3 Monitoring Oosterschelde
Datum Status
Sept 2010 Definitief
Pilot
Oesterrif
Monitoring Oosterschelde
Datum Status
Sept 2010 Definitief
Pilot
Oesterrif
Inleiding
4
Inleiding
Inhoudsopgave 1 1.1 1.2 1.3 1.3.1 1.3.2 1.4 1.4.1 1.4.2 1.4.3
Inleiding 7 Aanleiding 7 Oesterrif 7 Slikken van Viane & De Val 8 Viane 9 De Val 11 De planning & taakverdeling van het project Aanleg 12 Monitoring & evaluatie 12 Taakverdeling 12
2 2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.3 2.3.1 2.3.2. 2.4 2.5 2.5.1 2.5.2 2.6 2.7 2.8 2.8.1 2.8.2 2.8.3 2.8.4 2.9
Monitoring 13 Huidige monitoring 13 Hoogtemetingen 14 Hoogtemetingen met laser (BwN) 14 RTK hoogtemetingen (RWS) 15 Sedimentmetingen 17 Bodemsamenstelling (RWS) 17 Sedimentmonsters (BwN) 17 Sediment transportrichting metingen (RWS) Ecologische Monitoring 18 Bodemdierbemonstering 18 Monitoring bodemleven (RWS) 19 Monitoring van de oesterriffen zelf (BwN) Visueel (RWS) 20 Metingen slik De Val 22 Hoogtemetingen met laser 22 RTK-raaien 22 Sediment en bodemdierbemonstering 23 Visuele inspectie 23 Hydrodynamica 24
3
Dataverwerking en rapportage
4
Planning van de metingen
5
Bronvermelding
30
29
28
12
18
19
5
Inleiding
6
Inleiding
1
Inleiding
1.1 Aanleiding Door de aanleg van de Oosterscheldekering en de compartimenteringsdammen in de Zuidwestelijke Delta, treedt in de Oosterschelde voortdurende erosie op van slikken en platen. De prognose is dat op termijn, zonder ingrijpende maatregelen, een groot deel van de slikken en platen permanent onder water zal verdwijnen. Dit fenomeen staat bekent als de ‘zandhonger’.
Aantasting natuur en veiligheid De Oosterschelde is een gebied dat van nature gekenmerkt wordt door een uitgebreid intergetijdengebied van slikken, platen en schorren. De Oosterschelde ontleent haar waarde als natuurgebied o.a. aan de functie voor vogels, die van de slikken en platen gebruik maken als foerageergebied. Het is een belangrijke overwinteringsgebied en tussenstop voor vogels op hun trek naar het noorden en/of zuiden. De slikken in de Oosterschelde hebben naast hun foerageerfunctie voor vogels een golfdempende werking, zodat de golfaanval op de omliggende dijken minder is. Zij dragen daarmee bij aan de veiligheid in de delta. Door het eroderen van de slikken en de platen komen natuurwaarden onder druk te staan en worden veiligheidsrisico’s groter.
1.2 Oesterrif Om beter inzicht te krijgen in de effectiviteit van mogelijke maatregelen om de ‘zanghonger’ te vertragen, te stoppen of zelfs te keren, zal het consortium Ecoshape1, vanuit het programma Building with Nature (BwN), in samenwerking met Rijkswaterstaat (RWS), in de zomer (juli-okt) van 2010 een pilot opstarten door het
aanleggen van een
oesterrif in de
Oosterschelde. Hierbij
is BwN de
initiatiefnemer waarbij RWS een deel van de monitoring voor zijn rekening zal nemen. Het doel van deze pilot is uit te vinden of het mogelijk is het terugschreiden van de slikrand te stoppen of te vertragen door het aanleggen van een oesterrif 1
EcoShape is een consortium van baggeraars en kennisinstituten. Building with Nature is het kennisprogramma van EcoShape met als missie het ontwikkelen van nieuwe wetenschappelijk onderbouwde kennis, expertise, hulpmiddelen en ontwerpconcepten voor de duurzame inrichting van kust-, delta- en riviergebieden. EcoShape ontvangt co-financiering van EFRO, (Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling), de Gemeente Dordrecht, het Ministerie van Verkeer & Waterstaat en Rijkswaterstaat.
7
Inleiding
nabij de laagwaterlijn. Het oesterrif moet het slik beschermen tegen directe zandafslag in de golfzone en de slikrand fixeren opdat die niet verder optrekt naar de dijk. Met de aanleg van het oesterrif wordt een duurzame oplossing nagestreefd, met bescherming en behoud van natuur, en het waarborgen van de veiligheid als doel.
1.3 Slikken van Viane & De Val Na een eerste onderzoek zijn aan de hand van de volgende criteria, twee locaties geselecteerd: -
De slikken moeten liggen aan de kust van Schouwen-Duiveland, daarmee maken zij onderdeel uit van het Europese Interreg programma: Climate Proof Areas. Dit programma richt zich in Nederland op het eiland SchouwenDuiveland.
-
Het moet een gebied betreffen waar al duidelijk erosie plaatsvindt en op een overzichtelijke termijn (3 tot 5 jaren) ook daadwerkelijk effect geconstateerd kan worden als gevolg van een bepaalde maatregel.
-
Het moeten locaties zijn die verschillen in de mate van blootstelling aan golfslag en stroming.
Twee locaties bleken te voldoen: De Val (kan getypeerd worden als geëxponeerde zone met golfslag maar geringe stroming) en de Slikken van Viane (geëxponeerde zone met golfslag en behoorlijke stroming). Op beide locaties groeien momenteel geen
oesterriffen.
De
omstandigheden
zijn
er
waarschijnlijk
te
ruw.
De
omstandigheden moeten dus zodanig veranderd worden dat er oesterzaad kan vallen, vestigen en uitgroeien tot een rif. Het idee is dat dit kan worden bereikt als het zaad een stabiele ondergrond, een fundament wordt aangeboden. Het fundament
zal
vervolgens
vanzelf
begroeid
raken
met
oesters
en
andere
epibenthische organismen en zo een levend rif vormen. Na enkele experimenten bleken schanskorven (± 25 cm hoog) gevuld met oesterschelpen het meest geschikte substraat te zijn. In de vroege zomer van 2009 werd een eerste kleinschalige proef uitgezet op de slikken van Viane. Twee riffen van 12x4 m werden in juni 2009 gebouwd (Figuur 1). Ter plekke werden de lege schanskorven handmatig gevuld met oesterschelpen (in totaal ongeveer 12 ton schelpen).
8
Inleiding
Deze proef is succesvol te noemen omdat, (1) de met oesterschelpen gevulde schanskorven een stabiel substraat blijken te zijn, (2) er vestiging van oesterlarven is opgetreden in de zomer van 2009, en (3) er aanwijzingen zijn dat dergelijke structuren erosie kunnen remmen (een duidelijke sedimentatie is zichtbaar achter de geplaatste riffen).
Figuur 1. Kleinschalige oesterriffen op de slikken van Viane, aangelegd op 25 juni 2009 Voor de verdere opschaling zijn riffen van 200x10 m aangelegd, twee riffen op Viane en één bij de Val. Ook hierbij zijn schanskorfmatrassen gevuld worden met oesterschelpen.
1.3.1 Viane Na een grondige evaluatie met experts (zie oa. memo Deltares 30-06-2009) en een veldbezoek is geopteerd om de twee riffen op Viane aan te leggen zoals weergegeven in Figuur 2. In Tabel 1 staan de hoekpunten vermeld van de twee riffen. Rif 2 heeft een licht geknikte vorm. Bij de locatiekeuze is tevens rekening gehouden met (1) de positie van de reeds aanwezige kleine rifjes, (2) met het feit dat er al twee profielraaien van RWS over het gebied lopen (daarom sluit rif 1 aan op één van deze raaien), en met de noodzaak vanuit de Wbr vergunning om 100 meter uit de rode boeienlijn te blijven. Rif 1 is zo georiënteerd dat het loodrecht op het zuidwesten staat. Rif 2 bevindt zich nabij een steile geulrand, net achter een schelpenrugje.
9
Inleiding
Figuur 2. Locaties van de twee riffen op Viane.
Tabel 1 Coördinaten van de hoekpunten van de twee riffen op Viane
Rif 1 1 1 1 2 2 2 2 2 2
ET_X 60654,5 60651,6 60460,3 60463,3 60999,3 60992,2 61062,9 61112,9 61121,6 61070,9
ET_Y 403293,4 403283,9 403342,4 403351,9 403603,5 403610,6 403681,3 403767,9 403762,9 403675,2
10
Inleiding
1.3.2 De Val Na de evaluatie is geopteerd om één rif op De Val aan te leggen zoals weergegeven in Figuur 3. Hierbij sluit het rif aan op de dijk, waardoor het rif een geknikte vorm krijgt. In Tabel 2 staan de hoekpunten vermeld van het rif.
Rif
Figuur 3. Locatiekeuze op de Val
Tabel 2 Coördinaten hoekpunten De Val
POINT_X 54723,3 54727,1 54872,0 54909,5 54913,2 54872,0 54723,3
POINT_Y 405837,3 405846,5 405786,6 405801,9 405792,6 405775,8 405837,3
11
Inleiding
1.4 De planning & taakverdeling van het project
1.4.1 Aanleg De opschaling is gestart begin juli 2010 op Viane en De Val en zal doorlopen tot uiterlijk 15 oktober. De benodigde vergunningen voor de aanleg en de monitoring van het rif (en z’n omgeving) zijn binnen. BwN is verantwoordelijk voor de aanleg van de oesterriffen.
1.4.2 Monitoring & evaluatie In mei/juni 2010 is er gestart met de eerste T0 metingen op de pilot locaties. Na de aanleg zal verder gegaan worden met verschillende metingen (zie hoofdstuk 2). BwN zal zich voornamelijk richten op de ontwikkelingen met betrekking tot sedimentatie/erosie en ecologie (waaronder het benthos) op en direct rond het rif zelf. RWS zal zich op de morfologische ontwikkelingen van het omringende gebied richten en zal de eerstelijns signalering in het veld verrichten. De monitoring van de riffen en het gebied zal doorlopen tot het najaar van 2012. Het BwN project heeft een doorlooptijd tot eind 2012. Eind 2012 zal er in ieder geval een voorlopige eindevaluatie worden opgesteld door BwN. Naast de (voorlopige) eindevaluatie zal er in juni 2011 een voortgangsrapportage worden opgesteld door BwN. Als er wens voor een vervolg is na 2012, zal er bekeken moeten worden hoe de financiering hiervoor geregeld kan worden (mogelijk is er dan ook een vervolg voor BwN, maar dat is nu nog niet bekend).
1.4.3 Taakverdeling
BwN is de initiatiefnemer van deze pilot, waarbij RWS een deel van de monitoring voor zijn rekening zal nemen. Tom Ysebaert (BwN) is de overall projectleider van deze pilot. Edwin Paree van de Meetadviesdienst RWS ZLD zal het aanspreekpunt zijn voor de RWS monitoring.
12
Inleiding
2
Monitoring
Het aanleggen van het oesterrif is een pilot met het idee als het werkt dat het opgeschaald kan worden en op verschillende locaties binnen de Oosterschelde toegepast kan worden. Door het monitoren van verschillende parameters (morfo-, hydro- & ecologie) kan een goed beeld verkregen worden van de ontwikkeling van het gebied rondom de riffen en de invloed die de riffen hebben op zijn gebied. Met behulp van monitoring zal de ontwikkeling van het oesterrif onderzocht worden. Het monitorings-programma
is
zo
opgezet
dat
de
effecten
van
het
oesterrif
onderscheiden kunnen worden van de autonome ontwikkeling. Daarnaast zal met behulp van de monitoring bepaald worden of het doel (vasthouden van zand en het creëren van een levend rif) wordet bereikt en op welke manier dit heeft plaatsgevonden.
Vervolgens
kunnen
de
gegevens
gebruikt
worden
om
de
oesterriffen op andere locaties (eventueel grootschaliger) toe te passen in de Oosterschelde. Voor de meeste metingen zal een goede T0 van groot belang zijn voor het slagen en de power van de monitoring.
De verwachtingen van de pilot zijn: -
door het neerleggen van de Oestermatrassen zal op den duur een levend en duurzaam rif gecreëerd worden dat zichzelf instandhoudt; dit is een proces van meerdere jaren. De huidige termijn van het monitoringsplan (tot einde 2012) zal onvoldoende zijn om dit goed te kunnen evalueren.
-
het (levend)rif zal een erosie remmende werking hebben en sediment invangen.
Onderstaand zullen verschillende parameters behandeld worden waarbij aangegeven wordt met welk doel, op wat voor een manier, met welke techniek en met welke frequentie de parameter gemonitord zal worden. Daarnaast wordt er aangegeven wat de planning en de verwachtte (tijds)inspanning zal zijn.
2.1 Huidige monitoring In de Oosterschelde wordt al het een en ander gemonitord, onder andere in het kader van MWTL. Van deze gegevens zijn vaak langlopende reeksen beschikbaar en kunnen waardevolle informatie leveren. Bij de evaluatie dienen deze gegevens, mits zinsvol, dan ook meegenomen te worden. Het betreft o.a. de volgende gegevens:
13
Inleiding
-
MWTL bodembemonsteringspunten
-
Vianen 2 plaatrandraaien (zie Figuur 2)
-
Waverider: Keet (X 56564, Y 402954)
2.2 Hoogtemetingen Doel: Het effect van het rif op aanwezige sedimentatie-/erosiepatronen kan gevolgd worden
door
hoogtemetingen
langsheen
transecten
in
combinatie
met
referentietransecten. Het is belangrijk om te monitoren hoe de hoogteontwikkeling is rond het oesterrif. Op deze manier kan sedimentatie en erosie, veroorzaakt door het rif, gevolgd worden (in vergelijking tot een referentiegebied zonder riffen). Daarnaast is het nuttig om te weten wat er in de rest van het gebied gebeurt, zodat er eventueel een uitspraak gedaan kan worden over waar het zand vandaan komt.
2.2.1 Hoogtemetingen met laser (BwN) Met laser metingen vanaf de grond kunnen kleine profielveranderingen (cm’s) direct rond het rif goed gevolgd worden. De locaties van de te meten raaien staan weergegeven in Figuur 4 (Viane) en Figuur 6 (De Val). De raaien bij Viane zullen ca 120m lang zijn (20m voor het rif 10m over het rif en 90m achter het rif) en worden gelopen om de twee meter, waarbij in de directe omgeving van de riffen dit nauwkeuriger (om de 0.5m) zal zijn. Er lopen drie raaien over het rif heen, en twee referentieraaien naast het rif.
Planning: Gedurende het eerste jaar zal voor de aanleg van het rif (juni) en direct na aanleg (sep/okt) een hoogtemeting worden uitgevoerd met de laser. Vervolgens zal in oktober 2010, december 2010, februari 2011 en april 2011 de laser metingen herhaald worden. De verwachting is dat gedurende het stormseizoen de meeste veranderingen waar te nemen zijn. Na deze eerste reeks zal geëvalueerd worden of de RTK-raaien het kunnen overnemen, of dat de (meer nauwkeurigere) laser metingen worden voortgezet (en met welke frequentie).
14
Inleiding
De wens is om z.s.m. na een storm een extra laser meting uit te voeren, om te kijken welk effect de storm of afsluiting kering heeft gehad. Dit zal ad hoc worden ingepland.
Geschatte inspanning: Het lopen van de raaien met de laser vergt (mits gunstige tijomstandigheden) 2 dagen werk voor 2 teams van 2 p (1 persoon leest de laser af en 1 persoon schrijft de waarneming op). Bij een extra meting na een storm of sluiting van de kering is er extra inzet van de RWS meetdienst beschikbaar.
Figuur 4. Transecten voor lasermetingen en BwN bemonsterings-locaties benthos en sediment op Viane.
2.2.2 RTK hoogtemetingen (RWS)
De RTK metingen (bruinrode raaien op Figuur 5) zijn bedoeld om een goed hoogte profiel op te kunnen stellen van de riffen en het gebied daar om heen. Deze zijn minder nauwkeurig dan de lasermetingen. De RTK-raaien hebben een onderlinge afstand van 50m en zijn loodrecht op de oesterriffen geprojecteerd (en parallel met de al bestaande RWS-meetraaien). Ter plaatse van het rif is de raaiafstand verdicht tot 25m (dit om met het interpoleren de riffen er beter uit te laten komen. De raaien lopen door tot ongeveer de laagwaterlijn. De oorsprong van de raaien ligt ruim
15
Inleiding
100m ten noorden van de geul. De raaien lopen naast de riffen nog een eind door. Op deze manier wordt de hoogteligging van het slik direct op en rond de riffen alsook de omgeving goed in beeld gebracht. De totale lengte van de RTK-raaien op de Slikken van Vianen bedraagt 13 km. Standaard worden elke 12 passen (ca. 10m) een meting gedaan. Daar waar oneffenheden zich voordoen (bijv. het oesterrif of een geultje wordt de meetintensiteit door de surveyor verhoogd zodat ook deze “oneffenheden” goed in beeld komen. Met RTK kan doorgaans door 1 surveyor ca. 1,5 tot 2km raai in 1 uur worden ingemeten.
Planning: De T0 is uitgevoerd in de periode mei/begin juni 2010. De metingen zullen herhaald worden om de drie maanden. De T1 zal dan plaats vinden in september of oktober (naar gelang het vorderen van de aanleg van de oestermatrassen, T2 december, T3 maart, etc.
Geschatte inspanning: In verband met de lage ligging is het beschikbare tijdsvenster voor het lopen van de raaien vrij klein. De raaien bij Vianen kunnen dan binnen 2 tijen door 2 surveyors ingemeten worden. De Meetdienst heeft het meten van de raaien voor de helft uitbesteed (meting door 1 man marktpartij en 1 man RWS).
Figuur 5 Transecten voor RTK hoogtemetingen op Viane.
16
Inleiding
2.3 Sedimentmetingen Doel: Aan de hand van de sedimentgegevens kan er bekeken worden hoe (en of) de sedimentsamenstelling verandert door het rif en de (levende) oesters op het rif. Vragen die hierbij naar boven komen zijn: wat is de sedimentsamenstelling van het zand dat achter het rif blijft liggen (en verschilt dit van het al aanwezige zand) en zorgen de levende oesters (aangenomen dat die zich op het rif gaan vestigen) voor een verhoogt slibgehalte in de directe nabijheid van het rif (door bio-depositie). Het is de verwachting dat het rif zand zal gaan vasthouden, waarbij het ophoopt tegen de riffen. Dit zand kan mogelijk een andere (fijner/grovere) samenstelling hebben dan er van oorsprong op de locatie al aanwezig was.
2.3.1 Bodemsamenstelling (RWS) Op
de
punten
waar
het
bodemleven
wordt
bepaald
wordt
ook
de
sedimentsamenstelling bepaald. Dit zal gebeuren door middel van de voelmethode van STIBOKA. Door het sediment te voelen/knijpen wordt een lutumklasse (%) toegekend, hierbij staat bijv. 0-2% voor schoon zand en 8-12% bijv. voor slibrijk fijn zand. (voor intergetijdegebieden is de relatie bekend tussen % lutum en % slib: 8% lutum komt overeen met ca. 25% slib).
Planning: Het vaststellen van de bodemsamenstelling zal gebeuren tijdens de visuele inspectie van het gebied (zie §2.7) en heeft in het begin een frequentie van om de maand (aug, okt, dec, feb, apr, juli, okt, etc). Gedurende de zomer periode zal de frequentie wat lager liggen, omdat er dan minder veranderingen worden verwacht.
2.3.2. Sedimentmonsters (BwN) Op een aantal locaties langsheen de lasertransecten zijn voor de T0 metingen sedimentmonsters genomen die met een Malvern laser diffractie instrument zullen geanalyseerd worden op korrelgrootteverdeling. Het schema staat Figuur 4, waarbij langsheen transecten bemonsterd zijn, met steeds grotere afstanden verder weg van het rif. Monsters zijn genomen in juli op Viane, en in september op De Val. Deze zullen een jaar later opnieuw bemonsterd worden.
Planning: Een nieuwe bemonstering is gepland na één jaar. Als m.b.v. STIBOKA is aangetoond dat er eerder veranderingen op zijn getreden, zal er een extra bemonstering worden uitgevoerd.
17
Inleiding
Geschatte inspanning: 2011: 1 dag 1 p. Viane, 1 dag 1p de Val; 2012: idem
2.4 Sediment transportrichting metingen (RWS) Deze metingen zijn op de kaart in Bijlage 2 met een geel bolletje aangegeven. Het doel van deze metingen is te bepalen in welke richting het netto sedimenttransport plaats vindt. De methode die hiervoor gebruikt zal worden zijn de zogenaamde “minisuppleties”. Er wordt een hoop zand aangebracht met een diameter van ca. 1,5m
en
een
hoogte
van
zo’n
20cm.
Na
een
tijdje
kan
de
netto2
sedimenttransportrichting worden afgelezen. De riffen zijn zodanig gesitueerd dat het sediment vast houdt welke van hoger gelegen delen is geërodeerd door de zandhonger. De STR-metingen kunnen bevestigen (of niet) dat het sediment van hoger gelegen daadwerkelijk richting de riffen beweegt.
Planning: Tijdens een visuele inspectie na de aanleg van het rif zullen de eerste ‘mini suppleties’ worden aangelegd. Afhankelijk van de snelheid waarmee deze ‘mini suppleties’ verdwijnen en de verkregen resultaten zullen deze metingen herhaald worden. Aan te bevelen is om ze minimaal 1 keer per stormseizoen (zowel in 2010 als 2011) aan te leggen en 1x tijdens een rustigere periode (bijv. zomer 2011).
2.5 Ecologische Monitoring Doel: Door de morfologische veranderingen zal ook het habitat (mogelijk iets) veranderen
en
wellicht
daardoor
ook
de
aanwezige
biota.
Met
name
de
aanwezigheid van microphyto-benthos (MFB) (en ev. ook macroalgen en zeegras) en bodemdieren kan beïnvloed worden. Om een beeld te krijgen van de ecologische effecten van de aanwezigheid van het rif dient er ook ecologische monitoring plaats te vinden. Hoewel verwacht wordt dat ecologische veranderingen eerder traag zullen verlopen is het belangrijk een goede T0 situatie vast te leggen.
2.5.1
Bodemdierbemonstering
Om een beeld te kunnen krijgen van de ecologische veranderingen dienen er monsters genomen te worden van de bodem voor bodemdieranalyse (aangevuld met foto’s, zie §2.6). Voorgesteld wordt om op dezelfde plekken te monsteren als de 2
Gedurende het verplaatst het sediment zich met de richting van de “stroom” van getij en golven; de hoopjes geven een indicatie hoe het sediment zich netto heeft verplaatst ter plaatse van het meetpunt.
18
Inleiding
sedimentmonsters (zie §2.3). De vervolg frequentie (T1, T2, etc) van bemonsteren zal afhangen van de waargenomen ontwikkelingen.
Planning: In juni 2010 zijn de T0 monsters genomen. Afhankelijk van de ontwikkelingen rondom het rif wordt er een T1, T2 ingepland. Deze wordt pas uitgevoerd als er (zichtbare) veranderingen optreden rondom het rif (bijvoorbeeld in bodemsamenstelling).
Geschatte inspanning: Viane: 3 dagen 2p, De Val: 2 dagen 2 p.
2.5.2 Monitoring bodemleven (RWS) Het doel van het beschrijven van het bodemleven is om snel een indicatie voor de mate van het bodemleven te krijgen. Dit wordt o.a. gedaan door per rif op 14 locaties het aantal wadpierenhoopjes te tellen op een stukje bodem van 50x50cm (representatief voor inspectiepunt). Verder wordt met enkele steken met een spa in de bodem gekeken naar de hoeveelheid bodemdieren en diversiteit aan soorten. Op basis hiervan wordt er een klasse aan toegekend: geen/arm/gemiddeld/rijk (groene bolletjes op de kaart in Bijlage 2).
Planning: uitvoering zal plaats vinden tijdens de visuele waarnemingen (zie 2.5)
2.6 Monitoring van de oesterriffen zelf (BwN) Stabiliteit van de riffen en lokale sedimentatie/erosie-processen (blijft de constructie intact,
blijven
ze
goed
liggen,
zakken
ze
niet
weg,
spoelen
oesters
uit,
enz.)..Volgende metingen zullen worden uitgevoerd: -
Overzichtfoto’s van het rif: foto’s worden genomen op verschillende plaatsen rondom het rif (vaste fotoafstanden). Foto’s worden aanvankelijk genomen op hetzelfde moment als de lasermetingen. Na april 2011 worden foto’s verder tweemaandelijks genomen.
-
meting met laser van een dwarstransect over het rif heen. Deze metingen geven inzicht in lokale erosie aan de randen van het rif en over stabiliteit van het rif (verzakken). Deze metingen worden uitgevoerd na de aanleg, daarna telkens in februari en augustus/september.
-
Per rif worden 15 kwadranten (0.5*0.5 m) uitgezet waarin twee gekleurde oesterschelpen en twee gemerkte levende oesters worden geplaatst. Met behulp van foto’s wordt de beweging van oesters in het rif opgevolgd. Van de levende
19
Inleiding
oesters wordt tevens de groei bepaald. Foto’s worden aanvankelijk genomen op hetzelfde moment als de lasermetingen. Na april 2011 worden foto’s verder tweemaandelijks genomen. -
Per rif worden 15 kwadranten (0.5*0.5 m) uitgezet verspreid over het rif. Met behulp
van
foto’s
wordt
de
begroeiing
met
wier
en
eventuele
grote
epibenthische organismen bepaald. Foto’s worden aanvankelijk genomen op hetzelfde moment als de lasermetingen. Na april 2011 worden foto’s verder tweemaandelijks genomen. -
Om sedimentatie of erosie rondom het rif te bepalen zal met een meetstok de hoogte van de rand van het rif gemeten worden. Metingen worden aanvankelijk genomen op hetzelfde moment als de lasermetingen. Na april 2011 worden metingen verder tweemaandelijks genomen.
Geschatte inspanning: Aanleg kwadranten (2p. x 1d. Viane, 2p. x 1d. De Val), foto’s maken en sed/ero metingen rondom rif (2 p. x 1d. Viane, 1 p. x 1d. De Val).
Vestiging, overleving en groei van oesterlarven op de riffen. Volgende metingen zullen worden uitgevoerd: -
Per rif worden 15 kwadranten (0.5*0.5 m) uitgezet verspreid over het rif. In elk kwadrant worden oesterlarven geteld en indien mogelijk gemeten. Metingen gebeuren in oktober 2010 om mogelijke broedval van 2010 in kaart te brengen. In maart 2011 wordt wintermortaliteit bepaald, in augustus 2011 wordt groei en eerste broedval bepaald, in oktober 2011 wordt groei en broedval bepaald. In 2012 wordt met dezelfde frequentie gemeten.
-
Op elk rif worden kooien met settlement plaatjes geplaatst. Dit gebeurt niet meer in 2010 omdat de settlement periode nagenoeg voorbij is op het moment dat de aanleg klaar zal zijn (sep/okt). In 2011 worden de kooien geplaatst in juni en maandelijks opgevolgd en gefotografeerd tot november 2011.
Geschatte inspanning: Aanleg kwadranten op hetzelfde moment als aanleg kwadranten voor oesterbeweging en wierbegroeiing, tellen en meten oesterlarven in kwadranten (1 p. x 2d. Viane, 1 p. x 1d. De Val), opvolgen kooien (1 p. x 1d. Viane, 1 p. x 1d. De Val).
2.7 Visueel (RWS) Om een goed beeld te krijgen van het gebied rondom het rif zullen er op vaste plaatsen foto’s gemaakt worden van de ‘omgeving’ en het rif. Deze foto’s met
20
Inleiding
protocol zullen gemaakt worden door een camera met GPS en digitaal kompas, zodat de foto’s elke keer van hetzelfde deelgebied een beeld geven.
Daarnaast
wordt
tijdens de
visuele
inspectie een beeld
gegeven van
het
bodemleven, (zie §2.5.2) de aanwezige ribbels en de richting van de ribbels. Ook wordt genoteerd (en/of foto’s gemaakt wanneer wier zich vestigt).
Alle
bevindingen per
kwartaal
worden incl. foto’s op
een kaart
ruimtelijk
gepresenteerd.
Planning: De visuele inspectie zal gedurende het stormseizoen om de maand gebeuren (okt, dec, feb, apr) en in de zomer eenmalig in juli.
21
Inleiding
2.8 Metingen slik De Val Wat betreft de metingen en principes is er tov de locatie Slikken van Vianen geen verschil. De situatie en de ligging van het rif is hier wel anders, zie Figuur 6.
2.8.1 Hoogtemetingen met laser De locaties van de te meten raaien staan weergegeven in Figuur 6. Er lopen drie raaien over het rif heen, en twee referentieraaien naast het rif. Planning metingen idem als Viane.
Figuur 6. Transecten voor lasermetingen en BwN bemonsterings-locaties benthos en sediment op locatie de Val.
2.8.2 RTK-raaien De totale lengte van de RTK-raaien op de locatie De Val bedraagt 6 km (Figuur 7). Ivm de lage ligging is het beschikbare tijvenster vrij klein. De raaien bij De Val kunnen binnen 1 tij door 2 surveyors ingemeten worden. Planning metingen idem als Vianen.
22
Inleiding
Figuur 7. Overzichtskaart Slik van de Val met RTK raaien.
2.8.3 Sediment en bodemdierbemonstering Net als bij Viane worden langsheen de transecten voor lasermetingen een aantal locaties bemonsterd voor sedimentsamenstelling en bodemdiersamenstelling.
Planning ligt gelijk aan die van Viane.
2.8.4 Visuele inspectie Bij locatie De Val zal 1 vast fotopunt aangehouden worden, waarbij bij elk bezoek een foto gemaakt wordt. Aangezien het rif hier tegen de dijk ligt, is van bovenop de dijk het rif goed te overzien. Op deze manier kan met behulp van de foto’s de ontwikkeling visueel in beeld worden gebracht.
Planning: Bij elk visueel bezoek aan de locatie (zie planning Viane)
23
Inleiding
2.9 Hydrodynamica Op basis van voorstel Nicolette Volp & Bram van Prooijen (TU-Delft).
Het monitoringsplan rondom het grootschalige oesterrif project omvat, naast ecologische metingen, het meten van fysische parameters zoals bathymetrie, stromings- en golfmetingen. Deze fysische parameters zijn belangrijk voor de bepaling van de effectiviteit van het oesterrif. Ze kunnen echter (met een geringe extra inspanning) ook in een breder kader ingezet worden voor de bepaling van hydrodynamische processen op platen. Er zijn momenteel weinig goede metingen beschikbaar van de stroming in intergetijdegebieden. Deze metingen zijn echter noodzakelijk voor een goede afregeling van numerieke stromingsmodellen in ondiepe gebieden. In het Building with Nature project NTW 1.2 wordt onderzoek gedaan naar de modellering van de plaat-geul interacties. De nadruk in dit project ligt op de numerieke aspecten, maar goede hydrodynamische metingen zouden een waardevolle aanvulling zijn. Het doel van project BwN-NTW 1.2 is om de hydrodynamica en de morfologie op en rond intergetijdegebieden beter te kunnen modelleren. Het zwaartepunt van het project ligt op numerieke simulaties. Echter, veldmetingen vormen een zeer waardevolle aanvulling voor de ontwikkeling van het model.
Voor
de
ontwikkeling
van
het
model
hebben
we
een
aantal
belangrijke
procesgerelateerde vragen, die we met behulp van metingen hopen te kunnen beantwoorden. Bijvoorbeeld, wat is de verhouding tussen de invloed van golven en de invloed van getij op de morfologie? De golf invloed zelf is uit te splitsen in invloed van de gemiddelde golven en golven tijdens stormen. Een vergelijkbare vraag kan voor stroming worden gesteld: wat is de invloed van gemiddeld getij, inclusief de doodtij/ springtijcyclus en wat is het effect van golf geïnduceerde stromingen? Er is ook belangstelling om de invloed van hogere waterstanden door windopzet en de invloed van het ontstaan van wervels op het sediment transport te bepalen. Het gebruik van metingen voor de validatie van het model, spreekt voor zich.
24
Inleiding
Meetprogramma De Val
3 2
4 1
Figuur 8: Overzicht meet campagne op De Val van de TU
Om voldoende resolutie in tijd en ruimte te krijgen stellen we twee typen hydrodynamische metingen voor.
-
Eén vaste ADCP inclusief golfmeter (stroming, water stand en golven), die over een langere periode in de winter meet (meettijd minimaal 6 maanden), zodat storm events meegenomen kunnen worden. De analyse van de combinatie van deze metingen zou inzicht moeten geven in de verhouding tussen het type forcering (stroming versus getij) en de forcering op verschillende tijdschalen (getij, doodtij-springtij, stormen). De voorkeur van de locatie gaat uit naar punt 1 (voor het oestermatras), of eventueel nog iets dieper.
-
Drie verplaatsbare ADCP’s. Deze zouden minimaal twee maal ingezet moeten worden. Een keer rondom het matras om de lokale stroming te kunnen bepalen en een keer verdeeld over De Val (locaties 2-4) om de grootschalige beweging in de val te bepalen. Beide metingen hoeven niet in het winterseizoen gedaan te worden aangezien het voornamelijk gaat om de getijbeweging. De minimale meetduur is een maand.
25
Inleiding
Meetprogramma Viane
4 3
2
1
Figuur 9 Overzicht meet campagne op Viane van de TU
Om voldoende resolutie in tijd en ruimte te krijgen stellen we drie typen hydrodynamische metingen voor.
-
Eén vaste ADCP inclusief golfmeter (stroming, water stand en golven), die over een langere periode in de winter meet (meettijd minimaal 6 maanden), zodat storm events meegenomen kunnen worden. De analyse van de combinatie van deze metingen zou inzicht moeten geven in de verhouding tussen het type forcering (stroming versus getij) en de forcering op verschillende tijdschalen (getij, doodtij-springtij, stormen). De voorkeur van de locatie gaat uit naar punt 1 (voor het oestermatras), of eventueel nog iets dieper.
Eventueel zou ook een vaste ADCP achter de matras
geplaatst kunnen worden. Alleen het zuidwestelijke matras zou voldoende moeten zijn. Het noordoostelijke matras is minder vatbaar voor golven. -
Drie verplaatsbare ADCP’s. Deze zouden minimaal twee maal ingezet moeten worden. Een keer rondom de matrassen (locaties 2-4) om de lokale stroming te kunnen bepalen en een keer verdeeld over de plaat om de
26
Inleiding
grootschalige beweging te bepalen (precieze locaties zouden nog te bepalen op basis van stromingssimulaties). Beide metingen hoeven niet in het winterseizoen gedaan te worden aangezien het voornamelijk gaat om de getijbeweging. De minimale meetduur is een maand. -
Eén ADCP met hoge frequentie. De noordoostelijke matras ligt op de overgang van plaat naar geul. Door het snelheidsverschil tussen geul en plaat kunnen wervels optreden, ter grootte van tientallen meters. Om deze te meten zou een ADCP op de overgang tussen geul en plaat geplaatst moeten worden en zou deze een meetfrequentie van ca 1-5s moeten hebben. De meetduur kan beperkt zijn tot een of enkele getijden (is dit mogelijk bij deze frequentie?), bijvoorkeur tijdens een springtij.
De TU zal de data gebruiken voor het beantwoorden van procesgerelateerde vragen, welke ze nodig hebben voor de ontwikkeling van het model. Hun resultaten zullen teruggekoppeld worden met BwN.
Planning: De vaste ADCP’s (1 bij de Val en 1 bij Viane) zullen vanaf oktober 2011 t/m maart 2012 nabij het rif worden geplaatst. De verplaatsbare ADCP’s (in totaal 6 stuks, 3 bij de Val & 3 bij Viane) dienen 2x een maand nabij het rif te worden geplaatst. Deze metingen hoeven niet gedurende het strom seizoen plaats te vinden. Afhankelijk van de hoeveelheid beschikbare verplaatsbare ADCP’s en de beschikbaarheid kunnen ze ingepland worden. De ADCP met hoge frequentie (1 bij Viane) dient gedurende 1 week met springtij op de overgang van geul naar plaat te worden geplaatst. Afhankelijk van de beschikbaarheid kan deze ingezet worden.
Geschatte inspanning: Het programmeren van de desbetreffende instrumenten zal gebeuren in overleg tussen Jan van het Westende (MID-DZL) en Bram & Nicolette (TU Delft). Naar aanleiding hiervan zal de frequentie van het verwisselen van de batterij en het uitlezen van de data bepaald worden. Het plaatsen en aflezen van de ADCP’s zal gebeuren door de meetdienst van RWS-DZL. Bram en Nicolette (TUDelft) kunnen mits nodig hulp bieden bij het plaatsen en aflezen van de instrumenten.
27
Inleiding
3
Dataverwerking en rapportage
De data van de RTK-metingen wordt door RWS vergrid (celgrootte 5x5m), waarna er
van
2
opnamen
een
verschilgrid
gemaakt
zal
worden
waarbij
de
hoogteveranderingen ruimtelijk zichtbaar zijn, deze zullen mede in dwarsprofielen gepresenteerd worden. De data wordt ieder kwartaal aan BwN aangeleverd. Daarnaast levert de meetdienst van RWS ieder kwartaal een samenvatting (max 1 a 2 A4’tjes) evt. ondersteund met enkele figuren van de resultaten van de metingen en bevindingen van de veldbezoeken aan BwN. BwN zal hun eigen bevindingen en resultaten hier aan toevoegen en rondsturen naar de ‘projectgroep’ (BwN, RWS DZL & WD, TU). Op deze manier wordt er ‘regelmatig’ een beeld gecreëerd van de ontwikkelingen rond de oesterriffen (over de betreffende periode). Alle overige data, foto’s etc worden ieder kwartaal aan BwN geleverd. Zij verzamelen alle data en zullen deze integreren voor de rapportages.
Een van de eisen aan de subsidie voor BwN is dat alle onderzoeksdata (openbaar ) beschikbaar gesteld moet worden. BwN zal de monitoringsresultaten van deze pilot beschikbaar stellen via Open Earth. Open Earth is een integrale open source aanpak voor data, modellen, tools en kennis, waarmee resultaten/projecten verder kunnen worden ontwikkeld en projectoverstijgend kunnen worden geborgd. Voordat het op Open Earth beschikbaar is, zullen de documenten via de FTP-site van Deltares beschikbaar worden gesteld (aan RWS en BwN betrokkenen).
De evaluatie ligt in handen van BwN. Er zal in juni 2011 een tussentijdse evaluatie worden opgesteld en eind 2012 zal een voorlopige eind evaluatie worden opgesteld door BwN. Afhankelijk van het vervolg traject zal de monitoring wel of niet verlengd worden. Aangezien 2 jaar monitoren relatief kort is, zullen er nog geen volgroeide levende riffen
gevormd
zijn.
Daarnaast
zal
het
moeilijk
zijn
na
deze
2
jaar
al
trendwijzigingen (die eventueel kunnen bijdragen aan het afremmen van de erosie) te zien. Bij de proef met de mini-riffen waren echter al wel duidelijke veranderingen in de directe omgeving zichtbaar. De monitoring van de pilot tot 2012 zal dus wel een bron aan informatie opleveren.
28
Dataverwerking en rapportage
4
29
Planning van de metingen
Tabel 3 planning van de monitoring (planning 2012 is gelijk aan die van 2011) 2010 juni juli x x
Rtk-RWS Laser-BwN1 Visueel-RWS
aug
sept x
x x
X 2
Bodemdieren
2
Sedimentsamenstelling Visuele inspectie en metingen rif BWN Vestiging oesterlarven op rif
okt
x (Viane)
x (De Val)
x (Viane)
x (De Val x
nov
dec x x x
2011 jan
feb
maart april mei juni juli aug x x
x x
x
x
x
x
x
x
x
nov
dec x x
x x
x
okt
x
x x
sept x
x
x
x
Settlement exp.
x
x
x
x
Vaste ADCP+golfmeter
x x Okt t/m mrt 2012
ADCP (mobiel)
x
x
x
ADV Kwartaal rapportage
x
x
x
Evaluatie
1
na feb 2011 zal bekeken worden of en zo ja met welke frequentie de lasermetingen worden voortgezet
2
Als er voldoende aanwijzingen zijn dat er veranderingen optreden zal een volgende meting/bemonstering worden ingepland
X x
Planning van de metingen
5
Bronvermelding
Dit monitoringsplan is opgesteld aan de hand van verschillende memo’s en expertmeetings: Bronnen: -
E. Paree, 2010. Memo; Plan van aanpak monitoring Meetdienst tbv Oesteriffen. RWS-DZL.
-
T. Ysebaert, 2010. Aanleg en monitoring van oesterriffen op Viane en de ValIMARES
-
N. Volp & B. van Prooijen 2010. Monitoring hydrodynamica `pilot grootschalige oestermatras'- TU Delft
Betrokken tijdens de expertmeetings: Eric van Zanten (DZL) Dirk van Maldegem (DZL) Dick de Jong (DZL) Robert Jentink (DZL) Edwin Paree (DZL) Mariska Bijleveld (DZL) Tom Ysebaert (BwN) Sarah Marx (WD)
30
Planning van de metingen
1.
Bijlage 1: Planning / capaciteit
Planning en capaciteit Meetadviesdienst RWS ZLD
DE VAL
RTK (2327P) Inwinning Verwerking Ondersteuning
Wie BB+GM JDB JDB
n 2010 3 3 1
h/keer 8 8 8
Totaal (h) 48 24 8
VIS. INSP. (2327M) Inwinning Verwerking/rapportage Kwartaalrapportage Ondersteuning
MB+EP MB EP EP
3 3 2
4 4 4
24 12 8 28
Totaal
152
VIANEN
RTK (3125P) Inwinning Verwerking Ondersteuning
Wie BB+GM JDB JDB
n 2010 3 3 1
h/keer 24 8 40
Totaal (h) 144 24 40
VIS. INSP. (3125M) Inwinning Verwerking/rapportage Kwartaalrapportage Ondersteuning
MB+EP MB EP EP
3 3 2
12 8 8
72 24 16 56
Totaal
376
“WIE” in de tabel. EP (Edwin Paree), MB (Mariska Bijleveld) JDB (Jan de Bel), BB (Bert Boer) en GM (Grontmij). Aanspreekpunt voor dit project bij de Meetadviesdienst is Edwin Paree.
31
Planning van de metingen
Planning en capaciteit BwN
DE VAL
Laser Inwinning Verwerking
Wie n 2010 NIOO/Imares 2p. 3x 1d. Imares 3
h/keer 8 4
Totaal (h) 48 12
BwN Metingen rif Plaatsen kwadranten etc. Inwinning Oestervestiging en groei Verwerking/rapportage
Imares/NIOO 1 Imares/Nioo 2p. 2 Imares/NIOO 2p.1 Imares 1
8 8 8 24
16 32 16 24
8
32
Sediment & Ecologische monitoringNIOO/Imares 4p.1 Totaal
180
VIANEN
Laser Inwinning Verwerking
Wie n 2010 NIOO/Imares 2p. 3x 2d. Imares 3
h/keer 8 8
Totaal (h) 96 24
BwN Metingen rif Plaatsen kwadranten etc. Inwinning Oestervestiging en groei Verwerking/rapportage
Imares/NIOO 2p.1x 2d. Imares/Nioo 2p. 2 Imares/NIOO 2p.1x 2d. Imares 1
8 8 8 24
32 32 32 24
8
64
Sediment & Ecologische monitoringNIOO/Imares 4p.1x 2d. Totaal Kwartaalrapportage
364 Imares
2
8
16
Aanspreekpunt en projectleider voor dit project is Tom Ysebaert (IMARES en NIOO).
32
33
2.
Bijlage 2: Overzicht ligging meetlocaties oesterriffen Vianen en De val
34