MM O In februari 2006 is het Plan van aanpak maatschappelijke opvang officieel van start gegaan. Het Plan is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden verloederden te verbeteren en de overlast die zij veroorzaken terug te dringen. Het Plan is actief in de vier grote steden: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Het Trimbos-instituut rapport jaarlijks over de voortgang. De eerste rapportage had betrekking op het startjaar 2006. Deze tweede rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan in 2007. Aan de orde komen onder andere: de eerste kwantitatieve resultaten van de monitor, de organisatie en de uitvoering van de persoonsgerichte benadering van de doelgroep, de financiën en de voortgang van het proces van monitoring. De rapportage geeft geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten, maar laat vooral zien welke richting het Plan is ingeslagen en welke resultaten tot nu toe zijn geboekt.
MM O
Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rapportage: 2007, Amsterdam,
Rotterdam, Utrecht en Den Haag
Monitor Plan van aanpak maatschap pelijke opvang Rapportage: 2007, Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag
Trimbos-instituut
Utrecht, 2008
Colofon Opdrachtgever Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Financiering Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport Projectleiding P. Rensen Projectuitvoering M. Planije & P. Rensen
ISBN: 978-90-5253-618-7 Deze uitgave is te bestellen bij het Trimbos-instituut, via www.trimbos.nl/producten of via de Afdeling bestellingen, Postbus 725, 3500 AS Utrecht, 030-2971180; fax: 030-2971111; e-mail:
[email protected]. Onder vermelding van artikelnummer AF0827. U krijgt een factuur voor de betaling. © 2008 Trimbos-instituut Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en of openbaar gemaakt, in enige vorm of enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Trimbos-instituut.
Inhoudsopgave
Resumé
5
1
Inleiding
9
2 Resultaten monitor Plan van aanpak 2007 2.1 Uitgangspunten Plan van aanpak 2.2 Doelgroep 2.3 Hoofdindicatoren 2.4 Aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A & 4B) 2.5 Dakloos na huisuitzetting, na uitval uit detentie of zorg (indicatoren 1B, 2 & 3) 2.6 Terugdringen huisuitzettingen (indicator 1A) 2.7 Terugdringen overlast (indicator 5)
11 11 12 14 17 22 23 23
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5
eschrijving stand van zaken Plan van aanpak 2007 B Instrumenten Centraal meldpunt Traject Lokale zorgnetwerken Voorzieningen
25 25 26 27 28 28
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7
amenwerking met andere partijen S Zorgkantoor Zorgaanbieders Woningcorporaties GGZ en verslavingszorg Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet & CJIB Penitentiaire inrichtingen Cliënten
31 31 31 33 33 34 35 36
5 5.1 5.2 5.3
Financiën AWBZ Gemeentelijke financiering De Zorgverzekeringswet, de WMO en de oormerking
37 37 37 38
6
Monitoring Plan van aanpak
41
3
Literatuur
43
Bijlage 1 Indicatoren monitor Plan van aanpak 2007
47
Bijlage 2 Analyse instrumenten Plan van aanpak
57
Bijlage 3 Convenant Den Haag Onderdak
67
Bijlage 4 Aanmeldings- en Diagnoseformulier Utrecht
83
4
Resumé Op 7 februari 2006 is het Plan van aanpak maatschappelijke opvang officieel van start gegaan (Rijk en vier grote steden, 2006). Het Plan van aanpak (hierna ook te noemen het Plan) is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden en verloederden te verbeteren en tegelijkertijd de overlast die deze groep veroorzaakt terug te dringen. Het Plan is van start gegaan in de vier grote steden (G4): Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Deze rapportage betreft het tweede jaar van de uitvoering van het Plan. Procesresultaten In 2007 heeft het Plan van aanpak vastere vormen gekregen dan tijdens het opstartjaar 2006 (Rensen, 2007). In het Plan van aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen die de uitvoering konden ondersteunen. De G4 hebben deze instrumenten in de praktijk gebracht op een wijze die aansluit bij de lokale situatie (zie bijlage 2). Alle steden hebben onderdelen van de persoonsgerichte en sluitende ketenaanpak gerealiseerd, waarbij de cliënten worden opgenomen in een individueel hulptraject. De vier steden hebben allen een vorm van centrale aanmelding, waar de doelgroep van het Plan zich dient te melden alvorens er een zorgverleningtraject kan worden uitgestippeld. Voor bestaande en nieuwe cliënten wordt een trajectplan opgesteld. Deze trajecten worden begeleid door trajectbegeleiders op het niveau van het traject en door cliëntbegeleiders op het niveau van de individuele zorg. Lokale zorgnetwerken worden uitgebreid om cliënten die nog niet bekend zijn op te sporen en bekende cliënten (ambulant, buiten de instelling) te begeleiden. Evenals in 2006 hebben de G4 in 2007 een groot aantal diensten en voorzieningen opgestart. Daarvoor zijn nieuwe locaties gezocht, vastgelegd en geopend. Speciale aandacht gaat uit naar de doorstroom van basale opvang zoals dag- en nachtopvang naar ‘hoogwaardiger’ opvang zoals 24-uurswoonvormen. Er zijn aanwijzingen dat het Plan deze doorstroom nu al bewerkstelligt. De koepel van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (Federatie Opvang) en de grootste instelling, het Leger des Heils, rapporteren een relatieve daling van benodigde nachtopvang ten opzichte van eerdere jaren (Stichting Leger des Heils, 2007; Federatie Opvang, 2007). De gemeenten hebben de regie over het Plan. Zij werken samen met veel partijen die voor een deel hun eigen verantwoordelijkheid hebben, zoals het zorgkantoor en de zorgaanbieders. De indicatiestelling, de vaststelling van de aard en de hoeveelheid zorg waar een cliënt recht op heeft, is onderdeel geworden van het ontwikkelen van het individuele traject. De samenwerking met de GGZ en de verslavingszorg is geïntensiveerd. De omschakeling van de bestaande werkvormen en organisatie naar
5
de in het kader van het Plan vereiste organisatie is nog steeds een tijdrovend proces voor de gemeenten en de instellingen. Dat geldt vooral ook voor de eenduidige complete registratie van de verrichte inspanningen. Op het terrein van de registratie en het volgen van de werkzaamheid van het Plan in de G4 zijn de eerste resultaten geboekt. De G4 maken gebruik van het Aanmeldings- en Diagnoseformulier (ADF) (zie bijlage 4). In dat formulier worden G4-breed vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan (zie tabel 1). De G4 hebben toegezegd om deze vragen waar dat nog noodzakelijk is volledig te standaardiseren. Het cliëntvolgsysteem (CVS) is in de G4 vol in ontwikkeling. Dit systeem is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan van aanpak en daarmee voor de bijsturing van de trajecten door de betrokken hulpverleners. De G4 hebben gezamenlijk gedefinieerd wanneer een traject succesvol is (zie tabel 1). De invoering van het CVS zal ook in 2008 de nodige tijd en aandacht van de gemeenten en de betrokken partners vragen. Het Plan van aanpak zal naar verwachting worden uitgebreid over de overige 39 centrumgemeenten. Het verdient aanbeveling wanneer deze centrumgemeenten zich aansluiten bij de registratiesystematiek van de G4. Op die wijze kan het Plan landelijk op een uniforme manier in kaart worden gebracht. Resultaten in cijfers Het Plan van aanpak geeft per stad de ‘operationele doelstellingen’ aan. Daarbij gaat het om het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van aanpak in de steden waren verricht. Deze bestuurlijke monitor meet de stand van zaken van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 (zie bijlage 1). Idealiter zouden de gegevens van individuele cliënten moeten worden aangeleverd via het geautomatiseerde systeem waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. In drie steden waren deze systemen ten tijde van het verzamelen van de gegevens voor deze monitor (nog) niet gereed. Deze steden hebben dan ook next best-gegevens geleverd op basis van de ingevulde AD-formulieren en de feitelijke kennis van zaken. De G4 hebben nu naar schatting omstreeks drieduizend cliënten in een individueel traject opgenomen (Rotterdam: tussen 1527 en 998; Amsterdam: 296; Utrecht: 755; Den Haag: tussen 968 en 582; totaal: tussen 3546 en 2631). De exacte cijfers zijn (nog) niet te geven omdat Rotterdam en Den Haag groepen hebben meegeteld waarvan een vooralsnog onbekend deel wel tot de doelgroep van het Plan behoort en een ander deel niet. Het gaat in Rotterdam om mensen met een traject vanuit de Persoonsgebonden Aanpak (PGA) en in Den Haag om een groep veelplegers.
6
Van deze cliënten is van tenminste 332 cliënten zeker dat zij een ‘stabiele mix’ hebben bereikt, dat wil zeggen dat zij beschikken over onderdak, hulpverlening en inkomen. In Rotterdam betreft het 229 personen, in Amsterdam tenminste 103 personen. In Utrecht en Den Haag zullen zeker een deel van de personen met een individueel traject (geïndiceerd en geplaatst) ook een stabiele mix bereikt hebben. Helaas is van het exacte aantal (nog) geen opgave te doen. Deze cijfers worden uitvoerig toegelicht en genuanceerd in de monitor. Op deze plaats volstaan we met de conclusie dat de vier grote steden, met uitzondering van Amsterdam die op dit punt nog volop bezig is met een administratieve inhaalslag, goed op koers liggen met het aantal trajecten in het derde kwartaal van 2007. Utrecht stelt 755 trajecten tegenover het streefaantal van 506; zonder veelplegers mee te tellen komt Den Haag al op een aantal van 539 trajecten. Hiermee voldoet de stad al aan het streefaantal van 525. In Rotterdam wordt het streefcijfer voor het aantal trajecten in 2007 naar alle waarschijnlijkheid gehaald met de nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Voor de stabiele mixen hebben alle steden, met uitzondering van Rotterdam, nog een (administratieve) inhaalslag te maken. In Amsterdam is de trajectregistratie relatief laat op gang gekomen, waardoor er eind oktober 2007 slechts 296 trajecten zijn geregistreerd. De registratie is inmiddels goed op gang gekomen met ongeveer honderd nieuwe trajecten per maand. Eind vierde kwartaal waren al 522 AD-formulieren ingevuld en 425 trajectplannen opgesteld. Financiën In 2006 en 2007 hebben gemeenten en uitvoerende instellingen er veel tijd in moeten steken om de uitvoeringspraktijk af te stemmen op de financieringssystematiek. Er zijn concrete resultaten geboekt in het uitzetten van de extra gelden die vanwege het Plan beschikbaar zijn gekomen. Van de middelen die het Rijk, geoormerkt voor het Plan, in 2007 ter beschikking heeft gesteld aan de zorgkantoren, hebben instellingen in de G4 voor € 52,7 miljoen aan nieuwe AWBZ-voorzieningen voor het Plan gecontracteerd. Omdat het realiseren van nieuwe voorzieningen in de praktijk meer tijd vergt dan voorzien, is hier een onderinzet te zien, van ongeveer € 30 miljoen ten opzichte van het beschikbare volume. Het gaat daarbij om het vinden van geschikte locaties en de doorlooptijd van de bouw, maar ook om het vinden van geschikt personeel. Buiten de AWBZ-zorg werden ook afspraken gemaakt over flankerende intramurale en extramurale voorzieningen (o.a. schuldhulpverlening, dagactiviteiten, woonbegeleiding) die betaald worden uit het gemeentebudget. Ook de G4 hebben de financiële inzet opgevoerd. Een voorwaarde voor ophoging van het uitgavenniveau van rijkszijde voor deze doelgroep de komende jaren is dat de G4 hun huidige uitgavenniveau voor deze doelgroep (€ 136 miljoen) tenminste zullen handhaven, dit is inclusief de middelen die door de uitbreiding van AWBZ-gefinancierde voorzieningen vrijvallen.
7
Er vindt conform de afspraken in het Grote Stedenbeleid (GSB III) een aanpassing van de verdeelsleutel van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/ verslavingsbeleid plaats in overleg tussen Rijk en centrumgemeenten. Vooruitlopend op de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de minister van Financiën zich bereid verklaard een ophoging van de uitkering aan de G4 te willen voorfinancieren. In 2007 is daarom € 15 miljoen toegevoegd aan de uitkering aan de G4 (Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 13 november 2007a). In 2008 zijn er voor het Plan belangrijke veranderingen in de financiële systematiek van de zorg doorgevoerd. Een deel van het geld dat tot 1 januari 2008 via de AWBZ ter beschikking werd gesteld wordt overgeheveld naar de Zorgverzekeringswet en de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). Daarnaast worden de AWBZ-gelden die voor het Plan worden uitgetrokken niet langer geoormerkt (voor een specifiek doel in te zetten – in dit geval het Plan) ter beschikking gesteld. De G4 maken zich vanwege deze veranderingen zorgen over de voortgang van het Plan. De zorgen spitsen zich toe op de duurzaamheid van de financiering en de regierol van de gemeenten. Door het loslaten van de oormerking van AWBZ-gelden en de overheveling van AWBZ-geld naar de WMO is het mogelijk dat oorspronkelijk voor het Plan gereserveerd geld wordt aangewend voor andere doelen. Hiermee komt de financiering van het Plan onder druk te staan. De zorgen over de regierol van de gemeenten hebben betrekking op dat deel van het Plan dat gefinancierd wordt door de zorgverzekeraars. De zorgverzekeraar regelt de financiën direct met de zorgaanbieder. Formeel heeft de gemeente hierin geen rol, dus ook geen regierol. Het ministerie van VWS en de vier grote steden zijn in overleg over deze materie.
8
1 Inleiding Begin 2006 is het ‘Plan van aanpak maatschappelijke opvang’ van het Rijk en de vier grote steden van start gegaan. Halfjaarlijks vindt er bestuurlijk overleg plaats tussen het Rijk en de steden waarin de voortgang van het Plan wordt besproken en - mede aan de hand van actueel beschikbare inzichten - zo nodig een aanpassing in werkwijze en in planning kan worden aangebracht. De basis daarvoor is de Bestuurlijke Monitor waarin de resultaten per hoofddoelstelling van het Plan gemonitord worden. Het Trimbos-instituut stelt ten behoeve van het bestuurlijk overleg een rapportage op over de voortgang.1 De rapportage heeft zowel betrekking op de resultaten als op het proces dat tot deze resultaten heeft geleid. De eerste rapportage had betrekking op het startjaar 2006 (Rensen, 2007). Voor u ligt de tweede rapportage over 2007. De doelstellingen van het Plan zijn kwantificeerbaar. Aan alle hoofddoelstellingen zijn streefcijfers verbonden. Aan de hand van de hoofddoelstellingen hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut een monitor ontwikkeld. Daarbij wordt uitgegaan van vijf indicatoren. Om de gegevens voor de monitor te verzamelen moesten eerst belangrijke delen van het Plan gerealiseerd worden. Het Plan voorziet voor elke stad in een centrale toegang waar cliënten van de maatschappelijke opvang zich kunnen melden. Bij dit centrale meldpunt worden standaardformulieren ingevuld waaruit de cijfers gehaald kunnen worden die nodig zijn om te kunnen achterhalen of de hoofddoelstellingen worden behaald, de zogenoemde AD-formulieren. De centrale meldpunten zijn inmiddels opgericht en de AD-formulieren ingevoerd. Echter, deze monitor kwam voor de meeste steden net te vroeg om de resultaten in de vier grote steden adequaat te monitoren aan de hand van de vastgestelde indicatoren van de hoofddoelstellingen. Het opnemen van de AD-formulieren in de automatiseringssystemen van de vier steden blijkt een tijdrovende klus. Eén stad, Rotterdam, heeft deze klus al geklaard en kon de gevraagde gegevens volgens afspraak leveren. De overige drie steden geven aan dit in 2008 ook te kunnen doen en hebben voor 2007 gebruik gemaakt van next best-informatie. De rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan in de vier grote steden, waarbij ook wordt gekeken naar de processen die achter de totstandkoming van de kwantitatieve gegevens liggen en daar de voorwaarden voor scheppen. 1
De Bestuurlijke Monitor is een onderdeel van de Monitor Maatschappelijke Opvang die het Trimbos-instituut in opdracht van het ministerie van VWS uitvoert.
9
Achtereenvolgens komen daarbij aan bod: de eerste kwantitatieve resultaten van de monitor, de organisatie en uitvoering van de persoonsgerichte en sluitende benadering van de doelgroep, de stand van zaken met betrekking tot de contacten met de belangrijkste derde partijen, de financiën en de voortgang van het proces van monitoring. De rapportage beoogt geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten in het kader van het Plan, wel wil de rapportage laten zien welke richting het Plan is ingeslagen en met welke voorlopige resultaten. Ten slotte is in deze rapportage een overzicht van de toepassing en inbedding van de dertien instrumenten uit het Plan van aanpak opgenomen. Na twee jaar is de bestuurlijke monitor een goede gelegenheid om na te gaan of de instrumenten uit het Plan werken zoals ze zouden moeten werken. Bij de start van het Plan van aanpak is – behalve aan de G4 – ook aan de 39 centrumgemeenten aangeboden om deel te nemen aan het Plan. Tot april van dit jaar kunnen centrumgemeenten een plan indienen ter onderbouwing van hun deelname aan het Plan van aanpak. Het ziet ernaar uit dat de centrumgemeenten in grote meerderheid aan dit verzoek zullen voldoen, zo blijkt uit een inventariserend onderzoek van het Trimbos-instituut (Place e.a., 2008). De overkoepelende naam van het Plan van aanpak van de overige centrumgemeenten is Stedelijk kompas. In deze bestuurlijke monitor is het nog te vroeg om in te gaan op de deelname van de overige centrumgemeenten. Wel kunnen onderdelen van deze rapportage wellicht nuttig zijn bij de voorbereiding van deelname aan het Stedelijk kompas (Heineke e.a., 2007).
10
2 Resultaten monitor Plan van aanpak 2007 Om de resultaten van de monitor van het Plan in hun context te plaatsen gaan we eerst in op de uitgangspunten, de doelgroep en de uitwerking van de hoofdindicatoren van het Plan.
2.1
Uitgangspunten Plan van aanpak
Het Plan van aanpak is gericht op 21.800 mensen in de grote steden die leven in een kwetsbare situatie. Deze groep kan worden opgedeeld in een groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen2 en een groep van 11.800 personen die (nog) niet allemaal in beeld zijn bij de zorg en hulpverlening maar wel behoren tot de groep sociaal kwetsbaren. Deze groep wordt in het Plan aangeduid als ‘verkommerden en verloederden’. Het doel van het Plan is de situatie van deze mensen te verbeteren en tegelijkertijd te zorgen dat de overlast die ze veroorzaken vermindert. In de prestatieafspraken van het Plan wordt voorrang gegeven aan de 10.000 daklozen. Zij moeten vanaf de aanvang van het Plan zo spoedig mogelijk in een traject worden ondergebracht. Vanaf 2010 volgen daarnaast de verkommerden en verloederden die - in tegenstelling tot de daklozen - (nog) niet allemaal in beeld zijn (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 13-4). Het Plan van aanpak berust op twee pijlers: • Een persoonsgerichte benadering met behulp van individuele trajectplannen en aan de individuele personen gekoppelde cliëntmanagers. Deze persoonsgerichte benadering zal zich tot 1 januari 2013 uitstrekken over de 21.800 sociaal kwetsbaren in de grote steden. • Een honderd procent sluitende ketensamenwerking tussen alle betrokken partijen en instellingen onder regie van de gemeente en het zorgkantoor. Deze sluitende samenwerking wordt vormgegeven op bestuurlijk en uitvoerend niveau.
2
De in deze rapportage gebruikte begrippen worden op dezelfde wijze gehanteerd als in het Plan van aanpak. Tenzij hiervan wordt afgeweken, worden er daarom geen definities gegeven.
11
2.2 Doelgroep Zoals gezegd kan de doelgroep van het Plan van aanpak worden onderverdeeld in twee groepen: de daklozen en de verkommerden en verloederden. De daklozen worden gedefinieerd aan de hand van hun slaapplaats3. De verkommerden en verloederden worden niet duidelijk gedefinieerd, maar uit het Plan kan worden afgeleid dat zij: • (nog) niet bekend zijn bij zorg- en hulpverlening bij de start van het Plan; • (nog) niet dakloos zijn; • behoren tot de OGGZ-doelgroep (zie kader op pagina 13). Het gaat om een groep met meerdere problemen op meerdere leefgebieden tegelijkertijd die niet in staat is deze problemen zelfstandig op te lossen. De prestatieafspraken uit het Plan zijn gebaseerd op de twee subdoelgroepen. De subgroep daklozen zou als eerste aan bod komen voor een traject, de verkommerden en verloederden vanaf 2010. Inmiddels is besloten dat de monitor alleen betrekking heeft op de gegevens over de subdoelgroep daklozen. De subdoelgroep verkommerden en verloederden wordt nog niet gemonitord. Dat wil overigens niet zeggen dat de gemeenten niet willen voldoen aan de gestelde streefcijfers voor verkommerden en verloederden. De G4 vatten de opdracht ten aanzien van de verkommerden en verloederden vooral op als een preventieve opdracht; voorkomen moet worden dat mensen in de G4 ongezien verkommeren en verloederen.
3
“Dit zijn mensen die de maand voorafgaand aan het interview niet beschikten over een eigen woonruimte en voor een slaapplek gedurende de nacht ten minste één nacht waren aangewezen op: • buiten slapen, ofwel overnachten in de open lucht en in overdekte openbare ruimten zoals portieken, fietsenstallingen, stations, winkelcentra of een auto, en/of; • binnen slapen in passantenverblijven van de maatschappelijke opvang, inclusief eendaagse opvang, en/of; • binnen slapen bij vrienden, kennissen of familie, zonder vooruitzichten op een slaapplek voor de daaropvolgende nacht.” (Uit: Wolf e.a. Op achterstand. 2001, p. 211).
12
OGGZ–Doelgroep Het begrip verkommerden en verloederden wordt in het Plan van aanpak, noch in de wetenschappelijke literatuur gedefinieerd. De G4 vatten dit begrip op als de doelgroep die valt onder de OGGZ. Deze doelgroep is wel omschreven. Twee gezaghebbende omschrijvingen van de OGGZ-doelgroep zijn: Een omschrijving gebaseerd op het project ‘Verkommerden en verloederden’/ ‘Op achterstand’, van het Trimbos-instituut uit 2002. Het gaat om mensen die: • niet of niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (dak boven het hoofd, voedsel, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging); • meerdere problemen tegelijkertijd hebben, waaronder bijvoorbeeld tekortschietende zelfverzorging, sociaal isolement, vervuiling van woonruimte en/of van woonomgeving, gebrek aan vaste of stabiele woonruimte, psychische problemen en verslavingsproblemen; • vanuit de optiek van de professionele hulpverleners niet de zorg krijgen die zij nodig hebben om zich in de samenleving te handhaven, én geen op de reguliere hulpverlening passende hulpvraag hebben – familie, buren en omstanders vragen meestal om hulp – waardoor vaak sprake is van ongevraagde bemoeienis of hulpverlening. De tweede omschrijving is afkomstig uit het rapport ‘Kwetsbaar in de grote stad’ (Sleegers, 2005, p. 10): • aanwezigheid van een psychiatrische stoornis (waaronder verslavingsproblemen), of ernstige psychosociale problemen; • tegelijkertijd aanwezigheid van meerdere problemen op andere leefgebieden; • leidend tot het niet voldoende in staat zijn om in de eigen bestaansvoorwaarden te voorzien (huisvesting, inkomen, sociale contacten, zelfverzorging, etc.); • gebrek aan mogelijkheden om de problemen op te lossen; • afwezigheid van een adequate hulpvraag.
13
2.3 Hoofdindicatoren In 2006 en 2007 hebben de G4 en VWS in samenwerking met het Trimbos-instituut de vijf hoofddoelstellingen uit het Plan van aanpak uitgewerkt tot meetbare (deel)indicatoren. In tabel 1 worden de hoofdoelstellingen en (deel)indicatoren nader toegelicht. Tabel 1
Hoofdindicatoren
Indicator 1 Huisuitzetting Doelstelling Dakloosheid ten gevolge van uithuiszetting komt (vrijwel) niet meer voor.
Indicator 2 Detentie Doelstelling
Indicator
Dakloosheid ten gevolge van
Aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen die zich
ontslag uit detentie komt
binnen een maand na ontslag uit detentie bij de MO melden en in
(vrijwel) niet meer voor.
die periode dakloos waren.
Indicator 3 Zorg Doelstelling
Indicator
Dakloosheid ten gevolge van
Aantal tot de doelgroep horende mensen die zich binnen een maand
uitval uit zorginstellingen komt
na ontslag uit een zorginstelling bij de MO melden.
(vrijwel) niet meer voor.
14
Deelindicatoren & uitwerking 1A Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente daalt in 2008 met 30% ten opzichte van 2005. 1B Het aantal uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was. Daling van het aantal uit huis gezette personen in 2008 met 30% ten opzichte van 2005.
Uitwerking “Komt (vrijwel) niet meer voor” wordt gekwantificeerd als een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal ex-gedetineerden (tot de centrumgemeente te rekenen) dat in een jaar uit detentie komt. Bepalend voor het totaal aantal ex-gedetineerden is de woonplaats op het moment van detentie. De woonplaats wordt bepaald aan de hand van het adres dat de gedetineerden opgeven bij binnenkomst in de gevangenis.
Uitwerking “Komt (vrijwel) niet meer voor” wordt gekwantificeerd door uit te gaan van een daling van het aantal meldingen in het jaar 2013 tot maximaal 10% van het totaal aantal personen dat tot de doelgroep behoort, zich meldt bij het centrale loket en in een traject geplaatst wordt.
15
Indicator 4 Traject en stabiele mix Doelstelling Voor 2010 is voor alle 10.000 dak- en thuislozen in de G4 een trajectplan opgesteld en zijn zij – afhankelijk van de persoonlijke omstandigheden – voor zover mogelijk voorzien van inkomen, passende huisvesting, effectieve ondersteuning, zorg, zinvolle dagbesteding en werk.
Indicator 5 Overlast* Doelstelling
Indicator
Bij een groot deel van de
Aantal processen-verbaal (incl. bekeuringen) en veroordelingen van
doelgroep is overlastgevend
daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan in
gedrag verminderd conform de
het kader van het Plan van aanpak.
veiligheidsmonitor.
* Deze indicator is nog niet volledig uitgewerkt. De G4 gaan op dit moment na of de doelstelling uit het Plan op deze wijze uitgewerkt kán worden. Hiervoor is op lokaal niveau overleg gaande met politie en justitie.
Voor zover mogelijk worden hieronder de resultaten besproken van de monitor op de vijf hoofdindicatoren.
16
Deelindicatoren & uitwerking 4A Aantal daklozen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan. 4B Aantal daklozen, voorzien van een stabiele mix van stabiele huisvesting, (geregeld) inkomen en (stabiel) contact met hulpverlening, waarbij de onderdelen als volgt worden gedefinieerd: - Stabiele huisvesting: Cliënt beschikt de afgelopen drie maanden aaneengesloten over woonruimte. - (Geregeld) inkomen Cliënt heeft de afgelopen drie maanden aaneengesloten een vast legaal maandelijks inkomen. - (Stabiel) contact met hulpverlening Cliënt heeft de afgelopen drie maanden minstens eenmaal per maand contact gehad met belangrijkste hulpverlener uit keten en komt zijn trajectafspraken na. Per cliënt wordt er op alle relevante leefgebieden toegewerkt naar het van toepassing zijnde niveau. De drie leefgebieden worden gehanteerd als indicator. Als dit niveau is bereikt, en drie maanden wordt volgehouden, dan is er een ‘stabiele mix’. Vervolgens wordt de cliënt een jaar lang intensief gevolgd. Negen maanden na bereiken van de stabiele mix wordt er gesproken van een geslaagd traject. Cliënten worden dan nog als ‘slapende client’ in het systeem gehouden.
Uitwerking De overlast wordt voor 1 januari 2013 gereduceerd tot maximaal 75% van het huidige niveau (nulmeting 2008). Of er sprake is van overlast wordt gemeten op basis van individuele gevallen. Personen die in een jaar vijf processen verbaal en/of veroordelingen op hun naam hebben, tellen mee als overlastgevend.
17
2.4 Aantal trajecten en positief afgeronde trajecten (indicatoren 4A & 4B) Het Plan van aanpak geeft per stad de ‘operationele doelstellingen’ aan. Daarbij gaat het om het aantal trajecten dat is opgestart en het aantal trajecten dat met positief resultaat kan worden afgerond. Bij het vaststellen van de streefaantallen is rekening gehouden met de inspanningen die al voor aanvang van het Plan van aanpak in de steden waren verricht. In 2007 is in het overleg tussen VWS, de G4 en het Trimbos-instituut vastgelegd wanneer een individueel traject kan worden aangemerkt als succesvol in het kader van het Plan. Een succesvol traject wordt aangeduid als een stabiele mix. De precieze omschrijving van de stabiele mix is weergegeven in bovenstaande tabel 1, onder indicator 4B. De bestuurlijke monitor meet de stand van zaken van 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 (bijlage 1). Wanneer de kwantitatieve gegevens uit de monitor worden afgezet tegen de streefcijfers moet rekening worden gehouden met deze periode. De streefcijfers moeten met een vierde deel (1 oktober-31 december) worden teruggebracht. Drie van de vier steden zijn nog niet in staat om alle gegevens te leveren volgens de gemaakte afspraken in het kader van het Plan van aanpak. Idealiter zouden de gegevens van individuele cliënten moeten worden aangeleverd via het geautomatiseerde systeem waarin de voornoemde AD-formulieren zijn ingevoerd. Deze systemen zijn echter (nog) niet gereed. De steden zijn wel op de hoogte van de feitelijke situatie en de gegevens die zij hebben geleverd zijn op die situatie gebaseerd. De drie steden hebben dan ook next best-gegevens geleverd en deze cijfers toegelicht. De G4 hebben nu naar schatting omstreeks 3000 cliënten in een individueel traject opgenomen (Rotterdam: tussen 1527 en 998; Amsterdam: 296; Utrecht: 755; Den Haag: tussen 968 en 582; totaal: tussen 3546 en 2631). Van deze cliënten hebben tenminste 332 cliënten een stabiele mix bereikt, dat wil zeggen dat zij beschikken over onderdak, hulpverlening en inkomen. Hierbij zijn de volgende nuanceringen van belang: 1 Cliënten in een individueel traject • De door Amsterdam en Rotterdam weergegeven aantallen zijn gebaseerd op tellingen van AD-formulieren. De Utrechtse aantallen zijn gebaseerd op nieuwe aanmeldingen bij de Brede Centrale Toegang die zijn behandeld op grond van het registratieformulier (AD-formulier). Deze cliënten is een aanbod gedaan volgens de doelstellingen van het Plan van aanpak. Vanwege registratieperikelen is het (nog) niet mogelijk om een antwoord te geven op de vraag welke cliënten welk aanbod hebben gekregen, en of dit al tot stabiele mixen heeft geleid. De Haagse aantallen zijn gebaseerd op tellingen van registratieformulieren in combinatie met een schatting van het werkelijke aantal. • Het Rotterdamse aantal cliënten in een individueel traject is inclusief 529 cliënten die een traject hebben in het kader van de Persoonsgebonden aanpak.
18
Het is (nog) niet duidelijk hoeveel van deze cliënten behoren tot de doelgroep van daklozen waar het in het Plan om gaat. • Het Haagse aantal cliënten in een individueel traject is inclusief 386 veelplegers van wie eveneens (nog) niet duidelijk is hoeveel van hen tot de doelgroep van het Plan behoren. • De cijfers van Den Haag zijn bovendien gebaseerd op de ingestroomde nieuwe cliënten in 2006 en 2007. Daarnaast is er de groep die reeds duurzaam zorg en opvang in maatschappelijke opvang ontving zonder AD-formulier. Er is dus op dit punt sprake van een conservatieve weergave van de werkelijke stand van zaken. • Het Amsterdamse aantal cliënten in een individueel traject lijkt achter te blijven bij de in het Plan gestelde opgave. In Amsterdam zijn echter veel meer dan de 296 cliënten met een traject in beeld van de hulpverlening. Volgens een opgave van 1 oktober 2007 zijn er 3100 personen in beeld bij de veldregie, de voorpost van het Plan. Amsterdam is bezig om een deel van deze ‘cliënten in beeld’ nu ook administratief in een traject onder te brengen. Met de 296 cliënten heeft de stad daarmee een begin gemaakt. In het vierde kwartaal is al een versnelling gerealiseerd. Eind 2007 waren 522 AD-formulieren gevuld en 425 trajectplannen opgesteld. Het vierde kwartaal valt echter formeel buiten deze monitor. 2 Cliënten in stabiele mix • Amsterdam en Rotterdam hebben het aantal cliënten met een stabiele mix geteld. Alleen deze aantallen zijn meegeteld bij het aantal cliënten met een stabiele mix in de G4. Hierdoor is het hierboven genoemde aantal van 332 (Rotterdam: 229 & Amsterdam: 103) een onderschatting van het werkelijke aantal. In Amsterdam kon alleen onder de 296 cliënten met een individueel traject in het kader van het Plan bekeken worden of zij een stabiele mix hadden bereikt. • In Utrecht en Den Haag zal zeker een deel van de personen met een individueel traject (geïndiceerd en geplaatst) ook een stabiele mix bereikt hebben. Helaas is van het exacte aantal (nog) geen opgave te doen. Den Haag geeft een indicatie van het aantal cliënten met een stabiele mix. Utrecht kon op dit onderdeel (nog) geen gegevens leveren. De conclusie luidt dat de G4, met uitzondering van Amsterdam die op dit punt nog volop bezig is met een administratieve inhaalslag via de veldregie, goed op koers liggen met het aantal trajecten in het derde kwartaal van 2007. Utrecht zet 755 trajecten tegenover het streefaantal van 506; zonder veelplegers mee te tellen komt Den Haag al op een aantal van 539 trajecten. Daarmee voldoet de stad aan het streefaantal van 525. In Rotterdam wordt het streefcijfer voor het aantal trajecten in 2007 naar alle waarschijnlijkheid gehaald met de nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Voor de stabiele mixen hebben alle steden, met uitzondering van Rotterdam, nog een (administratieve) inhaalslag te maken.
19
In hoeverre de cijfers van de verschillende steden vergelijkbaar zijn is (nog) niet geheel duidelijk. De groepen die nu in een traject zijn ondergebracht kunnen van aard verschillen. Aan de hand van de gegevens uit de Administratie- en Diagnose formulieren die voor alle personen die een traject volgen worden ingevuld, moet vastgesteld kunnen worden welke onderscheiden doelgroepen nu een traject hebben gekregen. Via het AD-formulier moet in ieder geval kunnen worden vastgesteld of de persoon behoort tot de doelgroep daklozen of verkommerden en verloederden. Op deze termijn was het nog niet mogelijk hierover gegevens in de bestuurlijke monitor op te nemen. Per stad kunnen de volgende conclusies worden getrokken. Rotterdam In Rotterdam was al ervaring met trajecten in het kader van de Persoonsgebonden Aanpak (PGA), die vooral gericht was op overlastveroorzakers in de stad. In dat kader had de stad al duizend cliënten in beeld. Rotterdam is bovendien begonnen aan een inhaalslag in het kader van het Plan, waarbij de nadruk is komen te liggen op een zorginhoudelijk perspectief. In 2006 hebben vierhonderd personen een trajectplan gekregen via het Rotterdamse centrale meldpunt voor de maatschappelijke opvang. De voorlopige tussenstand is dat tot en met september 2007 1527 personen zijn voorzien van een traject, waarvan 529 personen die onder de Persoonsgebonden Aanpak vallen. Er moet echter nog bekeken worden welk deel van de 529 personen uit het PGA werkelijk aan het Plan van aanpak toebedeeld kunnen worden. Onafhankelijk van deze verdiepingsslag wordt in Rotterdam aangenomen dat het streefaantal uit het Plan van aanpak voor 2007 (1800) zal worden gehaald met nieuwe cliënten in het laatste kwartaal van 2007. Vanaf de start van het Plan van aanpak zijn in Rotterdam - op basis van handmatige telling - 229 personen voorzien van een stabiele mix. In het laatste kwartaal wordt hier een (nog) onbekend aantal nieuwe personen met een stabiele mix aan toegevoegd. Het streefcijfer voor Rotterdam uit het Plan is 550 stabiele mixen in 2007, voor drie kwartalen 413. Amsterdam Amsterdam trekt momenteel de lijn door die al voor het Plan van aanpak was ingezet met de groep van 3100 personen die nu in beeld is bij de veldregie, het coördinatiepunt voor de monitoring van de OGGZ-doelgroep met de nadruk op verslavingsproblematiek. Wanneer strikt gekeken wordt naar het aantal personen dat een traject heeft volgens de systematiek van het Plan van aanpak gaat het om 296 personen die in de periode tussen 1 januari 2007 en 1 oktober 2007 in het traject zijn gebracht. Van deze personen hebben er 103 een stabiele mix bereikt. Maar deze cijfers moeten worden gezien tegen de achtergrond van het aantal personen
20
dat in beeld is bij de veldregie en van wie een aantal nog in het Plan van aanpaktraject zullen worden ‘ondergebracht’. Amsterdam heeft als doelstelling om voor 31 december 2007 2800 cliënten in traject te krijgen, van wie 2400 in de eindfase. Gedurende drie kwartalen gaat het respectievelijk om 2100 en 1800. Den Haag In Den Haag werden in 2006 293 cliënten in een traject opgenomen, van wie een deel voor 2006 al was aangemeld. In 2007 werden gedurende de eerste drie kwartalen 246 personen in een traject opgenomen, dat is cumulatief met 2007 539 personen. Niet bekend is hoeveel van deze cliënten een stabiele mix van zorg hebben bereikt. In Den Haag wordt ook op basis van individuele trajecten gewerkt met veelplegers. Een deel van deze veelplegers is dakloos en behoort tot de doelgroep die valt onder deze monitor. Een deel van de in totaal 386 veelplegers met een individueel traject moet dus worden meegerekend. Vooralsnog is onbekend hoe groot dit aantal is. Wel is bekend dat in 2007 140 cliënten met een traject in het kader van het Plan van aanpak drie maanden of langer in een verblijfsinstelling waren opgenomen. Aangenomen kan worden dat een flink deel van deze mensen voldoet aan de stabiele mix. Daarnaast is er uitstroom vanuit de opvanginstellingen, waarvan een nog onbekend deel succesvol verblijft in zelfstandige woonvormen. De opgave die het Plan voor geheel 2007 aan Den Haag stelt is zevenhonderd trajecten en driehonderd stabiele mix. Gedurende drie kwartalen gaat het om respectievelijk 525 en 225. Utrecht In Utrecht is al in 2004 begonnen met de indicatiestelling van ruim achthonderd sociaal kwetsbaren in de gemeente. In Utrecht is het aantal personen in traject geschat op 755, op basis van de indicatiestellingen en ervaring bij de Brede Centrale Toegang. Het is (nog) niet duidelijk hoeveel personen een stabiele mix hebben bereikt. Zodra het cliëntvolgsysteem volledig is geïmplementeerd ontstaat hier duidelijkheid over. De in het Plan geformuleerde doelstelling voor Utrecht in 2007 is om 675 personen in een traject te brengen en 575 trajecten af te ronden. Gedurende drie kwartalen gaat het om 506 en 431. In hoeverre de cijfers van de verschillende steden vergelijkbaar zijn is (nog) niet geheel duidelijk. De groepen die nu in een traject zijn ondergebracht kunnen van aard verschillen. Aan de hand van de gegevens uit de AD-formulieren moet vastgesteld kunnen worden welke onderscheiden doelgroepen nu een traject hebben gekregen. Via de AD-formulieren moet in ieder geval kunnen worden vastgesteld of de persoon behoort tot de doelgroep daklozen of verkommerden en verloederden. Op deze termijn was het nog niet mogelijk hierover gegevens in de bestuurlijke monitor op te nemen.
21
2.5 Dakloos na huisuitzetting, na uitval uit detentie of zorg (indicatoren 1B, 2 & 3) Mensen kunnen om tal van redenen dakloos worden. Het Plan van aanpak beoogt een aantal oorzaken van dakloosheid met gerichte maatregelen te voorkomen. Het gaat dan om dakloosheid door huisuitzetting, uitval uit detentie of uitval uit zorg. Deze hoofdindicatoren zijn in het afgelopen jaar nauwkeurig gedefinieerd. De monitor meet alleen de stand van zaken onder cliënten van het Plan van aanpak; op andere cliënten kan het Plan immers geen invloed uitoefenen. In tabel 1 zijn de resultaten voor 2007 weergegeven. Ook hier past een toelichting vooraf. Alleen Rotterdam heeft de gegevens ingeleverd volgens de vastgestelde definities van de indicatoren. Dit noopt tot grote bescheidenheid bij het trekken van conclusies uit deze gegevens. Het heeft in ieder geval weinig zin om de gegevens voor alle vier steden af te zetten tegen de in het Plan gestelde streefcijfers. Ook is het niet mogelijk een vergelijk te maken met 2006 omdat deze gegevens veelal ontbreken (Amsterdam en Utrecht) of omdat is overgegaan op andere registratiesoftware (Den Haag). De in de tekst gepresenteerde gegevens betreffen dan ook alleen Rotterdam. De overige gegevens zijn wel weergegeven in de tabel om een indicatie te geven. Indicator 1B betreft: ‘Het aantal tot de doelgroep behorende uit huis gezette personen dat zich meldt bij de maatschappelijke opvang (MO) binnen dertig dagen na een huisuitzetting en in die periode dakloos was.’ De opgave die het Plan stelt is dat dit aantal voor 2013 is gedaald tot vrijwel nul. De overige steden hebben geen cijfers geleverd of cijfers die niet geheel vergelijkbaar zijn. Indicator 2 betreft: ‘Het aantal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was.’ Dit aantal wordt afgezet tegen het aantal ex-gedetineerden dat afkomstig is uit het gebied dat bij de centrumgemeente hoort. De opgave die het Plan stelt voor 2007 is dat 10% van het totaal aan de centrumgemeente toe te bedelen ex-gedetineerden zich mogen melden bij het centrale meldpunt. Voor Rotterdam zouden dit in de periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 224 personen mogen zijn. De stad zit daaronder met 62 personen. Indicator 3 betreft ‘het aantal tot de doelgroep behorende mensen dat zich meldt bij de MO binnen dertig dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was’. Dit aantal mag in 2007 zijn: 10% van het totaal aantal cliënten met een traject in het Plan van aanpak. Voor Rotterdam komt dat voor de periode 1 januari 2007 tot 1 oktober 2007 neer op 127 personen. In de praktijk ging het om 47 cliënten. Geconcludeerd mag worden dat Rotterdam ruimschoots aan de gestelde eisen van de hoofdindicatoren 1B, 2 & 3 voldoet. De door Amsterdam en Den Haag geleverde gegevens geven geen aanleiding te denken dat de in het Plan gestelde eisen niet gehaald kunnen worden. Utrecht kon (nog) geen gegevens leveren.
22
2.6 Terugdringen huisuitzettingen (indicator 1A) Indicator 1A betreft: ‘Het aantal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot het totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente.’ Deze indicator kon door Den Haag en Rotterdam over 2006 én 2007 worden aangeleverd. Amsterdam en Utrecht leverden de indicator deels aan, namelijk over 2006. De opgave die aan de gemeenten is gesteld is dat het relatieve aantal huisuitzettingen in 2008 ten opzichte van 2005 met 30% is gedaald. In Rotterdam bleef het aantal huisuitzettingen in 2007 gelijk aan dat van 2005. In Den Haag was sprake van een daling van 39%. Den Haag voldoet daarmee in 2007 al aan de eis voor 2008. In Utrecht was in 2006 al sprake van een daling van 32% ten opzichte van 2005. Utrecht voldeed daarmee eind 2006 aan de eis voor 2008. Amsterdam was in 2006 goed op koers met een daling van 19%.
2.7 Terugdringen overlast (indicator 5) Indicator 5 betreft het terugdringen van overlastgevend gedrag door de doelgroep van het Plan. Van deze indicator is nog maar juist bekend hoe deze gekwantificeerd zou kunnen worden. De G4 gaan nog na of deze uitwerking in alle G4 haalbaar is. De steden geven wel aan dat intern onderzoek onder een deel van de cliënten van de doelgroep wijst op positieve resultaten van het Plan. In Rotterdam is in 2007 door politie en GGD onderzoek gedaan onder 108 cliënten die voldeden aan de stabiele mix. Hieruit bleek dat de overlast veroorzaakt door deze personen was afgenomen met ongeveer 75% ten opzichte van 2006. In Den Haag liet een onderzoek een vermindering met 23% zien van het aantal meldingen van overlast door ‘zwervers’ en harddruggebruikers over 2006 ten opzichte van 2005 (Politie Haaglanden, 2007). In Utrecht daalde de overlast door daklozen en harddruggebruikers in het stationsgebied tussen 2002 en 2006 met 40% door de vestiging van een aantal zorgcentra voor deze doelgroep. In 2007 was sprake van een stabilisatie van de daling van overlast in het stationsgebied (Intomart, 2007). De nieuwe voorzieningen die de afgelopen jaren in Utrecht zijn opgericht voor verslaafde daklozen hebben niet of nauwelijks tot een toename van overlast geleid. Over de heroïne-unit en deelnemers aan de verstrekking zijn tussen 1 november 2006 en 30 april 2007 geen klachten over overlast geweest. De perceptie van drugsoverlast bij omwonenden van de unit is gedaald van 21% in 2004 naar 6,4% in 2007 (Bureau Seinpost, 2007). De derde meting van de leefbaarheid en veiligheid rond hostel Wittevrouwen wijst uit dat de komst van het hostel geen invloed heeft gehad op de leefbaarheid en veiligheid in de buurt (Dimensus, 2007). Ook de vestiging van een hostel voor alcoholisten heeft - tegen de verwachting van veel bewoners in - niet of nauwelijks geleid tot overlast in de buurt. In 2005 verwachtte 37% dat de omgeving erop achteruit zou gaan door het hostel, in 2007 was dat gedaald tot 6% (Dimensus, 2008).
23
Samen met de politie in stadsdeel Zuidoost is door de GGD Veldregie Amsterdam onderzocht of stabiel wonen – met verschillende vormen van begeleiding – effect heeft op overlastgevend en/of crimineel gedrag van de cliënten van de Geïntegreerde Voorziening Drugshulpverlening in Amsterdam Zuidoost. Alle 175 cliënten van de begeleide woonvormen in Amsterdam Zuidoost zijn door de politie gescreend in haar databases. Gedurende de twee jaar voorafgaand aan de opnamedatum in de begeleide woonvorm was er per cliënt gemiddeld 0,64 politiecontact per maand. Vanaf de opnamedatum tot 1 oktober 2007 was er per cliënt gemiddeld 0,22 politiecontact per maand: De afname van de politiecontacten ten opzichte van de periode voor opname in de begeleide woonvorm bedraagt 66% (GGD Amsterdam, 2007).
24
3 Beschrijving stand van zaken Plan van aanpak 2007 Volgens het Plan van aanpak zijn de G4 eerstverantwoordelijken voor de toeleiding van de doelgroep naar de zorg. De steden hebben deze verantwoordelijkheid op zich genomen. Zij hebben dit gedaan door de twee pijlers van het Plan (de persoonsgerichte benadering en de sluitende aanpak van de ketenpartners) te integreren in de benadering van de doelgroep. Alle steden zijn druk bezig met het invoeren van een aanpak die het mogelijk maakt om – conform het Plan – een geïntegreerd zorgplan op te stellen en uit te voeren voor individuele cliënten. Daarbij wordt gestreefd naar een sluitende aanpak waarbij op uitval altijd een nieuw zorgaanbod volgt. We beschrijven de stand van zaken van een aantal belangrijke elementen in de nieuwe ketenaanpak, te weten: het instrumentarium, het centraal meldpunt, het traject, de organisatie van een sluitend zorgsysteem (cliëntmanagers, veldregisseurs & ketenregie) en de lokale zorgnetwerken. Voordat we apart op deze onderwerpen ingaan, bespreken we eerst de instrumenten die aan het Plan verbonden zijn.
3.1
Instrumenten
Na twee jaar is de bestuurlijke monitor een goede gelegenheid om na te gaan of de instrumenten uit het Plan werken zoals ze zouden moeten werken. Bijlage 2 is een overzicht van de toepassing en inbedding van de dertien instrumenten uit het Plan van aanpak. Uit het overzicht kan de conclusie worden getrokken dat de instrumenten hun nut hebben bewezen bij het uitvoeren van het Plan in de G4. De inhoud is veelal aangepast aan de – vaak weerbarstige – praktijk en lokaal ingekleurd. Zonder uitzondering zijn er op de thema’s waarop de instrumenten betrekking hadden inmiddels concrete stappen gezet en kan het instrument worden beschouwd als geïmplementeerd.
25
3.2 Centraal meldpunt Eén van de belangrijke elementen uit het Plan is een centraal meldpunt4 voor cliënten die onder het Plan vallen. De G4 hebben allen een dergelijk meldpunt ingericht. Vanuit deze meldpunten wordt bekeken welke zorg cliënten nodig hebben en hoe deze zorg het beste gerealiseerd kan worden. In Den Haag is de centrale toegang in juli 2007 samengevoegd met het daklozenloket van de sociale dienst tot één gezamenlijk loket, het Centraal Coördinatiepunt (CCP), van waaruit ondermeer de veldregie wordt gevoerd. In Amsterdam is in 2007 casusoverleg gestart (de ‘veldtafel’) waarin alle partijen (opvang, zorg, werk, inkomen) gezamenlijk per cliënt een individueel trajectplan opstellen. Er is een casusoverleg dat zich richt op het in zorg brengen van daklozen (de ‘instroomtafel’) en een casusoverleg dat zich toespitst op bewoners van de opvang die weer zelfstandig kunnen gaan wonen (de ‘veldtafel uitstroom’). Daarnaast is geïnvesteerd in de ontwikkeling van een geïntegreerd werkproces voor de eerste screening van cliënten die zich melden bij de opvang. De Dienst Werk en Inkomen (voorheen: Sociale dienst) en de opvanginstellingen voeren een gezamenlijke screening uit om zowel het recht op toegang tot de opvang als het recht op een uitkering vast te stellen. Deze screening zal plaatsvinden in de centrale toegang die in 2008 een plek krijgt in het dan te openen instroomhuis. Tot slot is geïnvesteerd in de verdere ontwikkeling van geïntegreerde voorzieningen. In deze voorzieningen kunnen OGGZ-cliënten terecht voor medische zorg, uitkering, inkomensbeheer, bemiddeling van dagbesteding en schuldhulpsanering. Er is één geïntegreerde voorziening operationeel in Amsterdam Zuidoost. Rotterdam heeft haar centrale meldpunt, Centraal Onthaal, ondergebracht bij de dienst SoZaWe. De verduidelijking van de zorgvraag van de cliënt wordt, samen met de cliënt, door de zorginstellingen gedaan en leidt tot een trajectvoorstel. Utrecht heeft drie convenanten waarmee de betrokken partijen hebben vastgelegd hoe zij de toeleiding van de OGGZ-doelgroep willen regelen. Het convenant ‘Brede Centrale Toegang’ legt de afspraken vast van een overleg van zorg- en opvangaanbieders voor de groep, die langdurig van zorg en opvang afhankelijk is. Het convenant ‘Meld- en Actiepunt met frontoffice’ beschrijft een structuur met een sluitende routing voor meldingen van sociaal kwetsbare personen in Utrecht. In het convenant van het Informatieknooppunt worden afspraken vastgelegd over een registratiesysteem. De ‘Brede Centrale Toegang’ wordt uitgebreid met de opzet van een cliëntvolgsyteem
4
Binnen de G4 worden verschillende benamingen gehanteerd voor het centraal meldpunt. In Rotterdam spreekt men van Centraal Onthaal, in Amsterdam over Centrale Toegang. Den Haag werkt met het Centraal Coördinatiepunt en Utrecht gebruikt de term Brede Centrale Toegang.
26
3.3 Traject Voor de doelgroep van het Plan van aanpak wordt na het passeren van het centrale meldpunt een trajectplan gemaakt waarin naar vermogen van de cliënt doelen worden gesteld die periodiek worden geëvalueerd. In de afgelopen periode voerde elke stad de werkwijze in van integrale trajectplannen en toewijzing van trajecten. De trajecten worden op twee niveaus gevolgd. Ten eerste op het niveau van de cliënt. Hierbij wordt gekeken of het traject van de cliënt volgens het Plan verloopt. Daarnaast worden de trajecten ook op een wat hoger schaalniveau gevolgd. Daarbij wordt gekeken of er problemen zijn die zich op meerdere individuele trajecten voordoen. Is dat het geval dan wordt dat op beleidsniveau aangekaart en besproken met de begeleiders van de individuele trajecten (zie bijlage 3, Convenant Den Haag – Zorgkantoor, p. 14). De vier steden hanteren verschillende benamingen voor de begeleiders en de begeleiding van het Plan. Hier houden we de terminologie van de verschillende steden aan. Na een voorbereidingsperiode waarin een aantal organisatorische randvoorwaarden zijn gerealiseerd, is Amsterdam in april 2007 daadwerkelijk gestart met het opstellen van integrale persoonsgerichte trajectplannen aan de ‘veldtafel instroom’. In Utrecht is overeenstemming bereikt over een model trajectmanagement. Eind 2007 zijn hulpverleners geïnstrueerd die het trajectmanagement gaan uitvoeren. Per 1 januari 2008 start het trajectmanagement (intensief case management en ambulante woonbegeleiding), evenals de veldregie en veldmonitor. De veldregie wordt direct gekoppeld aan de Brede Centrale Toegang. Ook moet in 2008 een inhaalslag gemaakt worden in de registratie van reeds lopende trajecten. In Rotterdam wordt in de Traject Toewijzingscommissie (TTC) het integrale trajectplan vastgesteld. De voortgang van de individuele trajectplannen wordt gemonitord door een aantal trajectregisseurs, in dienst van de GGD Rotterdam. In Den Haag is gewerkt aan de verdere vormgeving van de persoonsgebonden aanpak en de trajectregie. In 2007 zijn vier veldregisseurs (verantwoordelijk voor de voortgang op trajectniveau) en drie intakemedewerkers aangesteld. Het bestaande registratiesysteem is aangepast en zal naar verwachting begin 2008 kunnen functioneren als volwaardig cliëntvolgsysteem. Dit zal gebruikt worden om de voortgang van de trajecten te monitoren. Daarnaast is de aanpak van veelplegers in 2007 uitgebreid met honderd extra trajecten specifiek voor veelplegers behorende tot de doelgroep van het Plan.
27
3.4 Lokale zorgnetwerken Ook in 2007 zijn de G4 bezig geweest met het opzetten van zorgnetwerken. Het gaat om overlegstructuren verdeeld over de stad die bedoeld zijn om verschillende partijen bij elkaar te brengen om zo tot een gecoördineerde aanpak van hulpverlening te komen. Deze aanpak past om verschillende redenen goed bij de uitgangspunten van het Plan van aanpak. Door lokaal en kleinschalig samen te werken is het eenvoudiger om rond individuele cliënten een effectief netwerk van betrokken hulpverleners te vormen. Bovendien spelen de zorgnetwerken in op de signaleringsfunctie waarvoor de gemeente verantwoordelijk is. In Amsterdam is ervoor gekozen om maatschappelijke steunsystemen te organiseren vanuit de reeds bestaande meldpunten zorg en overlast. Deze meldpunten en de bijbehorende netwerken richten zich van oudsher op overlast. Jaarlijks worden er al 2500 interventies gepleegd. Maatschappelijke steunsystemen richten zich op de doelgroep die nog geen overlast veroorzaakt en bij wie de interventies dus preventief van aard zijn. Door aan te sluiten bij de meldpunten kan gebruik gemaakt worden van al gereed liggende netwerken. In oktober 2007 is besloten om maatschappelijke steunsystemen vorm te geven door: a) een persoonsgerichte aanpak waarbij in twee jaar tijd duizend mensen uit de genoemde doelgroep een traject krijgen aangeboden; en b) uitbreiding van het aanbod aan dienstverlening en welzijnswerk voor deze doelgroep, te beginnen met thuisadministratie en sociale ontmoeting. In Den Haag is de capaciteit van de al bestaande maatschappelijke steunsystemen uitgebreid, waardoor het aantal cliënten dat hiervan gebruik maakt kon groeien van 220 cliënten in 2006 naar ruim driehonderd cliënten in 2007. Rotterdam beschikte eind 2007 over 35 lokale zorgnetwerken met bijna drieduizend cliënten.
3.5 Voorzieningen Locaties Nu de zorgaanbieders beschikken over extra gelden om voorzieningen te creëren is het aan de gemeenten om geschikte locaties te vinden en te ontwikkelen. De keuze voor de locaties is een gevoelige kwestie. Toekomstige locaties stuiten niet zelden op verzet van omwonenden. Dit kan de uitvoering van het Plan vertragen. Utrecht heeft al voor de start van het Plan ervaring opgedaan met het vinden van geschikte locaties. Eind jaren negentig ging in Utrecht het project BinnenPlaats van start. Het voorzag in negen hostels voor dakloze verslaafden. In 2001 werd het eerste hostel geopend. Van meet af aan is het standpunt ingenomen dat deze 24-uursvoorzieningen verspreid zouden moeten worden over de stad Utrecht. Op die manier konden de lasten over de stad verdeeld worden en zouden er geen ‘stapeleffecten’ ontstaan. De buurt werd nauw bij de keuze van de locaties
28
betrokken. Aan de locaties werden de nodige eisen gesteld om overlast te voorkomen. Ook moesten de locaties niet te ver van de binnenstad zijn gesitueerd om nog aantrekkelijk te zijn voor de doelgroep (Van Rooijen & Plooy, 2007). Voor de locatiekeuze, de ontwikkeling van hostels en de totstandkoming van beheerplannen zijn draaiboeken, respectievelijk richtlijnen ontwikkeld (Gemeente Utrecht, 2001; Project Binnenplaats, 2007). Deze aanpak heeft in Utrecht gewerkt. Alle pensions zijn inmiddels gerealiseerd. Op dit moment is er nog één voorziening op een tijdelijke locatie. Het vinden van nieuwe locaties in Utrecht wordt nu bemoeilijkt door de beperkte ruimte die de stad nog biedt en de concurrerende ruimteclaims van andere functies. In Rotterdam en Amsterdam worden locaties eveneens gespreid over de stad gezocht. Hiervoor is in een vroeg stadium overleg gestart met de deelgemeenten (Rotterdam) en de stadsdelen (Amsterdam). Rotterdam heeft de verantwoordelijkheid voor het vinden van goede locaties in een vroeg stadium bij de deelgemeenten neergelegd. Ook maakt Rotterdam gebruik van een gestandaardiseerd draaiboek en een modelconvenant voor voorzieningen met meer dan tien plaatsen. Deze aanpak werkt goed. Van de voor het Plan benodigde negentien locaties in Rotterdam is het merendeel in bedrijf of in planning. Daarnaast heeft Rotterdam zes locaties buiten de stad in bedrijf of in ontwikkeling en een locatie in voorbereiding in een regiogemeente (Gemeente Rotterdam, 2007). Den Haag heeft voor het Plan acht locaties nodig. Hiertoe heeft de gemeente een uitgebreide consultatieronde gehouden in de stadsdelen. Naar verwachting zullen de nieuwe locaties in 2008 worden bekendgemaakt. Uitbreiding 2007 De G4 hebben in 2007 een groot aantal nieuwe voorzieningen en diensten opgestart. De voorzieningen en diensten worden deels bekostigd uit de AWBZ-gelden (in het kader van het Plan) en deels uit de gemeentelijke middelen. In het voorjaar van 2008 start het Trimbos-instituut, in samenwerking met Bureau HHM, een onderzoek naar de inzet van AWBZ-middelen in het kader van het Plan van aanpak MO G4. Dit onderzoek zal een gedetailleerd beeld schetsen van de gerealiseerde AWBZ-voorzieningen in het kader van het Plan. In deze monitor willen we hierop niet vooruitlopen. Wel kunnen we verwijzen naar het ‘Factsheet Plan van aanpak’, waarin de G4 een aantal belangrijke gerealiseerde voorzieningen op een rij hebben gezet (G4, 2007). Het gaat om voorzieningen die zijn gerealiseerd sinds de start van het Plan begin 2006. Het gaat bovendien niet alleen om voorzieningen bekostigd vanuit de AWBZ-middelen (in het kader van het Plan), maar ook om voorzieningen op basis van gemeentelijke middelen. Utrecht noemt de volgende opvangplaatsen: 47 plaatsen in twee hostels, dertien plaatsen maatschappelijke opvang voor gezinnen en twaalf plaatsen voor vrouwen/tienermoeders. Daarnaast is de bemoeizorg uitgebreid met 360 trajecten, schuldhulpverlening met zestig trajecten, dagactiviteiten/sociale activering met 230
29
plaatsen en de ambulante woonbegeleiding met tweehonderd plaatsen. Rotterdam noemt vijftien woon- en woonzorgvoorzieningen die operationeel zijn of in ontwikkeling. Er zijn 150 woningen extra beschikbaar voor begeleid wonen. Het aantal dagactiviteiten is uitgebreid met 250 plaatsen. In november 2007 waren er op basis van de planning nog elf voorzieningen, 250 individuele woningen en 250 activeringsplaatsen te gaan. In Amsterdam zijn twintig extra plaatsen beschermd wonen en twee voorzieningen voor justitiële verslaafden gerealiseerd. Daarnaast meldt Amsterdam de uitbreiding van de intensieve zorg aan 32 dak- en thuislozen met multiproblematiek en driehonderd plaatsen ambulante intensieve bemoeizorg. Er zijn woonvormen met begeleiding gerealiseerd. Het aanbod van dagbesteding is geordend en ontsloten via de website www.dagactiviteiten.nl. Via deze website wordt voor iedere deelnemer een individueel vraagprofiel gemaakt waarmee een gerichte match op het beschreven aanbod mogelijk is. Amsterdam heeft de dagbesteding in 2007 uitgebreid met 691 plekken. Er zijn 450 chronisch psychiatrische patiënten en verslaafden naar een passende vorm van dagbesteding toegeleid. Inkomensbeheer en de schuldhulpverlening zijn uitgebreid met respectievelijk driehonderd trajecten en 1400 trajecten. Den Haag meldt 25 plekken 24-uursopvang en dertig plaatsen nachtopvang, waaronder tien plaatsen crisisopvang jeugd. Jaarlijks zijn er 210 woningen beschikbaar voor begeleid zelfstandig wonen. Eind 2007 is het ‘Haags Straatteam’ gestart, waarin de toeleidingsactiviteiten van de GGZ/VZ-zorginstelling, maatschappelijke opvang en GGD zijn samengevoegd. In oktober vorig jaar waren 247 personen in beeld gebracht. In september 2008 wordt de samenwerking geëvalueerd. Het Haagse dagbestedingsaanbod is in 2007 uitgebreid met een extra dagloonproject. Resultaat Er zijn aanwijzingen dat het Plan de doorstroom van basale opvang (nachtopvang) naar hoogwaardiger opvang (24-uurswoonvormen) bewerkstelligt. De koepel van instellingen voor maatschappelijke opvang en vrouwenopvang (Federatie Opvang) en de grootste instelling in de sector van de maatschappelijke opvang, het Leger des Heils, rapporteren een relatieve daling van benodigde nachtopvang ten opzichte van eerdere jaren (Stichting Leger des Heils, 2007; Federatie Opvang, 2007). De G4 maken bovendien melding van een forse daling van het aantal buitenslapers (G4, 2007).
30
4 Samenwerking met andere partijen 4.1 Zorgkantoor De samenwerking tussen de G4 en de respectievelijke zorgkantoren heeft vorm gekregen. Dit geldt zowel voor het realiseren van de AWBZ-voorzieningen als voor het maken van meerjarige afspraken. In het algemeen verloopt de samenwerking tussen de G4 en de respectievelijke zorgkantoren voorspoedig. Amsterdam en Utrecht werken al intensief samen met de zorgkantoren (AGIS) sinds de modernisering van de AWBZ. In Amsterdam zijn met het zorgkantoor afspraken gemaakt over de inzet van AWBZ-middelen voor de activering van de doelgroep. Naar verwachting wordt dit convenant in het voorjaar van 2008 ondertekend. In Den Haag heeft de goede samenwerking geleid tot een meerjarige samenwerkingsovereenkomst met het zorgkantoor, het convenant ‘Den Haag Onder Dak’ (Gemeente Den Haag, 2006b). In deze overeenkomst krijgen de twee pijlers van het Plan van aanpak, de persoonsgerichte benadering en de sluitende aanpak van de ketenpartners, concreet vorm. Gemeente en zorgkantoor trekken met deze overeenkomst de regie van de AWBZ-gefinancierde opvang naar zich toe. Gemeente en zorgkantoor stellen – in overleg met de ketenpartners – vast welke voorzieningen er voor de doelgroep nodig zijn. Aan de hand van het beoogde aanbod beslissen de gemeente en het zorgkantoor welke voorzieningen gefinancierd worden. Dit heeft in 2006 voor het eerst plaatsgevonden. Daarbij geldt naar de instellingen dat de toewijzing van zorg altijd binnen de trajecten van de persoonsgebonden aanpak plaatsheeft. Dit principe is uitgewerkt in de overeenkomsten tussen het zorgkantoor en de zorgaanbieders. Rotterdam heeft eveneens een convenant met het zorgkantoor, er is een goede wederzijdse samenwerking tussen zorgkantoor en gemeente, beide vormen een gezamenlijk inkoopteam. Punt van zorg is de personele onderbezetting bij het zorgkantoor.
4.2 Zorgaanbieders Eén van de opdrachten aan de steden die in het Plan van aanpak staan, is het zorgen voor een adequaat voorzieningenniveau. De gemeenten zijn financieel verantwoordelijk voor de flankerende maatregelen zoals schuldhulpverlening, (ambulante) woonbegeleiding en dagactiviteiten. Deze voorzieningen worden gerealiseerd door tal van instellingen met wie de gemeente samenwerkt. In het kader van het Plan is
31
deze samenwerking in 2006 geïntensiveerd. De gesloten ketenaanpak onder regie van gemeente en zorgkantoor stelt nieuwe aanvullende eisen aan de zorgaanbiedende instellingen. De G4 hebben afspraken gemaakt met de zorgaanbieders over belangrijke onderdelen van de ketenaanpak. Bovendien hebben de gemeenten in samenwerking met de zorgkantoren overlegd met de zorginstellingen over het beoogde AWBZ-zorgaanbod. Instellingen konden offertes uitbrengen of in onderling overleg bepaalde voorzieningen claimen. Dagopvang In Rotterdam en Amsterdam zijn afspraken gemaakt over aanscherping van het beleid met voorzieningen die dagopvang bieden (inclusief huiskamers en gebruiksruimten). In Rotterdam is onder meer vastgelegd dat cliënten voortaan nog maar op één plek terecht kunnen, tenzij op die ene plek niet het aanbod geleverd kan worden dat die cliënt nodig heeft. In dat geval wordt door de voorzieningen in onderling overleg vastgesteld op welke manier het gewenste aanbod geleverd kan worden. Ook is het voornemen uitgesproken dat dagopvangvoorzieningen toeleiden naar de trajecten van Centraal Onthaal en bijdragen aan een beter leefklimaat in de stad. Mensen die niet voldoen aan het criterium van regiobinding van Centraal Onthaal worden ook vanuit de dagopvang teruggeleid naar de plaats van herkomst. Ter verbetering van de registratie, worden voortaan de persoonsgegevens vastgelegd van iedere bezoeker van de voorzieningen. Genoemde afspraken worden vanaf 2008 bij de betrokken instellingen geïmplementeerd. Amsterdam heeft eveneens afspraken gemaakt over de rol en taak van dagopvang. In 2007 is een pilot over dagbestedingsprojecten gestart. In Den Haag zijn afspraken gemaakt met de instellingen die zorg en opvang bieden over samenwerking bij screening, plaatsing, zorgplannen en trajectregie. Deze werkafspraken vormen de basis voor het in 2008 met de instellingen af te sluiten convenant. Daarnaast is de toeleiding van mensen vanaf de straat door GGZ/VZ, zorginstelling, maatschappelijke opvang en GGD geïntensiveerd door de oprichting van een mobiel team en onder centrale regie van de gemeente gebracht. Regiobinding De start van de centrale toegang betekent ook de invoering van een nieuw toelatingsbeleid. De G4 bepleiten invoering van regiobinding voor cliënten met een persoonsgericht trajectplan. De invoering van regiobinding als toelatingscriterium stelt eisen aan het verwijsbeleid voor cliënten die geen plek krijgen toebedeeld. Dit vraagt om een inspanning om landelijk tot een sluitend systeem te komen voor toelating en verwijzing van daklozen (Gemeente Amsterdam, 2007, p. 10). Begin 2008 verscheen een brief van de staatssecretaris van VWS waarin regionale binding als voorwaarde wordt gesteld voor mensen die gebruik willen maken van de maat-
32
schappelijke opvang. Het beleid voorziet echter ook in een hardheidsclausule: ‘als er dringende redenen zijn op grond waarvan iemand tot de opvang moet worden toegelaten, dan vindt die toelating ook plaats.’ (Ministerie van VWS, 2008a) Cliëntenorganisaties en de koepelorganisatie van opvanginstellingen, Federatie Opvang, hebben aangaande de regiobinding kritische geluiden laten horen. Cliëntenorganisaties zijn van mening dat de eis van regiobinding voor een grote groep daklozen opvang in de weg staat. Zij pleiten ervoor dat de opvang landelijk toegankelijk is en blijft (Samenwerkingsverband van APCP sectie GGZ/MO, 2007). Momenteel voert de Vereniging Nederlandse Gemeenten (VNG) een studie uit naar regiobinding in het kader van het project Stedelijk Kompas. Onderzocht wordt of het instrument van regiobinding gebruikt kan worden zonder dat de doelgroep tussen wal en schip raakt.
4.3 Woningcorporaties De G4 hebben in het kader van het Plan de contacten met de woningcorporaties over de problemen met dakloosheid geïntensiveerd. In Rotterdam startte in 2007 bij de Krediet Bank Rotterdam het Centraal meldpunt huisuitzettingen door corporaties. Om huisuitzettingen te voorkomen hebben corporaties en zorginstellingen in Amsterdam afspraken gemaakt om tijdig te kunnen interveniëren. Daarnaast is in 2007 afgesproken dat woningcorporaties jaarlijks 150 woningen beschikbaar stellen voor begeleid zelfstandig wonen. Den Haag heeft een pilotproject ter voorkoming van huisuitzetting afgerond en overweegt om dit voorbeeldproject stadsbreed in te voeren. Met de corporaties is afgesproken vanaf 2007 jaarlijks 210 woningen beschikbaar te stellen voor uitstroom naar begeleid zelfstandig wonen. In Utrecht is in 2007 een succesvolle pilot preventie huisuitzettingen afgesloten, met een stadsbreed protocol preventie huisuitzettingen, een meldpunt en intensieve samenwerking tussen zorgaanbieders en kredietbank. Voor de uitstroom uit de maatschappelijke opvang is met de woningcorporaties in Utrecht afgesproken dat zij tot en met 2010 jaarlijks 250 extra woningen ter beschikking stellen.
4.4 GGZ en verslavingszorg Het Plan heeft de betrokkenheid van de GGZ en de verslavingszorg bij de doelgroep van het Plan vergroot en geïntensiveerd. Om tot een sluitende zorgketen te komen voor sociaal kwetsbaren werd in Utrecht al in 2002 een convenant gesloten tussen de gemeente, het zorgkantoor, de maatschappelijke opvang, de GGZ en de verslavingszorg (GG&GD Utrecht, 2002). Vertegenwoordigers van de verschillende sectoren voerden overleg en waren betrokken bij een onderzoek naar de aanpak van de
33
problematiek van de dubbele diagnose, verslaving en psychiatrie. In 2008 onderzoekt de gemeente met dezelfde partijen de mogelijkheid om in de regio een voorziening tot stand te brengen die is ingericht op de behandeling van patiënten die psychiatrische problemen, verslavingsproblemen en/of verstandelijke beperkingen combineren met gedragsproblemen. De gemeente Den Haag werkt met de gecombineerde GGZ/verslavingszorginstelling Parnassia/Brijder Verslavingszorg samen bij toeleiding vanaf de straat naar zorg en opvang en bij de realisatie van nieuwe AWBZ-voorzieningen. In dit kader is, in overleg met het zorgkantoor, een project ontwikkeld voor de opzet van een Haagse BOPZ-voorziening. Het College Bouw Zorginstellingen heeft inmiddels positief geadviseerd. In afwachting van definitieve toestemming is het streven in 2008 met de bouw te beginnen. In Drenthe is vorig jaar een voorziening voor duurzaam verblijf van start gegaan voor chronisch verslaafden met een psychiatrische stoornis uit Rotterdam en Amsterdam. Het gaat om cliënten die in de bestaande voorzieningen niet te handhaven zijn en daarom niet effectief kunnen worden behandeld op basis van de BOPZ. De cliënten worden opgenomen op basis van een rechterlijke machtiging of een machtiging tot voortgezet verblijf. Duurzaam verblijf blijkt in een behoefte te voorzien. In Amsterdam uit de samenwerking met de GGZ zich verder in meer ambulante (F)ACT teams die OGGZ-cliënten ondersteunen zodat zij zelfstandig kunnen blijven wonen. GGZ- instelling AMC/De Meren heeft een opleiding ontwikkeld om klantmanagers van de Dienst Werk en Inkomen (DWI) te ondersteunen bij het werken met de OGGZ-doelgroep. In Rotterdam maken de zorgaanbieders uit de GGZ en verslavingszorg deel uit van de commissie die de trajecten toewijst. Op verzoek van de gemeente Rotterdam is een screener voor de maatschappelijke opvang ontwikkeld. Medewerkers van de maat schappelijke opvang kunnen met behulp van de screener sneller en beter klanten toeleiden naar de GGZ en verslavingszorg.
4.5 Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet & CJIB Er is vooruitgang geboekt in de problemen die samenhangen met strafrechtelijke boetes. In het verleden stonden boetes in de weg bij de totstandkoming van een minnelijke schuldregeling. Per 1 september 2007 is daarin verandering gekomen met de inwerkingtreding van een convenant tussen het Centraal Justitieel Incasso Bureau (CJIB) en de Nederlandse Vereniging voor Volkskrediet. In grote lijnen komt het erop neer dat het convenant het eenvoudiger maakt om openstaande boetes (incassomaatregelen, vorderingen, enz.) mee te nemen in een schuldregeling. Naast dit convenant bestaat er een specifieke regeling voor delinquenten met een ISDmaatregel (de zogenoemde stelselmatige daders). Deze regelt dat de incasso van administratieve en strafrechtelijke boetes wordt opgeschort tot twee jaar na afloop
34
van de ISD-maatregel. Als het traject goed wordt doorlopen, inclusief terugleiding naar de maatschappij, worden de nog openstaande schulden kwijtgescholden. Daarbij geldt de eis dat betrokkenen zich niet opnieuw schuldig mogen maken aan misdrijven. De G4 hebben de wens uitgesproken dat de regeling, die nu alleen in het kader van de ISD-maatregel mogelijk is, een bredere werking krijgt. Ook personen die zich houden aan de gemaakte afspraken binnen een geregisseerd traject, verdienen volgens de G4 een perspectief op een schone lei binnen een redelijke termijn. Per 1 januari 2008 is een wijziging van de Wet Schuldsaneringsregeling Natuurlijke Personen (WSNP) in werking getreden. Hierin is ondermeer een hardheidsclausule opgenomen waarin staat dat een schuldsaneringsregeling kan worden toegewezen ‘indien een stabiele leefsituatie aantoonbaar gewaarborgd is’. Een trajectplan, zoals in het Plan, kan zo’n stabiele leefsituatie aantonen. Zo kunnen dak- en thuislozen die een trajectplan hebben wél gebruik maken van een schuldsaneringsregeling (Ministerie van VWS, 2008a).
4.6 Penitentiaire inrichtingen Het Plan voorziet landelijk in de inzet van 183 formatieplaatsen voor zogenoemde Medewerkers Maatschappelijke Dienstverlening (MMD) in de penitentiaire inrichtingen (Rijk en vier grote steden, 2006). Deze medewerkers zorgen dat ex-gedetineerden die zorg of hulp nodig hebben in de plaats van herkomst worden opgevangen. Eén van de hoofddoelstellingen van het Plan is voorkomen dat mensen die uit de gevangenis komen weer dakloos worden. De contactpersonen zijn inmiddels aanwezig in de penitentiaire inrichtingen, maar de samenwerking met de G4 verloopt nog niet optimaal. De centrale meldpunten in de steden worden nog steeds geconfronteerd met mensen die zonder vooraankondiging vanuit de inrichting een beroep doen op onderdak en voorzieningen. MMD’ers komen er door andere taken in de inrichting veelal niet aan toe om contact op te nemen met de contactpersonen van de ex-gedetineerden. Hierdoor dreigen ex-gedetineerden zonder onderdak toch nog dakloos te worden. In Den Haag is daarom een ‘Pilot nazorg ex-gedetineerden’ gestart. Met de MMD’ers van de twee ‘Haagse’ penitentiaire inrichtingen zijn de knelpunten geïnventariseerd. Dit heeft geleid tot afspraken over de begeleiding van uitstroom uit detentie tussen de gemeente en de Dienst Justitiële Inrichtingen. In Utrecht zijn afspraken gemaakt over de aanpak van veelplegers en overlastveroorzakers uit de OGGZ. De in het ‘veiligheidshuis Utrecht’ verenigde organisaties hebben daartoe met elkaar in 2006 een samenwerkingsovereenkomst afgesloten. Daarin zijn onder meer afspraken gemaakt over registratie en gegevensuitwisseling: een aanpak waarbij OGGZ-klanten besproken worden in het justitiële casusoverleg (volwassenen of jeugd, met aanwezigheid van zorgpartijen). Ook kent Utrecht een
35
zogeheten casusoverleg multi-problem OGGZ. Vanuit het idee van gezamenlijke verantwoordelijkheid maakt men bindende werkafspraken over personen waarvoor er nog geen vanzelfsprekende eerstverantwoordelijke organisatie is voor de opvang en hulpverlening.
4.7 Cliënten Het Plan heeft invloed op de participatie van cliënten in de maatschappelijke opvang. Naast de Landelijke Vereniging van Thuislozen (LVT) houden lokale en bovenlokale cliëntenorganisaties zich bezig met het Plan. In Rotterdam is het Basisberaad GGZ actief, in Utrecht Stichting Goud. In Utrecht hebben belangenorganisaties en cliëntraden zich gebundeld in De Achterkant. Vanuit dit platform wordt bijgedragen aan werkplannen en activiteiten vanuit het perspectief van cliëntenparticipatie. Ook cliëntenorganisaties van druggebruikers, zoals het drugpunt in Den Haag en de MDHG in Amsterdam zijn op dit terrein actief. In Amsterdam zijn bovendien voorbereidingen getroffen voor een ambassadeursproject. Cliëntenorganisaties uit de maatschappelijke opvang en de OGGZ hebben zich bovendien verenigd in het platform COMO G4 (Cliënt Organisaties Maatschappelijke Opvang). De COMO G4 heeft zich ten doel gesteld om de cliëntbelangen in het Plan van aanpak G4 te behartigen. Meer informatie over het platform COMO G4, is te vinden op de site www.lokaleversterking.nl. Samen met een aantal andere cliëntenorganisaties doet het platform COMO G4 aanbevelingen voor de uitvoering van het Plan vanuit cliëntenperspectief (Samenwerkingsverband APCP sectie GGZ/MO e.a., 2007).
36
5 Financiën Voor de uitvoering van het Plan in de vier grote steden zijn door het Rijk middelen vrijgemaakt. De kosten van het Plan zijn voor de vier grote steden geraamd op € 61 miljoen in 2006 oplopend tot een krappe € 175 miljoen vanaf 2009 (Rijk en vier grote steden, 2006, p. 19). Het Rijk neemt twee derde van dit bedrag voor haar rekening door het budget van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ) voor de doelgroep te verhogen. Daar staat tegenover dat de gemeenten een derde van de kosten uit de eigen begroting moeten betalen.
5.1
AWBZ
Gemeente en zorgkantoor stellen – in overleg met de ketenpartners – vast welke uit de AWBZ te financieren voorzieningen er nodig zijn. Aan de hand van het beoogde aanbod beslissen de gemeente en het zorgkantoor welke plannen gefinancierd worden. De zorgaanbieders kunnen vervolgens binnen deze afspraken aanspraak maken op de AWBZ-gelden. Van de middelen die het Rijk geoormerkt voor het Plan in 2007 ter beschikking heeft gesteld aan de zorgkantoren, hebben instellingen in de G4 voor € 52,7 miljoen aan nieuwe AWBZ-voorzieningen voor het Plan gecontracteerd.
5.2 Gemeentelijke financiering Een voorwaarde voor ophoging van het uitgavenniveau van rijkszijde voor deze doelgroep de komende jaren is dat de G4 hun eigen financiële inzet uit het basisjaar (2005) tenminste zullen handhaven (€ 136 miljoen). Dit bedrag is inclusief de middelen die door de uitbreiding van AWBZ-gefinancierde voorzieningen vrijvallen. De effectiviteit van de inzet van de AWBZ-gelden hangt mede af van het geld dat gemeenten beschikbaar kunnen stellen voor gemeentelijke voorzieningen. In 2007 hebben de G4 hun financiële inzet opgevoerd. Buiten de AWBZ-zorg werden dan ook afspraken gemaakt voor flankerende intramurale en extramurale voorzieningen (o.a. schuldhulpverlening, dagactiviteiten, woonbegeleiding) die betaald worden uit het gemeentebudget. Er vindt conform de afspraken in GSB III een aanpassing van de verdeelsleutel van de specifieke uitkering maatschappelijke opvang/verslavingsbeleid plaats in overleg tussen Rijk en centrumgemeenten. Vooruitlopend op de aanpassing van de verdeelsleutel heeft de minister van Financiën zich bereid verklaard een ophoging van de uitkering aan de G4 te willen voorfinancieren. Daarom heeft het Rijk vanaf 1 januari 2007 als voorfinanciering met terugwerkende kracht € 15 miljoen aan de uitkeringen van de G4 toegevoegd (Ministerie van VWS, 2007a).
37
5.3 De Zorgverzekeringswet, de WMO en de oormerking In 2008 zijn er belangrijke veranderingen in de financiële systematiek van de zorg doorgevoerd (Gemeente Amsterdam, 2007). Deze veranderingen hebben hun weerslag op de financiering van het Plan. Zoals gezegd was het Plan bij aanvang gebaseerd op twee financieringsbronnen: (centrum)gemeentegelden en gelden in het kader van de AWBZ. Per 1 januari 2008 is er een nieuwe financieringsbron voor het Plan bijgekomen. De geneeskundige GGZ is overgeheveld van de AWBZ naar de Zorgverzekeringswet (Zvw) die wordt uitgevoerd door de zorgverzekeraars. De geneeskundige GGZ is gericht op herstel of voorkomen van verergering van een psychische stoornis, dat wil zeggen alle ambulante zorg en het eerste jaar met verblijf, ofwel de extramurale geneeskundige GGZ en de intramurale geneeskundige GGZ tot de eerste 365 dagen. De AWBZ wordt scherper toegespitst op chronische langdurige zorg. Dat wil zeggen bijna alle extramurale niet geneeskundige GGZ en alle intramurale geneeskundige GGZ vanaf 365 dagen (Ministerie van VWS, 2007b). De overheveling van geneeskundige GGZ naar de Zvw is niet de enige verandering in de AWBZ. Ten eerste heeft het ministerie van VWS besloten om de AWBZ-gelden die in het kader van het Plan van aanpak aan het Zorgkantoor ter beschikking worden gesteld niet langer te oormerken voor het Plan. In plaats daarvan komt er een productieplafond bij de Zorgkantoren. Dat betekent dat het Zorgkantoor haar eigen overweging kan maken over de besteding van de gelden en het dus ook voor andere zaken dan het Plan ter beschikking kan stellen (Gemeente Amsterdam, 2007a). Ten tweede is de inhoud van de AWBZ per 1 januari 2008 gewijzigd. De toekenning van AWBZ-gelden wordt geregeld via indicaties. Deze indicaties hebben plaats op basis van functies en grondslagen, die definiëren wie voor welke vorm van AWBZ-zorg in aanmerking komt. De indicatiesystematiek is op enkele voor het Plan relevante onderdelen gewijzigd. Per 1 januari 2008 is de grondslag psychosociaal voor de functie Ondersteunende Begeleiding Algemeen (OB-algemeen) geschrapt. Het daarvoor bij de Zorgkantoren gereserveerde geld wordt overgeheveld naar de gemeenten, die het kunnen besteden in het kader van de Wet Maatschappelijke Ondersteuning (WMO). De gemeenten kunnen beslissen hoe zij de toeleiding en ondersteunende begeleiding vorm willen geven en hoeven het niet te besteden aan de doelgroep van het Plan. Het jaar 2008 geldt voor deze maatregel als overgangsjaar. Per 1 januari 2009 zullen de gemeenten gecompenseerd worden en daardoor een groter deel van de Ondersteunende Begeleiding kunnen financieren. De functie Activerende Begeleiding (AB) in het kader van de geneeskundige GGZ is per 1 januari 2008 overgeheveld naar de Zvw. Dit past in de bovenbeschreven overheveling van AWBZ-geld naar de Zvw. Er is tevens een discussie gaande over mogelijke afschaffing van de functie AB in het kader van niet geneeskundige GGZ. Deze discussie is nog niet afgerond (Ministerie van VWS, 2007b).
38
Deze (voorgenomen) veranderingen in de financieringssystematiek hebben invloed op de uitvoeringspraktijk van het Plan. De G4 zullen met betrokken partijen zoals VWS, de zorgaanbieders, het Zorgkantoor en eventueel de zorgverzekeraars tot een nieuw evenwicht moeten komen bij de uitvoering van het Plan. De G4 maken zich zorgen over de voortgang van het Plan. Deze zorgen spitsen zich toe op twee onderdelen: de duurzaamheid van de financiering en de regierol van de gemeenten. Door het loslaten van de oormerking van AWBZ-gelden en door de verschuiving van AWBZ-gelden naar de WMO en de Zvw is het mogelijk dat een deel van het in het oorspronkelijke Plan van aanpak gereserveerde geld niet wordt aangewend om de doelen van het Plan te bereiken. De steden zijn aan het onderzoeken welke gevolgen de beslissing van de staatssecretaris heeft voor de te realiseren doelstellingen. Zorgverzekeraars, zorgkantoren en gemeenten zijn niet meer verplicht het geld voor het Plan in te zetten. De toekomst zal moeten uitwijzen in hoeverre dit zich ook in de praktijk zal gaan voordoen. Daarnaast vragen de gemeenten zich af of het mogelijk is om voor het deel van het Plan van aanpak dat gefinancierd wordt via de Zorgverzekeringswet de regie in handen te houden. Cliënten zullen zich, op verwijzing van een huisarts, zelf tot een zorgaanbieder moeten richten voor hulp. De zorgaanbieder regelt de financiën met de zorgverzekeraar. Formeel heeft de gemeente hierin geen rol. Het is dan ook de vraag of de gemeente voor dit deel van de zorg aan de doelgroep van het Plan kan blijven sturen op de doelstellingen van het Plan. In het algemeen vragen de G4 zich af hoe de financiering vanuit de Zorgverzekeringswet zich zal gaan verhouden met de doelstellingen van het Plan. De zorg vanuit de Zvw hoeft niet noodzakelijkerwijs deel uit te maken van het in het kader van het Plan uitgestippelde individuele traject per cliënt. Dit is bij de toewijzing van de AWBZ-gelden nu juist een hard uitgangspunt dat in convenanten tussen gemeenten en Zorgkantoor is vastgelegd en de ruggengraat vormt van het Plan.
39
6 Monitoring Plan van aanpak Het Plan van aanpak voorziet in een monitor die door het Trimbos-instituut wordt uitgevoerd. Het Plan stelt hoofddoelstellingen die kwantificeerbaar zijn. Het ministerie van VWS, de G4 en het Trimbos-instituut hebben gezamenlijk indicatoren ontwikkeld om na te gaan of de aan de hoofddoelstellingen gekoppelde streefaantallen binnen de afgesproken tijd gehaald worden (zie tabel 1). Het afgelopen jaar zijn er op het terrein van de monitor belangrijke stappen gezet. Ten eerste is besloten om alleen de groep van 10.000 feitelijk en residentieel daklozen in de monitor op te nemen. De overige doelgroep van het Plan, de verkommerden en verloederden, werden uitgesloten van de monitor. Zij worden overigens wel meegenomen in de geautomatiseerde administratie van de centrale aanmelding en het vervolgtraject. Ook het instrumentarium van de monitor is verder ontwikkeld. De G4 maken inmiddels gebruik van het AD-formulier. Hierin worden de gegevens van de individuele cliënten bij aankomst geadministreerd. In dat formulier worden nu G4-breed gestandaardiseerde vragen gesteld om de ontwikkeling te meten op de vijf hoofdindicatoren van het Plan. Deze indicatoren zijn zorgvuldig gedefinieerd en worden in de vier steden op identieke wijze gehanteerd. Alleen indicator 5 behoeft nog enige uitwerking. Eén van de gemeenten, Rotterdam, heeft de gegevens voor deze monitor al geleverd via haar geautomatiseerde bestand van AD-formulieren. De overige drie steden verwachten dit ook te kunnen doen voor de gegevens over 2008. De gegevens kunnen dan naar verwachting zowel individueel als geaggregeerd worden geleverd. De steden hebben toegezegd om de vragen in het AD-formulier met betrekking tot de monitor van het Plan, indien nodig, zo spoedig mogelijk te uniformiseren naar het model van het Utrechtse AD-formulier (zie bijlage 4). Het AD-formulier stuit bij de uitvoerders overigens op weerstand vanwege de te verwachten toename van administratieve druk. Daarnaast is het formulier nog niet volledig uitontwikkeld. Bovendien leggen de toekomstige veranderingen in de financieringssystematiek en de indicatiestelling opnieuw een claim op de inhoud van het formulier. Dit hoeft echter geen invloed te hebben op het deel van het formulier dat de ontwikkeling op de vijf hoofdindicatoren meet. Door de vier grote steden is vastgesteld wanneer het traject van een individuele cliënt die deelneemt aan het Plan een ‘succes’ is. Daarvan is sprake wanneer een cliënt drie maanden beschikt over een stabiel contact met een hulpverlener, een stabiel dak boven het hoofd en een stabiel inkomen. Indien hier sprake van is wordt gesproken van een ‘stabiele mix’. Deze stabiele mix is een meetlat om zicht te houden op instroom, uitstroom en doorstroom van de cliënten in het Plan van aanpak.
41
De cliëntvolgsystemen (CVS) zijn in de G4 vol in ontwikkeling. Informatievoorziening op ketenniveau is noodzakelijk om inzicht te krijgen in het verloop van de trajecten van de individuele cliënten die deelnemen aan het Plan van aanpak. Voor de monitor is het belangrijk dat het traject inzicht geeft in de in-, door- en uitstroom. Met de definiëring van de stabiele mix is hiermee een begin gemaakt. De verbetering van de informatievoorziening zal ook in 2008 de nodige tijd en aandacht van de gemeenten en de betrokken partners vragen. Bij de vervolmaking van de cliëntvolgsystemen (CVS) verdient het aanbeveling om, wat betreft de vijf indicatoren, eenduidigheid na te streven tussen de vier steden, zodat in de toekomst een vergelijking tussen de vier steden mogelijk is en er geen moeilijkheden ontstaan bij de monitoring door differentiatie in de registratiesystematiek. Het Plan van aanpak zal naar verwachting worden uitgebreid over de overige centrumgemeenten. Het verdient aanbeveling wanneer deze centrumgemeenten zich aansluiten bij de registratiesystematiek van de G4. Op die wijze kan het Plan landelijk op een uniforme manier in kaart worden gebracht.
42
Literatuur Bureau Intomart. Onderzoek veiligheidsgevoel Hoog Catharijne/Stationsgebied, zevende meting. Hilversum: Bureau Intomart, september 2007. Dimensus beleidsonderzoek. Monitor Leefbaarheid en Veiligheid beheergebied hostel Hogelanden. Tweede Meting. Breda: Dimensus beleidsonderzoek, februari 2008. Dimensus beleidsonderzoek. Monitor Leefbaarheid en Veiligheid beheergebied hostel Wittevrouwen. Derde meting. Breda: Dimensus, beleidsonderzoek, oktober 2007. Factsheet Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang Rotterdam, Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Rijk, november 2007. Uitgave van de G4 – Rotterdam, Amsterdam, Den Haag en Utrecht, 1 november 2007. Rotterdam: GGD Rotterdam-Rijnmond, 2007. Federatie Opvang: Aantal daklozen daalt, aanpak zwerfjongeren nodig http://www.opvang.nl/leo/berichten/raadplegen.asp?display=2&atoom=10063&a toomsrt=1&actie=2. Persbericht, 20 augustus 2007. Amersfoort: Federatie Opvang, 2007. Gemeente Amsterdam. Concept verslag expertmeeting VWS rond veranderingen in AWBZ, ZVW in relatie tot Plan van aanpak G4. Dienst Zorg en Samenleven, Afdeling programma’s Maatschappelijke Opvang, 22 oktober 2007a (ongepubliceerd). Gemeente Amsterdam. Ketenaanpak dak- en thuislozen. Derde kwartaal 2007. Dienst Zorg en Samenleven, Amsterdam, 2007b. Gemeente Den Haag. Den Haag Onderdak, Plan van aanpak MO/OGGZ Den Haag 2006-2009. Den Haag, 2006a. Gemeente Den Haag en Zorgkantoor Haaglanden. Convenant Den Haag Onderdak. Den Haag, 2006b. Gemeente Rotterdam, Conceptbrief Wethouder Volksgezondheid, Welzijn en Maatschappelijke Opvang aan de leden van de Commissie voor Maatschappelijke Ondersteuning, Volksgezondheid en Participatie. 19 december 2007. Gemeente Utrecht. Aandachtspunten locatiekeuze. Gemeente Utrecht, 2001.
43
GGD Amsterdam. Zorg Werkt. De eerste resultaten van het plan van aanpak Maatschappelijke Opvang. Amsterdam: GGD Amsterdam, cluster MGGZ, 2007. GG&GD Utrecht, Voor een gezonder Utrecht: Sluitende zorgketen voor zorgbehoeftigen. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2002. GG&GD Utrecht, Beter af met bad, bed, brood en begeleiding? Eindrapportage hostelonderzoek Utrecht. Utrecht: GG&GD Utrecht, 2005. Heineke, D., R. Bosker & A. van Deth. Stappenplan stedelijk kompas, intensivering van de aanpak van dakloosheid. Den Haag: VNG, 2007. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Brief met kenmerk DMO/ SSO-2812842 van de Staatssecretaris mede namens de Minister van Financiën aan de Tweede Kamer. 13 november 2007a. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Brief met kenmerk CZ/CGG-2813170 van de Minister aan de Tweede Kamer. 13 november 2007b. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Brief van de staatssecretaris van VWS. Maatschappelijke Opvang. Voortgangsrapportages Maatschappelijke Opvang. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 25. 18 februari 2008a. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Verslag van een schriftelijk overleg. Maatschappelijke Opvang, 19 februari 2008. Tweede Kamer, vergaderjaar 2007–2008, 29 325, nr. 24. 19 februari 2008b. Oijen, S. van, M. van Hoof & M. Fokkema. Leefbaarheid en Veiligheid in Pijlsrecht, verslag van de 9-meting. Arnhem: Bureau Seinpost, augustus 2007. Place, C., M. Planije, P. Rensen. Plan van aanpak maatschappelijke opvang in de centrumgemeenten. Stand van zaken en knelpunten. Utrecht: Trimbos-instituut, 2008. Planije, M., J. Wolf. Monitor Maatschappelijke Opvang, Jaarbericht 2004. Utrecht: Trimbos-instituut, 2004. Politie Haaglanden. Criminaliteitskaart 2006 Den Haag. Een lokale criminaliteitsbeeldanalyse. Den Haag: Politie Haaglanden, 2007.
44
Project BinnenPlaats. Raamwerk Omgevingsbeheer BinnenPlaats voor het opstellen van beheerplannen 24-uursopvangvoorzieningen dak- en thuislozen. Gemeente Utrecht, GG&GD, Project BinnenPlaats, 2007. Rensen, P. Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang. Eerste rapportage: 2006, het startjaar in Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Utrecht: Trimbosinstituut, 2007. Rijk en vier grote steden. Plan van aanpak Maatschappelijke Opvang. 7 februari 2006. Samenwerkingsverband APCP sectie GGZ/MO, Como-G4 Amsterdam & Initiatiefgroep lokale Versterking Amsterdam. Aanbevelingen en punten van aandacht bij het Plan van aanpak MO uitvoering Amsterdam. Augustus 2007. Sleegers, J. Kwetsbaar in de grote stad. G4, 2005. Stichting Leger des Heils. Jaarverslag 2006. Almere: Stichting Leger des Heils Welzijns- en Gezondheidszorg, 2007. VNG. Handreiking Stedelijk Kompas. Intensivering van de aanpak van dakloosheid. Den Haag: VNG, 2007. Wolf, J., M. Zwikker, S. Nicholas, H. van Bakel, D. Reinking, I. van Leiden. Op achterstand, een onderzoek naar mensen in de marge van Den Haag. Utrecht: Trimbos-instituut, 2002.
45
Bijlage 1
Indicatoren monitor Plan van aanpak 2007
De gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de periode tot en met 1 oktober 2007 en voldoen aan de indicatoren die door de G4 en het Rijk in het kader van het Plan van aanpak zijn vastgesteld, tenzij anders is vermeld. De omschrijvingen en de uitwerkingen van de indicatoren zijn weergegeven in het schema hoofdindicatoren in paragraaf 2.3 van deze monitor.
47
Indicator 1A
A antal huisuitzettingen bij woningcorporaties in verhouding tot totaal aantal corporatiewoningen in de centrumgemeente
Rotterdam 2005
2006
2007
Amsterdam
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 900
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 1064
- Aantal corporatiewoningen: ±150.000
- Aantal corporatiewoningen: 204.038
- Percentage ontruimde woningen op het
- Percentage ontruimde woningen op het
aantal corporatiewoningen: 0,60%
aantal corporatiewoningen: 0,52%
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 970
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 838
- Aantal corporatiewoningen: ±150.000
- Aantal corporatiewoningen: 201.630
- Percentage ontruimde woningen op het
- Percentage ontruimde woningen op het
aantal corporatiewoningen: 0,65%
aantal corporatiewoningen: 0,42%
- Stijging van 8% t.ov. 2005
- Daling van 19% t.ov. 2005
- Uitgevoerde huisuitzettingen tot 1
Nog niet beschikbaar, oplevering naar
oktober: 671 (±900 op jaarbasis)
verwachting eerste kwartaal 2008 5
- Aantal corporatiewoningen: ±150.000 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,60% - Gelijk aan 2005
5
Probleem is aangekaart bij de Dienst Wonen, waar de cijfers over huisuitzettingen van alle woningcorporaties verzameld worden. De dienst levert de cijfers jaarlijks aan.
48
Utrecht
Den Haag
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 256
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 585
- Aantal corporatiewoningen:
- Aantal corporatiewoningen:
63.149 - Percentage ontruimde woningen op het
76.629 - Percentage ontruimde woningen op het
aantal corporatiewoningen: 0,41%
aantal corporatiewoningen: 0,76%
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 175
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 447
- Aantal corporatiewoningen:
- Aantal corporatiewoningen:
63.149 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,28%
78.110 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,57%
- Daling van 32% t.o.v. 2005
- Daling van 25% t.o.v. 2005
Nog niet beschikbaar
- Uitgevoerde huisuitzettingen: 354 - Aantal corporatiewoningen: 77.411 - Percentage ontruimde woningen op het aantal corporatiewoningen: 0,46% - Daling van 39% t.o.v. 2005
49
Indicator 1B
A antal uit huis gezette personen dat zich meldt bij Maatschappelijk Opvang binnen 30 dagen na huisuitzetting en in die periode dakloos was
Rotterdam
Amsterdam
2005
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
2007
38
16 uithuisgezette personen van de 296
NB Alleen corporaties
aangemelde personen bij de veldtafel met trajectplan (5%)
Indicator 2
A antal tot de doelgroep horende ex-gedetineerde mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit detentie en in die periode dakloos was
Rotterdam
Amsterdam
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
2007
Maximaal toegestaan: Tot 1 oktober 2007: 255*
23 ex-gedetineerde personen van de 296
Gerealiseerd tot 1 oktober 2007:62
aangemelde personen bij de veldtafel met trajectplan (8%)
* Berekening van het maximaal toegestane aantal volgens streefcijfers in Plan van aanpak: In 2007 totaal 3400 ex-gedetineerden die kunnen worden toebedeeld aan de centrumgemeente Rotterdam. Bijgesteld cijfer tot 1 oktober: 0,75 x 3400 = 2550. Hiervan 10% = 255 personen. 6
De gepresenteerde gegevens van Den Haag voor de indicatoren 1B, 2 en 3 zijn door wisseling van registratiesoftware, uitwerken procedures en opbouw van de organisatie, niet volgens de afspraken van het Plan verzameld. Hierdoor boeten deze cijfers wat in aan zeggingskracht. Vergelijkbaarheid tussen verschillende perioden is daardoor ook beperkt.
50
Utrecht
Den Haag6
Geen gegevens beschikbaar
108
Geen gegevens beschikbaar
22 cliënten (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 cliënten NB Uitgezet door verhuurder dus niet alleen corporaties
Leverbaar zodra Keten Registratie Informatie
Van 246 MO/OGGZ aanmelders is de reden van
Systeem (KRIS-2) operationeel is. Naar verwachting
dakloosheid bekend. Hiervan hebben 110 cliënten
mei 2008
huisuitzetting als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 8 binnen 30 dagen na huisuitzetting dakloos zijn geworden
Utrecht
Den Haag
Geen gegevens beschikbaar
6 cliënten (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 personen
Leverbaar zodra KRIS 2 operationeel is.
43 cliënten hebben ontslag uit detentie als reden
Naar verwachting mei 2008
dakloosheid opgegeven van wie niemand binnen 30 dagen na ontslag dakloos is geworden
51
Indicator 3
A antal tot de doelgroep horende mensen dat zich meldt bij MO binnen 30 dagen na ontslag uit een zorginstelling en in die periode dakloos was
Rotterdam
Amsterdam
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
2007
Begroot tot 1 oktober 2007: 127*
10 personen na ontslag uit zorginstelling van
Gerealiseerd tot 1 oktober 2007: 47
de 296 aangemelde personen bij de veldtafel met trajectplan (3%)
* Berekening van het maximaal toegestane aantal volgens streefcijfers in Plan van aanpak: In totaal 1698 personen. Bijgesteld cijfer tot 1 oktober: 0,75 x 1698 = 1273. Hiervan 10% = 127 Indicator 4A
A antal tot de doelgroep horende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan
2006
Rotterdam
Amsterdam
cumulatief jan 2006 t/m sept 2007:
Geen gegevens beschikbaar
998 – 1527* 2007
296**
* Verschil = vooralsnog onbekend deel van 529 personen uit Persoonsgebonden Aanpak. ** In Amsterdam zijn 3100 unieke personen die tot de OGGZ-doelgroep behoren in beeld bij de veldregie van de GGD. Een onbekend deel van deze groep heeft feitelijk al een individueel traject via de GGD en zal de komende tijd ook ‘administratief’ onder het Plan gebracht worden. *** Het Utrechtse aantal is gebaseerd op nieuwe aanmeldingen bij de Brede Centrale Toegang die zijn behandeld op grond van het AD-formulier. **** Verschil = vooralsnog onbekend deel van 386 veelplegers.
52
Utrecht
Den Haag
Geen gegevens beschikbaar
8 cliënten (2e helft 2006) NB Reden dakloosheid op het ADF ingevuld: 468 personen
Leverbaar zodra KRIS 2 operationeel is. Naar
30 cliënten hebben ontslag uit zorginstelling
verwachting mei 2008
als reden dakloosheid opgegeven, van wie er 3 binnen 30 dagen na ontslag dakloos zijn geworden
Utrecht
Den Haag
cumulatief sept 2006 t/m sept 2007:
cumulatief jan 2006 t/m sept 2007:
755***
582 – 968****
53
Indicator 4B
A antal tot de doelgroep horende mensen voorzien van een stabiele mix van verblijf, inkomen en zorg
2006
Rotterdam
Amsterdam
cumulatief jan 2006 t/m sept’ 2007:
Geen gegevens beschikbaar
229 2007
103 mensen zijn voorzien van stabiele mix NB In totaal zijn 216 van de 296 aangemelde personen bij de veldtafel met een traject bekeken op stabiele mix
Indicator 5
A antal tot de doelgroep horende mensen met een intake en een opgesteld individueel trajectplan die in 1 jaar 5 keer of meer in de systemen van politie en justitie voorkomen vanwege een overtreding of misdrijf
Rotterdam
Amsterdam
2006
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
2007
Onderzoek onder 108 cliënten in stabiele
Geen gegevens beschikbaar
mix. Hieruit is gebleken dat er een teruggang in overlast is geconstateerd bij deze groep van ca. 75% ten opzichte van het voorafgaand jaar.
54
Utrecht
Den Haag
Geen gegevens beschikbaar
Geen gegevens beschikbaar
Leverbaar zodra KRIS 2 operationeel is. Naar
140 cliënten ontvangen langer dan drie maanden
verwachting mei 2008
zorg en opvang in een verblijfsinstelling.
Utrecht
Den Haag
Geen gegevens beschikbaar
Vermindering met 23% van het aantal meldingen van overlast door ‘zwervers’ en harddruggebruikers over 2006 ten opzichte van 2005. (Bron: Politie Haaglanden, 2007)
Onder voorbehoud leverbaar zodra KRIS 2 operati-
(Nog) geen gegevens beschikbaar
oneel is. Naar verwachting mei 2008
55
Bijlage 2
Analyse instrumenten Plan van aanpak
In het Plan van aanpak zijn dertien instrumenten opgenomen: Instrument 1 Instrument 2 Instrument 3 Instrument 4 Instrument 5 Instrument 6 Instrument 7 Instrument 8 Instrument 9 Instrument 10 Instrument 11 Instrument 12 Instrument 13
Model Aanmelding- en Diagnoseformulier (ADF) voor MO en AWBZ Modelprocedure persoonsgerichte benadering (cliëntmanager) Modelconvenant gegevensuitwisseling i.v.m. privacywetgeving Model individueel trajectplan Richtingwijzer hantering BOPZ Modelprocedure effectuering levering zorg Modelaanpak onverzekerdheid en budgetbeheer Modelaanpak effectuering levering specifieke woonvoorzieningen Modelprotocol preventie huisuitzettingen (huurschuld of overlast) Modelaanpak schuldhulpverlening en schuldsanering Regeling dagloonprojecten Modelprocedure aansluiting nazorg bij ontslag uit detentie Aanpak realisatie voorzieningen duurzaam verblijf
Deze instrumenten zijn bedoeld als richtlijnen, de gemeenten zijn niet verplicht ze op te nemen in hun aanpak maatschappelijke opvang. De tabel laat zien of en in hoeverre de instrumenten gebruikt worden in Rotterdam, Den Haag, Utrecht en Amsterdam.
57
Voortgang gebruik instrumenten in de G4 Instrument
Rotterdam
Den Haag
1.
In gebruik
In gebruik
Model Aanmelding en
- Bij centrale intake en betrokken
- Bij Centraal Coördinatiepunt (CCP).
Diagnose Formulier
instellingen. - Klant Monitoring Systeem (E-vita) is ontwikkeld.
- Software is eind 2007 aangepast voor gebruik als cliënt-volgsysteem (TRACE2), start begin 2008. - Voor de intake zijn drie intakemedewerkers aangesteld.
2.
In gebruik
In gebruik
Model Persoonsgerichte
- Aangepaste werkwijze trajectregie.
- Veldregie is gestart, hiervoor zijn vier
benadering (cliëntma-
- Taken van cliëntmanager/ trajectre-
nager)
gisseur zijn vastgelegd.
trajectregisseurs aangesteld bij CCP. - Convenant met zorgkantoor overeengekomen. - Samenwerkingsafspraken met het CIZ vastgelegd. - Convenant met zorg- en opvanginstellingen is in voorbereiding, omvat ondermeer plaatsing en zorgcoördinatie op individueel niveau.
3.
Niet in gebruik
In gebruik
Modelconvenant
- Huidige privacyprotocollen voldoen
- In ADF en convenanten.
gegevens-uitwisseling
aan voorwaarden van instrument.
4.
In gebruik
In gebruik
Model individueel
- Onderdeel van de gebruikte formu-
- Onderdeel van de registratie bij
trajectplan
lieren bij Centraal Onthaal.
het CCP, verdere operationalisatie in cliëntvolgsysteem is begin 2008 gereed. - Voorbereiding aanvullend convenant tussen CCP en ketenpartners voor praktische invulling van plaatsing, zorgcoördinatie en trajectregie.
58
Utrecht
Amsterdam
In ontwikkeling
In gebruik
- Invoering ADF, opnemen ADF in cliëntvolgsy-
- GGD hanteert ADF voor uitoefening van
steem - KRIS 2- systeem zal functioneren als cliënt-
veldregie. - Instroomtafel voor dak- en thuislozen
volgsysteem. Naar verwachting operationeel
hanteert het ADF als basis voor opname en
in mei 2008.
eerste diagnose potentiële cliënten.
In ontwikkeling
In gebruik
- Per 1-1-2008 start trajectmanagement
- Centrale toegang is in de loop van 2007
(intensief casemanagement en ambulante woonbegeleiding). - Per 1-1-2008 veldregie en veldmonitor. De veldregie wordt direct gekoppeld aan de
tot stand gekomen. In 2008 daadwerkelijk stedelijk aanmeldingspunt. - Capaciteit van GGD (Vangnet en Advies) uitgebreid met vijf veldregisseurs.
Brede Centrale Toegang. - Brede Centrale Toegang loopt. - Inhaalslag wat betreft registratie indicatieaanvragen. Uitbreiding formatie met twee extra indicatie-adviseurs. In gebruik
In gebruik
- In ADF en convenanten.
- In ADF en convenanten.
- Ontwikkelen modelaanpak voor omgaan met privacy doelgroep. In ontwikkeling
In ontwikkeling
- Overeenstemming over model trajectma-
- Veldregisseurs zijn gestart met
nagement. Eind 2007 zijn hulpverleners geïnstrueerd die het trajectmanagement gaan uitvoeren.
uitwerken van de trajectregie. - Model individueel trajectplan is nog in ontwikkeling.
- Aandachtspunt voor 2008: inhaalslag in registratie van reeds lopende trajecten.
59
Instrument
Rotterdam
Den Haag
5.
In gebruik
In ontwikkeling (zie 13)
Richtingwijzer hantering
- Samen met Amsterdam en VWS is
- Met ondersteuning gemeente en
BOPZ
instelling voor duurzaam verblijf
zorgkantoor is door zorginstelling
gerealiseerd. Momenteel 36 personen
aanvraag ingediend voor opzet van
opgenomen op basis van RM.
een BOPZ-voorziening. - Na definitieve toestemming is het streven in 2008 te beginnen met de bouw van een voorziening in Den Haag.
6.
In gebruik
In gebruik en in ontwikkeling
Modelprocedure effectue-
-
- Convenant met zorgkantoor over
ring levering zorg
- Voor Rotterdam daarmee instrument
Convenant met beide zorgkan-toren. afgehandeld. Geen gegevens over afspraken met ketenpartners. Algemene afspraken in convenant. Specifieke afspraken per instelling via de subsidievoorwaarden.
regie rond capaciteit en inzet middelen. - Regulier stedelijk overleg op directieniveau met zorgkantoor en ketenpartners - In voorbereiding aanvullend convenant tussen zorg en opvang instellingen en CCP.
7.
In gebruik
In gebruik
Modelaanpak onverze-
- Collectieve zorgverzekering
- Collectieve zorgverzekering
kerdheid en budget
afgesloten, basis- en aanvullende
afgesloten en afspraken over boetes
beheer
verzekeringen.
gemaakt.
- Schuldsaneringtrajecten.
- Capaciteit schuldhulp-verleningstrajecten Gemeentelijke Kredietbank is
Apart team schuldhulpverlening bij de GKB o.a. inzet op stabilisatie en vermindering schulden d.m.v. budgetbeheer (zie ook 10).
60
uitgebreid.
Utrecht
Amsterdam
In ontwikkeling
In gebruik
- Voor 2008 wordt gezocht naar een nieuwe
- Samen met Rotterdam en VWS is instelling
voorziening in de regio Utrecht die ingericht
voor duurzaam verblijf gerealiseerd. Momen-
is op behandeling van patiënten die
teel 36 personen opgenomen waarvan 18
psychiatrische en verslavingsproblemen en
uit Amsterdam. Opname alleen met BOPZ
verstandelijke beperkingen combineren met
maatregel (voorlopige machtiging).
gedragsproblemen.
- GGD maakt met de Amsterdamse GGZ-instellingen afspraken over een BOPZnazorgregister.
In gebruik
In ontwikkeling
- Convenant afgesloten met zorgkantoor.
- Conceptconvenant met Zorgkantoor over
Gezamenlijke inkoop van zorg. - Bestuurlijk overleg via de stedelijke stuurgroep OGGZ en het management Overleg Zorg op Straat. Zorgkantoor, gemeente en veldpartijen zijn in beide gremia vertegen-
samenwerkingsafspraken; in januari 2008 volgt ondertekening. AGIS en gemeente kopen samen in. - Met ketenpartners samenwerkingsafspraken uitgewerkt.
woordigd. - Met het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) zijn afspraken gemaakt over de indicatiestelling en samenwerking met de BCT. In gebruik
In ontwikkeling
- Afspraken met zorgkantoor over de koppeling
- Parkpolis ontwikkeld: polis die onverzekerden
van een collectieve ziektekostenverzekering
een snelle toegang tot ziektekostenver-
aan de daklozenuitkering zijn gecontinueerd.
zekering geeft in afwachting van regeling
Nieuw in het aanbod verzekering van mond-
uitkering e.d. Pilot is gaande.
hygiënische zorg. - Sinds 1-1-2007 bestaat de monitor onverzekerden. Eerste resultaten lijken uit te wijzen dat de dak- en thuislozen in het eerste jaar nagenoeg allemaal verzekerd zijn. Voorbehoud: van een aantal mensen moet nog informatie achterhaald worden.
61
Instrument
Rotterdam
Den Haag
8.
In gebruik
In gebruik
Modelaanpak effectuering
- Realisatie van veertien locaties.
- Capaciteit en woonbehoefte vastge-
levering van specifieke
- Vijf staan op de planning.
steld samen met de ketenpartners.
woonvoorzieningen
- In de regio vier locaties gerealiseerd,
Uitkomsten zijn opgenomen in
drie in de planning. - Modelconvenant door college van B&W vastgesteld.
convenant gemeente en zorgkantoor. - Het stedelijk plan met uitbreiding 300 plaatsen in 2007 goedgekeurd door de raad. - Dit omvat realisatie van 7 voorzieningen (doorstroom, 24-uurs- en nachtopvang). Over de geplande locaties wordt voorjaar 2008 een besluit genomen. Communicatietraject met stad is 2007 gestart. - Afspraak met wooncorporaties: per 2007 jaarlijks 210 woningen beschikbaar voor begeleid zelfstandig wonen.
9.
In gebruik
In gebruik
Model
- Meldpunt bij Krediet Bank Rotterdam
- Pilotproject ‘voorkoming’ huisuitzet-
protocol preventie huisuit-
gestart. In 2008 naar verwachting
ting uitgevoerd in twee wijken.
zettingen
volledig actief.
Voornemen voor uitbreiding van het
- Nieuw convenant ‘preventie ontrui-
project in 2008
mingen/laatste kans beleid’ door werkgroep op 19-12 -07 ondertekent.
10.
In gebruik
In gebruik
Model aanpak schuldhulp
- Gespecialiseerd MO team binnen KBR.
- Herinrichting gemeentelijke krediet-
verlening & schuld
- Samenwerking MO team met zorgin-
sanering.
stellingen en SoZaWe: aanbod van
- Uitbreiding GKB dienstverlening voor
voorlichting, advies, budgetbeheer,
deze doelgroep met uiteindelijk 135
bewindvoering, schuldbemiddeling
extra trajecten.
en nazorg.
62
bank voor doelgroep MO en OGGZ.
Utrecht
Amsterdam
In ontwikkeling
In gebruik
- Vertraagde ontwikkelingen hebben geleid
- Met ketenpartners en zorgkantoor overeen-
tot uitstel van voorgenomen woonbehoefte
stemming over uitbreiding capaciteit. Betreft
onderzoek.
480 plaatsen (bij begeleid en beschermd
- Een stedelijk overzicht van benodigde
wonen) Daarnaast ± 300 begeleid- wonen-
woon- en behandelvoorzieningen is in de
plaatsen op woningen gerealiseerd.
maak. Dit overzicht dient als onderlegger
- Met stadsdelen bestuurlijke regiegroep
voor stedelijke en regionale ruimtelijke planningsdiscussies. - Voor de uitstroom uit de MO is met de
opgericht. Eind 2007 leveren stadsdelen locaties aan. - Afspraak met corporaties: per 2007 jaarlijks
woningcorporaties afgesproken dat zij
150 woningen beschikbaar komen voor
jaarlijks tot en met 2010 250 extra woningen
begeleid zelfstandig wonen.
ter beschikking stellen.
In gebruik
In gebruik
- Betrokkenheid bij de stedelijke netwerken
- Sinds 2005 de ‘Erop-af’ methodiek. Convenant
woonoverlast is gecontinueerd in 2007. - Positieve evaluatie pilot preventie huisuitzetting van de GG&GD en de Kredietbank, uitbreiding in 2008 voornemens.
met instellingen en wooncorporaties. Scholingsprogramma voor 100 maatschappelijke werkers. Jaarlijks 1000 huisbezoeken. - ‘Erop-af’ methodiek is vastgelegd in een meerjarige Beleidsovereenkomst Wonen tussen gemeente en corporatie.
In ontwikkeling
In gebruik
- Pilot preventie huisuitzetting van de GG&GD
- 1200 extra trajecten inkomensbeheer en
en de Kredietbank. - In 2008 starten 2 onderzoeken om profiel van dreigend dak- en thuislozen scherper
1300 extra trajecten schuldhulpverlening ingekocht t.b.v. de doelgroep van het Plan van aanpak.
te krijgen en gerichter te kunnen kiezen uit
- Tijdelijk 10 extra klantmanagers aangesteld
benodigde hulpverlening om dakloosheid te
om deze trajecten te leveren. Trajecten
voorkomen
worden momenteel geleverd tot de genoemde aantallen; overschrijding is aannemelijk.
63
Instrument
Rotterdam
Den Haag
11.
In gebruik
In gebruik
Regeling dagloon
- Dagloonprojecten in overleg met
- In 2007 uitbreiding van dagbesteding
projecten
instellingen in juni 2007 ingevoerd.
en dagloonprojecten t.b.v. verslaafde dak- en thuislozen. - In 2008 verdere uitbreiding dagloonproject high clean.
12.
In gebruik
In ontwikkeling
Model procedure aanslui-
- Nazorg ex-gedetineerden onder-
- Uitbreiding met 100 extra trajecten
ting nazorg bij ontslag uit detentie
gebracht bij SPAR. Samenwerking gemeentelijke organisaties & politie. - Informatiestroom SPAR en CO.
aanpak van veelplegers gestart. - Pilotproject geformuleerd voor versterking nazorg na detentie.
- Aandachtspunt informatie vanuit Justitie; moet eerder en vollediger. 13.
In gebruik
In ontwikkeling (zie 5)
Aanpak realisatie voorzie-
- Eigen opzet voorzieningen
- Aanvraag voor opzet van Haagse
ningen duurzaam verblijf
duurzaam verblijf.
voorziening voor duurzaam verblijf is ingediend
64
Utrecht
Amsterdam
In gebruik
In gebruik
- In 2007 heeft bureau Dagloon zijn werkzaam-
- Gezamenlijke inkoop van inloop, dagbeste-
heden voortgezet. - In 2008 zal bureau Dagloon aanbod gaan doen voor activering, gericht op uitstroom van de laatste 100 vergunninghouders van het zorgcentrum naar woonvoorzieningen.
ding en arbeidstoeleiding door gemeente en Zorgverzekeraar. 1450 dagbestedingtrajecten, ruim de helft is geleverd. - Instrumentontwikkeling: a) vernieuwende website die vraag en aanbod aan elkaar koppelt; b) eenvoudig rapportage-systeem. - Herziening vergoedingen-regeling is aanstaande, meer gericht op activering.
In gebruik
In ontwikkeling
- Voor het project Geïntegreerde Aanpak
- Voor veelplegers is de modelprocedure
Verslaving en Overlast (GAVO) zijn in 2006–2007 100 extra trajecten ingekocht.
geïmplementeerd. - Voor overige OGGZ-cliënten implementatie voorzien in de loop van 2008.
In ontwikkeling
Niet in gebruik
In 2008 wordt met zorgkantoor, maatschap-
- Eigen opzet voorzieningen duurzaam verblijf.
pelijke opvang, GGZ en de verslavingszorg gekeken naar de mogelijkheid om in de regio een voorziening tot stand te brengen die is ingericht op de behandeling van patiënten die psychiatrische problemen, verslavingsproblemen en/of verstandelijke beperkingen combineren met gedragsproblemen.
65
Bijlage 3
Convenant Den Haag Onderdak
67
1
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Convenant Gemeente Den Haag en Zorgkantoor Haaglanden “Den Haag Onder Dak” De Gemeente Den Haag en het Zorgkantoor Haaglanden leggen in deze overeenkomst de samenwerkingsafspraken vast om het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang van het Rijk en de vier grote steden in Den Haag uit te voeren. Deze samenwerking betreft specifiek de lokale aanpak in Den Haag, zoals beschreven in de notitie “Den Haag Onder Dak”. Doel van de lokale samenwerking tussen beide partijen is het aanbod in overeenstemming te brengen met de zorgvraag en behoefte van sociaal kwetsbare Hagenaars die dak- of thuisloos zijn. De beschreven functies en taken van de Gemeente Den Haag en het Zorgkantoor Haaglanden zijn conform de eisen van het landelijke Plan van Aanpak.
Den Haag, 18 december 2006
Gemeente Den Haag
Dhr H.P.G. van Alphen Wethouder Welzijn, Volksgezondheid en Emancipatie
Mw Y.A.P. Heukelom Directeur
2
Convenant “Den Haag Onder Dak”
3
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Inhoudsopgave 1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Achtergrond Het Haagse Plan van Aanpak “Den Haag Onder Dak” Samenwerking tussen Gemeente Den Haag en Zorgkantoor Haaglanden Afspraken, taakverdeling en organisatie Meerjarenplan (afspraak a) Inzet extra, geoormerkte, AWBZ-middelen (afspraak b) Zorgtoewijzing (afspraak c) Monitoring en opstellen jaarplannen (afspraak d)
5 5 6 6 8 8 9 9
Bijlagen
1. Tabel 1: Tabel 2:
Raming beoogd aanbod in 2009 (25 juli 2006) Uitbreiding aanbod open voor plannen ketenpartners (25 juli 2006)
2. Schema 1: Organisatie en werkproces persoonsgebonden aanpak Schema 2: Toewijzing zorgfuncties in trajecten
11 12 13 14
4
Convenant “Den Haag Onder Dak”
5
Convenant “Den Haag Onder Dak”
1. Achtergrond Op 7 februari 2006 ondertekenden het Rijk en de vier grote steden het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang. Doel van deze gezamenlijke aanpak is de leefsituatie van sociaal kwetsbare mensen in de vier grote steden structureel te verbeteren. Deze groep wordt ook wel de MO/OGGZ-doelgroep1 genoemd. Kenmerkend voor deze doelgroep is, dat mensen: - te maken hebben met zogenaamde multi-problematiek, gelijktijdige problematiek op verschillende leefgebieden (psychiatrie, verslaving, inkomen, schulden, werken, wonen); - niet in staat zijn adequaat gebruik te maken van de bestaande infrastructuur en niet in staat zijn zelfstandig hun problemen op te lossen; - door hun gedrag in hun omgeving vaak overlast en (gevoelens van) onveiligheid veroorzaken. In het landelijke Plan van Aanpak zijn concrete resultaatafspraken gemaakt. De hoofddoelstellingen zijn: 1. De huidige ruim 10.000 dak- en thuislozen en zij die er vanaf nu nog bij komen, zijn voorzien van: - inkomen - structurele vormen van woonvoorzieningen, passend bij de betrokken individuen - niet-vrijblijvende evidence-based zorgtrajecten (zo mogelijk tijdelijk, waar nodig structureel) gebaseerd op realistische diagnoses (waaronder trajecten uit hoofde van het verslavingsbeleid en vormen van eventueel gesloten intramurale psychiatrische voorzieningen c.a.) - (voor zover mogelijk) vormen van werk die haalbaar zijn Indicatoren: dakloosheid en de stabiliteitsindex (stabiele huisvesting, geregeld inkomen, stabiel contact met de hulpverlening en vorm van dagbesteding). 2. Dakloosheid ten gevolge van huisuitzetting komt (vrijwel) niet meer voor. Het aantal huisuitzettingen is in 2008 gedaald tot minder dan 30% van het aantal in 2005. Voor zover nog wel huisuitzettingen voorkomen, wordt alternatieve passende woonruimte in het souterrain van de woningmarkt aangeboden. Indicatoren: aantal huisuitzettingen per jaar en aantal huisuitzettingen per jaar dat tot dakloosheid leidt. 3. Dakloosheid ten gevolge van detentie komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator: aantal gevallen van dakloosheid na detentie. 4. Dakloosheid ten gevolge van uitval uit zorginstellingen komt (vrijwel) niet meer voor. Indicator: aantal gevallen van dakloosheid na uitval uit zorginstellingen. 5. Bij een groot deel van de doelgroep is overlastgevend gedrag verminderd conform Veiligheidsmonitor (tot maximaal 75% van het huidige niveau in 7 jaar). Indicatoren: aantal strafbare feiten en aantal meldingen van overlast. Hiervoor kunnen de registratiegegevens gebruikt worden die zijn afgesproken in het kader van GSB III. Die hebben betrekking op personen die permanente overlast veroorzaken door bijvoorbeeld een psychische stoornis en/of drugs- en alcoholverslaving.
2. Het Haagse Plan van Aanpak “Den Haag Onder Dak” Den Haag Onder Dak beschrijft de lokale aanpak in Den Haag om de doelstellingen uit het landelijke G4 plan te realiseren en de gehele groep sociaal kwetsbaren in Den Haag te voorzien van passende huisvesting, inclusief adequate zorg en begeleiding. De aanpak is gebaseerd op twee basis elementen: 1. Alle sociaal kwetsbare personen in Den Haag zijn bekend bij de Gemeente en krijgen onder regie van de Gemeente een individueel zorgtraject aangeboden gericht op maatschappelijk herstel. De trajecten worden gevolgd in tijd. 2. Er is voldoende aanbod van zorg- en dienstverlenende functies om deze integrale trajecten te kunnen uitvoeren. 1 Maatschappelijke Opvang/Openbare Geestelijke Gezondheidszorg
6
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Het huidige aanbod in Den Haag is onvoldoende om de geplande trajecten te kunnen uitvoeren. Volgens het landelijke Plan Van Aanpak is de Gemeente samen met het Zorgkantoor en de woningbouwcoöperaties verantwoordelijk voor de (financiering van het) voorzieningenaanbod. In het kader van deze taak hebben de Gemeente Den Haag en het Zorgkantoor Haaglanden besloten tot samenwerking om a) een sluitend ketenaanbod in Den Haag te realiseren en (b) de capaciteit van dit aanbod te kunnen sturen op grond van de zorgvraag en -behoefte. De Gemeente maakt apart afspraken met de woningcorporaties over huisvesting en stedelijke spreiding van het beoogde voorzieningenaanbod.
3. Samenwerking tussen Gemeente Den Haag en Zorgkantoor Haaglanden Conform het Plan Van Aanpak hebben Gemeente en Zorgkantoor een gezamenlijke taak voor de inzet van opvang en zorg aan de doelgroep. De Gemeente en het Zorgkantoor hebben besloten om deze gezamenlijke taak vorm te geven door samen te werken in de sturing van het aanbod. Doel van de samenwerking is om in de periode 2007 t/m 2009 (a) een sluitend ketenaanbod voor de doelgroep te realiseren en (b) het ketenaanbod in overeenstemming te brengen en te houden met de vraag en zorgbehoefte van de doelgroep. In deze overeenkomst zijn de afspraken vastgelegd voor de gezamenlijke sturing van Gemeente en Zorgkantoor. De afspraken hebben alleen betrekking op de eerste fase van het plan, namelijk de periode 2006 t/m 20092. In deze overeenkomst gaat het specifiek om (het aanbod voor) de doelgroep sociaal kwetsbare personen die feitelijk of residentieel dak- of thuisloos zijn. De procedurele afspraken over wettelijke taken en verantwoordelijkheden worden in een landelijk traject tussen de G4 en de zorgkantoren vastgelegd.
4. Afspraken, taakverdeling en organisatie Jaarlijks stellen VWS, Zorgkantoren en gemeente in overleg vast welke functies/voorzieningen uit de AWBZ gefinancierd worden en welke op andere wijze bekostigd worden. Gemeente en Zorgkantoor komen overeen dat: a. de raming die zij gezamenlijk en in overleg met de ketenpartners hebben opgesteld van het huidige plus beoogde zorg- en voorzieningenaanbod voor deze doelgroep fungeert als meerjarenplan voor het plan van aanpak. Dit meerjarenplan vormt het bindend kader voor zowel de jaarlijkse productieafspraken over de AWBZ-zorg aan deze doelgroep als het Gemeentelijke beleid en inzet van gemeentelijke middelen voor de Maatschappelijke Opvang en Openbare Geestelijke Gezondheidszorg (OGGZ); b. het beoogde aanbod uit het meerjarenplan tot stand wordt gebracht door de zorgaanbieders uit te nodigen plannen in te dienen voor de vastgestelde aanbodsuitbreiding en dat Gemeente en Zorgkantoor gezamenlijk beslissen welke plannen gefinancierd worden; c. zorgtoewijzing van het totale (beoogde) aanbod voor de doelgroep altijd binnen de trajecten van de persoonsgebonden aanpak plaats vindt en dat dit een voorwaarde vormt voor subsidiering dan wel contractering van aanbieders;
2 De huidige concessie van de zorgkantoren loopt t/m 31 december 2008. Mocht het Zorgkantoor Haaglanden m.i.v. 2009 niet meer in de huidige vorm bestaan, dan wordt deze overeenkomst per 1 januari 2009 als ontbonden beschouwd.
7
Convenant “Den Haag Onder Dak”
d. de aansluiting tussen vraag en aanbod maandelijks bijgehouden/gevolgd wordt (monitoringsysteem) en elk half jaar een evaluatie van het meerjarenplan plaatsvindt om de jaarplannen op of bij te stellen; e. ze elkaar inzicht verschaffen over de (her)inzet van de middelen, maar beide partijen afzonderlijk hun eigen wettelijke taken houden ten aanzien van de verantwoording van de middelen. Dat houdt ook in dat de Gemeente verantwoordelijk is voor (toezicht op) de kwaliteit van het aanbod dat met gemeentelijke middelen gesubsidieerd is en dat het Zorgkantoor de verantwoordelijkheid draagt voor de geleverde AWBZ-zorg binnen het Plan Van Aanpak; f. ze gezamenlijk zorg dragen voor een snelle omzetting van huidig gemeentelijk gefinancierde voorzieningen in AWBZ-voorzieningen waar dat mogelijk en wenselijk is; g. eventuele tekorten in het AWBZ-budget dat beschikbaar is voor de MO/OGGZ-doelgroep door Gemeente en Zorgkantoor gezamenlijk worden aangekaart bij VWS. Taakverdeling
De Gemeente: - regelt de projectorganisatie en bestuurlijk overleg tussen Gemeente en Zorgkantoor om de gemaakte afspraken uit te voeren; - is verantwoordelijk voor de opzet en uitvoering van de persoonsgebonden aanpak, dat wil zeggen de Gemeente richt een centraal coördinatiepunt (CCP) in dat indicatie van alle personen uit de doelgroep verzorgt, met dien verstande dat het CIZ eindverantwoordelijk blijft voor de inhoud van de indicaties en deze, met vermelding van de voorkeursaanbieder, doorzendt aan het Zorgkantoor. Het CCP is tevens verantwoordelijk voor het opstellen van de individuele trajectplannen inclusief het bepalen van benodigde zorginzet en de aanbieder van voorkeur; - stelt veldregisseur(s) aan die toezicht houden op een goede uitvoering van de trajecten alsmede de zorginzet door de aanbieders (van voorkeur); - zorgt voor centrale registratie van alle individuele cliënten die aangemeld worden bij het CCP (nu nog CTMO) en zet aan de hand van deze registratie een cliëntmonitor op; - regelt de afspraken met de zorgaanbieders voor de organisatie van het CCP en de uitvoering van de persoonsgebonden aanpak in een convenant; - verplicht zich gedurende de periode 2006 t/m 2009 op basis van landelijke afspraken met het Rijk tot inzet van minimaal het gemeentelijke budget ten behoeve van de doelgroep van de sociaal kwetsbaren per 1 januari 2006. Het Zorgkantoor: - contracteert de benodigde uitbreiding van AWBZ-zorg uit het meerjarenplan conform de wettelijke kaders en neemt in de contracten de specifieke voorwaarden van de persoonsgebonden aanpak op. Het Zorgkantoor contracteert en maakt afspraken conform het vastgestelde inkoopbeleid. Zorgaanbieders wordt gevraagd de hen door gemeente en Zorgkantoor toegekende plannen te vertalen naar volumes van zorgfuncties en zorgprestaties en de bijbehorende tarieven en hiervoor een offerte in te dienen bij het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor maakt vervolgens afspraken binnen de voor de MO/OGGZ-doelgroep beschikbare contracteerruimte. De beschikbare contracteerruimte ten behoeve van de MO/OGGZ-doelgroep bestaat uit reguliere contractruimte (waarvoor productieafspraken worden gemaakt op basis van het inkoopbeleid) en de geoormerkte MO/OGGZ-middelen. Indien deze middelen niet toereikend zijn om alle toegekende projecten uit te voeren op basis van de ingediende offertes, dan informeert het Zorgkantoor de gemeente hierover en besluiten Gemeente en Zorgkantoor gezamenlijk welke prioriteitenvolgorde gehanteerd wordt. Gemeente en Zorgkantoor melden de eventuele tekorten gezamenlijk aan het Rijk; - legt verantwoording af aan VWS over de besteding van de geoormerkte AWBZ middelen; - regelt de zorgtoewijzing binnen de persoonsgebonden aanpak door de aanbieder van voorkeur die door de veldregisseur is opgegeven en door het CIZ (Centrum Indicatiestelling Zorg) op het indicatiebesluit is overgenomen aan te houden en deze administratief af te handelen. - In dit convenant genoemde taken en verantwoordelijkheden van het Zorgkantoor worden uitgevoerd in het kader van geldende wet- en regelgeving met betrekking tot de AWBZ.
8
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Organisatie
-
-
-
Zorgkantoor en Gemeente zijn beiden vertegenwoordigd in de Stuurgroep MO/OGGZ voor ambtelijke afstemming van de lokale aanpak en aansturing op directieniveau. De veldregisseurs zijn verantwoordelijk voor een goede uitvoering van de persoonsgebonden aanpak en dragen zorg dat de benodigde zorg en opvang wordt ingezet conform het trajectplan. Binnen het CCP worden de cliëntgegevens en ingezette trajecten centraal geregistreerd. Deze gegevens worden samen met de maandelijkse realisatiecijfers van het Zorgkantoor verwerkt in een cliëntenmonitor van de gemeente; Het Zorgkantoor levert de gerealiseerde productiecijfers ten behoeve van de MO/OGGZ-doelgroep aan en maakt inzichtelijk of er sprake is van onder- respectievelijk overproductie. Tegen het licht van deze gegevens, aangevuld met cliëntgegevens van het CCP, houdt de gemeente de aansluiting tussen vraag en aanbod nauwgezet bij; De Gemeente regelt de halfjaarlijkse evaluatie van het meerjarenplan ten behoeve van het op- en bijstellen van de jaarplannen. De Gemeente organiseert bijeenkomsten met de ketenpartners om hen op de hoogte te stellen van de jaarplannen.
5. Meerjarenplan (afspraak a) De raming van het huidige en het beoogde ketenaanbod die in Bijlage 1 is opgenomen, fungeert als meerjarenplan en is het vertrekpunt voor de benodigde aanbodsuitbreiding en de jaarplannen. - In december 2006 beslissen Gemeente en Zorgkantoor gezamenlijk over de totstandkoming van de benodigde aanbodsuitbreiding door een selectie van plannen te maken die aanbieders hebben ingediend. - Voor alle AWBZ-zorg geldt dat de aanbieders moeten voldoen aan de gunnings- en geschiktheidseisen zoals opgesteld door Zorgverzekeraars Nederland. - De beslissing over de totstandkoming van de aanbodsuitbreiding is definitief tot 2009. Er is tussentijds wel bijstelling van capaciteit of productie mogelijk op basis van de monitoruitkomsten (zie hoofdstuk 8). - Het Zorgkantoor contracteert de aanbodsuitbreiding van AWBZ-zorg conform de wettelijke kaders en de NZa (Nederlandse Zorgautoriteit) beleidsregels. De Gemeente subsidieert het deel van de aanbodsuitbreiding dat Gemeentelijke taken betreft. - Aangezien de nulmeting voor de hoeveelheid AWBZ zorg onvolledig is zal de Gemeente de aanbieders verzoeken alle cliënten die per 1 januari 2006 in zorg waren en die voldoen aan de doelgroepdefinitie op naam aan te melden bij het CCP (nu nog CTMO). Deze cliënten zullen, indien door het CCP aangemerkt als doelgroep, aan de centrale registratie toegevoegd worden en in het kader van de persoonsgebonden aanpak een traject krijgen. Tevens zal de Gemeente de aanbieders verzoeken om, eveneens per 1 januari 2006, per functie/voorziening de omvang aan te geven van de AWBZ-middelen die gemoeid zijn met de zorg/opvang voor bovengenoemde cliënten.
6. Inzet extra, geoormerkte, AWBZ-middelen (afspraak b) -
De extra geoormerkte, AWBZ-middelen zijn alleen bestemd voor de uitbreiding van het bestaande aanbod zoals vermeld in het meerjarenplan. Het Zorgkantoor concretiseert de inkoop van de aanbodsuitbreiding in contracten en productieafspraken met de aanbieders die het nieuwe aanbod gaan uitvoeren. In de inkoopcontracten met de afzonderlijke aanbieders van de aanbodsuitbreiding laat het Zorgkantoor vastleggen dat:
9
Convenant “Den Haag Onder Dak”
-
-
-
-
de aanbieder de geleverde zorg op cliëntniveau verantwoordt; de gecontracteerde zorg alleen inzetbaar is binnen de persoonsgebonden aanpak en de aanbieder mee werkt aan de Gemeentelijke veldregie; - het bepalen van aanbieder van voorkeur ten behoeve van de benodigde AWBZ-zorg binnen een traject gelijk staat aan zorgtoewijzing en het organiseren van deze zorgtoewijzing door de coördinerend clientmanager geldt als effectuering van de zorg. De bestaande inzet van AWBZ-middelen voor de doelgroep van het Plan Van Aanpak MO blijft gehandhaafd. Bijstellingen van de gemaakte productieafspraken zijn mogelijk als uit de monitoruitkomsten blijkt dat de vraag niet in overeenstemming is met het aanbod (zie ook paragraaf 6). Als de gerealiseerde zorg de gemaakte productieafspraken overschrijdt, zoekt VWS naar een oplossing voor de financiering van AWBZ-zorg, mits de cliënt geïndiceerd is via het CCP (nu nog CTMO) en zorg ontvangt in het kader van een traject. Aan het hercontracteren van bestaande cq reguliere productie van AWBZ-zorg aan de doelgroep worden door het Zorgkantoor vanaf 2007 dezelfde voorwaarden gesteld die gelden voor de contractering van AWBZzorg binnen de nieuwe voorzieningen voor de MO/OGGZ-doelgroep. Deze voorwaarde betreft met name de deelname aan de gemeentelijke regie en de persoonsgebonden aanpak zoals beschreven in het stedelijke plan ‘Den Haag Onder Dak’.
7. Zorgtoewijzing (afspraak c) De zorgtoewijzing wordt uitgevoerd in het kader van de persoonsgebonden aanpak binnen een sluitende keten. Schema 1 (van bijlage 2) geeft de organisatie van deze ketenaanpak weer, in schema 2 (van bijlage 2) staat de individuele route voor de individuele cliënt binnen deze keten. - Zorgtoewijzing en organisatie van de inzet geschiedt alleen in het kader van de persoonsgebonden aanpak binnen trajecten en geldt als effectuering van gecontracteerde zorg; - Zorgtoewijzing voor AWBZ-gefinancierde zorg is een wettelijke taak van het Zorgkantoor. Het Zorgkantoor regelt de zorgtoewijzing conform het trajectplan, dwz houdt de aanbieder van voorkeur aan die door CCP/veldregisseur is opgegeven en staat aangegeven op het indicatiebesluit van het CIZ; - De Gemeente is verantwoordelijk voor afstemming en coördinatie van de zorg binnen de trajecten conform gestelde AWBZ-indicaties en gericht op de individuele cliënt; - De zorgaanbieders blijven verantwoordelijk voor de geleverde zorg aan de cliënt; - Zorgtoewijzing en trajecten worden uitgevoerd conform de schema’s en beschrijving in bijlage 2 en is integraal opgenomen in het convenant met de ketenpartners over het plan van aanpak.
8. Monitoring en opstellen jaarplannen (afspraak d) De centrale registratie die het CCP (nu nog CTMO) per januari 2007 start, dient als monitoring van de trajecten en de afstemming tussen vraag en aanbod. Met deze gegevens zal bovendien de nulmeting ten aanzien van het AWBZ-aanbod preciezer worden vastgesteld. Aan de hand van de monitoruitkomsten wordt overeenstemming tussen vraag en aanbod bovendien halfjaarlijks geëvalueerd om de jaarplannen op te stellen en zo nodig de capaciteit en/of productie aan te kunnen passen. - Het Zorgkantoor levert vanaf januari 2007 elke vier weken realisatiecijfers aan het CCP, zodat maandelijks de vraag en inzet van gemeentelijke én AWBZ-zorg bijgehouden/gevolgd kan worden. - Elke bijstelling van de raming is de uitkomst van gezamenlijk overleg tussen Gemeente en Zorgkantoor. Bijstellingen worden besloten tijdens het halfjaarlijks overleg, waarin het meerjarenplan wordt geëvalueerd op basis van de monitoruitkomsten.
10
-
-
Convenant “Den Haag Onder Dak”
De eerste evaluatie en eventuele bijstelling van de raming is in januari 2007. De bijstellingen vormen de basis van de jaarplannen voor 2007, 2008 en 2009 en dienen tevens ter onderbouwing van wijzigingen in productieafspraken en gemeentelijke beschikkingen zodat het aanbod in overeenstemming met de vraag blijft. De evaluaties worden ten minste 2 maanden voorafgaand aan de jaarlijkse herschikkingsmomenten van AWBZ-middelen uitgevoerd, zodat eventuele bijstellingen direct doorgevoerd kunnen worden. Het jaarplan en eventuele bijstelling van de raming worden door Gemeente en Zorgkantoor minimaal één keer per jaar gezamenlijk aan de ketenpartners gecommuniceerd.
11
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Bijlage 1: Tabel 1: Raming beoogd aanbod in 2009 zoals vastgesteld op 25 juli 2006 RAMING Beoogd aanbod*
0-meting
Uitbreiding
1/1/2006
Beoogd aanbod in 2009
Dagopvang (plaatsen)
Laagdrempelige dagopvang
80
PM
80 (PM)
75 20 16 5 0 4 6 5 30 83 248 28
30 0 0 5 5 1 10 5 0 (PM) 104 0 0
105 20 16 10 5 5 16 10 30 (PM) 187 0 0
50 8 30 10 0
80 72 240 0 (PM) 42
130 80 270 10 (PM) 42
0
PM
PM
174 (PM) 56 17
226 (PM) 120 3
400 (PM) 176 20
294 186 270 3 fte 200 30
95 60 450 2 fte 300 PM
389 246 720 5 fte 500 PM
PM 2,6 fte 1000 250
PM 4 fte 1000 135
PM 6,6 fte 2000 385
PM PM
PM PM
PM PM
PM 45 600 50
PM 20 0 25
PM 65 600 75
PM Nvt
PM
PM
7,3 fte
8,7 fte
16 fte
0 fte 3 fte
4 fte 3 fte
4 fte 6 fte
Maatschappelijke Opvang (plaatsen, Gemeentelijk gefinancierd)
Nachtopvang volwassenen Opvang prostituees (stoelen) Opvang prostituees (bedden) Nachtopvang jongeren (18 - 23 jaar) Ziekenboeg Noodopvang volwassenen Crisisopvang volwassenen Crisisopvang jongeren (18-23 jaar) Doorstroombedden jongeren (18 - 23 jaar) Doorstroombedden MO langdurig (sociale pensions ed) V&V extramural Beschermd wonen (AWBZ-verblijf)
Beschermd wonen GGZ Beschermd wonen DD total Beschermd wonen dak- en thuislozen ongedifferentieerd (omzetting MO) Beschermd wonen zwerfjongeren (18-23 jaar) V&V MO intramuraal Duurzaam verblijf (AWBZ-verblijf)
Duurzaam verblijf DD ihkv BOPZ Begeleid wonen (plaatsen - begeleiding via OB/AB) Begeleid Zelfstandig wonen (trajecten incl woningen via coördinatiegroep) Begeleid Groepswonen Begeleid Wonen (ex-gedetineerden) Activering (aantal cliënten)
Dagbesteding normaal Dagbesteding intensief Dagbesteding GGZ geïndiceerd (+ Haagse Zaak) Maatschappelijke steunsystemen coördinatie OB/AB toeleiding en begeleiding ihkv van MSS Reïntegratie-trajecten ihkv bijstandswet Financiele hulpverlening
Budgetbeheer/training Toeleidingstrajecten schuldhulpverlening MO personele inzet Schuldhulpverleningstrajecten MJD/Parnassia (niet allen doelgroep pva) Schuldhulpverleningstrajecten GKB Zorgverlening (clienten)
Ambulante GGZ / bemoeizorg OGGZ Verslavingszorg Medische basiszorg
Huisartsen- en tandartsenzorg Gebruikersruimten (beschikbare plekken) Methadonverstrekking (abonnementen) Heroineverstrekking Veiligheid/overlast (trajecten)
Politieproject Veelplegersaanpak in dit stadium buiten pva Outreachend werk (budget fte’s)
Veldwerk tbv casefinding en zorgtoeleiding CCP en veldregie
Veldregie CCP inclusief administratie
12
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Bijlage 1: Tabel 2: Uitbreiding aanbod open voor plannen ketenpartners, zoals vastgesteld op 25 juli 2006 Beoogde voorzieningenuitbreiding open voor plannen
Aantal
Maatschappelijke Opvang (plaatsen, Gemeentelijke financiering) Nachtopvang jongeren
5
Ziekenboeg
2
Crisisopvang jongeren Doorstroombedden
5 50
Beschermd wonen Beschermd wonen GGZ
80
Beschermd wonen DD
72
V&V MO bedden
15
Duurzaam verblijf Duurzaam verblijf DD ihkv BOPZ
P.M.
Begeleid wonen Begeleid Zelfstandig wonen (trajecten OB/AB)
226
Begeleid Groepswonen (langdurige begeleiding OB/AB)
120
Activering (aantal cliënten) Dagbesteding normaal Dagbesteding intensief
95 60
Dagbesteding GGZ geïndiceerd
450
OB/AB begeleiding in het kader van MSS
300
13
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Bijlage 2: Organisatie persoonsgebonden aanpak en zorgtoewijzing tijdens traject
Schema 1 : Organisatie en werkproces persoonsgebonden aanpak
Veldregie uitval
Cliëntbespreking (screeningsoverleg) door coördinerende cliëntmanagers olv veldregisseur
Cliëntmanagers Individueel Tra ject plan Zorgverlening
Financiële hulpverlening
Medische basiszorg
zorgplan
zorgplan
zorgplan
Wonen en MO zorgplan
zorgplan
voortgang & evaluatie
CCP
Verwijzers & cliënt zelf
Outreachend werk
CCP - Melding 24/7 - intake&screening - vaststellen trajectplan - AWBZ indicaties (mandaat CIZ?) - zorgtoewijzing - evt aanwijzen cliëntmanager - registratie - monitor&evaluatie - preventieve activiteiten
(coördinerend) cliëntmanager - Contactpersoon en aanspreekpunt voor cliënt - Coördinatie, afstemmen en uitvoering zorgplannen tbv trajectplan (casemanager voor cliënt) - Verantwoording voortgang cliënt aan veldregisseur
Outreachend werk - casefinding - veldwerk/bemoeizorg - cliëntmanagement indien (nog) niet in traject, huisvesting of bij trajectuitval
Dagbesteding Activering
Veldregisseur - Contactpersoon en aanspreekpunt voor cliëntmanager - Coördinatie ketenpartijen bij problemen uitvoering trajectplan - Eindverantwoordelijk zorgtoewijzing en plaatsing & aanwijzing cliëntmanager - Kwartaalrapportages
Verwijzers: - Alle ketenpartners - Andere meldpunten voorzover niet geïntegreerd - Politie/justitie
14
Convenant “Den Haag Onder Dak”
Bijlage 2: Schema 2:Toewijzing zorgfuncties in trajecten
Zelfstandige huisvesting (alleen ondersteuning en/of activering, financiële hulpverlening plus reguliere ambulante hulpverlening)
Begeleid Wonen (inclusief nazorg MO)
Activering dagbesteding Beschermd Wonen&Langdurig verblijf doorstroom & evaluatie (herindicaties)
Financiële hulpverlening
Behandeling (klinisch GGZ of ziekenhuis)
Doorstroombedden cq Time-out
Trajectplan (indicaties/zorgtoewijzing)
Zorgverlening
CCP toegang
Acute zorg
Screening & intake
Ziekenboeg
Crisisopvang
Noodopvang
Medische basiszorg Nacht opvang
Alle verwijzers
CCP signalering
outreachend werk Dagopvang
Meldpunten/cliënt zelf
straat
= beslismoment of evaluatie traject, incl awbz indicatie en zorgtoewijzing)/grijze vakjes leveren zorgplannen en client management muv outreachend werk deze levert alleen cliëntmanagers
Bijlage 4
Aanmeldings- en Diagnoseformulier Utrecht
83
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
DEEL 1: AANVRAAG BREDE CENTRALE TOEGANG UTRECHT In te vullen door BCT Datum ontvangst Registratienummer I. Cliëntgegevens
In te vullen door cliënt(e) en/of verwijzer
1. Uw persoonlijke gegevens Tussenvoegsel:
Achternaam (= meisjesnaam of geboortenaam) Achternaam (=naam na huwelijk) Geslacht
Voorletters Geboortedatum
Dag
Man
Vrouw
Maand
Jaar
Geboorteland Geboorteland vader Geboorteland moeder Nationaliteit
Burgerlijk servicenummer Burgerlijke staat
Ongehuwd
Weduwe/weduwnaar
Gescheiden
Partnerschap
Gehuwd
Hoogst genoten opleiding
Geen Speciaal onderwijs (LOM, ZMOK, BLO, MLK, ZMLK) Lager onderwijs LBO (LTS, LEAO, Huishoud-, nijverheidsschool) MAVO, MULO, IVO
Verblijfsstatus
In welke gemeente (n) stond u de afgelopen anderhalf jaar ingeschreven?
MBO (MTS, MEAO, MVBO) HAVO, MMS HBO (HTS, HEAO, Sociale academie. Hoge School) VWO (HBS, Atheneum, Gymnasium) WO (universiteit)
Niet van toepassing
Afhankelijke verblijfsvergunning
Verblijfsvergunning onbepaalde tijd
Verblijfsvergunning afgewezen
Verblijfsvergunning bepaalde tijd
Illegaal
Gemeente Utrecht Anders namelijk
Aanvraagformulier Deel I
1
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
Gemeente Utrecht
In welke gemeente(n) maakte u de afgelopen anderhalf jaar gebruik van hulpverlening en voorzieningen?
Anders namelijk
2. Uw woon- of verblijfadres (indien u geen vaste verblijfplaats heeft ga door naar vraag 3) Straat:
Adres
Huisnummer:
Postcode:
Plaats: Mobiele telefoon:
Telefoonnummer E-mail
3. Uw postadres en contactpersoon Naar welk adres kan de post gestuurd worden? Mijn woon- of verblijfadres (zie bovenstaande gegevens) Een ander adres (dit adres hieronder invullen): Straat:
Adres
Huisnummer:
Postcode: Eventuele contactpersoon
Plaats:
Achternaam:
Tussenvoegsel:
Voorletters :
Relatie tot u: Mobiele telefoon:
Telefoonnummer 4. Gegevens van uw verwijzer Functie en discipline
Tussenvoegsel:
Achternaam verwijzer Man
Voorletters
Vrouw
Instelling Straat:
Adres
Postcode:
Huisnummer: Plaats: Mobiele telefoon:
Telefoonnummer E-mail 5. Gegevens van uw behandelaar1 Functie en discipline
Tussenvoegsel:
Achternaam behandelaar Voorletters Instelling Straat:
Adres
1
Huisnummer:
Psychiater, psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan een behandelinstelling
Aanvraagformulier Deel I
2
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
Postcode:
Plaats:
Telefoonnummer E-mail 6. Uw huisarts Heeft u een huisarts?
nee, ga naar vraag 6 ja, vul onderstaande gegevens in Tussenvoegsel:
Achternaam Man
Geslacht
Vrouw
Straat:
Adres
Huisnummer:
Postcode:
Plaats:
Telefoon
7. Uw zorgverzekeraar Staat u ingeschreven bij een zorgverzekeraar?
nee, ga naar vraag 7 ja, vul onderstaande gegevens in
Naam verzekeraar Polisnummer
8. Bijzondere juridische status Heeft u een bijzondere juridische status?
Nee, ga door naar vraag 8 Ja, graag aankruisen
Rechtelijke machtiging (RM)
Onder curatele stelling
Voorlopig / voortgezette machtiging
In bewaringstelling (IBS)
Machtiging op eigen verzoek
Zaakwaarneming
Machtiging met voorw. ontslag
Toezicht reclassering
Observatiemachtiging
TBS
Bewindvoering
ISD maatregel
Mentorschap
Anders, namelijk
9. Wettelijke vertegenwoordiger Heeft u een wettelijke vertegenwoordiger?
Nee, ga door naar uw situatie en probleeminventarisatie vraag1 Ja, vul onderstaande gegevens in Tussenvoegsel:
Achternaam Relatie tot vrager:
Voorletters Man
Geslacht Adres
Vrouw
Straat: Postcode:
Huisnummer: Plaats:
Aanvraagformulier Deel I
3
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
Mobiele telefoon:
Telefoon E-mail
B. Uw situatie en probleeminventarisatie 1. Huisvesting 1.1 Wat is uw huidige woonsituatie?
Eigen zelfstandige woonruimte (woning/kamer) Permanent inwonend bij familie/vrienden In een instelling GGZ In een instelling verslavingszorg
Geen vast onderdak: tijdelijk inwonend bij familie, vrienden etc (Semi) permanente woonvoorziening voor daklozen Geen vast onderdak: op straat en/of nachtopvang Anders, namelijk
In een instelling VGZ
2
Onderstaande vragen alleen invullen indien u dakloos bent. Indien niet van toepassing ga naar vraag 1.2 Sinds wanneer bent u dakloos?
dagen /
/ weken /
maanden /
In welk jaar was u het eerst dakloos?
jaartal
In welk jaar was u voor het laatst dakloos?
jaar
Hoelang bent u naar schatting in totaal dakloos geweest gedurende uw leven?
dagen
maanden
weken
jaar
1.2 Bent u ingeschreven bij Woningnet als woningzoekende?
nee, ga door naar vraag 1.3
1.3 Wat is uw leefsituatie?
Alleenstaand (ga door naar vraag 2)
ja, namelijk vanaf
Met partner zonder kinderen
Zonder partner met kinderen Met anderen (ga door naar vraag 2)
Met partner met kinderen 1.4 Wordt uw partner mede aangemeld?
jaar
nee, ga door naar vraag 1.5 ja, vul onderstaande gegevens in Tussenvoegsel:
Achternaam partner Geslacht
Voorletters partner Geboortedatum partner
Dag
Maand
Man
Vrouw Jaar
2
Met dakloos bedoelen we dat u tenminste dertig dagen achter elkaar op de volgende plekken heeft geslapen: buiten in de open lucht of in overdekte ruimtes zoals portieken, stations, winkelcentra enz. binnen in de nachtopvang of passantenverblijven, binnen bij vrienden, kennissen of familie zonder vooruitzicht op een slaapplek voor de daarop volgende nacht.
Aanvraagformulier Deel I
4
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
! Uw partner dient zelf een aanvraagformulier in te vullen samen met een verwijzer 3
1.5 Wordt een kind of worden kinderen mede aangemeld? Naam en geboortedatum kinderen (indien mede aangemeld)
nee, ga naar vraag 1.6 ja, vul onderstaande gegevens in Kind1
zoon
dochter
Kind 2
zoon
dochter
Kind 3
zoon
dochter
Kind 4
zoon
dochter
nee, ga naar vraag 2
1.6 Heeft u hulp / ondersteuning op het gebied van huisvesting?
ja, u wenst begeleiding in verband met huurachterstand
overlastproblemen
dreigende huisuitzetting
woningvervuiling
2. Relaties en sociale vaardigheden 2.1 Heeft u ondersteunende sociale contacten?
nee
2.2 Heeft u hulp / ondersteuning nodig in de omgang met anderen?
nee
ja namelijk
ja, u wenst ondersteuning bij opbouwen en vasthouden van een sociaal netwerk omgaan met instanties
omgaan met conflicten anders, namelijk
opvoeding van kind(eren) 3. Dagelijkse activiteiten en functioneren 3.1 Heeft u een daginvulling?
nee, ga naar vraag 3.2 ja, kruis aan Reguliere betaalde baan
Opleiding / studie
Betaalde baan in de sociale werkvoorziening
Dagactiviteitencentrum
Baan in kader van arbeidsintegratie-traject Werkervaringsplaats Vrijwilligerswerk, meer van 16 uur per week
Aanvraagformulier Deel I
Dagbesteding in een intramurale instelling Zorg voor anderen (zoals kinderen) Anders, namelijk
5
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
3.2 Heeft u ondersteuning / hulp op het gebied van daginvulling?
nee, ga naar 3.3 ja, u wenst hulp / ondersteuning bij het vinden van een daginvulling
Anders, namelijk
het vasthouden van een daginvulling
3.3 Heeft u ondersteuning / hulp nodig op het gebied van alledaagse taken?
nee, ga naar vraag 4 ja, u wenst hulp / ondersteuning op het gebied van huishoudelijke taken
lezen en schrijven
koken
beheersing van de Nederlandse taal
invullen van formulieren
anders, namelijk
administratie 4. Uw financiële situatie 4.1 Inkomensbron (bijvoorbeeld soort uitkering)
Loon, wit werk (loondienst, uitzendbureau) Werkvoorziening voor dak- en thuislozen
Illegale inkomsten Overige inkomsten (alimentatie, geld van ouders/ partner, studiefinanciering, kinderbijslag) Andere inkomsten,
Uitkering ziekte, arbeidsongeschiktheid, namelijk werkloosheid, pensionering Bijstandsuitkering / daklozenuitkering 4.2 Wat is de hoogte van uw netto inkomen?
€
per maand nee, ga door naar vraag 4.7
4.3 Heeft u schulden?
Ja, vul onderstaande gegevens in Belastingsdienst
4.4 Waar heeft u schulden?
Ziektekosten verzekering
Bank
Verzekeringsmaatschappij
Kredietbank
CJIB
Woningcorporatie
Overige schuldeisers namelijk
Postorderbedrijf Sociale dienst 4.5 Hoogte totale schuld 4.6 Heeft u betalingsregelingen getroffen?
Onbekend
€ Nee, ga naar vraag 4.7 Ja, kruis aan Belastingsdienst
Ziektekosten verzekering
Bank
Verzekeringsmaatschappij
Kredietbank
CJIB
Woningcorporatie
Overige schuldeisers namelijk
Postorderbedrijf Sociale dienst
Aanvraagformulier Deel I
6
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
4.7 Heeft u hulp / ondersteuning nodig op het gebied van financiën?
nee, ga naar vraag 5 ja, u wenst ondersteuning bij aanvragen van een inkomen
schuldbemiddeling
budgetteren
anders, namelijk
inkomensbeheer
5. Lichamelijk functioneren 5.1 Heeft u gezondheidsklachten ?
nee, ga door naar 6 ja, kruis aan gezondheidsklachten
lichamelijke handicap
chronische ziekte Geef toelichting
5.2 Bent u onder behandeling van een arts of specialist?
nee ja, namelijk
5.3 Gebruikt u medicatie in verband met uw lichamelijke klachten?
nee, ga naar 5.4
5.4 Heeft u aanpassingen, extra zorg of toezicht nodig vanwege lichamelijke klachten?
nee, ga naar vraag 6
ja, namelijk
ja, u heeft nodig verpleging
anders, namelijk
hulp bij gebruik medicatie aanpassingen in verband met rolstoelgebruik 6. Psychisch functioneren 6.1 Heeft u psychische klachten?
nee, ga naar vraag 7 ja, kruis aan psychische klachten psychiatrische klachten
Geef toelichting
Aanvraagformulier Deel I
7
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
6.2 Gebruikt u medicatie vanwege psychische klachten?
nee, ga naar vraag 6.3 ja, namelijk Soort medicatie
Beheer medicatie: zelfbeheer depot onder begeleiding anders namelijk
6.3 Heeft u hulp of zorg nodig in verband met psychische klachten?
Therapietrouw:
nee, ga naar vraag 7 ja, kruis aan wat u nodig heeft algemene ondersteunende gesprekken ambulante behandeling GGZ
intramurale behandeling GGZ beheer medicatie anders, namelijk
Geef toelichting
7. Contact met politie / justitie 7.1 Heeft u de afgelopen 5 jaar contact gehad met politie en/of justitie?
Nee, ga door naar vraag 7.5 Ja, vul onderstaande gegevens in
7.2 Reden(en) of aanleiding(en) 7.3 Lopende zaken die van invloed kunnen zijn op het zorgaanbod (bv. Openstaande straffen) 7.4 Indien u gedetineerd bent, datum in vrijheidstelling (VI-datum) 7.5 Wordt uw veiligheid bedreigd?
Datum invrijheidstelling:
nee ja, uw veiligheid wordt bedreigd door stalking bedreig met geweld anders namelijk Geef toelichting
Aanvraagformulier Deel I
8
Deel I Versie 20-09-2007 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3305, fax 030-286 3263 e-mail
[email protected]
nee, ga naar vraag 8
7.6 Zijn er extra aanpassingen nodig in verband met uw veiligheid of de veiligheid van anderen?
ja, het volgende is nodig geheim adres toezicht
behandeling (bv agressieregulatie, delictpreventie) anders, namelijk
8. Verslaving 8.1 Gebruikt u middelen zoals alcohol of drugs?
Nee, ga door naar vraag 8.4
8.2 Welke middelen gebruikt u?
alcohol
heroïne
hash, weed
methadon
xtc
slaap- en kalmeringsmiddelen
speed
anders, namelijk
Ja, vul onderstaande gegevens in
cocaïne 8.3 In welke mate gebruikt u deze middelen? (hoeveel en hoe vaak) nee, ga door naar vraag 8.6
8.4 Gokt u?
ja 8.5 Is er sprake van een gokverslaving?
nee, ga door naar vraag 8.6
8.6 Heeft u zorg / hulp nodig van de verslavingszorg?
nee, ga naar hulp- en zorgvraag
ja
ja de cliënt(e) volgt ambulante behandeling detox klinische vervolgbehandeling Naam behandelafdeling
III. Hulp en / of zorgvraag 1. Uw vraag 1.1 Wat is uw vraag? Welke hulp, zorg- of woonvoorzieningen heeft u nodig? 1.2 Indien van toepassing: voor hoeveel uur per week?
1.3 Heeft u een AWBZ- indicatie voor zorg? Nee, ga door naar vraag 1.6 Ja, namelijk
1.4 Tot hoelang is de indicatie nog geldig?
Tot :
Aanvraagformulier Deel I
9
Deel 1 versie 30-08-06 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3302, fax 030- 286 3263, e-mail
[email protected]
1.5 Heeft u nu hulp of zorg?4
Nee, ga door naar vraag 1.6 Ja, kruis aan Algemeen maatschappelijk werk
Kredietbank
Altrecht, afdeling
Stadsgeldbeheer
SBWU
Dag-/ nachtopvang
Abrona
Release
Centrum Maliebaan
Goud
MEE
Straatadvocaten
GG&GD
Bureau Jeugdzorg
Reclassering
Anders, namelijk
De Waag Aveant (thuiszorg) 1.6 Wanneer wilt u dat de gevraagde hulp of zorg ingaat, wanneer heeft u de voorziening nodig? 1.7 Hoelang denkt u de gevraagde hulp of voorziening nodig te hebben?
Dag
Maand
Jaar
Minder dan drie maanden Meer dan drie maanden, maar korter dan één jaar Langer dan één jaar Onbekend
1.8 Heeft u een voorkeur voor een bepaald soort voorziening / zorg?
nee, ga door naar vraag 1.9 ja, kruis aan Woonvoorziening of verblijfvoorziening (zorg en hulp gekoppeld aan wonen of verblijf in een voorziening) Ambulante zorg (u beschikt over zelfstandige huisvesting en krijgt ambulante hulp of zorg vanuit een instelling) Toelichting
4
Dit kan zijn: zorg van uw familie of kennissen, particuliere hulp, maar ook van een officiële instelling voor bijv. thuiszorg
Aanvraagformulier Deel I
10
Deel 1 versie 30-08-06 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3302, fax 030- 286 3263, e-mail
[email protected]
1.9 Heeft u een voorkeur voor een bepaalde instelling?
nee, dit was de laatste vraag, laat uw verwijzer het laatste deel invullen en onderteken het formulier.
Informatie over verschillende instellingen vindt u op: www.GGZwegwijzer.nl of in onze sociale kaart
ja, kruis aan
Instelling 1e voorkeur Abrona
Leger des Heils SBWU
Altrecht
St. Tussenvoorziening
Centrum Maliebaan
St. Weerdsingel
Centrum Vaartserijn Instelling 2e voorkeur Abrona
Leger des Heils SBWU
Altrecht
St. Tussenvoorziening
Centrum Maliebaan
St. Weerdsingel
Centrum Vaartserijn Heeft u een voorkeur voor een bepaalde locatie ?
nee ja namelijk Geef een toelichting
5
IV. Aanvullende informatie van verwijzer / behandelaar 1. Visie verwijzer / behandelaar 1.1 Is er volgens u sprake van een psychiatrisch-, een verslavings- een cognitief, een somatisch probleem of ernstige psychosociale problemen ?
1.2 Is er een diagnose gesteld door een behandelaar?
nee ja, kruis aan en vul tevens het onderzoeksformulier in ! Psychiatrisch probleem Verslavingsprobleem Cognitief probleem, verstandelijke beperking Ernstig psychosociaal probleem Somatisch probleem nee, ga door naar vraag 1.3 ja, vul onderstaande gegevens in Aard psychische stoornis (Geef een actuele diagnose en maak gebruik van de termen uit DSM IV ) Datum diagnose : As I / code en beschrijving As II / code en beschrijving As III / code en beschrijving As IV / code en beschrijving As V / code en beschrijving
5
Psychiater, psycholoog, sociaal psychiatrisch verpleegkundige verbonden aan een behandelinstelling
Aanvraagformulier Deel I
11
Deel 1 versie 30-08-06 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3302, fax 030- 286 3263, e-mail
[email protected]
1.3 Is sprake van zorgmijding of zorgweigering?
1.4 Verwachte ontwikkeling t.a.v. de ziekte of aandoening?
Nee, ga door naar vraag 1.4 Ja, geef een toelichting
niet van toepassing (a) uitzicht op volledig herstel binnen een jaar (b) uitzicht op gedeeltelijk herstel /verbetering binnen jaar
(c) de gezondheidstoestand blijft hetzelfde (d) er wordt een verslechtering verwacht binnen een jaar (e) onbekend: prognose niet beschikbaar of niet mogelijk
1.5 Welke hulp / zorg heeft de cliënt volgens u nodig? 1.6 Heeft u een voorkeur voor een bepaalde instelling? Informatie over verschillende instellingen vindt u op: www.GGZwegwijzer.nl of in onze sociale kaart
Nee, ga door naar de volgende vraag Ja, Instelling 1e voorkeur Abrona
Leger des Heils SBWU
Altrecht
St. Tussenvoorziening
Centrum Maliebaan
St. Weerdsingel
Centrum Vaartserijn e Instelling 2 voorkeur
Leger des Heils
Abrona
SBWU
Altrecht
St. Tussenvoorziening
Centrum Maliebaan
St. Weerdsingel
Centrum Vaartserijn Geef een toelichting Heeft u een voorkeur voor een bepaalde locatie ?
Nee, ga door naar vraag 2 Ja, namelijk Geef een toelichting
2. Achtergrond informatie Voeg een aparte bijlage toe over de geschiedenis van de cliënt (e). Maak zoveel mogelijk gebruik van onderstaande onderwerpen voor zover deze van toepassing zijn. x
het gezin van herkomst en/of de opvoedingsituatie,
x
werkverleden,
x
relaties, huwelijken en/of kinderen,
x
gebruik van middelen of gokken,
x
contact politie / justitie,
x
hulpverleningsgeschiedenis (opvang, maatschappelijk werk, psychiatrie, verslavingszorg……)
x
beloop van hulpverlening / behandeling
Het gaat hierbij vooral om omstandigheden en gebeurtenissen die in positieve of minder positieve zin van invloed zijn geweest op het huidige functioneren van de cliënt(e).
Aanvraagformulier Deel I
12
Deel 1 versie 30-08-06 BCT, Postbus 2423, 3500 GK Utrecht, tel 030 – 286 3302, fax 030- 286 3263, e-mail
[email protected]
Hierbij verklaren ondergetekenden het formulier naar waarheid te hebben ingevuld Ondertekening door cliënt(e)
Handtekening:
Indien van toepassing: ondertekening door wettelijk vertegenwoordiger
Handtekening vertegenwoordiger:
Relatie tot cliënt(e):
Naam vertegenwoordiger in blokletters:
Tel. nr.
Is deze aanvraag met cliënt(e) besproken?
Ja Nee, geef reden aan
TOESTEMMINGSFORMULIER Doel van de Brede Centrale Toegang is het vaststellen welke zorg en hulp u nodig heeft om uw situatie te verbeteren en u toe te leiden naar passende zorg vanuit instellingen in Utrecht. Om dit mogelijk te maken zijn de gegevens die worden opgevraagd in dit formulier noodzakelijk. Deze gegevens kunnen worden verstrekt door uzelf, maar ook worden verkregen via andere instanties. U heeft het recht om wijziging van de gegevens te vragen. IN HET KADER VAN DE GEVRAAGDE INDICATIE VERKLAAR IK HIERMEE TOESTEMMING TE GEVEN AAN DE BCT VOOR: Het verstrekken van informatie ten behoeve van de aanmelding bij een woon- of verblijfvoorziening of ambulante zorg in Utrecht Het bespreken en uitwisselen van mijn gegevens in het screeningsoverleg van de Brede Centrale Toegang Het doorgeven van gegevens aan het CIZ ten behoeve van de indicatiestelling Het regelen van een plaatsingstraject na indicatie Het doorgeven van mijn gegevens aan de instelling die de aanmelding in behandeling neemt Het opslaan van mijn gegevens in een databank Het opvragen van medische gegevens- waaronder diagnostische gegevens, testresultaten ed. bij een huisarts of behandelaar Het gebruik maken van gegevens door personen en/of instellingen die mij hulp / zorg verlenen Het doorgeven van mijn gegevens aan de instelling die (geïndiceerde) zorg gaat verstrekken Het aandoorgeven van gegevens aan het CIZ ten behoeve van de indicatiestelling Het opvragen van gegevens door het CIZ bij derden Het opvragen van mijn inkomen in verband met een eigen bijdrage Het opvragen van inkomensgegevens bij Sociale Zaken Datum :
Plaats :
Naam cliënt (e) :
Handtekening :
Indien de cliënt(e) deze toestemmingsverklaring niet wenst te ondertekenen of niet in de gelegenheid is te ondertekenen, dan graag de reden hieronder vermelden. Reden :
Dit formulier ingevuld en ondertekend opsturen naar BCT Utrecht ! Indien u deel IV vraag 1.1 (aanvullende informatie van behandelaar/ verwijzer) met ja hebt beantwoord dient u tevens het onderzoeksformulier in te vullen.
Aanvraagformulier Deel I
13
MM O In februari 2006 is het Plan van aanpak maatschappelijke opvang officieel van start gegaan. Het Plan is bedoeld om de situatie van daklozen en verkommerden verloederden te verbeteren en de overlast die zij veroorzaken terug te dringen. Het Plan is actief in de vier grote steden: Amsterdam, Rotterdam, Utrecht en Den Haag. Het Trimbos-instituut rapport jaarlijks over de voortgang. De eerste rapportage had betrekking op het startjaar 2006. Deze tweede rapportage geeft een beschrijving van de uitvoering van het Plan in 2007. Aan de orde komen onder andere: de eerste kwantitatieve resultaten van de monitor, de organisatie en de uitvoering van de persoonsgerichte benadering van de doelgroep, de financiën en de voortgang van het proces van monitoring. De rapportage geeft geen uitputtende beschrijving van alle activiteiten, maar laat vooral zien welke richting het Plan is ingeslagen en welke resultaten tot nu toe zijn geboekt.
MM O
Monitor Plan van aanpak maatschappelijke opvang Rapportage: 2007, Amsterdam,
Rotterdam, Utrecht en Den Haag