Marjolein Maas en Michel Planije
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rapportage 2009: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht
In 2006 is in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang gestart. Het Plan van Aanpak is bedoeld om de situatie van (potentieel) daklozen te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. Het Trimbos-instituut monitort en rapporteert jaarlijks over de voortgang. De huidige rapportage geeft een beschrijving van het vierde jaar van de uitvoering van het Plan van Aanpak in 2009 in de vier grote steden. Aan bod komen onder andere de kwantitatieve resultaten van het Plan van Aanpak, de organisatie en uitvoering van de persoonsgerichte benadering van de doelgroep, de ketenaanpak, de samenwerking met andere partijen en de financiën. De rapportage geeft geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten, maar laat zien welke richting het Plan van Aanpak is ingeslagen en welke resultaten en progressie tot nu toe geboekt zijn.
1 2
www.trimbos.nl
ISBN: 978-90-5253-675-0
20 09
3
20 09
Marjolein Maas en Michel Planije
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rapportage 2009: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht
Trimbos-instituut, Utrecht, 2010
Colofon Opdrachtgever Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Financiering Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Projectleiding Marjolein Maas Projectuitvoering Marjolein Maas en Michel Planije Productiebegeleiding Joris Staal Omslagontwerp Ladenius Communicatie Productie Ladenius Communicatie Beeld www.istockphoto.com Artikelnummer: AF0938 ISBN: 978-90-5253-675-0 Deze uitgave is te bestellen via www.trimbos.nl/webwinkel met artikelnummer AF0938. Trimbos-instituut Da Costakade 45 Postbus 725 3500 AS Utrecht T: 030-2971100 F: 030-2971111 www.trimbos.nl © 2010, Trimbos-instituut, Utrecht. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande toestemming van het Trimbos-instituut.
Inhoudsopgave
Samenvatting Procesresultaten Resultaten in cijfers Financiën Tot slot
5 5 7 11 12
1 1.1 1.2 1.3 1.4
Inleiding Uitgangspunten Plan van Aanpak Doelgroep Doelstellingen en indicatoren Leeswijzer
13 13 14 16 19
2 Resultaten doelstellingen Plan van Aanpak 2009 2.1 Trajecten en stabiele mixen 2.2 Terugdringen huisuitzettingen 2.3 Redenen tot dakloosheid 2.4 Terugdringen overlast
21 21 26 28 31
3 Beschrijving stand van zaken Plan van Aanpak 2009 3.1 Instrumenten 3.2 Centraal meldpunt 3.3 Trajecten 3.4 Lokale zorgnetwerken 3.5 Uitbreiding fysieke voorzieningen 3.6 Uitbreiding van dienstverlening in 2009
35 35 37 39 41 43 47
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
51 51 51 51 52 54 56 58
Samenwerking met andere partijen Zorgkantoor Zorgaanbieders Regiobinding Woningcorporaties GGZ en verslavingszorg Penitentiaire inrichtingen Cliëntenorganisaties
Trimbos-instituut
3
5 Zwerfjongeren en cliënten in de laagdrempelige opvang 5.1 Zwerfjongeren 5.2 Cliënten in de laagdrempelige opvang
61 61 64
6 6.1 6.2 6.3
Financiën Verdeelsleutel middelen MO, OGGz en verslavingsbeleid Decentralisatie-uitkering Hervormingen in de AWBZ financiering
67 67 68 68
Literatuur
71
Bijlage 1 Indicatoren cijfermatig weergegeven
75
Bijlage 2 Instrumenten Plan van Aanpak
85
4
Trimbos-instituut
Samenvatting Op 7 februari 2006 is het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang officieel van start gegaan in de vier grote steden (G4): Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (Rijk en vier grote steden, 2006). Het Plan van Aanpak is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden en verloederden te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. In de samenvatting zal beknopt weergegeven worden wat de behaalde resultaten en ontwikkelingen in het vierde jaar van de uitvoering van het Plan van Aanpak zijn.
Procesresultaten In 2009 heeft het Plan van Aanpak zich verder ontwikkeld ten opzichte van voorgaande jaren (zie ook Maas & Planije, 2009; Rensen & Planije, 2008). In het Plan van Aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen die de uitvoering ondersteunen. De G4 hebben deze instrumenten in 2009 daar waar nodig verder ontwikkeld op een wijze die aansluit bij de lokale situatie (zie Bijlage 2). Alle steden hebben onderdelen van de persoonsgerichte en sluitende ketenaanpak gerealiseerd, waarbij de cliënten worden opgenomen in een individueel hulptraject. De vier steden hebben allemaal een vorm van centrale aanmelding, waar de doelgroep van het Plan zich dient te melden, of gemeld dient te worden alvorens er een zorgverleningtraject kan worden uitgestippeld. Bestaande en nieuwe cliënten krijgen trajectplannen toegespitst op de individuele zorgbehoeften. Deze trajecten worden begeleid door trajectbegeleiders op het niveau van het traject en door cliëntbegeleiders op het niveau van de individuele zorg. Daar waar nodig is in de vier gemeenten in 2009 de samenwerking of werkvorm van de persoonsgerichte aanpak en ketensamenwerking verder doorontwikkeld. Op het terrein van de registratie en het monitoren van de effecten van het Plan van Aanpak is in 2009 een inhaalslag gemaakt. In voorgaande jaren hadden de gemeenten de nodige moeilijkheden met de implementatie naar de voor het Plan van Aanpak vereiste werkvormen en organisatie van gegevens. Vanaf 2009 hebben alle vier de steden echter een operationeel cliëntvolgsysteem. Een dergelijk systeem is binnen de vier grote gemeenten noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan van Aanpak en daarmee voor de bijsturing van de trajecten door de betrokken hulpverleners. Tevens is er op ingezet om personen die reeds in zorg waren maar niet in de cliëntregistratiesystemen geregistreerd stonden, alsnog te registreren. Verder maken sinds 2009 alle vier de gemeenten gebruik van gestandaardiseerde Aanmeldings- en Diagnoseformulieren (ADF of AD-formulier) wanneer cliënten instromen bij het centrale meldpunt. In dat formulier worden onder andere in alle vier de gemeenten dezelfde vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan van Aanpak (zie Tabellen 1 en 2).
Trimbos-instituut
5
Via lokale zorgnetwerken, waarin lokaal en kleinschalig samengewerkt wordt door verschillende ketenpartners, is het voor gemeenten eenvoudiger om rond individuele cliënten een effectief netwerk van betrokken hulpverleners te vormen. Tevens spelen de zorgnetwerken in op de signaleringsfunctie waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. Het onderhouden van deze zorgnetwerken vergt continue inspanningen, zo ook in 2009 waarin de lokale zorgnetwerken verder uitgebreid zijn of bestaande netwerken geprolongeerd zijn. Tevens worden de zorgnetwerken geëvalueerd op basis waarvan in 2010, indien nodig, in samenwerking met de ketenpartners aanpassingen doorgevoerd worden. Verder zijn in de vier gemeenten, net als in voorgaande jaren, in 2009 een groot aantal voorzieningen en diensten uitgebreid, doorgezet en opgestart. Daarbij valt op dat de focus bij de uitbreiding van voorzieningen minder ligt op uitbreiding van basale opvang (zoals dag- en nachtopvang) en meer op ‘hoogwaardigere’ of langer durende vormen van opvang, zoals 24-uurs woonvormen. Voor het opstarten van de nieuwe diensten en voorzieningen zijn nieuwe locaties gezocht, vastgelegd en geopend. Om die locaties te kunnen realiseren is door de gemeenten ingezet op het creëren van plek om te kunnen bouwen, draagvlak onder buurtbewoners en samenwerking tussen de ketenpartners. Verschillende gemeenten geven aan dat ondanks de inzet de realisatie van fysieke voorzieningen of opvangplekken achter loopt op de planning. Dit mede door omgevingsfactoren zoals gebrek aan ruimte, petities uit de buurt en het vertraagd leegkomen van benodigde woningen. Met betrekking tot de diensten valt op dat binnen de gemeenten projecten en activiteiten voor de doelgroep gericht op preventie een duidelijke rol spelen. De gemeenten hebben de regie in de uitvoer van het Plan van Aanpak. Zij werken in de uitvoering samen met veel partijen die voor een deel elk hun eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals het zorgkantoor en de zorgaanbieders. In 2009 zijn bestaande samenwerkingsovereenkomsten met deze partners voortgezet en daar waar nodig geïntensiveerd. Hierbij zetten de gemeenten in om zaken die beter kunnen lopen of eventuele knelpunten te verbeteren. Voorbeelden daarvan uit de verschillende gemeenten zijn afspraken die gemaakt worden met woningcorporaties over het aantal woningen dat beschikbaar moet komen voor de doelgroep, extra inzet op nazorg van ex-gedetineerden en het gebruik maken van de kennis en ervaring van cliënten en cliëntorganisaties als signalerende functie of het verder ontwikkelen van het dienstenaanbod. In 2008 is de aanpak van maatschappelijke opvang op basis van een document waarin de beleidsmatige doelen weergegeven zijn uitgebreid naar alle overige 39 centrumgemeenten en hebben de gemeenten hun Stedelijke Kompassen ingediend waarin zij onderbouwd hebben hoe zij dakloosheid willen bestrijden en de situatie van (potentieel) dak- en thuislozen willen verbeteren. De Monitor Stedelijk Kompas 2009 (Maas & Planije, 2010) zal het beginjaar van de uitvoer van de Stedelijke Kompassen beschrijven. Het Ministerie van VWS heeft de centrumgemeenten verzocht in het Stedelijk Kompas expliciet aandacht te besteden aan de zwerfjongerenproblematiek. Ook binnen de vier gemeenten is ingezet op zwerfjongerenproblematiek. Gemeenten hebben afspraken gemaakt met samenwerkingpartners omtrent zwerfjongeren en deze vastgelegd in convenanten. Ook geven een aantal van de vier gemeenten aan een
6
Trimbos-instituut
beleidskader ontwikkeld te hebben voor dak- en thuisloze jongeren naar analogie van dat van de volwassenen.
Resultaten in cijfers Het Plan van Aanpak geeft per stad ook de operationele en gekwantificeerde doelstellingen aan. Daarbij gaat het ondermeer om het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal personen dat gedurende een bepaalde periode kan beschikken over zowel huisvesting als zorg en een legaal inkomen. De doelstellingen en bijbehorende streefcijfers zijn weergegeven in Tabel 2. Bij het vaststellen van deze streefcijfers is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van Aanpak in de verschillende steden waren verricht. De resultaten voor 2009 staan weergegeven in Tabel 1, pagina 9. Voor een totaaloverzicht van de behaalde resultaten vanaf het begin van het Plan van Aanpak in 2006 verwijzen we naar Bijlage 1. Bij het lezen van de gegevens dient rekening gehouden te worden met de volgende zaken. Niet alle indicatoren worden in elke gemeente op exact dezelfde wijze gemeten (dit geldt vooral voor indicator 5: overlast). Dit wordt nader toegelicht in hoofdstuk 2 en daar waar nodig in Tabel 1 en Bijlage 1. Verder is in verschillende gemeenten de uitbreiding van woonvoorzieningen vertraagd, hetgeen van invloed is op de in- en doorstroom. Daarnaast zijn, zoals reeds beschreven, in 2009 voortschrijdende automatiseringsproblemen met betrekking tot de cliëntvolgsystemen grotendeels opgelost. Hierdoor hebben alle gemeenten vanaf 2009 een operationeel cliëntvolgsysteem. In het verlengde hiervan is in 2009 is in verschillende gemeenten een inhaalslag gemaakt met de registratie. Dit houdt in dat personen die reeds gebruikt maakten van de zorg, maar nog niet geregistreerd stonden in de centrale registratiesystemen, alsnog geregistreerd zijn. Kleinere problemen die nog resten of het niet helemaal af kunnen ronden van de genoemde inhaalslag hebben echter ook dit jaar nog hun weerslag op de gepresenteerde cijfers. De hierboven beschreven kanttekening in acht nemende, kan op basis van de aangeleverde gegevens voor de huidige monitor gezegd worden dat tot en met 31 december 2009 in de vier gemeenten gezamenlijk 9.786 cliënten aangemeld zijn via de centrale voordeuren van de maatschappelijke opvang en opgenomen in een individueel trajectplan. Daarnaast is van 5.929 personen, verdeeld over de vier steden, bekend dat zij een stabiele mix hebben, hetgeen inhoudt dat zij gedurende minimaal drie maanden beschikten over onderdak, zorg en een legaal inkomen. Dit is een goed resultaat. Beleidsmatige afspraken die gemaakt zijn om in te zetten op het in beeld krijgen van dak- en thuislozen en het aanbieden van passende zorg zijn effectief gebleken. Als gekeken wordt naar de streefcijfers per gemeente is te zien dat de behaalde cijfers voor Amsterdam, Utrecht en Den Haag met betrekking tot het aantal stabiele mixen of met betrekking tot zowel het aantal stabiele mixen als het aantal personen met opgesteld individueel trajectplan lager uitvallen dan de streefcijfers. Hier wordt per
Trimbos-instituut
7
gemeente een passende uitleg voor gegeven. Kort samengevat blijkt dat de geschetste knelpunten met betrekking tot het realiseren van het aantal voorzieningen en de cliëntvolgsystemen alsmede het vullen van die systemen, hun weerslag hebben gehad op het aantal personen met trajectplan en stabiele mix dat eind 2009 uit de gemeentelijke systemen te destilleren is in verhouding tot de beoogde streefcijfers. Per gemeente kunnen de volgende cijfers weergegeven worden. Amsterdam heeft 3.814 trajecten gerealiseerd tegenover een streefcijfer van 3.600. Tevens zijn er 2.679 personen met een stabiele mix tegenover een streefcijfer van 2.800. Den Haag heeft 1.833 trajecten gerealiseerd tegenover een streefcijfer van 2.000. Tevens zijn er 1.008 personen met een stabiele mix tegenover een streefcijfer van 1.500. Rotterdam heeft 2.989 trajecten gerealiseerd tegenover een streefcijfer van 2.900. Tevens zijn er 1.771 personen met een stabiele mix tegenover een streefcijfer van 1.740. Utrecht heeft 1.150 trajecten gerealiseerd tegenover een getemporiseerd streefcijfer van 1.067 (oorspronkelijk 1.250). Tevens zijn er 471 personen van wie met zekerheid bekend is dat zij een stabiele mix hebben tegenover een getemporiseerd streefcijfer van 833 (oorspronkelijk 875). Utrecht neemt daarnaast op basis van een gewogen schatting aan dat er nog 377 personen zijn met een stabiele mix. De cijfers worden uitvoerig toegelicht in hoofdstuk 2. De cijfers laten zien dat er door alle vier de gemeenten hard wordt ingezet op het realiseren van de doelen van het Plan van Aanpak en dat er in de periode 2006 tot en met 2009 is geïnvesteerd in het realiseren van het in beeld en traject krijgen van feitelijk en residentieel daklozen. Om een persoonsgerichte aanpak en sluitende ketensamenwerking te kunnen realiseren hebben de gemeenten de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de randvoorwaarden. De cijfers, alsmede voorgaande rapportages van deze monitor, maken echter ook inzichtelijk dat dit gepaard gaat met al dan niet voorziene knelpunten alsmede voortschrijdende inzichten, waardoor de gepresenteerde cijfers lager uit kunnen vallen dan de aanvankelijk door de gemeenten gestelde streefcijfers. Een deel van de doelgroep lijkt tot op heden nog onvoldoende in beeld, zoals personen die gebruik maken van de laagdrempelige opvang (dag- en nachtopvang). Sommige van hen maken gebruik van de opvang terwijl ze niet direct recht blijken te hebben op zorg. Een ander deel heeft daar juist wel recht op en zou vanuit de laagdrempelige opvang naar zorg toegeleid moeten worden. In de vier gemeenten wordt in 2009 en 2010 ingezet op het verder in beeld brengen, in zorg krijgen en behouden van deze doelgroep.
8
Trimbos-instituut
Tabel 1: Behaalde resultaten op indicatoren Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang in 2009. Voor een volledig overzicht en gedegen toelichting op cijfers, zie Bijlage 1 en hoofdstuk 2. Indicator 1A Aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
- Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 571 - Aantal corporatiewoningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,38% - Daling cijfers 3 kwartalen van 37% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 578 - Aantal corporatiewoningen: 197.033 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,29 % - Daling cijfers 3 kwartalen van 43% t.o.v. 2005
Wordt verwacht in 2010 (zie ook toelichting in de tabel in Bijlage 2)
- Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 343 - Aantal corporatiewoningen: 77.606 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,44% - Daling cijfers 3 kwartalen van 42% t.o.v. 2005
Indicator 1B Aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij Maatschappelijk Opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
78 personen Gebaseerd op gegevens van Centraal Onthaal
24 van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
0 personen
127 personen
Indicator 2 Aantal tot de doelgroep behorende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2009: circa 3000 personen - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 225 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 31 personen (gegevens Centraal Onthaal)
- Totaal aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober 2009: 3648 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 365 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 13 personen van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
0 personen
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2009: circa 1800 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 135 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 44 personen
Indicator 3 Aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 285 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 16
5 personen van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2009 met een intake en een individueel trajectplan (1,4%)
1 persoon
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 177 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 30 personen
Trimbos-instituut
9
Indicator 4A Aantal tot de doelgroep behorende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
Cumulatief t/m 31 december 2009: 2989 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 3814 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1150 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1833 personen
Indicator 4B Aantal tot de doelgroep behorende mensen voorzien van een stabiele mix van verblijf, inkomen en zorg Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1771 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 2679 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: Voor de 1150 personen die in traject zijn geldt dat:
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1008 personen
Van 471 personen met zekerheid gezegd kan worden dat zij een stabiele mix hebben. Van 377 personen wordt geschat dat zij een stabiele mix hebben. Indicator 5 Overlast Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
Steekproef van 200 personen uit de populatie personen met traject die bekend zijn bij de politie. Aantal overtredingen en misdrijven in 2009 vergeleken met de nulmeting voor dezelfde steekproef (= aantal overtredingen en misdrijven gepleegd tussen 2001-2006 gedeeld door die perioden).
Tot 1 oktober 2009 waren er 3503 personen met een intake en opgesteld individueel trajectplan. Van hen zijn in 2009 361 personen (10%) 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie.
Steekproef van 100 stabiele cliënten: - In totaal 176 politiecontacten als verdachte, met een gemiddelde van 1,8 per persoon. - 11 personen zijn verantwoordelijk voor 105 van de 176 politiecontacten.
Twee aselecte steekproeven:
Dit laat een gemiddelde afname zien van: 71% voor het aantal overtredingen 40% voor het aantal misdrijven Onbekend of de gemiddelde afname bepaald wordt door een kleine groep personen.
10
Tot 1 oktober 2009 waren er 2387 personen met een stabiele mix. Van hen zijn in 2009 151 personen (6%) 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie.
39 niet-stabiele cliënten: - In totaal 109 politiecontacten als verdachte met een gemiddelde van 2,8 per persoon. - 9 personen verantwoordelijk voor 75 van de 109 politiecontacten.
Trimbos-instituut
(meetperiode van 1 januari tot 1 oktober 2009) 100 stabiele cliënten: - 8 overtredingen, 9 misdrijven 100 niet stabiele cliënten: - 28 overtredingen, 29 misdrijven
Financiën Hieronder volgt een summiere weergave van de stand van zaken en veranderingen op financieel gebied in 2009. Voor een uitgebreid overzicht verwijzen we naar hoofdstuk 6. Voor de uitvoering van het Plan van Aanpak in de vier grote steden heeft het Rijk middelen vrijgemaakt. De kosten van het Plan van Aanpak zijn voor de vier grote steden geraamd op 61 miljoen euro in 2006 oplopend tot 175 miljoen euro vanaf 2009 (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 19). Het Rijk nam op basis van de raming (februari 2006) twee derde van dit bedrag (117 miljoen euro) voor haar rekening door het budget van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geoormerkt voor deze doelgroep te verhogen. De gemeenten betalen een derde van de kosten (58 miljoen euro) uit de eigen begroting. Er vindt conform de afspraken in het Grotestedenbeleid (GSB III) een aanpassing van de verdeelsleutel van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid plaats in overleg tussen Rijk en centrumgemeenten. De besluitvorming hieromtrent heeft in 2009 plaatsgevonden. Met ingang van 2010 wordt de nieuwe verdeelsleutel ingevoerd. Vooruitlopend op de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de minister van Financiën zich bereid verklaard een ophoging van de uitkering aan de G4 voor te financieren. Tot en met 2009 is door het ministerie, vooruitlopend op de herziening, aan de G4 een overbruggingsbijdrage verstrekt van vijftien miljoen euro per jaar (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 november 2007a). In het kader van de verdeelsleutel zijn de gemeenten in 2009 begonnen met het vrijspelen van de grensstrook. Dit houdt in dat nagegaan is of de zorg voor (een deel van) de cliënten in de maatschappelijke opvang beter gefinancierd kan worden vanuit een ander financieel kader dan gemeentegelden (zoals de AWBZ, de Wet op de jeugdzorg of de Zorgverzekeringswet). Met ingang van 1 januari 2010 ontvangen alle centrumgemeenten jaarlijks de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en OGGz. Deze decentralisatie-uitkering behoort tot de algemene middelen van de gemeente en is voor de gemeente vrij te besteden. Financiële verantwoording hiervan vindt plaats aan de Gemeenteraad in plaats van aan het Rijk. Wel worden met het Rijk op hoofdlijnen afspraken gemaakt. Verder zijn er in de afgelopen jaren verschillende hervormingen geweest in de AWBZ. Het gaat bijvoorbeeld om de AWBZ- pakketmaatregel, de afschaffing van de oormerking AWBZ middelen voor de maatschappelijke opvang en de overheveling van de geneeskundige GGZ naar de Zorgverzekeringswet, welke reeds uitgebreid aan bod zijn gekomen in de rapportage van de monitor over 2009 (zie hoofdstuk 5 in Maas & Planije, 2009a).
Trimbos-instituut
11
Tot slot In de afgelopen jaren is sterk ingezet op de aanpak van dak- en thuisloosheid met het gevolg dat in de vier steden extra voorzieningen en diensten gecreëerd zijn voor de doelgroep, de ketensamenwerking is versterkt en een grote groep feitelijk en residentieel daklozen zorg op maat aangeboden hebben gekregen. Hiermee zijn de gemaakte beleidsafspraken effectief gebleken. In opdracht van VWS zal vanaf 2010 gedurende vijf jaar onderzocht worden wat de effecten van het uitgezette beleid zijn op cliëntniveau, waardoor het uitgezette beleid versterkt kan worden. Om te voorkomen dat sociaal kwetsbare mensen verder afglijden en dak- of thuisloos worden, is preventieve inzet vereist. Vanaf 2010 wordt deze preventieve inzet in de vier gemeenten vergroot en verder uitgebreid naar de totale groep sociaal kwetsbaren waaraan in het Plan van Aanpak (Rijk & vier grote steden, 2006) gerefereerd wordt. Op 9 februari 2010 is door het Rijk en de gemeenten een intentieverklaring ondertekend. Hierin is het voornemen uitgesproken te voorkomen dat mensen op straat belanden. Behalve op dreigend daklozen, zal de focus van het Plan van Aanpak komen te liggen op de groep mensen die nog steeds op straat leeft en mensen die in de opvang en detentie verblijven. Daarbij is de opzet hen in een persoonlijke aanpak niet alleen te helpen bij zorg, wonen, werk en inkomen, maar ook bij het vinden van een dagbesteding, zingeving en het vormen van een sociaal netwerk.
12
Trimbos-instituut
1 Inleiding Begin 2006 is het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (PvA) van start gegaan in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht (de G4) om dak- en thuisloosheid te bestrijden. Bij de start van het Plan van Aanpak is, behalve aan de G4, ook aan de overige 39 centrumgemeenten gevraagd om deel te nemen. Ten tijde van dit schrijven hebben alle centrumgemeenten onder de overkoepelende naam Stedelijk Kompas een plan ingediend ter onderbouwing van hun beleid om dak- en thuisloosheid aan te pakken. In de huidige rapportage ligt de focus op de effecten van het Plan van Aanpak in de G4. In de eerste rapportage Monitor Stedelijk Kompas zal uitgebreider ingegaan worden op de stand van zaken in het eerste jaar van de uitvoer van de Stedelijke Kompassen in de overige 39 centrumgemeenten. Tussen het Rijk en de vier steden vindt halfjaarlijks een bestuurlijk overleg plaats waarin de voortgang van het Plan van Aanpak wordt besproken en waarin indien nodig, mede op basis van actueel beschikbare inzichten, aanpassingen in de werkwijze en de planning kunnen worden aangebracht. De basis daarvoor is de Bestuurlijke Monitora waarin de resultaten per hoofddoelstelling van het Plan van Aanpak gemonitord worden. In de huidige rapportage Monitor Plan van Aanpak wordt gerapporteerd over de progressie die geboekt is in 2009.
1.1 Uitgangspunten Plan van Aanpak Voor de volledige uitvoering van het Plan van aanpak is ruim zeven jaar voorzien. Het Plan van Aanpak is gericht op mensen in de grote steden die leven in een kwetsbare situatie. Deze groep sociaal kwetsbaren is bij aanvang van het Plan van Aanpak geschat op 21.800 personen, die verder onderverdeeld wordt in een groep van 10.150 feitelijk en residentieel daklozen en een groep van 11.650 personen die (nog) niet allemaal in beeld zijn bij de hulpverlening maar wel behoren tot de groep sociaal kwetsbaren. Deze groep werd eerder in het Plan van Aanpak aangeduid als ‘verkommerden en verloederden’. In gezamenlijk overleg tussen de G4, het ministerie van VWS en het Trimbos-instituut is begin 2009 besloten om voortaan te spreken van de groep dreigend of potentieel daklozen in plaats van verkommerden en verloederden. De doelgroepen worden nader toegelicht in paragraaf 1.2. Het overkoepelende doel van het Plan van Aanpak is de situatie van de sociaal kwetsbare personen te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen dat overlast die gepaard kan gaan met hun gedrag vermindert. In de prestatieafspraken van het Plan van Aanpak G4 is voorrang gegeven aan de 10.150 feitelijk en residentieel daklozen (zie ook Rijk a
De Bestuurlijke Monitor is een onderdeel van de Monitor Maatschappelijke Opvang die het Trimbos-instituut in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.
Trimbos-instituut
13
en grote vier steden, 2006). Zij moeten vanaf de aanvang van het Plan van Aanpak zo spoedig mogelijk in een traject worden ondergebracht. Vanaf 2010 volgen de potentieel daklozen. Om de situatie van de 21.800 personen te verbeteren, berust het Plan van Aanpak op twee pijlers: • Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan de individuele personen gekoppelde cliëntmanagers. Deze persoonsgerichte benadering zal zich tot 1 januari 2013 uitstrekken over de 21.800 feitelijk, residentieel en potentieel daklozen in de grote steden. • Een honderd procent sluitende ketensamenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen onder regie van de gemeente en het zorgkantoor. Deze sluitende samenwerking wordt vormgegeven op bestuurlijk en uitvoerend niveau.
1.2 Doelgroep Zoals reeds beschreven, kan de totale doelgroep van het Plan van Aanpak worden onderverdeeld in verschillende groepen, namelijk de feitelijk, residentieel en potentieel daklozen. Voor feitelijk en residentieel daklozen worden de definities aangehouden zoals die in eerdere rapportages van het Plan van Aanpak en andere documenten gebruikt worden (zie bijvoorbeeld Rijk en vier grote steden, 2006; VNG, 2007; Wolf et al., 2002).
Feitelijk daklozen Personen die niet beschikken over een eigen woonruimte en die voor een slaapplek gedurende de nacht ten minste één nacht (in de maand) waren aangewezen op buiten slapen ofwel overnachten in de openlucht en in overdekte openbare ruimten (portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto) en binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse noodopvang, of binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daarop volgende nacht. Residentieel daklozen Personen die als bewoner staan ingeschreven bij instellingen voor maatschappelijke opvang (internaten en sociale pensions, woonvoorzieningen op basis van particulier initiatief dat zich richt op semipermanente bewoning door daklozen en particuliere commerciële pensions waar voornamelijk daklozen wonen).
Tot de potentieel of dreigend daklozen is een brede groep mensen te rekenen wat het een moeilijk te definiëren groep maakt. Vooralsnog wordt deze doelgroep noch in het Plan van Aanpak, noch in de literatuur duidelijk gedefinieerd. In de huidige rapportage Monitor Plan van Aanpak wordt dan ook volstaan met een werkbeschrijving van de
14
Trimbos-instituut
groep potentieel daklozen. Deze werkbeschrijving is mede gebaseerd op rapporten en literatuur waarin de groep potentieel daklozen omschreven wordt (zie bijvoorbeeld Sleegers, 2005; Rensen, 2007; Rensen & Planije, 2008; VNG, 2007). Zo kan uit het Plan van Aanpak afgeleid worden dat potentieel daklozen: • (nog) niet bekend zijn bij zorg- en hulpverlening bij de start van het Plan; en/of • (nog) niet dakloos zijn; en/of • behoren tot de OGGz-doelgroep, waarbij het gaat om mensen met meerdere problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd die niet in staat zijn deze problemen zelfstandig op te lossen. In andere onderzoeken en rapporten komen soortgelijke omschrijvingen aan bod (zie bijvoorbeeld VNG, 2007; Wolf et al., 2002). Ook de omschrijving van de OGGzdoelgroep door Sleegers (2005, p. 10) dekt voor een groot gedeelte de lading: “Aanwezigheid van een psychiatrische stoornis (waaronder verslavingsproblemen) of ernstige psychosociale problemen; tegelijkertijd aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden; leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (zoals huisvesting, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging); gebrek aan mogelijkheden om de problemen op te lossen; afwezigheid van een adequate hulpvraag.” Op basis van de verschillende beschrijvingen komt, toegespitst op de huidige rapportage Monitor Plan van Aanpak, de volgende globale omschrijving van potentieel daklozen naar voren. Personen die: • nog of weer zelfstandig wonen en bij wie sprake is van een ernstige multi-problematiek waarvan ze niet in staat zijn die problemen zelfstandig op te lossen. Vaak ontbreekt een adequate hulpvraag. Bij deze groep speelt langdurige zorgafhankelijkheid als gevolg van een combinatie van factoren, zoals psychiatrische problemen, ernstige psychosociale problemen, verslavingsproblemen, (draaideur)criminaliteit, zorgmijding en problemen op andere leefgebieden; • die voorafgaand aan ontslag uit detentie of de klinische zorg niet beschikken over zelfstandige woonruimte en een zorgvraag hebben. De insteek van de G4 is voorkomen dat de meest kwetsbare groepen in de G4 dakloos zijn of worden. Conform de prestatieafspraken van het Plan van Aanpak G4, ligt in de rapportage Monitor Plan van Aanpak de focus op de groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen. Daarnaast wordt ook reeds gekeken of dakloosheid van ex-gedetineerden en ex-patiënten uit de klinische zorg, die voorafgaand aan hun ontslag uit detentie of de klinische zorg niet over huisvesting beschikken en een zorgvraag hebben, over de jaren afneemt. Vanaf 2010 zullen de overige potentieel daklozen aan bod komen en gemonitord worden.
Trimbos-instituut
15
1.3 Doelstellingen en indicatoren Om te kunnen monitoren of de gewenste effecten van het Plan van Aanpak in de G4 behaald worden, zijn er vijf hoofddoelstellingen ontwikkeld die gekwantificeerd zijn. Vanaf 2006 hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut de vijf hoofddoelstellingen uit het Plan van Aanpak uitgewerkt tot meetbare (deel)indicatoren. Deze worden in Tabel 2 nader toegelicht. Tevens zijn dertien instrumenten uitgewerkt die dienen als richtlijn en gebruikt kunnen worden bij het behalen van de doelen van het Plan van Aanpak (zie Bijlage 2). Belangrijke onderdelen hiervan zijn centrale voordeuren die toegang bieden tot de maatschappelijke opvang in combinatie met Aanmeldings- en Diagnose Formulieren (ADF of AD-formulieren). Alle vier de steden hebben gekozen om in het kader van de uitvoer van het Plan van Aanpak een centrale voordeurb te realiseren waar cliënten van de maatschappelijke opvang zich kunnen melden en waar geïndiceerd wordt voor wat voor opvang en zorg cliënten in aanmerking komen. Bij zo een centraal meldpunt worden standaard aanmeldingsformulieren ingevuld, de zogenoemde AD-formulieren, waaruit deels de cijfers gehaald kunnen worden die nodig zijn om te monitoren of de doelstellingen worden behaald.
b
Deze centrale voordeuren heten in elke gemeente anders. In Amsterdam heet het het Instroomhuis, in Den Haag Centraal Coördinatiepunt, in Rotterdam Centraal Onthaal en in Utrecht Brede Centrale Toegang. In deze rapportage wordt gesproken over centrale toegang tenzij specifiek over de centrale toegang van een bepaalde gemeente gesproken wordt.
16
Trimbos-instituut
Tabel 2: Hoofdindicatoren Indicator 1 Huisuitzetting Doelstelling
Deelindicatoren & uitwerking
Dakloosheid ten gevolge van huisuitzetting komt (vrijwel) niet meer voor.
1A Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente daalt in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. 1B Het aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen dertig dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was. Daling van het aantal uit huis gezette personen in 2008 met 30% ten opzichte van 2005.
Indicator 2 Detentie Doelstelling
Indicator
Uitwerking
Dakloosheid ten gevolge van ontslag uit detentie komt (vrijwel) niet meer voor.
Aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen die zich binnen een maand na ontslag uit detentie bij de MO melden en in die periode dakloos waren.
“Komt (vrijwel) niet meer voor” wordt gekwantificeerd als een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal ex-gedetineerden (tot de centrumgemeente te rekenen) dat in een jaar uit detentie komt. Bepalend voor het totaal aantal ex-gedetineerden is de woonplaats op het moment van detentie. De woonplaats wordt bepaald aan de hand van het adres dat de gedetineerden opgeven bij binnenkomst in de gevangenis.
Doelstelling
Indicator
Uitwerking
Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor.
Aantal tot de doelgroep horende mensen die zich binnen een maand na ontslag uit een zorginstelling bij de MO melden.
“Komt (vrijwel) niet meer voor” wordt gekwantificeerd door uit te gaan van een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal personen dat tot de doelgroep behoort, zich meldt bij het centrale loket en in een traject geplaatst wordt.
Indicator 3 Zorg
Trimbos-instituut
17
Indicator 4 Traject en stabiele mix Doelstelling
Deelindicatoren & uitwerking
Voor 2010 is voor alle 10.000 dak- en thuislozen in de G4 een trajectplan opgesteld en zijn zij – afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden – voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en (voor zover mogelijk) werk.
4A Aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan. 4B Aantal daklozen, voorzien van een stabiele mix van stabiele huisvesting, (geregeld) inkomen en (stabiel) contact met hulpverlening, waarbij de onderdelen als volgt worden gedefinieerd: - Stabiele huisvesting: Cliënt beschikt de afgelopen drie maanden aaneengesloten over woonruimte. - (Geregeld) inkomen: Cliënt heeft de afgelopen drie maanden aaneengesloten een vast legaal maandelijks inkomen. - (Stabiel) contact met hulpverlening: Cliënt heeft de afgelopen drie maanden minstens eenmaal per maand contact gehad met belangrijkste hulpverlener uit keten en komt zijn trajectafspraken na. Per cliënt wordt er op alle relevante leefgebieden toegewerkt naar het van toepassing zijnde niveau. De drie leefgebieden worden gehanteerd als indicator. Als dit niveau is bereikt, en drie maanden wordt volgehouden, dan is er sprake van een ‘stabiele mix’. Wanneer een cliënt na negen maanden nog steeds of opnieuw in de ‘stabiele mix’ zit (dus in totaal twaalf maanden), wordt er gesproken van een geslaagd en afgerond traject. Cliënten worden dan nog als ‘slapende cliënt’ in het systeem gehouden.
Indicator 5 Overlast* Doelstelling
Indicator
Uitwerking
Overlastgevend gedrag is bij een groot deel van de doelgroep verminderd.
Aantal misdrijven en overtredingen door daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan in het kader van het Plan van Aanpak.
De overlast wordt voor 1 januari 2013 gereduceerd tot maximaal 75% van een nader te bepalen nulmeting. Of er sprake is van overlast wordt gemeten op basis van aantal misdrijven en overtredingen door daklozen.
* In 2009 is in onderling overleg en samenspraak tussen de G4, VWS en het Trimbos-instituut gekomen tot een operationalisatie van indicator 5. Het blijkt echter dat het meten van overlast op uniforme wijze voor alle vier de gemeenten lastig blijft en dat de manier van meten verschilt tussen de vier gemeenten. Onderlinge vergelijkingen zijn daardoor niet te maken.
18
Trimbos-instituut
1.4 Leeswijzer De rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan van Aanpak in de vier grote steden, waarbij ook wordt gekeken naar de processen die achter de totstandkoming van de kwantitatieve gegevens liggen. Allereerst zullen in hoofdstuk 2 de resultaten zoals weergegeven in de tabel in Bijlage 1 nader besproken en toegelicht worden. Het eerste dat besproken wordt zijn het aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A en 4B). Vervolgens worden het terugdringen van het aantal huisuitzettingen (indicator 1A) besproken. Dit wordt gevolgd door een bespreking van huisuitzetting, uitval uit detentie of uitval uit zorg (indicatoren 1B, 2 en 3) en tot slot het terugdringen van overlast (indicator 5). Vervolgens wordt in hoofdstuk 3 de stand van zaken van het Plan van Aanpak in 2009 besproken. Hierbij komen achtereenvolgens aan bod: de instrumenten (welke ook schematisch weergegeven worden in de tabel in Bijlage 2), het Centraal Meldpunt, de trajecten, de lokale zorgnetwerken en de uitbreiding van voorzieningen en dienstverlening. In hoofdstuk 4 wordt de samenwerking met andere partijen nader belicht waarin achtereenvolgens ingegaan wordt op het zorgkantoor, zorgaanbieders, regiobinding, woningcorporaties, GGZ en verslavingszorg, penitentiaire inrichtingen en de cliëntenorganisaties. hoofdstuk 5 schenkt aandacht aan zwerfjongeren en cliënten in de laagdrempelige opvang. In hoofdstuk 6, waarin de financiën nader besproken worden, komen aan bod de verdeelsleutel middelen MO, verslavingsbeleid en OGGz, de decentralisatie-uitkering en de hervormingen in de AWBZ financiering. De rapportage beoogt geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten in het kader van het Plan van Aanpak weer te geven. Wel wil de rapportage laten zien welke tussentijdse resultaten en progressie er al dan niet geboekt is.
Trimbos-instituut
19
2 Resultaten doelstellingen Plan van Aanpak 2009 In het Plan van Aanpak (Rijk en vier grote steden, 2006) worden per stad de te realiseren doelstellingen genoemd. Ook wordt aangegeven hoe die doelstellingen geoperationaliseerd en te behalen zijn. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van Aanpak in de steden waren verricht. Sinds 2007 worden deze resultaten jaarlijks gemonitord en cijfermatig weergegeven per indicator (zie Bijlage 1). In dit hoofdstuk worden daar waar nodig de cijfers toegelicht.
2.1 Trajecten en stabiele mixen In het Plan van Aanpak maatschappelijke opvang van de vier steden is, zoals reeds beschreven, voorrang gegeven aan de 10.150 feitelijk en residentieel daklozen (zie ook Rijk & grote vier steden, 2006). De inzet is dat zij vanaf de aanvang van het Plan van Aanpak zo spoedig mogelijk, met streefdatum eind 2009, in een traject worden ondergebracht. Om te kunnen meten of deze doelstelling gehaald wordt, wordt jaarlijks gemeten hoeveel daklozen een intake en een opgesteld individueel trajectplan hebben (indicator 4A) en hoeveel van hen gedurende een bepaalde periode beschikken over passende huisvesting, zorg en een legaal inkomen (een zogenoemde stabiele mix; indicator 4B). Alle gemeenten hebben voor zichzelf jaarlijkse streefcijfers bepaald voor zowel het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan als het aantal cliënten met een stabiele mix (zie ook Rijk & grote vier steden, 2006). De aantallen zoals weergegeven in de tabel in Bijlage 1 worden uit de registratiecijfers gedestilleerd. In 2009 is in verschillende gemeenten een inhaalslag gemaakt met de registratie. Dit wil zeggen dat personen die reeds gebruikt maakten van de zorg maar, bijvoorbeeld door technische problemen met de registratie, nog niet geregistreerd stonden in de centrale registratiesystemen, alsnog geregistreerd zijn. Tevens zijn de grootste problemen met de registratiesystemen waar in de rapportage Monitor Plan van Aanpak 2008 (Maas & Planije, 2009) nog over gerapporteerd werd opgelost. Kleinere problemen die nog resten of het niet helemaal af kunnen ronden van de genoemde inhaalslag hebben echter ook dit jaar nog hun weerslag op de gepresenteerde cijfers. De weergegeven cijfers in de tabel in Bijlage 1 geven weer hoeveel personen in elke gemeente tot en met 31 december 2009 een intake en individueel trajectplan hebben (indicator 4A) en hoeveel personen een stabiele mix hebben (indicator 4B). Per gemeente kan hierover het volgende gezegd worden.
Trimbos-instituut
21
Rotterdam De door Rotterdam weergegeven aantallen zijn gebaseerd op tellingen van AD-formulieren in combinatie met opgestelde individueel trajectplannen. In deze aantallen zijn, zoals ook vermeld in de voorgaande monitors, 529 cliënten opgenomen die een traject hebben in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak en behoren tot de doelgroep van het Plan van Aanpak. Dit omdat Rotterdam reeds ervaring had met trajecten in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak (PGA), die vooral gericht waren op overlastveroorzakers in de stad. In dat kader had de stad reeds ruim duizend cliënten in beeld voor de start van het Plan van Aanpak. Rotterdam heeft geanalyseerd welk gedeelte van het aantal personen vanuit het PGA paste in het kader van het Plan van Aanpak. Deze 529 cliënten worden, zoals afgesproken, meegeteld bij het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (indicator 4A). Het door Rotterdam vastgestelde streefcijfer tot en met 31 december 2009 van het aantal personen dat een intake en een opgesteld trajectplan heeft bedraagt 2.900 personen. Verder heeft Rotterdam vastgelegd tot en met 31 december 2009 te streven naar 1.740 personen een stabiele mix. Zoals ook te lezen is in de tabel in Bijlage 1 heeft Rotterdam op 31 december 2009 2.989 personen in traject met een opgesteld individueel trajectplan en hebben op dat moment 1.771 personen een stabiele mix. Hiermee voldoet het aantal gerealiseerde trajecten en stabiele mixen aan de door Rotterdam gestelde streefcijfers.
Amsterdam Amsterdam heeft de gegevens gebaseerd op tellingen van AD-formulieren in combinatie met opgestelde individueel trajectplannen. Ook heeft Amsterdam met het aanleveren van de gegevens van 2008 een inhaalslag gemaakt door alle cliënten mee te tellen die reeds in beeld waren op basis van trajectplanformulieren in plaats van AD-formulieren en voor wie gebleken is dat ze vallen onder de doelgroep van het Plan van Aanpak. Voor beide indicatoren heeft Amsterdam met het aanleveren van de gegevens over 2009 een inhaalslag gemaakt door alle cliënten mee te tellen die onder begeleiding van de Maatschappelijke Opvang een zelfstandige woonruimte bewonen en minimaal vier maanden begeleiding krijgen van Begeleid Wonen Amsterdam. Het door Amsterdam vastgestelde streefcijfer tot en met 31 december 2009 van het aantal personen dat een intake en een opgesteld trajectplan heeft bedraagt 3.600 personen. Verder heeft Amsterdam vastgelegd tot en met 31 december 2009 te streven naar 2.800 personen een stabiele mix. Zoals ook te lezen is in de tabel in Bijlage 1 heeft Amsterdam op 31 december 2009 3.814 personen in traject met een opgesteld individueel trajectplan en hebben op dat moment 2.679 personen een stabiele mix. Het aantal gerealiseerde trajecten voldoet aan de door Amsterdam gestelde streefcijfers en ondanks het feit dat er veel personen een stabiele mix hebben, valt het aantal geregistreerde personen met een stabiele mix iets lager uit dan het gestelde streefcijfer. Hierbij geeft Amsterdam aan dat de uitbreiding van woonvoorzieningen vertraagd is, hetgeen de in- en doorstroom stagneert. Hierdoor verblijft een aantal cliënten met een intake en individueel trajectplan langer in de laagdrempelige opvang of in een niet op de
22
Trimbos-instituut
individuele zorgvraag toegepaste verblijfvoorziening, hetgeen mede van invloed is op het al dan niet behalen van een stabiele mix status. Zie paragraaf 3.5 voor een verdere toelichting omtrent de uitbreiding van woonvoorzieningen.
Utrecht Op 5 maart 2009 is het registratiesysteem KRIS-2 in gebruik genomen waarna ingezet is op een inhaalslag. Deze inhaalslag houdt in dat van alle cliënten die reeds in KRIS-2 geregistreerd staan, de actuele stand van zaken wordt ingevoerd en dat de cliënten die wel in beeld zijn maar nog niet in KRIS-2 geregistreerd staan, alsnog geregistreerd worden. Daarnaast is reeds in de rapportage over 2008 (Maas & Planije, 2009) vermeld dat Utrecht de streefcijfers voor 2008 en 2009 getemporiseerd heeft ten opzichte van de streefcijfers zoals eerder door Utrecht vastgelegd in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang (Rijk & vier grote steden, 2006). Dit vanwege vertraagde oplevering van voorzieningen en niet vanaf de start ter beschikking staande extra budgetten voor het gemeentelijk aandeel in de financiering. Het door Utrecht oorspronkelijk vastgestelde streefcijfer tot en met 31 december 2009 van het aantal personen dat een intake en een opgesteld trajectplan heeft, bedraagt 1.250 personen en 875 personen met een stabiele mix. De door Utrecht getemporiseerde en bijgestelde streefcijfers bedragen tot en met 31 december 2009 1.067 personen met een intake en een opgesteld trajectplan en 833 personen met een stabiele mix. Zoals ook te lezen is in de tabel in Bijlage 1 heeft Utrecht op 31 december 2009 1.150 personen in traject met een opgesteld individueel trajectplan en is op dat moment voor 471 personen met zekerheid vast te stellen dat zij een stabiele mix hebben en wordt door Utrecht op basis van een gewogen schatting voor nog eens 377 personen aangenomen dat zij een stabiele mix hebben. Het aantal gerealiseerde trajecten voldoet aan het door Utrecht bijgestelde streefcijfer, maar valt lager uit dan het oorspronkelijk vastgestelde streefcijfer. Het aantal personen van wie met zekerheid is vast te stellen dat zij een stabiele mix hebben valt lager uit dan beide streefcijfers. Hierbij geeft Utrecht aan dat ondanks de inzet op de inhaalslag van de registraties, de invoer nog steeds achterloopt. Mede hierdoor is het niet gelukt om voor alle personen die in zorg zijn te bepalen of er sprake is van een stabiele mix. Daarom heeft Utrecht op basis van de bekende cliëntgegevens een gewogen schatting gemaakt van het aantal personen met een stabiele mix. Daarmee rekening houdend wordt op basis van de gewogen schatting aangenomen dat er sprake is van nog 377 cliënten met een stabiele mix.
Den Haag In Den Haag wordt ook met veelplegers op basis van individuele trajecten gewerkt. Een deel van de populatie (N=386) veelplegers behoort tot de doelgroep die valt onder deze monitor, voor wie aparte trajecten ingekocht zijn. Het aantal personen van deze populatie dat onder indicator 4A valt, is verwerkt in de cijfers tot en met december 2009.
Trimbos-instituut
23
Het door Den Haag vastgestelde streefcijfer tot en met 31 december 2009 van het aantal personen dat een intake en een opgesteld trajectplan heeft bedraagt 2.000 personen. Verder heeft Den Haag vastgelegd tot en met 31 december 2009 te streven naar 1.500 personen een stabiele mix. Zoals ook te lezen is in de tabel in Bijlage 1 heeft Den Haag op 31 december 2009 1.833 personen in traject met een opgesteld individueel trajectplan en hebben op dat moment 1.008 personen een stabiele mix. Beide getallen vallen lager uit dan de door Den Haag gestelde streefcijfers. Den Haag geeft hierbij het volgende aan. In 2009 is het cliëntvolgsysteem verder aangevuld en heringericht ten behoeve van betere rapportage en aansluiting op de bestanden van de zorgverleners. Ook zijn er werkafspraken gemaakt over de afstemming van het cliëntvolgsysteem van het Centraal Coördinatiepunt op de verschillende systemen van de ketenpartners. Deze koppeling zal naar verwachting in 2010 operationeel zijn. Het gevolg is dat momenteel cliënten die gebruik maken van de zorg nog niet allemaal automatisch in de systemen van het Centraal Coördinatiepunt (Trace-3) opgenomen worden. Een deel van deze cliënten moet nog ingevoerd worden. Den Haag gaat er daarom vanuit dat een deel van zowel het aantal personen met een intake en individueel trajectplan als het aantal met een stabiele mix nog niet zichtbaar is in de gerapporteerde aantallen. Tevens sluit Den Haag niet uit dat het in 2006 geschatte aantal van 2.000 daklozen in de praktijk lager uit zal vallen. Of dit daadwerkelijk het geval is kan door Den Haag in 2010, wanneer de systemen goed werken en up to date zijn, bepaald worden. Redenen die Den Haag hiervoor aandraagt zijn dat nu beter zicht is op het daadwerkelijk aantal daken thuislozen. Daarnaast is de instroom ingeperkt door het opzetten van een gezamenlijk loket van sociale zaken en daklozenopvang waardoor personen beter toegeleid worden naar de juiste zorg en niet per definitie instromen in de maatschappelijke opvang.
Resumé Het overkoepelende doel van het Plan van Aanpak is de situatie van de sociaal kwetsbare personen te verbeteren. Enerzijds door deze personen in beeld te krijgen en zorg op maat aan te bieden. Anderzijds door zorg te dragen dat de samenwerking van alle partners in de keten goed sluitend is, waardoor op tijd gesignaleerd wordt, de best passende zorg geboden kan worden en eventuele hiaten in het zorgaanbod geconstateerd en geadresseerd kunnen worden. Zoals hierboven reeds beschreven, is in de uitvoer de nadruk in eerste instantie gelegd op feitelijk en residentieel daklozen. Van 2006 tot en met 2009 is extra ingezet op deze doelgroep en de gemeenten hebben aangegeven van de geschatte 10.150 dak- en thuislozen eind 2009 gezamenlijk voor 9.750 personen een individueel trajectplan opgesteld te hebben (Rijk & vier grote steden, 2006). Op hetzelfde moment is aangegeven dat 6.915 van deze personen gedurende minimaal drie maanden stabiele huisvesting, passende zorg en een legaal inkomen zouden hebben, de zogenoemde stabiele mix (Rijk & vier grote steden, 2006). Om dit te kunnen realiseren hebben de gemeenten de afgelopen jaren veel geïnvesteerd in de randvoorwaarden (zie voor een uitgebreid overzicht van hetgeen gerealiseerd is door de gemeenten ook de tabel in Bijlage 2 en de navolgende hoofdstukken). Zo zijn
24
Trimbos-instituut
de samenwerking met de ketenpartners en de regierol van de gemeenten geherdefinieerd en daar waar nodig aangetrokken, hetgeen een tijdsintensief proces is. Er is uitgezocht wat voor nieuwe voorzieningen er gerealiseerd zouden moeten worden, waarna deze gepland en deels gerealiseerd zijn. Een aantal voorzieningen zit nog in de realisatiefase. Zoals ook in paragraaf 3.5 te lezen is, is dit een voortschrijdend proces waarbij de daadwerkelijke realisatie mede afhankelijk is van omgevingsfactoren zoals draagvlak in de buurt en ruimte om te kunnen bouwen. Verder hebben alle vier de gemeenten in vier jaar tijd een centrale voordeur met bijbehorend registratiesysteem ontwikkeld en geïmplementeerd, om zo beter zicht te krijgen op de doelgroep, en toeleiding naar en uitvoering van zorg op maat te kunnen stroomlijnen (zie ook paragraaf 3.2). Vooral het implementeren van de cliëntregistratiesystemen bleek een moeilijke en tijdsintensieve klus te zijn. Met name Utrecht en Den Haag hadden te kampen met voortschrijdende automatiseringsproblemen. Sinds 2009 is echter voor alle vier de steden het cliëntregistratiesysteem operationeel. Uit deze systemen zijn de hierboven gepresenteerde cijfers gedestilleerd. Deze cijfers laten zien dat er door alle vier de gemeenten hard wordt ingezet op het realiseren van de doelen van het Plan van Aanpak en dat er in de periode 2006 tot en met 2009 geïnvesteerd is in het realiseren van het in beeld en traject krijgen van feitelijk en residentieel daklozen. Gezamenlijk zijn er bij de gemeenten eind 2009 9.786 cliënten aangemeld via de centrale voordeuren van de maatschappelijke opvang en hebben zij een individueel trajectplan. Daarnaast is van 5.929 personen, verdeeld over de vier steden, met zekerheid bekend dat zij een stabiele mix hebben. Dit is een goed resultaat. Beleidsmatige afspraken die gemaakt zijn om in te zetten op het in beeld krijgen van dak- en thuislozen en het aanbieden van passende zorg zijn effectief gebleken. Als gekeken wordt naar de streefcijfers per gemeente is te zien dat voor Amsterdam het aantal stabiele mixen en voor Utrecht en Den Haag zowel het aantal stabiele mixen als het aantal personen in traject met opgesteld individueel trajectplan lager uitvallen dan de aanvankelijk beoogde streefcijfers. Hier wordt per gemeente een passende uitleg voor gegeven. Kort samengevat blijkt dat de geschetste knelpunten met betrekking tot het realiseren van het aantal woningen en (het vullen van de) de registratiesystemen, hun weerslag hebben gehad op het aantal personen met trajectplan en stabiele mix dat eind 2009 uit de gemeentelijke systemen te destilleren is. Bij de start van de uitvoer van het Plan van Aanpak in 2006, werd het totaal aantal feitelijk en residentieel daklozen in de vier gemeenten geschat op 10.150 personen. Door de gepleegde inzet op de aanpak van dak- en thuisloosheid in de afgelopen jaren zijn voor de doelgroep extra voorzieningen en diensten gecreëerd, is de ketensamenwerking versterkt en een grote groep feitelijk en residentieel daklozen zorg op maat aangeboden. Hiermee zijn de gemaakte beleidsafspraken effectief gebleken. Wat de directe effecten van het beleid zijn op cliëntniveau moet nog verder inzichtelijk gemaakt worden. Hiertoe is door het ministerie van VWS voorzien in een cohortonderzoek naar dak- en thuisloosheid. In 2010 start een longitudinaal onderzoek om vast te stellen wat de effecten op langere termijn zijn voor de leefsituatie van cliënten. Mede op basis hiervan kan het reeds uitgezette beleid versterkt worden.
Trimbos-instituut
25
Verder is het aannemelijk dat de groep dak– en thuislozen een dynamische populatie betreft, die in de loop der tijd in omvang kan afnemen, maar ten gevolge van verschillende (onvoorziene) factoren ook toe kan nemen. Het borgen van de resultaten vergt dan ook blijvende aandacht voor de groep dak- en thuislozen. Om te voorkomen dat sociaal kwetsbare mensen verder afglijden en dak- of thuisloos worden, is preventieve inzet vereist. Vanaf 2010 wordt deze preventieve inzet in de vier gemeenten vergroot en verder uitgebreid naar de totale groep sociaal kwetsbaren waaraan in het Plan van Aanpak (Rijk & vier grote steden, 2006) gerefereerd wordt. Op 9 februari 2010 is door het Rijk en de gemeenten een intentieverklaring ondertekend. Hierin is het voornemen uitgesproken om te voorkomen dat mensen op straat belanden. Behalve op dreigend daklozen, zal de focus van het Plan van Aanpak komen te liggen op de groep mensen die nog steeds op straat leeft en mensen die in de opvang en detentie verblijven. Daarbij is de opzet hen in een persoonlijke aanpak niet alleen te helpen bij zorg, wonen, werk en inkomen, maar ook bij het vinden van dagbesteding, zingeving en het vormen van een sociaal netwerk.
2.2 Terugdringen huisuitzettingen Om dakloosheid te voorkomen is het mede belangrijk het aantal huisuitzettingen terug te dringen. De mate waarin dit gebeurt wordt gemonitord via indicator 1A. Specifiek betreft deze indicator: Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente. Zoals te lezen in Tabel 1 is de opgave aan de gemeenten gesteld dat het relatieve aantal huisuitzettingen uit corporatiewoningen in 2008 met 30% gedaald is ten opzichte van het relatieve aantal huisuitzettingen in 2005. In de rapportage over 2008 (Maas & Planije, 2009) waren niet voor alle gemeenten cijfers beschikbaar over het aantal huisuitzettingen. Hierdoor konden geen uitspraken gedaan worden over het al dan niet bereiken van de doelstelling om het relatieve aantal huisuitzettingen in 2008 met 30% te laten dalen ten opzichte van het relatieve aantal huisuitzettingen in 2005. Zoals blijkt uit Tabel 1 en Bijlage 1 zijn dit jaar voor alle vier de gemeenten de cijfers over 2008 bekend. Deze cijfers hebben betrekking op heel 2008. Uit deze cijfers blijkt dat Rotterdam en Utrecht in dat jaar het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties met meer dan 30% teruggedrongen hebben ten opzichte van 2005. Amsterdam en Den Haag hebben ook ingezet op het terugdringen van het aantal huisuitzettingen, deze bedroeg echter geen 30% ten opzichte van 2005. Wel is er in 2008 in beide steden een daling waar te nemen van het aantal huisuitzettingen ten opzichte van 2005, namelijk 18% in Amsterdam en 11% in Den Haag. Ook in 2009 is gemonitord op deze indicator. Voor dit jaar zijn gegevens bekend over het aantal huisuitzetting in de eerste drie kwartalen voor Rotterdam, Amsterdam en Den Haag. De gegevens over het aantal huisuitzettingen in 2009 in Utrecht volgen in 2010. De cijfers van de overige drie gemeenten hebben betrekking op de eerste drie kwartalen van 2009, dus van 1 januari tot 1 oktober. In deze periode is voor Amsterdam,
26
Trimbos-instituut
Den Haag en Rotterdam een daling van het aantal huisuitzettingen waar te nemen in verhouding tot het aantal huisuitzettingen in heel 2005. In Amsterdam een daling van 43%, in Den Haag van 42% en in Rotterdam van 37%. Hierbij dient het volgende opgemerkt te worden. De cijfers van 2005 geven het aantal huisuitzettingen gedurende het hele jaar weer, hetgeen pleit voor vergelijking op jaarbasis. Uit de voorgaande monitoren blijkt immers dat het totaal aantal huisuitzettingen op jaarbasis hoger uitvalt doordat het aantal huisuitzettingen in het laatste kwartaal meegeteld wordt. Het aantal corporatiewoningen op jaarbasis blijft echter gelijk. Hierdoor valt het percentage van het aantal huisuitzettingen over heel 2009 ten opzicht van dat in 2005 lager uit. Als nader gekeken wordt naar het percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen in 2009, valt op dat in Rotterdam het aantal huisuitzettingen in de eerste drie kwartalen van 2009 het aantal huisuitzettingen over heel 2008 nadert. Dit kan inhouden dat in 2009 op jaarbasis meer huisuitzettingen plaatsgevonden hebben dan het jaar daarvoor. Of en in hoeverre dit eventueel verband houdt met de economische recessie is op dit moment niet te zeggen. In 2008 is in Rotterdam het stedelijk meldpunt en coördinatiepunt geïmplementeerd dat in dat jaar bijgedragen heeft aan een sterke daling van het aantal huisuitzettingen. De samenwerking met de betrokken partijen (corporaties) die daar melden verloopt naar eigen zeggen goed in Rotterdam, maar de ervaring leert dat het vaak moeilijk blijkt om cijfermateriaal met betrekking tot feitelijke huisuitzettingen te melden. In hoeverre dit van invloed is op de gerapporteerde cijfers met betrekking tot het aantal huisuitzettingen dient nader bepaald te worden. Verder valt op wanneer nader gekeken wordt naar het percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen in 2009, dat het aantal huisuitzettingen in Den Haag in de eerste drie kwartalen van 2009 zo een twintig procent lager is dan in de eerste drie kwartalen van 2008 waarover gerapporteerd werd in de voorgaande monitor (Maas & Planije, 2009). Een mogelijke verklaring hiervoor is dat na afronding van de pilot huisuitzettingen (gestart in 2005) in 2008 het aantal huisuitzettingen een periode toenam. Vanaf 2009 is de aanpak huisuitzetting geïmplementeerd in de aanpak van Den Haag Op Maat. Tevens zijn de corporaties in Den Haag een pro-actiever beleid gaan voeren. Dit houdt in dat een vonnis uitzetting niet afgewacht wordt, maar al eerder opgetreden wordt bij huurachterstand. Definitieve conclusies over 2009 kunnen pas getrokken worden wanneer voor alle steden een compleet beeld beschikbaar is. Net als vorig jaar kan voor nu geconcludeerd worden dat bij alle vier de gemeenten sinds het begin van het Plan van Aanpak een dalende trend waar te nemen is van het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties. Het verdient aanbeveling deze indicator te blijven monitoren gedurende de uitvoer van het Plan van Aanpak om te zien of deze daling continueert over een langere periode.
Trimbos-instituut
27
2.3 Redenen tot dakloosheid Mensen kunnen om tal van redenen dakloos worden. Het Plan van Aanpak beoogt een aantal oorzaken van dakloosheid met gerichte maatregelen te voorkomen. Het gaat daarbij specifiek om: • dakloosheid door huisuitzetting (indicator 1B); • uitval uit detentie (indicator 2); • en uitval uit zorg (indicator 3). Deze hoofdindicatoren zijn in voorgaande jaren gedefinieerd in samenspraak met G4 en VWS. In Bijlage 1 zijn de resultaten voor de desbetreffende indicatoren voor 2009 weergegeven. Voor alle drie de indicatoren geldt een termijn van dertig dagen (ofwel een maand) waarbinnen personen zich bij de maatschappelijke opvang moeten melden. Ook dit jaar geven verschillende gemeenten aan dat de ervaring leert dat cliënten gedurende de eerste dertig dagen elders onderdak kunnen vinden, zoals bij familie, vrienden of kennissen. Ondanks het feit dat deze personen dakloos geworden zijn door redenen zoals vermeld onder indicator 1B, 2 en 3, worden deze personen omdat ze zich na dertig dagen bij de maatschappelijke opvang melden, niet meegeteld in de cijfers zoals weergegeven in Bijlage 1 bij indicatoren 1B, 2 en 3. Daardoor zou het kunnen zijn dat het daadwerkelijke aantal mensen dat dakloos wordt ten gevolge van huisuitzetting, uitval uit detentie of uitval uit zorg groter is dan de aantallen zoals weergegeven in de tabel. Lage getallen kunnen dus geboekte vooruitgang weergeven, maar ook een eventuele onderschatting. Voor het monitoren van indicatoren 1B, 2 en 3 is echter in samenspraak met de gemeenten en VWS het tijdsbestek van dertig dagen afgesproken. De cijfers in Bijlage 1 hebben dan ook betrekking op personen die dakloos raken ten gevolge van huisuitzetting, uitval uit zorg of detentie en die zich binnen dertig dagen bij de maatschappelijke opvang gemeld hebben. Hieronder zullen de verschillende indicatoren nader besproken worden.
Indicator 1B Indicator 1B betreft: Het aantal tot de doelgroep behorende uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen dertig dagen na een huisuitzetting en in die periode dakloos was. Afgesproken is dat dit aantal in 2013 tot vrijwel nul gedaald is. Op kortere termijn is afgesproken dat, zoals ook weergegeven is in Tabel 1, het aantal tot de doelgroep behorende uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen dertig dagen na een huisuitzetting in 2008 met 30% gedaald is ten opzichte van het aantal in 2005. Gezien het feit dat voor drie van de vier gemeenten geen gegevens van 2005 en 2006 beschikbaar zijn, is niet vast te stellen of de cijfers van 2008 inderdaad met 30% gedaald zijn ten opzichte van de cijfers van 2005. Voor Amsterdam lijkt het wel mogelijk om voor 2007, 2008 en 2009 vergelijkingen te maken over de relatieve toename of afname van het aantal huisuitzettingen. Voor elk jaar wordt weergegeven hoeveel van de in dat jaar bij de veldtafel aangemelde personen
28
Trimbos-instituut
zich na huisuitzetting binnen dertig dagen bij de maatschappelijke opvang gemeld heeft. Als gekeken wordt hoe het aantal binnen dertig dagen gemelde personen dat huisuitzetting als reden opgeeft zich verhoudt tot het totaal aantal nieuw aangemelde personen in datzelfde jaar, dan gaat het in 2007 om 5,4%, in 2008 om 3,6% en in 2009 om 6,6% van de totaal in dat jaar nieuw aangemelde personen. Hetgeen op basis van deze cijfers aangenomen kan worden is dat zich in 2009 relatief meer mensen binnen dertig dagen meldden bij de maatschappelijke opvang omdat ze dakloos waren ten gevolge van een huisuitzetting dan in 2007 en 2008. Amsterdam geeft hierbij aan dat de daadwerkelijke cijfers anders kunnen liggen in verband met het reeds beschreven feit dat sommigen zich na dertig dagen pas melden bij de maatschappelijke opvang. Met andere woorden, het is niet met zekerheid vast te stellen of de relatieve stijging in 2009 ten opzichte van voorgaande jaren veroorzaakt wordt doordat er inderdaad meer personen zijn die zich meldden bij de maatschappelijke opvang omdat ze dakloos geworden zijn ten gevolge van huisuitzetting. De relatieve stijging kan ook wijzen op het effectiever functioneren van de keten vanaf het moment van effectuering van huisuitzetting (zie ook paragraaf 4.4 voor een nadere uitleg over de ketensamenwerking op dit punt). Ook voor Rotterdam is het aantal personen dat zich binnen dertig dagen meldt bij de maatschappelijke opvang in 2009 hoger dan de cijfers genoemd in 2007 en 2008. Hierbij dient opgemerkt te worden dat de cijfers van 2009 aangeleverd zijn door Centraal Onthaal, terwijl de gegevens van 2007 en 2008 afkomstig zijn van de woningcorporaties. Dit kan mede van invloed zijn op de wisselende cijfers. Opvallend is het lage aantal uithuisgezette personen dat zich binnen 30 dagen meldt bij de maatschappelijke opvang in Utrecht. In de tabel staat weergegeven dat het om nul personen gaat. Hierbij geeft Utrecht aan dat er in 2009 wel degelijk sprake is geweest van personen die dakloos geworden zijn na huisuitzetting door een corporatie. Deze 32 personen hebben zich echter later dan een maand nadat de huisuitzetting heeft plaatsgevonden gemeld bij de maatschappelijke opvang, soms zelfs tot meer dan een jaar later. Voor Den Haag is eenzelfde patroon te zien. Bij de cijfers van 2006 tot en met 2008 staat telkens een lager getal vermeld dan het getal in de toelichting tussen haken. De reden hiervoor is enerzijds dat personen zich na een maand na uithuiszetting aanmelden bij de maatschappelijke opvang. Anderzijds komt het doordat door onvolledige en niet geheel betrouwbare analyse van de databestanden niet goed achterhaald kon worden voor ieder persoon die uithuiszetting als reden tot dakloosheid opgaf wie binnen dertig dagen bij de maatschappelijke opvang aangemeld was. In 2009 is dit anders. In 2009 zijn er in Den Haag 127 personen die uithuiszetting opgeven als reden voor dakloosheid en binnen 30 dagen daarna aangemeld zijn bij de maatschappelijke opvang. Naast betere analyse van de gegevens, lijkt het dat cliënten de centrale aanmelding voor de maatschappelijke opvang sneller weten te vinden. Dit kan mede het gevolg zijn van het feit dat een gezamenlijke frontdesk van het Centraal Coördinatiepunt (CCP)c en daklozenloket van de dienst Sociale Zaken gerealiseerd is, c
Het centraal meldpunt van Den Haag. Zie hiervoor verder ook paragraaf 3.2.
Trimbos-instituut
29
zodat cliënten op één adres terecht kunnen met vragen over inkomen, werk, zorg en opvang (zie ook paragraaf 3.2). Den Haag is de enige stad waarvoor gegevens over 2005 beschikbaar zijn. Door eerder genoemde problemen omtrent het goed vaststellen van het aantal personen dat zich binnen dertig dagen meldt bij de maatschappelijke opvang na huisuitzetting, is een relatieve daling of stijging echter niet zuiver te berekenen.
Indicator 2 Indicator 2 betreft: Het aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerden dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was. Dit aantal wordt afgezet tegen het aantal ex-gedetineerden dat afkomstig is uit het gebied dat bij de centrumgemeente hoort. Zoals ook weergegeven is in Tabel 1 zou elk jaar, maar zeker in 2013, maximaal 10% van het totaal aan de centrumgemeente toe te rekenen ex-gedetineerden zich mogen melden bij het centrale meldpunt. Alle gemeenten voldoen, net als vorig jaar, reeds dit jaar ruimschoots aan de gestelde eis. Hierbij wordt door de gemeenten wel de kanttekening van de dertig dagen genoemd, zoals hierboven reeds beschreven is. Utrecht geeft bijvoorbeeld ook bij deze indicator aan dat meer personen dakloos geworden zijn na ontslag uit detentie dan de aangegeven nul personen. In 2009 zijn in Utrecht vijf personen aangemeld bij de maatschappelijke opvang voor wie ontslag uit detentie opgegeven is als reden voor dakloosheid. Voor al deze vijf personen vond ontslag uit detentie echter langer dan een jaar voorafgaand aan het melden bij de maatschappelijke opvang plaats. Een andere mogelijke reden voor de lage cijfers is dat in de gemeenten ingezet wordt op nazorg detentie. Het regelen van huisvesting valt hieronder. Dit conform afspraken die gemaakt zijn tussen het Rijk en de gemeenten. Zo is in juli 2009 het Samenwerkingsmodel Nazorg aan volwassen ex-gedetineerden ondertekend, waarin de gezamenlijke ambities en wederzijdse verantwoordelijkheden van Justitie en gemeenten beschreven staan (VNG, 2009a, b en c). In het nazorgbeleid staan vijf leefgebieden centraal, te weten het beschikken over huisvesting, het beschikken over een identiteitsbewijs, het hebben van werk en inkomen, het hebben van schulden en de eventuele zorgvraag en het daarbij behorende contact met de juiste zorginstelling. Zie voor meer informatie omtrent detentie en nazorg ook paragraaf 4.6.
Indicator 3 Indicator 3 betreft: Het aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was. Voor deze indicator geldt, zoals weergegeven in Tabel 1, dat het aantal mensen dat door uitval uit de zorg dakloos wordt elk jaar, doch uiterlijk in 2013, maximaal 10% van het totaal aantal daklozen dat aangemeld is en een opgesteld individueel trajectplan heeft. Met andere woorden, het aantal mag maximaal 10% bedragen van het onder indicator 4A vermelde aantal daklozen. Alle gemeenten voldoen net als vorig jaar reeds dit jaar ruimschoots aan de gestelde eis. Bij deze indicator wordt voor Utrecht opgemerkt dat er in totaal drie personen geregistreerd waren die ontslag uit een zorginstelling opgaven als reden voor dakloos-
30
Trimbos-instituut
heid. Bij één van hen heeft dat ontslag korter dan een maand voor aanmelding bij de maatschappelijke opvang plaatsgevonden. Bij de andere twee personen bedroeg de tijd tussen ontslag en aanmelden bij de maatschappelijke opvang voor de ene persoon 1 à 2 maanden en voor de andere persoon langer dan een jaar.
2.4 Terugdringen overlast Terugdringen van overlast veroorzaakt door daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (indicator 5) is de laatste indicator waarvoor de resultaten besproken worden. In 2009 is in onderling overleg met de vier gemeenten en VWS gekomen tot een operationalisatie van indicator 5. Alle misdrijven en overtredingen begaan door personen behorende tot de doelgroep zouden gemeten worden. Om dit beter haalbaar te maken is gekozen om een steekproef te nemen uit zowel de groep personen die een stabiele mix heeft als uit de groep die dat nog niet heeft. Het is echter, ondanks de geleverde inspanningen, niet mogelijk gebleken om daadwerkelijk tot een uniforme operationalisatie van deze indicator voor alle gemeenten te komen. Hierdoor zijn er voor de jaren 2006 tot 2009 geen of geen uniforme gegevens beschikbaar. De gegevens voor deze indicator zoals ze te lezen zijn in Bijlage 1 zijn gebaseerd op voor elk van de vier steden lokaal beschikbare gegevens met betrekking tot overlast die door de doelgroep veroorzaakt wordt. Met andere woorden, voor de huidige monitor heeft elke gemeente eigen cijfers aangeleverd met betrekking tot overlast. Onderlinge vergelijkingen over eventuele af- of toename van overlast zijn daardoor niet te maken. Tot slot geldt voor alle steden dat de weergegeven cijfers niet gecorrigeerd zijn voor eventuele intensieve inzet op overlast door politie in een bepaalde periode. Voor alle steden kan daardoor het al dan niet plaatsvinden van zo een intensieve inzet een alternatieve verklaring zijn voor eventuele toe- of afnames in overlast over de jaren heen. Per stad volgt nu een toelichting op de cijfers zoals weergegeven in Bijlage 1.
Rotterdam Bij het meten van overlast heeft Rotterdam in de cijfers van 2009 een onderscheid gemaakt tussen misdrijven en overtredingend. Verder is de indicator overlast gemeten op basis van een aselecte steekproef van tweehonderd personen uit alle mensen die in 2009 een opgesteld individueel trajectplan hebben (N= 2848, cumulatief tot 1 oktober 2009). Hierbij is geen onderscheid gemaakt tussen personen met of juist zonder een stabiele mix. Deze steekproef is genomen door te kijken welke personen met een
d
In het Nederlandse strafrecht wordt een misdrijf gezien als een relatief zwaar strafbaar feit en een overtreding als een minder zwaar strafbaar feit. Misdrijven zijn ernstigere inbreuken op de rechtsorde, zoals drugshandel, diefstal, verkrachting of moord. Voorbeelden van overtredingen zijn openbare dronkenschap, bepaalde verkeersovertredingen en wildplassen. Wanneer een bepaalde handeling een overtreding is, staat omschreven in het Wetboek van Strafrecht (deel drie), maar ook lagere overheden mogen bepalen of iets een overtreding is. Veel overtredingen komen dan ook voort uit regels van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV’s) van gemeenten.
Trimbos-instituut
31
trajectplan tevens voorkomen in het databestand van de politie. Vervolgens is door de politie uit de populatie personen die in 2009 in traject zijn en bekend zijn bij de politie, een aselecte steekproef getrokken van tweehonderd personen. Voor deze groep is per persoon gekeken hoeveel overtredingen en misdrijven zijn begaan in het meetjaar. Vervolgens is het aantal overtredingen en misdrijven vergeleken met het aantal gepleegd gedurende de nulmeting. Deze nulmeting is als volgt samengesteld: Voor de periode 2001-2006 is per persoon het totaal aantal overtredingen en misdrijven opgeteld en gedeeld door het aantal jaren (vijf). Vervolgens is voor de tweehonderd personen in de steekproef bekeken hoe het gemiddeld aantal gepleegde overtredingen en misdrijven in de periode 2001-2006 zich verhoudt tot het aantal gepleegde overtredingen en misdrijven in 2009. Hieruit kwam een daling van 71% van het aantal overtredingen en een daling van 40% van het aantal misdrijven naar voren. Het is niet bekend of het merendeel van de overtredingen en misdrijven door een kleine groep personen veroorzaakt wordt of dat het evenredig verspreid is over de totale steekproef.
Amsterdam Amsterdam heeft op dezelfde wijze overlast gegevens aangeleverd als vorig jaar. Er is zowel binnen de totale groep personen met intake en individueel trajectplan (indicator 4A) als binnen de totale groep personen met een stabiele mix (indicator 4B) gekeken hoeveel personen vijf keer of meer voorkwamen in de systemen van politie of justitie voor een overtreding en/of misdrijf. Daarbij zijn zowel delicten als Algemeen Plaatselijke Verordeningen meegeteld. Tot 1 oktober 2009 waren er 3503 personen met een intake en opgesteld individueel trajectplan. Van hen zijn in 2009 361 personen (10%) vijf maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie. In 2008 bedroeg dit 17 procent, hetgeen een afname impliceert in 2009 van 41% ten opzichte van 2008. Verder waren er tot 1 oktober 2009 2387 personen met een stabiele mix. Van hen zijn in 2009 151 personen (6%) vijf maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie. In 2008 bedroeg dit 13%, hetgeen een afname impliceert in 2009 van 54% ten opzichte van 2008.
Utrecht Voor het meten van overlast wordt in Utrecht gekeken naar het aantal politiecontacten als verdachte. Hieronder worden zowel strafrechtelijke feiten als niet-strafrechtelijke overtredingen, alle aantekeningen en veroordelingen verstaan. Op 1 oktober 2009 was van 320 mensen uit het registratiesysteem KRIS-2 bekend wat hun actuele situatie was voor wat betreft huisvesting, inkomen en contact met de hulpverlening. Van deze groep stond een groep van 240 personen geregistreerd als stabiel, waaruit voor het meten van overlast een steekproef genomen is van 100 personen. Daarnaast zijn overlastgegevens verzameld van 39 niet stabiele cliënten. Dit aantal is als volgt tot stand gekomen. Van de 80 als niet-stabiel getypeerde personen bleken er 10 op het moment van meten in detentie te zitten. Tevens bleek bij nadere analyse van gegevens uit KRIS-2, van 31 personen niet eenduidig vast te stellen of ze al dan niet stabiel waren. Deze 41 personen zijn niet meegenomen in de
32
Trimbos-instituut
overlastmeting waardoor er voor 39 personen zonder stabiele mix overlast gegevens verzameld zijn. Voor het verzamelen van overlastgegevens is gebruik gemaakt van het basispolitiesysteem (BPS) Utrecht. Hierin worden alle politie-incidenten verwerkt en dossiers opgemaakt. Voor het meten van indicator 5 zijn van alle 139 personen enkel alle politiecontacten als verdachte tussen 1 oktober 2008 en 1 oktober 2009 geteld. Hierbij is geen nader onderscheid gemaakt in misdrijven en/of overtredingen. Uit de gegevens blijkt dat de 39 niet-stabiele cliënten in totaal 109 politiecontacten hebben gehad als verdachte, met een gemiddelde van 2,8 per persoon. De mediaan, wat aangeeft wat het middelste getal is in een reeks, ligt op 1. Doordat het gemiddelde hoger is dan de mediaan, kan aangenomen worden dat de meeste personen 0 of 1 politiecontact als verdachte hebben gehad en een klein aantal personen veel meer. Dit blijkt ook het geval te zijn. Er zijn 9 cliënten met 5 of meer politiecontacten, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor 75 van de 109 politiecontacten (69%). Hetzelfde bleek het geval te zijn in de steekproef van de 100 stabiele cliënten. In deze groep werden in totaal 176 politiecontacten als verdachte geteld, met een gemiddelde van 1,8 en een mediaan van 0. Ook hier blijken er 11 stabiele cliënten met 5 of meer politiecontacten per persoon te zijn, die gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor 105 van de in totaal 176 politiecontacten als verdachte (60%).
Den Haag Dit jaar zijn voor Den Haag met terugwerkende kracht overlastgegevens aangeleverd voor 2006 tot en met 2009. De weergegeven cijfers zijn het resultaat van de eerste poging tot het verbinden van geanonimiseerde cliëntgegevens van CCP en bestanden van het openbaar ministerie (OM). Door het CCP zijn twee aselecte steekproeven getrokken uit de groep personen met een stabiele mix op 1 oktober 2009 en één uit de groep personen zonder stabiele mix. Deze twee steekproeven van elk 100 personen zijn aangeleverd aan het OM. Voor elk van deze 200 personen is onderzocht of ze voorkomen in de bestanden van het OM. Daarna is per kwartaal en per groep, gekeken naar het aantal geregistreerde misdrijven en overtredingen vanaf januari 2005. De weergegeven cijfers betreffen dus voor elk jaar dezelfde personen. Wat opvalt, is dat een aanzienlijk deel van beide groepen onbekend is bij het OM. Van de 100 personen in de stabiele mix zijn er 54 bekend bij het OM van wie er 27 misdrijven en/of overtredingen begaan hebben in de periode 2005 – 2009. Van de 100 personen in de niet-stabiele mix zijn er 70 bekend bij het OM van wie er 63 misdrijven en/of overtredingen begaan hebben in de periode 2005 – 2009. Dit wil niet zeggen dat de bij het OM onbekende personen in diezelfde periode geen enkele vorm van overlast veroorzaakt hebben. De overlast zou zich bijvoorbeeld beperkt kunnen hebben tot bekeuringen, welke niet bij het OM geregistreerd worden, of hinderlijke overlast, welke al dan niet hun weerklank vinden in overlastmeldingen in het systeem van de politie. Of en in hoeverre dit het geval is, dient nader onderzocht te worden. Als de cijfers over de jaren heen met elkaar vergeleken worden, valt de fluctuatie van het aantal overtredingen en misdrijven op. Voor de stabiele mix groep neemt het
Trimbos-instituut
33
aantal overtredingen in 2008 met 33 procent af ten opzichte van 2005 en het aantal misdrijven met 29 procent. In de tussenliggende jaren is er echter een toename te zien. Voor de niet-stabiele mixgroep neemt het aantal overtredingen in 2008 toe met 5% ten opzichte van 2005 en het aantal misdrijven is bijna drie keer zo groot. Over eventuele toe- of afnamen in 2009 ten opzichte van voorgaande jaren valt nog geen eenduidige uitspraak te doen aangezien hier cijfers voor drie kwartalen weergegeven worden in plaats van jaarcijfers. De cijfers lijken vooralsnog een daling weer te geven van het aantal overtredingen, maar niet voor het aantal misdrijven, voor personen met zowel een stabiele als zonder stabiele mix ten opzichte van 2008. Hetgeen overall opvalt is dat het aantal overtredingen en misdrijven voor personen in de steekproef uit de stabiele mixgroep meer lijkt te dalen over de jaren heen dan voor de personen in de steekproef uit de niet-stabiele mixgroep. Bij deze conclusies dient wel de kanttekening geplaatst te worden dat de getallen sterk beïnvloed kunnen worden doordat enkele individuen in bepaalde perioden zeer vaak voorkomen. Den Haag geeft bijvoorbeeld aan dat van een specifieke cliënt in één jaar 40 overtredingen geregistreerd zijn, waarvan 24 in één kwartaal. Hiermee was deze cliënt verantwoordelijk voor ongeveer de helft van de geregistreerde overtredingen van dat jaar. Het trekken van conclusies puur op basis van de cijfers en zonder de toelichting moet daarom voorzichtig gedaan worden. Dit geldt overigens voor alle gemeenten.
34
Trimbos-instituut
3 Beschrijving stand van zaken Plan van Aanpak 2009 Volgens het Plan van Aanpak zijn de G4 eerstverantwoordelijken voor de toeleiding van de doelgroep naar de zorg. De steden doen dit door de twee pijlers van het Plan van Aanpak (de persoonsgerichte benadering en de sluitende aanpak van de ketenpartners) te integreren. Voor een overzicht van de activiteiten in de eerste drie jaar verwijzen we naar de betreffende rapportages (Rensen, 2007; Rensen & Planije, 2008; Maas & Planije, 2009). In 2009 hebben de steden de aanpak voortgezet die het mogelijk maakt om – conform het Plan van Aanpak – een geïntegreerd zorgplan op te stellen en uit te voeren voor individuele cliënten. Daarbij wordt gestreefd naar een sluitende aanpak waarbij op uitval altijd een nieuw zorgaanbod volgt. Hieronder wordt de stand van zaken beschreven van een aantal belangrijke elementen in de ketenaanpak, te weten: de instrumenten, het Centraal Meldpunt, de trajecten en de lokale zorgnetwerken. Tot slot komt ook aan bod welke voorzieningen in 2009 zijn gestart in het kader van het Plan van Aanpak. Het betreft geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten, maar laat wel zien welke progressie tot nu toe geboekt is.
3.1 Instrumenten In het Plan van Aanpak zijn instrumenten opgenomen, die als leidraad kunnen dienen bij de uitvoer van het Plan. Bijna vier jaar na de start van het Plan van Aanpak blijkt dat de G4 vrijwel alle instrumenten gebruiken. Bijlage 2 geeft een overzicht van de toepassing en inbedding van de dertien instrumenten uit het Plan van Aanpak. De uitwerking van de instrumenten is veelal aangepast aan de praktijk en daardoor lokaal ingekleurd. Op vrijwel alle thema’s waarop de instrumenten betrekking hadden zijn concrete stappen gezet en worden de instrumenten in de dagelijkse praktijk toegepast. Daarmee worden de randvoorwaarden gecreëerd om de doelstellingen van het Plan te kunnen bereiken. Dergelijk randvoorwaarden worden mede bepaald door ontwikkelingen die gemeenteoverstijgend zijn, zoals wettelijke bepalingen en afspraken tussen landelijke instanties. In september 2007 is bijvoorbeeld een convenant in werking getreden tussen het Centraal Justitieel Incasso Bureau en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. Dit convenant maakt het eenvoudiger om openstaande boetes, zoals incassomaatregelen en vorderingen, mee te nemen in een schuldregeling, iets waar het merendeel van de doelgroep mee te maken krijgt. Naast dit convenant bestaat er een specifieke regeling
Trimbos-instituut
35
voor delinquenten met een ISD-maatregele (de zogenoemde stelselmatige daders). Deze regelt dat de incasso van administratieve en strafrechtelijke boetes wordt opgeschort tot twee jaar na afloop van de ISD-maatregel. Als het traject goed wordt doorlopen, inclusief terugleiding naar de maatschappij, worden de nog openstaande schulden kwijtgescholden. Daarbij geldt de eis dat betrokkenen zich niet opnieuw schuldig mogen maken aan misdrijven. Verder is in de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) ondermeer een hardheidsclausule opgenomen waarin staat dat een schuldsaneringsregeling kan worden toegewezen ‘indien een stabiele leefsituatie aantoonbaar gewaarborgd is’. Een trajectplan, zoals in het Plan van Aanpak beschreven, kan een dergelijk stabiele leefsituatie aantonen. Zo kunnen dak- en thuislozen die een trajectplan hebben ook gebruik maken van een schuldsaneringsregeling (Ministerie van VWS, 2008), hetgeen vaak noodzakelijk is. Een ander voorbeeld van gemeenteoverstijgende ontwikkelingen die mede bepalend zijn voor de randvoorwaarden voor een goede uitvoer van het Plan van Aanpak heeft betrekking op onverzekerden. Met de invoering van de Zorgverzekeringswet in 2006 is iedere burger verplicht om zichzelf te verzekeren en moet hij/zij hier zelf zorg voor dragen. De vier gemeenten hebben zich op dat moment ingespannen om zoveel mogelijk dak- en thuislozen verzekerd te krijgen door het invoeren van een collectieve zorgverzekering. Op 1 september 2009 is een wijziging in de Zorgverzekeringswet in werking getreden met betrekking tot wanbetalers. Kort gezegd komt het er op neer dat als een verzekerde zes maanden lang niet de maandpremies betaald voor zijn basisverzekering, deze persoon door zijn zorgverzekeraar wordt aangemeld bij het College voor Zorgverzekeringen (CVZ). De zorgverzekeraar zal vanaf dat moment geen nieuwe premies innen, maar houdt de wanbetaler wel verzekerd. De zorgverzekeraar biedt de wanbetaler een betalingsregeling aan. Als de wanbetaler daar niet op in gaat, of als hij zich niet houdt aan de afgesproken regeling, dan moet hij aan het CVZ een ‘bestuursrechtelijke premie’ betalen die hoger ligt dan de premie die de wanbetaler aan zijn zorgverzekeraar betaalt. Daarnaast is op 25 september 2009 het wetsvoorstel Actieve opsporing onverzekerden aangeboden aan de Tweede Kamer (Ministerie van VWS, 2009e). Verzekeringsplichtigen zonder zorgverzekering zullen opgespoord worden volgens de aanpak uit het wetsvoorstel. Wanneer een onverzekerde wordt gevonden, wordt deze persoon aangespoord een zorgverzekering af te sluiten. Indien iemand alsnog nalaat een zorgverzekering af te sluiten worden er boetes opgelegd en wordt er voor de persoon een zorgverzekering afgesloten. Het College voor Zorgverzekeringen (CVZ) is belast met de uitvoering. Voor de doelgroep van het Plan van Aanpak kunnen beide regelingen zowel positieve als nadelige gevolgen hebben. Positief is dat via deze regelingen ingebed is dat personen niet onverzekerd kunnen zijn, waardoor altijd gebruik gemaakt kan worden e
Met de Maatregel Inrichting Stelselmatige Daders (ISD) kunnen stelselmatige plegers van misdrijven effectiever worden aangepakt omdat de strafrechter de mogelijkheid heeft om deze daders gedurende langere tijd, maximaal twee jaar, te laten opsluiten.
36
Trimbos-instituut
van zorg die gedekt wordt door de basisverzekering. Eventuele nadelige gevolgen zijn dat het niet verzekerd zijn of het niet (kunnen) betalen van premies kan leiden tot boetes en extra schulden. Via de reeds eerder ingevoerde collectieve verzekeringen in de gemeenten, actieve aanpak van huisvesting, zorg en inkomen van de doelgroep en de integrale, persoonsgerichte aanpak via het Plan van Aanpak kan de verzekeringsstatus van de doelgroep gemonitord worden waardoor eventuele schulden voorkomen kunnen worden.
3.2 Centraal meldpunt Eén van de belangrijke elementen uit het Plan van Aanpak is een centrale voordeur of centraal meldpuntf voor cliënten die onder het Plan van Aanpak vallen. Alle vier de gemeenten hebben een dergelijk meldpunt ingericht. Vanuit deze meldpunten wordt bekeken welke zorg cliënten nodig hebben en hoe deze zorg het beste gerealiseerd kan worden. Voor alle gemeenten geldt dat wanneer een cliënt zich aanmeldt of aangemeld wordt door anderen, er gescreend wordt op criteria van het centrale meldpunt. Hierbij valt te denken aan of de personen die gebruik willen maken van de maatschappelijke opvang door een of meer problemen, al dan niet gedwongen de thuissituatie hebben verlaten en niet in staat zijn zich op eigen kracht te handhaven in de samenleving. Regiobinding is een ander criterium. Het houdt in dat de cliënt gedurende de drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding bij de maatschappelijke opvang minimaal twee jaar aantoonbaar in de plaats van vestiging heeft verbleven (zie voor een verdere uitleg omtrent regiobinding ook paragraaf 4.3).
Rotterdam Centraal Onthaal (CO) vormt in Rotterdam de centrale toegang tot de maatschappelijke opvang. Aanmelding bij Centraal Onthaal kan door de cliënt zelf, via de maatschappelijke opvang, GGZ of instellingen voor verslavingszorg, Lokale Zorgnetwerken (LZN), Persoonsgerichte Aanpak Volwassenen en veldwerkers. Nadat een cliënt een pasje heeft gekregen en zich aangemeld heeft bij een voorziening, wordt door de zorginstelling binnen vier tot zes weken de zorgvraag van de cliënt vastgesteld, waarna een integraal trajectvoorstel opgesteld wordt. Dit trajectvoorstel behelst ondermeer de leefgebieden: huisvesting, financiën (zoals inkomen en schulden), relaties en sociale vaardigheden, lichamelijk en psychisch functioneren, verslaving en sociale activering en/of dagbesteding. Het trajectvoorstel wordt aangeleverd bij Centraal Onthaal en wordt besproken in de Traject Toewijzings Commissie (TTC). De TTC staat onder voorzitterschap van de gemeente en bestaat uit vertegenwoordigers van instellingen voor GGZ, verslavingszorg, maatschappelijke opvang en cliënten. In de TTC worden per leefgebied afspraken gemaakt en vastgelegd over de tijdsduur van het f
Binnen de G4 worden verschillende benamingen gehanteerd voor het centraal meldpunt. In Rotterdam spreekt men van Centraal Onthaal, in Amsterdam over Centrale Toegang. Den Haag werkt met het Centraal Coördinatiepunt en in Utrecht wordt de term Brede Centrale Toegang gebruikt.
Trimbos-instituut
37
voor de cliënt benodigde traject en de daaruit voortvloeiende verplichtingen voor zowel de cliënt als de begeleidende instelling.
Amsterdam Sinds april 2009 wordt in Amsterdam het aanmeldproces tot de Maatschappelijke Opvang centraal gereguleerd via een loket waarin medewerkers van de gemeentelijke diensten, de Dienst Werk en Inkomenen (DWI) en de GGD iedere cliënt screenen op regiobinding en aanwezigheid van OGGz problematiek. Na aanmelding voor de Maatschappelijke Opvang worden cliënten direct in het Instroomhuis opgevangen en wordt bekeken wat voor soort hulpverlening ze nodig hebben. Het Instroomhuis biedt tevens veertig slaapplaatsen. Op basis van casusoverleg dat plaatsvindt met alle betrokken partijen (opvang, zorg, werk, inkomen) wordt per cliënt een individueel trajectplan opgesteld. In Amsterdam is sprake van twee soorten casusoverleg. Eén richt zich op het in zorg brengen van daklozen (de ‘veldtafel instroom’), het andere casusoverleg is toegespitst op bewoners van de opvang die weer zelfstandig kunnen gaan wonen (de ‘veldtafel uitstroom’). In Amsterdam heeft in de eerste jaren van de uitvoer van het Plan van Aanpak de nadruk gelegen op het onder dak brengen van de groep dak- en thuislozen met meervoudige problematiek. Het gaat hierbij om een combinatie van aanwezigheid van factoren zoals een psychische stoornis waaronder verslavingsproblemen of ernstige psychosociale problemen en problemen op andere leefgebieden (zoals schulden of de relationele sfeer. Ten gevolge van deze multiproblematiek is de persoon niet in staat om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (zoals huisvesting). Tevens is er sprake van het ontbreken van een adequate hulpvraag. Op dit zogenoemde OOGz-criterium wordt door Amsterdam gescreend bij het centraal meldpunt. Vanaf 2006 is in Amsterdam de doelgroep met de zwaarste problematiek merendeels in traject en onder dak gekregen. De keerzijde hiervan is wel dat de doelgroep met enkelvoudige problematiek en perspectief op uitstroom binnen zes maanden minder prioriteit heeft gehad. De gemeente Amsterdam onderzoekt momenteel wat de achtergrond van de dakloosheid van deze specifieke doelgroep is. Voor deze doelgroep zal een specifiek aanbod ontwikkeld worden dat aansluit bij de kenmerken van deze doelgroep. Uitgangspunt hierbij is dat huisvesting binnen de maatschappelijke opvang alleen kortdurend kan zijn en dat oplossingen buiten de opvang de voorkeur hebben. Hierbij kan worden gedacht aan speciale preventietrajecten al dan niet gecombineerd met (specifieke) woonvoorzieningen.
Utrecht In Utrecht is de Brede Centrale Toegang (BCT) ondergebracht bij de GG&GD. De uitvoering berust op drie convenanten waarmee de betrokken partijen hebben vastgelegd hoe zij de toeleiding van de OGGz-doelgroep naar zorg willen regelen. In maart 2009 is het nieuwe cliëntvolgsysteem KRIS-2 van start gegaan en daarmee de formele start van het trajectmanagement, de veldregie en de monitoring. Zorgaanbieders die het trajectmanagement leveren zijn gestart met het invullen van de gegevens van huidige en nieuwe
38
Trimbos-instituut
cliënten in KRIS-2. Iedere cliënt dient gekoppeld te worden aan een trajectmanager (integrale hulpverlener), die verantwoordelijk is voor het in kaart brengen van de zorgbehoefte van de cliënt en het opstellen van het integrale trajectplan. De veldregisseurs bewaken de afspraken die gemaakt zijn over de werkwijze van het trajectmanagement, volgen de voortgang van de trajecten op hoofdlijnen in KRIS-2 en signaleren knelpunten. De veldregisseurs hebben periodiek overleg met hun contactpersonen bij de instellingen, de zogenoemde aandachtsfunctionarissen van de zorgaanbieders. Deze aandachtsfunctionarissen zijn tevens het aanspreekpunt voor alle trajectmanagers van de betreffende zorgaanbieder. Deze constructie moet zorgen voor korte lijnen tussen de gemeente en de instellingen. Vanaf 2010 zullen de trajecten van de individuele cliënten tweemaal per jaar geëvalueerd worden.
Den Haag In Den Haag vormt het Centraal Coördinatie Punt (CCP) de centrale toegang tot de maatschappelijke opvang. Het CCP valt onder de GGD. In het CCP worden verschillende disciplines gebundeld: screening en plaatsing, traject/veldregie, daklozenloket, outreach (Haags Straat Team) en het Haags Thuis Team. Sinds 2008 is er een gezamenlijke frontdesk van het CCP en het daklozenloket van de dienst Sociale Zaken, zodat cliënten op één adres terecht kunnen met vragen over inkomen, werk en zorg en opvang. Het cliëntvolgsysteem TRACE3, voor het volgen van individuele trajecten, is in 2009 gerealiseerd. In 2009 is in Den Haag een inhaalslag gemaakt wat betreft de registraties. Dit houdt in dat alle reeds bekende en in zorg zijnde cliënten ingevoerd worden in het cliëntvolgsysteem. Met ingang van maart 2010 zullen alle ketenpartners hun cliënten gaan monitoren in Trace-3. De veldregisseurs zien erop toe dat de afgesproken werkwijze wordt uitgevoerd. Met de start van Trace-3 in maart 2010 zijn zij ook in staat om cliënten te volgen. Er wordt reeds door instellingen en het CCP samengewerkt in een gezamenlijk plaatsingsoverleg.
3.3 Trajecten Zoals uit het voorgaande blijkt, wordt, eenmaal aangemeld via de centrale toegang, voor de doelgroep van het Plan van Aanpak een trajectplan opgesteld waarin naar vermogen van de cliënt doelen worden gesteld die periodiek worden geëvalueerd. Deze werkwijze is in 2009 door de G4 voortgezet. De trajecten worden op twee niveaus gevolgd. Ten eerste op het niveau van de cliënt. Hierbij wordt gekeken of het traject van de cliënt volgens het Plan van Aanpak verloopt. Daarnaast worden de trajecten ook op organisatieniveau gevolgd. Daarbij wordt gekeken of er problemen zijn die zich bij meerdere individuele trajecten voordoen. Is dat het geval dan wordt dat op beleidsniveau aangekaart en besproken met de begeleiders van de individuele trajecten. De vier steden hanteren verschillende benamingen voor de begeleiders en de begeleiding van het Plan van Aanpak. Deze verschillende benamingen zullen we handhaven in de toelichtingen per gemeente.
Trimbos-instituut
39
Rotterdam In Rotterdam wordt in de TTC het trajectplan vastgesteld. De trajectvoortgang van de cliënt is neergelegd bij de hoofddossierhouder, welke een cliëntmanager aanstelt. De voortgang van de individuele trajectplannen wordt gemonitord door een aantal trajectregisseurs, in dienst van de GGD Rotterdam-Rijnmond. De hoofddossierhouder, de cliëntmanager en de trajectregisseur evalueren in hoeverre de doelstellingen met betrekking tot een cliënt zijn gehaald. Dit kan ertoe leiden dat een aangepast traject wordt vastgesteld of dat continuering of bijstelling van de doelstellingen nodig is. Het doel is, indien mogelijk, een continue doorstroom en ontwikkeling van de cliënt naar een maximaal niveau van zelfredzaamheid. Steeds wordt onderbouwd waarom besluiten worden genomen en dit alles wordt gestandaardiseerd opgeslagen in het registratiesysteem E-Vita.
Amsterdam In Amsterdam wordt het opstellen en invullen van de trajectplanformulieren gecoördineerd door de GGD in samenwerking met de hulpverlening. Sinds de formele opening van het Instroomhuis in april 2009 wordt gebruik gemaakt van de AD-formulieren als basis voor opname en eerste diagnose van potentiële cliënten. Trajectplannen worden opgesteld door alle organisaties die taken en verantwoordelijkheden hebben op de probleemgebieden van een cliënt. Zo maakt de Dienst Werk en Inkomen (DWI) dat deel van het trajectplan met betrekking op inkomen (bijstanduitkering), schulden en dagbesteding. De maatschappelijke opvang is verantwoordelijk voor het onderdeel wonen en verschillende organisaties, waaronder de GGD, de GGZ en Jellinek, voor het onderdeel zorg. De dagelijkse coördinatie van de uitvoering van de trajectplannen ligt bij de hoofdbehandelaar ofwel trajecthouder. Dit betreft meestal de instelling waar de cliënt op een specifiek moment verblijft. De uitvoering van het trajectplan wordt gemonitord door de GGD, die als veldregisseur de verschillende partijen aanspreekt bij knelpunten in de uitvoering van de trajectplannen. In het najaar van 2009 zijn de methodieken en de samenwerking tussen partijen in het kader van de veldregie geëvalueerd door een extern onderzoeksbureau (IVO, 2009). Mede op basis van de uitkomsten van deze evaluatie zal de veldregie en de communicatie binnen de veldregie verder doorontwikkeld worden met inspraak van de eindgebruikers en een basisdocument opgesteld worden waarin geëxpliciteerd wordt wat Veldregie is, door wie het wordt uitgevoerd en met welk doel en middelen. Tevens wordt vastgelegd welke instellingen en voorzieningen bij de Veldregie betrokken (zullen) zijn en wat de afspraken en de verantwoordelijkheden zijn van de betrokken partijen.
Utrecht In Utrecht is trajectmanagement, de veldregie en de veldmonitor geïmplementeerd in het zorgnetwerk. De veldregie is direct gekoppeld aan de Brede Centrale Toegang. Verder zijn met het Veiligheidshuis Utrecht afspraken gemaakt over trajectmanagement en het volgen van OGGz-cliënten die veelplegers zijn. De formele start van het trajectmanagement viel samen met de start van het nieuwe cliëntvolgsysteem KRIS-2 in maart 2009.
40
Trimbos-instituut
Bij de Utrechtse aanpak ligt het accent op de koppeling van cliënten aan een trajectmanager. Deze trajectmanager heeft de regie over het traject van de cliënt en is het centrale aanspreekpunt voor de cliënt en alle betrokken instellingen. Het Melden Actiepunt OGGz, ondergebracht bij de GG&GD, speelt een belangrijke rol in de koppeling tussen cliënt en zorgaanbieder. Rechtstreekse instroom bij de zorgaanbieder blijft ook mogelijk, mits de zorgaanbieder het trajectmanagement levert en registreert in KRIS-2. Alle trajectmanagers hebben de opdracht om binnen een korte termijn de probleeminventarisatie van cliënten in te dienen bij de Brede Centrale Toegang. Daar vindt de indicatiestelling en de zorgtoewijzing plaats. De veldregisseurs zien erop toe dat de afgesproken werkwijze wordt uitgevoerd. Met de start van KRIS-2 in maart 2009 zijn zij ook in staat om cliënten te volgen. Het jaar 2009 stond in het teken van de zogenoemde ‘inhaalslag’, dat betekent dat alle reeds bekende cliënten ingevoerd worden in het cliëntvolgsysteem. Vanaf 2010 heeft de laagdrempelige opvang ook de verplichting om te registeren in KRIS-2, waarmee een grote groep cliënten, die tot dusver buiten beeld was in beeld komt.
Den Haag In Den Haag monitort de veldregie, op basis van de trajectplannen, de zorgtrajecten van de cliënt door de gehele keten. Hiervoor zijn vier trajectregisseurs aangesteld bij het Centraal Coördinatie Punt. Deze trajectregisseurs monitoren de voortgang op de trajectplannen op beleidsmatig niveau. De inzet op cliëntniveau wordt bewaakt door cliëntmanagers werkzaam bij de instellingen. Zij coördineren de inzet van zorg en hulp voor cliënten zoals schuldhulpverlening, verslavingszorg en maatschappelijke opvang. In oktober 2008 is daartoe een convenant afgesloten tussen het CCP en de ketenpartners. Dit convenant omvat ondermeer afspraken over plaatsing, zorgcoördinatie en trajectregie op individueel niveau. De plaatsing van cliënten wordt nu gecoördineerd in een plaatsingsoverleg waarin vier casemanagers van het CCP en vertegenwoordigers van de instellingen gezamenlijk bekijken waar de zorg en opvang van de individuele cliënt het best kan plaatsvinden. Verder zijn met het Veiligheidshuis Den Haag afspraken gemaakt over trajectmanagement en het volgen van OGGz-cliënten die veelplegers zijn. Het Veiligheidshuis is per 1 augustus aangesloten op het registratiesysteem van het CCP, Trace-3.
3.4 Lokale zorgnetwerken Het onderhouden van zorgnetwerken vergt continue inspanningen, zo ook in 2009. Zorgnetwerken zijn overlegstructuren verdeeld over de stad die bedoeld zijn om verschillende partijen bij elkaar te brengen om zo tot een gecoördineerde aanpak van hulpverlening te komen. Deze aanpak past om verschillende redenen goed bij de uitgangspunten van het Plan van Aanpak. Door lokaal en kleinschalig samen te werken is het eenvoudiger om rond individuele cliënten een effectief netwerk van betrokken hulpverleners te vormen. Bovendien spelen de zorgnetwerken in op de signaleringsfunctie waarvoor de gemeente
Trimbos-instituut
41
verantwoordelijk is. Een voorbeeld hiervan zijn de maatschappelijke steunsystemen. Dit zijn netwerken van personen, diensten en voorzieningen, gericht op sociaal kwetsbare mensen. In het steunsysteem worden kwetsbare mensen gestimuleerd bij het opbouwen of behouden van een zelfstandig bestaan en bij participatie aan de maatschappij.
Rotterdam Rotterdam beschikte eind 2009 over bijna 40 lokale zorgnetwerken met ruim drieduizend cliënten. Daarnaast zijn er zogenoemde sociaal netwerk projecten opgezet met als doel om rond de cliënten weer een netwerk op te bouwen. Dit richt zich zowel op het herstel van familiebanden als op maatschappelijke en medische hulp, zoals huisartsen en tandartsen. Zo zijn er Eigen kracht conferenties, waarbij het sociale netwerk van een deelnemer wordt gebruikt om hem of haar te activeren. Dit project werkt zonder hulpverleners maar met familie of bekenden uit het sociale netwerk van de cliënt. Ook loopt er een pilottraject waarin geprobeerd word doelgroep, instellingen en bedrijven te verbinden.
Amsterdam In Amsterdam zijn Maatschappelijke Steunsystemen (MSS) georganiseerd vanuit de bestaande Meldpunten Zorg en Overlast. Tussen 2007 en 2009 zijn de Maatschappelijke Steunsystemen geïmplementeerd in de Amsterdamse stadsdelen. Deze Maatschappelijke Steunsystemen zijn bedoeld voor mensen met een verhoogd risico op dakloosheid (potentieel daklozen) over wie een zorg of overlastmelding is binnen gekomen. Binnen de stadsdelen zijn door de gemeente samenwerkingsafspraken gemaakt met ketenpartners. Daarbij wordt gebruik gemaakt van werkafspraken en instrumenten zoals het privacyprotocol, registratie items, afspraken eerste huisbezoek, afspraken omtrent afbakening jeugdketen, indeling in acht leefgebieden, productbeschrijving thuisadministratie en de informatiefolder voor cliënten die gebruik maken van Maatschappelijke Steunsystemen. De werzaamheden van de Meldpunten Zorg en Overlast worden jaarlijks gemonitord door de GGD. Om te onderzoeken of en hoe de MSS werken, zullen deze in de tweede helft van 2010 geëvalueerd worden. Hiertoe is door Onderzoeksbureau Stoel een evaluatiemodule ontwikkeld. Ook zijn in Amsterdam voor 2010 prestatieafspraken vastgesteld met de stadsdelen. Deze prestatieafspraken zijn gemaakt om ervoor te zorgen dat (1) personen voor wie de Maatschappelijk Steunsystemen bedoeld zijn eerder in beeld komen; (2) deze personen een passend aanbod c.q. Maatschappelijk Steunsysteem traject krijgen; (3) personen die eenmaal in zo een traject zitten ook in beeld blijven, er moet met andere woorden sprake zijn van een contactpersoon; en (4) personen minder snel in crisis raken, met andere woorden de inzet dat het aantal personen voor wie een melding binnenkomt daalt. Eind augustus 2009 zaten 270 personen in een traject van het Maatschappelijk Steunsysteem. Ook voor mensen die uitstromen uit de maatschappelijke opvang zullen Maatschappelijk Steunsystemen worden ingezet.
42
Trimbos-instituut
Utrecht In Utrecht bestaat het project ‘Wijkgerichte Woonoverlast’. Dit project bestaat uit negen netwerken woonoverlast. In elk netwerk zijn diverse instanties vertegenwoordigd, zoals zorgaanbieders, wijkwelzijnsorganisaties, politie en woningcorporatie. De netwerken woonoverlast spelen een belangrijke rol bij het signaleren van ernstige sociale en psychische problemen en in het in contact brengen van ernstig zorgwekkende personen met de juiste hulpverlening. Jaarlijks zijn er rond de vierhonderd nieuwe aanmeldingen. Begin 2010 wordt de aanpak geëvalueerd en op basis daarvan zal het bijgesteld worden. Aanvullend op de netwerken woonoverlast, richt het outreachend maatschappelijk werk zich op de meldingen van zogenoemde stille problematiek. Hierbij is geen sprake van woonoverlast, maar vaak wel van aan de OGGz verwante problematiek. In 2009 ging het om honderd aanmeldingen waarbij dit speelde. In de Utrechtse wijk Overvecht loopt een samenwerkingsproject tussen een instelling voor maatschappelijke opvang en een welzijnsorganisatie. Doel is om negentig personen uit de OGGz-doelgroep te bereiken via een Maatschappelijk Steunsysteem. De evaluatie van het project was beoogd voor 2009 maar zal nu in 2010 plaatsvinden. In Utrecht zijn daarnaast verschillende andere wijkgerichte initiatieven genomen, zoals de uitstroomhuizen voor ex-bewoners van hostels, wijkgericht werken door (F)ACTteams en een inloophuis voor ondersteuning van de OGGz/VG groep (zie Maas & Planije, 2009).
Den Haag Den Haag heeft de inzet die gepleegd is op de Maatschappelijke Steunsystemen van de afgelopen jaren geprolongeerd. Op dit moment zijn vijf Maatschappelijk Steunsystemen actief, de zogenoemde werktafels. Via deze werktafels worden gedurende het jaar gemiddeld driehonderd langdurig zorgafhankelijke mensen actief aan een aanbod van dagbesteding en dagactiviteiten geholpen. Uit een telling die medio 2009 uitgevoerd is bleek dat sinds 2006 ruim 1200 personen via de steunsystemen van een aanbod voorzien. Den Haag zet er op in dat in 2010 opnieuw ruim 300 langdurig zorgafhankelijke mensen van een aanbod worden voorzien. Daarnaast is er overleg over uitbreiding van de Maatschappelijke Steunsystemen, zodat deze ook toegankelijk worden voor andere kwetsbare groepen zoals ouderen. Daarnaast is via de huisbezoeken van Den Haag Op Maat actief de (latente) zorgvraag van thuiswonende sociaal kwetsbaren in kaart gebracht en is hierop ingespeeld door de personen te voorzien van een passend aanbod.
3.5 Uitbreiding fysieke voorzieningen Om het Plan van Aanpak te kunnen realiseren waren extra voorzieningen nodig. Het ging hierbij zowel om uitbreiding van bestaande voorzieningen (nieuwbouw) als het realiseren van opvangvoorzieningen voor specifieke groepen. De extra gelden die bij
Trimbos-instituut
43
aanvang van het Plan van Aanpak beschikbaar gesteld zijn, maakten het voor de zorgaanbieders mogelijk om (extra) voorzieningen te creëren. De verantwoordelijkheid voor het vinden en ontwikkelen van geschikte locaties ligt bij de gemeenten. Dit bleek niet eenvoudig te zijn. Bij het vinden van geschikte locaties gaat het vaak om complexe en langdurige processen die niet altijd volledig onder controle te krijgen of te houden zijn. Overleg met bewoners of bezwaarschriftprocedures hebben voor vertraging gezorgd bij het starten van de realisatie van nieuwe voorzieningen. Het niet op tijd (kunnen) realiseren van voorzieningen kan tot gevolg hebben dat de instroom en doorstroom belemmerd wordt, hetgeen weer leidt tot wachtlijsten en langer verblijf in de laagdrempelige voorzieningen of zelfs op straat. Door de vier steden zijn de nodige inspanningen verricht over de jaren van de uitvoer van het Plan van Aanpak om de benodigde voorzieningen te realiseren. Hieronder wordt nader ingegaan op de uitbreiding van voorzieningen in 2009.
Rotterdam In Rotterdam wordt gespreid over de stad naar geschikte locaties gezocht. Hiervoor is in een vroeg stadium overleg gestart met de deelgemeenten. Rotterdam heeft de verantwoordelijkheid voor het vinden van goede locaties bij de deelgemeenten neergelegd. Ook maakt Rotterdam gebruik van een gestandaardiseerd draaiboek en een modelconvenant voor voorzieningen met meer dan tien capaciteitsplaatsen. De ervaring van Rotterdam is dat deze aanpak goed werkt. De geplande uitbreiding in Rotterdam omvatte 26 voorzieningen waarvan 19 in de stad en 7 in de regio. Van deze 26 voorzieningen zijn er inmiddels 19 operationeel. Voor 7 voorzieningen is wel een plek gevonden maar de voorzieningen zijn nog niet operationeel. De uitstroom naar woningen is door een verminderd aanbod aan woningen van corporaties in het meetjaar teruggelopen, waardoor er circa veertig woningen gerealiseerd zijn. Dit is onderwerp van gesprek met de corporaties, welke verenigd zijn in het platform Huisvesting Bijzondere Doelgroepen. De voorzieningen die nog niet zijn gerealiseerd, zullen naar verwachting in 2010 alsnog worden geoperationaliseerd. Op basis van twee, in 2008 uitgevoerde onderzoeken, is in 2009 begonnen met het realiseren van bijzondere jongerenhuisvesting. Zie hiervoor paragraaf 5.1 waar nader ingegaan wordt op zwerfjongeren.
Amsterdam In Amsterdam wordt gespreid over de stad naar geschikte locaties gezocht. Hiervoor is in een vroeg stadium overleg gestart met de stadsdelen. De verantwoordelijkheid voor het aanleveren van locaties ligt bij de stadsdelen die ieder een op het stadsdeel toegesneden taakstelling hebben gekregen. In Amsterdam wordt volgens vaststaande protocollen gecommuniceerd met de buurtbewoners om draagvlak te creëren. In dit kader heeft in 2008 een publiekscampagne plaatsgevonden (zie www.amsterdambiedtonderdak.nl). In 2009 is verder geïnvesteerd in de ontwikkeling van geïntegreerde voorzieningen, waar thuiswonende OGGz-cliënten terecht kunnen voor medische zorg, uitkering,
44
Trimbos-instituut
inkomensbeheer, bemiddeling van dagbesteding en schuldhulpverlening. Er is reeds één geïntegreerde voorziening operationeel in Amsterdam Zuidoost. In 2009 is de verbouwing gestart voor een tweede geïntegreerde voorziening in het centrum van Amsterdam. Voor 2011 staat een derde geïntegreerde voorziening in stadsdeel Oud West gepland. De realisatie van de uitbreiding van een aantal voorzieningen in Amsterdam is vertraagd. In 2009 zijn twee locaties met in totaal 35 bedden gerealiseerd. In 2010 worden naar verwachting vijf locaties met in totaal 152 extra bedden gerealiseerd. Dit houdt in dat in 2010 ruim 300 van de geplande 480 bedden zullen zijn gerealiseerd. In 2011 en 2012 worden nog 180 bedden gerealiseerd. Voor de jaren daarna zijn verschillende reserveringen in nieuwbouwgebieden opgenomen die tot een verdere uitbreiding met minimaal 96 bedden zullen leiden. Voor 2011 en de daaropvolgende jaren zijn in totaal dus 276 bedden gepland. Indien dit daadwerkelijk gerealiseerd wordt, leidt het uiteindelijk tot 583 nieuwe bedden (deels ter vervanging van kwalitatief verouderde bestaande locaties). Voor verschillende andere locaties voor tijdelijke of permanent huisvesting worden de mogelijkheden nog onderzocht. Volgens Amsterdam is deze uitbreiding van het aantal bedden noodzakelijk omdat zowel tijdelijke als bestaande, kwalitatief slechte voorzieningen moeten worden vervangen. Verder is in Amsterdam het aanbod van het huisvestingsproject Housing First (www. pathwaystohousing.org) uitgebreid tot bijna honderd plaatsen. Amsterdam beschikt ook over een aantal Skaeve Huseg. De uitbreiding van woonvoorzieningen wordt in Amsterdam gepland op basis van de stedelijke wachtlijst, welke in beheer is bij de veldregisseur. De gemeente Amsterdam heeft het voornemen om bij het plannen van woonvoorzieningen duurzamer te werk te gaan. Daarbij wordt niet alleen gekeken naar voorzieningen voor doelgroepen uit de maatschappelijke opvang maar ook voor de doelgroep langdurige GGZ-cliënten. Dit gezien de overlap tussen beide doelgroepen. Er wordt gepland voor een langere periode (tot 2030), op basis van demografische (trend)gegevens. De gemeente Amsterdam heeft onderzoeksbureau Cebeon opdracht gegeven om een lange termijn planning te maken en om een bijbehorend rekenmodel aan te leveren.
Utrecht Het vinden van nieuwe locaties in Utrecht wordt bemoeilijkt door de beperkte ruimte die de stad nog kan bieden en de concurrerende ruimteclaims van andere functies. Zo is in het najaar van 2009 een quickscan woonvoorzieningen uitgevoerd. Hierin is onder andere beschreven wat voor voorzieningen op korte termijn door de gemeente gerealiseerd moeten worden. Eind jaren negentig ging in Utrecht het project BinnenPlaats van start. Het voorzag in de bouw van negen 24-uurswoonvoorzieningen (hostels) voor verslaafde dak- en thuislozen. Hierover is in de Monitor rapportage 2007 (Rensen & Planije, 2008) reeds g
De naam Skaeve Huse komt uit Denemarken waar al enige jaren ervaring is opgedaan met dit soort woonvoorzieningen. Skaeve Huse zijn eenvoudig ingerichte eenpersoonswoningen die op enige afstand van andere huizen staan. Het is een vorm van beperkt begeleid wonen op maat.
Trimbos-instituut
45
gerapporteerd. Anno 2009 zijn er in Utrecht acht hostels, waarvan twee op een tijdelijke locatie. De beoogde oplevering van het negende hostel is juni 2010. Als laatste stap in het project zal de tijdelijke locatie van hostel Overvecht worden vervangen door de definitie locatie. Als dit gedaan is, is het totale programma van project BinnenPlaats afgerond. Verder is in 2009 in Utrecht het volgende gerealiseerd aan uitbreidingen: zeven plekken in het project Housing First, 24 plekken in een woonvoorziening voor de OGGz/VG-groep. Tevens is een pilot kleinschalig wonen voor zwerfjongeren gestart (vijf plekken), 13 extra plekken voor opvang en begeleiding van gezinnen, 3 extra plekken voltijd opvang en 20 extra trajecten ambulante woonbegeleiding voor ex-gedetineerden. Daarnaast is er een flink aantal projecten in ontwikkeling: onder andere Skaeve Huse, een ‘camping’ voor mensen met VG/OGGz-problematiek gecombineerd met gedragsproblematiek, een dagopvang voor alcoholisten, een sociaal pension en een extra woonvoorziening voor zwerfjongeren met een licht verstandelijke handicap. Verder moet op korte termijn voorzien worden in een zogenoemde ‘frictievoorziening’ voor een 24-uurs woonvoorziening waar met het oog op nieuwbouw in 2011 op korte termijn met sloop en nieuwbouw begonnen moet worden, het bovengenoemde definitieve hostel Overvecht en afspraken over het beschikbaar komen van het afgesproken contingent woningen voor het Plan van Aanpak. Verder loopt op dit moment de vrijgave van woningen voor uitstromers achter op de afspraak. Utrecht geeft aan dat dit mede komt door een daling van het aantal verhuizingen, herstructurering en afspraken in het kader van de Pardonregeling. Met het oog op mogelijke uitstroom uit voorzieningen voor langverblijf, is in 2009 een onderzoek gestart naar woonwensen van de bewoners van de voorzieningen. Het onderzoek heeft tot doel inzichtelijk te maken hoe hoog het percentage bewoners van hostels en andere voorzieningen is dat kan uitstromen en wat het type huisvesting en begeleiding is dat uitstromers nodig zouden hebben. Begin 2010 komen de resultaten van dit onderzoek beschikbaar.
Den Haag In Den Haag werd in 2008 het plan ten behoeve van uitbreiding van de opvang en zorgcapaciteit MO/OGGz met zeven voorzieningen goedgekeurd door de raad. Na een uitgebreid communicatietraject in de stad, zijn hiervoor vijf locaties vastgesteld. Dit traject omvatte ondermeer de opzet van de website www.denhaagonderdak.nl, waarop relevante besluiten en actuele ontwikkelingen zijn te vinden. Voor alle locaties zijn klankbordgroepen gestart waarin omwonenden en andere betrokkenen zoals politie, gemeente en vertegenwoordigers van zorginstellingen met elkaar afspraken maken. In 2009 zijn twee van de vijf locaties geopend voor in totaal drie voorzieningen. De overige drie locaties moeten eerst verbouwd worden en openen eind 2009 en eind 2010. Tot slot zijn met de corporaties afspraken gemaakt over het beschikbaar stellen van woningen voor degenen die (weer) zelfstandig kunnen wonen. Meer specifiek zijn in 2009 drie nieuwe voorzieningen gerealiseerd. Op 1 april 2009 is ‘Woodstock’ geopend, een voorziening met 33 plaatsen voor langdurig verblijf, specifiek voor oudere, verslaafde mensen. In een apart deel in hetzelfde pand is een doorstroom-
46
Trimbos-instituut
voorziening gerealiseerd. Het betreft een 24-uurs woonvoorziening waar mensen maximaal zes maanden kunnen verblijven voordat ze doorstromen naar zelfstandiger vormen van wonen. Vanaf april 2009 hebben de eerste bewoners hun kamer betrokken. Eind 2009 woonden er vijfentwintig mensen. Tot slot is begin 2009 een voorziening voor langdurig verblijf geopend. Het gaat om tijdelijke huur van een verdieping met dertig kamers in het van Limburg Stirum Huis, een verzorgingstehuis dat nog in gebruik is. Op de verdieping wonen vijfentwintig mensen. Zij wonen 6 tot 48 maanden in dit huis om daarna door te stromen naar een vorm van zelfstandig wonen of groepswonen. De bewoners hebben vier dagdelen per week verplichte dagbesteding. Drie andere voorzieningen worden in 2010 operationeel. Allereerst staat de opening van De Overloop gepland voor januari 2010. De voorziening verleent onderdak aan 15 mensen, die voorheen dak- en thuisloos waren. Het is de bedoeling dat de bewoners op termijn zelfstandig gaan wonen. Deze mensen hebben een verslavingsachtergrond, maar hebben hun verslaving onder controle. Ten tweede staat MiCasa gepland. Dit is een 24-uurs woonvoorziening voor 47 mensen met een combinatie van psychiatrische problemen en verslavingsproblemen, onder controle door medicijngebruik. De opening van deze locatie staat gepland voor het tweede kwartaal van 2010. In dit kwartaal staat tevens de opening gepland van Beschermd wonen Vinkensteynstraat is een 24-uurs woonvoorziening. In deze woonvoorziening komen 25 mensen wonen die langdurig ondersteuning nodig hebben om in een zelfstandige unit te kunnen wonen. De opening van deze locatie staat eveneens gepland voor het tweede kwartaal van 2010.
3.6 Uitbreiding van dienstverlening in 2009 Voor een goede uitvoer van het Plan van Aanpak is een sluitende dienstverlening die afgestemd kan worden op het individu noodzakelijk. De G4 hebben in dit kader sinds de start van het Plan van Aanpak in 2006 nieuwe vormen van dienstverlening opgestart in samenwerking met de ketenpartners. De diensten worden deels bekostigd uit de AWBZ-gelden (in het kader van het Plan van Aanpak) en deels uit de gemeentelijke middelen. Hieronder wordt per gemeente nader ingegaan op de uitbreiding van de diensten in 2009. Hierbij valt op dat projecten en activiteiten voor de doelgroep gericht op preventie een duidelijke rol spelen.
Rotterdam Er vindt in Rotterdam overleg plaats met het zorgkantoor over een aantal knelpunten: onvoldoende capaciteit diagnostiek, misindicaties en terughoudende afgifte tijdelijke indicatie psychiatrie. Het aantal dagactiviteiten is niet verder uitgebreid maar wordt wel beter op elkaar afgestemd. De website www.watkanikdoeninrotterdam.nl biedt een online overzicht van de activeringsmogelijkheden binnen Rotterdam. Voor de dagbesteding zal per 2010 de overstap gemaakt worden van subsidiering van activeringsprojecten naar aanbesteding van (individuele) activeringstrajecten. Dit vergt een fikse cultuuromslag, zowel van de betrokken instellingen als van de klantmanagers bij SoZaWe.
Trimbos-instituut
47
Met enig voorbehoud, schat Rotterdam dat in 2009 circa 1.700 activering- en dagbestedingtrajecten voor de doelgroep Plan van Aanpak MO zijn ingezet.
Amsterdam Zorgverzekeraar en GGZ zijn met de gemeente Amsterdam in overleg of een deel van de intensieve Assertive Community Treatment (ACT)-zorg de komende jaren zal worden omgezet naar Functional Assertive Community Treatment (FACT). Dit omdat het een manier kan zijn om uitbreiding van zorg aan thuiswonende personen met een potentieel risico op dakloosheid te organiseren en financieren. Bij de Amsterdamse Vroeg Interventie Psychose teams (VIP) waren eind 2009 270 jongeren in zorg. De VIP-teams richten zich op vroegtijdige opsporing van jongeren die een hoog risico hebben om psychotisch te worden en bieden intensieve zorg en begeleiding. Doelstelling is het voorkomen van gezondheidsschade en van maatschappelijke schade. Via de website www.jekuntmeer.nl is de digitale sociale kaart van Amsterdam en omstreken te vinden. Het geeft het een overzicht van projecten en activiteiten op het gebied van dagbesteding, scholing en werk voor mensen met een beperking. In 2009 participeren 1.317 van de 2.286 klanten van de Dienst Werk en Inkomen actief in dagactiviteiten en 400 klanten zijn niet in staat om deel te nemen door lichamelijke en/of psychiatrische problemen. In 2009 zijn er voor de doelgroep dak- en thuislozen ruim 700 nieuwe unieke klanten bijgekomen. DWI heeft 18 contracten voor dagactiviteiten voor de OGGz doelgroep van laagdrempelig tot hoogwaardig. Daarnaast vindt gezamenlijke inkoop van inloop, dagbesteding en arbeidstoeleiding door gemeente en zorgverzekeraar plaats. Tevens zijn er 1200 trajecten schuldhulpverlening geleverd en 1500 trajecten aan inkomensbeheer ingezet. Verder heeft de inkoop van dagbesteding geleid tot een aantal nieuwe projecten zoals een kassenproject in Nieuw West. In deze kas gaan biologische producten gekweekt worden door dak- en thuislozen. Ook is geïnvesteerd in de ontwikkeling van een bouwloods van een sociale onderneming in het Bijlmerpark (stadsdeel Zuidoost). In deze loods wordt aandacht besteed aan houtverwerking als vorm van dagbesteding en reïntegratietraject aan kwetsbare groepen.
Utrecht In 2009 zijn voorbereidingen getroffen voor de opvang van chronische alcoholisten die in de openbare ruimte alcohol nuttigen en daarbij zowel overlast veroorzaakt als zorg oproept. Het doel is een voorziening te realiseren waar zij zonder overlast te veroorzaken in hun alcoholgebruik kunnen voorzien, alsmede de hulpverlening toegankelijker te maken voor deze doelgroep. De realisatie van deze voorziening zal op zijn vroegst eind 2010 plaatsvinden, afhankelijk van het beschikbaar komen van een geschikte locatie. Tot die tijd wordt voor deze groep ingezet op versterking van de ambulante zorg door betere samenwerking tussen maatschappelijke opvang, verslavingszorg en politie. In Utrecht is nog één zorgcentrum voor dak- en thuisloze harddruggebruikers operationeel (ter vergelijking: in 2001 waren er nog drie zorgcentra en een inloopvoorziening). Net als in 2008 was in 2009 sprake van een gering –en verder teruglopend- aantal
48
Trimbos-instituut
vergunninghouders. Gezien de grote uitstroom en geringe instroom heroverweegt Utrecht de plaats van dit type voorziening in de totale zorgketen. Voor een groep van circa honderd moeilijk plaatsbaren blijkt het huidige aanbod niet toereikend. Een deel van deze groep moeilijk plaatsbaren vertoont agressief gedrag en heeft gedragsproblemen, anderen functioneren slecht in een groep of een prikkelrijke omgeving. Door Altrecht zijn voor deze groep moeilijk plaatsbaren zogenoemde zorgvignetten gemaakt. In het verlengde daarvan is Utrecht in 2009 begonnen het gewenste zorgaanbod en nog gepland staande voorzieningen te inventariseren. Deze inventarisatie loopt nog op het moment van schrijven van deze rapportage. Utrecht geeft aan dat voor deze groep in een passend aanbod, zo nodig op maat, en mogelijk in G4-verband, moet worden voorzien. In december 2009 is het Etalage en Matchings Instrument (EMI) operationeel geworden. Het doel van EMI is het leveren van maatwerk in de koppeling van vraag en aanbod voor de doelgroep van het Plan van Aanpak. Met 29 deelnemende instellingen is er een aanbod van ruim 100 verschillende dag, activering, en reïntegratie activiteiten. De website www.jekuntmeer.nl biedt hier per 1 februari 2010 ook een overzicht van voor Utrecht. Alle verwijzende instellingen in Utrecht matchen hun cliënten via dit systeem. In het EMI zit zowel de participatieladderh, als het participatiewieli verwerkt. Verder is in 2009 gerealiseerd: een uitbreiding van het imagoproject (vorm van cliëntenparticipatie) met 24 klanten, een project in het kader van maatschappelijke steunsystemen met een bereik van 90 klanten, uitbreidingen op maatschappelijk werk en activering, extra ambulante begeleidingstrajecten voor jongeren en een extra plek crisisopvang jongeren.
Den Haag Ten behoeve van kwetsbare groepen is de samenwerking tussen de diensten Sociale Zaken en OCW in 2009 verder verstevigd. De aanpak ‘Den Haag op Maat’ is uitgewerkt. Den Haag op Maat vormt het loket voor hulp en ondersteuning aan ondermeer kwetsbare groepen. Het gaat daarbij om hulp op het gebied van participatie, zorg, sociaaljuridische hulp en inkomen. Meer informatie is te vinden op de bijbehorende website www.denhaagopmaat.nl. Het project Vermindering Huisuitzettingen, gestart in het kader van Den Haag onder Dak, is sinds 1 april onderdeel van Den Haag OpMaat. In de pilot periode is gebleken dat financiële dienstverlening erg belangrijk is voor het slagen van trajecten. Voor het ordenen van de financiën van de klant zijn binnen Den Haag OpMaat verschillende instrumenten beschikbaar. Daarnaast wordt via Den Haag OpMaat door sociaal casemanagers zorg gedragen voor de integrale aanpak van de problematiek. De Meldcode wordt het aanmeldpunt voor mensen die ondersteuning nodig hebben. h i
De participatieladder is een instrument waarmee met enkele korte vragen van iedere cliënt het participatieniveau worden vastgesteld op een schaal van 1 tot 6: van een teruggetrokken bestaan tot betaald werk. Veel verschillende organisaties bieden ondersteuning aan kwetsbare mensen om maatschappelijk te participeren. Het door MOVISIE ontwikkelde participatiewiel brengt de samenhang tussen die verschillende vormen van participatiebevordering in beeld.
Trimbos-instituut
49
Aanmelding om huisuitzetting te voorkomen zal ook via de Meldcode gaan verlopen. Het project werkt volgens de werkwijze van de “Haagse Aanpak” dat uitgaat van (1) vinden – verbinden – aanpakken; (2) één zorgplan met één coördinator voor één burger of (multiproblem) gezin (zie ook de business case multiproblem gezinnen in het kader van de Krachtwijkenaanpak); en (3) een stapsgewijze aanpak: eerst inzetten op preventie door reeds bij het ontstaan van huurachterstand in te grijpen. Als dat geen effect heeft, dan met ontruimingsvonnis als stok achter de deur (curatief). Heeft dit ook geen effect, dan wordt repressief opgetreden met uitzetting en wordt ingezet op toeleiding naar maatschappelijke opvang. Inmiddels zijn door medewerkers van sociale zaken 5000 huisbezoeken gehouden. In de 5000 huisbezoeken onder de groep met inkomens tot 130% van het wettelijk sociaal minimum, bleek dat er gemiddeld 2,1 extra WMO-voorziening per huishouden kon worden ingezet, zoals bijzondere bijstand, schoolfonds, kwijtschelding belastingen, en ouderenfonds. Dat is exclusief zorg-, en ondersteuningstrajecten zoals maatschappelijk werk of ouderenwerk. Den Haag op Maat werkt nauw samen met het Centraal Coördinatiepunt voor wat betreft de ondersteuning in het kader van Den Haag Onder Dak. In 2008 en 2009 is de capaciteit van twee dagbestedingprojecten uitgebreid (het gaat om Clean River, een dagloonproject voor verslaafde dak- en thuislozen, en Reflex, een dagloonproject voor veelplegers). Met de ketenpartners wordt een Haagse variant ontwikkeld van de dagbestedingwebsite waarin aanbod en vraag op het gebied van dagbesteding, activering en reïntegratie worden gematcht. Doel is maatwerk voor gebruikers en instellingen. Onderdeel is een speciale Haagse site, zoals de sites van Utrecht en Amsterdam. Specifiek ten behoeve van de samenwerking in traject van participatie, dagbesteding en arbeidstoeleiding is een werkgroep opgezet waarin instellingen en gemeentelijke diensten participeren. In het eerste kwartaal 2010 zal worden gekeken naar onderdelen in het beleidsproces die zich lenen voor gezamenlijke regie op het terrein van dagbesteding zingeving en arbeidstoeleiding. Onderdeel is het inventariseren van concrete knelpunten in doelgroepafbakening en regelgevingen en het ontwikkelen van oplossingen. Doel is activering van doelgroepen over wettelijke kaders heen (zoals WWB, WMO, WSW, WEB, WI).
50
Trimbos-instituut
4 Samenwerking met andere partijen 4.1 Zorgkantoor Het zorgkantoor is een zeer belangrijke partner in de regievoering van het Plan van Aanpak. In alle vier de gemeenten wordt nauw samengewerkt met het zorgkantoor. Er zijn convenanten afgesloten en intentieverklaringen opgesteld waarin is afgesproken te komen tot afstemming en samenwerking bij de inkoop van zorgproducten. Ook zijn afspraken gemaakt over de inzet van AWBZ middelen. In de voorgaande monitor rapportages is hierover reeds uitgebreid gerapporteerd (Rensen, 2007; Rensen & Planije, 2008; Maas & Planije, 2009). In 2009 hebben de gemeenten en zorgkantoren hun inzet geprolongeerd.
4.2 Zorgaanbieders Eén van de opdrachten aan de steden die in het Plan van Aanpak staan, is het zorgen voor een adequaat voorzieningenniveau. Dit houdt onder andere in dat de gemeenten financieel mede verantwoordelijk zijn voor de daarmee gepaard gaande maatregelen zoals schuldhulpverlening, (ambulante) woonbegeleiding en dagactiviteiten. Deze voorzieningen worden gerealiseerd door tal van instellingen met wie de gemeente samenwerkt. Sinds de start van het Plan van Aanpak is deze samenwerking geïntensiveerd. De gesloten ketenaanpak onder regie van gemeente en zorgkantoor stelt aanvullende eisen aan de zorgaanbiedende instellingen. De G4 hebben afspraken gemaakt met de zorgaanbieders over belangrijke onderdelen van de ketenaanpak. Bovendien hebben de gemeenten in samenwerking met de zorgkantoren overlegd met de zorginstellingen over het beoogde AWBZ-zorgaanbod. In 2009 zijn de vier steden voortgegaan op de ingeslagen weg. Het bestaande dienstenaanbod en het aanbod aan dagbestedingprojecten is uitgebreid. Ook zijn er een aantal nieuwe fysieke voorzieningen gerealiseerd (zie paragraaf 3.5).
4.3 Regiobinding De start van de centrale toegang betekende voor de G4 ook de invoering van een nieuw toelatingsbeleid. De G4 bepleitten destijds invoering van regiobinding voor cliënten met een persoonsgericht trajectplan. Zowel cliëntenorganisaties als de koepelorganisatie van opvanginstellingen, de Federatie Opvang, lieten kritische geluiden horen aangaande de regiobinding. Zij waren van mening dat de eis van regiobinding voor een grote groep daklozen opvang in de weg zou staan en pleitten voor handhaving van de landelijke toegankelijkheid van de opvang.
Trimbos-instituut
51
In 2008 heeft de werkgroep landelijke toegankelijkheid, bestaande uit vertegenwoordigers van een aantal G4-gemeenten, enkele andere centrumgemeenten, Federatie Opvang, het ministerie van VWS en de VNG en ondersteunt door SGBO, een concept gedragscode ‘landelijke toegankelijkheid en regiobinding’ opgesteld. Deze concept gedragscode bevat criteria voor het beantwoorden van de vraag in welke gemeente in Nederland daklozen het best een traject kunnen volgen nadat zij zich hebben gemeld voor de opvang. De gedragscode bevat afspraken waaraan alle 43 centrumgemeenten (waaronder de G4) voor maatschappelijke opvang zich verbinden. Kort samengevat houden de afspraken in dat de centrumgemeente waar de cliënt zich aanmeldt tijdelijke opvang en elementaire hulp biedt. De plaats van vestiging van de cliënt is de centrumgemeente waar de cliënt gedurende de drie jaar voorafgaand aan het moment van aanmelding minimaal twee jaar aantoonbaar heeft verbleven. Dit houdt in dat blijkt uit de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) in de gemeente heeft verbleven of dat de cliënt in die tijd bekend was bij de hulpverlening in de desbetreffende gemeente. Wanneer de cliënt kan aantonen dat er een gegronde reden is om zich te vestigen in een andere gemeente, dan wordt aan deze wens voldaan mits dit een positieve bijdrage levert aan het trajectplan. Indien wordt besloten dat de cliënt in een andere gemeente dan waar de cliënt zich heeft aangemeld een traject gaat volgen, maken de verwijzende en de ontvangende gemeente afspraken over een goede overdracht van de cliënt. In de periode waarin de cliënt wacht op verwijzing naar de nieuwe vestigingsplaats, biedt de gemeente waar de cliënt zich heeft aangemeld tijdelijke opvang. In februari 2010 is de concept gedragscode besproken door de wethouders van de 43 centrumgemeenten voor maatschappelijke opvang. Omdat geen overeenstemming werd bereikt over de concept gedragscode, is besloten deze opnieuw te bezien.
4.4 Woningcorporaties In het kader van het Plan van Aanpak hebben de G4 de contacten met de woningcorporaties geïntensiveerd, daar waar het gaat om problemen met betrekking tot (dreigende) dakloosheid.
Rotterdam In Rotterdam is in 2008 bij de Krediet Bank Rotterdam het meldpunt huisuitzettingen gestart. Bij dit meldpunt kunnen corporaties huurders met een huurachterstand melden, om zo gezamenlijk uithuiszetting te voorkomen. Hoewel de samenwerking met de corporaties in de praktijk goed verloopt, blijkt het voor partijen vaak nog moeilijk om cijfermateriaal met betrekking tot feitelijke huisuitzettingen te melden. Dit ligt aan de verschillende manieren van registreren die door de afzonderlijke corporaties worden gehanteerd. In hoeverre dit van invloed is op de gerapporteerde cijfers met betrekking tot het aantal huisuitzettingen is niet bekend (zie ook paragraaf 2.2).
52
Trimbos-instituut
Daarnaast is door de gemeente het Platform Huisvesting Bijzondere Doelgroepen geïnitieerd. In dit Platform worden onder meer afspraken gemaakt door corporaties, zorginstellingen en de gemeente over de verdeling van woonruimte over de diverse bijzondere doelgroepen, waaronder dak- en thuislozen.
Amsterdam Bij de realisatie van voorzieningen zijn de woningbouwcorporaties de meest voor de hand liggende (financiële) partners. De gemeente Amsterdam merkt op dat bij een aantal voorzieningen sprake is van onrendabele investeringen en dat in het licht van de financiële crisis corporaties op dit moment minder onrendabele investeringen voor hun rekening nemen. De gemeente Amsterdam beschikt over een investeringsfonds waaruit bijgesprongen kan worden. Verder geeft de gemeente aan dat in 2009 nieuwbouwprojecten veel uitgesteld of geannuleerd zijn, hetgeen ook weerslag heeft op de uitbreiding van woonvoorzieningen voor de maatschappelijke opvang. Zoals in de vorige rapportage (Maas & Planije, 2009) al werd vermeld, hebben Amsterdamse corporaties en zorginstellingen afspraken gemaakt om huisuitzettingen te voorkomen, de zogenoemde ‘Vroeg Eropaf’-methodiek. Deze methodiek is vanaf 2009 in heel Amsterdam ingevoerd. Met behulp van deze methode probeert men tijdig te interveniëren bij een dreigende huisuitzetting. De interventie vindt plaats bij twee maanden betalingsachterstand van huur of nutsvoorzieningen.
Utrecht In het kader van preventie van huisuitzettingen, bestaat in Utrecht een intensieve samenwerking tussen woningcorporaties, zorgaanbieders en de kredietbank. Ook is er een meldpunt om probleemgevallen te melden. Jaarlijks worden er 200 trajecten ingezet om dreigende huisuitzetting te voorkomen. Om een inschatting te maken of de juiste personen in het traject opgenomen zijn, is een risicotaxatie-instrument ontwikkeld dat in 2010 verder toegepast gaat worden. Deze aanpak heeft geleid tot een afname van het aantal huisuitzettingen door huurschuld. Hiernaast financieren de corporaties samen met de gemeente de aanpak van de netwerken woonoverlast. In deze wijkgerichte netwerken worden overlastsituaties gemeld en aangepakt, waarbij inzet van zorgpartijen in toenemende mate deel uitmaakt van deze aanpak. Ook het aantal huisuitzettingen door overlast is aanzienlijk afgenomen, aldus de gemeente. Met de woningcorporaties zijn prestatieafspraken gemaakt voor het leveren van 250 individuele woningen en 35 instellingswoningen in 2009 ten behoeve van de door- en uitstroom in de maatschappelijke opvang. In Utrecht wordt opgemerkt dat de uitstroom uit woonvoorzieningen stagneert doordat woningcorporaties niet goed in staat zijn het afgesproken aantal woningen te leveren. Oorzaken die worden genoemd zijn met name de stilgevallen woningmarkt als gevolg van de financiële crisis in 2009 en een toename van aantal groepen met urgenties. Niet alleen de wachttijd neemt toe, maar ook het aantal beschikbaar gestelde (instellings)woningen blijft achter. Cliënten verblijven daardoor langer in de woonvoorziening of zorginstelling wat een averechts effect heeft op het proces van verder herstel van
Trimbos-instituut
53
cliënten. Bovendien komt hierdoor geen capaciteit vrij in deze voorzieningen waardoor vanuit de laagdrempelige opvang geen instroom kan plaatsvinden.
Den Haag Het Haagse project voorkoming huisuitzetting omvat meerdere stadsdelen en is ingebed in de dienstverlening van de WMO-loketten (Den Haag op Maat). Met de woningcorporaties is afgesproken dat vanaf 2007 jaarlijks tweehonderd woningen beschikbaar worden gesteld voor begeleid zelfstandig wonen. In de Coördinatiegroep Begeleid Wonen maken corporaties, zorginstellingen en gemeente afspraken over het beschikbaar stellen van woonruimte voor sociaal kwetsbaren. Woningcorporaties en zorginstellingen hebben daarbij een vaste counterpart, een persoon of instantie waarmee onderhandeld wordt of waarmee de verantwoordelijkheid voor een activiteit, project of initiatief wordt gedeeld. De door de corporaties beschikbaar gestelde capaciteit is voldoende om de uitstromers uit de maatschappelijke opvang en zorg onderdak te kunnen bieden. Een extra uitbreiding met vijftig woningen is te realiseren binnen de bestaande afspraken. Daarnaast spelen de corporaties een belangrijke rol bij de realisatie van nieuwe voorzieningen voor specifieke doelgroepen, zoals de woonvoorzieningen voor chronisch verslaafden. De aanpak van voorkoming huisuitzettingen is na afronding van de pilot inmiddels structureel ingebed in de aanpak van Den Haag op Maat.
4.5 GGZ en verslavingszorg Het Plan van Aanpak heeft de betrokkenheid van de GGZ en de verslavingszorg bij de doelgroep van het Plan van Aanpak vergroot en geïntensiveerd.
Amsterdam en Rotterdam Sinds 2006 bestaat er in de gemeente Beilen een voorziening voor duurzaam verblijf voor chronisch verslaafden met een psychiatrische stoornis uit Rotterdam en Amsterdam Het gaat om cliënten die in de bestaande voorzieningen niet te handhaven zijn en daarom niet effectief kunnen worden behandeld op basis van de BOPZ. De cliënten worden opgenomen op basis van een Rechterlijke Machtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf. Duurzaam verblijf blijkt in een behoefte te voorzien. Momenteel zijn zestig personen uit Amsterdam en Rotterdam opgenomen op basis van een Rechterlijke Machtiging. De capaciteit van duurzaam verblijf groeit binnenkort naar 120 personen toe, nu de nieuwbouw gereed is. Daarnaast realiseert GGZ Drenthe nog eens capaciteit voor 30 personen in het eerste kwartaal van 2010 in de ‘Beter Leven’ kliniek. Deze is bedoeld voor licht verstandelijk gehandicapten, die naast een verstandelijke beperking ook psychiatrische, sociale, emotionele, verslavings- en gedragsproblemen hebben. Zoals in de vorige rapportages al werd vermeld, maken in Rotterdam de zorgaanbieders uit de GGZ en de verslavingszorg deel uit van de commissie die de trajecten toewijst (TTC). Medewerkers van de maatschappelijke opvang kunnen met behulp van een screener klanten toeleiden naar de GGZ en verslavingszorg. Daarnaast is eind
54
Trimbos-instituut
2008 de zogeheten ‘Contractgroep’ opgezet, waardoor GGZ en verslavingszorg samen met de maatschappelijke opvang een gezamenlijk platform hebben om eventuele knelpunten in relatie tot het Plan van Aanpak MO te signaleren en op te lossen, en zo de integrale ketenaanpak verder te versterken. Naast dit overleg op bestuurlijk niveau, is in Rotterdam voor de medewerkers op de werkvloer het zogeheten intervisietraject gestart, opdat medewerkers van GGZ, verslavingszorg en maatschappelijke opvang, maar ook cliëntmanagers van SoZaWe en trajectregisseurs van de GGD elkaar (en het aanbod) beter leren kennen en zo leren van elkaars ervaringen. In Amsterdam is er voor dubbeldiagnose cliënten, naast de bestaande (F)ACT-teams, extra klinische capaciteit (tachtig bedden) gerealiseerd. Bij de uitbreiding van beschermd wonen voorzieningen is met de ontwikkeling van de Domusvoorzieningen ook voorzien in wooncapaciteit. De gemeente is samen met zorgverzekeraar AGIS bezig om de behoefte aan specifieke voorzieningen voor sterk gedragsgestoorde LVG-cliënten in kaart te brengen. Daarbij moet worden gedacht aan klinische capaciteit (zoals in Beilen wordt gerealiseerd), beschermd wonen, begeleid wonen en ambulante zorg. Op basis van die inventarisatie zal de planning van deze voorzieningen ter hand worden genomen.
Utrecht De intensieve samenwerking tussen GGZ en verslavingszorg van de afgelopen jaren is in 2009 voortgezet. Bestuurlijk krijgt deze samenwerking gestalte in de stedelijke stuurgroep OGGz. Daarnaast zijn veldpartijen betrokken bij de Brede Centrale Toegang, overleg op managementniveau en deelname aan inhoudelijk overleg. In 2008 zijn afspraken gemaakt voor een Utrechtse voorziening voor klanten die in aanmerking komen voor duurzaam verblijf. Ingezet wordt op een combinatie van beschermd wonen met de mogelijkheid van een tijdelijke opname. Het onderzoek naar een mogelijke locatie in de directe nabijheid van de stad heeft niet geleid tot een positief besluit. Daarnaast is in 2008 gestart met het zoeken naar mogelijkheden om de honderd moeilijkst plaatsbare cliënten van passend aanbod te voorzien (zie ook paragraaf 3.5).
Den Haag De gemeente Den Haag werkt met de gecombineerde GGZ/verslavingszorginstelling Parnassia/Bavo-groep samen bij toeleiding vanaf de straat naar zorg en opvang en bij de realisatie van nieuwe AWBZ-voorzieningen. In dit kader is, in overleg met het zorgkantoor, een project ontwikkeld voor de opzet van een Haagse BOPZ-voorziening voor de groep langdurig (chronisch) verslaafden met ernstige problematiek die momenteel niet te handhaven is in de bestaande voorzieningen. In 2008 is definitieve toestemming gegeven om met de bouw te beginnen. Den haag streeft ernaar om in 2010 de voorziening gerealiseerd en geïntegreerd te hebben in de Haagse keten. Er wordt een conferentie georganiseerd voor het verder afstemmen van het justitiële en GGZ-traject, dit in samenhang met het recente wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Trimbos-instituut
55
4.6 Penitentiaire inrichtingen Eén van de hoofddoelstellingen van het Plan van Aanpak is voorkomen dat mensen die uit de gevangenis komen weer dakloos worden. Tussen Rijk en gemeenten zijn afspraken gemaakt over het bieden van nazorg detentie voor de veelplegers en het voorkomen van dakloosheid na detentie voor de OGGz-doelgroep. Het gaat daarbij om nazorg op de leefgebieden wonen, inkomen, ID-bewijzen, werk en zorg. In juni 2009 hebben het Rijk en de gemeenten het samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers ondertekend (VNG, 2009). Centraal in het model staat een persoongerichte en integrale aanpak, gebaseerd op samenwerking. Voor 2010 en 2011 stelt het Rijk extra middelen beschikbaar voor de coördinatie van de nazorg Het gevangeniswezen zorgt bij aanvang van detentie voor bundeling van alle relevante informatie voor reïntegratie in de samenleving. Uitgangspunt in het Samenwerkingsmodel is dat zowel het gevangeniswezen als de gemeente voor een optimale wederzijdse informatie-uitwisseling zorg dragen (VNG, 2009). In dat kader is in 2005 gestart met het aanstellen van Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD) binnen de penitentiaire inrichtingen (PI) en met het opzetten van een netwerk van gemeentelijke contactpersonen. Juni 2009 zijn bij 390 van de 442 gemeenten vaste contactpersonen nazorg aangesteld. Het inrichten van de gemeentelijke coördinatiepunten en de vaste contactpersonen is door Justitie gestimuleerd en benadrukt in het plan van aanpak maatschappelijk opvang. De MMD’ers moeten ervoor zorgen ervoor dat ex-gedetineerden die zorg of hulp nodig hebben in de plaats van herkomst worden opgevangen. De G4 hebben ieder hun eigen initiatieven genomen om de nazorg voor ex-gedetineerden te verbeteren. Deze worden hieronder toegelicht.
Rotterdam Het Samenwerkingsverband Persoonsgerichte Aanpak volwassenen Rotterdam (SPAR) is in 2009 ondergebracht bij het Veiligheidshuis Rotterdam. Alle ex-gedetineerde Rotterdammers worden door de penitentiaire inrichtingen hier gemeld om huisvesting en inkomen snel op te kunnen starten. Het Veiligheidshuis maakt gebruik van een aantal woningen voor tijdelijke opvang, evenals van een vijftiental plekken in het Woonhotel Rotterdam. Voor deze tijdelijke opvang is lichte woonbegeleiding door Humanitas beschikbaar. De inzet bij deze tijdelijke opvang is doorstroom naar reguliere huisvesting. In individuele gevallen wordt bij korte detentie de huur doorbetaald zodat de gedetineerde een huis heeft om na detentie naar terug te keren. In het geval gedetineerden direct vrijkomen, is een spoedprocedure van toepassing. Het Veiligheidshuis wordt dan direct benaderd door de penitentiaire inrichting of de ex-gedetineerde zodat alsnog (tijdelijke) woonruimte gezocht kan worden. Het steunpunt bemiddelt dan ook naar familie of vrienden toe. Deze maatregelen moeten ervoor zorgen dat ex-gedetineerden niet op straat staan na ontslag uit detentie.
56
Trimbos-instituut
Amsterdam De gemeenteraad van Amsterdam heeft in januari 2009 ingestemd met voorstellen om de nazorg detentie te verbeteren, niet alleen voor veelplegers en de OGGz-doelgroep maar voor alle Amsterdamse gedetineerden. Op 1 januari 2009 is een pilot rondom verbetering nazorg detentie gestart, omdat Amsterdam meer inzicht wil hebben in de exacte vraag en omvang van de benodigde nazorg op de leefgebieden. De resultaten van de pilot zijn verwerkt in de rapportage ‘Pilot nazorg detentie’ van de gemeente Amsterdam. Naar aanleiding van deze rapportage zijn een aantal afspraken gemaakt tussen de gemeente en de Amsterdamse justitiepartners. Tijdens detentie zal er een intakegesprek worden gevoerd voor bijstandsuitkering en arbeidstoeleiding na detentie. Ook zijn er afspraken gemaakt over het veiligstellen van de woning van een gedetineerde tijdens detentie en toeleiding naar de veldtafel (GGD) voor dakloze personen. daarbij is afgesproken dat alleen nazorg wordt geboden voor gedetineerden die nog een straf van minimaal een maand moeten uitzitten. Daarnaast wordt er een loket Nazorg detentie geopend voor gedetineerden die korter dan een maand in detentie verblijven. Om te kunnen bepalen of nazorg al tijdens de preventieve hechtenis kan starten, wordt een zo goed mogelijk inschatting gemaakt van de duur van de hechtenis. De Amsterdamse frontoffice gaat zelf contacten onderhouden met die PI’s waar Amsterdammers gedetineerd zijn.
Den Haag In Den Haag is in 2008 de pilot ‘Nazorg ex-gedetineerden’ afgerond. In 2009 is gezamenlijk met Justitie een project opgestart waarin de samenwerking, gericht op een sluitende aanpak nazorg volwassenen, wordt vormgegeven. Doel is onder andere dat iedere ex-gedetineerde bij terugkeer in de gemeente kan beschikken over onderdak. Om dat doel te bereiken zal de informatie-uitwisseling tussen Justitie en de gemeente worden verbeterd en de samenwerking tussen Justitie, de gemeente en maatschappelijke partners nader vorm moeten krijgen. In najaar 2009 is het Haagse Veiligheidshuis van start gegaan. De strafrechtketen, de openbare ordeketen en de zorgketen werken in het Veiligheidshuis onder één dak samen. De zorg- en welzijnsorganisaties zorgen voor de aanpak en begeleiding van ex-gedetineerden en het terugdringen van de recidive. Het Haagse Veiligheidshuis is te classificeren als een veiligheidshuis van het ‘integrale interventietype’, waarin centrale en decentrale werkprocessen worden gecombineerd. Concreet betekent dit dat er gekwantificeerde afspraken gemaakt worden over de inzet van capaciteit van gemeentelijke diensten, ketenpartners en gesubsidieerde instellingen die betrokken zijn bij het werk van het Veiligheidshuis. Ook houdt het in dat binnen de gemeente wordt gezorgd voor een strakke, eenduidige regie om samen prioriteiten te bepalen en zo nodig lastige knopen door te hakken (bijvoorbeeld bij het gebiedsgericht aanpakken van overlast). Het CCP werkt samen met het veiligheidshuis. Per augustus is het CCPregistratiesysteem aangesloten op de systemen van het Veiligheidshuis.
Trimbos-instituut
57
Utrecht Utrecht geeft aan dat de informatie-uitwisseling tussen penitentiaire inrichtingen en gemeenten steeds beter gaat, maar nog niet voldoende is. Dit geldt ook voor de kwaliteit van de screeningen. Sinds november 2008 informeert het coördinatiepunt nazorg de trajectmanagers, wanneer hun cliënt gedetineerd raakt. De trajectmanagers zijn verantwoordelijk voor het helpen oplossen van problemen van hun cliënten op verschillende leefgebieden, zoals huisvesting, inkomen, zorg, ID-bewijs en dagbesteding. Een speciale mogelijkheid daarbij is trajectmanagement via het project Geïntegreerde Aanpak Verslavingsproblematiek en Overlast (GAVO-project). In het GAVO-project wordt bij verslaafde veelplegers aangedrongen op deelname aan een hulpverleningstraject als alternatief voor of aansluitend aan detentie. Het coördinatiepunt nazorg beschikt over registratiegegevens van gedetineerde veelplegers met OGGz-status. Door deze gegevens te vergelijken met de gegevens van de 1.150 personen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan eind 2009, is een completer beeld te bieden van nazorg na detentie. Uit deze vergelijking blijkt namelijk dat van de 1.150 personen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan die tot eind 2009 zijn ingestroomd, er 129 als veelpleger één of meerdere keren in detentie gezeten hebben gedurende 2009. De duur van detentie varieerde van minder dan twee weken tot meer dan vier maanden. Van deze 129 gedetineerden waren er 40 (31%) cliënt van het GAVO-project en hadden er 77 (60%) een bij naam bekende trajectmanager buiten het GAVO-project. Van 8 personen (6%) was er een instelling voor trajectmanagement genoteerd. Voor slechts 4 personen (3%) was in KRIS-2 geen naam of instelling voor trajectmanagement terug te vinden. Aan één Plan van Aanpak cliënt, voorzien van een trajectmanager uit het GAVO-project is in 2009 een ISD maatregel opgelegd.
4.7 Cliëntenorganisaties Het Plan van Aanpak heeft invloed op de participatie van cliënten in de maatschappelijke opvang. Naast de Landelijke Vereniging van Thuislozen (LVT) houden diverse cliëntenorganisaties zich bezig met het Plan van Aanpak. In Rotterdam is in 2009 het Basisberaad GGZ failliet gegaan. Inmiddels zijn de straatadvocaten en de doelgroepambassadeurs ondergebracht bij de stichting Zorgbelang. In 2009 is in overleg en samenwerking met de cliëntorganisaties de dag van de maatschappelijke opvang georganiseerd, een opendag waarbij vele MO voorzieningen waren geopend voor direct omwonenden en andere geïnteresseerden. De dag is afgesloten met een diner voor de leden van de verschillende beheercommissies. Ook heeft Rotterdam een website ontwikkeld met daarop alle informatie over (de voortgang van) het Plan van Aanpak en alle andere actualiteiten die voor dit dossier van belang zijn: www.dakloosinrotterdam.nl. In Rotterdam en Amsterdam is het ambassadeursproject een succesvolle wijze van cliëntparticipatie bij beleid door ‘moeilijk bereikbare doelgroepen’.
58
Trimbos-instituut
In de gemeente Amsterdam is in 2009 de Wmo initiatiefgroep lokale versterking GGZ-MOj geborgd. Het tweemaandelijks overleg tussen de gemeente en vertegenwoordigers van de cliëntenraden van de MO- en de GGZ instellingen, de ambassadeurs, het MDHG en het BADT (Belangenbehartiging Amsterdamse Dak- en Thuislozen) is gecontinueerd. Het overleg wordt voorgezeten door de Vereniging Cliëntbelang Amsterdam (VCA). Het overleg vindt plaats in samenhang met de cliëntenraden van de gemeentelijke diensten voor het Plan van aanpak (de Dienst Werk en Inkomen en de GGD). Door GGZambassadeurs is in 2009 een cliëntenfolder GGZ en een cliëntfolder MSS (Maatschappelijke Steunsysteem) ontwikkeld. De daklozenambassadeurs hebben ‘Loesje-achtige kaarten’ gemaakt en verspreid onder daklozen. De daklozenambassadeurs hebben daklozen in inloopvoorzieningen en op straat geïnterviewd over het Plan van Aanpak. De resultaten hebben zij gepresenteerd aan alle gemeentelijk betrokken directeuren bij het Plan van Aanpak (zorg en corporaties). In oktober 2009 vond overleg plaats over de maatschappelijke opvang in Amsterdam. Vertegenwoordigers van cliëntenraden, directeuren van zorgaanbieders en directeuren van gemeentelijke diensten waren hierbij betrokken. Cliënten hebben een actieve rol gespeeld bij de invulling en voorbereiding van dit overleg. In 2010 zal de werkwijze van de ambassadeurs worden geïntegreerd in de werkwijzen van de bestaande organisaties voor belangenbehartiging voor dak- en thuislozen (het Badt), drugsgebruikers (het MDHG) en de sectie GGZ van de VCA. In Den Haag hebben de cliëntenorganisaties VZ/MO/(O)GGZ zich gebundeld in ‘De Achterban’, zij vormen samen met de andere ketenpartners en betrokken gemeentelijke diensten de stuurgroep van het Haagse Plan van Aanpak MO/OGGz. Verder is Drugpunt omgedoopt in Straat Consulaat. Hiervoor worden in samenwerking met de onderwijsinstelling ROC Mondriaan acht straatambassadeurs opgeleid. Zij ontvangen een training waardoor ze in staat zijn om als ambassadeur van de groep Haagse dak- en thuislozen te kunnen optreden naar maatschappelijke instellingen en naar de stad als geheel. Belangenbehartiging en activering worden hierbij gecombineerd. In Utrecht hebben belangenorganisaties en cliëntraden in de OGGz (Tussenvoorziening, Centrum Maliebaan en de SBWU, Vieja en Leger des Heils) zich gebundeld in De Achterkant. Vanuit dit platform wordt bijgedragen aan werkplannen en activiteiten vanuit het perspectief van cliënten. De Achterkant heeft in 2009 een eigen werklocatie betrokken. In 2009 is een cliëntgestuurde enquête afgerond naar maaltijdvoorzieningen waarbij daklozen worden geïnterviewd door ex-daklozen. De conclusie was dat het huidige aanbod voldoende was. Er is een werkbezoek geweest aan diverse cliëntgestuurde organisaties in Amsterdam. In 2009 is periodiek overleg geweest tussen de gemeente en cliëntvertegenwoordigers, verzameld in de werkgroep cliëntparticipatie. Signalen die zoal afgegeven zijn aan de gemeente zijn oplopende wachtlijsten bij de verslavingszorg en de schuldhulpverlening, de stagnatie van de doorstroom door onvoldoende aanbod van toegewezen woningen en een verslechtering van de bejegening op straat door de politie. Alle signalen zijn nagetrokken en hebben waar nodig geleid tot afspraken met zorgpartijen en politie of zijn meegenomen in nadere besluitvorming. Dit j
www.lokaleversterking.nl
Trimbos-instituut
59
heeft bijvoorbeeld geleid tot extra inzet op de vrijgave van het wooncontingent voor doorstromers in het Plan van Aanpak (zie ook paragraaf 3.5). In één instelling wordt de training ‘cliënten trainen hulpverleners’ als pilot uitgevoerd. Het fonds zelfbeheer OGGz heeft in 2009 10 projecten subsidie verleend voor in totaal ruim 90.000 euro. Dit fonds staat open voor kleinere initiatieven in zelfbeheer, waarbij de toetsing van de projecten wordt gedaan door cliëntvertegenwoordigers. De herstart van belangenbehartiging voor dak en thuislozen is niet in 2009 gerealiseerd bij gebrek aan een hiervoor geschikte locatie. Ook cliëntenorganisaties van drugsgebruikers, zoals Stichting Straat Consulaat (voorheen: Drugpunt) in Den Haag en de MDHG in Amsterdam, zijn actief op het terrein van zelfbeheer. Amsterdam kent ook maatschappelijke opvang in zelfbeheer: zie www.jeeigenstek.nu. Cliëntenorganisaties uit de maatschappelijke opvang en de OGGz hebben zich bovendien verenigd in het platform COMO G4 (Cliënt Organisaties Maatschappelijke Opvang). COMO G4 informeert via de aangesloten cliëntenraden en belangenorganisaties de achterban in de grote steden en zorgt ervoor dat de bij de achterban ingewonnen informatie terecht komt bij de G4 beleidsmakers. COMO G4 heeft contacten met de landelijke partners in het veld (LVT/LSP, PLV, LOC, Voice, LPGGz, Federatie Opvang, MoVisie e.a.) en streeft daarbij naar consensus in en verbondenheid van het landelijke netwerk van cliëntenbelangenorganisaties in de OGGz, maar ook de Verslavingszorg en de Geestelijke Gezondheidszorg. Tevens streeft COMO G4 naar afstemming en bundeling van de verschillende activiteiten die vanuit de belangenorganisaties in de MO ondernomen worden COMO G4 is nauw betrokken bij de planvorming van de G4 omtrent de tweede fase van het Plan van Aanpak.
60
Trimbos-instituut
5 Zwerfjongeren en cliënten in de laagdrempelige opvang De uitvoering van het Plan van Aanpak heeft in de vier steden veel veranderingen gebracht. Op het moment van dit schrijven wordt hard gewerkt aan de zogenoemde tweede fase van het Plan van Aanpak. De vier steden prolongeren het ingezette beleid, waarbij vanaf 2010 de focus komt te liggen op potentieel daklozen. Ook de overige 39 centrumgemeenten zijn aan de slag gegaan met de uitvoer van hun Stedelijk Kompas waarin deze doelgroepen ook aan bod komen. In dit kader willen we hier aandacht besteden aan twee groepen die in de Monitor Plan van Aanpak nog niet besproken zijn, namelijk: zwerfjongeren en cliënten in de laagdrempelige opvang.
5.1 Zwerfjongeren Het kabinet heeft de wens uitgesproken extra aandacht te willen geven aan deze doelgroep. Het ministerie van VWS heeft centrumgemeenten verzocht in het Stedelijk Kompas expliciet aandacht te besteden aan de zwerfjongerenproblematiek. Er zijn recent verschillende stappen gezet om de aandacht voor zwerfjongeren verder te vergroten. Op 4 juli 2009 is de handreiking Aanpak Zwerfjongerenproblematiek (BMC Onderzoek, 2009) gepubliceerd. Met deze handreiking wil het ministerie van VWS de gemeenten ondersteunen bij het ontwikkelen van beleid en oplossingen voor zwerfjongerenproblematiek. Op 21 september 2009 hebben de staatssecretaris van VWS en de minister voor Jeugd en Gezin met de VNG, het Interprovinciaal Overleg (IPO), de Federatie Opvang, de MO groep en de Stichting Zwerfjongeren Nederland afgesproken dat de betrokken partijen de problematiek van zwerfjongeren gezamenlijk en daarmee effectiever gaan aanpakken. De ambitie daarbij is dat er geen zwerfjongeren meer op straat mogen voorkomen. Hieronder wordt nader ingegaan op de wijze waarop de zwerfjongerenproblematiek in de vier gemeenten aangepakt wordt.
Amsterdam In Amsterdam is een beleidskader ontwikkeld specifiek voor de aanpak van dak- en thuislozen jongeren. Het beleidskader betreft het ontwikkelen van een ketenaanpak voor zwerfjongeren en bestaat uit het realiseren van een centrale toegang tot de zwerfjongerenopvang, het maken van een integrale en individuele problemeninventarisatie en een integraal traject plan om de zorgtekorten op te heffen waarbij de uitvoering van het trajectplan wordt gemonitord door de GGD als veldregisseur. In het kader van deze ketenaanpak is voor de uitvoering een zogenaamde veldtafel opgezet die verantwoordelijk is voor het maken en vaststellen van individuele probleeminventarisaties en trajectplannen en die moet toezien op de uitvoering van
Trimbos-instituut
61
deze trajectplannen. De GGD is veldregisseur en monitort het proces. Indien nodig draagt de GGD oplossingen aan bij stagnering van en/of knelpunten in de uitvoering van een trajectplan. Naast een veldtafel is er overleg voor proceshouders gestart dat toeziet op het functioneren van de gehele keten en indien nodig voorstellen kan doen aan directies en besturen voor verbeteringen in de keten. Ten aanzien van het aanbod aan opvangvoorzieningen heeft er tussen 2007 en 2009 een uitbreiding plaatsgevonden van 208 plaatsen naar 320 plaatsen. Ook in 2010 zal het aanbod nog verder uitgebreid worden. Ten aanzien van AWBZ gefinancierde zorgvoorzieningen voor dak- en thuisloze jongeren is er tussen de zorgverzekeraar en de gemeente een gezamenlijk inkoopbeleid geformuleerd en gestart. Naast de MO-voorzieningen is in 2009 ook gestart met realisering van zogenaamde woon-werk-leerplaatsen bedoeld voor jongeren in een instabiele woonsituatie om dakloosheid te voorkomen, in 2010 zal het aantal plaatsen circa tachtig zijn. Ten aanzien van de participatie van jongeren is in 2009 een zogenaamde Pilot Participatie Audit voor(zwerf)jongeren Amsterdam gestart. Doel was om zwerfjongeren meer te betrekken bij maatschappelijke initiatieven om zo tot een beter aanbod voor deze groep te komen. Met de Participatie Audit voor (zwerf)jongeren Amsterdam (PAJA) willen de instellingen maatschappelijke initiatieven ‘van onderop’ laten beoordelen door (zwerf) jongeren. Het Verwey-Jonker Instituut ontwikkelt deze participatie audit. De audit heeft een handboek opgeleverd voor het betrekken van jongeren bij het beoordelen van voorzieningen en begeleidingsvormen (Mak, Davelaar & Van der Lee, 2009).
Den Haag In Den Haag wordt sinds 2004 actief samengewerkt in de aanpak van zwerfjongeren. De overdracht van 18- naar de volwassenen zorg is nu geregeld. Dit wordt onder andere bewerkstelligd doordat een risicomonitor in gebruik genomen is en er zijn aandachtfunctionarissen bij BJZ die de zwerfjongeren in het casusoverleg 18+ overdragen voor een vervolg in de hulpverlening. Het convenant samenwerkingsafspraken tussen instellingen en financiers (gemeente, stadsgewest Haaglanden en Zorgkantoor) is vernieuwd in 2009. Den Haag geeft aan te verwachten de focus in 2010 te kunnen richten op dagbesteding en reïntegratie van de jongeren. In 2009 zijn met betrekking tot zwerfjongeren de volgende zaken geïmplementeerd. Door GGD en de CJG’s zijn afspraken gemaakt over signalering en doorverwijzing van elkaars cliënten. Verder is een jaarlijkse studiemiddag georganiseerd die vooral bedoeld was voor de medewerkers op de werkvloer. Thema van 2009 was ‘out of the box’ denken. Tijdens deze studiemiddag werd de Hou-vast methodiek gepresenteerd, het is de bedoeling deze methodiek in 2010 te implementeren. Verder heeft Humanitas ‘Home Run’ opgezet voor zwerfjongeren met LVG problematiek. Tevens zijn knelpunten in de keten geïnventariseerd waaronder huisvesting/ opvang voor jongeren met LVG problematiek en zijn de doorstroom en gevolgen van stelselwijzigingen in kaart gebracht. Tot slot is in 2009 het aantal opvangvoorzieningen voor zwerfjongeren met twintig plaatsen uitgebreid in het project Jong Escamp, dat zich in het bijzonder op jonge
62
Trimbos-instituut
moeders richt. Verder worden voor jonge moeders woningen vrijgemaakt in een project van het Loket voor Jonge Moeders en Vestia.
Rotterdam Voor de aanpak van de zwerfjongerenproblematiek heeft Rotterdam Centraal Onthaal Jongeren (COJ) ontwikkeld (Gemeente Rotterdam, 2009). In 2009 is het COJ 2009 (verder) vormgegeven volgens de opzet behorend bij het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Er wordt gebruik gemaakt van (een eigen onderdeel van) e-Vita, dat ook voor volwassen dak- en thuislozen gebruikt wordt. Onder leiding van de gemeente bieden instellingen opvang, begeleiding of behandeling. Jongeren tot 23 jaar, die op straat dreigen te komen, kunnen zich melden bij het Jongerenloket. Hier kunnen jongeren terecht met vragen op het gebied van huisvesting, werk, inkomen, schulden en hulpverlening. Ook hulporganisaties, scholen of ouders kunnen een jongere aanmelden. Om voor opvang in aanmerking te komen, moet er sprake zijn van een aantoonbare binding met de centrumregio Rotterdam en een combinatie van problemen die om begeleiding vragen. Ook moet er sprake zijn van (dreigende) dakloosheid. Als de jongere op straat leeft en allerlei andere problemen heeft, zoals schulden en problemen met opleiding of werk, wordt direct een traject voor opvang met begeleiding gestart. Indien er geen acuut huisvestingsprobleem is, wordt een preventief traject ingezet met dagbesteding en het aanpakken van schulden. Als het nodig is, worden ook andere vormen van hulp ingezet. In de zes weken na de aanmelding maakt één van de zorginstellingen met de jongere een inventarisatie van de problemen die er zijn. Op basis daarvan wordt een plan van aanpak op maat gemaakt. Dat plan wordt besproken in de Traject Toewijzings Commissie Jongeren (TTCJ). Dit is een wekelijks overleg waarin gemeente Rotterdam en zorginstellingen bespreken welke opvang en begeleiding het beste passen bij de jongere in kwestie. De TTCJ stelt voor elke jongere een uniek en passend trajectplan vast. Op basis van twee, in 2008 uitgevoerde onderzoeken, heeft het college B&W besloten dat eind 2010 175 extra plekken voor jongeren met zware en middelzware problematiek gerealiseerd moeten zijn. Eind 2011 moeten 300 extra plekken Kamers met Kansen gerealiseerd zijn voor ROC-leerlingen voor wie de kans bestaat dat zij zonder steun in de rug hun startkwalificatie niet behalen. Met deze uitbreidingen is in 2009 een begin gemaakt. Naast bovengenoemde zaken is in 2009 aangevangen met het opzetten van een platform voor belangenbehartiging door dak- en thuisloze jongeren, betere benutting van de AWBZ, een betere doorlopende zorglijn 18-/18+, het opzetten van veldwerk gericht op zorgmijdende dak- en thuisloze jongeren en herijking van de financieringssystematiek van de gesubsidieerde voorzieningen.
Utrecht In 2009 is de bij volwassenen gehanteerde systematiek van trajectmanagement ook geïmplementeerd en geoperationaliseerd voor zwerfjongeren. Tevens is gestart met een zogenoemde ‘jeugdtafel’ bij de Brede Centrale Toegang.
Trimbos-instituut
63
De versterking van de ketensamenwerking heeft vorm gekregen door structureel overleg en gegevensuitwisseling tussen de gemeente, directie en direct leidinggevenden; verbetering in de gegevensuitwisseling en samenwerking met Bureau Jeugdzorg, afspraken over de verbetering van de dagbesteding van zwerfjongeren; en realisatie van aansluiting van de VG-sector bij de opvang en begeleiding van zwerfjongeren. Op uitvoerend niveau is gestart met een pilot kleinschalig wonen voor zwerfjongeren. Deze pilot loopt door tot in 2010. Voor verbetering van de cliëntparticipatie is in maart 2009 een cliëntenplatform voor- en door dak- en thuisloze jongeren geïnstalleerd, ‘U2B-Heard!’ Jongeren die gebruik moeten (gaan) maken van een vorm van opvang en/of jeugdhulpverlening, kunnen hier informatie krijgen. Maar zelf kunnen zij ook actief deelnemen om medelotgenoten te helpen met advies en ondersteuning. Voorafgaand aan deze installatie zijn zeventig jongeren geïnterviewd over verbeterpunten in de aanpak van zwerfjongeren en cliëntparticipatie.
5.2 Cliënten in de laagdrempelige opvang Terugdringen van dakloosheid wordt onder andere gemeten door te kijken naar het aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan en het aantal individuele trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. De streefcijfers die in 2006 voor deze indicatoren zijn opgesteld lijken grotendeels gehaald. Een deel van de doelgroep lijkt tot op heden echter nog onvoldoende in beeld. Het betreft de groep mensen die gebruik maken van de laagdrempelige opvang (dag- en nachtopvang). Sommigen van hen maken gebruik van de opvang terwijl ze nog zelfstandig blijken te wonen of niet direct recht blijken te hebben op zorg. Een ander deel heeft daar juist wel recht op en zou vanuit de laagdrempelige opvang naar zorg toegeleid kunnen worden. Hoe groot deze groep is en de mate waarin in de dag- of nachtopvang cliëntgegevens worden geregistreerd is per stad verschillend. In de komende jaren zal de focus op deze doelgroep in het kader van het Plan van Aanpak versterkt worden in de verschillende gemeenten.
Amsterdam Om het zicht te verbeteren op de groep daklozen die geen of incidenteel gebruik maken van de maatschappelijke opvang, heeft de gemeente Amsterdam onderzoek uitgevoerd tijdens de winterkoudeperiode van 2008/2009. Tijdens de winterkoudeperiode, wanneer het te koud is om buiten of in voor tijdens de winterkoude ongeschikte behuizing te slapen, worden ook de buitenslapers onder dak gebracht. Voor het onderzoek zijn alle winterkoude, en reguliere passantenopvang locaties bezocht en gegevens verzameld (exclusief gegevens van één laagdrempelige opvangvoorziening). Uit het onderzoek komt naar voren dat er 760 unieke personen op enig moment gebruik hebben gemaakt van de nachtopvang. Het totaal aantal feitelijk daklozen dat daadwerkelijk recht heeft op zorg wordt geschat op 430 van de 760 unieke personen in de nachtopvang (55%).
64
Trimbos-instituut
Van deze groep rechthebbenden heeft meer dan de helft een trajectplan. Verder blijkt dat een deel van de in dit onderzoek in kaart gebrachte groep bestaat uit een dynamische populatie die slechts tijdelijk of op specifieke momenten behoefte heeft aan opvang. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat van de groep die tijdens de winterkoude in 2006 is gezien nog slechts 15% wordt teruggezien in de winterkoude van 2008/2009. Door intensivering van de samenwerking met de laagdrempelige opvang zet de gemeente Amsterdam in op het beter in zorg brengen en houden van de groep rechthebbenden op zorg. Met de opening van het centrale loket en het Instroomhuis is hiermee een start gemaakt. Tevens is begin 2010 opnieuw onderzoek gedaan naar de populatie die gebruik maakt van de winterkoudeopvang. De resultaten van dit onderzoek zijn ten tijde van dit schrijven nog niet bekend. Daarnaast is door het College een werkgroep ingesteld met als focus niet rechthebbende vreemdelingen in de maatschappelijke opvang. Tevens heeft het College besloten een eenmalig budget beschikbaar te stellen ten behoeve van noodzakelijke ondersteuning van specifieke gevallen (GGD Amsterdam, 2009).
Den Haag Door de dag-, nachtopvang vindt momenteel geen aparte melding plaats bij het Centraal Coördinatiepunt. In Den Haag is het merendeel van de cliënten dat gebruik maakt van de laagdrempelige opvang bekend in de caseload van het Haagse straatteam. De totale caseload van het Haagse straatteam ligt rond 250 personen. Tot dusver is onbekend welk deel van de cliënten van de laagdrempelige opvang is voorzien van een intake of van een trajectplan. Met de ketenpartners is afgesproken dat deze populatie in 2010 in kaart wordt gebracht.
Rotterdam Cliënten die gebruik willen maken van de Rotterdamse nachtopvang zijn verplicht om langs het loket van Centraal Onthaal te gaan. Gedurende één nacht kan een beroep worden gedaan op de nachtopvang, de volgende dag wordt getoetst op de Centraal Onthaal criteria (zoals regiobinding). Daarom is het grootste deel van de cliënten bekend bij Centraal Onthaal. Medio 2009 is door de Sociaal Wetenschappelijke Afdeling van de gemeente Rotterdam een onderzoek uitgevoerd bij de Rotterdams opvangvoorzieningen. De totale groep in de nachtopvang bestond op dat moment uit ongeveer 340 personen. Uit het onderzoek blijkt dat het gaat om mensen die in afwachting zijn van een plaatsing in een vervolgvoorziening. Daarnaast is er een deel van de groep die zeer tijdelijk in de dag- of nachtopvang verblijft en dan weer vertrekt. Ongeveer 85 personen hebben wel een pasje van Centraal Onthaal maar voor hen moet nog een trajectplan worden opgesteld en goedgekeurd. Voor ongeveer 200 van de 340 personen geldt dat ze wel beschikken over een pas van Centraal Onthaal een opgesteld individueel trajectplan, maar nog in de nachtopvang verblijven. Voor een deel van hen moet nog vervolgopvang worden gerealiseerd, hetgeen snel bewerkstelligd kan worden bij realisatie en opening van
Trimbos-instituut
65
geplande nieuwe voorzieningen. Daarnaast zijn sommige cliënten die gebruik maken van de laagdrempelige opvang ook regelmatig uit beeld van de zorg, bijvoorbeeld door detentie, tijdelijk vertrek naar elders of zelfstandige woonruimte zonder begeleiding. Dit bemoeilijkt het toeleiden naar zorg. Tot slot bleek uit het onderzoek dat ongeveer vijftig personen niet voorzien waren van een intake of van een trajectplan terwijl zij daar gezien de problematiek wel ‘recht’ op hebben. Er wordt zwaar op ingezet om deze mensen alsnog te voorzien van een trajectplan. De meeste van deze mensen zijn inmiddels wel aangemeld bij Centraal Onthaal, waarna het trajectplan volgt.
Utrecht De mensen die gebruik maken van de Utrechtse dag- en nachtopvang worden niet automatisch aangemeld bij de Brede Centrale Toegang. In juni 2009 heeft het Utrechtse college van B&W de beleidsvisie Laagdrempelige Opvang ‘Over de drempel’ vastgesteld. De nota sluit aan bij de uitgangspunten en doelen van het Plan van Aanpak. Utrecht wil, door het intensiveren van de registratie, meer zicht krijgen op de omvang en aard van de bezoekers die een beroep doen op de laagdrempelige opvangvoorzieningen. Er wordt gestreefd naar een korte verblijfsduur in de laagdrempelige opvang en snelle toeleiding naar zorg, huisvesting en dagbesteding. Knelpunt is het voldoende beschikbaar krijgen van passende huisvesting, waarvoor de gemeente samen met de corporaties naar oplossingen zoekt, (zoals zelfstandige woningen, kleinschalige woonvoorzieningen en Skaeve Huse).
66
Trimbos-instituut
6 Financiën Voor de uitvoering van het Plan van Aanpak in de vier grote steden heeft het Rijk middelen vrijgemaakt. De kosten van het Plan van Aanpak zijn voor de vier grote steden geraamd op 61 miljoen euro in 2006 oplopend tot 175 miljoen euro vanaf 2009 (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 19). Het Rijk nam op basis van de raming (februari 2006) twee derde van dit bedrag (117 miljoen euro) voor haar rekening door het budget van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) geoormerkt voor deze doelgroep te verhogen. De gemeenten betalen een derde van de kosten (58 miljoen euro) uit de eigen begroting. In de rapportage monitor Plan van Aanpak van vorig jaar (Maas & Planije, 2009) werden de ontwikkelingen beschreven op het gebied van zowel de gemeentelijke als de AWBZ-financiering die op dat moment van invloed waren op het financiële kader van het Plan van Aanpak, alsmede op de mogelijke gevolgen van de AWBZ-pakketmaatregel begeleiding. In het huidige hoofdstuk, zullen de ontwikkelingen en eventuele knelpunten van 2009 besproken worden.
6.1 Verdeelsleutel middelen MO, OGGz en verslavingsbeleid Het Rijk heeft reeds bij het begin van de uitvoer van het Plan van Aanpak in 2006 in de G4 toegezegd te gaan besluiten over de aanpassing van de verdeelsleutel voor de specifieke uitkering Maatschappelijke Opvang, OGGz en verslavingsbeleid. Hierover waren in het kader van het Grote Steden Beleid (GSB III) al afspraken gemaakt. In 2007 is het niet gelukt om voldoende draagvlak te vinden voor een door het Instituut voor Onderzoek van Overheidsuitgaven (IOO) opgesteld verdeelmodel. Vervolgens is in nauwe samenwerking met de VNG door het ministerie van VWS in 2008 een nieuw traject gestart om te komen tot de invoering van een nieuwe verdeelsleutel. In 2009 is in opdracht van het ministerie van VWS door Cebeon (2009) een nieuwe verdeelsystematiek opgesteld voor de specifieke uitkering maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en openbare geestelijke gezondheidszorg (specifieke uitkering MO). Deze nieuwe verdeelsleutel is met ingang van 1 januari 2010 ingevoerd. Dit model wordt na vier jaar geactualiseerd. Het ministerie van VWS heeft aangegeven dat in de eerste vier jaar voorzieningen, waarvan Cebeon veronderstelt dat de financiering daarvan (op onderdelen) mogelijk thuishoort in een andere wettelijk kader, buiten de verdeelsleutel blijven (Ministerie van VWS, 2009b). Tevens is aangegeven dat de middelen die door verandering van financieringsbron vrijvallen bij de centrumgemeenten structureel beschikbaar blijven voor de MO/OGGz/Vb. In het Cebeon rapport (2009) wordt gesteld dat dit bedrag kan oplopen tot €38 miljoen, dat wordt verdeeld op basis van het verdeelmodel van Cebeon onder de centrumgemeenten (Ministerie van VWS, 2009a).
Trimbos-instituut
67
De invoering van de verdeelsleutel vindt plaats op basis van een overgangsregeling. Het doel van de overgangsregeling is dat het model een zachte landing krijgt waardoor gemeenten voldoende tijd hebben om zich voor te bereiden op een herziene uitkering. Op 31 maart 2009 heeft de VNG aangegeven overeenstemming te hebben bereikt over deze regeling die in twee opzichten afwijkt van de in het Cebeon rapport voorgestelde overgangsregeling. In de eerste plaats is afgesproken dat in 2010 het bedrag voor de G4 opgehoogd wordt in het licht van de afspraken hierover met het vorige kabinet in relatie tot het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Daarom kregen de G4 vooruitlopend op de nieuwe verdeelsleutel al aanvullende middelen. Ook is in de overgangsregeling opgenomen dat de jaarlijkse daling voor een gemeente (inclusief de vrijval door financiering binnen andere wettelijke kaders zoals de Zvw, de AWBZ of de Wet op de jeugdzorg) maximaal € 350.000 is (Ministerie van VWS, 2009c). In het kader van de verdeelsleutel zijn de gemeenten in 2009 aangevangen met het vrijspelen van de grensstrook. Dit houdt in dat nagegaan is of de zorg voor (een deel van) de cliënten in de maatschappelijke opvang gefinancierd zou moeten worden vanuit een ander financieel kader dan gemeentegelden (zoals de AWBZ, de Wet op de jeugdzorg of de Zorgverzekeringswet). Gevolg hiervan zijn bijvoorbeeld dat de subsidiëring van instellingen door de gemeenten opnieuw bezien is en dat instellingen zich professioneler en bedrijfsmatiger gaan gedragen bijvoorbeeld ten opzichte van financieringsbronnen. Ook wordt door de gemeenten overlegd met de instellingen over hoe zorginstellingen in kunnen spelen op de veranderingen, mede doordat de complexiteit van regelgeving en de doelgroep herindicaties vergt en het realiseren van nieuwe (typen) maatwerk van zorg en ondersteuning.
6.2 Decentralisatie-uitkering De 43 centrumgemeenten maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en OGGz ontvangen van het Rijk middelen voor deze prestatievelden uit de Wmo. Zestien centrumgemeenten krijgen deze middelen via een specifieke uitkering op grond van de Wmo en 27 centrumgemeenten via de Brede doeluitkering Sociaal, Integratie en Veiligheid. Dit is veranderd met ingang van 1 januari 2010. Dan ontvangen alle centrumgemeenten, dus ook de G4, jaarlijks de decentralisatie-uitkering maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en OGGz. Deze decentralisatie-uitkering behoort tot de algemene middelen van de gemeente en is door de gemeente vrij te besteden. Financiële verantwoording hiervan vindt plaats aan de Gemeenteraad in plaats van aan het Rijk. Wel worden met het Rijk op hoofdlijnen afspraken gemaakt (Ministerie van VWS, 2009b).
6.3 Hervormingen in de AWBZ financiering Naast de verdeelsleutel en de decentralisatie-uitkering, zijn er in de afgelopen jaren verschillende hervormingen geweest in de AWBZ. Het gaat bijvoorbeeld om de AWBZ- pakket-
68
Trimbos-instituut
maatregel, de afschaffing van de oormerking AWBZ middelen voor de maatschappelijke opvang en de overheveling van de geneeskundige GGZ naar de Zorgverzekeringswet. Deze veranderingen zijn uitgebreid aan bod gekomen in de rapportage van de monitor over 2009 (zie hoofdstuk 5 in Maas & Planije, 2009a). Hieronder zullen enkel recente ontwikkelingen besproken worden.
Schrappen grondslag psychosociaal en de functie OB-algemeen Per 1 januari 2008 is de grondslag psychosociaal voor de functie Ondersteunende Begeleiding Algemeen (OB-algemeen) geschrapt. Gemeenten ontvingen van het Rijk in 2009 een financiële compensatie voor de gevolgen van deze maatregel. Dit omdat verwacht werd dat als gevolg van deze maatregel mensen met psychosociale problemen vaker een beroep zullen doen op door gemeenten gefinancierde voorzieningen. In dit kader is vanaf 2009 het relevante bedrag dat in de AWBZ vrijkomt uit hoofde van het schrappen van de aanspraak volledig overgeheveld naar gemeenten. Hierdoor is op dit onderdeel de regierol van de gemeenten toegenomen. Het overgehevelde bedrag is daarbij bevroren op het niveau van 2007, met als motivatie dat de kosten voor psychosociale zorg te hoog werden en dat het Rijk de groei daarin wilde stoppen. De staatssecretaris van VWS laat in de voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ (Ministerie van VWS, 2009) weten het van belang te vinden dat gemeenten dit geld besteden aan de doelgroepen waarvoor het geld is bestemd; dak- en thuislozen, ouderen, vrouwenopvang en multi-probleem gezinnen. In opdracht van het ministerie van VWS wordt in 2010 een quickscan uitgevoerd naar de besteding van deze middelen door gemeenten. Over heel 2009 bleken de overgehevelde middelen voor de gemeenten voldoende om een aanvaardbaar niveau van begeleiding te blijven bieden. Wel wordt door de gemeenten aangegeven dat een onvoorzien neveneffect kan zijn dat zorgmijders en anderen die zorg ontvingen op basis van de grondslag psychosociaal en de functie OB-algemeen vaker buiten de AWBZ vallen. Dit omdat tegelijk met het vervallen van de grondslag psychosociaal ook het standaard indicatieprotocol (SIP) is komen te vervallen dat de mogelijkheid bood om zonder psychiatrische diagnose toch aanspraak te maken op de AWBZ. Samen met de dit jaar door CIZ strikter toegepaste eis dat alleen wanneer de diagnose DSM-IV is gesteld een psychiatrische grondslag wordt afgegeven, leidt dit er toe dat meer mensen buiten de AWBZ vallen en de voor hen noodzakelijke begeleiding vanuit de Wmo gefinancieerd moet worden. Het overgehevelde budget ob-psychosociaal is hier de meest voor de hand liggende dekking voor. Welke omvang het extra beslag op dat budget van de financiering van de begeleiding van zorgmijders aanneemt en of dit alsnog tot knelpunten kan leiden is nog niet helder.
Pakketmaatregel begeleiding In 2009 heeft een forse inperking van de aanspraak op AWBZ-zorg plaatsgevonden. Door de zogenoemde ‘pakketmaatregel begeleiding’ zijn de functies ondersteunende begeleiding, activerende begeleiding en behandeling samengevoegd tot twee nieuwe aanspraken: begeleiding en behandeling. Dit heeft tot gevolg dat begeleiding geboden
Trimbos-instituut
69
kan worden ter bevordering of behoud van zelfredzaamheid en niet meer ter bevordering van deelname aan het maatschappelijk verkeer. Mensen met lichte beperkingen komen niet meer in aanmerking voor AWBZ-begeleiding. Verder wordt er een maximum gesteld aan het aantal uren begeleiding. De grondslag psychosociaal wordt geheel uit de AWBZ geschrapt, nu ook voor de functies Ondersteunende Begeleiding-dag (OB-dag) en Persoonlijke Verzorging. Voor de functie begeleiding wordt met ingang van juni 2010 een eigen bijdrage ingevoerd. Het jaar 2009 geldt als overgangsjaar. Het streven was dat alle mensen met een indicatie voor begeleiding in 2009 geherindiceerd zouden worden. Als blijkt dat iemand niet langer voor AWBZ begeleiding in aanmerking komt, dan wordt de zorg met drie tot maximaal zes maanden verlengd. Per 1 januari 2010 geldt in alle gevallen de nieuwe situatie en stopt de zorg voor iedereen die daar geen aanspraak meer op kan maken. Deze maatregelen moeten landelijk een beperking van de groei van 800 miljoen euro opleveren. Omdat te verwachten valt dat de pakketmaatregel zal leiden tot een – nog onbekende – vraag naar ondersteuning uit aanpalende domeinen (Wmo, waaronder maatschappelijke opvang, onderwijs en jeugdzorg) is er in 2009 50 miljoen euro beschikbaar gesteld om knelpunten op te lossen. Vanaf 2010 wordt door het Rijk structureel 127 miljoen euro beschikbaar gesteld. In de tweede voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ (november 2009), laat de staatssecretaris van VWS weten dat het herindicatietraject nog in volle gang is en voor bepaalde groepen nog zal doorlopen tot in 2010. Een definitieve balans over de effecten van de pakketmaatregelen kan daarom pas in 2010 worden opgemaakt (Ministerie van VWS, 2009d). De gemeenten geven aan dat de gevolgen van de AWBZ pakketmaatregel langzaam in beeld komen. Dit omdat de herindicaties later dan gepland zijn gestart en mensen nog gebruik maken van de overgangsmaatregel. Hoewel het overzicht nog fragmentarisch is, lijkt het er op dat een deel van de mensen hun indicatie verliest. Hoe groot dat deel precies is en of dat ook voor de MO doelgroep geldt, is echter nog onbekend.
70
Trimbos-instituut
Literatuur Aedes (2008). Meer uitzettingen door huurachterstand. Opgevraagd op 12 december 2008 via: http://www.aedesnet.nl/nieuws,2008/12/Huurachterstandenleiden-vaker-tot-huisuitzettinge.html. Algemene Rekenkamer (2009). Opvang zwerfjongeren 2009. Den Haag: Algemene Rekenkamer. BMC Onderzoek (2009). Aanpak zwerfjongerenproblematiek. Handreiking voor gemeenten. Den Haag: BMC Onderzoek Bureau Seinpost (2007). Leefbaarheid en Veiligheid in Pijlsrecht, verslag van de 9-meting. Arnhem: Bureau Seinpost. Cebeon (2009). Verdeelsystematiek specifieke middelen voor maatschappelijke opvang, verslavingsbeleid en openbare geestelijke gezondheidszorg. Amsterdam: Centrum Beleidsadviserend Onderzoek B.V. Dimensus beleidsonderzoek (2007). Monitor Leefbaarheid en Veiligheid Beheer gebied Hostel Wittevrouwen. Derde meting. Breda: Dimensus Beleidsonderzoek. Dimensus beleidsonderzoek (2008a). Monitor Leefbaarheid en Veiligheid Beheer gebied Hostel Hogelanden. Eindmeting 2008. Breda: Dimensus Beleidsonderzoek. Dimensus beleidsonderzoek (2008b). Monitor Leefbaarheid en Veiligheid Beheer gebied Hostel Overvecht. Eenmeting 2008. Breda: Dimensus Beleidsonderzoek. Eerste Kamer der Staten-Generaal (2006). Nieuwe regels betreffende maatschappelijke ondersteuning (Wet maatschappelijke ondersteuning): Vergaderjaar 2005–2006, 30 131, A. Den Haag: Sdu Uitgevers. Gemeente Amsterdam (2006). Inventarisatie dak– en thuislozen in Amsterdam. Amsterdam: Wmo Servicecentrum in samenwerking met Gemeentelijke Gezondheidsdienst Dienst Werk en Inkomen. Gemeente Amsterdam (2008). Evaluatie Pilot WMO-WWB. Amsterdam: Dienst Zorg en Samenleven en Dienst Werk en Inkomen. Gemeente Den Haag en Zorgkantoor Haaglanden (2006). Convenant Den Haag Onder Dak. Den Haag. Gemeente Rotterdam (2008). Intentieverklaring Plan van Aanpak kwetsbare personen. Rotterdam: Gemeente Rotterdam. Gemeente Rotterdam (2009). Hulp aan zwerfjongeren in Rotterdam. Factsheet, december 2009. Rotterdam: Gemeente Rotterdam, Sociale Zaken en Werkgelegenheid. GGD Amsterdam (2009). Notitie winterkoudeonderzoek 2008/2009. Van Gaalen, S. Buster, M., De Wit, M. GGD Amsterdam, cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering april 2009. IVO (2009). Evaluatie van Veldregie in Amsterdam: Verloop, meerwaarde en verbeterpunten van de gemeentelijke regie op integrale persoonsgerichte zorg voor kwetsbare burgers. Rotterdam: IVO, in opdracht van gemeente Amsterdam.
Trimbos-instituut
71
Maas, M., & Planije, M. (2009). Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Rapportage: 2008, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rotterdam. Utrecht: Trimbos-instituut. Mak, J., & Davelaar, M. (2009). Jongeren keuren hun opvangvoorziening. Handboek Participatie Audit (Zwerf-)Jongeren Amsterdam. Utrecht: Verwey-Jonker-instituut. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2007a). Brief met kenmerk DMO/ SSO-2812842 van de Staatssecretaris mede namens de minister van Financiën aan de Tweede Kamer. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2007b). Brief met kenmerk CZ/ CGG-2813170 van de minister aan de Tweede Kamer. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2008). Brief van de staatssecretaris van VWS. Maatschappelijke Opvang. Voortgangsrapportages Maatschappelijke Opvang. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2008a). Brief van de staatssecretaris van VWS. Maatschappelijke Opvang. Aanpak huiselijk geweld. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 28345, nr. 74. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2008b). Brief van de staatssecretaris van VWS. Maatschappelijke Opvang. Toekomst AWBZ. Tweede Kamer, vergaderjaar 2008–2009, 30597, nr. 36. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van VWS (2009a). Brief met kenmerk DMO/SSO-2926654 van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport aan de wethouders maatschappelijke opvang van de centrumgemeenten. Verdeelsleutel decentralisatie-uitkering. Den Haag: VWS. Ministerie van VWS (2009b). Brief van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Maatschappelijke Opvang. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 29 325, nr. 43. Den Haag: SDU uitgevers. Ministerie van VWS (2009c). Brief met kenmerk DMO/SSO-2910603 van de staatssecretaris van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Verdeelsleutel maatschappelijke opvang, OGGz en verslavingsbeleid. Den Haag: VWS. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2009d). Tweede voortgangsrapportage pakketmaatregelen AWBZ 2009: Kamerstuk, 4 november 2009 met kenmerk DLZ/KZ-U-2967344. Gevonden op 8 februari 2010 via http://www.minvws.nl/kamerstukken/lz/2009/tweede-voortgangsrapportagepakketmaatregelen-awbz-2009.asp Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2009e). Wijziging van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten en de Zorgverzekeringswet, houdende maatregelen tot opsporing en verzekering van personen die ondanks hun verzekeringsplicht geen zorgverzekering hebben en beperking van het aantal zorgverzekeringen tot één per verzekeringsplichtige (opsporing en verzekering onverzekerden zorgverzekering. Tweede Kamer, vergaderjaar 2009–2010, 32150, nr. 2. Den Haag: SDU uitgevers.
72
Trimbos-instituut
Ministerie van VWS (2010). Rijk en grote steden helpen dreigend daklozen. Persbericht, dinsdag 9 februari 2010, nummer 11. Den Haag: Ministerie van VWS MOVISIE (2008). Goede praktijken zwerfjongerenbeleid. Notitie ten behoeve van het ondersteuningsprogramma Tijd voor Zwerfjongerenbeleid. Utrecht: MOVISIE. Politie Haaglanden (2007). Criminaliteitskaart 2006 Den Haag. Een lokale criminaliteitsbeeld-analyse. Den Haag: Politie Haaglanden. Politie Haaglanden (2008). Criminaliteits- en Veiligheidsbeeld. Den Haag 2007. Den Haag: Politie Haaglanden. Rensen, P. (2007). Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Eerste rapportage: 2006, het startjaar in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut. Rensen, P., & Planije, M. (2008). Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Rapportage: 2007, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut. Rijk en vier grote steden (2006). Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Den Haag: SDU uitgevers. Sleegers, J. (red.) (2005). Kwetsbaar in de grote stad. Opgesteld door de gemeenten Amsterdam, Den Haag, Utrecht, Rotterdam en de aanbieders van geestelijke gezondheidszorg en verslavingszorg in deze steden. VNG (2007). Handreiking Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. VNG (2009a). Handreiking bij Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-) gedetineerde burgers. gemeenten – Justitie. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. VNG (2009b). Handreiking nazorg jeugdige (ex-)gedetineerden. Nazorg verzorgd. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. VNG (2009c). Samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-)gedetineerde burgers. gemeenten – Justitie. Den Haag: Vereniging van Nederlandse Gemeenten. Wolf, J., M. Zwikker, S. Nicholas, H. van Bakel, D. Reinking, & I. van Leiden (2002). Op achterstand, een onderzoek naar mensen in de marge van Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut.
Trimbos-instituut
73
Bijlage 1 Indicatoren cijfermatig weergegeven De gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de periode tot en met oktober 2008 en voldoen aan de indicatoren die door de G4 en het Rijk in het kader van het Plan van Aanpak zijn vastgesteld, tenzij anders is vermeld. De omschrijvingen en de uitwerkingen van de indicatoren zijn weergegeven in Tabel 2 (zie paragraaf 1.3). Indicator 1A Aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente Rotterdam
Amsterdam
Utrecht**
Den Haag
2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 900 - Aantal corporatie woningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,60%
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 1064 - Aantal corporatiewoningen: 204.038 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,52%
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 214 - Aantal corporatiewoningen: 43.979 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,49%
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 585 - Aantal corporatiewoningen: 76.629 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,76%
2006
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 970 - Aantal corporatie woningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,65% - Stijging van 8% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 838 - Aantal corporatiewoningen: 201.630 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,42% - Daling van 19% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 163 - Aantal corporatiewoningen: 44.134 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,37% - Daling van 24% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 447 - Aantal corporatiewoningen: 78.110 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,57% - Daling van 25% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen tot 1 oktober: 671 (±900 op jaarbasis) - Aantal corporatie woningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,60% - Gelijk aan 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 835 - Aantal corporatiewoningen: 197.500 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,42% - Daling van 19% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 133 - Aantal corporatiewoningen: 44.425 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,30% - Daling van 38% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 441 - Aantal corporatiewoningen: 77.411 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,57% - Daling van 25% t.o.v. 2005
2007
Trimbos-instituut
75
Indicator 1A Aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente Rotterdam
Amsterdam
Utrecht**
Den Haag
2008
- Uitgevoerde huisuitzettingen tot 1 oktober 2008: < 400 (± 600 op jaarbasis) - Aantal corporatie woningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,40% - Daling van 33% t.o.v. 2005.
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 842 - Aantal corporatiewoningen: 197.033 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,43% - Daling van 18% t.o.v. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 103 - Aantal corporatiewoningen: 42.918 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,24% - Daling van 51% t.o.v. 2005
-U itgevoerde huisuitzettingen: 527 - Aantal corporatiewoningen:77.982 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 6,7% - Daling 11% t.o.v. 2005
2009
- Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 571 - Aantal corporatie woningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,38 % - Daling cijfers 3 kwartalen van 37% t.o.v. 2005*
- Uitgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 578 - Aantal corporatiewoningen: 197.033 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,29% - Daling cijfers 3 kwartalen van 43% t.o.v. 2005*
Wordt verwacht in 2010.
-U itgevoerde huisuitzettingen tussen 1 januari en 1 oktober 2009: 343 - Aantal corporatiewoningen: 77.606 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,44% - Daling cijfers 3 kwartalen van 42% t.o.v. 2005*
NB: De gegevens en berekeningen van de afname betreffen voor alle vier de steden jaarcijfers (van 1 januari t/m 31 december van hetzelfde jaar) in 2005, 2006 en 2007. Voor Rotterdam, Amsterdam en Utrecht ook in 2008. * De cijfers in het rapportagejaar, in dit geval 2009, geven het aantal huisuitzettingen van 1 januari tot 1 oktober weer. De ervaring leert dat het jaartotaal hoger uitvalt door een gestage groei terwijl het aantal corporatiewoningen gelijk blijft. Hierdoor zal de daling van het relatieve aantal huisuitzettingen van 2009 ten opzicht van dat in 2005 kleiner uitvallen dan de weergegeven percentages. ** Deze indicator is voor voorgaande jaren gecorrigeerd, zodat bij alle jaren andere redenen van huisuitzetting dan huurachterstand en overlast niet zijn meegeteld. Daarnaast zijn cijfers over het totaal aantal corporatiewoningen medio 2010 beschikbaar waardoor de cijfers in 2010 aangeleverd worden.
76
Trimbos-instituut
Indicator 1B Aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij Maatschappelijk Opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
2005
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
108
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
22 (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 personen NB Uitgezet door verhuurder dus niet alleen corporaties
2007
38 Gebaseerd op gegevens van corporaties
16 van de 296 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
Geen gegevens beschikbaar
8 (van 246 MO/ OGGz aanmelders is de reden van dakloosheid bekend. Van hen hebben 110 huisuitzetting als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 8 binnen 30 dagen na huisuitzetting aangemeld zijn bij MO)
2008
21 Gebaseerd op gegevens van corporaties
26 van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
15
42 (147 personen hebben huisuitzetting als reden dakloosheid opgegeven. Van 105 personen is niet uit het registratiesysteem te achterhalen of ze binnen de 30 dagen aangemeld zijn bij MO)
2009
78 Gebaseerd op gegevens van Centraal Onthaal
24 van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
0
127*
* Den Haag geeft aan dat in voorgaande jaren analyses van de databestanden onvolledig en niet geheel betrouwbaar bleken, mogelijk ligt dat ten grondslag aan de toename.
Trimbos-instituut
77
Indicator 2 Aantal tot de doelgroep behorende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was* Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Wordt verwacht in 2009
6 personen (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 personen
2007
- Maximaal toegestaan: Tot 1 oktober 2007: 255. - Gerealiseerd tot 1 oktober 2007:62
23 ex-gedetineerde personen van de 296 aangemelde personen bij de veldtafel met trajectplan (8%)
Wordt verwacht in 2009
43 personen hebben ontslag uit detentie als reden dakloosheid opgegeven van wie niemand binnen 30 dagen na ontslag dakloos is geworden
2008
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2008: 3110 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 233 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 55 personen
- Totaal aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober 2008: 2302 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 230 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 2 personen van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 13 personen van de 535 sinds 2006 ingestroomde feitelijk en residentieel daklozen.
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2008: er komen per jaar circa 2500 personen uit detentie die zijn toe te rekenen aan Den Haag - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 188 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 74 personen
2009
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2009: circa 3000 personen - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 225 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 31 personen
- Totaal aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober 2009: 3648 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 365 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 13 personen van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel met een intake en een individueel trajectplan
0 personen
- Totaal aantal ex-gedetineerden 2009: circa 1800 - Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 135 personen - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 44 personen
(gegevens Centraal Onthaal)
* Weergegeven in de tabel is - conform de streefcijfers van het Plan van Aanpak - het maximaal toegestane aantal ex-gedetineerden tot 1 oktober van het meetjaar versus het tot 1 oktober van het meetjaar daadwerkelijk gerealiseerde aantal. De berekening van het maximaal toegestane aantal ex-gedetineerden is als volgt: 10% van het totale aantal ex-gedetineerden dat toebedeeld kan worden aan de specifieke centrumgemeente in het meetjaar, bijgesteld tot 1 oktober: 10% van 0,75 x totaal aantal ex-gedetineerden in het meetjaar.
78
Trimbos-instituut
Indicator 3 Aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Wordt verwacht in 2009
8 personen (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 personen
2007
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2007: 127
10 personen van de 296 aangemelde personen bij de veldtafel met trajectplan (3%)
Wordt verwacht in 2009
3 personen
0 personen van de 731 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2008 met een intake en een individueel trajectplan
18 personen
5 personen van de 356 nieuw aangemelde personen bij de veldtafel in 2009 met een intake en een individueel trajectplan (1,4%)
1 persoon
- Gerealiseerd tot 1 oktober 2007: 47
2008
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2008: 241 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2008: 47
2009
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 285 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 16
(30 personen hebben ontslag uit zorginstelling als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 3 binnen 30 dagen na ontslag dakloos zijn geworden) 7 personen (42 personen hebben ontslag uit zorginstelling als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 7 binnen 30 dagen na ontslag dakloos zijn geworden).
Trimbos-instituut
- Maximaal toegestaan tot 1 oktober 2009: 177 - Gerealiseerd tot 1 oktober 2009: 30 personen
79
Indicator 4A Aantal tot de doelgroep behorende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan Rotterdam
2007
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
Cumulatief september 2006 tot 1 oktober 2007:
Cumulatief januari 2006 tot 1 oktober 2007:
755
582 – 968
Geen gegevens beschikbaar
2006 Cumulatief januari 2006 tot 1 oktober 2007:
296
998 – 1527 2008
Cumulatief tot 1 oktober 2008: 2.409
2772
429 (van de 535 bevraagde (voormalig) feitelijk en residentieel daklozen)
827
2009*
Cumulatief t/m 31 december 2009: 2989 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 3814 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1150 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1833 personen
* In tegenstelling tot voorgaande jaren, betreffen de cijfers over 2009 voor alle steden jaarcijfers (1 januari tot en met 31 december 2009).
80
Trimbos-instituut
Indicator 4B Aantal tot de doelgroep behorende mensen voorzien van een stabiele mix van verblijf, inkomen en zorg Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag
2006
Zie 2007
Geen gegevens beschikbaar
Wordt verwacht in 2009
Geen gegevens beschikbaar
2007
Cumulatief 1 januari 2006 tot 1 oktober 2007: 229 personen
103 personen
Wordt verwacht in 2009
140 personen ontvangen langer dan drie maanden zorg en opvang in een verblijfsinstelling.
2008
Cumulatief januari 2006 tot 1 oktober 2008: 971 personen
1644 mensen van de 2772 met een trajectplan zijn voorzien van stabiele mix
292 van de 535 sinds 2006 ingestroomde feitelijk en residentieel daklozen
263 personen (niet cumulatief) Naar verwachting t/m eind 2008 cumulatief 600
2009*
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1771 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: 2679 personen
Cumulatief t/m 31 december 2009: Voor de 1150 personen die in traject zijn geldt dat:
Cumulatief t/m 31 december 2009: 1008 personen
Van 471 personen met zekerheid gezegd kan worden dat zij een stabiele mix hebben. Van 377 personen wordt geschat dat zij een stabiele mix hebben.
* In tegenstelling tot voorgaande jaren, betreffen de cijfers over 2009 voor alle steden jaarcijfers (1 januari tot en met 31 december 2009).
Trimbos-instituut
81
Indicator 5 Overlast* 2005
Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag**
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Twee aselecte steekproeven: 100 stabiele cliënten: - 93 overtredingen, 15 misdrijven 100 niet stabiele cliënten: - 33 overtredingen - 27 misdrijven
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
27 overlastgevende personen van de 282 tot de doelgroep behorende personen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (10%).
Twee aselecte steekproeven: 100 stabiele cliënten: - 72 overtredingen - 21 misdrijven. 100 niet stabiele cliënten: - 30 overtredingen, 30 misdrijven.
2007
82
Onderzoek onder 108 personen in stabiele mix. Hieruit is gebleken dat er een teruggang in overlast is geconstateerd bij deze groep van ca. 75% ten opzichte van het voorafgaande jaar.
Geen gegevens beschikbaar
30 overlastgevende personen van de 461 tot de doelgroep behorende personen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan (7%).
Twee aselecte steekproeven: 100 stabiele cliënten: - 80 overtredingen - 16 misdrijven. 100 niet stabiele cliënten: - 67 overtredingen - 25 misdrijven.
Trimbos-instituut
2008
Rotterdam
Amsterdam
Utrecht
Den Haag**
Voor 102 personen in de stabiele mix is de veroorzaakte overlast in het jaar van de stabiele mix vergeleken met 5 jaar voorafgaand aan het bereiken van de stabiele mix. Dit laat een gemiddelde afname zien van: 75% voor het aantal overtredingen 55% voor het aantal misdrijven
407 van 2369 personen (17%) met een intake en opgesteld individueel trajectplan (403 van de 2772 personen genoemd onder indicatora 4A staan enkel onder begeleiding van een MO-trajecthouder en zijn niet meegenomen bij het meten van overlast) zijn 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie.
48 overlastgevende personen van de 535 personen met een intake en individueel trajectplan (9%).
Twee aselecte steekproeven: 100 stabiele cliënten: - 66 overtredingen, 10 misdrijven 100 niet stabiele cliënten: - 90 overtredingen, 34 misdrijven
Tot 1 oktober 2008 waren er 1644 personen met een stabiele mix. Van hen zijn in 2008 214 personen (13%) 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie. 2009
Steekproef van 200 personen uit de populatie personen met traject die bekend zijn bij de politie. Aantal overtredingen en misdrijven in 2009 vergeleken met de nulmeting voor dezelfde steekproef (= aantal overtredingen en misdrijven gepleegd tussen 2001-2006 gedeeld door die perioden). Dit laat een gemiddelde afname zien ten opzichte van de nulmeting van: 71% voor het aantal overtredingen 40% voor het aantal misdrijven Onbekend of de gemiddelde afname bepaald wordt door een kleine groep personen.
Tot 1 oktober 2009 waren er 3503 personen met een intake en opgesteld individueel trajectplan. Van hen zijn in 2009 361 personen (10%) 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie. Tot 1 oktober 2009 waren er 2387 personen met een stabiele mix. Van hen zijn in 2009 151 personen (6%) 5 maal of meer in aanraking geweest met politie of justitie.
Steekproef van 100 stabiele cliënten: - In totaal 176 politiecontacten als verdachte, met een gemiddelde van 1,8 per persoon. - 11 personen zijn verantwoordelijk voor 105 van de 176 politiecontacten. 39 niet-stabiele cliënten: - In totaal 109 politiecontacten als verdachte met een gemiddelde van 2,8 per persoon. - 9 personen verantwoordelijk voor 75 van de 109 politiecontacten.
Twee aselecte steekproeven: (meetperiode van 1 januari tot 1 oktober 2009) 100 stabiele cliënten: - 8 overtredingen, 9 misdrijven 100 niet stabiele cliënten: - 28 overtredingen, 29 misdrijven
* Zie voor alle steden de geschreven toelichting in paragraaf 2.4 op pagina 31. ** Voor de jaren 2005 t/m 2008 betreffen de gegevens jaarcijfers. Voor 2009 gaat het om de periode van 1 januari tot 1 oktober. Verder hebben de weergegeven cijfers voor elk jaar betrekking op dezelfde personen, namelijk een steekproef van 100 stabiele en 100 niet stabiele personen, getrokken in 2009.
Trimbos-instituut
83
Bijlage 2 Instrumenten Plan van Aanpak In het Plan van Aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen: Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument Instrument
1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13
odel Aanmelding- en Diagnoseformulier (ADF) voor MO en AWBZ M Modelprocedure persoonsgerichte benadering (cliëntmanager) Modelconvenant gegevensuitwisseling i.v.m. privacywetgeving Model individueel trajectplan Richtingwijzer hantering BOPZ Modelprocedure effectuering levering zorg Modelaanpak onverzekerdheid en budgetbeheer Modelaanpak effectuering levering specifieke woonvoorzieningen Modelprotocol preventie huisuitzettingen (huurschuld of overlast) Modelaanpak schuldhulpverlening en schuldsanering Regeling dagloonprojecten Modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie Aanpak realisatie voorzieningen duurzaam verblijf
Deze instrumenten zijn bedoeld als richtlijnen, de gemeenten zijn niet verplicht ze op te nemen in hun aanpak maatschappelijke opvang. De tabel laat zien of en in hoeverre de instrumenten gebruikt worden in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam.
Trimbos-instituut
85
Instrument 1 Model Aanmeldings- en Diagnoseformulier Amsterdam
In gebruik - GGD hanteert ADF voor uitoefening van veldregie. - Veldtafel- instroom hanteert het ADF als basis voor opname en eerste diagnose van potentiële cliënten. De bij de veldtafel aangesloten instellingen voor MO en GGZ gebruiken het ADF daarmee tijdens de intakefase en hun deelname aan de veldtafel instroom.
Den Haag
In gebruik - Bij Centraal Coördinatiepunt (CCP). - Het cliëntvolgsysteem (TRACE) is in 2009 verder aangevuld en heringericht ten behoeve van betere rapportage en aansluiting op de bestanden van de zorgverleners. - Voor de intake en plaatsingsoverleg zijn in 2009 vier intakemedewerkers beschikbaar gesteld.
Rotterdam
In gebruik - Bij Centraal Onthaal, centrale intake en bij de betrokken instellingen. - Klant Monitoring Systeem (E-vita) is ontwikkeld.
Utrecht
In gebruik - Bij Brede Centrale Toegang - KRIS-2-systeem operationeel sinds maart 2009. Deadline inhaalslag completering en actualisering cliëntgegevens loopt door tot 31-12-2009.
Instrument 2 Model Persoonsgerichte benadering (cliëntmanager) Amsterdam
In gebruik - Centraal Instroomhuis m.i.v. 16 december 2008 operationeel. Veldtafel voert werkwijze uit met monitoring, trajectplannen, veldregie en het benoemen van een hoofdbehandelaar (de instelling waar de belangrijkste problematiek van de betrokken persoon wordt behandeld). De dagelijkse coördinatie van de uitvoering ligt bij de hoofdbehandelaar. Hiermee komt de functie van mentor in het kader van het Supportproject te vervallen.
Den Haag
In gebruik - Veldregie is gestart, hiervoor zijn in 2008 vier trajectregisseurs aangesteld bij CCP - Convenant met zorgkantoor is in 2006 overeengekomen. - Samenwerkingsafspraken met het CIZ zijn 2007 vastgelegd. - Samenwerking met zorg- en opvanginstellingen is oktober 2008 vastgelegd, omvat ondermeer plaatsing en zorgcoördinatie op individueel niveau.
Rotterdam
In gebruik - Er zijn acht trajectregisseurs in dienst bij de GGD. - Convenant met zorgkantoren overeengekomen. - Samenwerkingsafspraken met het CIZ vastgelegd. - Twee convenanten met zorginstellingen, zowel over PvA MO als over Centraal Onthaal.
Utrecht
In gebruik - Het trajectmanagement is gestart met de operationalisatie van KRIS-2. - Brede Centrale Toegang, veldregie en veldmonitor lopen.
86
Trimbos-instituut
Instrument 3 Modelconvenant gegevensuitwisseling Amsterdam
In gebruik - In ADF, trajectplanformulier en convenanten.
Den Haag
In gebruik - In ADF en convenanten (zie 2). - Er zijn werkafspraken gemaakt over de afstemming van het cliëntvolgsysteem van het CCP op de verschillende systemen van de ketenpartners (MO-instellingen). Deze koppeling zal naar verwachting in 2010 operationeel zijn.
Rotterdam
Niet in gebruik - Huidige privacyprotocollen voldoen aan voorwaarden van instrument. In 2009 update privacyreglement met handleiding.
Utrecht
In gebruik - In ADF en convenanten.
Instrument 4 Model individueel trajectplan Amsterdam
In gebruik - Model individueel trajectplan (ADF) is in gebruik. In het instroomhuis wordt voor nieuwe cliënten gebruik gemaakt van het AD.
Den Haag
In gebruik - Onderdeel van de registratie bij het CCP, verder geoperationaliseerd in een dynamisch cliëntvolgsysteem dat in 2009 gereed is gekomen. - Een aanvullend convenant tussen CCP en ketenpartners voor praktische invulling van plaatsing, zorgcoördinatie en trajectregie is in 2008 vastgesteld (zie 3).
Rotterdam
In gebruik - Onderdeel van de gebruikte formulieren bij Centraal Onthaal.
Utrecht
In gebruik - Onderdeel van de afspraken in het kader van het trajectmanagement en KRIS-2. In 2009 is deze systematiek uitgebreid naar de sector zwerfjongeren. - Eind 2009 start de registratie in de laagdrempelige opvang, ondermeer met het oog op verbetering van de doorstroom en trajectmanagement bij bezoekers van de laagdrempelige opvang.
Trimbos-instituut
87
Instrument 5 Richtingwijzer hantering BOPZ Amsterdam
In gebruik - GGZ Drenthe heeft nieuwbouw gerealiseerd voor de instelling voor duurzaam verblijf, waar in totaal 60 Amsterdamse personen zijn opgenomen op basis van een Rechterlijke Machtiging. Daarnaast is er eveneens samen met Rotterdam een nieuwe afdeling ‘beter leven’ gerealiseerd met in totaal 30 plekken waarvan 15 voor Amsterdamse personen met SG- LVG en bijkomende problematiek. Deze personen zijn ook met een BOPZ maatregel geplaatst en de populatie vertoont voor een groot deel overlap met de ISD populatie. In ontwikkeling - Van oktober 2008 tot en met november 2009 liep in Amsterdam het pilotproject Commissie Verplichte GGZ: ‘continuïteit van zorg’. De rapportage van deze commissie zal in februari gereed zijn en dienen als input voor de ontwikkeling van nieuwe wetgeving voor verplichte GGZ. De nieuwe wetgeving zal moeten leiden tot minder maatregelen en meer continuïteit van zorg. De verdere ontwikkeling van een BOPZ-nazorgregister zal hierin worden meegenomen.
Den Haag
In ontwikkeling (zie 13) - Met ondersteuning gemeente en zorgkantoor is door zorginstelling aanvraag ingediend voor opzet van een Haagse BOPZ-voorziening. - Nu de definitieve toestemming is gegeven, is het streven 2010 de voorziening gerealiseerd te hebben. - Er wordt een conferentie georganiseerd tbv het verder afstemmen van het justitiële en GGZ traject, dit in samenhang met het recente wetsvoorstel verplichte geestelijke gezondheidszorg.
Rotterdam
In gebruik - Samen met Amsterdam en VWS is een instelling voor duurzaam verblijf gerealiseerd. Momenteel zijn zestig personen opgenomen op basis van een Rechterlijke Machtiging. - Door de gemeente is samen met politie en Justitie een Toolbox ontwikkeld, een inventarisatie van relevante drang, dwang en stimulerende maatregelen. De Toolbox is bedoeld opdat hulpverleners sneller en beter kunnen werken. Instrumenten vanuit de BOPZ zijn hierin ook opgenomen.
Utrecht
In ontwikkeling In 2009 zijn zorgvignetten ontwikkeld voor de moeilijk plaatsbare cliënten. Op dit moment wordt zorgbehoeften en beoogd aanbod gematched. Er is sprake van een fase van verheldering / aanscherping van plannen met het oog op moeolijk plaatsbare cliënten.
88
Trimbos-instituut
Instrument 6 Modelprocedure effectuering levering zorg Amsterdam
In gebruik - Amsterdam en Agis leggen begin 2010 de gezamenlijke inkoop opnieuw vast in convenant. Daarbij wordt de gezamenlijke inkoop geïntensiveerd (zal zich over meer doelgroepen uitstrekken) en verbreed (met meer gemeentelijke partijen, zoals sociale dienst en stadsdelen).
Den Haag
In gebruik - Convenant met zorgkantoor (2006) over regie rond capaciteit en inzet middelen is in 2009 verlengd. - Regulier stedelijk overleg met zorgkantoor en ketenpartners. - In 2008 is een aanvullend convenant tussen zorg en opvang instellingen en CCP vastgesteld (zie 2 en 4). - In 2009 heeft aanvullend onderzoek op instellingsniveau plaatsgevonden naar de inzet van voormalige AWBZ-OB middelen. De instellingen leveren hiervoor maandelijks gegevens omtrent zorg op cliëntniveau. Dit betreft de intramurale en de ambulante inzet in de gehele centrumregio. Het gaat om de zorg en opvang voor de feitelijk en residentieel daklozen (1e fase) en de thuiswonende MO/OGGz doelgroep (2e fase).
Rotterdam
In gebruik - Convenant met beide zorgkantoren. - Voor Rotterdam is daarmee instrument afgehandeld. Geen gegevens over afspraken met ketenpartners. Algemene afspraken in convenant. Specifieke afspraken per instelling via de subsidievoorwaarden.
Utrecht
In gebruik - Convenant afgesloten met zorgkantoor. Gezamenlijke inkoop van zorg. - Bestuurlijk overleg via de stedelijke stuurgroep OGGz. De gemeente, het zorgkantoor en veldpartijen zijn daarin op bestuurlijk niveau vertegenwoordigd. Daarnaast is er op zes leefgebieden overleg tussen de gemeente en bij de uitvoering betrokken veldpartijen. De leefgebieden zijn: (1) opvang, wonen en passende begeleiding; (2) werk en dagbesteding; (3) gezondheid en zorg; (4) geldbeheer en schuldhulpverlening; (5) zorg en veiligheid; (6) cliëntparticipatie. - Met het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn afspraken gemaakt over de indicatiestelling en samenwerking met de BCT. - In 2008 is het convenant Utrecht Gezond! afgesloten tussen Agis ziektekosten- verzekeringen en de gemeente Utrecht. Eén van de programma’s binnen Utrecht Gezond! is het Plan van Aanpak, voor zover ten laste van ziektekostenverzekeraars
Trimbos-instituut
89
Instrument 7 Modelaanpak onverzekerdheid en budget beheer Amsterdam
In gebruik - Via centrale toegang MO wordt ondersteuning op het domein inkomen geboden, inclusief een basiszorgverzekering van Agis. Verder bestaat de Parkpolis, een polis die onverzekerden een snelle toegang tot ziektekostenverzekering geeft in afwachting van regeling uitkering e.d. Slechts 17 extreme zorgmijders hebben een parkpolis.
Den Haag
In gebruik - Collectieve zorgverzekering is afgesloten en afspraken over boetes zijn aanhangig gemaakt bij de relevante partijen. - Capaciteit schuldhulpverleningstrajecten Gemeentelijke kredietbank is 2008 verder uitgebreid - In 2010 volgt verdere uitbreiding ten behoeve van de 2e fase (thuiswonenden MO/OGGz)
Rotterdam
In gebruik - Apart team schuldhulpverlening bij de Kredietbank Rotterdam. O.a. inzet op stabilisatie en vermindering schulden d.m.v. budgetbeheer (zie ook 10). Medewerker van dit team schuift aan bij de TTC, de wekelijkse integrale casusbespreking met gemandateerde vertegenwoordigers van zorginstellingen.
Utrecht
In gebruik - Afspraken met zorgkantoor over de koppeling van een collectieve ziektekostenverzekering aan de daklozenuitkering zijn gecontinueerd. - Resultaten van de monitor onverzekerden wijzen op een daling van onverzekerden uit de OGGz-doelgroep, ondermeer als gevolg van de inspanningen via het Plan van Aanpak.
90
Trimbos-instituut
Instrument 8 Modelaanpak effectuering levering van specifieke woonvoorzieningen Amsterdam
In gebruik - In Amsterdam zijn in 2009 twee locaties met in totaal 35 bedden gerealiseerd, en 10 satellietwoningen. In 2010 worden naar verwachting vijf locaties met in totaal 152 extra bedden gerealiseerd. Met de in 2008 120 gerealiseerde plakken betekent dit dat in 2010 ruim 300 van de geplande 480 bedden zullen zijn gerealiseerd. In 2011 en 2012 worden nog 180 bedden gerealiseerd. - 72 van de 100 discus woningen gerealiseerd (Amsterdamse variant op Housing First) - Er wordt gepland voor een langere periode (tot 2030), op basis van demografische (trend) gegevens. De gemeente Amsterdam heeft onderzoeksbureau Cebeon opdracht gegeven om zo een planning te maken en om een rekenmodel aan te leveren.
Den Haag
In gebruik - Capaciteit en woonbehoefte vastgesteld samen met de ketenpartners. Uitkomsten zijn opgenomen in convenant gemeente en zorgkantoor. - Het stedelijk plan t.b.v. uitbreiding van de opvang en zorgcapaciteit MO/OGGz is goedgekeurd door de raad. - Door de raad zijn vijf locaties vastgesteld voor in totaal 7 voorzieningen. De eerste locatie opende in december 2008, twee andere later in het jaar. De twee laatste volgen in 2010. - Met de woningcorporaties is afgesproken dat vanaf 2007 jaarlijks 200 woningen beschikbaar worden gesteld voor begeleid zelfstandig wonen (bron DSO). Een extra uitbreiding met 50 woningen is te realiseren binnen de bestaande afspraken.
Rotterdam
In gebruik - De geplande uitbreiding in Rotterdam omvatte 26 voorzieningen waarvan negentien in de stad en zeven in de regio. Van deze 26 voorzieningen zijn er reeds 19 operationeel. Voor zeven voorzieningen is wel een plek gevonden maar de voorzieningen zijn nog niet operationeel. - Modelconvenant door college van B&W vastgesteld.
Utrecht
In gebruik - In 2009 is een woonwensenonderzoek verricht. Begin 2010 worden resultaten verwacht. Aan de hand van dit onderzoek wil de gemeente zicht krijgen op het deel van de bewoners van voorzieningen voor lang verblijf dat kan uitstromen, inclusief het type woning en de zorg die daarvoor nodig zijn. - Een stadsbreed overzicht van noodzakelijke woonvoorzieningen op korte termijn en benodigde voorzieningen op middenlange termijn is gemaakt. Doel van dit overzicht is helderheid over de woonopgave MO/OGGz voor de stad tov andere belanghebbenden bij locaties, omwonenden van individuele voorzieningen en dergelijke. - Voor de uitstroom uit de MO is met de woningcorporaties afgesproken dat zij voor 2009 250 extra woningen en 35 instellingswoningen ter beschikking stellen.
Trimbos-instituut
91
Instrument 9 Model protocol preventie huisuitzettingen Amsterdam
In gebruik - Sinds 2005 de ‘Erop-af’-methodiek. Convenant met instellingen en woningcorporaties. Scholingsprogramma voor honderd maatschappelijke werkers. Jaarlijks duizend huisbezoeken. - ‘Erop-af’ methodiek is vastgelegd in een meerjarige Beleidsovereenkomst Wonen tussen gemeente en corporatie.
Den Haag
In gebruik - Pilotproject ‘voorkoming huisuitzetting’ in twee wijken is afgerond. - De vervolgaanpak is in 2009 ingebed in de dienstverlening van Den Haag op Maat. De aanpak van de pilot wordt verder uitgewerkt in twee wijken, ondermeer wordt gekeken naar de mogelijkheden voor ingrijpen in eerdere fasen van uitzetting.
Rotterdam
In gebruik - Meldpunt huisuitzettingen is ondergebracht bij de Krediet Bank Rotterdam. Sinds start in 2008 positieve resultaten. - Nieuw convenant ‘preventie ontruimingen/laatste kans beleid’ tussen gemeente en alle corporaties is eind 2007 getekend. Het meldpunt is onderdeel van de uitvoering van het convenant.
Utrecht
In gebruik - Betrokkenheid bij de stedelijke netwerken woonoverlast is gecontinueerd in 2008. In 2009 volgt een evaluatie. - Positieve evaluatie pilot ‘preventie huisuitzetting’ van de GG&GD en de Kredietbank, heeft geleid tot uitbreiding over de stad met tweehonderd trajecten.
92
Trimbos-instituut
Instrument 10 Model aanpak schuldhulpverlening & schuldsanering Amsterdam
In gebruik - Er is aan 542 personen Schuldhulpverlening geboden, aan 1.665 personen schuldstabilisatie. - Inkomensbeheer 1.303 (+ 189 aanvragen) 95% van de inkomensbeheertrajecten leidt tot een lopend budgetplan.
Den Haag
In gebruik - Gemeentelijke kredietbank is in 2008 heringericht. - De GKB dienstverlening voor de doelgroep MO en OGGz is sinds 2008 uitgebreid met 145 extra trajecten t.b.v. feitelijk en residentieel daklozen. - In 2009 volgde verdere uitbreiding ten behoeve van de thuiswonende MO/OGGz) (zie ook 7).
Rotterdam
In gebruik - Gespecialiseerd MO-team binnen KBR. - Samenwerking MO-team met zorginstellingen en SoZaWe: aanbod van voorlichting, advies, budgetbeheer, bewindvoering, schuldbemiddeling en nazorg.
Utrecht
In gebruik - Pilot ‘preventie huisuitzetting’ van de GG&GD en de Kredietbank is afgerond, gecontinueerd en uitgebreid over de stad in 2009.
Instrument 11 Regeling dagloon projecten Amsterdam
In gebruik - Gezamenlijke inkoop van inloop, dagbesteding en arbeidstoeleiding door gemeente en zorgverzekeraar. In 2009 (tot oktober 2009) 1317 trajecten ingekocht. - Het aanbod wordt geordend en ontsloten op de website www.jekuntmeer.nl.
Den Haag
In gebruik - Dagbesteding en dagloonprojecten t.b.v. verslaafde dak- en thuislozen zijn uitgebreid. - In 2008 is gestart met uitbreiding van Clean River met 2000 mandagen. In 2009 is de capaciteit van de dagloonprojecten verder uitgebreid. - Samenwerking met SZW wordt geïntensiveerd tbv afstemming van de verschillende wettelijke kaders op het gebied van participatie, dagbesteding en arbeidstoeleiding en maatwerk richting cliënten.
Rotterdam
In gebruik - in 2009 wordt overgegaan van subsidiering van activeringsprojecten naar aanbesteding van (individuele) activeringstrajecten. In die aanbesteding dient een beloning of onkostenvergoeding voor de deelnemers integraal te zijn opgenomen. De huidige dagloonregeling met een maximale bijverdienste van €1.500 wordt per 2010 afgebouwd tot het niveau van de onkostenvergoeding sociale activering en mantelzorg (Bonus Onbenutte Kwaliteiten - BOK) ad €765.
Utrecht
In gebruik - In 2009 heeft bureau Dagloon zijn werkzaamheden voortgezet. - Start van het Matchings- en Etalageproject naar Amsterdams voorbeeld. In februari 2010 is de lancering van de website www.jekuntmeer.nl.
Trimbos-instituut
93
Instrument 12 Model procedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie Amsterdam
In gebruik - In juni 2009 is het samenwerkingsmodel Nazorg volwassen (ex-) gedetineerde burgers ondertekend door Rijk en VNG. Dit model geldt voor alle volwassen ex-gedetineerde Amsterdammers. - Er is een front-office ingericht in de Amsterdamse detentie welke wordt bemand door medewerkers van de GGD en de Dienst Werk en Inkomen. Hiermee is nazorg voor Amsterdammers in Amsterdamse detentie beschikbaar.
Den Haag
In gebruik - De aanpak van veelplegers is uitgebreid met honderd extra trajecten (2007). - De pilot ‘versterking nazorg’ heeft in 2008 plaatsgevonden. Op basis hiervan zijn i.s.m. justitie verdere acties voorbereid voor uitvoering van gemeentelijk beleid in 2009. - Inbedding in de structuur en systemen van het Veiligheidshuis is vormgegeven.
Rotterdam
In gebruik - Nazorg ex-gedetineerden ondergebracht bij het Veiligheidshuis. Dat is het samenwerkingsverband tussen de gemeente, OM & politie. - Er zijn afspraken gemaakt om de informatiestroom Veiligheidshuis (nadruk op overlast) en CO (nadruk op zorg) te monitoren en dubbelingen te voorkomen.
Utrecht
In gebruik - Het project Geïntegreerde Aanpak Verslaving en Overlast (GAVO) is gecontinueerd in 2009. - In het kader van de nazorg detentie zijn afspraken gemaakt over de hulpverlening en trajectmanagement van ex-gedetineerden uit de OGGz-doelgroep en melding van onbekende OGGz’ers onder de ex-gedetineerden bij het Meld- en ActiePunt OGGz.
Instrument 13 Aanpak realisatie voorzieningen duurzaam verblijf Amsterdam
In gebruik - Eigen opzet voorzieningen duurzaam verblijf (zie ook instrument 5).
Den Haag
In ontwikkeling (zie 5) - Aanvraag voor opzet van Haagse voorziening voor duurzaam verblijf is toegekend, realisatie is gepland voor 2010. - Voortgaand overleg t.b.v. vormgeven van de aansluiting op de bestaande zorg en opvang voorzieningen.
Rotterdam
In gebruik - Eigen opzet voorzieningen duurzaam verblijf (zie ook instrument 5).
Utrecht
In ontwikkeling Voor de 100 moeilijkst plaatsbaren is in 2009 de vraag in zorgvignetten uitgedrukt. Matching met te ontwikkelen aanbod vindt plaats.
94
Trimbos-instituut
Marjolein Maas en Michel Planije
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang
Monitor Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Rapportage 2009: Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht
In 2006 is in Amsterdam, Den Haag, Rotterdam en Utrecht het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang gestart. Het Plan van Aanpak is bedoeld om de situatie van (potentieel) daklozen te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. Het Trimbos-instituut monitort en rapporteert jaarlijks over de voortgang. De huidige rapportage geeft een beschrijving van het vierde jaar van de uitvoering van het Plan van Aanpak in 2009 in de vier grote steden. Aan bod komen onder andere de kwantitatieve resultaten van het Plan van Aanpak, de organisatie en uitvoering van de persoonsgerichte benadering van de doelgroep, de ketenaanpak, de samenwerking met andere partijen en de financiën. De rapportage geeft geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten, maar laat zien welke richting het Plan van Aanpak is ingeslagen en welke resultaten en progressie tot nu toe geboekt zijn.
1 2
www.trimbos.nl
ISBN: 978-90-5253-675-0
20 09
3
20 09