede fase). In de nagesprekken blijkt dat men hier doelt op een geactualiseerde versie van het zakboek tweede fase, waarin alle laatste informatie gebundeld staat. Specifiek wordt ook genoemd de behoefte aan een draaiboek examens, vooral uit angst dat er anders bij de uitslagbepaling vergissingen zullen worden gemaakt. In de nabesprekingen vraagt men het Tweede Fase Adviespunt een volledig overzicht van regelingen op dit gebied samen te stellen en dit digitaal beschikbaar te stellen. Door een aantal scholen wordt opgemerkt dat pas sinds kort de informatie over regelingen op internet overzichtelijk te vinden is, een verzameling van regelingen rond examens zou daar een welkome aanvulling op zijn. Uit de antwoorden op de stellingen blijkt tevens dat schoolleiders vinden dat er genoeg informatie over examenprogramma’s voorhanden is, maar velen vinden ook dat hun docenten het examenprogramma voor hun vak niet goed genoeg kennen: te vaak is voor docenten het boek het examenprogramma. Die onbekendheid vindt een deel ook gelden voor de voorbeeld-examens, waar er overigens – blijkens de toelichtingen – te weinig van zijn. Informatie over scholing is volgens de overgrote meerderheid voldoende aanwezig en de docenten zijn hierover goed geïnformeerd, maar een papieren overzicht van het totaal aan mogelijke ondersteuning (met een kwaliteits-aanduiding) en een goede site met het aanbod aan ondersteuning worden gemist.
10
Ook vinden de meesten dat er genoeg informatie over ict en (ver)bouwzaken is. Aan de informatie over bestaande ‘good-practice’ schort het echter en wat echt node gemist wordt, is bruikbaar materiaal op het gebied van volg- en registratiesystemen. Ook missen velen bruikbaar voorbeeld-materiaal voor roosterzaken. Velen geven hier (hevig emotionele)) toelichtingen: ‘Rooster- en registratiezaken is a pain in the ass’, ‘Je moet alles zelf uitvinden en dat is tijdrovend, ingewikkeld en foutgevoelig’. Met enige wanhoop wordt in de toelichtingen opgemerkt dat niets werkt en dat er eerder minder dan meer software op de markt verschijnt. Ook tijdens de nabesprekingen lopen op dit punt de emoties op en lijken de oplossingen nog lang niet in zicht. Leermiddelen Veel respondenten gaven aan er geen zicht op te hebben of de leermiddelen van goede kwaliteit zijn: die informatie ontbreekt veelal op coördinatieniveau. Zij die de informatie wel hebben, zijn gemiddeld gesproken positiever over dit onderwerp dan over scholing en de beschikbaarheid van informatie en voorbeeld-materiaal (zie vraag 28 in de bijlage). Met name over de methodes bij de zaak- en bètavakken heerst een behoorlijke tevredenheid. Over de talen zijn de meningen verdeeld: ongeveer de helft is tevreden, maar ook één op de vijf is (zeer) ontevreden. De antwoorden bij de stellingen over de kunstvakken worden bepaald door het gegeven of een school ckv2,3 al heeft ingevoerd. Als dat zo is, is men zeer ontevreden (‘Er is bijna niets, katernen komen maar mondjesmaat af’), als men alleen een methode voor ckv1 heeft moeten aanschaffen dan is de tevredenheid redelijk. Tijdens de nabespreking van de vroege starters wordt dit genuanceerd: er is genoeg beschikbaar om ckv2,3 verantwoord in te voeren, dat hoeft voor een school geen reden voor langer wachten met invoeren te zijn. Zeker niet nu er voorlopig alleen een schoolexamen voor dit vak geldt. De software voor de talen en kunstvakken acht men meestal onvoldoende, maar ook over software voor de zaak- en bètavakken is geen duidelijk enthousiasme te bespeuren. De antwoorden over het geschikt zijn van methodes voor het didactisch concept lopen ongeveer gelijk op met de antwoorden over de kwaliteit van de methodes: als men tevreden is over een methode dan vindt men die over het algemeen ook geschikt voor het didactisch concept van de school / het vak. Toch is het wel opvallend dat de tevredenheid over methodes in zijn algemeenheid groter is dan de tevredenheid over wat er didactisch met een methode mogelijk is en tevens dat er een behoorlijke groep is die wel een antwoord kan geven voor de geschiktheid van een methode in zijn algemeenheid, maar dat niet kan geven voor de geschiktheid van die methode op didactisch gebied.
11
Bijlage 1 Vraag 0 Onze school is: a
vroege starter op zowel de vwo- als de havo-afdeling
10% (23)
b
vroege starter op alleen de vwo-afdeling
17% (39)
c
vroege starter op alleen de havo-afdeling
d
late starter
-% (1) 73% (170)
INVULLING VRIJE DEEL Vraag 1 en 9 Is een deel van het geheel vrije deel op de havo / het vwo bedoeld om de leerlingen extra tijd voor examenvakken te geven? -
-
Vult u de vraag in voor uw lichting leerlingen die in augustus 2000 is gestart in 4havo, respectievelijk 4 vwo Gaat u van het volgende uit: indien het geheel vrije deel niet volledig door de school is ingevuld met verplichte onderdelen, dan is het niet-ingevulde deel per definitie bedoeld als ‘extra tijd voor examenvakken’
Havo n = 216 Vwo n = 215
b ja, voor alle leerlingen (maar door de keuze voor een groot examenvak of een tweede examenvak in het vrije deel heeft een deel van de leerlingen die ruimte niet) c
nee
havo
vwo
78% (168)
73% (158)
22% (48)
27% (57)
12
Vraag 2, 10 en 17 Om zicht te krijgen op de invulling van het geheel vrije deel vragen we u het volgende schema in te vullen. Wilt u met een kruisje aangeven of het betreffende onderdeel verplicht is binnen het havo- / atheneum- / gymnasium-programma (voor de hele bovenbouw samen). Wilt u voor die verplichte onderdelen ook aangeven om hoeveel studielast-uren het gemiddeld gaat. havo n = 215 atheneum n = 210 gymnasium n = 143
Omschrijving
Havo perc.
Havo Gem. omvang
Atheneum perc.
Atheneum Gem. omvang
Gymnasium perc.
Gymnasium Gem. omvang
a
gedeeltelijke examenprogramma’s
14%
105 sbu
31%
166 sbu
33%
147 sbu
b
aansluitingsprojecten / ovo / osb
82%
54sbu
85%
66 sbu
83%
63 sbu
c mentoraat (begeleiding/studielessen e.d.)
75%
67 sbu
73%
95 sbu
74%
87 sbu
61%
45 sbu
63%
53 sbu
61%
58 sbu
50%
80 sbu
50%
115 sbu
49%
100 sbu
97%
62 sbu
97%
82 sbu
96%
82 sbu
66%
94 sbu
68%
137 sbu
71%
123 sbu
d
werkweken / excursies
e
eigen leerling-keuzes en eigen programma-onderdelen
f
profielwerkstuk
g
godsdienst / levensbeschouwing
Totaal gemiddeld h
geen enkel onderdeel verplicht
Omschrijving
297 sbu
440 sbu
0%
Havo Grootste omvang
Atheneum Grootste omvang
Gymnasium Grootste omvang
a
gedeeltelijke examenprogramma’s
280 sbu
760 sbu
480 sbu
b
aansluitingsprojecten / ovo / osb
200 sbu
240 sbu
120 sbu
c mentoraat (begeleiding/studielessen e.d.)
240 sbu
420 sbu
360 sbu
160 sbu
120 sbu
120 sbu
320 sbu
600 sbu
240 sbu
120 sbu
200 sbu
200 sbu
440 sbu
880 sbu
360 sbu
d
werkweken / excursies
e
eigen leerling-keuzes en eigen programma-onderdelen
f
profielwerkstuk
g
godsdienst / levensbeschouwing
414 sbu
13
Vraag 3, 11 en 18 De minimumeis voor het met examenvakken te vullen deel van het vrije deel heeft voor de cohort 2000 een omvang van 120 uur voor havo en atheneum en 480 uur voor het gymnasium. Verplicht uw school de havo-leerlingen een tweede (deel)vak te kiezen? havo n = 215 atheneum n = 210 gymnasium n = 143
havo
ath.
gym.
a nee, elke leerling kiest 1 vak of deelvak in het vrije deel en is vrij in zijn/haar keuze
50%
39%
46%
b nee, elke leerling kiest 1 vak of deelvak, de keuzemogelijkheden zijn niet geheel en al vrij
46%
41%
31%
4%
21%
23%
c ja, elke leerling moet ook een tweede vak of deelvak in het vrije deel kiezen
Vraag 4, 12 en 19 Wat is op uw school de kleinste omvang van het met examenvakken gevulde deel van het vrije deel en wat is de grootste omvang? havo n = 215 atheneum n = 210 gymnasium n = 143
havo
atheneum
gymnasium
a
kleinste omvang
Gem. 150 sbu
Gem. 210 sbu
Gem. 570 sbu
b
grootste omvang
Gem. 410 sbu
Gem. 640 sbu
Gem. 1040 sbu
havo n = 215 atheneum n = 210 gymnasium n = 143
havo
atheneum
gymnasium
a
kleinste omvang 120 /480: percentage
67 %
43 %
54 %
b
grootste omvang absoluut
860 sbu
1320 sbu
1720 sbu
Gemiddeld
minimaal
maximaal
havo geheel vrije deel havo totaal programma ath. geheel vrije deel ath. totaal programma gymn. geheel vrije deel
444 3084 653 4453 985
708 3348 1084 4884 1449
gymn. totaal programma
4785
5249
Gem. studielast per leerjaar Gemiddeld havo geheel vrije deel havo totaal programma ath. geheel vrije deel ath. totaal programma gymn. geheel vrije deel gymn. totaal programma
na correctie
minimaal 222 1542 218 1484 328 1595
1582 1534 1595
maximaal 354 1674 361 1628 483 1750
14
5, 13 en 20 Door de verlichtingsmaatregelen is het met examenvakken te vullen deel van het vrije deel op de havo en het vwo van minimaal 200 uur teruggebracht naar minimaal 120 uur en op het gymnasium van minimaal 760 uur naar minimaal 480 uur. Het is mogelijk dat hierdoor formatie is vrijgekomen die wordt ingezet voor andere vakken van het havo-curriculum. Is er formatie vrijgekomen, havo n = 215 atheneum n = 210 gymnasium n = 143 havo
atheneum
gymnasium
a
ja
29%
29%
22%
b
nee
71%
71%
78%
en zo ja op welke wijze wordt die benut? U kunt ook een combinatie van antwoorden aankruisen.
(let op: ‘n’ is hier niet de hele groep) havo n = 63 atheneum n = 60 gymnasium n = 31
athen.
gymn.
70%
68%
58%
b er worden steunlessen van bekostigd, die voor alle leerlingen verplicht zijn
13%
12%
13%
c er worden steunlessen van bekostigd, die voor een deel van de leerlingen verplicht zijn
27%
22%
29%
d
35%
35%
35%
a
er wordt begeleidingstijd (bijv. keuzewerktijd) van bekostigd
er worden extra lesuren voor een vak / vakken van bekostigd
havo
Vraag 6, 14 en 21 Alleen bij antwoord a, b en/of c bij vraag 5/13/20: Wordt de formatie bedoeld bij vraag 5/13/20 gereserveerd voor bepaalde vakken?
(let op: ‘n’ is hier niet de hele groep) havo n = 58 atheneum n = 55 gymnasium n = 27
havo
athen.
gymn.
a
nee, deze ruimte is algemeen bedoeld
13% (31)
13% (30)
5% (12)
b
ja, deze ruimte is bedoeld voor bepaalde vakken
12% (27)
11% (25)
6% (15)
15
Vraag 7, 15 en 22 Aantal scholen dat vrijgekomen formatie inzet voor vakken (n), waarvan aantal scholen structureel (s):
(let op: ‘n’ is hier niet de hele groep) havo n = 27
atheneum n = 25
Havo
Ath. n
s
gymnasium n = 15
Gym n
s
n
s
Ne En du1 du1,2 fa1 fa1,2
9 13 4 8 3 7
3 4 1 4 1 4
ne en la gr du1 du1,2
9 14 1 1 5 8
3 5 0 0 3 5
Ne En La Gr du1 du1,2
3 8 8 7 3 4
2 3 3 3 2 3
ma1 ma2
1 0
0 0
fa1 fa1,2
4 6
3 5
fa1 fa1,2
2 3
2 3
Ak Gs ec1 ec1,2 m&o
9 8 11 14 10
3 4 2 5 3
ma1 ma2 gs1 gs2 ec1
1 0 1 8 11
1 0 1 6 3
ma1 ma2 gs1 gs2 ec1
1 1 1 3 6
1 1 1 3 3
ckv1 Kcv
0 0
0 0
ec1,2 m&o
16 9
7 4
ec1,2 m&o
9 5
4 2
13 18 21 23
3 6 5 7
inf fi anw kcv
2 0 1 0
1 0 1 0
Inf Fi Anw Kcv
2 0 1 1
1 0 1 1
Anw ckv2 3mu 3bv
1 0 1 2
0 0 0 1
wa1 wa1,2 wib1 wib1,2
17 21 20 23
5 8 5 8
wa1 wa1,2 wib1 wib1,2
10 10 11 11
4 4 3 4
3dd
0
0
ak
8
5
Ak
2
2
3 10 18 15 18
1 5 7 6 7
ckv1 ckv2 3mu 3bv 3dd
1 0 1 2 0
1 0 0 1 0
ckv1 ckv2 3mu 3bv 3dd
1 0 1 2 0
1 0 0 1 0
bi1 bi1,2 sk1 sk1,2 na1
7 13 13 16 14
3 7 5 7 5
bi1 bi1,2 sk1 sk1,2 na1 na1,2
5 7 8 10 9 11
4 5 4 5 4 9
wa1 wa1,2 wb1 wb1,2
Inf bi Sk na1 na1,2
16
Vraag 8, 16 en 23
Is deze extra toedeling van formatie voor zo lang als de verlichtingsmaatregelen gelden of structureel? (let op: ‘n’ is hier niet de hele groep) havo n = 27, atheneum n = 25, gymnasium n = 15 havo
a zo lang als de verlichtingsmaatregelen gelden
athen.
gymn.
29%
29%
40%
0%
0%
0%
c structureel
26%
32%
27%
d nog niet bekend
45%
39%
33%
b voor een aantal vakken zo lang als de verlichtingsmaatregelen gelden, voor andere structureel
17
DE STUDEERBAARHEID EN DE AANPAK VAN EVENTUELE KNELPUNTEN Vraag 24 (havo) N = 215
getallen = aantal keer genoemd
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten 1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd
Ne
En
Du
Du
Fa
Fa
Ml
Ml
1
1,2
1
1,2
gd
pd
Ak
Gs
38
38
128
39
122
36
12
2
74
64
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
15
14
24
12
25
12
4
0
36
34
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
4
5
16
4
13
4
3
1
12
15
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
9
12
49
8
45
6
0
0
7
11
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school)
8
10
32
14
30
12
3
0
23
16
E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
6
4
33
5
34
6
4
1
12
8
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
25
22
74
23
71
21
8
1
47
42
B Leerlingen
11
18
43
8
43
10
3
0
23
23
C Schoolleiding/ coördinatie
13
18
54
14
52
14
3
1
25
18
4 Actie ondernomen? Aantal ja
18
21
57
15
51
11
3
1
24
24
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
2
2
7
3
6
1
0
0
8
3
B Scholing
3
6
8
3
7
3
0
0
3
4
C Minder programma
4
6
10
2
9
1
1
1
4
7
D Eisen verlaagd
7
6
15
3
17
3
1
1
4
7
E Ander rooster
3
1
23
3
20
2
1
0
7
6
F Overig (svp toelichten)
4
5
10
6
9
6
1
0
5
7
18
Vraag 24 (havo) N = 215
getallen = aantal keer genoemd
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten Ec
Ec
1
1,2
46
47
29
47
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
24
24
23
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
14
11
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
5
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school) E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd:
MO
ckv
fi
WA
WA
WB
WB
1
1,2
1
1,2
1
84
98
128
168
26
25
0
36
50
75
93
8
15
3
1
49
36
60
74
1
10
5
10
0
15
18
18
26
8
9
11
7
10
0
20
34
34
44
3
6
9
6
10
0
4
10
12
17
7
1
anw
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
31
27
25
15
1
59
55
83
109
16
B Leerlingen
20
19
17
28
1
45
43
66
83
13
C Schoolleiding/ coördinatie
16
21
16
23
1
36
34
46
57
10
4 Actie ondernomen? Aantal ja
7
11
10
29
0
33
34
42
57
13
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
3
1
2
1
0
12
15
21
27
0
B Scholing
1
3
2
1
0
5
5
7
9
1
C Minder programma
1
2
2
12
0
10
6
7
8
7
D Eisen verlaagd
1
2
4
18
0
11
5
3
4
8
E Ander rooster
3
4
1
2
0
3
7
6
9
3
F Overig (svp toelichten)
4
4
2
8
0
9
7
8
16
3
19
Vraag 24 (havo) getallen = aantal keer genoemd
N = 215
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten ckv
ckv
ckv
3m
3bv
Te / m/h
inf
2 12
2
3
6
3
46
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
3
0
2
4
1
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
3
1
0
0
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
4
1
0
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school)
4
0
E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
2
0
1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd:
bio
sk
na
na
1
1,2
lit
86
54
88
9
28
51
37
53
1
1
10
25
19
32
1
0
0
7
9
7
16
2
1
2
1
12
28
13
24
3
1
0
1
5
4
4
6
3
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
6
1
2
5
2
31
57
38
58
7
B Leerlingen
2
0
3
1
2
18
32
27
39
1
C Schoolleiding/ coördinatie
6
1
1
2
0
15
30
20
36
4
4 Actie ondernomen? Aantal ja
2
1
2
4
2
16
28
22
32
5
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
2
1
1
2
0
6
13
8
14
1
B Scholing
4
1
0
1
0
3
3
2
3
1
C Minder programma
0
0
1
0
0
3
4
5
7
0
D Eisen verlaagd
2
0
1
0
0
3
4
5
7
0
E Ander rooster
0
0
0
0
1
4
3
2
3
1
F Overig (svp toelichten)
1
0
0
1
1
3
6
8
10
3
20
Vraag 25 (vwo) getallen = aantal keer genoemd
N = 210
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten 1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd
Ne
En
La
Gr
Du
Du
Fa
Fa
Ml
Ml
1
1,2
1
1,2
gd
pd
30
34
35
25
130
23
133
22
7
0
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
11
17
23
17
15
8
17
8
4
0
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
1
7
7
6
18
2
15
2
0
0
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
9
10
3
3
57
6
59
6
0
0
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school)
7
8
11
8
28
7
29
8
2
0
E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
4
4
4
2
40
4
39
4
1
0
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
19
25
24
19
82
17
79
15
5
0
B Leerlingen
9
15
19
13
51
5
57
5
2
0
C Schoolleiding/ coördinatie
10
19
8
6
58
13
60
10
1
0
4 Actie ondernomen? Aantal ja
16
19
8
7
60
13
60
10
2
0
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
2
3
5
4
6
3
6
10
0
0
B Scholing
3
4
2
2
10
2
11
6
0
0
C Minder programma
1
5
2
2
8
1
9
0
1
0
D Eisen verlaagd
6
6
3
3
23
5
22
2
1
0
E Ander rooster
2
3
1
1
29
4
27
2
1
0
F Overig (svp toelichten)
5
3
1
1
15
3
17
2
0
0
21
Vraag 25 (vwo) getallen = aantal keer genoemd
N = 210
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten Gs
Gs
Ec
Ec
gd
pd
1
1,2
MO
Inf
Fil
anw
kcv
26
23
29
44
28
0
0
21
4
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
17
10
17
25
18
0
0
9
1
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
5
7
3
12
8
0
0
1
0
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
4
1
3
9
4
0
0
2
1
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school)
2
8
7
10
7
0
0
2
1
E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
6
2
6
8
3
0
0
3
3
1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd 2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
20
13
18
29
18
0
0
16
4
B Leerlingen
15
7
15
21
10
0
0
15
1
C Schoolleiding/ coördinatie
9
9
8
19
7
0
0
11
2
4 Actie ondernomen? Aantal ja
7
8
13
15
9
0
0
13
3
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
1
1
3
3
3
0
0
1
0
B Scholing
1
2
1
3
3
0
0
0
0
C Minder programma
1
2
1
2
2
0
0
4
1
D Eisen verlaagd
1
3
1
2
0
0
0
6
2
E Ander rooster
1
1
2
6
3
0
0
4
1
F Overig (svp toelichten)
3
2
2
4
0
0
0
5
1
22
Vraag 25 (vwo) getallen = aantal keer genoemd
N = 210
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten WA
WA
WB
WB
1
1,2
1
1,2
80
78
91
127
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
41
43
60
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
39
27
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
14
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school) E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd
Ak
ckv
ckv
ckv
ckv
ckv
1
2
3mu
3bv
3dd
26
30
12
2
9
0
76
10
15
2
1
3
0
41
59
4
1
1
0
0
0
12
13
20
5
6
4
0
2
0
20
26
25
35
9
6
2
1
3
0
8
11
6
12
5
9
5
0
2
0
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
51
48
63
82
15
13
6
1
6
0
B Leerlingen
46
37
47
64
5
19
1
1
2
0
C Schoolleiding/ coördinatie
32
33
39
51
10
19
4
0
2
0
4 Actie ondernomen? Aantal ja
31
27
32
40
10
20
5
1
4
0
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
15
11
19
21
3
0
0
0
1
0
B Scholing
5
5
5
6
2
3
3
0
1
0
C Minder programma
8
6
7
9
2
11
1
0
1
0
D Eisen verlaagd
8
7
4
6
2
11
2
1
1
0
E Ander rooster
2
5
4
4
3
5
2
0
1
0
F Overig (svp toelichten)
7
5
4
7
3
2
1
0
1
0
23
Vraag 25 (vwo) getallen = aantal keer genoemd
N = 210
Studeerbaarheid en aanpak van eventuele knelpunten Bio
Bio
Sk
Sk
Na
Na
1
1,2
1
1,2
1
1,2
20
31
26
57
46
79
10
4
A Overladenheid (verhouding examenprogramma - slu's)
13
18
17
36
27
49
2
2
B Moeilijkheidsgraad (verhouding examenprogramma - intellectuele eisen)
1
7
5
14
15
25
0
0
C Didactiek (op uw school/van uw docenten)
4
5
0
4
5
14
3
1
D (Beschikbare) begeleidingstijd (op uw school)
4
7
6
17
13
20
4
0
E Organisatie (rooster, verdeling studielast over de leerjaren e.d.)
2
5
3
7
5
6
3
2
1 Vak met knelpunt: Aantal keer genoemd
Lit
Lo* 1
2 Aard van het knelpunt:
3 Door wie is het knelpunt geconstateerd? A Vakdocenten
13
20
18
38
31
54
5
4
B Leerlingen
7
14
11
23
19
35
1
0
C Schoolleiding/ coördinatie
6
11
7
19
16
33
6
1
4 Actie ondernomen? Aantal ja
4
11
8
17
14
26
5
3
5 Indien antwoord bij vraag 4 ja, welke actie(s) zijn dan ondernomen? A Extra formatie
1
11
8
8
7
12
0
0
B Scholing
1
13
11
3
1
3
2
0
C Minder programma
1
0
0
2
4
4
1
2
D Eisen verlaagd
1
3
4
2
2
4
1
1
E Ander rooster
0
3
0
2
1
5
1
1
F Overig (svp toelichten)
2
3
1
3
2
7
1
1
* = geldt ook voor havo
24
26 Stellingen over scholing / deskundigheidsbevordering 1 = zeer mee oneens / geheel niet waar voor uw school 2 = enigszins mee oneens / enigszins niet waar voor uw school 3 = niet mee eens en niet mee oneens / weet nog niet 4 = enigszins mee eens / enigszins waar voor uw school 5 = zeer mee eens / geheel waar voor uw school n = 225
zeer mee oneens ……zeer mee eens
Nvt Niet bekend
1
2
3
4
5
1 Scholing organiseren wij zowel intern als extern
3%
4%
9%
15%
32%
40%
2 Scholing organiseren wij vooral intern
8%
16%
22%
22%
23%
17%
3 Wij zijn tevreden over onze interne scholing
8%
2%
11%
42%
37%
9%
4 De externe scholing die wij wensen, kunnen wij vinden
3%
6%
21%
26%
37%
10%
5 Wij zijn tevreden over de door ons gekozen externe scholing
7%
3%
17%
46%
30%
3%
6 Er is in de ogen van de schoolleiding behoefte aan schoolbrede didactische scholing
2%
3%
6%
12%
37%
42%
7 Docenten melden behoefte aan schoolbrede didactische scholing
1%
11%
30%
30%
23%
5%
12%
11%
21%
33%
26%
10%
9 In de ogen van de schoolleiding is er bij de (deel)talen behoefte aan scholing
3%
6%
10%
22%
37%
25%
10 Docenten melden bij de (deel)talen behoefte aan scholing
3%
9%
23%
28%
32%
7%
11 Wij zijn op zoek naar scholing voor de (deel)talen
8%
16%
25%
27%
21%
11%
12 In de ogen van de schoolleiding is er bij de bètavakken behoefte aan scholing
4%
8%
22%
33%
28%
9%
13 Docenten melden bij de bètavakken behoefte aan scholing
4%
14%
40%
29%
15%
2%
14 Wij zijn op zoek naar scholing voor de bètavakken
8%
23%
31%
30%
12%
4%
15 In de ogen van de schoolleiding is er bij de zaakvakken behoefte aan scholing
4%
10%
25%
37%
24%
5%
16 Docenten melden bij de zaakvakken behoefte aan scholing
5%
17%
38%
31%
13%
2%
17 Wij zijn op zoek naar scholing voor de zaakvakken
8%
24%
34%
28%
10%
3%
18 In de ogen van de schoolleiding is er bij de de kunstvakken behoefte aan scholing
2%
10%
16%
17%
40%
17%
19 Docenten melden bij de de kunstvakken behoefte aan scholing
2%
10%
17%
21%
33%
18%
20 Wij zijn op zoek naar scholing voor de kunstvakken
8%
24%
24%
27%
17%
8%
21 Initiatieven voor vakinhoudelijke scholing komen meestal vanuit de schoolleiding
2%
18%
38%
30%
10%
5%
22 Initiatieven voor vakinhoudelijke scholing komen meestal vanuit de docenten
1%
2%
10%
26%
45%
17%
23 Docenten hebben formeel in hun taakomvang voldoende tijd voor scholing
1%
11%
8%
10%
40%
31%
24 Docenten hebben praktisch in hun taakomvang voldoende tijd voor scholing
1%
31%
29%
16%
15%
8%
25 Scholing wordt belemmerd door de roosterproblematiek
2%
18%
14%
17%
29%
22%
26 De school heeft voldoende middelen voor scholing
1%
11%
13%
22%
37%
17%%
27 Er is behoefte aan scholing bij het (midden)management
2%
3%
14%
27%
42%
14%
28 Wij zijn op zoek naar scholing voor het (midden)management
6%
16%
27%
25%
24%
8%
Stellingen over scholing / deskundigheidsbevordering
8 Schoolbrede didactische scholing kunnen wij vinden
25
27 Stellingen over de beschikbaarheid van informatie en voorbeeld-materiaal 1 = zeer mee oneens / geheel niet waar voor uw school 2 = enigszins mee oneens / enigszins niet waar voor uw school 3 = niet mee eens en niet mee oneens / weet nog niet 4 = enigszins mee eens / enigszins waar voor uw school 5 = zeer mee eens / geheel waar voor uw school
n = 227
zeer mee oneens………zeer mee eens
Nvt Niet bekend
1
2
1 Er is voldoende informatie over formele regelingen in de 2e fase
0%
1%
8%
2 De informatie over regelingen in de 2e fase is overzichtelijk
0%
13% 24% 25% 30%
3 Er is voldoende informatie over examenprogramma’s
0%
0%
4%
4 Docenten kennen het examenprogramma voor hun vak voldoende
1%
3%
28% 37% 29%
3%
5 Er is voldoende informatie over vakontwikkelingen
4%
2%
16% 41% 37%
4%
6 Er is voldoende informatie over examens
0%
3%
15% 25% 46% 11%
7 Docenten hebben kennis genomen van de voorbeeld-examens
3%
2%
10% 35% 39% 14%
8 Er is voldoende informatie over scholing / ondersteuning
1%
0%
11% 36% 46%
9 Docenten zijn voldoende geïnformeerd over de mogelijkheden tot scholing / ondersteuning
1%
0%
9%
12%
10% 34% 38% 16%
3%
4%
2%
21% 45% 28%
5%
15%
8%
14% 38% 32%
8%
13 Er is genoeg informatie over ict
3%
3%
17% 31% 40%
9%
14 Er is genoeg voorbeeld-materiaal voor volg- en registratie-zaken (volgsystemen, voortgangsrapportage, rapporten e.d.)
0%
36% 35% 18%
9%
2%
15 Er is genoeg voorbeeld-materiaal voor roosterzaken
4%
15% 34% 28% 20%
3%
16 Er is genoeg voorbeeld-materiaal voor pta’s
0%
5%
10 Er is genoeg informatie over bestaande ‘good-practice’ 11 Er is genoeg informatie over beschikbare diensten en materialen 12 Er is genoeg informatie over (ver)bouwzaken
3
4
5
12% 52% 26% 8%
19% 59% 18%
7%
37% 44% 10%
13% 28% 44% 10%
26
28 Stellingen over de leermiddelen 1 = zeer mee oneens / geheel niet waar voor uw school 2 = enigszins mee oneens / enigszins niet waar voor uw school 3 = niet mee eens en niet mee oneens / weet nog niet 4 = enigszins mee eens / enigszins waar voor uw school 5 = zeer mee eens / geheel waar voor uw school n = 219
Stellingen over de leermiddelen
zeer mee oneens………zeer mee eens
Nvt Niet bekend
1
1 Er zijn goede methodes voor de (deel)talen beschikbaar
15%
4%
16% 33% 42%
5%
2 Er is voldoende geschikte software voor de (deel)talen
18%
15% 37% 24% 21%
3%
3 De leermiddelen bij de (deel)talen zijn geschikt voor het didactisch concept van onze school / deze vakken
16%
4%
27% 34% 32%
3%
5%
1%
3%
25% 63%
9%
5 Er is voldoende geschikte software voor de bètavakken
14%
7%
23% 38% 28%
4%
6 De leermiddelen bij de bètavakken zijn geschikt voor het didactisch concept van onze school / deze vakken
11%
2%
6%
39% 49%
3%
5%
0%
8%
26% 58%
9%
8 Er is voldoende geschikte software voor de zaakvakken
14%
10% 26% 34% 29%
1%
9 De leermiddelen bij de zaakvakken zijn geschikt voor het didactisch concept van onze school / deze vakken
13%
2%
38% 49%
3%
10 Er zijn goede methodes voor de kunstvakken beschikbaar
11%
21% 17% 25% 34%
3%
11 Er is voldoende geschikte software voor de kunstvakken
20%
23% 23% 32% 19%
2%
12 De leermiddelen bij de kunstvakken zijn geschikt voor het didactisch concept van onze school / deze vakken
22%
10% 17% 36% 36%
1%
4 Er zijn goede methodes voor de bètavakken beschikbaar
7 Er zijn goede methodes voor de zaakvakken beschikbaar
2
8%
3
4
27
5
Bijlage 2 Deelnemers bijeenkomsten 21 en 22 februari 2001 Dhr. F. Smit Ashram College Mevr. C. Oorsprong Arentheem College Dhr. P. van den Boom SGS Roncalli Dhr. A.N.A. Keeman Elzendaal College Dhr. J. Lans SGS Nassau Dhr. J. Heinen St. Vitus College SGS Dhr. J. Wilbrink SGM Lek en Linge Mevr. J.M.E. van Aller Kon.Wilhelmina College Dhr. W. Koster Dockinga College Dhr. J.W.B.M. van Lieshout Rythovius College Dhr. J. Hendriks Sint Joris College SGM Dhr. W. de Kloe Driestar College Dhr. J. Hoekstra Bornego College Dhr. L.J. van Baalen Bernardinus College Dhr. L.H.J.A. Horsten Dr. Knippenberg College Mevr. C.M. Bruinsma-Spiller Chr.Sgm Menso Alting Dhr. W.L. van Hulzen Comenius CSG Mevr. M. van der Duim OPB SGM Piter Jelles Mevr. J.A. Metselaar-Brussaard Chr. SGM Walcheren Dhr. B. de Vaan Mondriaan College Dhr. H. Jansen Markland College Mevr. M. Hoogstede-Quik Gertrudis College Dhr. Drs M. Sinke Wartburg College Dhr. R.A.B. Faber OSG Nieuw Zuid Dhr. C.J. Leenheer OPB SGS De ring van Putten Dhr. W. Janssen RK SGM Stevensbeek Dhr. H. Vermeulen Pauluslyceum Dhr. J. Beesems Sint Odulphuslyceum Dhr. A.W. van de Ven Zwijsen College Dhr. H. van Linden Maurick College Dhr. C.C.M. Flink Casparuscollege Dhr. D.H. Schoot De Driemark GEM SGM Dhr. R. Bruntink Linde College Dhr. P. Groenewegen, VVO Mevr. I. Hardebol, OCenW Dhr. L. Schoonderwoerd, OCenW Mevr. M. Termeer, LPC Dhr. J. Wagemakers, Tweede Fase Adviespunt Mevr. M. van Tooren, Tweede Fase Adviespunt Dhr. B. Huijssoon, Tweede Fase Adviespunt (voorzitter)
Alphen a/d Rijn Arnhem Bergen op Zoom Boxmeer Breda Bussum Culemborg Culemborg Dokkum Eersel Eindhoven Gouda Heerenveen Heerlen Helmond Hoogeveen Leeuwarden Leeuwarden Middelburg Oss Oudenbosch Roosendaal Rotterdam Rotterdam Spijkenisse Stevensbeek Tilburg Tilburg Veghel Vught Weesp Winterswijk Wolvega
28