Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang Eindrapport
Een onderzoek in opdracht van het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport
Marieke Vossen Mirjam Engelen B2533 Leiden, 29 mei 2002
2
Voorwoord Steeds meer ouders blijven allebei werken waardoor het combineren van werk en zorg voor de kinderen tegenwoordig een alledaags verschijnsel is. Met het creëren van faciliteiten voor kinderopvang komt de werkgever tegemoet aan deze maatschappelijke ontwikkeling. Het faciliteren van de mogelijkheden om werk en zorg te combineren is een zaak die ondernemingen steeds vaker oppakken. Uitgangspunt van het Regeerakkoord is kinderopvang op een hoger niveau te tillen. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er sprake is van een aanbod dat de vraag dekt. Daarom is de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) in voorbereiding. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid en het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport willen voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel inzicht krijgen in het bereik en de inhoud van kinderopvangregeling in bedrijven en instellingen in Nederland. Zij hebben Research voor Beleid daarom gevraagd onderzoek te doen naar werkgeversbijdragen aan kinderopvang. Dit rapport geeft inzicht in de mate waarin werkgevers met naar eigen zeggen bijdragen aan kinderopvang. Het onderzoek betreft een tweede meting in een reeks van metingen. Deze meting is uitgevoerd in de periode oktober-november 2001. De eerste meting heeft in het begin van 2001 plaatsgevonden. Tijdens de 1-meting van het onderzoek heeft terugkoppeling plaatsgevonden met een klankbordgroep. De namen van de leden van de klankbordgroepen zijn opgenomen in bijlage 1. Het onderzoeksteam bedankt de klankbordgroep voor hun bijdrage aan het onderzoek. Dit onderzoek is uitgevoerd door Marieke Vossen.
Mirjam Engelen Projectleider
3
4
Inhoudsopgave
Samenvatting en conclusie
7
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Achtergrond en opzet van het onderzoek Aanleiding van het onderzoek Doelstelling en onderzoeksvragen Opzet van het onderzoek Leeswijzer
11 11 12 13 16
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5
Bereik kinderopvangregelingen Wat werkgevers zeggen aan te bieden Kinderopvangregelingen in CAO’s Schatting dekkingsgraad werknemers met een kinderopvangregeling Conclusie Trends en ontwikkelingen
17 17 19 20 22 23
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
Werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling Motivatie kinderopvangregeling Inhoud van de kinderopvangregeling Praktische vormgeving van de kinderopvangregeling Financiële vormgeving van de kinderopvangregeling Bekendheid regelingen Stellingen Trends en ontwikkelingen
25 25 26 27 28 29 30 31
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5
Werkgevers met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling Motieven van het ontbreken van een kinderopvangregeling Toekomstplannen Bekendheid regelingen Stellingen Trends en ontwikkelingen
33 33 35 36 37 37
Bijlage 1
Leden van de Klankbordgroep
39
Bijlage 2
0-meting werkgeversbijdragen kinderopvang
43
Bijlage 3
Steekproef en respons
59
Bijlage 4
Wegingsprocedure en margeberekening
63
Bijlage 5
Schatting dekkingsgraad werknemers
67
Bijlage 6
Vragenlijst
75
5
6
Samenvatting en conclusie Inleiding De doelstelling van de Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang is het bieden van inzicht in: · De mate waarin (uitgedrukt in een percentage) bedrijven en (overheids)instellingen concrete afspraken hebben gemaakt over kinderopvangmogelijkheden voor werknemers. · De mate waarin werknemers onder een (bedrijfs)kinderopvangregeling vallen. · De inhoud van de (bedrijfs)kinderopvangregelingen. · De redenen en motieven waarom werkgevers geen (bedrijfs)kinderopvangregeling hebben. · Het aantal bedrijven en instellingen dat plannen heeft om in de toekomst een kinderopvangregeling te realiseren. · De mate waarin zich op bovenstaande punten ontwikkelingen hebben voorgedaan in het afgelopen jaar. Om deze doelstelling te bereiken is een telefonische enquête gehouden onder ruim 2.000 bedrijven en instellingen in Nederland. Gesproken is met hoofden P&O, hoofden van de salarisadministratie, bestuurders of directeuren van bedrijven en instellingen. In deze samenvatting volgen de belangrijkste conclusies van dit onderzoek. De dataverzameling in onderhavig onderzoek over de inhoud en de uitvoering van kinderopvangregelingen, de motivatie voor het ontbreken van een kinderopvangregeling en eventuele toekomstplannen, heeft plaatsgevonden onder werkgevers in Nederland. Wanneer deze onderwerpen aan bod komen, gaat het in de rapportage steeds over wat werkgevers over dit onderwerp hebben aangegeven. Er is niet gecontroleerd op wat daadwerkelijk over kinderopvangregelingen in bedrijfsregeli ngen en CAO’s is vastgelegd. Bereik kinderopvangregelingen Er zijn verschillende manieren om het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland te bekijken: · het aantal bedrijven en instellingen dat zegt een kinderopvangregeling te hebben · het aantal CAO’s met een kinderopvangregeling · het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling. Deze drie manieren geven elk een ander beeld van de reikwijdte van kinderopvangregelingen. De dataverzameling van onderhavig onderzoek heeft plaatsgevonden onder werkgevers in Nederland. Gevraagd is of het bedrijf of de instelling een kinderopvangregeling heeft. Daarbij is uitgelegd dat sprake is van een kinderopvangregeling wanneer de werkgever op enige manier bijdraagt aan de financiering van kinderopvang voor werknemers. Op basis daarvan zijn uitspraken te doen over het aantal werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling te hebben. In aanvulling daarop is op basis van het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie en het onderhavig onderzoek een schatting gemaakt van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling (de dekkingsgraad voor werknemers). Wat werkgevers zeggen aan te bieden 24% Van de werkgevers in Nederland zegt haar personeel op dit moment een kinderopvangregeling aan te bieden. Dit blijken voornamelijk ondernemingen met meer dan 50 werknemers in de sectoren openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs en financiële instellingen, verhuur en zakelijke dienstverlening. De meeste van deze kinderopvangregelingen komen voor bij bedrijven en instellingen met een werknemersbestand met een gemiddelde leeftijd tussen de 35 en 45 jaar.
7
Werkgevers die aangeven geen kinderopvangregeling te hebben, blijken voornamelijk ondernemingen met minder dan 50 werknemers. Zij zijn oververtegenwoordigd in de sectoren landbouw, bosbouw en visserij en industrie, delfstoffenwinning en openbare voorzieningsbedrijven. Dit valt wellicht te verklaren door het grote aandeel mannen dat werkzaam is in deze sectoren en/ of het grote aandeel kleine bedrijven. Figuur S.1
In hoeverre werkgevers zeggen een kinderopvangregeling aan te bieden, naar bedrijfsgrootte (n=2008)
meer dan 50 werknemers
68%
10 t/m 49 werknemers
28%
1 t/m 9 werknemers
72%
22%
0%
32%
78%
20%
Met kinderopvangregeling
40%
60%
80%
100%
Zonder kinderopvangregeling
Kinderopvangregelingen in CAO’s Nederland kent in totaal ruim 800 CAO’s. De Arbeidsinspectie voert jaarlijks een CAO-onderzoek uit, waarbij wordt gekeken naar afspraken in een steekproef van CAO’s. De steekproef van het CAO-onderzoek over 2000 bevat 125 grotere CAO’s1. In 2000 had 55% van de CAO’s uit de steekproef een concrete kinderopvangregeling 2. Nog eens 13% van de CAO’s uit de steekproef bevatte een decentrale afspraak over kinderopvang. Naar definitie van onderhavig onderzoek is er dus sprake van een kinderopvangregeling bij 68% van de onderzochte CAO’s. Op dit moment is bij de Arbeidsinspectie niet bekend hoeveel bedrijven en instellingen onder de CAO’s in de steekproef vallen. Daarom kan geen directe vergelijking gemaakt worden met het aantal werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling aan te bieden. Schatting dekkingsgraad werknemers Voor een totaalbeeld van het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland, is via het CAOonderzoek van de Arbeidsinspectie en het huidige onderzoek een schatting gemaakt van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling (de dekkingsgraad voor werknemers). Voor een beschrijving van deze schatting wordt verwezen naar bijlage 5. Daarbij zijn de volgende uitgangspunten en aannames gehanteerd: · Het totaal aantal werknemers in Nederland bedraagt 6,1 miljoen (CBS statline 2002). · 80% van de werknemers in Nederland valt onder een CAO, 20% valt niet onder een CAO. · Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie is de meest betrouwbare bron voor gegevens over kinderopvangregelingen in CAO’s in Nederland. · De Monitor Werkgeversbijdragen van Research voor Beleid is de meest betrouwbare bron voor gegevens over kinderopvangregelingen buiten een CAO in Nederland. ______________ 1
De Arbeidsinspectie zegt 80% van de werknemers die onder een CAO vallen in Nederland in de steekproef van 125 CAO’s te betrekken. 2 Arbeidsinspectie, voorlopige cijfers CAO-onderzoek 2000, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet gepubliceerd.
8
Op grond hiervan wordt geschat dat tussen de 51% en 63% van alle werknemers in Nederland aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling. De ondergrens van deze schatting is dus 51%. Van dit percentage werknemers is het in ieder geval zeer waarschijnlijk dat ze daadwerkelijk gebruik kunnen maken van een regeling voor kinderopvang. Zij werken immers bij een werkgever die aangeeft een kinderopvangregeling aan te bieden. De bovengrens van het percentage werknemers in Nederland dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling is 63%. Het verschil tussen deze percentages valt deels te verklaren doordat werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang kunnen vallen, maar dat hun werkgever zegt geen kinderopvangregeling aan te bieden. Gevolg daarvan is dat een deel van deze werknemers waarschijnlijk zelf ook niet weten dat zij aanspraak kunnen maken op een kinderopvangregeling. Deels valt het verschil ook te verklaren doordat een deel van de CAO’s niet is onderzocht, en dus niet bekend is of zij een afspraak over kinderopvang bevatten. Conclusie bereik kinderopvangregelingen Het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland blijkt voor werknemers groter dan voor werkgevers. Grote bedrijven en instellingen zeggen relatief vaak een regeling voor kinderopvang aan te bieden. Dit verklaart het grotere bereik van kinderopvangregelingen onder werknemers dan onder bedrijven en instellingen. Ook is duidelijk dat werknemers onder een CAO vaker een kinderopvangregeling hebben, dan werknemers die niet onder een CAO va llen. Het onderzoek laat, behalve de reikwijdte van kinderopvangregelingen in Nederland, ook zien dat er een discrepantie blijkt te bestaan tussen het bestaan van een afspraak over kinderopvang vastgelegd in een CAO en het daadwerkelijk op de hoogte zijn en/ of uitvoeren van deze regeling door werkgevers. Hoe groot deze discrepantie precies is, is niet aan te geven, aangezien uit o nderzoek van de Arbeidsinspectie niet bekend is hoeveel werkgevers onder een CAO met een kinderopvangregeling vallen. Wanneer het werkgevers direct wordt gevraagd, zegt 24% een regeling voor kinderopvang aan te bieden. De indruk bestaat dat dit percentage hoger zou moeten liggen, gezien het aantal CAO’s met een afspraak op dit terrein (68% van de CAO’s in de steekproef van de Arbeidsinspectie). Naar verwachting zijn vooral in het midden- en kleinbedrijf werkgevers minder op de hoogte van CAO-afspraken over kinderopvang. Dit kan te maken hebben met het feit dat kinderopvang niet relevant is voor bepaalde bedrijven en instellingen (personeel vraagt er niet om, er werken weinig vrouwen, of personeel heeft geen kinderen). Een andere mogelijke verklaring ligt in het niet naleven van de CAO-afspraken. Werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling Inhoud Nagenoeg alle bedrijven en instellingen die aangeven een kinderopvangregeling te hebben, voorzien in een regeling voor de opvang van kinderen o nder de vijf jaar. Buitenschoolse opvang en gastouderopvang komen iets minder vaak voor. Bij grote werkgevers zijn vaak meerdere soorten kinderopvang in de regeling opgenomen. In bijna 90% van deze organisaties is de kinderopvangregeling toegankelijk voor alle werknemers. Werkgevers stellen soms beperkingen aan de kinderopvangregeling; de leeftijd van de op te vangen kinderen en de duur van de opvang zijn het vaakst gelimiteerd.
9
Uitvoering Werkgevers met een kinderopvangregeling kunnen er voor kiezen de regeling zelf uit te voeren of dit uit te besteden. Meer dan de helft van de (voornamelijk grote) bedrijven en instellingen die aangeven een kinderopvangregeling te hebben, nemen een bemiddelingsbureau in de arm. Een ander deel van deze werkgevers geeft de werknemer een vergoeding voor de kosten van kinderopvang. Kleine organisaties zijn vaker actief betrokken bij de uitvoering van de kinderopvangregeling, door zelf kindplaatsen in te kopen. Werknemers moeten in nagenoeg alle bedrijven en instellingen een eigen bijdrage le veren aan de opvang van hun kinderen. Ruim de helft van de werkgevers hanteert de VWS-adviestabel voor het bepalen van deze ouderbijdrage. Organisaties die dit niet doen, gaan meestal uit van de jaaropgave van beide ouders of het belastbaar huishoudinkomen. Werkgevers met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling De voornaamste reden van werkgevers om geen kinderopvangregeling te hebben, is dat werknemers volgens de werkgever geen behoefte aan kinderopvang hebben. Dit kan zijn omdat er geen werknemers met kinderen zijn. Maar ook ondanks dat in de organisatie werknemers werken die kinderen hebben in de leeftijd van 0 tot 13 jaar, hebben zij volgens de werkgever geen behoefte aan een kinderopvangregeling. Het merendeel van de werkgevers heeft echter de behoefte aan een kinderopvangregeling niet gepeild onder haar personeel. Slechts 7% van de werkgevers zonder kinderopvangregeling heeft plannen in de toekomst een dergelijke regeling te realiseren. Daarvan mag van drie op de tien verwacht worden dat deze regeling er ook binnen een half jaar komt. Trends en ontwikkelingen Op basis van een eerder door Research voor Beleid uitgevoerde 0-meting onder werkgevers 1, is er geen reden aan te nemen dat zich het afgelopen jaar in Nederland sterke ontwikkelingen hebben voor gedaan in het aantal bedrijven en instellingen met een kinderopvangregeling. Begin 2001 had 34% van de bedrijven en instellingen in Nederland met meer dan tien werknemers naar eigen zeggen een kinderopvangregeling, eind 2001 is dat 36%. De spreiding over de sectoren is gelijk gebleven. Binnen het huidige onderzoek (de 1-meting) zijn er wel aanwijzingen dat het aantal bedrijven met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling stijgende is. Een deel van de kinderopvangregelingen blijkt vrij recent ingesteld. De animo onder zowel werkgevers met kinderopvangregeling als werkgevers zonder kinderopvangregeling om mee te werken aan het onderzoek is hoog. Dit duidt erop dat het instellen van een kinderopvangregeling voor werkgevers een actueel thema is, en dat wellicht meer werkgevers binnen afzienbare tijd overgaan tot het aanbieden van een regeling voor de opvang van kinderen van werknemers.
______________ 1
Zie bijlage 2.
10
1
Achtergrond en opzet van het onderzoek
1.1
Aanleiding van het onderzoek
Het aantal kinderopvangplaatsen in Nederland is de afgelopen tien jaar vervijfvoudigd; van 20.000 plaatsen in 1989 naar meer dan 150.000 eind 20011. Op dit moment delen bij bedrijfskinderopvang drie partijen de kosten: 1. De ouder betaalt de zogenaamde ouderbijdrage. Deze bijdrage is afhankelijk van het gezinsinkomen. 2. De werkgever betaalt de kosten die overblijven na aftrek van de ouderbijdrage en komt in aanmerking voor fiscale regelingen. 3. De overheid draagt bij in de vorm van een aantal fiscale regelingen: · De bijdrage van de werkgever is niet belast. · 30% van de werkgeverslasten mogen in mindering gebracht worden op de af te dragen loonbelasting. · De kosten voor kinderopvang kunnen worden opgevoerd als bedrijfskosten. Werkgevers in de profit-sector betalen daardoor minder vennootschapsbelasting. · Ouders kunnen de kosten voor kinderopvang fiscaal aftrekken in het kader van de Wet inkomensbelasting 2001. Op dit moment is er vanuit de overheid sprake van aanbodfinanciering, waarbij gemeenten de middelen ontvangen en zelf via de Regeling uitbreiding kinderopvang en buitenschoolse opvang (RKB) bepalen waar het geld naartoe gaat. Er zijn verschillende soorten opvangplaatsen: subsidieplaatsen, bedrijfsplaatsen en particuliere plaatsen. Knelpunt in de huidige situatie is dat min of meer toevallige individuele omstandigheden bepalen of en onder welke financiële condities ouders gebruik kunnen maken van kinderopvang. Daarnaast is er sprake van ongelijke concurrentiepositie voor ondernemers. Tijdens de huidige kabinetsperiode wordt het aantal kinderopvangplaatsen fors uitgebreid via de RKB. Dat is een belangrijke voorwaarde voor het uiteindelijk totstandkomen van een dekkend aanbod aan opvang van kinderen tot en met 12 jaar. Het streven is om met een forse financiële impuls een verdubbeling van de huidige capaciteit te realiseren2. In 2004 wordt de Wet basisvoorziening kinderopvang (WBK) ingevoerd. Het kabinet heeft op 30 november 2001 ingestemd met het wetvoorstel WBK3. De WBK maakt het voor ouders gemakkelijker een kinderopvangplaats te regelen voor hun kind, waardoor ze werk en zorg beter kunnen combineren. Daarnaast regelt de WBK de kwaliteit van de kinderopvang en het toezicht daarop. De WBK richt zich op dagopvang voor 0 tot 4-jarigen, buitenschoolse opvang voor 4 tot 12-jarigen en gastouderopvang voor kinderen tot e n met 12 jaar. ______________ 1
Hoofdlijnen Wet basisvoorziening kinderopvang. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën, Den Haag, juni 2000, p5. Netwerkbureau uitbreiding kinderopvang; Monitor uitbreiding kinderopvang: 2001; tweede meting naar de status van de uitbreiding van de kinderopvang in Nederland, november 2001. 2 Info kinderopvang 2001, Elsevier bedrijfsinformatie, Den Haag 2001, p167. 3 Brief Kinderopvang, DJB/KO-2239279, Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 3 december 2001.
11
De WBK regelt dat ouders en overheid samen tweederde van de kosten dragen (via een inkomensafhankelijke tegemoetkoming van het Rijk) en werkgevers van beide ouders samen eenderde deel. Die bijdrage van werkgevers wordt op basis van vrijwilligheid verstrekt. Indien een financiële bijdrage van de werkgever ontbreekt, verstrekt de overheid een inkomensafhankelijke compensatie aan de werknemer. Het streven van het kabinet is dat op termijn 90% van de CAO’s en bedrijfsregelingen concrete afspraken over kinderopvang bevatten1. Momenteel heeft, zo blijkt uit het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie, 55% van de CAO’s een concrete kinderopvangregeling 2. Nog eens 13% van de CAO’s uit de steekproef bevatte een decentrale afspraak over kinderopvang. In totaal kent op dit moment dus 68% van de onderzochte CAO’s een afspraak over kinderopvang. Gaat het om het totale aantal bedrijven in Nederland, dus ook de bedrijven die niet onder een CAO vallen, dan geldt dat 34% van de bedrijven met meer dan 10 werknemers zegt een kinderopvangregeling te hebben3. Van de bedrijven zonder een kinderopvangregeling geeft 11% te kennen, plannen te hebben om in de toekomst een kinderopvangregeling in het leven te roepen, zo bleek uit onderzoek van Research voor Beleid. Gelet op het vrijwillige karakter van de werkgeversbijdrage, is het van belang voorafgaand aan de behandeling van het wetsvoorstel inzicht te krijgen in het aantal werknemers dat onder een bedrijfskinderopvangregeling valt. Daarnaast is ook een inschatting van het aantal werkgevers dat in de toekomst van plan is een kinderopvangregeling te starten relevant. De verkregen informatie geeft zowel een beeld van de huidige situatie, als een indicatie van de situatie in de nabije toekomst.
1.2
Doelstelling en onderzoeksvragen
De doelstelling van het onderzoek is het bieden van inzicht in: · De mate waarin (uitgedrukt in een percentage) bedrijven en (overheids)instellingen concrete afspraken hebben gemaakt over kinderopvang. · De mate waarin werknemers onder een bedrijfskinderopvangregeling vallen. · De inhoud van de bedrijfskinderopvangregelingen. · De reden en motieven waarom werkgevers geen bedrijfskinderopvangregeling hebben. · Het aantal bedrijven en instellingen dat plannen heeft om in de toekomst een kinderopvangregeling te realiseren. · De mate waarin zich ontwikkelingen hebben voorgedaan in het afgelopen jaar. Uit de genoemde doelstellingen zijn de volgende onderzoeksvragen af te leiden: Bereik kinderopvangregelingen · Welk aandeel van de werknemers valt onder een bedrijfskinderopvangregeling? · Hoeveel procent van de werkgevers biedt een kinderopvangregeling? ______________ 1
Hoofdlijnen Wet basisvoorziening kinderopvang. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Ministerie van Sociale zaken en Werkgelegenheid en het Ministerie van Financiën. Den Haag, juni 2000 p.5. 2 Nog te publiceren CAO-onderzoek Arbeidsinspectie. 3 Zie bijlage 2, Niet gepubliceerd: 0-meting werkgeversbijdragen, Research voor Beleid 2001.
12
Kinderopvangregeling naar inhoud en uitvoering · Hoe zien de regelingen er inhoudelijk (dat wil zeggen het soort van kinderopvangregeling, de toegankelijkheid en de voorwaarden van de kinderopvangregeling) uit? · Hoe wordt de regeling uitgevoerd? · Wat zijn de kosten van dergelijke regelingen? · Wat zijn de verschillen tussen de uitvoeringswijze van de regelingen van de diverse bedrijven? · In hoeverre zijn de verschillen tussen regelingen sector- en bedrijfsgrootte gerelateerd? Redenen van ontbreken van kinderopvangregelingen · Wat zijn redenen van werkgevers om geen kinderopvangregeling te hebben? · Welk deel van de werkgevers zonder kinderopvangregeling heeft plannen een dergelijke regeling in de toekomst wel te realiseren en hoe gaat deze regeling er uitzien? · Bestaat er een verband tussen het niet voorzien in een kinderopvangregeling door een werkgever en sector- en bedrijfsgrootte? Trends en ontwikkelingen · Op welke onderdelen komen de resultaten van dit onderzoek overeen met de resultaten van het CAO-onderzoek 2000/2001 van de Arbeidsinspectie en het eerder door Research voor Beleid uitgevoerde onderzoek overeen? Op welke onderdelen verschillen ze van e lkaar? · Kunnen uit deze analyses trendmatige ontwikkelingen afgeleid worden? Zo ja, welke ontwikkelingen? · Wat kunnen de uitkomsten van de vergelijking zeggen over het aantal kinderopvangregelingen bij werkgevers in de toekomst? · Wat zou dit kunnen betekenen voor de ontwikkeling van kinderopvangregelingen in de nabije toekomst?
1.3
Opzet van het onderzoek
Voorbereiding Het onderzoek betreft een tweede meting in een reeks van metingen. De dataverzameling van onderhavig onderzoek heeft plaatsgevonden onder werkgevers in Nederland. Gevraagd is of het bedrijf of de instelling een kinderopvangregeling heeft. Er is sprake van een kinderopvangregeling wanneer de werkgever bijdraagt aan de financiering van kinderopvang voor werknemers. Op basis daarvan zijn uitspraken te doen over het aantal bedrijven en instellingen dat stelt een kinderopvangregeling te hebben. Het onderhavige onderzoek is de eerste meting waar het gaat om het vaststellen van het bereik van de bedrijfskinderopvangregelingen, uitgedrukt in percentages werkgevers en werknemers. Ook zijn in deze 1-meting de werkgevers met minder dan 10 werknemers meegenomen. Het onderzoek heeft derhalve deels het karakter van 1-meting en voor een deel betreft het ook een 0-meting. Dit betekent dat het onderzoek enerzijds aansluit op het recent uitgevoerde o nderzoek (de 0-meting). Anderzijds sluit het aan op de nog volgende metingen in het kader van de Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang.
13
Dataverzameling Het onderzoek is van start gegaan met een korte deskresearch. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is vervolgens een telefonische enquête gehouden onder van bedrijven en instellingen. Gesproken is met hoofden P&O, hoofden van de salarisadministratie, bestuurders of directeuren van bedrijven en instellingen in Nederland. Vragenlijst Op basis van de onderzoeksvragen en de resultaten van de deskresearch is in overleg met de opdrachtgever een vragenlijst ontwikkeld. Bij het vaststellen van de vragenlijst is uiteraard rekening gehouden met de herhaalbaarheid van de enquête. Vragen uit de vorige enquête zijn, waar nodig, op basis van praktijkervaring aangepast. De vragenlijst bestaat uit een gedeelte voor werkgevers met een kinderopvangregeling en specifieke vragen voor werkgevers zonder een kinderopvangregeling. De vragenlijst is opgenomen in bijlage 6. Steekproef en repons De steekproef is gestratificeerd getrokken naar sector en naar bedrijfsgrootte. Deze stratificatie zorgt ervoor dat alle sectoren en alle grootteklassen voldoende vertegenwoordigd zijn in de respons. De omvang en samenstelling van de bruto steekproef en de respons is weergegeven in bijlage 3. Van de 4.800 bedrijven en instellingen in Nederland uit het steekproefbestand, hebben in totaal 2.008 respondenten de vragenlijst beantwoord. Daarmee is een respons van 42% behaald. Onderstaande tabel geeft de responsverantwoording over de bruto steekproef. Van het brutobestand waren in totaal 756 nummers onbruikbaar of niet bereikbaar. De respons van bedrijven en instellingen die wel bereikt zijn (de netto steekproef) komt daarmee op 50%. Tabel 1.1
Respons (gebaseerd op de bruto steekproef van werkgevers) (n=2008)
Sector
Aantal werkende personen 1-9
10-49
50 +
Totaal
Landbouw, bosbouw, visserij
33%
34%
30%
33%
Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid
26%
38%
50%
41%
Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie
24%
38%
43%
37%
Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening
23%
40%
54%
42%
Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie)
22%
26%
71%
44%
Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs
18%
58%
52%
47%
Totaal
24%
39%
52%
42%
Bij deze steekproefomvang en samenstelling van de steekproef is het mogelijk uitspraken te doen over de zes onderscheiden sectoren en de groep van kleine, middelgrote en grote bedrijven en instellingen.1 Uitspraken per cel, (bijv. middelgrote werkgevers uit de sector ind u2 strie/nutsbedrijven/ bouw) zijn meer indicatief van aard.
______________ 1 2
De nauwkeurigheidsmarge is 5% bij een betrouwbaarheid van 95%. Bij een netto respons van 160 geldt een nauwkeurigheidsmarge van circa 8% bij een betrouwbaarheid van 95%.
14
De uitkomsten van de enquête zijn naar sector en grootteklasse gewogen. Dit betekent dat de antwoorden van kleine bedrijven die zijn ondervertegenwoordigd in de steekproef en ondervertegenwoordigde sectoren zwaarder meetellen. Een uitleg over de wegingsprocedure is opgenomen in bijlage 4. Naar verwachting zijn de bedrijven en instellingen die zeggen een kinderopvangregeling te hebben in beperkte mate oververtegenwoordigd in het onderzoek. De helft van de bedrijven die weigerden mee te doen aan het onderzoek waren toch bereid nog een vraag te beantwoorden. Hieruit blijkt dat deze weigeraars vaker aangeven geen kinderopvangregeling aan te bieden dan degene die wel bereid zijn mee te werken aan het onderzoek. Het gaat hier vooral om kleinere bedrijven. Bedrijven en instellingen met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling weigerden dus vaker mee te werken aan het onderzoek dan bedrijven met een kinderopvangregeling. Trends en ontwikkelingen De resultaten verkregen op basis van dit onderzoek zijn vergeleken met de reeds eerder door Research voor Beleid uitgevoerde 0-meting en het CAO-onderzoek 2000/2001 van de Arbeidsinspectie. 0-meting werkgeversbijdragen kinderopvang De 0-meting naar ouderbijdragen en regelingen voor bedrijfskinderopvang heeft plaatsgevo nden in het begin van 2001. De 0-meting kent deels een andere onderzoeksopzet dan onderhavige 1meting. Bij de vorige meting is een combinatie van schriftelijk en telefonisch e nquête gebruikt. Daarnaast zijn de sector landbouw en de categorie van bedrijven en instellingen met minder dan 10 werknemers buiten beschouwing gelaten. Tot slot zijn werkgevers uit de profit-sector en werkgevers uit de non-profit sector uit een verschillend bestand getrokken. Bij de huidige meting is een integrale steekproef getrokken van alle bedrijven en instellingen in Nederland. De steekproef van deze 1-meting bevat dus alle sectoren (ook de landbouw) en ook de werkgevers met minder dan 10 werknemers. CAO-onderzoek Arbeidsinspectie Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie bevat gegevens over het aantal CAO’s met een a fspraak over kinderopvang en het aantal werknemers dat volgens opgave van de werkgeversve renigingen onder deze CAO’s valt. Het betreft een steekproef van 125 grote CAO’s. Hoeveel bedrijven en instellingen onder de collectieve arbeidsovereenkomsten vallen met een afspraak over kinderopvang is niet bekend. De vergelijkbaarheid van de bestaande onderzoeken over kinderopvangregelingen bij bedrijven en instellingen in Nederland met onderhavig onderzoek is dus beperkt. Daarom kunnen uit deze analyses alleen op hoofdlijnen trendmatige ontwikkelingen in het aantal kinderopvangregelingen en de inhoud van die regelingen over een bepaalde periode worden afgeleid. Aan het eind van ieder hoofdstuk zijn dan ook vergelijkingen van de data op hoofdlijnen te vinden. Bij de vergelijking met de 0-meting, is bij de 1-meting de categorie van bedrijven en instellingen met minder dan 10 werknemers weggelaten.
15
Kosten en budget Aan werkgevers met een kinderopvangregeling is gevraagd naar de kosten verbonden aan de regeling. Deze gegevens bleken bij een groot deel van de bedrijven niet bekend, of niet openbaar1. Respondenten die wel op de hoogte waren van financiële informatie omtrent hun kinderopvangregeling, gaven veelvuldig aan niet van de exacte bedragen op de hoogte te zijn. Doordat het een telefonische vragenlijsten betrof, hadden zij geen tijd voor voorbereiding. De cijfers over kosten en budget hebben een geringe betrouwbaarheid en zijn daarom niet in het rapport opgenomen.
1.4
Leeswijzer
Het rapport bevat naast deze inleiding, drie hoofdstukken: In hoofdstuk twee komt het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland aan de orde. Er wordt zowel ingegaan op het aantal bedrijven en instellingen dat zegt een kinderopvangregeling aan te bieden, als op het aantal CAO’s met een afspraak over kinderopvang als op de dekkingsgraad van werknemers onder een kinderopvangregeling. Het derde en vierde hoofdstuk gaan in op de dataverzameling onder werkgevers in Nederland. Het betreft informatie over wat bedrijven en instellingen zelf aangeven omtrent kinderopvang. Hoofdstuk drie gaat in op de bedrijven en instellingen met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling. Aan de orde komen het aantal werkgevers met een regeling, de inhoud en de uitvoering van de regeling en de bekendheid met regelgeving rondom kinderopvang. Het vierde hoofdstuk gaat in op bedrijven en instellingen zonder kinderopvangregeling. De redenen van het ontbreken van een kinderopvangregeling, de eventuele toekomstplannen en ook de bekendheid met regelgeving rondom kinderopvang worden beschreven. Aan het eind van ieder van deze drie hoofdstukken worden op hoofdlijnen de trends en ontwikkelingen van de genoemde onderwerpen beschouwd.
______________ 1
Naar in hoeverre het niet bekend of niet openbaar is, is niet doorgevraagd.
16
2
Bereik kinderopvangregelingen
Er zijn verschillende manieren om te kijken naar het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland: · het aantal bedrijven en instellingen dat zegt een kinderopvangregeling te hebben · het aantal CAO’s met een kinderopvangregeling · het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling
Deze drie manieren geven elk een ander beeld van de reikwijdte van kinderopvangregelingen. De dataverzameling van onderhavig onderzoek heeft plaatsgevonden onder werkgevers in Nederland. Gevraagd is of het bedrijf of de instelling een kinderopvangregeling heeft. Daarbij is uitgelegd dat sprake is van een kinderopvangregeling wanneer de werkgever op enige manier bijdraagt aan de financiering van kinderopvang voor werknemers. Op basis daarvan zijn uitspraken te doen over het aantal werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling te hebben. In aanvulling daarop is op basis van het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie en het onderhavig onderzoek een schatting gemaakt van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling (de dekkingsgraad voor werknemers). De paragrafen in dit hoofdstuk gaan achtereenvolgens in op deze verschillende invalshoeken. In de conclusie geven we een totaaloverzicht van het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland.
2.1
Wat werkgevers zeggen aan te bieden
In onderstaande figuur is weergegeven in hoeverre bedrijven en instellingen in Nederland aangeven een kinderopvangregeling aan te bieden. In totaal zegt 24% van alle werkgevers een kinderopvangregeling te hebben en geeft 76% aan geen kinderopvangregeling te hebben. Van de bedrijven en instellingen met tien werknemers of meer zegt 36% in een kinderopvangregeling te voorzien. Figuur 2.1 In hoeverre werkgevers in Nederland zeggen een kinderopvangregeling aan te bieden (n=2008)
24%
0%
76%
20%
40%
Met kinderopvangregeling
60%
80%
100%
Zonder kinderopvangregeling
17
Achtergrondkenmerken werkgevers In figuur 2.2 is de verdeling van werkgevers met naar eigen zeggen wel en geen kinderopvangregeling naar bedrijfsgrootte weergegeven. Er is een duidelijk verband tussen de grootte van de organisatie en het al dan niet voorzien in een kinderopvangregeling. Boven de 50 werknemers geeft een meerderheid van de werkgevers aan in een kinderopvangregeling te voorzien. Het zijn voornamelijk kleine organisaties, met minder dan 50 werknemers, die zeggen hun personeel geen kinderopvangregeling aan te bieden. Het lage totaal percentage (24%) werkgevers dat zegt in een kinderopvangregeling te voorzien, kan worden verklaard door het hoge aantal kleine bedrijven en instellingen in Nederland. Figuur 2.2 In hoeverre werkgevers zeggen wel en geen kinderopvangregeling aan te bieden, naar grootteklasse (n = 2008)
meer dan 50 werknemers 10 t/m 49 werknemers 1 t/m 9 werknemers 0%
68%
28%
32%
72%
22%
78%
20%
Met kinderopvangregeling
40%
60%
80%
100%
Zonder kinderopvangregeling
In onderstaande tabel is de verdeling van werkgevers met en zonder kinderopvangregeling over de sectoren weergegeven. De sectoren openbaar bestuur, sociale verzekeringen en o nderwijs scoren het hoogst wat betreft het percentage werkgevers dat aangeeft een kinderopvangregeling te bieden. Bijna 40% van de bedrijven en instellingen kent daar een regeling. In de sector financiele instellingen, verhuur en zakelijke dienstverlening en de sector overige dienstverlening heeft ongeveer eenderde van de werkgevers een kinderopvangregeling. In sectoren landbouw, bosbouw en visserij en industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven geven werkgevers nauwelijks aan regelingen voor de opvang van kinderen te hebben. Dit valt wellicht te verklaren door het grote aandeel mannen dat werkzaam is in deze sectoren en/ of het grote aandeel kleine bedrijven en instellingen. Tabel 2.1 In hoeverre werkgevers zeggen wel en geen kinderopvangregeling aan te bieden, naar sector
Landbouw, bosbouw, visserij Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie) Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs Totaal Ongewogen n
18
Met Kinderopvangregeling 5% 15% 24% 34% 31% 39%
Zonder Kinderopvangregeling 95% 85% 76% 66% 69% 61%
24% 916
76% 1090
Totaal
100% 100% 100% 100% 100% 100% 100% 2006
Van de bedrijven en instellingen uit ons onderzoek zegt bijna driekwart onder een CAO te vallen (zowel bedrijfstak als ondernemings-CAO). In tabel 2.2 is te zien is dat werkgevers die onder een CAO vallen, vaker aangeven een regeling te hebben dan werkgevers die niet onder een CAO vallen (18% tegen 27%). Tabel 2.2
In hoeverre werkgevers zeggen wel en geen kinderopvangregeling aan te bieden, naar CAO Met Kinderopvangregeling
Zonder kinderopvangregeling
Totaal
Onder CAO
27%
73%
100%
Niet onder CAO
18%
82%
100%
Totaal
24%
76%
100%
2.2
Kinderopvangregelingen in CAO’s
Het streven van het kabinet is dat op termijn 90% van de CAO’s en bedrijfsregelingen concrete afspraken over kinderopvang bevatten. Naast wat werkgevers zeggen aan te bieden, is het voor een totaal beeld van het bereik van kinderopvangregelingen interessant te bekijken hoeveel CAO’s in Nederland hierover een afspraak bevatten. Nederland kent in totaal circa 950 CAO’s. De Arbeidsinspectie heeft in haar CAO-onderzoek over 2000 een steekproef welke 125 van de grotere CAO’s bevat. Het betreft 83 bedrijfstak-CAO’s en 42 ondernemings-CAO’s. Van de CAO’s die buiten de steekproef van het CAO-onderzoek vallen is niet bekend of zij afspraken over kinderopvang bevatten1. In 2000 had, zo blijkt uit het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie, 55% van de CAO’s uit de steekproef een concrete kinderopvangregeling 2. Nog eens 13% van de CAO’s uit de steekproef bevatte een decentrale afspraak over kinderopvang. Naar definitie van onderhavig onderzoek is er dus sprake van een kinderopvangregeling bij 68% van de onderzochte CAO’s. Tabel 2.3
CAO’s in Nederland met afspraak over kinderopvang in de steekproef van het CAO-onderzoek (n=125)
Concrete afspraak Decentrale afspraak Intentionele afspraak * Geen afspraak Totaal
% 55% 13% 9% 23% 100%
Bron: Arbeidsinspectie 2002 * Intentioneel houdt in dat in de CAO het voornemen is vermeld om een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang op te nemen.
______________ 1
De Arbeidsinspectie zegt 80% van de werknemers onder een CAO in de steekproef te betrekken. In grote lijnen is het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie representatief voor alle CAO-gebonden werknemers in Nederland. Voor bepaalde arbeidsvoorwaarden, waaronder afspraken over kinderopvang, is niet bekend of de steekproef van 125 CAO’s representatief is voor alle CAO’s. 2 Arbeidsinspectie, voorlopige cijfers CAO-onderzoek 2000, Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet gepubliceerd.
19
Op dit moment is bij de Arbeidsinspectie niet bekend hoeveel bedrijven en instellingen onder de CAO’s in de steekproef vallen. Daarom kan geen directe vergelijking gemaakt worden met het aantal werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling aan te bieden.
2.3
Schatting dekkingsgraad werknemers met een kinderopvangregeling
Voornamelijk grote bedrijven en instellingen zeggen een kinderopvangregeling aan te bieden. Dit maakt het interessant te kijken naar de dekkingsgraad van kinderopvangregelingen voor werknemers. De dekkingsgraad van kinderopvangregelingen voor werknemers in Nederland is in dit onderzoek op twee manieren berekend: op basis van wat werkgevers zeggen aan te bieden aan kinderopvangregeling (tabel 2.6) en op basis van het aantal werknemers onder een CAO met een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang (tabel 2.7). De combinatie van deze twee methoden geeft een beeld van het totaal aantal werknemers dat onder een kinderopvangregeling valt. Overigens moet hierbij nadrukkelijk worden opgemerkt dat het in beide gevallen een schatting betreft. Bijlage 5 geeft een uitgebreide beschrijving van de berekening van de dekkingsgraad van werknemers met een kinderopvangregeling. 1. Schatting dekkingsgraad werknemers op basis van werkgeversenquête Er is een schatting gemaakt van he t aantal werknemers in Nederland per sector en grootteklasse1. Het uitgangspunt van deze schatting is het totaal aantal werknemers per sector in Nederland op basis van cijfers van het CBS2. Deze cijfers gecombineerd met het percentage werkgevers dat zegt haar personeel een kinderopvangregeling te bieden, geeft een indicatie van het percentage werknemers dat bij een organisatie werkt met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling. Het resultaat van deze schatting is dat circa 51% van de werknemers in Nederland werkt bij een bedrijf of instelling dat aangeeft een kinderopvangregeling te hebben. Met name in de grote organisaties en in de sectoren openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs en overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie) werken relatief veel werknemers met een werkgever die zegt een regeling voor kinderopvang aan te bieden. 2. Schatting dekkingsgraad werknemers op basis van CAO-onderzoek Arbeidsinspectie Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie bevat gegevens van het aantal werknemers dat o nder de 125 grotere CAO’s valt die in de steekproef zijn opgenomen. Van de werknemers die onder een CAO in de steekproef van de Arbeidsinspectie vallen, geldt dat 69% een concrete of 3 decentrale a fspraak in de CAO heeft staan . De Arbeidsinspectie zegt circa 80% van de werknemers die onder een CAO vallen in Nederland in de steekproef te betrekken. Voor de resterende 20% werknemers die onder een CAO vallen is niet bekend of hun collectieve arbeidsovereenkomsten een afspraak over kinderopvang bevat. Daarom moeten we voor een schatting van het totaal aantal werknemers in Nederland onder een CAO met kinderopvangregeling uitgegaan van een minimale en een maximale dekkingsgraad.
______________ 1
Hierover zijn geen cijfers beschikbaar. CSB, Statline 2002. Volgens opgave van de Arbeidsinspectie, voorlopige cijfers CAO-onderzoek 2000, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet gepubliceerd.
2
3
20
Wanneer we er vanuit gaan dat de steekproef van het CAO-onderzoek representatief is voor alle CAO’s, en dat de CAO’s die niet in de steekproef zitten dus even vaak afspraken over kinderopvang bevatten als de CAO’s in de steekproef, geeft dat de maximale dekkingsgraad van werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang. Wanneer we er vanuit gaan dat de CAO’s die buiten de steekproef vallen allemaal géén afspraak over kinderopvang bevatten, geeft dat de minimale dekkinggraad van werknemers onder een CAO een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang. Tabel 2.4
Percentage werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang, naar aard van afspraak
Werknemers onder een CAO met concrete afspraak Werknemers onder een CAO met decentraal afspraak Werknemers onder een CAO met intentionele afspraak Werknemers onder een CAO zonder afspraak Totaal
Minimum 49% 6% 6% 39% 100%
Maximum 61% 8% 8% 23% 100%
Bron: Arbeidsinspectie 2002
Op basis van het CAO-onderzoek heeft circa tussen de 49% en 61% van de werknemers in Nederland onder een CAO een concrete afspraak over kinderopvang in die CAO staan. Tussen de 6% en 8% van de werknemers onder een CAO heeft een decentrale regeling. In totaal ligt de dekkingsgraad van werknemers onder een CAO met een kinderopvangregeling dus waarschijnlijk tussen de 55% en 69%. 3. Schatting totaal dekkingsgraad werknemers in Nederland met een kinderopvangregeling Om een overzicht te krijgen van de totale dekkingsgraad van werknemers in Nederland met een kinderopvangregeling, zouden de cijfers van de werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang en de werknemers met een bedrijfskinderopvangregeling zonder CAO bij e lkaar moeten worden opgeteld. Omdat echter niet exact bekend is hoeveel werknemers in Nederland onder een CAO vallen1, kan dat alleen worden geschat. Kort samengevat kan onder de volgende aannames, een schatting van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling worden gemaakt: · Het aantal werknemers in Nederland is 6.117.000 2 · 80% van de werknemers in Nederland valt onder een CAO, 20% valt niet onder een CAO · Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie is de meest betrouwbare bron voor gegevens over kinderopvangregelingen in CAO’s in Nederland. · De Monitor Werkgeversbijdragen van Research voor Beleid is de meest betrouwbare bron voor gegeve ns over kinderopvangregelingen buiten een CAO in Nederland.
______________ 1
In de Sociale Nota, SZW 2001, staat een verhouding van 84% van de werknemers met CAO en 16% zonder CAO. Het uitgangspunt van deze schatting is echter dat 6.188.000 werknemers in Nederland onder een CAO vallen. Volgens de cijfers van het CBS (Statline 2002) telde Nederland in 2000 echter slechts 6.117.000 werknemers. Waarschijnlijk is er sprake van een overschatting van het aantal werknemers dat onder een CAO valt. 2 Dit is betreft de werknemers in Nederland, dus de werkzame beroepsbevolking minus de zelfstandigen, CBS Statline 2002.
21
Uit deze schatting blijkt dat de totale dekkingsgraad van werknemers in Nederland met een kinderopvangregeling waarschijnlijk tussen de 51% en 63% ligt. In tabel 2.5 is deze minimale en de maximale dekkingsgraad van werknemers in Nederland onder een kinderopvangregeling opgenomen. Een uitgebreide beschrijving van de berekening van de dekkingsgraad van werknemers met een kinderopvangregeling is opgenomen in bijlage 5. Tabel 2.5
Schatting percentage werknemers in Nederland dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling Onder een CAO
Niet onder een CAO
1
Totaal
Met Zonder Met Zonder Met Zonder kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang Minimum Maximum
55% 69%
45% 31%
37% 37%
63% 63%
51% 63%
49% 37%
De ondergrens van deze schatting is dus 51%. Van dit percentage werknemers is het in ieder geval zeer waarschijnlijk dat ze daadwerkelijk gebruik kunnen maken van een regeling voor kinderopvang. Zij werken immers bij een werkgever die aangeeft een kinderopvangregeling aan te bieden. De bovengrens van het percentage werknemers in Nederland dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling is 63%. Het verschil tussen deze percentages valt deels te verklaren doordat werknemers wel onder een CAO met een afspraak over kinderopvang kunnen vallen, maar dat hun werkgever zegt geen kinderopvangregeling aan te bieden. Van een deel van deze werknemers is het waarschijnlijk dat zij zelf ook niet weten dat zij aanspraak kunnen maken op een kinderopvangregeling. Deels valt het verschil ook te verklaren doordat een deel van de CAO’s niet is onderzocht, en dus niet bekend is of zij een afspraak over kinderopvang bevatten.
2.4
Conclusie
Afhankelijk van het startpunt is het beeld van het bereik van kinderopvangregelingen in Nederland anders. Kijk je, zoals in het huidige onderzoek, wat werkgevers zeggen aan te bieden, dan blijkt dat 24% van de bedrijven en instellingen in Nederland een kinderopvangregeling heeft. Van de organisaties met tien werknemers of meer zegt 36% haar personeel een kinderopvangregeling te bieden. Op basis van het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie blijkt 68% van de CAO’s een concrete of decentrale afspraak te bevatten. Een schatting van de dekkingsgraad van kinderopvangregelingen voor werknemers leert dat tussen de 51% en 63% van de werknemers in Nederland onder een kinderopvangregeling valt. Uit voorgaande blijkt dat het bereik van kinderopvangregeling in Nederland voor werknemers groter is dan het percentage werkgevers dat aangeeft een kinderopvangregeling te hebben. Dit kan verklaard worden doordat grote bedrijven en instellingen relatief vaak een regeling voor kinderopvang aanbieden. Ook is duidelijk dat werknemers onder een CAO vaker een kinderopvangregeling hebben, dan werknemers die niet onder een CAO vallen.
______________ 1
Zie bijlage 5.
22
Het onderzoek laat, behalve de reikwijdte van kinderopvangregelingen in Nederland, ook zien dat er een discrepantie blijkt te zijn tussen het bestaan van een afspraak over kinderopvang vastgelegd in een CAO en het daadwerkelijk op de hoogte zijn en/ of uitvoeren van deze regeling door werkgevers. Hoe groot deze discrepantie precies is, is niet aan te geven, aangezien uit onderzoek van de Arbeidsinspectie niet bekend is hoeveel werkgevers onder een CAO met een kinderopvangregeling vallen. Wanneer het werkgevers direct wordt gevraagd, zegt 24% een regeling voor kinderopvang aan te bieden. De indruk bestaat dat dit percentage hoger zou moeten liggen, gezien het aantal CAO’s met een afspraak op dit terrein (68% van de CAO’s in de steekproef van de Arbeidsinspectie). Naar verwachting zijn vooral in het midden- en kleinbedrijf werkgevers minder op de hoogte van afspraken over kinderopvang. Dit kan komen doordat kinderopvang niet relevant is voor bepaalde bedrijven en instellingen (personeel vraagt er niet om, er werken weinig vrouwen, of personeel heeft geen kinderen). Een andere mogelijke verklaring ligt in het niet naleven van de CAO-afspraken.
2.5
Trends en ontwikkelingen
Vergelijking 0-meting In de 0-meting kenden 34% van de bedrijven met meer dan 10 werknemers een kinderopvangregeling, in de 1-meting is dat 36%. Daarmee is het aantal bedrijven met een kinderopvangregeling gelijk gebleven tot licht gestegen1. Het percentage bedrijven met een kinderopvangregeling was ook in de 0-meting niet eve nwichtig verspreid over de verschillende bedrijfstakken. Ook toen waren in de sectoren openbaar bestuur en overige dienstverlening verhoudingsgewijs veel bedrijven en instellingen met een kinderopvangregeling aanwezig. Binnen de handel, horeca en het vervoerswezen lag ook toen het percentage in de buurt van de 30%, waarmee relatief weinig bedrijven voorzien in een kinderopvangregeling. Uit de gegevens van de 0-meting bleek ook, net als in het huidige onderzoek, dat naarmate een bedrijf groter is, het bedrijf vaker een kinderopvangregeling aanbiedt.
______________ 1
Aangezien de marge op beide percentages 1% is, kan niet worden gezegd of er sprake is van een significante stijging.
23
24
3
Werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling
Werkgevers in Nederland kunnen binnen een aantal randvoorwaarden beslissen over het instellen van een kinderopvangregeling voor hun personeel. Voor de bedrijven en instellingen die onder een CAO vallen, is allereerst bepalend of een afspraak over kinderopvang in de CAO is opgenomen. Daarnaast zijn de kosten van een kinderopvangregeling en de bekendheid van werkgevers met regelgeving rond kinderopvangregelingen belangrijke factoren bij de uitwerking van een eventuele regeling. Bijna één op de vier bedrijven en instellingen in Nederland zegt te voorzien in een regeling voor de kinderopvang van werknemers. Dit hoofdstuk beschrijft deze kinderopvangregelingen. Werkgevers die onder een CAO met een kinderopvangregeling vallen maar zelf aangeven geen regeling voor kinderopvang aan te bieden, zijn niet in onderhavig onderzoek betrokken.
3.1
Motivatie kinderopvangregeling
De meest genoemde motivatie van werkgevers voor het instellen van een kinderopvangregeling voor hun personeel, is het binden van zittende werknemers aan de organisatie. Bij deze motivatie noemt bijna een kwart van de werkgevers expliciet dat het er om gaat vrouwen aan het bedrijf te binden. In 38% van de gevallen geven werkgevers (voornamelijk met minder dan 100 werknemers) aan dat het voorzien in een kinderopvangregeling als verplichting in de CAO is opgenomen. Tabel 3.1
Reden voor het treffen van een kinderopvangregeling %
Vasthouden van huidige personeel
57%
waarvan expliciet behoud van vrouwen binnen het bedrijf
24%
Het is als verplichting vastgelegd in de CAO
38%
Nieuw personeel aantrekken
19%
Kinderopvang past in een modern personeelsbeleid
14%
Wens van de ondernemingsraad (OR)
5%
Wens werknemers
4%
Voor de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf
4%
Het personeelsbestand van het bedrijf is gegroeid
2%
Weet niet/ geen antwoord
3%
Anders
7%
Ongewogen n
918
Telt niet op tot 100%: meerdere antwoorden mogelijk.
Bij bijna vier op de tien bedrijven en instellingen met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling is de regeling korter dan twee jaar geleden ingesteld. Dit geeft aan dat kinderopvang een actueel thema is en dat het aantal werkgevers met kinderopvangregeling stijgende is. De overige bedrijven en instellingen kennen de kinderopvangregeling langer dan twee jaar. Kinderopvang voor 0 tot 4 jarigen bestaat in de meest bedrijven langer dan opvang voor 4 tot 12 jarigen. Er is geen samenhang tussen bedrijfsgrootte en de tijd dat de kinderopvangregeling in werking is.
25
3.2
Inhoud van de kinderopvangregeling
Uit het onderzoek blijkt dat bedrijven en instellingen met een personeelsbestand met een gemiddelde leeftijd tussen de 35 en 45 jaar het vaakst een kinderopvangregeling kennen. Om zo goed mogelijk aan te sluiten bij de wensen van de ouders binnen de bedrijfsgerichte kinderopvang zijn verschillende vormen van opvang mogelijk. De drie belangrijkste vormen van kinderopvang zijn op dit moment: kinderdagverblijf (opvang onder de 4 jaar), buitenschoolse opvang (opvang 4-12 jaar) en gastouderschap (opvang 0-12 jaar). Ook worden er nog steeds nieuwe vormen geï ntroduceerd. Opvang voor kinderen onder de 4 jaar blijkt bij negen van de tien regelingen mogelijk. Werkgevers geven in mindere mate aan dat het ook mogelijk is om kinderen van 4 tot 12 jaar buiten school op te laten vangen. Onderstaande tabel geeft een overzicht van hetgeen volgens werkgevers binnen hun kinderopvangregeling valt. Grote bedrijven bieden meer vormen van kinderopvang tegelijkertijd aan dan kleine bedrijven. Tabel 3.2
Vormen van kinderopvang die binnen de kinderopvangregeling vallen
Vorm kinderopvang
Totaal
Opvang 0-4 jaar
90%
Opvang 4-12 jaar
60%
Gastouderopvang (0-12 jaar)
52%
Onbekend, geregeld door het CAO-fonds - sectorfonds
1%
Weet niet/ geen antwoord
7%
Ongewogen n
918
Telt niet op tot 100%: meerdere antwoorden mogelijk.
In de meeste organisaties die zeggen een kinderopvangregeling te hebben (bijna negen op de tien) is de regeling toegankelijk voor alle werknemers. Soms stelt een bedrijf echter voorwaarden aan de deelname aan de kinderopvangregeling. 11% van de bedrijven en instellingen kent een zogenaamd doelgroepenbeleid. Dit zijn over het algemeen bedrijven met meer dan 100 werknemers. De meest voorkomende voorwaarde die werkgevers stellen aan werknemers is het geslacht. In 43% van de organisaties met doelgroepenbeleid (5% van alle organisaties met een kinderopvangregeling) hebben alleen vrouwen toegang tot de kinderopvangregeling. Bij ruim één op de vijf werkgevers moeten werknemers in vaste dienst zijn. Buiten het doelgroepenbeleid stellen sommigen werkgevers beperkingen ten aanzien van de leeftijd van de kinderen, de duur van het gebruik en de omvang van het gebruik van de kinderopvangregeling. De leeftijd van de kinderen is in 61% van de bedrijven en instellingen een voorwaarde. Bijna de helft van deze werkgevers geeft aan alleen kinderen onder de vier jaar op te vangen, de andere helft van de bedrijven heeft een regeling die geldt voor kinderen tot en met 12 jaar. In 35% van de organisaties is een maximum gesteld aan het aantal dagdelen kinderopvang waarvan werknemers gebruik mogen maken. In de meeste gevallen is dat overeenkomstig de arbeidsduur.
26
3.3
Praktische vormgeving van de kinderopvangregeling
Naast de inhoud van de regeling, kan gedifferentieerd worden in de praktische vormgeving van de kinderopvangregeling. Hierbij gaat het om de manier waarop bedrijven en instellingen de regeling vastleggen en uitvoeren. In deze 1-meting blijkt van de organisaties met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling 81% onder een CAO te vallen. Meestal is dit een overeenkomst die geldt voor de gehele sector of bedrijfstak (62%). In de overige gevallen gaat het om een ondernemings-CAO. Van alle bedrijven met een kinderopvangregeling heeft 34% concrete afspraken in de sector- of bedrijfstak-CAO opgenomen. Bij 30% van alle bedrijven en instellingen is de kinderopvangregeling een bedrijfsregeling. In nog eens bijna 30% betreft het algemene bepalingen in een CAOafspraak. Dit is te zien in tabel 3.3. Tabel 3.3
Wijze vastlegging kinderopvangregeling
Concrete afspraken in de CAO De kinderopvang is een bedrijfsregeling Een of meerdere bepalingen in een CAO-afspraak Zowel in CAO als in bedrijfsregeling Weet niet/geen antwoord Anders Totaal Ongewogen n
% 34% 30% 29% 0% 0% 6% 100% 918
Een werkgever of instelling kan er voor kiezen de uitvoering van een kinderopvangregeling uit te besteden aan een bemiddelingsorganisatie. In tabel 3.6 is te zien dat 55% van de bedrijven en instellingen met een kinderopvangregeling een bemiddelingsbureau inhuurt dat kindplaatsen inkoopt. Een organisatie kan er echter ook voor kiezen om de kinderopvangregeling zelf uit te voeren. 18% van de bedrijven blijkt actief in de uitvoering van kinderopvang, wat meestal inhoudt dat het bedrijf zelf kindplaatsen inkoopt. Bedrijfscrèches blijken nauwelijks te bestaan. Het zijn voornamelijk kleine werkgevers (met minder dan 10 werknemers) die actief betrokken zijn bij de uitvoering van de kinderopvangregeling. Grote bedrijven en instellingen nemen vaker een bemiddelingsbureau in de arm om de kinderopvang van werknemers uit te voeren. Bijna de helft van de bedrijven (44%) geeft hun werknemers een bijdrage voor de kosten van de opvang van hun kinderen. Dit gebeurt vaker bij werkgevers in het MKB (organisaties met minder dan 100 werknemers), dan bij grote werkgevers. Tabel 3.4
Uitvoering van de kinderopvangregeling
Een bemiddelingsbureau koopt kindplaatsen in Een bijdrage aan de werknemer voor de kosten van kinderopvang Het bedrijf koopt zelf kindplaatsen in Er is een bedrijfskinderopvang opgezet (bedrijfscrèche) Weet niet/ geen antwoord Anders Ongewogen n
% 55% 44% 17% 1% 0% 5% 918
Telt niet op tot 100%: meerdere antwoorden mogelijk.
27
3.4
Financiële vormgeving van de kinderopvangregeling
Op dit moment delen bij bedrijfskinderopvang meestal drie partijen de kosten: 1. De ouder betaalt de zogenaamde ouderbijdrage. 2. De werkgever betaalt de kosten die overblijven na aftrek van de ouderbijdrage. 3. De overheid draagt bij in de vorm van fiscale regelingen. Ouderbijdrage Werknemers moeten in nagenoeg alle ondervraagde bedrijven en instellingen een eigen bijdrage betalen voor de opvang van hun kinderen; 9% van de bedrijven verwacht geen ouderbijdrage van haar personeel. De vraag is hoe bedrijven en instellingen deze ouderbijdrage vaststellen. Het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport stelt elk jaar een adviestabel op, met daarin de bijdragen die aan werknemers in rekening kunnen worden gebracht, afhankelijk van hun inkomen. De VWSadviestabel gaat uit van het netto huishoudinkomen, kent een opbouw van inkomensklassen waarvoor een ouderbijdrage is vastgesteld, kent een differentiatie naar verschillende opvangsoorten (tariefstructuur) en maakt onderscheid tussen het eerste en het tweede kind. Ruim de helft van de werkgevers in Nederland (54%) hanteert de VWS-adviestabel. Grote bedrijven en instellingen doen dit vaker dan kleine werkgevers. Van degenen die de tabel hanteren, doet 93% dat volledig. De overige 7% neemt de tabel in aangepaste vorm over. In de meeste gevallen wijken bedrijven en instellingen af van de VWS-adviestabel door een andere tariefstructuur te hanteren. In een enkel geval wordt er geen onderscheid gemaakt tussen een eerste en tweede kind en hanteren bedrijven meer inkomensklassen of lagere bijdrages per inkomensklasse. Aan de organisaties die de VWS-adviestabel niet of in aangepaste vorm gebruiken, is gevraagd welke grondslag zij hanteren voor de bepaling van de ouderbijdrage. Het grootste deel van deze werkgevers hanteert een andere grondslag dan de VWS-adviestabel, welke uitgaat van het netto huishoudinkomen. Eén op de vijf werkgevers gaat uit van de jaaropgave van beide ouders of het belastbaar huishoudinkomen. Dit is weergegeven in onderstaande tabel.
Tabel 3.5
Grondslag voor bepaling van de ouderbijdrage* %
Jaaropgave (van beide ouders)
20%
Belastbaar huishoudinkomen
20%
(deel) van de kosten wordt vergoed
14%
Netto huishoudinkomen
4%
Vast budget per werknemer
3%
Besteedbaar huishoudinkomen Weet niet/ geen antwoord
0% 22%
Anders
16%
Totaal
100%
Ongewogen n
318
* indien geen gebruik wordt gemaakt van de VWS-adviestabel, of in aangepast vorm.
28
Opvallend is dat ruim één op de vijf respondenten niet op de hoogte is van de grondslag van de ouderbijdrage. Een deel van de respondenten (37%) ook niet kan aangeven waarom zij (deels) een andere systematiek hebben dan de VWS-adviestabel. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat deze bedrijven en instellingen niet bekend zijn met de VWS-adviestabel. De redenen die wel worden genoemd voor het hanteren van een eigen systematiek zijn divers. Het meest gehoord is dat een eigen systeem eenvoudiger te hanteren is voor het bedrijf. Werkgeversbijdrage Naast de ouderbijdrage van werknemers, betalen bedrijven en instellingen een werkgeversbijdrage aan kinderopvang. Ruim de helft van bedrijven met een kinderopvangregeling blijkt geen maximum per werknemer vastgesteld te hebben aan deze financiële compensatie. Een kwart van de bedrijven doet dit wel. In deze meting is geen informatie verkregen over de basis van dit maximum van de werkgeversbijdrage.
Tabel 3.6
Maximale werkgeversbijdrage per werknemer voor kinderopvang %
Ja
25%
Nee
56%
Niet van toepassing, er is een bedrijfscrèche
2%
Weet niet/geen antwoord
18%
Totaal
100%
Ongewogen n
3.5
858
Bekendheid regelingen
Bedrijven en instellingen kunnen gebruik maken van een aantal regelingen omtrent kinderopvang. 1. 30% van de werkgeverslasten mogen in mindering gebracht worden op de af te dragen loonbelasting (WVA-aftrek). 2. Bedrijven kunnen de netto werkgeverskosten van kinderopvang proberen te delen met de werkgever van een eventuele partner (de zogenaamde 50/50-methode). Aan de respondenten is gevraagd in hoeverre zij bekend zijn met bovengenoemde regelingen en of zij er ook gebruik van maken. Ook is gevraagd naar de bekendheid met de wet in wording op het gebied van kinderopvang (de WBK). Van de werkgevers die weten dat zij een deel van de werkgeverslasten voor kinderopvang in mindering mogen brengen op de af te dragen loonbelasting (81%), past verreweg de meerderheid (79%) het toe. 5% van de werkgevers die wel op de hoogte is van deze regeling, maakt er geen gebruik van (mogelijk wegens administratieve lasten) en 15% weet niet of de regeling wordt gebruikt. Tabel 3.7
Bekendheid en gebruik van de WVA-aftrek Ja
Nee
Weet niet
Bekendheid regeling
81%
8%
11%
Totaal Ongewogen n 100%
858
Gebruik regeling
79%
5%
15%
100%
649
29
In tabel 3.8 is de bekendheid en de toepassing van de 50/50-methode onder werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling opgenomen. Een ruime meerderheid (54%) van deze werkgevers probeert de kosten voor de kinderopvang van zijn werknemers te delen met de andere werkgever. 35% van de werkgevers blijkt de 50/50-methode niet te kennen. Van de werkgevers die probeert de 50/50-methode toe te passen, financiert ongeveer eenderde ook maximaal de helft van de werkgeverskosten. Meer dan de helft van de werkgevers die wel probeert de kosten te delen, betaalt echter meer dan de helft van de kosten voor kinderopvang, wanneer de werkgever van de partner niet bereid is mee te betalen. Tabel 3.8
Toepassing van de 50/50-methode
Werkgever probeert kosten te delen met werkgever partner Werkgever die de methode kent, financiert maximaal 50% van de kosten
Ja 54%
Nee 35%
Weet niet 11%
34%
57%
8%
Totaal Ongewogen n 100% 858 100%
522
Uit voorgaande blijkt dat een deel van de bedrijven en instellingen met een kinderopvangregeling niet op de hoogte is van bestaande mogelijkheden op kinderopvanggebied. In onderstaande tabel is te zien dat driekwart van de werkgevers ook niet op de hoogte zijn van de invoering van de WBK. Van degene die wel op de hoogte zijn, kent bijna een derde (ongeveer) de inhoud. De overigen zijn dus alleen op de hoogte van de naam van de wet, maar weten niet aan te geven waar de wet over gaat. Tabel 3.9
De Wet basisvoorziening kinderopvang
Op de hoogte van invoering Kent (ongeveer) de inhoud
3.6
Ja 27% 31%
Nee 73% 69%
Totaal Ongewogen n 100% 918 100% 250
Stellingen
In de vragenlijst is de werkgevers een aantal stellingen voorgelegd. In tabel 3.10 is opgenomen in hoeverre werkgevers in Nederland die hebben aangegeven een kinderopvangregeling aan te bieden het met deze stellingen eens waren. Bijna acht op de tien werkgevers vindt dat de kosten van kinderopvang zich terug betalen. Toch kost het aanbieden van een kinderopvangregeling de bedrijven en instellingen veel moeite, want bijna de helft werkgevers met een kinderopvangregeling geven aan meer onderste uning te willen op dit terrein. Driekwart geeft aan hulp te willen bij de invoering van de WBK. Tabel 3.10
Stellingen werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling (Geheel) mee eens
Neutraal
De kosten van kinderopvang betalen zich terug, omdat het leidt tot behoud van mensen voor de organisatie.
78%
8%
13%
1%
918
Werkgevers hebben behoefte aan meer ondersteuning op het terrein van kinderopvang
51%
18%
29%
2%
918
74%
5%
12%
9%
918
Werkgevers hebben behoefte aan ondersteuning bij de veranderingen als gevolg van de komende Wet basisvoorziening kinderopvang
30
Geheel Weet niet/ mee geen Oneens antwoord
Ongewogen n
3.7
Trends en ontwikkelingen
Hier volgt een vergelijking met de 0-meting. Hierbij is de categorie werkgevers met minder dan tien werknemers uit de 1-meting weggelaten1. Motivatie Bij de 0-meting blijkt de voornaamste reden van werkgevers buiten de overheid voor het instellen van een kinderopvangregeling, dat dit als verplichting is vastgelegd in de CAO; 45% noemt dit. Deze reden komt bij de overheid bijna niet voor; hier geeft slechts 4% dit antwoord als reden op. Het verplichtende karakter komt in de 1-meting op een tweede plaats. Het lijkt erop dat werkgevers zich anno 2001 meer bewust zijn van het vasthouden van werknemers door het bieden van een goede kinderopvangregeling. In de 1-meting is dit de meest genoemde reden voor het instellen van een kinderopvangregeling. Inhoud en uitvoering Doordat de onderzoeksvragen in de 1-meting licht zijn gewijzigd ten opzichte van de onderzoeksvragen in de 0-meting is de inhoud van de kinderopvangregeling bij bedrijven en instellingen lastig te vergelijken. Wel is te zeggen dat doelgroepenbeleid begin 2001 even vaak voorkwam als eind 2001, bij ongeveer één op de tien werkgevers. Uit de 0-meting bleek 40% van de werkgevers een leeftijdsgrens aan de leeftijd van kinderen te stellen tot 4 jaar. In onderhavig onderzoek is dat ongeveer 30%. Op dit gebied lijken bedrijven en instellingen soepeler te zijn geworden. Het aantal dagdelen waar werknemers gebruik van mogen maken, is wel vaker beperkt in de 1-meting. Begin 2001 werd het aantal dagdelen door 30% van de werkgevers bij overheden en 15% van de werkgevers bij niet-overheden als beperking genoemd. Nu stelt 38% van alle bedrijven en instellingen met meer dan tien werknemers met een kinderopvangregeling dit als beperking. Wat betreft de uitvoering van de regeling blijkt dat zowel in de 0 -meting als in de 1-meting werkgevers het vaakst een bemiddelingsorganisatie in de arm nemen om de regeling uit te voeren. Kort daarop volgt in beide metingen een bijdrage van de werkgever aan de werknemer. Financiële vormgeving De werkgevers met meer dan tien werknemers gaven ook in de 0-meting nagenoeg zonder uitzondering aan dat van ouders een bijdrage wordt verwacht voor de opvang van hun kinderen. In de eerste meting gaf bij de overheden 97% van de werkgevers aan dat ouders een bijdrage moesten betalen. Werkgevers buiten de overheid lieten ouders in 91% van de gevallen meebetalen. In de 1-meting geldt voor 90% van de bedrijven en instellingen met meer dan tien werknemers dat werknemers zelf een bijdrage moeten leveren. Het gebruik van de VWS-adviestabel voor het vaststellen van de ouderbijdrage lijkt niet te zijn toegenomen. In de 0-meting bleek dat deze tabel binnen de overheid vaker werd gebruikt dan er buiten. Begin 2001 hanteerde 82% van de overheidswerkgevers de tabel volledig, tegen 47% van de werkgevers buiten de overheid. Bij de overheid hanteerde 4% de tabel in aangepaste vorm tegen 15% bij de overige werkgevers. Bij de 1-meting hanteert 59% van de werkgevers met meer dan tien werknemers de VWS-tabel, waarvan bijna allemaal volledig. ______________ 1
Een vergelijking op de onderwerpen van dit hoofdstuk is niet mogelijk omdat niet bekend is hoeveel werkgevers in het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie vertegenwoordigd zijn.
31
Bekendheid regelingen In de 0-meting bleken meer bedrijven en instellingen bekend met de WVA-aftrek dan in de 1meting. Het is niet aannemelijk dat de bekendheid van de regeling is gedaald. Aangezien deze vraag in de 1-meting door een groter aantal werkgevers is beantwoord, geeft deze het meest betrouwbare beeld. De WVA-aftrek is echter in beide metingen bij een grote meerderheid van de werkgevers met meer dan tien personeelsleden bekend. In de 0-meting bleek dat de afdrachtvermindering bij bijna alle werkgevers zowel binnen als buiten de overheid bekend was, en dat men deze ook bijna unaniem toepaste. Eind 2001 geeft 82% van de werkgevers aan bekend te zijn met de WVAaftrek, 78% past hem toe. In onderstaande tabel is verder te zien dat de toepassing van de 50/ 50-methode gelijk is gebleven. Ook lijkt het toepassen van de regeling als de werkgever van de partner niet meebetaalt, ongeveer gelijk gebleven het afgelopen jaar. Tabel 3.11
Bekendheid en toepassing van regelingen rond kinderopvang 0-meting Werkgevers
0-meting n
niet-overheid WVA-aftrek 50/50-methode
n
ove rheid
Bekend
92%
142
99%
73
82%
858
Toegepast
95%
122
99%
69
78%
649
Bekend
55%
143
57%
72
58%
858
Betaalt maximaal 50% van de
46%
68
25%
36
38%
522
kosten
32
Werkgevers
1-meting n
4
Werkgevers met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling
Driekwart van de Nederlandse bedrijven en instellingen (76%) geeft aan niet in een kinderopvangregeling te faciliteren. Dit zijn voornamelijk werkgevers met minder dan 50 werknemers in dienst. Ook zijn zij meer dan gemiddeld vertegenwoordigd in sectoren met traditionele mannenberoepen, zoals de landbouw en de industrie. In dit hoofdstuk komen de motieven voor het ontbreken van een kinderopvangregeling aan de orde. Ook worden toekomstplannen omtrent een kinderopvangregeling en bekendheid met regelgeving op dit gebied besproken. Tot slot komen, net als in het voorgaand hoofdstuk, de trends en ontwikkelingen bij deze werkgevers zonder kinderopvangregeling aan de orde.
4.1
Motieven van het ontbreken van een kinderopvangregeling
De meest genoemde motivatie van organisaties voor het niet instellen van een kinderopvangregeling voor hun personeel, is dat werknemers er geen behoefte aan hebben. Dit is volgens 80% van de werkgevers die zeggen geen kinderopvangregeling te hebben het geval. Volgens het merendeel van deze werkgevers is er geen behoefte aan een regeling, omdat werknemers geen kinderen hebben. Toch zegt ook 30% van de bedrijven en instellingen dat werknemers geen behoefte hebben aan een kinderopvangregeling, ondanks dat er werknemers met kinderen in dienst zijn. Een mogelijke verklaring voor het beeld van werkgevers van de kinderopvangbehoefte is dat het veelal gaat om bedrijven in sectoren met van oudsher mannenberoepen. Kinderopvang kan dan als een verantwoordelijkheid van de vrouw worden gezien. 9% van alle bedrijven en instellingen noemt expliciet als reden voor het niet hebben van een regeling, dat er weinig of geen vrouwelijk werknemers zijn. Tabel 4.1
Reden voor het niet hebben van een kinderopvangregeling %
Geen behoefte bij werknemers; hebben geen kinderen
50%
Geen behoefte aan bij werknemers, ondanks kinderen
30%
Weinig - geen vrouwelijke werknemers
9%
Is niet in de CAO geregeld
6%
Kinderopvang is geen taak van de werkgever
5%
Te duur voor het bedrijf
4%
De organisatie is te klein
2%
Weet niet/geen antwoord
4%
Anders
7%
Ongewogen n
776
Telt niet op tot 100%: meerdere antwoorden mogelijk.
33
De vraag is natuurlijk in hoeverre werknemers daadwerkelijk geen behoefte hebben aan een kinderopvangregeling. Onderhavig onderzoek is gericht op werkgevers, er zijn geen gesprekken geweest met de werknemers van deze bedrijven en instellingen. Wel is gevraagd of de werkgever zijn beeld gestaafd heeft aan de hand van een intern onderzoek. 15% van de werkgevers heeft ooit de behoefte aan een kinderopvangregeling gepeild onder het personeel. De overige werkgevers hebben hun beeld niet direct getoetst bij de werknemers. In tabel 4.2 zijn de uitkomsten van deze onderzoeken opgenomen. Hieruit blijkt dat in 43% van de gevallen daadwerkelijk geen behoefte was aan een regeling voor de opvang van kinderen. 44% van het personeel gaf aan wel een kinderopvangregeling te willen. In 16% van de organisaties bleek er zelfs een grote behoefte te zijn aan de regeling voor kinderopvang. Tabel 4.2
Uitkomst bedrijfsonderzoeken naar behoefte personeel aan kinderopvangregeling %
Grote behoefte bij werknemers
16%
Redelijke behoefte bij werknemers
16%
Geringe behoefte bij werknemers
12%
Geen behoefte bij werknemers
43%
Weet niet/geen antwoord
12%
Anders Totaal Ongewogen n
1% 100% 234
Verreweg het merendeel van deze onderzoeken (90%) heeft in de afgelopen twee jaar plaatsgevonden, 56% zelfs in het afgelopen 6 maanden. We kunnen er dus van uitgaan dat de gegevens actueel zijn. Hieruit blijkt ook dat kinderopvang een actueel thema is in het bedrijfsleven en de non-profitsector in Nederland. Aan de bedrijven en instellingen die geen behoeftepeiling onder het personeel hebben uitgevoerd, is gevraagd of werknemers zelf hebben aangegeven een kinderopvangregeling te willen binnen het bedrijf. 87% van de werkgevers zegt dat dat niet het geval is. 11% van de werkgevers zegt dat werknemers dat nadrukkelijk wel hebben gedaan. Bij alle werkgevers die op dit moment aangeven geen kinderopvangregeling te hebben, zegt 41% een regeling aan te bieden wanneer werknemers aangeven dat te willen. Hier ligt dus een mogelijkheid wanneer het personeel zich duidelijk manifesteert. Toch is ook 36% van de bedrijven en instellingen in Nederland die geen kinderopvangregeling zeggen te hebben niet van plan deze in te voeren op verzoek van het personeel. Bijna een kwart van de werkgevers kan niet antwoorden op deze vraag.
34
4.2
Toekomstplannen
Verreweg de meerderheid van de werkgevers zonder kinderopvangregeling (89%) heeft geen plannen om een regeling op te zetten. Werkgevers met meer dan 100 werknemers hebben vaker plannen dan kleine ondernemingen, maar het gaat om een minderheid. Aan de werkgevers die op dit moment aangeven geen kinderopvangregeling aanbieden, is gevraagd onder welke condities zij dat wel zouden doen. In tabel 4.3 zijn de voorwaarden opgenomen die zij noemden. Een meerderheid zegt dat het personeel moet aangeven behoefte te hebben aan een kinderopvangregeling. Meer dan eenvijfde van de werkgevers zegt echter dat een kinderopvangregeling überhaupt niet aan de orde komt. Tabel 4.3
Voorwaarden voor het instellen van een kinderopvangregeling %
Als werknemers aangeven dat ze daar behoefte aan hebben
58%
Dat zal niet gebeuren
21%
Indien het personeelsbestand fors groeit
8%
Om nieuw personeel aan te trekken
5%
Het is als verplichting vastgelegd in de CAO
4%
Vasthouden van huidige personeel
3%
Als financiering gunstiger is
3%
Voor het behoud van vrouwen binnen het bedrijf
1%
Voor de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf
0%
Weet niet/geen ant woord
5%
Anders
5%
Ongewogen n
949
Telt niet op tot 100%: meerdere antwoorden mogelijk.
Een kleine minderheid van de organisaties (7%) heeft wel plannen om een kinderopvangregeling in te stellen. De meest genoemde motivatie is dat werknemers aangeven graag een regeling te willen. Personeel vasthouden en nieuw personeel aantrekken volgen als motivaties voor het instellen van een kinderopvangregeling. Bij drie op de tien van deze werkgevers mag verwacht worden dat de plannen binnen een half jaar omgezet zijn in een de regeling. Bij de rest duurt het of langer (50%), of is het geheel niet duidelijk wanneer de regeling in werking treedt (20%). Een meerderheid de werkgevers heeft nog geen idee op welke wijze de kinderopvang vorm wordt gegeven in de toekomst. Ongeveer eenderde van de werkgevers weet ongeveer of al volledig hoe de regeling voor opvang van kinderen van werknemers er uit gaat zien. Aan deze groep is gevraagd wat de plannen zijn1. Een greep uit de uitwerking van de toekomstige kinderopvangregelingen: de meerderheid wil alle categorieën werknemers toelaten tot de regeling. Ook geeft het merendeel van de werkgevers er de voorkeur aan de VWS-adviestabel te gaan hanteren, en de 50/50-methode toe te passen.
______________ 1
Het gaat om een zeer klein deel van de werkgevers dat deze toekomstplannen al heeft uitgewerkt. De aantallen zijn te klein om significant te verschillen. Daarom worden hier geen percentages genoemd.
35
4.3
Bekendheid regelingen
In paragraaf 3.5 is aan de orde geweest dat er regelingen zijn omtrent kinderopvang waar werkgevers in Nederland gebruik van kunnen maken. De WVA-aftrek en 50/50-methode zijn daar voorbeelden van. Ook bij de vormgeving van een kinderopvangregeling bestaan regelingen die voor werkgevers gunstig kunnen zijn, zoals de VWS-adviestabel en de mogelijkheid om een ouderbijdrage te vragen. De nieuw in te voeren WBK geldt als een groter wettelijk kader van de bedrijfskinderopvang in Nederland. Werkgevers die aangeven geen kinderopvangregeling te kennen, blijken niet goed op de hoogte van deze mogelijkheden op het gebied van kinderopvang. De bekendheid van de VWSadviestabel scoort het slechtst, deze is bij 15% van de werkgevers zonder kinderopvangregeling bekend. Maar ook andere maatregelen zijn steeds bij een meerderheid van deze bedrijven en instellingen niet bekend. De ouderbijdrage is het meest bekend bij bedrijven en instellingen die op dit moment geen kinderopvangregeling zeggen te hebben. Dit is te zien in tabel 4.4.
Tabel 4.4
Bekendheid regelingen rond kinderopvang Ja
Nee
Totaal
Ongewogen n
VWS-adviestabel
15%
85%
100%
1090
50/50-methode
23%
77%
100%
1090
WVA-aftrek
30%
70%
100%
1090
Afname vennootschapsbelasting
38%
62%
100%
1090
Mogelijkheid ouderbijdrage
46%
54%
100%
1090
Voor alle regelingen geldt dat het MKB minder goed op de hoogte is dan grote werkgevers. Bekendheid met de genoemde maatregelen zouden voor een kwart van de bedrijven en instellingen leiden tot meer interesse voor het instellen van een kinderopvangregeling. 56% van de werkgevers zegt echter dat meer kennis op het gebied van regelingen geen invloed zou hebben hun gedrag op het terrein van kinderopvangregelingen. De overige bedrijven (18%) weet dat niet. Kleine werkgevers zeggen vaker dan grote werkgevers dat bekendheid met een regeling niet zal leiden tot meer interesse voor een kinderopvangregeling. De vraag is dan ook of een toename van kennis op dit terrein zal leiden tot het meer aanbieden van kinderopvangregelingen in het MKB. In tabel 4.5 is te zien dat 86% van de bedrijven en instelling die op dit moment geen kinderopvangregeling zeggen te hebben, niet op de hoogte is van de invoering van de WBK. Van degene die wel op de hoogte zijn, kent bijna een derde de (ongeveer) de inhoud. Dat is 4% van het totale aantal werkgevers zonder kinderopvangregeling. De overigen zijn dus alleen op de hoogte van de naam van de wet, maar weten niet aan te geven waar het over gaat. Tabel 4.5
Kennis van de Wet basisvoorziening kinderopvang Ja
Nee
Totaal
Ongewogen n
Op de hoogte van invoering van de wet
14%
86%
100%
1090
Kent (ongeveer) de inhoud van de wet
32%
68%
100%
176
36
4.4
Stellingen
In de vragenlijst is ook aan de werkgevers een aantal stellingen voorgelegd. In onderstaande tabel is te zien in hoeverre bedrijven en instellingen in Nederland met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling het met deze stellingen eens zijn. Opvallend is dat een meerderheid van de werkgevers die geen kinderopvangregeling aanbiedt, denkt dat de kosten van kinderopvang zich terug betalen. Toch is dit blijkbaar geen reden om als bedrijf te voorzien in een kinderopvangregeling. Veel werkgevers zonder kinderopvangregeling geven aan meer ondersteuning te willen op het terrein van kinderopvang. Ook bij de invoering van de WBK geeft een meerderheid van de organisaties in Nederland behoefte te hebben aan ondersteuning. Eerder bleek ook een groot deel van de werkgevers die aangeven geen kinderopvangregeling te kennen, niet op de hoogte van de invoering van deze wet. Ook hier geeft eenvijfde aan niet te weten of ondersteuning noodzakelijk is. Tabel 4.6
Stellingen werkgevers met naar eigen zeggen geen kinderopvangregeling (Geheel)
Neutraal Geheel mee
Weet niet/
Ongewogen
mee eens
oneens
geen ant-
n
woord De kosten van kinderopvang betalen zich te-
71%
12%
14%
2%
1090
57%
19%
21%
4%
1090
66%
18%
7%
19%
1090
rug, omdat het leidt tot behoud van mensen voor de organisatie. Werkgevers hebben behoefte aan meer ondersteuning op het terrein van kinderopvang Werkgevers hebben behoefte aan ondersteuning bij de veranderingen als gevolg van de komende Wet basisvoorziening kinderopvang
4.5
Trends en ontwikkelingen
Motivatie ontbreken kinderopvangregeling In de 0-meting gaven werkgevers zonder kinderopvangregeling iets vaker dan nu als reden voor het ontbreken van een kinderopvangregeling aan dat werknemers er geen behoefte aan hadden (80% tegen 75%). Toen was het echter net als nu de meest genoemde reden. In beide metingen is de meest genoemde omstandigheid waaronder wél zou worden overwogen een kinderopvangregeling te treffen, wanneer werknemers daar behoefte aan hebben. Het aantal werkgevers dat zegt dat sowieso geen kinderopvangregeling wordt ingesteld, is afgenomen van 30% naar 10%. Toekomstplannen Het aantal werkgevers dat aangeeft plannen te hebben om een kinderopvangregeling in het leven te roepen, is ongeveer gelijk gebleven met 11% in de 0-meting en 10% in de 1-meting.
37
Bekendheid regelingen De bekendheid met regelingen rond kinderopvang, is niet sterk veranderd het afgelopen jaar. De VWS-adviestabel is nog steeds bij ongeveer eenvijfde van de werkgevers zonder kinderopvangregeling bekend. Alleen de mogelijkheid om inkomensafhankelijk ouderbijdrage te vragen heeft terrein gewonnen qua bekendheid. Dit is te zien in onderstaande tabel. Tabel 4.7
Bekendheid regelingen en VWS-adviestabel 0-meting
Ongewogen n
1-meting
Ongewogen n
Afdrachtvermindering
39%
870
41%
463
Afname vennootschapsbelasting
43%
868
45%
473
Kosten delen met werkgever partner
28%
868
26%
359
Inkomensafhankelijke bijdrage ouder
38%
868
53%
597
VWS-adviestabel
22%
863
20%
167
Aan degenen die een of meer van de fiscale mogelijkheden niet kende, is gevraagd of deze mogelijkheden zouden leiden tot meer interesse in kinderopvang. Voor 29% van de respondenten in de 0-meting was dat inderdaad het geval. Dat is ongeveer gelijk aan het percentage wat in de 1meting is gevonden (31%).
38
Bijlage 1 Leden van de Klankbordgroep
39
40
1-meting Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie AV, Jos Huber Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie AV, Jolanda Bachrach Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, Directie O&O, Myra Keizer Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, Anke Muusse Kintent, Nico Bot MKB-Nederland, Karen Kuiper FNV, Margreet Schuit VNO-CNW, Loes Hoogstraten SER, Jan-Maarten Hamaker
41
42
Bijlage 2 0-meting werkgeversbijdragen kinderopvang
43
44
1.1
Inleiding
Tussen december 1999 en april 2001 heeft Research voor Beleid een onderzoek uitgevoerd naar de ouderbijdragensystematiek in de kinderopvang. Alle belanghebbende partijen zijn in dit onderzoek aan de tand gevoeld. Naast gemeenten, kinderopvanginstellingen, gebruikers en nietgebruikers zijn werkgevers onderzocht. Voorkomen en vormgeving van kinderopvangregeling alsmede redenen om juist geen kinderopvang voor de werknemers te regelen waren onderwerpen van dit onderzoek. Begin 2001 heeft de dataverzameling van het werkgeversdeel plaatsgevonden. Het is te beschouwen als de nulmeting van het huidige onderzoek. In deze bijlage behandelen we de nulmeting. De nulmeting bestond uit twee aparte enquêtes. Één onder werkgevers binnen de overheid en één onder de overige werkgevers. Beide enquêtes zijn afgenomen onder organisaties met meer dan 10 werknemers. Voor de twee groepen zijn aparte vragenlijsten ontwikkeld voor werkgevers met en werkgevers zonder kinderopvangregeling. Op een aantal plaatsen in de bijlage is gekozen voor een gescheiden weergave van de resultaten van de overheden en overige werkgevers. De respons bij de werkgevers binnen de overheid was 49% en bij de overige werkgevers 53%. De belangrijkste conclusies zijn de volgende: · 34% van de werkgevers met meer dan 10 werknemers biedt naar eigen zeggen een kinderopvangregeling aan. Grotere werkgevers bieden vaker kinderopvangregelingen aan dan kleine werkgevers, binnen de overheid en overige dienstverlening komt het vaker voor dan in de overige bedrijfstakken. · 11% van de werkgevers die zegt nog geen kinderopvangregeling aan te bieden overweegt dat wel te doen. Ook hier geldt dat grotere werkgevers vaker plannen hebben dan kleine werkgevers · De voornaamste reden om geen kinderopvangregeling aan te bieden is volgens de werkgevers dat de werknemers geen behoefte aan kinderopvang hebben. Leeswijzer In de eerste plaats is inzicht gegeven in de hoeveelheid werkgevers die een kinderopvangregeling hebben. 1 In paragraaf 1.2 geven wij hierover uitsluitsel. Gekeken is welk deel van de werkgevers kinderopvang aanbiedt, en bij welke type werkgevers een kinderopvangregeling meer dan wel mi nder voorkomt. Deze resultaten zijn uitgesplitst naar bedrijfstak en bedrijfsgrootte en bij de overheden naar grootte van de gemeenten. In paragraaf 1.3 komen dan de werkgevers aan bod die geen kinderopvangregeling hebben. Waarom hebben deze werkgevers geen regeling en onder welke voorwaarden zouden zij dat alsnog wel doen? Hoe worden de kinderen bij deze werkgevers opgevangen? In hoeverre zijn de financiële stimuleringsmaatregelen bij deze groep bekend? In paragraaf 1.4 tot en met 1.6 zijn de werkgevers met kinderopvangregeling aan de beurt. In 1.4 beschrijven we de wijze waarop de kinderopvangregeling binnen werkgevers is vormgegeven. Steeds wordt hierbij een onderscheid gemaakt tussen de overheid als werkgever en de overige werkgevers.
______________ 1
Dat kunnen plaatsen zijn die de werkgever zelf aanbiedt of plaatsen zijn die door de werkgever worden gefinancierd.
45
De vragen die we in deze paragraaf beantwoorden zijn onder meer de volgende: · Waarom heeft men een kinderopvangregeling en op welke wijze wordt deze regeling uitgevoerd? · Welke vormen van kinderopvang vallen onder de regeling en zijn er voorwaarden aan de regeling verbonden? Op welke wijze wordt de kinderopvangregeling uitgevoerd? · Wat is het budget voor kinderopvang en hoe staat het hier met de bekendheid van de fiscale mogelijkheden ten aanzien van kinderopvang? In paragraaf 1.5 gaan wij in op de wijze waarop de VWS-adviestabel binnen de werkgevers wordt toegepast. De mening over de huidige en toekomstige systematiek behandelen wij in paragraaf 1.6.
1.2
Achtergrondkenmerken werkgevers met naar eigen zeggen met en zonder kinderopvangregeling
In deze paragraaf beschrijven we de achtergrondkenmerken van de werkgevers in de 0-meting van het onderzoek. Van de onderzochte werkgevers met meer dan 10 werknemers heeft minder dan de helft naar eigen zeggen een kinderopvangregeling. 34% heeft een kinderopvangregeling, 66% niet. Tabel B2.1 Werkgevers met naar eigen zeggen met en zonder kinderopvangregeling? 1 Ja Nee Totaal (n=2252)
% 34% 66% 100%
Het percentage bedrijven en instellingen met een kinderopvangregeling is niet binnen elke bedrijfstak even groot. Uit tabel B1.2 blijken grote verschillen. Binnen het openbaar bestuur en de overige dienstverlening is in omstreeks 70% van de onderzochte bedrijven een kinderopvangregeling aanwezig. Binnen de bouw, de handel/ horeca en het vervoerswezen ligt het percentage in de buurt van de 30%. Door weging van de resultaten voor de verschillende bedrijfstakken is het totale percentage bepaald. De percentages van de overheden en overige werkgevers wegen we naar de grootte van de bedrijfstakken en naar de bedrijfsgrootte. De steekproef was gestratificeerd naar grootte getrokken. De landbouwsector is uitgesloten omdat in ons onderzoek maar één bedrijf uit deze sector deel heeft genomen.
______________ 1
In een conceptversie van het rapport van het onderzoek zijn onjuiste gegevens terechtgekomen. Door een foutieve weegprocedure is het percentage werkgevers met kinderopvangregeling toen overschat.
46
Tabel B2.2 Werkgevers met naar eigen zeggen met en zonder kinderopvangregeling, naar sector
Landbouw Industrie, delfstofwinning Openbare voorzieningswerkgevers Bouwnijverheid Handel, horeca, reparatie, cons.artikelen Vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening Openbaar bestuur Sociale verzekeringen en onderwijs Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie) Totaal
Met kinderop- Zonder kindervangregeling opvangregeling 0% 100% 43% 57% 100% 0% 35% 65% 30% 70% 29% 71% 39% 61% 79% 21% 51% 49% 68% 32% 34% 66%
n 1 322 12 166 369 150 308 181 173 322 2252
Te verwachten is dat naarmate een organisatie groter is, deze vaker een kinderopvangregeling zal aanbieden. Dat blijkt ook uit de gegevens. Van de werkgevers met meer dan 250 werknemers geeft 79% aan een kinderopvangregeling te hebben tegen 29% voor de werkgevers met tussen de 10 en de 49 werknemers. Tabel B2.3 Werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling, naar grootteklasse 10-49 werknemers 50-99 werknemers 100-249 werknemers 250 en meer werknemers
% 29% 44% 59% 79%
n 933 638 414 267
Zoals uit tabel B2.2 blijkt heeft 79% van de onderzochte overheidsorganisaties een regeling voor kinderopvang. Bij de gemeentes is dat 78% en bij de zelfstandige bestuursorganen ook. De acht onderzochte provincies en ministeries hebben allen een kinderopvangregeling, maar omdat het er maar acht zijn, is het niet mogelijk deze resultaten te generaliseren. Tegelijkertijd valt aan te nemen dat ministeries en provincies allen een kinderopvangregeling hebben. Het gaat hierbij namelijk om grote overheidsorganisaties. Bij de gemeenten hebben alle gemeenten met meer dan 20.000 inwoners een kinderopvangregeling, bij de gemeenten kleiner dan 20.000 is dat 64%. Concluderend kunnen we stellen dat minder dan de helft van de werkgevers met meer dan 10 werknemers naar eigen zeggen een kinderopvangregeling heeft. Vooral kleinere werkgevers (met tussen de 10 en de 49 werknemers) en werkgevers in de takken horeca/ handel en vervoer/ communicatie ontberen zo’n regeling. Binnen de overheid heeft bijna 80% een regeling voor kinderopvang. De onderzochte ministeries en provincies alsmede de grotere gemeenten (met meer dan 20.000 inwoners) hebben allen een kinderopvangregeling.
47
1.3
Werkgevers zonder kinderopvangregeling
In deze paragraaf gaan we in op de werkgevers met meer dan 10 werknemers die aangeven (nog) geen kinderopvangregeling aanbieden aan hun werknemers. We behandelen daarbij achtereenvolgens de volgende vragen: · Waarom is er geen kinderopvangregeling en onder welke voorwaarden zou men dit wel doen? · Op welke wijze worden kinderen binnen deze werkgevers dan opgevangen? · In hoeverre zijn een aantal voor de werkgever aantrekkelijke fiscale regelingen bekend, alsmede de VWS-adviestabel? · Bestaan er plannen om binnen de werkgevers alsnog een kinderopvangregeling op te ze tten en zo ja, hoe gaat deze er dan uit zien? Motivatie ontbreken kinderopvangreling Er blijkt uit het onderzoek een duidelijke reden te zijn, waarom men geen kinderopvangregeling aanbiedt: er is volgens de werkgevers geen behoefte aan bij de werknemers. Maar liefst 73% van de werkgevers in de 0-meting noemt dit als reden (zie tabel B2.4). Tabel B2.4 Motivatie ontbreken kinderopvangregeling? (meerdere antwoorden mogelijk)
Geen behoefte aan bij werknemers Te duur voor de werkgever Weinig - geen vrouwelijke werknemers Kinderopvang is geen taak van de werkgever Is onrechtvaardig omdat niet alle werknemers er gebruik van kunnen maken 1 De kinderopvang is geregeld door een CAO-fonds Anders Ongewogen n
% 73% 3% 2% 2% 0% 0% 21% 835
Dit gegeven blijkt ook uit de voorwaarden waaronder men wel kinderopvang zou aanbieden. 57% zegt namelijk dat dat zal gebeuren indien de werknemers er behoefte aan hebben. De overige redenen worden steeds door minder dan 10% van de respondenten genoemd (zie tabel B2.5). Tabel B2.5 Voorwaarden voor het instellen van een kinderopvangregeling (meerdere antwoorden mogelijk)
Als werknemers aangeven daar behoefte aan te hebben Dat zal niet gebeuren Als er sprake is van een personeelstekort Bij een te grote uitstroom van werknemers Voor behoud vrouwen binnen het bedrijf Om de betrokkenheid van de medewerkers te vergroten Om het imago van het bedrijf te verbeteren Voor doorstroming vrouwen binnen het bedrijf Anders Ongewogen n
% 57% 30% 7% 3% 2% 2% 1% 1% 15% 687
______________ 1
Deze werkgevers bieden wel degelijk kinderopvang aan, maar zijn blijkbaar in de veronderstelling dat dit niet het geval is.
48
Een ander feit dat indiceert dat de behoefte van de werknemers voor werkgevers doorslaggevend is, is het volgende. 18% van de respondenten in de 0-meting geeft aan dat zij plannen hebben om een kinderopvangregeling in het leven te roepen. Van deze 18% zegt de helft (53%) dat de werknemers zeggen behoefte te hebben aan een dergelijke regeling. Bij de werkgevers die geen plannen hebben willen de werknemers maar in 3% van de gevallen een regeling.1 Voor een aantal grotere werkgevers spelen hiernaast de kosten een rol. Van de werkgevers met meer dan 250 werknemers geeft 54% aan dat de kosten een (zeer) belangrijke rol spelen in de overweging om geen kinderopvangregeling te nemen. 2 Bij alle respondenten tezamen is dat 31%, zie tabel B2.6. Tabel B2.6 Werkgevers dat kosten zeer belangrijk vindt in de overweging geen kinderopvang ter beschikking te stellen, naar grootteklasse 10-49 werknemers 50-99 werknemers 100-249 werknemers 250 en meer werknemers Alle respondenten
% 28% 45% 36% 57% 31%
n 314 194 109 35 652
Hoe worden kinderen dan opgevangen? Het blijkt dat de kinderen volgens de werkgevers meestal door de partner of door de overige familie van de werknemer worden opgevangen. Deze mogelijkheden noemen respectievelijk 40% en 30% van de respondenten. 23% van de werkgevers noemt particulier gefinancierde kinderopvangplaatsen en 5% gesubsidieerde plaatsen in de kinderopvang (zie tabel B2.7). Tabel B2.7 Wijze opvang kinderen van werknemers bij een organisatie zonder kinderopvangregeling (meerdere antwoorden mogelijk) Kind wordt opgevangen door partner werknemer Kind wordt opgevangen door familie/ bekenden Particuliere plaats in de kinderopvang Werknemer vangt zelf kind op Privé-oppas Regeling via werk partner Gesubsidieerde plaats in de kinderopvang Gastouderschap Uitwisseling met andere ouders Anders Ongewogen n
% 40% 29% 23% 20% 10% 6% 5% 3% 1% 7% 772
______________ 1
Let wel: het gaat hier steeds om de perceptie van de werkgever. In het onderzoek is niet gecontroleerd of deze ook immer strookt met de werkelijk gang van zaken op de werkvloer. 2 Het gaat hier om een expliciet gestelde vraag naar het belang van de kosten. In de twee eerdere tabellen kon de respondent spontaan redenen noemen.
49
Bekendheid fiscale regelingen en VWS-adviestabel Er zijn voor werkgevers een aantal gunstige fiscale mogelijkheden op het gebied van kinderopvang. Deze kunnen de interesse in het instellen van een regeling voor kinderopvang verhogen. Het is in eerste instantie van belang om te zien in hoeverre deze mogelijkheden bekend zijn. Ook de bekendheid van de VWS-adviestabel is gepeild. Naar de bekendheid van de volgende vier regelingen is in het onderzoek gevraagd: 1. De mogelijkheid om 30% van de netto kosten voor kinderopvang af te trekken van de afdracht loonheffing (afdrachtvermindering) 2. De mogelijkheid de kosten voor kinderopvang als bedrijfskosten in mindering te brengen op het bedrijfsresultaat (afname vennootschapsbelasting) 3. De mogelijkheid om de netto werkgeverskosten voor kinderopvang te delen met de werkgever van de eventuele partner van de werknemers (de 50/50-methode) 4. De mogelijkheid de ouder een inkomensafhankelijke bijdrage te laten betalen voor de kinderopvang (inkomensafhankelijke bijdrage ouder) De minst bekende regeling is de mogelijkheid tot het delen van de netto kosten met de werkgever van de partner, deze kent 28% van de respondenten. Ook de andere regelingen blijven echter steken onder de 50% bekendheid. De adviestabel van het ministerie is bij nog geen kwart van de respondenten bekend, zo blijkt uit tabel B2.8. Tabel B2.8 Bekendheid regelingen en VWS-adviestabel
Afdrachtvermindering Afname vennootschapsbelasting 50/50-methode Inkomensafhankelijke bijdrage ouder VWS-adviestabel
% 39% 43% 28% 38% 22%
n 870 868 868 866 863
Meer bekendheid van de fiscale regelingen bij een deel van de respondenten kan de animo verhogen om zelf een kinderopvangregeling in te stellen. Aan degenen die een of meer van de fiscale mogelijkheden niet kende (het gaat hier om 83% van de respondenten) is gevraagd of deze mogelijkheden zouden leiden tot meer interesse in kinderopvang. Voor 29% (n=532) van deze respondenten is dat inderdaad het geval. Dat is een indicatie dat voorlichting over de bovengenoemde fiscale regelingen zal leiden tot meer belangstelling voor kinderopvang bij de werkgevers. Alsnog een kinderopvangregeling 11% van de respondenten die op dit moment aangeeft geen kinderopvangregeling te kennen, is alsnog van plan om een kinderopvangregeling in te stellen. Dit zijn vooral de grotere werkgevers, met meer dan 100 werknemers. Hiervan heeft een kleine 40% plannen, zie tabel B2.9. Grotere werkgevers bieden nu al vaker een kinderopvangregeling aan; dat verschil zal dus in de toekomst groter worden.
50
Tabel B2.9 Werkgevers met plannen voor het treffen van een kinderopvangregeling, naar grootteklasse 10-49 werknemers 50-99 werknemers 100-249 werknemers 250 en meer werknemers Alle respondenten
% 9% 19% 36% 39% 11%
n 410 245 120 39 814
Bij iets meer dan de helft van de respondenten (52%, zie tabel B2.10) zal de toekomstige kinderopvangregeling bestaan uit een bijdrage aan de kosten van de werknemer. 15% zal een aantal kindplaatsen huren, waarbij de voorkeur uitgaat naar het betalen voor de gebruikte opvang in plaats van het huren van een vast aantal kindplaatsen. Tabel B2.10 Praktische vormgeving toekomstige kinderopvangregeling
Bijdrage aan kosten werknemer Huren van kindplaatsen, waarbij alleen betaald wordt voor gebruikte opvang Kinderopvang uitbesteden aan bemiddelingsbureau Bedrijfskinderopvang Huren van vast aantal kindplaatsen Ongewogen n
% 52% 11% 9% 9% 4% 146
Concluderend: · De reden dat de meeste werkgevers met meer dan 10 werknemers geen kinderopvangregeling aanbieden, is omdat er volgens hen geen behoefte aan is bij de werknemers. Indien de werknemers dat wel zouden aangeven, zou dat voor 57% van de werkgevers aanleiding zo nder KO-regeling zijn om een kinderopvangregeling in te stellen. · De opvang vindt volgens werkgevers zonder kinderopvangregeling nu meestal plaats door de partner of de familie van de werknemer. Ook het particulier financieren van kinderopvang komt bij 23% van de respondenten voor. · De regelingen (afdrachtvermindering, inkomensafhankelijke ouderbijdrage, aftrek vermogensbelasting, de 50/50-methode) zijn bij minder dan de helft van de respondenten bekend. Voor bijna 30% van de respondenten die de regelingen op dit moment niet kennen, zou bekendheid leiden tot meer animo voor het instellen van een kinderopvangregeling. · 11% van de respondenten is alsnog van zins om een kinderopvangregeling in te stellen. Dit zijn dan vooral de grotere werkgevers. De meeste werkgevers zullen bij deze regeling kiezen voor een bijdrage aan de kosten van de werknemer.
51
1.4 Werkgevers met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling In deze paragraaf behandelen we de volgende vragen: · Welk gedeelte van de werknemers maakt gebruik van de kinderopvangregeling en welk gedeelte van de totale loonsom wordt hiervoor ingezet? · Waarom heeft men een kinderopvangregeling en op welke wijze wordt deze uitgevoerd? · Welke vormen van kinderopvang vallen onder de regeling en zijn er aan deelname aan de regeling voorwaarden verbonden? · In hoeverre bestaan er binnen de bedrijven wachtlijsten voor kinderopvang? · In hoeverre zijn de fiscale regelingen met betrekking tot kinderopvang bekend en wordt er gebruik van gemaakt? We splitsen de resultaten waar relevant uit naar overheden en andere werkgevers. Gebruik en kosten kinderopvangregeling Het deel werknemers dat gebruik maakt van de kinderopvang varieert sterk. Daarmee varieert ook in het deel van de totale loonsom dat voor kinderopvang wordt ingezet. Het gemiddeld percentage werknemers dat gebruik maakt van de kinderopvangregeling is bij de onderzochte werkgevers buiten de overheid 6,4%. Het maximale percentage was 35,0%, het minimum was 0,00%. Daarvoor gebruikten werkgevers buiten de overheid tussen de 0,03% en 0,90% van hun loonsom. Gemiddeld werd 0,32% van de loonsom opgemaakt aan de netto kosten van kinderopvang. Een vergelijkbaar beeld bestaat bij de overheid. Daar werd tussen de 0,00% en 0,99% van de loonsom ingezet voor kinderopvang met een gemiddelde van 0,24%. Ook het deel van de werknemers dat gebruik maakt van de regeling komt overeen. Bij de overheid maakt gemiddeld 5,7% gebruik van de regeling, met een minimum van 0,0% en een maximum van 30,0%. In beide gevallen zijn de percentages van de loonsom hoger dan het percentage van 0,14% dat in de notitie “Hoofdlijnen Wet basisvoorziening kinderopvang” genoemd is. Dit zou in de nieuwe situatie de gemiddelde bijdrage van de werkgever zijn. Dat betekent dat de werkgevers er in de nieuwe situatie op vooruit gaan. Motivatie en uitvoering kinderopvangregeling Het blijkt dat de voornaamste reden bij werkgevers buiten de overheid met meer dan 10 werknemers om een kinderopvangregeling in te stellen is, dat deze als verplichting is vastgelegd in de CAO: 45% noemt dit. Daarentegen komt deze reden bij de overheid bijna niet voor. Hier geeft slechts 4% van de werkgevers dit als reden. Ook geven werkgevers buiten de overheid vaker aan dat kinderopvang past in een modern personeelsbeleid, 29% tegen 15% binnen de overheid. Bij beide groepen noemt ongeveer een kwart het behoud/ doorstroming van vrouwen binnen de organisatie alsmede het vergroten van de betrokkenheid, motivatie en tevredenheid.
52
Tabel B2.11 Reden voor instellen kinderopvangregeling
Het is als verplichting vastgelegd in de CAO Kinderopvang past in een modern personeelsbeleid Behoud en doorstroming van vrouwen in het bedrijf Het vergroten van de betrokkenheid, tevredenheid en motivatie Het tegengaan van uitstroom van werknemers Het imago van het bedrijf (op de arbeidsmarkt) Gezien de krapte op de arbeidsmarkt is het noodzakelijk kind Er is sprake van een personeelstekort Ongewogen n
Werkgevers niet-overheid 45% 29% 23% 23% 20% 11% 9% 5% 466
Werkgevers overheid 4% 15% 23% 24% 12% 14% 6% 4% 142
Gepercenteerd op aantal respondenten
Van de werkgevers in de overheidssector met meer dan 10 werknemers zegt 9% dat de kinderopvangregeling in een CAO is geregeld, bij de werkgevers buiten de overheid is dat 49%. Dit komt overeen met het verschillende percentages werkgevers die het als verplichting hebben vastgelegd in een CAO. Ook de uitvoer van de regeling is buiten de overheid vaker in handen van een CAO-fonds. 14% laat de uitvoer over aan een CAO-fonds tegen 1% binnen de overheid. Door 24% van de overheidsorganisaties en 27% van de werkgevers buiten de overheid voert een bemiddelingsorganisatie de regeling uit. Ook een bijdrage aan de werknemer voor de kosten van de kinderopvang komt bij beiden regelmatig voor: 22% bij de overheid, 29% buiten de overheid. Een groot verschil is dat overheidsorganisaties vaker zelf kindplaatsen huren. 27% zegt dat te doen tegen 7% buiten de overheid, zie tabel B2.12. Tabel B2.12 Wijze van uitvoering van de kinderopvangregeling Werkgevers buiten de overheid Een bijdrage aan de werknemer voor de kosten van kinderopvang 29% Kinderopvangregeling wordt uitgevoerd door een bemiddelingsorganisatie 27% Kinderopvangregeling wordt uitgevoerd door het CAO-fonds/ sectorfonds 14% Het bedrijf huurt zelf kindplaatsen, waarbij alleen wordt betaald wordt voor 7% gebruikte opvang Het bedrijf huurt zelf een vast aantal kindplaatsen 7% Er is een bedrijfskinderopvang opgezet (bedrijfscrèche) 1% Ongewogen n 467
Werkgevers overheid 22% 24% 1% 27% 6% 2% 142
Gepercenteerd op aantal respondenten
Vormgeving kinderopvangregeling Bij veruit de meeste werkgevers valt de hele dagopvang onder de regeling, bij de overheden is dit bij 85% van de werkgevers het geval, bij de overige werkgevers bij 83%. Halve dagopvang is bij ongeveer twee derde van de werkgevers deel van de regeling, buitenschoolse opvang, naschoolse opvang en gastouderopvang in iets minder dan de helft van de gevallen. Het enige verschil dat tussen de overheid en de overige werkgevers te constateren is, is dat bij de laatste groep flexibele opvang beduidend vaker voorkomt (15% om 9%). Het ligt voor de hand
53
dat dit te maken heeft met het vaker voorkomen van overwerk bij werkgevers buiten de overheid, waardoor men op korte termijn opvang voor de kinderen nodig is. Tabel B2.13 Vormen van kinderopvang onder de regeling
Hele dagopvang Halve dagopvang Buitenschoolse opvang (opvang voor en na schooltijd en tijdens vakanties) Naschoolse opvang (opvang na schooltijd en tijdens vakanties) Buitenschoolse opvang uitsluitend tijdens schoolweken Buitenschoolse opvang uitsluitend tijdens vakantieweken Gastouderopvang Flexibele opvang De mogelijkheid om kinderopvang per uur af te nemen 24-uurs opvang Ongewogen n
Werkgevers buiten de overheid 83% 61% 43% 39% 17% 15% 44% 15% 8% 5% 463
Werkgevers overheid 85% 73% 61% 49% 15% 13% 44% 9% 6% 4% 142
Gepercenteerd op aantal respondenten
Er kunnen verschillende voorwaarden bestaan aan deelname aan de kinderopvang regelingen. Deze kan alleen openstaan voor bepaalde doelgroepen, bijvoorbeeld vrouwen, alleenstaanden of werknemers met een bepaald functie of een vast dienstverband. Ook aan de leeftijd van de op te vangen kinderen, het aantal kinderen per gezin, de duur van de kinderopvang en het aantal afgenomen dagdelen per week kan men voorwaarden stellen. Tabel B2.14 Voorwaarden aan deelname kinderopvangregeling
Leeftijd kinderen Aantal dagdelen Duur Doelgroep Aantal kinderen
Werkgevers buiten de overheid % n 61% 135 30% 137 20% 138 15% 140 5% 140
Werkgevers overheid % 62% 15% 23% 10% 5%
n 420 248 411 455 421
Duidelijk is uit tabel B2.14 dat de meeste werkgevers met een kinderopvangregeling ten aanzien van de leeftijd van de kinderen voorwaarden stellen. In 53% van de gevallen zijn de leeftijdsgrenzen 0-13, in 40% van de gevallen 0 -4. Deze laatste groep is de groep waarbij geen buiten of naschoolse opvang binnen de regeling valt. Wachtlijsten voor kinderopvang Bij 20% van de werkgevers (overheid en niet-overheid) is er sprake van een wachtlijst voor de kinderopvang. Meestal worden de kinderen op de wachtlijst opgevangen door familie, bekenden of buren ( in 33% van de gevallen) of krijgen zij een particuliere plaats in de kinderopvang (in 31% van de gevallen). Dit komt enigszins overeen met het beeld bij werkgevers zonder kinderopvangregeling. Ook daar werden de opvang door de familie en de particuliere financiering van kinderopvang het vaakst genoemd.
54
Bekendheid regelingen met betrekking tot kinderopvang Twee fiscale stimuleringsmaatregelen komen in deze sectie aan de orde. In de eerste plaats beschrijven we de bekendheid en de toepassing van de afdrachtvermindering (de mogelijkheid om 30% van de netto kosten van de kinderopvang af te trekken van de afdracht loonheffing). In de tweede plaats bekijken we de 50/50-methode. Wordt deze door het bedrijf toegepast? En wordt deze ook toegepast indien de werkgever van de partner niet of minder dan de helft bijdraagt? In dit geval betaalt de werkgever maximaal 50% van de kosten van de). De afdrachtvermindering is bij bijna alle werkgevers binnen en buiten de overheid bekend, en men past deze ook bijna unaniem toe. Binnen de overheid is deze regeling bij 99% bekend en wordt door 99% van degenen die de regeling kennen toegepast. Bij de werkgevers buiten de overheid zijn deze percentages respectievelijk 92% en 95% (zie tabel B2.15). Meer dan de helft van de werkgevers past de 50/50-methode toe. Bij de overheid bedraagt dat percentage 57%, buiten de overheid 55%. Een kwart van deze overheidswerkgevers en 46% van de werkgevers buiten de overheid betaalt maximaal 50% van de kosten. Ook als de werkgever van de partner niet meebetaalt passen zij deze regeling toe. Tabel B2.15 Bekendheid en toepassing regelingen
Afdrachtvermindering 50/50-methode
Bekend Toegepast Toegepast Maximaal 50% van de kosten
Werkgevers buiten de overheid 92% (n=142) 95% (n=122) 55% (n=143) 46% (n=68)
Werkgevers binnen de overheid 99% (n=73) 99% (n=69) 57% (n=72) 25% (n=36)
Concluderend: -
-
-
-
Ruim 5% van de werknemers maakt gebruik van de kinderopvangregeling, daarvoor wordt tussen de 0,25% en de 0,30% van de loonsom ingezet. De voornaamste reden voor werkgevers buiten de overheid om een kinderopvangregeling in te voeren zijn de afspraken die in de CAO zijn vastgelegd. Andere belangrijke redenen, die ook voor de overheid gelden, zijn het behoud en de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf, het vergroten van betrokkenheid en motivatie en de gedachte dat kinderopvang past in een modern personeelsbeleid. De uitvoering van de regeling ligt vaak in handen van een bemiddelingsorganisatie (24% van de werkgevers binnen de overheid en 27% daarbuiten). Indien de organisatie de uitvoering in eigen handen houdt kiest de meeste werkgevers voor een bijdrage aan de werknemer voor de gemaakte kosten (wordt door 22 respectievelijk 29% genoemd). 33% van de werkgevers binnen de overheid huurt daarnaast zelf een aantal kindplaatsen. Bij ruim 80% van de werkgevers valt dagopvang onder de regeling, bij iets minder dan de helft van de werkgevers (eveneens) buitenschoolse opvang, naschoolse opvang en gastouderopvang. Bij 20% van de werkgevers is er sprake van een wachtlijst voor deelname aan de kinderopvang. De werkgevers maken bijna allen gebruik van de afdrachtvermindering. Bij de overheid is het percentage zelfs 99%. Ruim de helft van de werkgevers past de 50/50-methode toe. Daarvan past 46% van de werkgevers buiten de overheid en een kwart van de werkgevers binnen de overheid de regeling ook toe als de werkgever van de partner niet bijdraagt.
55
1.5
Toepassing ouderbijdragensystematiek
In deze paragraaf staat de huidige regeling van de ouderbijdrage centraal. De inkomensafhankelijke systematiek is vastgelegd in de adviestabel ouderbijdragen van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. De adviestabel is in de inleiding beschreven. Het gaat er hier in de eerste plaats om of werkgevers de ouders laten bijdragen aan de kinderopvang. Vervolgens is de vraag interessant of zij bij het bepalen van de hoogte van de bijdrage de VWS adviestabel hanteren. Als zij dat doen is de vraag op welke wijze dat gebeurt. Is de tabel in zijn geheel toegepast, of wijkt deze op onderdelen af? Indien de tabel niet wordt toegepast is de vraag waarom dat gebeurt. Ouders dragen bijna altijd bij aan de kosten van de kinderopvang De werkgevers geven bijna zonder uitzondering aan dat van ouders een bijdrage verwacht wordt aan de opvang van hun kinderen. Bij de overheden is dat in 97% van de gevallen, zo bij de werkgevers buiten de overheid in 91% van de gevallen, zie tabel B2.16. Tabel B2.16 Dragen ouders bij aan de kosten van de kinderopvang
Ja Nee Weet niet/ geen mening Ongewogen n
Werkgevers overheid Werkgevers geen overheid 97% 91% 3% 7% 0% 2% 142 403
Hanteren VWS-adviestabel Binnen de overheid wordt de VWS-adviestabel vaker gebruikt dan er buiten. 82% van de overheidswerkgevers hanteert de tabel volledig, tegen 47% van de werkgevers buiten de overheid. Bij de overheid 4% hanteert de tabel in aangepaste vorm tegen 15% bij de overige werkgevers. Tabel B2.17 Hanteren VWS-adviestabel
Ja, volledig Ja, maar aangepast Nee Weet niet/ geen mening Ongewogen n
Werkgevers overheid Werkgevers geen overheid 82% 49% 4% 12% 8% 23% 5% 16% 138 372
Aangezien bij de respondenten binnen de overheid er slechts 5 waren die de tabel in aangepaste vorm hanteerden zijn over deze aanpassingen geen uitspraken te doen. De aanpassingen bij de overige werkgevers zijn wel te benoemen. 23% heeft een andere tariefstructuur, 18% hanteert een andere opbouw van de inkomensklassen en 16% maakt geen onderscheid tussen ‘eerste’ en ‘tweede’ kind. Eigen systematiek Van de werkgevers die de VWS-adviestabel niet hanteren, heeft 40% een eigen systematiek om de ouderbijdrage vast te stellen. De meeste genoemde redenen voor het instellen van een eigen systematiek houden verband met de hanteerbaarheid. 31% van deze respondenten vindt de ei-
56
gen tabel voor het bedrijf eenvoudiger te hanteren, 22% vindt de tabel eenvoudiger te hanteren voor de ouders. Daarnaast zegt 22% de eigen systematiek rechtvaardiger is dan de VWSadviestabel. Concluderend: Ouders dragen bijna altijd bij aan de kosten van de kinderopvang. Bij ruim 95% van de werkgevers is dit het geval. Bij de meeste overheidswerkgevers wordt voor het bepalen van de hoogte de VWSadviestabel gebruikt. Al dan niet aangepast zegt 86% van deze werkgevers dat dit het geval is. Bij de overige werkgevers komt het gebruik van de tabel minder voor. Daar zegt 61% deze te gebruiken. De hoofdreden voor het gebruiken van een eigen systematiek is dat deze beter te hanteren is voor de ouders of voor het bedrijf zelf dan de VWS-adviestabel.
1.6
Beoordeling ouderbijdragensystematiek
In deze paragraaf behandelen we de mening van de werkgevers over (een aantal veranderingen in) de huidige systematiek. Deze stellingen zijn ook voorgelegd aan de andere belanghebbenden in de kinderopvang. Beoordeling huidige systematiek De respondenten is gevraagd een oordeel te vellen over de huidige ouderbijdragensystematiek. Er zijn drie stellingen voorgelegd: 1. de VWS-systematiek leidt ertoe dat werkgevers onevenredig moeten bijdragen aan de kosten voor kinderopvang 2. als gevolg van de VWS-systematiek is de kinderopvang toegankelijk voor alle inkomensklassen 3. het hanteren van het begrip ‘netto huishoudinkomen’ in de VWS-systematiek is onpraktisch Ten aanzien van deze stellingen gaven de respondenten aan er (helemaal) mee eens, of er (helemaal) mee oneens ofwel neutraal te zijn. Tabel B2.18 geeft de resultaten. Tabel B2.18 Mening respondenten over huidige ouderbijdragensystematiek
De VWS-systematiek leidt ertoe dat werkgevers onevenredig moeten bijdragen aan de kosten voor kinderopvang. Als gevolg van de VWS-systematiek is de kinderopvang toegankelijk voor alle inkomensklassen. Het hanteren van het begrip ‘netto huishoudinkomen’ in de VWS-systematiek is onpraktisch.
Helemaal mee eens 3%
Mee eens 21%
Neutraal 49%
Mee oneens 25%
Helemaal mee oneens 2%
10%
7%
n 465
53%
31%
5%
1%
465
22%
51%
17%
3%
465
De respondenten zijn het vooral (helemaal) eens met stelling 2. Volgens tabel B2.19 is 63% het er (helemaal) mee eens dat als de VWS-systematiek ertoe leidt dat de kinderopvang toegankelijk is voor alle inkomensklassen. Slechts 6% is het er (helemaal) mee oneens. Dit is in overeenstemming met de meningen van de kinderopvanginstellingen en de gemeenten. We kunnen dan ook stellen dat alle onderzochte groepen op dit punt positief zijn over de VWS-systematiek.
57
Ten aanzien van de andere twee stellingen zijn de werkgevers verdeeld te noemen, met dien verstaande dat men het iets vaker eens dan oneens is met stelling 3 (29% om 20%) en iets vaker oneens dan eens met stelling 1 (24% om 27%). Beoordeling toekomstige systematiek De respondenten zijn ook vragen gesteld over mogelijke wijzigingen in de ouderbijdragensystematiek. Er werden twee mogelijke veranderingen voorgesteld: 1. een systeem waarbij de ouderbijdrage niet op basis van hele/halve dagen wordt vastgesteld, maar op basis van uren 2. een glijdende schaal waarbij de bedragen naast een vast bedrag voor de onkosten bestaan uit een percentage van de kostprijs gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, in plaats van absolute bedragen Tabel B2.19 Meningen over wijzigingen in kinderopvangsystematiek Wijziging Een systeem waarbij de ouderbijdrage niet op basis van hele/halve dagen wordt vastgesteld, maar op basis van uren. Een glijdende schaal waarbij de bedragen naast een vast bedrag voor de onkosten bestaan uit een percentage van de kostprijs gerelateerd aan de hoogte van het inkomen, in plaats van absolute bedragen.
Positief 60%
Neutraal 27%
Negatief 13%
n 465
31%
11%
59%
464
Men is ten zeerste positief over de eerste verandering. De voornaamste reden die voor deze positieve houding gegeven is, is de door de respondenten verwachte toename van de flexibiliteit (werd door 72% van de respondenten genoemd). Ook de verbeterde toegankelijkheid en de ve rlaging van de kostprijzen van kinderopvang werd door resp. 28 en 20% genoemd. Interessant is dat de mening van de werkgevers op dit punt het tegenovergestelde is van de mening van de kinderopvanginstellingen. Deze waren juist in meerderheid negatief over deze verandering. Het ligt voor de hand te veronderstellen dat de toename in de flexibiliteit vooral voor de afnemers (de werkgevers en de ouders) van kinderopvang een voordeel is, terwijl deze voor de aanbieders (de kinderopvanginstellingen) juist leidt tot meer administratiekosten en een ingewikkelder rooster. Over de tweede verandering, de percentagetabel, is men gematigd positief te noemen. De respondenten noemen hier weer dezelfde redenen (flexibiliteit, verbetering toegankelijkheid en verlaging van de kostprijzen) als bij de eerste wijziging. Ook hier is weer verschil van mening met de kinderopvanginstellingen en ook hier ligt de verklaring voor de hand. De percentagetabel zal de aanbieders nopen om met elkaar te concurreren, waardoor voor de afnemers dan wel de keuze vergroot, en/ of de prijzen omlaag gaan. Concluderend: De werkgevers vinden in meerderheid dat de VWS-systematiek ertoe leidt dat de kinderopvang toegankelijk is voor alle inkomensklassen. 63% is het daarmee eens. Men is voorstander van een systeem waarbij de ouderbijdrage niet op basis van hele/halve dagen wordt vastgesteld, maar op basis van uren. 60% staat daar positief tegenover.
-
Een verandering naar een glijdende schaal in plaats van absolute bedragen wordt niet toegejuicht. 59% is het oneens met deze voorgestelde verandering.
58
Bijlage 3 Steekproef en respons
59
60
Tabel B3.1 De omvang en samenstelling van de steekproef en de respons (geslaagde gesprekken) Sector
Landbouw, bosbouw, visserij
Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzienings-bedrijven, bouwnijverheid
Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie
Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening
Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie)
Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs
Totaal
Aantal werkende personen 1-9
10-49
50 +
totaal 625
benaderingen:
160
320
145
geslaagde gesprekken:
53
111
43
207
responspercentage:
33%
35%
30%
33% 835
benaderingen:
160
320
355
geslaagde gesprekken:
42
122
178
342
responspercentage:
26%
38%
50%
41% 835
benaderingen:
160
320
355
geslaagde gesprekken:
38
123
153
314
responspercentage:
24%
38%
43%
38% 835
benaderingen:
160
320
355
geslaagde gesprekken:
39
126
195
360
responspercentage:
24%
39%
55%
43% 835
benaderingen:
160
320
355
geslaagde gesprekken:
35
87
256
378
responspercentage:
22%
27%
72%
45% 835
benaderingen:
160
320
355
geslaagde gesprekken:
30
188
189
407
responspercentage:
19%
59%
53%
49%
benaderingen:
960
1.920
1.920
4.800
geslaagde gesprekken:
237
757
1.014
2.008
responspercentage:
25%
39%
53%
42%
Bij deze steekproefomvang en samenstelling is het mogelijk uitspraken te doen1 over de zes onderscheiden sectoren, de groep van kleine, middelgrote en grote bedrijven en instellingen. Uitspraken per cel, (bijv. middelgrote bedrijven en instellingen uit de sector ind ustrie/nutsbedrijven/bouw) zijn meer indicatief van aard.2 Respons bedrijven en instellingen met meerdere vestigingen Bij bedrijven en instellingen met meerdere vestigingen bleek de kennis over een eventuele kinderopvangregeling vaak op het hoofdkantoor aanwezig. Enquêteurs werden dan doorverwezen naar de hoofdvestiging van de organisatie. Enkele grote ondernemingen waren met meerdere vestigingen in de steekproef vertegenwoordigd. Aangezien de steekproef op bedrijfsgrootte is getrokken, is het van belang bepaalde variabelen op vestigingniveau te weten. In deze gevallen is één keer het hoofdkantoor gebeld, met de vraag de vragenlijst voor de verschillende vestigingen in de te vullen. Hierdoor is de juiste informatie beschikbaar gekomen. Op deze manier is ook mogelijke irritatie bij de respondenten voorkomen, omdat het hoofdkantoor anders meerdere malen benaderd had moeten worden.
______________ 1 2
Nauwkeurigheidsmarge van 5% bij een betrouwbaarheid van 95%. Bij een respons van 160 geldt een nauwkeurigheidsmarge van circa 8% bij een betrouwbaarheid van 95%.
61
Dit betekent dat er meer bruto (aantal bedrijven en instellingen in de steekproef) en netto (aantal geslaagde gesprekken) benaderingen zijn geweest dan in het respons overzicht zijn opgenomen. Hieronder zijn deze weergegeven: bruto benaderingen, incl. hoofdvestiging netto benaderingen, incl. hoofdvestiging
62
5316 4411
Bijlage 4 Wegingsprocedure en margeberekening
63
64
Er is in het onderzoek gebruik gemaakt van een steekproef gestratificeerd op 3 grootteklassen en 6 bedrijfstakken. Zo is een matrix verkregen met 18 cellen (6 bedrijfsklassen tegen 3 grootteklassen), die elk een proportioneel aandeel werkgevers uit de steekproef bevatten, evenredig aan het aandeel werkgevers volgens populatiegegevens van het CBS. Per cel uit de respons is er een wegingsfactor berekend, die na vermenigvuldiging het aantal bedrijven met dezelfde grootte en de bedrijfstak in populatie oplevert. De wegingsfactor kent dus elke respondent per cel een getal toe dat kan worden geëxtrapoleerd naar de populatie. De weegfactor wordt berekend door per stratum (bedrijfstak en grootteklasse) de stratumomvang in de populatie te delen door de populatieomvang. Vervolgens wordt de weegfactor met de onderzoeksuitkomst (de uitkomst in procenten) in het stratum vermenigvuldigd en worden deze producten voor alle strata bij elkaar opgeteld. In formule wordt de weegfactor als volgt berekend: M
P=∑ h=1
waarbij: P ph Nh N M
Nh p N h
= = = = =
schatting overall percentage in populatie schatting percentage in stratum h populatieomvang in stratum h populatieomvang aantal strata
Margeberekening De formule voor het bepalen van betrouwbaarheidsmarges voor een steekproef die minder dan een kwart van de populatie omvat, kan als volgt worden weergegeven:
n= z p q n b
= = = = =
z 2 pq b2 factor die samenhangt met het gekozen betrouwbaarheidsniveau gevonden fractie 1 – p (in geval van percentages 100 – p) omvang van de steekproef de marge waarmee de steekproefuitkomst mag afwijken van de uitkomst in de populatie
65
66
Bijlage 5 Schatting dekkingsgraad werknemers
67
68
Een schatting van het percentage werknemers in Nederland dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling wordt als volgt verkregen: X = het aantal werknemers onder een CAO met een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang Y = het aantal werknemers dat niet onder een CAO valt maar wel bij een werkgever werkt met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling Z = het totaal aantal werknemers in Nederland
Dekkingsgraad werknemers een kinderopvangregeling =
X+Y ------Z
In deze bijlage volgt een uitleg van de verschillende stappen van deze berekening. Deze stappen zijn respectievelijk: 1. Schatting werknemers bij een werkgever met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling 2. Schatting werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang 3. Schatting werknemers niet onder een CAO, maar wel bij een werkgever met een kinderopvangregeling 4. Schatting totaal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling
1. Schatting percentage werknemers bij een werkgever met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling Totaal aantal werknemers in Nederland Onderhavig onderzoek is uitgevoerd onder werkgevers in Nederland. De vraag naar het gemiddeld aantal werknemers dat bij het bedrijf of de instelling in dienst is, blijkt vaak niet betrouwbaar beantwoord. Dit geeft dus geen goede indicatie voor het gemiddelde aantal werknemers per grootteklasse. Andere cijfers van het gemiddeld aantal werknemers bij bedrijven en instellingen in Nederland per grootteklasse zijn niet beschikbaar. Daarom is een schatting gemaakt. Uitgangspunt is het totaal aantal werknemers per sector in 2000, met in totaal 6.117.000 werknemers in dat jaar (CBS Statline 2002). Het betreft de werknemers in Nederland, dus de werkzame beroepsbevolking minus de zelfstandigen. Vervolgens is het aantal bedrijven in een cel vermenigvuldigd met het klassenmidden (zie tabel B5.1). Bekend is dat in de landbouw, bosbouw en visserij vaak relatief kleine werkgevers opereren1. Voor deze sector is een lager klassenmidden gekozen.
______________ 1
CBS, Bedrijven in Nederland 2000, Voorburg/ Heerlen 2001.
69
Tabel B5.1 Schatting werknemers bij bedrijven en instellingen met minder dan 50 werknemers, naar grootteklasse en sector Werkgevers
Klassen-
1 t/m 9
Totaal Werkgever
midden werknemers
10 t/m 49
Klassen-
Totaal
midden werknemers
1 t/m 9
10 t/m 49
Landbouw, bosbouw, visserij Industrie, delfstoffenwinning, openbare
21240
3
63720
1610
22
35420
voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid
44655
5
223275
14390
29,5
424505
120360
5
601800
17285
29,5
509907, 5
53770
5
268850
7920
29,5
233640
48305
5
241525
4715
29,5
139092,5
3165
5
15825
1595
29,5
47052,5
291495
5
1457475
47515
29,5
1401693
Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie) Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs Totaal
Van de categorie van bedrijven en instellingen met meer dan 50 werknemers is geen klassengemiddelde vast te stellen, aangezien geen bovengrens bekend is. Daarom is het aantal werknemers uit de eerste twee categorieën per sector afgetrokken van het totaal aantal werknemers per sector in Nederland. Wat resteert zijn werknemers die bij de grootste organisaties in Nederland werken. In tabel B5.2 is de schatting van het aantal werknemers in Nederland per sector en grootteklasse opgenomen. Tabel B5.2 Schatting verdeling werknemers naar sector en grootteklasse (gebaseerd op totaal aantal werknemers (Bron: CBS statline) en aantal werkgevers in Nederland) 1 t/m 9 10 t/m 49 Landbouw, bosbouw, visserij
63720
35420
50 +
Totaal
389
99529
Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid
223275
424505
814694 1462474
Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie
601800
509908
399515 1511223
Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening
268850
233640
497883 1000373
Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie)
241525
139093
747722 1128339
15825
47053
852184 915062
Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs Totaal
1457475 1401693 3257833 6117000
Werkgevers in Nederland die zeggen een kinderopvangregeling te hebben Op basis van de 1-meting van de Monitor Werkgeversbijdragen Kinderopvang is bekend hoeveel werkgevers in Nederland zeggen een kinderopvangregeling aan te bieden, naar sector en grootteklasse. Dit is opgenomen in tabel B5.3
70
Tabel B5.3 Percentage werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling te hebben, naar sector en grootteklasse 1 t/m 910 t/m 49 Landbouw, bosbouw, visserij Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie) Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs Totaal
4% 7% 24% 32% 27% 17% 22%
13% 26% 19% 35% 57% 33% 28%
50 +
Totaal
48% 68% 47% 71% 82% 86% 68%
5% 15% 24% 34% 31% 39% 24%
Schatting werknemers bij een werkgever met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling Om de dekkingsgraad van kinderopvangregelingen onder werknemers in Nederland te bereken, moeten de gegevens van tabel B5.2 en B5.3 met elkaar worden vermenigvuldigd. De aanname hierbij is dat per cel het percentage werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling gelijk verdeeld is over de bedrijven en instellingen binnen die cel die zeggen een kinderopvangregeling aan te bieden. Dit is opgenomen in tabel B5.4. De schatting van het totaal aantal werknemers dat bij een werkgever werkt die zegt een kinderopvangregeling te hebben, is gedeeld op het totaal aantal werknemers in Nederland in 2000 (3.146.444/ 6.117.000). Het resultaat hiervan is dat circa 51% van de werknemers in Nederland bij een werkgever werkt die zegt een kinderopvangregeling te hebben. Tabel B5.4 Schatting aantal werknemers dat bij een werkgever werkt die zegt een kinderopvangregeling te hebben 1 t/m 9 10 t/m 49 Landbouw, bosbouw, visserij
50 +
totaal
2549
4605
187
7340
15629
110371
553992
679992
144432
96882
187772
429087
Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening
86032
81774
353497
521303
Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie)
65212
79283
613132
757626
2690
15527
732878
751096
Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie
Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs Totaal
316544
388442 2441458 3146444
Schatting dekkingsgraad kinderopvangregelingen werknemers
51%
2. Schatting werknemers onder een CAO met een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang (op basis van CAO-onderzoek) Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie bevat gegevens van het aantal werknemers dat o nder de 125 grotere CAO’s valt die in de steekproef zijn opgenomen. Van de werknemers die onder een CAO in de steekproef van de Arbeidsinspectie vallen, geldt dat 69% een concrete of 1 decentrale a fspraak in de CAO heeft staan .
______________ 1
Volgens opgave van de Arbeidsinspectie, voorlopige cijfers CAO-onderzoek 2000, ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, niet gepubliceerd.
71
De Arbeidsinspectie zegt circa 80% van de werknemers die onder een CAO vallen in Nederland in de steekproef te betrekken. Voor de resterende 20% werknemers die onder een CAO vallen is niet bekend of hun collectieve arbeidsovereenkomsten een afspraak over kinderopvang bevat. Daarom moeten we voor een schatting van het totaal aantal werknemers in Nederland onder een CAO met kinderopvangregeling uitgegaan van een minimale en een maximale dekkingsgraad. Wanneer we er vanuit gaan dat de steekproef van het CAO-onderzoek representatief is voor alle CAO’s, en dat de CAO’s die niet in de steekproef zitten dus even vaak afspraken over kinderopvang bevatten als de CAO’s in de steekproef, geeft dat de maximale dekkingsgraad van werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang. Wanneer we er vanuit gaan dat de CAO’s die buiten de steekproef vallen allemaal géén afspraak over kinderopvang bevatten, geeft dat de minimale dekkinggraad van werknemers onder een CAO een concrete of decentrale afspraak over kinderopvang. Tabel B5.5 Percentage werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang, naar aard van afspraak
Werknemers onder een CAO met concrete afspraak Werknemers onder een CAO met decentraal afspraak Werknemers onder een CAO met intentionele afspraak Werknemers onder een CAO zonder afspraak Totaal
minimum maximum 49% 61% 6% 8% 6% 8% 39% 23% 100% 100%
Bron: Arbeidsinspectie 2002
Op basis van het CAO-onderzoek heeft circa tussen de 49% en 61% van de werknemers in Nederland onder een CAO een concrete afspraak over kinderopvang in die CAO staan. Tussen de 6% en 8% van de werknemers onder een CAO heeft een decentrale regeling. In totaal ligt de dekkingsgraad van werknemers onder een CAO met een kinderopvangregeling dus waarschijnlijk tussen de 55% en 69%. 3. Schatting percentage werknemers dat niet onder een CAO valt maar wel bij een werkgever werkt met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling werkt Voor deze schatting geldt dezelfde opbouw als voor de schatting die is gemaakt voor het totaal aantal werknemers dat bij een werkgever werkt met naar eigen zeggen een kinderopvangregeling (tabel B5.4). Alleen is nu op een selectie gemaakt op werkgevers die hebben aangegeven niet onder een CAO te vallen (zie tabel B5.6). Tabel B5.6 Percentage werkgevers dat zegt een kinderopvangregeling te hebben en niet onder een CAO valt, naar sector en grootteklasse 1 t/m 9 10 t/m 49 Landbouw, bosbouw, visserij
50 +
totaal
17%
0%
0%
16%
Industrie, delfstoffenwinning, openbare voorzieningsbedrijven, bouwnijverheid
0%
32%
50%
7%
Handel, horeca, reparatie consumenten artikelen, vervoer, opslag, communicatie
0%
12%
34%
4%
28%
25%
55%
28%
Financiële instellingen, verhuur, zakelijke dienstverlening Overige dienstverlening (zorg, cultuur, recreatie)
14%
29%
65%
15%
Openbaar bestuur, sociale verzekeringen, onderwijs
13%
16%
63%
23%
Totaal
16%
22%
49%
18%
72
De schatting van het totaal aantal werknemers dat niet onder een CAO valt maar werkt bij een werkgever die zegt een kinderopvangregeling te hebben, is gedeeld op het totaal aantal werknemers in Nederland in 2000. Het resultaat hiervan is dat circa 37% van de werknemers in Nederland die niet onder een CAO valt wel bij een werkgever werkt die zegt een kinderopvangregeling te hebben. 4. Schatting totaal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling Om een overzicht te krijgen van de totale dekkingsgraad van werknemers in Nederland met een kinderopvangregeling, zouden de cijfers van de werknemers onder een CAO met een afspraak over kinderopvang en de werknemers met een bedrijfskinderopvangregeling zonder CAO bij e lkaar moeten worden opgeteld. Omdat echter niet exact bekend is hoeveel werknemers in Nederland onder een CAO vallen1, kan dat alleen worden geschat. Kort samengevat kan onder de volgende aannames, een schatting van het aantal werknemers dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling worden gemaakt: · Het aantal werknemers in Nederland is 6.117.000 (CBS statline 2002) · 80% van de werknemers in Nederland valt onder een CAO, 20% valt niet onder een CAO · Het CAO-onderzoek van de Arbeidsinspectie is de meest betrouwbare bron voor gegevens over kinderopvangregelingen in CAO’s in Nederland. · De Monitor Werkgeversbijdragen van Research voor Beleid is de meest betrouwbare bron voor gegevens over kinderopvangregelingen buiten een CAO in Nederland. Uit deze schatting blijkt dat de totale dekkingsgraad van werknemers in Nederland met kinderopvangregeling waarschijnlijk tussen de 51% en 63% ligt. In tabel B5.7 is deze minimale en de maximale dekkingsgraad van werknemers in Nederland onder een kinderopvangregeling opgenomen. Tabel B5.7 Percentage werknemers in Nederland dat aanspraak kan maken op een kinderopvangregeling CAO
minimum maximum
Geen CAO
Totaal
Met Zonder Met Zonder Met Zonder kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang kinderopvang 55% 45% 37% 63% 51% 49% 69% 31% 37% 63% 63% 37%
______________ 1
In de Sociale Nota, SZW 2001, staat een verhouding van 84% van de werknemers met CAO en 16% zonder CAO. Het uitgangspunt van deze schatting is echter dat 6.188.000 werknemers in Nederland onder een CAO vallen. Volgens de cijfers van het CBS (Statline 2002) telde Nederland in 2000 echter slechts 6.117.000 werknemers. Waarschijnlijk is er sprake van een overschatting van het aantal werknemers dat onder een CAO valt.
73
74
Bijlage 6 Vragenlijst
75
76
Vragenlijst Werkgeversonderzoek kinderopvangregeling B2533, 22 oktober 2001
Intro Goede… u spreekt met … van Research voor Beleid. Zou ik de ……naam (functie) mogen spreken. Enq: Wanneer er geen naam is ingevuld dan vragen naar het hoofd P&O (personeel en organisatie) of iemand die verantwoordelijk is voor de personeelsadministratie/ kinderopvangregeling. Enq: Wanneer wel een naam ingevuld maar bij het bedrijf kennen ze deze persoon niet dan vragen naar het hoofd P&O enz (zie hierboven). Enq: Wanneer wel een naam ingevuld en die persoon is op vakantie/ niet aanwezig/ in gesprek/ in vergadering, vragen of er eventueel iemand is die een soortgelijke functie heeft en of je die dan kan spreken.
Weigeringsvragen Wanneer direct geweigerd en de receptie wil je dus niet eens doorverbinden dan toch nog vr agen of we 3 vragen mogen stellen: 1.
Bestaat er voor het personeel in uw bedrijf/vestiging een kinderopvangregeling? o Ja o Nee o Weet niet
2.
Hoeveel werknemers heeft uw bedrijf? (Mag een schatting zijn.) …… personen o weet niet
3.
Mag ik vragen waarom u weigert? o Geen tijd / geen zin o Het bedrijf heeft geen kinderopvangregeling o Tegen enquêtes in het algemeen o Tegen deze enquête o Etc.
Inleiding Wanneer bestuurder of PO functionaris aan de telefoon dan: Goeden… u spreekt met … van Research voor Beleid. Op dit moment voeren wij een onderzoek uit in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Het ministerie laat onderzoek doen naar kinderopvangregelingen van bedrijven in Nederland. 4.
Bestaat er voor het personeel in uw bedrijf een kinderopvangregeling? (v001) Met een kinderopvangregeling verstaan wij etc… o ja o nee à naar vragen werkgevers zonder KO-regeli ng o weet niet à naar persoon vragen die betrokken is bij kinderopvangregeling.
5.
Mijn volgende vraag is of u bereid bent mee te werken aan dit onderzoek? o Ja o Nee à vragen 2 en 3 stellen
Dat kan nu, de enquête zal ongeveer een kwartier duren en uiteraard zullen de gegevens vertrouwelijk worden verwerkt. Ook kunnen we een afspraak maken om u later terug te bellen.
77
VRAGEN WERKGEVERS MET KINDEROPVANGREGELING De financiering van kinderopvang zal gaan veranderen in 2003, onder de Wet basisvoorziening kinderopvang. 6.
Bent u van deze wetsverandering op de hoogte? o Ja o Nee à naar vraag 8 o Weet niet à naar vraag 8
7.
Wat houden deze veranderingen dan in? (ENQ: antwoorden niet voorlezen) o Ouders en overheid dragen samen 2/3 van de kosten, werkgever vrijwillig 1/3 deel. o Iets met gedeelde betaling o Ouders krijgen budget om kinderopvang te betalen o Ouders gaan kinderopvang inkopen o Werkgever wordt verplicht kosten te dragen o anders, nl…………. o weet niet
In de Wet basisvoorziening kinderopvang wordt voorgesteld dat ouder en overheid samen tweederde van de kosten dragen en werkgevers van beide ouders samen op basis van vrijwilligheid eenderde deel. Voor het ministerie veranderingen in de wetgeving voor kinderopvang doorvoert, wil zij weten wat werkgevers op dit moment bijdragen aan kinderopvang. Achtergrond Dan volgen nu een paar vragen over uw bedrijf en de kinderopvangregeling die u heeft. 8.
Hoeveel werknemers heeft uw bedrijf? (Het mag een schatting zijn.) …… o Weet niet
9.
Wat is de gemiddelde leeftijd van uw personeelsbestand? (Het mag een schatting zijn.) …… jaar o Weet niet
10. Is er in uw bedrijf een CAO van toepassing? o Ja, een ondernemings-CAO o Ja, een bedrijfstak- of sector-CAO o Nee à naar vraag 12 o Weet niet à naar vraag 12 11. Zijn er binnen uw bedrijf werknemers met kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar? o Ja o Nee à naar vraag 13 o Weet niet à naar vraag 13
12. Kunt U aangeven hoeveel mensen binnen U bedrijf kinderen hebben in de leeftijd van 0-13 jaar? (Mag een schatting zijn.) …… personen o Weet niet 13. Sinds welk jaar heeft uw bedrijf een kinderopvangregeling? (v4) o Voor 0-4 jaar vanaf …… o Voor 4-12 jaar vanaf …… o Weet niet
78
14. Waarom is binnen uw bedrijf een regeling voor kinderopvang getroffen? (Meerdere antwoorden mogelijk: ENQ: antwoorden niet voorlezen) o Nieuw personeel aantrekken o Vasthouden van huidige personeel o Voor het behoud van vrouwen binnen het bedrijf o Voor de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf o Het personeelsbestand van het bedrijf is gegroeid o Het is als verplichting vastgelegd in de CAO o Kinderopvang past in een modern personeelsbeleid o Wens van de ondernemingsraad (OR) o Anders, namelijk ……………………………………………… o Weet niet Uitvoering regeling Dan volgen nu een paar vragen over de manier waarop uw kinderopvangregeling is uitgevoerd. 15. Op welke manier is de kinderopvangregeling vastgelegd? (ENQ: antwoorden voorlezen) o Eén of meerdere bepalingen in een CAO-afspraak o Concrete afspraken in de CAO (ENQ: het moet hier om budget gaan: instructie) o De kinderopvang is een bedrijfsregeling, niet vastgelegd in een CAO o Anders, namelijk ……………………………………………… o Weet niet 16. Op welke wijze is de regeling uitgevoerd? (ENQ: antwoorden voorlezen, meerdere antwoorden mogelijk) (v6) o Een bijdrage aan de werknemer voor de kosten van kinderopvang o Het bedrijf koopt zelf kindplaatsen in o Een bemiddelingsbureau koopt kindplaatsen in o Er is een bedrijfskinderopvang opgezet (bedrijfscrèche) o Anders, namelijk ……………………………………………… o Weet niet 17. Door wie wordt de kinderopvangregeling uitgevoerd? (ENQ: antwoorden voorlezen) o door een bemiddelingsorganisatie o door het CAO-fonds / sectorfonds o door het bedrijf zelf o Anders, namelijk ……………………………………………… o Weet niet Alleen indien vraag 17 is CAO-of sectorfonds. 18. Mag ik de naam van het CAO- of sectorfonds noteren? ………………………………………… De inhoud van de regeling Wij zijn geï nteresseerd in de inhoud van de regeling die bij uw bedrijf van toepassing is. 19. Welke vormen van kinderopvang vallen binnen de regeling? (Meerdere antwoorden mogelijk) (v7) o opvang 0-4 jaar o opvang 4-12 jaar o gastouderopvang o anders, namelijk……… o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds o Weet niet 20. Is de regeling toegankelijk voor alle werknemers of alleen voor bepaalde doelgroepen? (v8) o Bepaalde doelgroepen o Alle werknemers à naar vraag 22 o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds à naar vraag 22
79
21. Welke categorieën werknemers betreft het hier? (Meerdere antwoorden mogelijk) (v9) o Vrouwen o Mannen o Alleenstaande ouders o Vanaf een bepaald aantal dienstjaren o Werknemers met een bepaalde functie o Werknemers met een vast dienstverband o Werknemers die meer dan …. uur werken o Anders, namelijk ……………………………………………… De kinderopvangregeling is binnen uw bedrijf misschien aan een aantal voorwaarden verbonden. De regeling kan gelden voor een bepaalde duur, of voor kinderen van een bepaalde leeftijd. Ik ga u nu een aantal punten noemen. Kunt u aangeven of binnen uw bedrijf aan deze zaken voorwaarden verbonden zijn en zo ja wat deze voorwaarden inhouden? 22. De leeftijd van de op te vangen kinderen? (v13) o Ja, de opvang is voor kinderen van ……jaar tot…….. jaar o Nee o Weet niet o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds 23. Het maximale aantal kinderen per gezin? (v14) o Ja, het maximale aantal kinderen per gezin is:………..kinderen o Nee o Weet niet o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds 24. De maximale duur van de kinderopvang (v15) o Ja, de maximale duur is………jaar o Nee o Weet niet o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds 25. Het maximum aantal dagdelen dat mag worden gehuurd? (v16) o Ja, het maximale aantal dagdelen is:…………..dagdelen per maand o Ja, het maximale aantal dagdelen overeenkomstig de arbeidsduur van de werknemer o Nee o Weet niet o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds Gebruik kinderopvangregeling Dan volgt nu een aantal vragen over het gebruik van de kinderopvangregeling. 26. Kunt U aangeven hoeveel mensen daadwerkelijk gebruik maken van de kinderopvangregeling? (U hoeft geen precies getal te noemen, een schatting is voldoende.) (v11) …… o Weet niet 27. Kunt U aangeven hoeveel kinderen daadwerkelijk gebruik maken van de kinderopvangregeling, naar leeftijd van het kind? (U hoeft geen precies getal te noemen, een schatting is voldoende.) (v3) ……0-3 jaar ……4-12 jaar o Weet niet 28. Kunt u aangeven hoeveel dagdelen per week werknemers gemiddeld gebruik maken van de kinderopvangregeling? …… o Weet niet
80
29. Is er sprake van een wachtlijst voor de kinderopvangregeling? (v17) o Ja o Nee o Weet niet o Onbekend, dit wordt geregeld door het CAO-fonds / sectorfonds 30. Bevat uw regeling voldoende financiële middelen om aan de behoefte aan kinderopvang te voldoen? o Ja o Nee o Weet niet 31. Verwacht u dat het budget op afzienbare termijn wordt verhoogd? o Ja o Nee o Weet niet
Financiële aspecten De laatste vragen gaan over de financiële aspecten van kinderopvang binnen bedrijfsregelingen. Deze zijn misschien lastig te beantwoorden. Wanneer u een antwoord niet direct kan geven, vraag ik u een schatting te maken.
32. Worden de werknemers van uw bedrijf geacht een eigen bijdrage te betalen voor de kinderopvang? (v32) o Ja o Nee à naar stellingen o Weet niet à naar stellingen 33. Hanteert uw bedrijf de VWS-adviestabel om de hoogte van de ouderbijdragen voor kinderopvang vast te stellen? (v33) o Ja, volledig à naar vraag 37 o Ja, maar aangepast o Nee à naar vraag 35 De VWS-adviestabel gaat uit van het netto huishoudinkomen (de grondslag), kent een opbouw van inkomensklassen waarvoor een ouderbijdrage is vastgesteld, kent een differentiatie naar verschillende opvangsoorten (tariefstructuur) en maakt onderscheid tussen het eerste kind en het tweede kind 34. Waarin verschilt de door uw bedrijf gehanteerde systematiek van de VWS-adviestabel? (Meerdere antwoorden mogelijk: ENQ antwoorden voorlezen) (v34) o Hogere bijdrage per klasse o Lagere bijdrage per klasse o Minder inkomensklassen o Meer inkomensklassen o Geen onderscheid tussen eerste en tweede kind o De grondslag is anders dan ‘netto huishoudinkomen’ o Andere tariefstructuur o Anders, namelijk ………………………………………………………………………………………. 35. Welke grondslag hanteert uw bedrijf voor bepaling van de ouderbijdrage (ENQ: antwoorden voorlezen)? (V35) o Netto huishoudinkomen o Belastbaar huishoudinkomen o Besteedbaar huishoudinkomen o Jaaropgave (van beide ouders) o Anders, namelijk …………………………………………………………………………………….
81
36. Om welke redenen hanteert uw bedrijf (deels) een eigen systematiek? (Meerdere antwoorden mogelijk: ENQ: antwoorden voorlezen) (v37) o Rechtvaardiger dan de VWS-tabel o Eenvoudiger voor ouders te hanteren dan de VWS-adviestabel o Eenvoudiger voor het bedrijf te hanteren dan de VWS-adviestabel o Beter te controleren dan de VWS-adviestabel o Anders, namelijk ……………………………………………………………………………………. o Weet niet Er zijn werkgevers die wel kinderopvang inkopen, fiscale aftrek daarvoor ontvangen, maar de resterende netto kosten in rekening brengen bij werknemers, bijvoorbeeld via verrekening met het bruto salaris. 37. Geldt dit voor uw bedrijf? o Ja het bedrijf maakt bruto wel, maar netto geen kosten. o Nee, het bedrijf draagt netto bij aan de kosten voor de werknemer. o Weet niet 38. Heeft uw bedrijf een maximale prijs voor de kinderopvang vastgesteld? Een bedrijf kan een maximale werkgeversbijdrage vaststellen, bijvoorbeeld het landelijk gemiddelde en de meerkosten daarboven doorberekenen aan de ouders. o Ja o Nee o N.v.t., er is een bedrijfscrèche o Weet niet 39. Heeft uw bedrijf een maximaal budget voor kinderopvang vastgesteld?
Hiermee wordt bedoeld het totaalbudget, ongeacht de vormen van kinderopvang. o o o
Ja, namelijk ƒ …………………per jaar, voor aftrek WVA (mag schatting zijn) Nee à naar vraag 43 Weet niet / geen mening à naar vraag 43
40. Is uw bedrijf bekend met de mogelijkheid om 30% van de kosten voor kinderopvang in mindering te brengen op de afdracht loonbelasting? o Ja o Nee o Weet niet / geen mening 41. Past uw bedrijf deze mindering in de afdracht loonbelasting ook toe? o Ja o Nee o Nee, ons CAO-fonds komt niet voor WVA-aftrek in aanmerking o Weet niet / geen mening 42. Wordt er door uw bedrijf geprobeerd de netto werkgeverskosten van de kinderopvang met de werkgever van een eventuele partner te delen? (de 50/50 regeling) o Ja o Nee o Weet niet / geen mening 43. Wordt deze regeling ook doorgevoerd als de werkgever van de partner niet bereid is om bij te dragen (er wordt dus maximaal 50% van de werkgeverskosten gefinancierd, de andere 50% wordt in rekening gebracht bij de werkgever van de partner)? o Ja o Nee o Weet niet / geen mening
82
44. Kunt u aangeven hoe groot de totale kosten van het gebruik van de kinderopvangregeling voor de werkgever zijn in 2001, voor aftrek WVA? (mag een schatting zijn) F ……,o Weet niet 45. Kunt u aangeve n hoe groot de totale kosten van het gebruik van de kinderopvangregeling voor de werkgever waren in 2000, voor aftrek WVA? (mag een schatting zijn) F ……,o Weet niet 46. Kunt u aangeven hoe groot de totale kosten van het gebruik van de kinderopvangregeling voor de werkgever waren in 1999, voor aftrek WVA? (mag een schatting zijn) F ……,o Weet niet 47. Kunt u aangeven hoe groot de totale loonsom van het bedrijf is? (mag een schatting zijn) F ……,o Weet niet
Stellingen Tot slot leg ik u twee stellingen voor. Kunt u aangeven in welke mate u het met deze stellingen eens bent? 48. De kosten van kinderopvang betalen zich terug, omdat het leidt tot behoud van mensen voor de organisatie. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet 49. Werkgevers hebben behoefte aan meer ondersteuning op het terrein van kinderopvang. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet 50. Werkgevers hebben behoefte aan ondersteuning bij de veranderingen als gevolg van de komende Wet basisvoorziening kinderopvang. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet
Einde Hartelijk dank voor uw medewerking!
83
VRAGEN WERKGEVERS ZONDER KINDEROPVANGREGELING 51. Voor het ministerie is het ook van belang te weten waarom bedrijven geen kinderopvangregeling hebben. 52. Bent u bereid bent mee te werken aan dit onderzoek? o Ja o Nee à vragen 2 en 3 stellen Dat kan nu, de enquête zal ongeveer tien minuten duren en uiteraard zullen de gegevens vertrouwelijk worden verwerkt. We kunnen ook een afspraak maken om u later terug te bellen. Achtergrond Allereerst wil ik u een paar vragen stellen over uw bedrijf. 53. Hoeveel werknemers heeft uw bedrijf? …… o Weet niet 54. Wat is de gemiddelde leeftijd van uw personeelsbestand? (Het mag een schatting zijn.) …… jaar o Weet niet 55. Is er in uw bedrijf een CAO van toepassing? o Ja, een ondernemings-CAO o Ja, een bedrijfstak- of sector CAO o Nee à naar vraag 57 o Weet niet à naar vraag 57 56. Kunt u aangeven waarom er geen kinderopvangregeling is? (Meerdere antwoorden mogelijk) (v004) o Kinderopvang is geen taak van de werkgever o Geen behoefte, werknemers hebben geen kinderen à skip 59 o Geen behoefte aan bij werknemers ondanks kinderen o Weinig / geen vrouwelijke werknemers o Te duur voor het bedrijf o Een kinderopvangregeling is onrechtvaardig omdat niet alle werknemers er gebruik van maken o Is niet in de CAO geregeld o Anders, namelijk o Weet niet 57. Welk van de redenen die u net noemde is het belangrijkste? o Kinderopvang is geen taak van de werkgever o Geen behoefte, werknemers hebben geen kinderen à skip 59 o Geen behoefte aan bij werknemers ondanks kinderen o Weinig / geen vrouwelijke werknemers o Te duur voor het bedrijf o Een kinderopvangregeling is onrechtvaardig omdat niet alle werknemers er gebruik van maken o Is niet in de CAO geregeld o Anders, namelijk o Weet niet 58. Zijn er werknemers met kinderen in de leeftijd van 0-13 jaar? (v006) o Ja o Nee à naar vraag 61 o Weet niet à naar vraag 61
84
59. Kunt U aangeven hoeveel mensen binnen U bedrijf kinderen hebben in de leeftijd van 0-13 jaar? (Mag een schatting zijn.) o
…… personen Weet niet
60. Heeft u ooit onderzocht of werknemers behoefte hebben aan een kinderopvangregeling? o Ja o Nee à naar vraag 64 o Wil geen antwoord geven à naar vraag 64 o Weet niet à naar vraag 64 61. Wat was de uitkomst van dat onderzoek? o grote behoefte bij werknemers o redelijke behoefte bij werknemers o geringe behoefte bij werknemers o geen behoefte bij werknemers o Anders, nl…… o Weet niet 62. Hoe lang geleden is dat onderzocht? o Korter dan een half jaar o Een jaar tot 2 jaar o 2 jaar tot 5 jaar o Langer dan 5 jaar o Weet niet > Skip vraag 63 indien vraag 60 = ja 63. Is er door werknemers ooit aangegeven dat zij behoefte hebben aan een regeling? (vv008) o Ja o Nee o Wil geen antwoord geven o Weet niet 64. Indien werknemers op dit moment aan zouden geven behoefte te hebben aan een regeling, zou het bedrijf dan ook een regeling aanbieden? (v009) o Ja o Nee o Weet niet
Financiële mogelijkheden Er bestaan verschillende fiscale mogelijkheden en financiële constructies waarmee de kosten van kinderopvang voor de werkgever verminderd kunnen worden. Ik noem nu de belangrijkste mogelijkheden, kunt u aangeven of deze mogelijkheid binnen het bedrijf bekend is? 65. De mogelijkheid om 30% van de netto kosten voor kinderopvang af te trekken van de afdracht loonheffing (afdrachtvermindering) (v010) o Ja o Nee 66. De mogelijkheid de kosten voor kinderopvang als bedrijfskosten in mindering te brengen op het bedrijfsresultaat (afname vennootschapsbelasting)? (v011) o Ja o Nee Deze afname van vennootschapsbelasting is overigens niet van toe passing op non-profitbedrijven en firma’s.
85
67. De mogelijkheid om de netto werkgeverskosten voor kinderopvang te delen met de werkgever van de eventuele partner van de werknemers (50/50 regeling)? (v012) o Ja o Nee 68. De mogelijkheid de ouder een bijdrage te laten betalen voor de kinderopvang? (v013) o Ja o Nee Als 65=nee en/of 66=nee en/of 67=nee en/of 68=nee>> vraag 69 69. Zouden de genoemde mogelijkheden leiden tot meer interesse van uw bedrijf voor het instellen van een kinderopvangregeling? (v014) o Ja o Nee o Weet niet Het ministerie van Volksgezondheid Welzijn en Sport stelt elk jaar een adviestabel op, met daarin de bijdragen die aan werknemers in rekening kunnen worden gebracht, afhankelijk van hun inkomen. 70. Is deze VWS adviestabel bij uw bedrijf bekend? (v015) o Ja o Nee Toekomstige regeling 71. Bestaan er binnen het bedrijf plannen om een kinderopvangregeling te treffen? (v016) o Ja à naar vraag 73 o Nee o Weet niet 72. Onder welke omstandigheden zou wél worden overwogen een kinderopvangregeling te treffen? (v017)(Meerdere antwoorden mogelijk) o Dat zal niet gebeuren o Als werknemers aangeven dat ze daar behoefte aan hebben o Om nieuw personeel aan te trekken o Vasthouden van huidige personeel o Voor het behoud van vrouwen binnen het bedrijf o Voor de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf o Indien het personeelsbestand fors groeit o Het is als verplichting vastgelegd in de CAO o Kinderopvang past in een modern personeelsbeleid o Wens van de ondernemingsraad (OR) o Anders, namelijk……………………………………………… o Weet niet >> naar wetsverandering 73. Waarom bestaan er plannen om binnen uw bedrijf een regeling voor kinderopvang te treffen? (v018) (Meerdere antwoorden mogelijk) o Er is behoefte aan bij werknemers o Om nieuw personeel aan te trekken o Om huidige personeel vast te houden o Voor het behoud van vrouwen binnen het bedrijf o Voor de doorstroming van vrouwen binnen het bedrijf o Omdat het personeelsbestand fors is gegroeid o Het is als verplichting vastgelegd in de CAO o Kinderopvang past in een modern personeelsbeleid o Wens van de ondernemingsraad (OR) o Anders, namelijk……………………………………………… o Weet niet
86
74. Op welke termijn verwacht u dat de regeling van kracht wordt?(v019) o Binnen een half jaar o Half jaar tot een jaar o 1 – 2 jaar o duurt langer dan 2 jaar o Het is nog niet zeker wanneer er een regeling zal worden getroffen o Weet niet Bij het regelen van kinderopvang zijn verschillende vormen mogelijk, enkele hiervan zijn: het geven van een bijdrage aan de werknemers, het zelf huren van kindplaatsen en het opzetten van een bedrijfsopvang. 75. Is het al bekend op welke wijze de kinderopvang vorm zal worden gegeven? (v020) o Ja, volledig o Ja, ongeveer o Nee à naar wetsverandering o Weet niet à naar wetsverandering 76. Kunt u aangeven op welke wijze kinderopvang voor uw bedrijf zal worden geregeld? (v021) (Meerdere antwoorden mogelijk) o Een bijdrage aan de werknemer voor de kosten van kinderopvang o Het huren van kindplaatsen o Een bedrijfskinderopvang opzetten o De kinderopvang uitbesteden aan een bemiddelingsbureau 77. Wordt de regeling toegankelijk voor alle werknemers of voor bepaalde categorieën werknemers? (v022) o Alle werknemers à naar vraag 79 o Bepaalde categorieën o Nog niet bekend à naar vraag 79 o Weet niet à naar vraag 79 78. Welke categorieën werknemers betreft het hier? (Meerdere antwoorden mogelijk) (v023) o Vrouwen o Mannen o Alleenstaande ouders o Vanaf een bepaald aantal dienstjaren o Werknemers met een vast dienstverband o Werknemers met een bepaalde functie o Werknemers die meer dan …. uur werken o Nog niet bekend o Weet niet > alleen indien vraag 70 = ja 79. Volgt u voor het vaststellen van de hoogte van de ouderbijdrage de adviestabel van het ministerie van VWS? (v024) o Ja o Nee o Nog niet bekend o Weet niet > alleen indien vraag 67 = ja 80. Gaat u uit van het delen van de kosten van de kinderopvang met de werkgever van een eventuele partner (de 50/50 regeling)? (v025) o Ja o Nee o Nog niet bekend o Weet niet
87
Wetsverandering De overheid is bezig een Wet basisvoorziening kinderopvang op te stellen. Hierin wordt de financiering van kinderopvang anders geregeld. 81. Bent u van deze wetsverandering op de hoogte? o Ja o Nee à naar stellingen o Weet niet à naar stellingen 82. Wat houden deze veranderingen volgens u in voor de financiering van kinderopvang? o Ouders en overheid dragen samen 2/3 van de kosten, werkgever vrijwillig 1/3 deel. o Iets met gedeelde betaling o Ouders krijgen budget om kinderopvang te betalen o Ouders gaan kinderopvang inkopen o Werkgever wordt verplicht kosten te dragen o anders, nl…………. o weet niet In de Wet basisvoorziening kinderopvang wordt voorgesteld dat ouder en overheid samen tweederde van de kosten dragen en werkgevers van beide ouders samen op basis van vrijwilligheid eenderde deel. Stellingen Tot slot leg ik u twee stellingen voor. Kunt u aangeven in welke mate u het met deze stellingen eens bent? 83. De kosten van kinderopvang betalen zich terug, omdat het leidt tot behoud van mensen voor de organisatie. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet 84. Werkgevers hebben behoefte aan meer ondersteuning op het terrein van kinderopvang. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet 85. Werkgevers hebben behoefte aan ondersteuning bij de veranderingen als gevolg van de komende Wet basisvoorziening kinderopvang. o Geheel mee eens o Mee eens o Neutraal o Mee oneens o Geheel mee oneens o Weet niet
Einde
Hartelijk dank voor uw medewerking!
88
Research voor Beleid Schipholweg 13 - 15 Postbus 985 2300 AZ Leiden telefoon: (071) 5253737 telefax: (071) 5253702 e-mail:
[email protected] www.researchvoorbeleid.nl
89