Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase II SAMENVATTING
VAN DE STRAAT NAAR EEN THUIS
Begin 2006 besloten het Rijk en de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht middels het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase I om gezamenlijk de dak- en thuisloosheid aan te pakken. Een integrale, persoonsgerichte benadering moest er voor zorgen dat alle dak- en thuislozen passende zorg, huisvesting en een inkomen kregen en overlast en criminaliteit werden teruggedrongen. Deze integrale aanpak bleek succesvol: rond de 10.000 dak- en thuislozen kregen een persoonlijk hulpaanbod, en minder mensen kwamen op straat terecht. De komende vier jaar willen het Rijk en de vier grote steden deze lijn dan ook voortzetten en versterken, maar nu met een focus op mensen leren weer zo zelfstandig mogelijk te wonen (herstel), én het voorkomen van dakloosheid (preventie). Deze gezamenlijke inspanningen zijn ondergebracht in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase II, waarvan dit document een sterk ingekorte publieksversie is.
Opbrengsten fase I
De belangrijkste doelstellingen voor de komende vier jaar zijn:
Naar aanleiding van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase I zijn minder mensen op straat terechtgekomen, hebben duizenden mensen een beter hulpaanbod gekregen en is overlast op straat met 65 procent afgenomen. Het financiële rendement voor de samenleving is twee keer zo hoog als de investeringen die gedurende de eerste fase zijn gedaan. De resultaten laten zien dat een trendbreuk is gerealiseerd en dat de hardnekkige dakloosheid in de grote steden grotendeels is opgelost. Bij ruim 5.500 mensen heeft de hulpverlening en ondersteuning geresulteerd in een stabiele situatie op het gebied van inkomen, zorg en huisvesting. Het aantal huisuitzettingen is sterk gedaald en het aantal ‘buitenslapers’ is fors teruggebracht.
• Voorkomen van nieuwe dak- en thuislozen door te investeren in preventie van uitval en op het voorkómen van terugval; • In zorg en opvang brengen van mensen die nu nog dakloos zijn en verbeteren van de doorstroom; • Bevorderen dat mensen die in zorg en opvang zitten uitstromen en reïntegreren en participeren in de samenleving. Aanpak fase II
Het Plan van Aanpak Fase II wil lacunes waardoor mensen dakloos worden identificeren, aankaarten en helpen oplossen. Dit vraagt om nog meer samenwerking en afstemming met andere beleidsvelden. Het plan gaat uit van het bevorderen van participatie en het aanspreken van de eigen kracht van mensen zelf.
Doelstellingen fase II
Hoewel gedurende de eerste fase dus veel is bereikt, vragen sommige problemen om extra inzet. Alom wordt erkend dat zo’n 5 procent van de bevolking in de grote steden het risico loopt op enig moment een beroep te moeten doen op voorzieningen in de maatschappelijke opvang. De voornaamste ambitie voor Fase II is dan ook daklozen die de afgelopen jaren in de trajecten zijn gekomen, zo snel mogelijk weer naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan toe te begeleiden en te zorgen dat zij niet opnieuw uitvallen. Het tweede accent ligt op het voorkómen dat mensen dak- en thuisloos worden.
Dat gebeurt aan de hand van de volgende acht bakens:
1. Wat is de vraag achter de vraag; 2. Hoe groot is de eigen kracht van de burger; 3. We gaan er direct op af; 4. Formeel (hulpverlening) en informeel (eigen of informele sociale netwerken) staan in optimale verhouding; 5. Doordachte balans van collectief en individueel; 6. Integrale werkwijze; 7. Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht; 8. Gebaseerd op ruimte voor de professional.
Het mag niet meer zover komen dat mensen dak- en thuisloos worden
Begin 2006 besloten het Rijk en de vier grote steden Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht middels het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase I om gezamenlijk de dak- en thuisloosheid aan te pakken. Een integrale, persoonsgerichte benadering moest er voor zorgen dat alle dak- en thuislozen passende zorg, huisvesting en een inkomen kregen en overlast en criminaliteit werden teruggedrongen. Deze integrale aanpak bleek succesvol: rond de 10.000 dak- en thuislozen kregen een persoonlijk hulpaanbod, en minder mensen kwamen op straat terecht. De komende vier jaar willen het Rijk en de vier grote steden deze lijn dan ook voortzetten en versterken, maar nu met een focus op mensen leren weer zo zelfstandig mogelijk te wonen (herstel), én het voorkomen van dakloosheid (preventie). Deze gezamenlijke inspanningen zijn ondergebracht in het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase II, waarvan dit document een sterk ingekorte publieksversie is.
Opbrengsten fase I
De belangrijkste doelstellingen voor de komende vier jaar zijn:
Naar aanleiding van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase I zijn minder mensen op straat terechtgekomen, hebben duizenden mensen een beter hulpaanbod gekregen en is overlast op straat met 65 procent afgenomen. Het financiële rendement voor de samenleving is twee keer zo hoog als de investeringen die gedurende de eerste fase zijn gedaan. De resultaten laten zien dat een trendbreuk is gerealiseerd en dat de hardnekkige dakloosheid in de grote steden grotendeels is opgelost. Bij ruim 5.500 mensen heeft de hulpverlening en ondersteuning geresulteerd in een stabiele situatie op het gebied van inkomen, zorg en huisvesting. Het aantal huisuitzettingen is sterk gedaald en het aantal ‘buitenslapers’ is fors teruggebracht.
• Voorkomen van nieuwe dak- en thuislozen door te investeren in preventie van uitval en op het voorkómen van terugval; • In zorg en opvang brengen van mensen die nu nog dakloos zijn en verbeteren van de doorstroom; • Bevorderen dat mensen die in zorg en opvang zitten uitstromen en reïntegreren en participeren in de samenleving. Aanpak fase II
Het Plan van Aanpak Fase II wil lacunes waardoor mensen dakloos worden identificeren, aankaarten en helpen oplossen. Dit vraagt om nog meer samenwerking en afstemming met andere beleidsvelden. Het plan gaat uit van het bevorderen van participatie en het aanspreken van de eigen kracht van mensen zelf.
Doelstellingen fase II
Hoewel gedurende de eerste fase dus veel is bereikt, vragen sommige problemen om extra inzet. Alom wordt erkend dat zo’n 5 procent van de bevolking in de grote steden het risico loopt op enig moment een beroep te moeten doen op voorzieningen in de maatschappelijke opvang. De voornaamste ambitie voor Fase II is dan ook daklozen die de afgelopen jaren in de trajecten zijn gekomen, zo snel mogelijk weer naar een zo zelfstandig mogelijk bestaan toe te begeleiden en te zorgen dat zij niet opnieuw uitvallen. Het tweede accent ligt op het voorkómen dat mensen dak- en thuisloos worden.
Dat gebeurt aan de hand van de volgende acht bakens:
1. Wat is de vraag achter de vraag; 2. Hoe groot is de eigen kracht van de burger; 3. We gaan er direct op af; 4. Formeel (hulpverlening) en informeel (eigen of informele sociale netwerken) staan in optimale verhouding; 5. Doordachte balans van collectief en individueel; 6. Integrale werkwijze; 7. Niet vrijblijvend, maar resultaatgericht; 8. Gebaseerd op ruimte voor de professional.
Het mag niet meer zover komen dat mensen dak- en thuisloos worden
De doelgroepen worden hieronder beschreven. Voormalig dak- en thuislozen
Instellingen voor maatschappelijke opvang zullen nooit helemaal verdwijnen. Er zullen altijd mensen blijven die op enig moment opgevangen moeten worden omdat ze (tijdelijk) nergens anders terecht kunnen. Hen simpelweg ‘bed, bad en brood’ te bieden is onvoldoende. Het gaat er juist om dat mensen de juiste ondersteuning krijgen waardoor ze zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar een zelfstandiger bestaan. De huidige dak- en thuislozen die momenteel gebruik maken van voorzieningen uit de Maatschappelijke Opvang, willen we aan de hand van de volgende punten zo passend mogelijke zorg aanbieden. Wonen
Uit recente experimenten is gebleken dat door cliënten meteen bij het begin van de wooncarrière in de maatschappelijke opvang een deel van de regie in handen te geven, het herstelproces wordt bevorderd. Het aantal beschikbare woningen voor doorstroming is echter niet altijd toereikend. De vier grote steden maken met hun woningcorporaties afspraken over beschikbare woningen.
Dagbesteding en werk
Een belangrijke stap richting blijvend herstel is herstructurering van het dagelijkse leven. Dit kan in de vorm van een volwaardige dagbesteding en/of een passend re-integratietraject. Door niet langer uit te gaan van de beperkingen van cliënten maar juist van de mogelijkheden, kan voor alle cliënten een passende dagbesteding worden gevonden. Voor een deel betekent dit zelfs de opstap naar de arbeidsmarkt. Sociaal netwerk
Het ontbreken van een positief sociaal netwerk is één van de belangrijkste risico-factoren voor het ontstaan van dakloosheid, naast verschillende breuken (met familie en vrienden) die in het verleden hebben plaatsgevonden. Instellingen voor maatschappelijke opvang gaan meer sturen op het versterken van het sociale netwerk van hun cliënten. Huidige dak- en thuislozen
Hoewel tijdens de eerste fase van het plan van aanpak de meeste dak- en thuislozen een individueel trajectplan en onderdak hebben gekregen, zijn nog steeds niet alle mensen van straat. De groep bij wie dat nog niet is gelukt, bestaat uit:
Inkomen en financiële hulpverlening
Moeilijk plaatsbaren
Niet iedereen is op de hoogte van of bezit de competentie om voorzieningen als huursubsidie aan te vragen. Daarom moet tijdens begeleidingstrajecten op het gebied van budgetbeheer en schuldhulpverlening een toetsing plaatsvinden op het gebruik van bestaande voorzieningen. Daarnaast moeten er voldoende gedifferentieerde ondersteuningsmogelijkheden komen om mensen te leren goed met geld om te gaan.
Dit zijn mensen met een zeer complexe multiproblematiek in combinatie met gedragsstoornissen. Zij kunnen in het huidige zorgstelsel, met vaak nog gefragmenteerde expertise, onvoldoende geholpen worden. Voor hen is zorg op maat nodig, een bundeling van expertise op het gebied van de psychiatrie, verslavingszorg, de zorg voor verstandelijk beperkten en afstemming tussen de domeinen van zorg en justitie.
Schuldenstabilisatie en schuldsanering
Mensen met een verstandelijke beperking
Voor reïntegratie of het verkrijgen van zelfstandige huisvesting is schuldsanering een vereiste. Soms is schuldstabilisatie echter het hoogst haalbare. Momenteel is het inzicht van instellingen in de financiële situatie van hun cliënten nog niet optimaal. Door het inventariseren van schuldenproblematiek te standaardiseren, moeten deze hiaten worden voorkomen.
Bij een groot deel van de cliënten, 20 à 30 procent, is sprake van een cognitieve beperking. Vaak erkennen zij hun beperking zelf onvoldoende. Ook wordt deze door de omgeving vaak structureel onderschat. Ze zijn ontvankelijk voor verleidingen en kwetsbaar voor misbruik waardoor ze een groter risico lopen op straat te belanden. Deze doelgroep zorgt vaak voor behoorlijk wat overlast. Het is dan ook niet makkelijk om een geschikt aanbod voor deze doelgroep te realiseren. Deze groep zal in de toekomst beter passende begeleiding krijgen dan nu het geval is, eventueel in aangepaste woonvoorzieningen.
Zingeving
Wie op straat of in de maatschappelijke opvang heeft geleefd, is vooral bezig geweest te overleven. Zinvolle dagbesteding kan een waardevol onderdeel vormen van re-integratie en het behoud van zoveel mogelijk zelfstandigheid. Sport, educatie, kunst, cultuur en levensbeschouwing dienen te worden ontsloten voor de doelgroep, omdat sociale relaties en werk/dagbesteding belangrijke bronnen van zingeving zijn.
De doelgroepen worden hieronder beschreven. Voormalig dak- en thuislozen
Instellingen voor maatschappelijke opvang zullen nooit helemaal verdwijnen. Er zullen altijd mensen blijven die op enig moment opgevangen moeten worden omdat ze (tijdelijk) nergens anders terecht kunnen. Hen simpelweg ‘bed, bad en brood’ te bieden is onvoldoende. Het gaat er juist om dat mensen de juiste ondersteuning krijgen waardoor ze zo snel mogelijk kunnen doorstromen naar een zelfstandiger bestaan. De huidige dak- en thuislozen die momenteel gebruik maken van voorzieningen uit de Maatschappelijke Opvang, willen we aan de hand van de volgende punten zo passend mogelijke zorg aanbieden. Wonen
Uit recente experimenten is gebleken dat door cliënten meteen bij het begin van de wooncarrière in de maatschappelijke opvang een deel van de regie in handen te geven, het herstelproces wordt bevorderd. Het aantal beschikbare woningen voor doorstroming is echter niet altijd toereikend. De vier grote steden maken met hun woningcorporaties afspraken over beschikbare woningen.
Dagbesteding en werk
Een belangrijke stap richting blijvend herstel is herstructurering van het dagelijkse leven. Dit kan in de vorm van een volwaardige dagbesteding en/of een passend re-integratietraject. Door niet langer uit te gaan van de beperkingen van cliënten maar juist van de mogelijkheden, kan voor alle cliënten een passende dagbesteding worden gevonden. Voor een deel betekent dit zelfs de opstap naar de arbeidsmarkt. Sociaal netwerk
Het ontbreken van een positief sociaal netwerk is één van de belangrijkste risico-factoren voor het ontstaan van dakloosheid, naast verschillende breuken (met familie en vrienden) die in het verleden hebben plaatsgevonden. Instellingen voor maatschappelijke opvang gaan meer sturen op het versterken van het sociale netwerk van hun cliënten. Huidige dak- en thuislozen
Hoewel tijdens de eerste fase van het plan van aanpak de meeste dak- en thuislozen een individueel trajectplan en onderdak hebben gekregen, zijn nog steeds niet alle mensen van straat. De groep bij wie dat nog niet is gelukt, bestaat uit:
Inkomen en financiële hulpverlening
Moeilijk plaatsbaren
Niet iedereen is op de hoogte van of bezit de competentie om voorzieningen als huursubsidie aan te vragen. Daarom moet tijdens begeleidingstrajecten op het gebied van budgetbeheer en schuldhulpverlening een toetsing plaatsvinden op het gebruik van bestaande voorzieningen. Daarnaast moeten er voldoende gedifferentieerde ondersteuningsmogelijkheden komen om mensen te leren goed met geld om te gaan.
Dit zijn mensen met een zeer complexe multiproblematiek in combinatie met gedragsstoornissen. Zij kunnen in het huidige zorgstelsel, met vaak nog gefragmenteerde expertise, onvoldoende geholpen worden. Voor hen is zorg op maat nodig, een bundeling van expertise op het gebied van de psychiatrie, verslavingszorg, de zorg voor verstandelijk beperkten en afstemming tussen de domeinen van zorg en justitie.
Schuldenstabilisatie en schuldsanering
Mensen met een verstandelijke beperking
Voor reïntegratie of het verkrijgen van zelfstandige huisvesting is schuldsanering een vereiste. Soms is schuldstabilisatie echter het hoogst haalbare. Momenteel is het inzicht van instellingen in de financiële situatie van hun cliënten nog niet optimaal. Door het inventariseren van schuldenproblematiek te standaardiseren, moeten deze hiaten worden voorkomen.
Bij een groot deel van de cliënten, 20 à 30 procent, is sprake van een cognitieve beperking. Vaak erkennen zij hun beperking zelf onvoldoende. Ook wordt deze door de omgeving vaak structureel onderschat. Ze zijn ontvankelijk voor verleidingen en kwetsbaar voor misbruik waardoor ze een groter risico lopen op straat te belanden. Deze doelgroep zorgt vaak voor behoorlijk wat overlast. Het is dan ook niet makkelijk om een geschikt aanbod voor deze doelgroep te realiseren. Deze groep zal in de toekomst beter passende begeleiding krijgen dan nu het geval is, eventueel in aangepaste woonvoorzieningen.
Zingeving
Wie op straat of in de maatschappelijke opvang heeft geleefd, is vooral bezig geweest te overleven. Zinvolle dagbesteding kan een waardevol onderdeel vormen van re-integratie en het behoud van zoveel mogelijk zelfstandigheid. Sport, educatie, kunst, cultuur en levensbeschouwing dienen te worden ontsloten voor de doelgroep, omdat sociale relaties en werk/dagbesteding belangrijke bronnen van zingeving zijn.
Volhardende thuislozen
Dit zijn mensen die geen vast dak (meer) boven hun hoofd (lijken te) willen. Mensen die bijna helemaal niet van (nacht) opvangvoorzieningen gebruik maken en er de voorkeur aan geven om in bootjes, bouwsels, tenten te overnachten. Zolang zij zichzelf relatief goed kunnen redden, is er geen reden hen tot een andere leefwijze te dwingen. Maar het uitgangspunt is wél dat met goede professionele hulpverleners en met goede methodieken wel degelijk een hulpvraag te achterhalen is.
actie te worden ondernomen. Deze actie moet onderling goed afgestemd worden tussen alle betrokken partijen. Een goede registratie is hierbij een belangrijke voorwaarde. Voorkomen van dakloosheid na opname of detentie
Uit onderzoek blijkt dat mensen na opname in een instelling of een verblijf in de gevangenis, een extra risico lopen dakloos te worden, bijvoorbeeld doordat de huur niet wordt of kan worden doorbetaald. Door afstemming tussen hulpverleners moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat dit gebeurt.
Zwerfjongeren
Zwerfjongeren vragen speciale aandacht. Gezien het feit dat ervaringen opgedaan in de jeugd grote gevolgen hebben op latere leeftijd, is het essentieel hen zo snel mogelijk en zo veel mogelijk te begeleiden naar een woning, opleiding of werk. Jongeren hebben andere behoeften dan volwassenen. Een hulpverlener die hen actief opzoekt, meeneemt en bij de hand pakt om samen de meest noodzakelijke en praktische zaken aan te pakken. Iemand die soms tegen hun wil in doorpakt en ze confronteert met de consequenties van hun gedrag of daden. Speciaal voor dakloze jongeren worden doorlopende begeleidingstrajecten vanaf het 17de levensjaar gestart die mogelijk doorlopen tot het 23ste. Daarnaast worden diagnostiek en begeleiding verbeterd door Jeugdzorg en gemeentelijke voorzieningen meer te laten samenwerken. Preventie
Uit de eerste fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang blijkt duidelijk wie de meeste risico’s lopen dak- of thuisloos te worden. Het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase II richt zich op die mensen waarvan de samenleving had moeten of kunnen zien aankomen dat zij zonder goede ondersteuning zouden uitvallen. Werken aan preventie van dak- en thuisloosheid gebeurt op de volgende terreinen.
Kinderen en jongeren
De ervaringen in de jeugd zijn bepalend voor succes in het volwassen leven. Ondanks veel inspanningen op dit terrein, blijkt dat er onvoldoende passend (hulpverlenings)aanbod is op het gebied van het vinden van huisvesting, werk en het regelen van de zorgverzekering. Door het bieden van integrale én tijdige zorg willen we dit zoveel mogelijk oplossen. Jongeren worden vanaf nu ook na hun achttiende levensjaar begeleid, door de overgang van jeugd- naar volwassenenzorg te verbeteren. Multiprobleemgezinnen
De zorg rond zogenaamde ‘multiprobleemgezinnen’ is al jarenlang een punt van aandacht voor zowel de hulpverlening als de politiek. Alle inspanningen ten spijt moet helaas worden vastgesteld dat de zorg aan deze doelgroep in het algemeen nog altijd onvoldoende effect heeft gehad. Op gemeentelijk niveau gaan we hier gericht op sturen om een effectieve en integrale aanpak te realiseren. vaststellen van resultaten
De tweede fase is meer gericht op het stroomlijnen van processen, op duurzaamheid van behaalde resultaten en op kwalitatieve aspecten van de aanpak.
Signaleren en ondersteunen in wijk of buurt
Meten, monitoren …
Ook de Maatschappelijke Opvang moet meer gebruik gaan maken van de bestaande signaleringsnetwerken en -trajecten in buurten en wijken. Zij kunnen deze bestaande netwerken inzetten voor het afstemmen van hun interventies, en daarmee in veel gevallen een neerwaartse spiraal helpen om te buigen zodat mensen uiteindelijk niet op straat belanden. Ook het volgen van ex-dak- en thuislozen in hun nieuwe buurt, kan preventief bijdragen aan het voorkomen van terugval.
De hoofddoelstellingen van de tweede fase worden vertaald in meetbare indicatoren. De bestaande vijf hoofdindicatoren van de eerste fase worden uitgebreid met indicatoren die specifiek zijn gericht op de focus van deze tweede fase. Daarbij zullen de ervaringen van cliënten een grote rol spelen.
Voorkomen van dakloosheid door huisuitzetting
De meeste huisuitzettingen vinden plaats na het ontstaan van een huurschuld. Door betere afstemming tussen woningcorporaties, hulpverlening en bestaande netwerken in de wijk, kunnen veel huisuitzettingen voorkomen worden. Als er sprake is van uitzetting door woonoverlast, dient er snel en adequaat
Naast de directe gevolgen van de aanpak in de tweede fase voor de cliënt en zijn omgeving, zoeken de vier grote steden ook naar afgeleide gevolgen van deze aanpak voor andere terreinen. Monitoring van de tweede fase is dus essentieel. De monitor, uitgevoerd door het Trimbos Instituut, dient een goed inzicht te geven in de invloed die de acties uit het plan van aanpak hebben op het behalen van de doelen. De vier grote steden en het Rijk gaan dus nauwlettend volgen hoe ontwikkelingen op andere terreinen, zoals huisvesting, veiligheid, inkomen, wonen en werken, het behalen van de doelstellingen beïnvloeden.
Naast inzicht in de voortgang van het plan van aanpak, levert monitoring de noodzakelijke input om van de ervaringen te kunnen leren. Op die manier kunnen de opgedane ervaringen een basis vormen voor het doorvoeren van aanpassingen in structuren en aanbod. De uitkomsten beperken zich dan ook niet tot dit plan, maar kunnen bijvoorbeeld verdieping brengen in de maatschappelijke discussie over snelle signalering en effectieve vroegtijdige aanpak en de toekomst van de langdurige zorg.
Wilt u meer informatie naar aanleiding van deze brochure? Neemt u dan contact met ons op
… en aanpassen
Naarmate we de nieuwe doelgroepen beter leren kennen, komen de processen die bij de oplossing een rol spelen beter in beeld. Daarbij kan het gaan om het wijzigen van methodieken en instrumenten, die door de gemeenten zelf of hun ketenpartners zijn door te voeren. Om op basis van monitor- en evaluatiegegevens - maar ook op basis van concrete praktijkvoorbeelden snel te kunnen bijsturen, organiseren de portefeuillehouders van de vier grote steden en de verantwoordelijke bewindspersoon van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) ieder half jaar een Bestuurlijk Overleg. Indien nodig schuiven de bewindspersonen van de ministeries van Veiligheid en Justitie (VenJ), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bzk) hierbij aan. In dit overleg wordt de voortgang besproken en worden oplossingen gezocht voor vastgestelde knelpunten.
Gemeente Rotterdam
010 – 433 92 40 Gemeente Den Haag
070 – 353 25 37 Gemeente Utrecht
030 – 286 32 02 Gemeente Amsterdam
020 - 251 88 20
Volhardende thuislozen
Dit zijn mensen die geen vast dak (meer) boven hun hoofd (lijken te) willen. Mensen die bijna helemaal niet van (nacht) opvangvoorzieningen gebruik maken en er de voorkeur aan geven om in bootjes, bouwsels, tenten te overnachten. Zolang zij zichzelf relatief goed kunnen redden, is er geen reden hen tot een andere leefwijze te dwingen. Maar het uitgangspunt is wél dat met goede professionele hulpverleners en met goede methodieken wel degelijk een hulpvraag te achterhalen is.
actie te worden ondernomen. Deze actie moet onderling goed afgestemd worden tussen alle betrokken partijen. Een goede registratie is hierbij een belangrijke voorwaarde. Voorkomen van dakloosheid na opname of detentie
Uit onderzoek blijkt dat mensen na opname in een instelling of een verblijf in de gevangenis, een extra risico lopen dakloos te worden, bijvoorbeeld doordat de huur niet wordt of kan worden doorbetaald. Door afstemming tussen hulpverleners moet zoveel mogelijk worden voorkomen dat dit gebeurt.
Zwerfjongeren
Zwerfjongeren vragen speciale aandacht. Gezien het feit dat ervaringen opgedaan in de jeugd grote gevolgen hebben op latere leeftijd, is het essentieel hen zo snel mogelijk en zo veel mogelijk te begeleiden naar een woning, opleiding of werk. Jongeren hebben andere behoeften dan volwassenen. Een hulpverlener die hen actief opzoekt, meeneemt en bij de hand pakt om samen de meest noodzakelijke en praktische zaken aan te pakken. Iemand die soms tegen hun wil in doorpakt en ze confronteert met de consequenties van hun gedrag of daden. Speciaal voor dakloze jongeren worden doorlopende begeleidingstrajecten vanaf het 17de levensjaar gestart die mogelijk doorlopen tot het 23ste. Daarnaast worden diagnostiek en begeleiding verbeterd door Jeugdzorg en gemeentelijke voorzieningen meer te laten samenwerken. Preventie
Uit de eerste fase van het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang blijkt duidelijk wie de meeste risico’s lopen dak- of thuisloos te worden. Het Plan van Aanpak Maatschappelijke Opvang Fase II richt zich op die mensen waarvan de samenleving had moeten of kunnen zien aankomen dat zij zonder goede ondersteuning zouden uitvallen. Werken aan preventie van dak- en thuisloosheid gebeurt op de volgende terreinen.
Kinderen en jongeren
De ervaringen in de jeugd zijn bepalend voor succes in het volwassen leven. Ondanks veel inspanningen op dit terrein, blijkt dat er onvoldoende passend (hulpverlenings)aanbod is op het gebied van het vinden van huisvesting, werk en het regelen van de zorgverzekering. Door het bieden van integrale én tijdige zorg willen we dit zoveel mogelijk oplossen. Jongeren worden vanaf nu ook na hun achttiende levensjaar begeleid, door de overgang van jeugd- naar volwassenenzorg te verbeteren. Multiprobleemgezinnen
De zorg rond zogenaamde ‘multiprobleemgezinnen’ is al jarenlang een punt van aandacht voor zowel de hulpverlening als de politiek. Alle inspanningen ten spijt moet helaas worden vastgesteld dat de zorg aan deze doelgroep in het algemeen nog altijd onvoldoende effect heeft gehad. Op gemeentelijk niveau gaan we hier gericht op sturen om een effectieve en integrale aanpak te realiseren. vaststellen van resultaten
De tweede fase is meer gericht op het stroomlijnen van processen, op duurzaamheid van behaalde resultaten en op kwalitatieve aspecten van de aanpak.
Signaleren en ondersteunen in wijk of buurt
Meten, monitoren …
Ook de Maatschappelijke Opvang moet meer gebruik gaan maken van de bestaande signaleringsnetwerken en -trajecten in buurten en wijken. Zij kunnen deze bestaande netwerken inzetten voor het afstemmen van hun interventies, en daarmee in veel gevallen een neerwaartse spiraal helpen om te buigen zodat mensen uiteindelijk niet op straat belanden. Ook het volgen van ex-dak- en thuislozen in hun nieuwe buurt, kan preventief bijdragen aan het voorkomen van terugval.
De hoofddoelstellingen van de tweede fase worden vertaald in meetbare indicatoren. De bestaande vijf hoofdindicatoren van de eerste fase worden uitgebreid met indicatoren die specifiek zijn gericht op de focus van deze tweede fase. Daarbij zullen de ervaringen van cliënten een grote rol spelen.
Voorkomen van dakloosheid door huisuitzetting
De meeste huisuitzettingen vinden plaats na het ontstaan van een huurschuld. Door betere afstemming tussen woningcorporaties, hulpverlening en bestaande netwerken in de wijk, kunnen veel huisuitzettingen voorkomen worden. Als er sprake is van uitzetting door woonoverlast, dient er snel en adequaat
Naast de directe gevolgen van de aanpak in de tweede fase voor de cliënt en zijn omgeving, zoeken de vier grote steden ook naar afgeleide gevolgen van deze aanpak voor andere terreinen. Monitoring van de tweede fase is dus essentieel. De monitor, uitgevoerd door het Trimbos Instituut, dient een goed inzicht te geven in de invloed die de acties uit het plan van aanpak hebben op het behalen van de doelen. De vier grote steden en het Rijk gaan dus nauwlettend volgen hoe ontwikkelingen op andere terreinen, zoals huisvesting, veiligheid, inkomen, wonen en werken, het behalen van de doelstellingen beïnvloeden.
Naast inzicht in de voortgang van het plan van aanpak, levert monitoring de noodzakelijke input om van de ervaringen te kunnen leren. Op die manier kunnen de opgedane ervaringen een basis vormen voor het doorvoeren van aanpassingen in structuren en aanbod. De uitkomsten beperken zich dan ook niet tot dit plan, maar kunnen bijvoorbeeld verdieping brengen in de maatschappelijke discussie over snelle signalering en effectieve vroegtijdige aanpak en de toekomst van de langdurige zorg.
Wilt u meer informatie naar aanleiding van deze brochure? Neemt u dan contact met ons op
… en aanpassen
Naarmate we de nieuwe doelgroepen beter leren kennen, komen de processen die bij de oplossing een rol spelen beter in beeld. Daarbij kan het gaan om het wijzigen van methodieken en instrumenten, die door de gemeenten zelf of hun ketenpartners zijn door te voeren. Om op basis van monitor- en evaluatiegegevens - maar ook op basis van concrete praktijkvoorbeelden snel te kunnen bijsturen, organiseren de portefeuillehouders van de vier grote steden en de verantwoordelijke bewindspersoon van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (vws) ieder half jaar een Bestuurlijk Overleg. Indien nodig schuiven de bewindspersonen van de ministeries van Veiligheid en Justitie (VenJ), Sociale Zaken en Werkgelegenheid (szw) en Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (bzk) hierbij aan. In dit overleg wordt de voortgang besproken en worden oplossingen gezocht voor vastgestelde knelpunten.
Gemeente Rotterdam
010 – 433 92 40 Gemeente Den Haag
070 – 353 25 37 Gemeente Utrecht
030 – 286 32 02 Gemeente Amsterdam
020 - 251 88 20
tekst_ Jeroen Stam | www.subscript.nl FOTOGRAFIE_ Eric Kampherbeek en Geert Limburg | www.lacouleur.nl ONTWERP_HANS POLS | WWW.BARITE.NL