Suïcidepreventie; een lokaal plan van aanpak
GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering September 2010
José ten Haaf Marcel Buster Stephan Cremer
51
COLOFON GGD Amsterdam Cluster Epidemiologie, Documentatie en Gezondheidsbevordering Nieuwe Achtergracht 100 1018 WT Amsterdam Tel. 020 – 555.5495 Fax 020 – 555.5160 E-mail:
[email protected] Internet: www.gezond.amsterdam.nl ISBN 978-90-5348-170-7 EDG reeks 2010/6 2
Inhoudsopgave Inleiding
5
1
Achtergrondinformatie
1.1 1.2 1.3 1.4 1.5
Suïcidaliteit: theoretische achtergrond Epidemiologie van suïcidaliteit in Nederland en trends in Amsterdam Risicofactoren algemeen Risicogroepen in Amsterdam Strategieën voor suïcidepreventie
7 7 8 9 11 13
2
Oriëntatie op de praktijk
2.1
Bevindingen preventieprojecten in Nederland en België 2.1.1 Training van sleutelfiguren in vroegsignalering en bespreekbaar maken van suïcidaliteit: gatekeepertraining 2.1.2 Bevorderen adequate opvang suïcidepogers 2.1.3 Zorg voor nabestaanden Stand van zaken in Amsterdam 2.2.1 Universele preventie 2.2.1.1 Mediacampagnes: bewustwording vergroten 2.2.1.2 Beperking van middelen die de drempel naar suïcide verlagen 2.2.2. Selectieve en geïndiceerde preventie 2.2.2.1 Laagdrempelige ondersteuningsmogelijkheden diverse doelgroepen 2.2.2.2 Screening en doorverwijzing 2.2.2.3 Herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit door Intermediairs 2.2.2.4 Suïcidepreventie specifieke doelgroepen: Surinaamse Nederlanders 2.2.2.5 Opvang/ toeleiding naar hulp van suïcidepogers SEH 2.2.2.6 Opvang nabestaanden 2.2.3 Behandeling en zorggerelateerde preventie 2.2.3.1 Acute hulp 2.2.3.2 Behandeling suïcidaliteit en psychische stoornissen 2.2.4 Lokale strategieën gerelateerd aan suïcidepreventie Keuze van speerpunten
2.2
2.3
3 3.1 3.2
Aanpak en planning
15 15 16 17 19 19 19 19 20 20 20 22 22 29 29 32 34 34 35 37 38 43 43 44 44 47 51
3.3 3.4 3.5
Overzicht 4 jarenplan Ambities en resultaatverwachtingen 3.2.1 Signalering en bespreekbaar maken via sleutelfiguren 3.2.2 Actieve toeleiding naar hulp suïcidepogers 3.2.3 Registreren trends in suïcidemethoden en risicovolle locaties opsporen 3.2.4 Voorkomen psychische stoornissen en suïciderisico bij nabestaanden van suïcide Organisatie Documentatie en informatie Financiële middelen
4.
Literatuurlijst
55
5.
Bijlagen
59 59 63 68 69
Bijlage 1: Projectomschrijving Voorbereiding Plan van aanpak suïcidepreventie Bijlage 2: Aanbod laagdrempelige hulp Bijlage 3: Begroting Bijlage 4: Motie december 2009
51 52 53 53
3
4
Inleiding De maatschappelijke betekenis van suïcide is groot. De sterfgevallen zijn in theorie vermijdbaar en vinden plaats op relatief jonge leeftijd. Suïcide draagt sterk bij aan het aantal ‘verloren levensjaren’: het aantal jaren dat men eerder overlijdt dan op grond van de levensverwachting wordt aangenomen. Aan de sterfgevallen is bovendien meestal geestelijk lijden vooraf gegaan. Suïcide kan tevens een zware psychische belasting vormen voor de omgeving. Voor de maatschappij als geheel geldt dat suïcide wel beschouwd wordt als graadmeter van de ‘geestelijke gezondheid’. Uit: “Factsheet Preventie van suïcidaliteit “ Trimbos-instituut (Dijkstra & Bool, 2010)
Aanleiding Eind 2007 heeft het Trimbos-instituut een beleidsadvies over suïcidepreventie uitgebracht (Bool et al., 2007). In navolging van het beleidsadvies werd een project gestart om een lokaal plan van aanpak voor suïcidepreventie in Amsterdam tot stand te brengen. Het uiteindelijke doel hiervan is bij te dragen aan de vermindering van sterfte aan suïcide in Amsterdam. Het onderzoeksproject was verkennend van aard. Het is opgezet als een nadere oriëntatie op de mogelijkheden om invulling te geven aan de beleidsaanbevelingen. In dit rapport is beschreven hoe deze oriëntatie gestalte heeft gekregen en welke keuzes we gemaakt hebben voor de uiteindelijke invulling van het Amsterdamse plan van aanpak. Het is gebaseerd op een combinatie van informatie uit de literatuur, geraadpleegde experts, praktijkvoorbeelden en verkennende gesprekken met relevante Amsterdamse partners. Het belangrijkste resultaat is het concrete plan van aanpak dat nu uitgevoerd kan gaan worden. Het plan bestrijkt een periode van vier jaar. De benodigde financiële middelen hiervoor zijn gehonoreerd voor deze periode. Landelijk en lokaal beleid Nederland heeft zich op het WHO congres in 2005 verbonden aan de gezamenlijke doelstelling om preventie van psychische stoornissen en van suïcide uiterlijk 2010 in het nationaal beleid op te nemen. De Minister van VWS heeft een beleidsagenda voor vermindering van suïcidaliteit opgesteld (Klink, 2008), gebaseerd op het Beleidsadvies van het Trimbos instituut. De minister streeft naar 5% minder suïcides per jaar in Nederland. De eindverantwoordelijkheid wordt hierin niet uitsluitend bij de rijksoverheid gelegd maar als een zaak van verschillende partijen aangewezen. De lokale overheid is een belangrijke partij waar het de openbare geestelijke gezondheid betreft. Juist op gemeentelijk niveau zijn betrokken instellingen het best samen te brengen rondom preventie. In de kadernota “Alle Amsterdammers gezond” is suïcide als één van de thema’s voor het gemeentelijk volksgezondheidsbeleid (2008-2011) vastgelegd (Acda & Verhoeff, 2008). Hiermee erkent de gemeente haar verantwoordelijkheid in deze. Het project van een plan van aanpak beoogt deze verantwoordelijkheid om te zetten in concrete activiteiten voor suïcidepreventie in Amsterdam. Ook is er recent bij de GGD wetenschappelijk onderzoek op dit terrein verricht. Het gaat om epidemiologisch onderzoek naar de prevalentie van fatale suïcidepogingen in Amsterdam (Jansen et al., 2009). Daarnaast is er een lopend onderzoek ‘psychosociale autopsie onder nabestaanden van suïcide’ bij de GGD met als doel te achterhalen of er bij de suïcidegevallen in Amsterdam specifieke kenmerken, risicofactoren en knelpunten in de zorg te onderscheiden zijn. Centrale doelstelling, uitgangspunten en opzet project De centrale doelstelling van het project was te komen tot een concrete invulling van de aanbevelingen uit het beleidsadvies van het Trimbos-instituut. Deze aanbevelingen bevatten zowel landelijke als lokale activiteiten. Tot de lokale activiteiten rekenen wij de vetgedrukte punten in onderstaande lijst. Deze lokale activiteiten vormden het uitgangspunt voor de nadere verkenning.
5
Aanbevelingen Beleidsadvies Trimbos-instituut (Bool et al., 2007): 1. Komen tot een realistisch streefcijfer 2. Kwaliteit van nazorg na een suïcidepoging in ziekenhuizen 3. Verbetering van herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit 4. Het ontwikkelen van een landelijke richtlijn en protocol suïcidepreventie 5. Verbeteren van vaardigheden in omgang met suïcidaliteit door hulpverleners 6. Onderzoek naar suïcide en suïcidepogingen als prestatie-indicatoren 7. Regionaal flexibel aanbod voor opvang en hulp aan nabestaanden en lotgenotenhulp 8. Onderzoek naar ziektelast van suïcidaliteit 9. Onderzoek naar de ethische vraagstelling naar de grenzen van een gedwongen opname ter preventie van suïcide Opzet In de opzet van het onderzoeksproject (zie ook bijlage 1) zijn als voornaamste activiteiten geformuleerd: - inventariseren van specifieke potentieel uitvoerbare projecten op het gebied van suïcidepreventie - oriënteren op potentiële samenwerkingspartners in Amsterdam - prioritering van de mogelijke projecten - zorg dragen voor financiering - beschrijven van de resultaten op een website. Gebruikte methodieken: Deskresearch, literatuurstudie, experts raadplegen, projectbezoek, deelname aan relevante conferenties en telefonische en persoonlijke interviews. Specifieke externe expertise in Amsterdam: Bij de ontwikkeling van de plannen hebben we gebruik kunnen maken van de expertise van de Ivonne van de Ven Stichting, een stichting die een belangrijke bijdrage heeft geleverd aan de totstandkoming van een landelijk beleidsagenda voor suïcidepreventie. Verder hebben we ons laten adviseren door prof. Kerkhof die een leerstoel suïcide en suïcidepreventie bij de VU bekleedt. Ook hebben we rechtstreekse input van dr. van Bergen, expert op het gebied van suïcidaliteit bij jonge allochtone vrouwen. Leeswijzer In het hierna volgende verslag is beschreven hoe we te werk zijn gegaan en op grond waarvan we de uiteindelijke speerpunten in het beleid gekozen hebben. In hoofdstuk 1 worden een aantal aspecten van het hoofdprobleem suïcidaliteit nader uitgelegd. Aan de orde komt het begrip suïcidaliteit, de epidemiologie van suïcidaliteit in Nederland, trends in Amsterdam, determinanten en de risicogroepen in Amsterdam. In de laatste paragraaf volgt een inventarisatie van de strategieën voor suïcidepreventie vanuit de literatuur, geordend naar universele, selectieve, geïndiceerde, zorggerelateerde en indirecte strategieën. In hoofdstuk 2 worden bevindingen uit de praktijk beschreven. We hebben ons georiënteerd op strategieën voor suïcidepreventie die elders, in andere gemeentes of regio’s in Nederland en in buurland België gebruikt zijn. Verder is er een globale inventarisatie gemaakt van de bestaande voorzieningen in Amsterdam en (internet)faciliteiten welke mede toegankelijk zijn voor Amsterdammers. Diverse actoren (van professionele en zelforganisaties) die onder verschillende doelgroepen actief zijn hebben we geïnterviewd over wat er nog ontbreekt op het gebied van kennis, vaardigheden en verwijzingsmogelijkheden met betrekking tot de keten van preventie tot zorg rondom suïcidaliteit. De speerpunten die op basis van het voorgaande verkozen zijn, worden beschreven in de laatste paragraaf van het tweede hoofdstuk. Het rapport besluit in het laatste hoofdstuk met de projectopzet van het Amsterdamse plan van aanpak suïcidepreventie.
6
1
Achtergrondinformatie
1.1
Suïcidaliteit: theoretische achtergrond
Het begrip suïcidaliteit omvat het gehele spectrum van suïcidale gedachten en suïcideplannen tot suïcidepogingen en daadwerkelijke zelfdoding (suïcide).
Spectrum van suïcidaliteit Suïcidale gedachten/ suïcide-ideatie Suïcidepoging
Suïcide of zelfdoding
Alle mentale processen die centreren rond het zelf uitvoeren van handelingen om zichzelf te doden of zichzelf te beschadigen Handeling zonder dodelijke afloop , waarmee de persoon, door de verwachting schade aan het eigen lichaam of de dood te bewerkstelligen, of door het risico daarop niet uit de weg te gaan, gewenste veranderingen probeert aan te brengen. Handeling met dodelijke afloop door de overledene geïnitieerd, in de verwachting van een dodelijke of potentieel dodelijke afloop, met de bedoeling gewenste veranderingen aan te brengen. Uit: Suïcidepreventie in de praktijk, red. Kerkhof & Van Luijn (2010)
Hoewel verschillend in intentie en gevolgen zijn deze vormen van suïcidaliteit geen scherp te onderscheiden eenheden. Veel van de gevonden risicofactoren voor de mildere vormen van suïcidaliteit zijn vergelijkbaar met die van suïcide (Neeleman et al., 2004). Suïcidegedachten zijn sterk voorspellend voor een suïcidepoging hoewel niet elke suïcidegedachte leidt tot een suïcidepoging of daadwerkelijke zelfdoding en het verloop niet per se chronisch is (Ten Have et al., 2007). Het gemiddelde risico onder personen die ooit een niet-fatale poging ondernamen om uiteindelijk aan suïcide te overlijden is minstens veertig keer hoger dan in de algemene bevolking (Neeleman, 2006). Suïcidepogers vormen dus ook een belangrijke doelgroep voor preventie van recidive pogingen en dood door suïcide.
Afbeelding uit: Het stillen van de pijn, Portzky & Van Heeringen, (2002)
7
Suïcidaal gedrag kan beschouwd worden als een proces: het suïcidale proces (Portzky & Van Heeringen, 2002). Het proces kan evolueren van gedachten over suïcide naar suïcidepogingen die vaak herhaald worden met een toenemende graad van suïcidale intentie, planning van de poging en risico op dodelijke afloop. Het kan starten met een gedachte om te willen ontsnappen aan een problematische situatie. Deze gedachten kunnen na een tijdje verdwijnen, maar kunnen bij nieuwe stressvolle situaties opnieuw opduiken. Suïcidale gedachten en plannen zijn vaak niet observeerbaar voor de omgeving. Op een bepaald moment kan dit door verbale uitingen of door concrete suïcidepogingen zichtbaar worden. Na een suïcidepoging blijkt vaak dat de persoon al langer met suïcidegedachten rondloopt maar dat dit niet opgemerkt wordt. Pas na een eerste suïcidepoging wordt de aanwezige suïcidaliteit bespreekbaar. Een belangrijke taak van suïcidepreventie zou de verkleining van het niet observeerbaar gedrag moeten zijn, waardoor eerdere hulp mogelijk gemaakt wordt. Dit is te realiseren door suïcidaliteit bespreekbaar te maken.
Het suïcidaal proces
Afbeelding uit: Het stillen van de pijn, Portzky & van Heeringen, 2002)
1.2
Epidemiologie van suïcidaliteit in Nederland en trends in Amsterdam
Uit het bevolkingsonderzoek Nemesis (Ten Have et al., 2006) bleek dat 11.1% van de Nederlandse volwassenen ooit suïcidegedachten heeft gehad en 2.7% ooit een suïcidepoging heeft ondernomen. Op spoedeisende hulpafdelingen (SEH) van de ziekenhuizen worden 14.000 mensen per jaar gezien voor letselbehandeling ten gevolge van suïcidepogingen. De directe medische kosten berekend over patiënten die behandeld zijn op
8
de SEH-afdelingen of opgenomen in een ziekenhuis bedragen gemiddeld 40 miljoen euro per jaar (Kerkhof et al., 2007; Lanting & Hoeymans, 2008). Het aantal mensen dat jaarlijks overlijdt door suïcide in Nederland was tot 2006 gemiddeld 1500, in 2008 waren dit er 1435 (CBS/statline). Er is sprake van een dalende trend. Het bruto sterftecijfer voor zelfdoding is vrijwel in alle leeftijdsklassen afgenomen, met uitzondering van mannen tussen de veertig en zestig jaar. In de tienerleeftijden heeft zich geen duidelijke toe- of afname van zelfdoding voorgedaan. In 2006 pleegden 31 jongens en 17 meisjes jonger dan 20 jaar suicide (Garssen et al., 2007). Onder mannelijke twintigers is zelfdoding de belangrijkste doodsoorzaak, met een kwart van de totale sterfte in 2006. Door deze relatief hoge sterfte op jonge leeftijd draagt zelfdoding dan ook sterk bij aan het aantal ‘verloren levensjaren’. Ook in Amsterdam is een dalende trend te zien in het aantal zelfdodingen. Van 2000 tot en met 2006 waren er gemiddeld 95 sterfgevallen. In 2007 is het aantal sterfgevallen gedaald tot 73 en in 2008 zijn er 76 personen overleden door suïcide. Het aantal zelfdodingen is daarmee nog steeds hoger dan het gemiddelde voor heel Nederland. In Amsterdam gaat het om 10,2 per 100.000 inwoners tegen 8,2 per 100.0000 inwoners voor heel Nederland. De verschillen worden echter kleiner.
16 zelfdoding per 100.000 inw
14 12 10 Nederland Amsterdam
8 6 4 2 0 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008
Zelfdoding per 100.000 inwoners in Amsterdam en Nederland
1.3
Risicofactoren algemeen
Er is niet één enkele determinant voor suïcide. Het individuele risico wordt bepaald door een specifieke constellatie van sociaaldemografische kenmerken, psychosociale gebeurtenissen, persoonlijkheidskenmerken/copingsstijl en ziektegerelateerde kenmerken. De afzonderlijke determinanten bieden onvoldoende aangrijpingspunten om mensen met een verhoogd risico op suïcidaal gedrag te identificeren. Zo is het suïciderisico bij mensen met een depressie verhoogd ten aanzien van de algemene bevolking maar dat wil niet zeggen dat depressieve stoornissen een noodzakelijke en voldoende voorwaarde zijn voor de totstandkoming van suïcides (Kerkhof & Van Luijn, 2010). Suïcidaliteit wordt bepaald door een complexe wisselwerking van diverse factoren: een aanwezige kwetsbaarheid bepaald door neurobiologische, cultureel bepaalde en
9
psychologische reacties op stress, negatieve levensgebeurtenissen/subjectief verlies en faciliterende factoren. Deze wisselwerking kan beschreven worden in een stress - kwetsbaarheidsmodel. Biologische factoren, culturele invloeden en belastende jeugdervaringen en cognitieve kenmerken vormen de manier waarop iemand in het leven staat en op stress reageert (trait), wat de kwetsbaarheid bepaalt. In wisselwerking met (een stapeling van) stressvolle levensgebeurtenissen (state) kan dit een grotere geneigdheid tot suïcidale reacties geven. Er kan geleidelijk een toestand van hopeloosheid ontstaan. Een gebeurtenis als een ervaren afwijzing of een ruzie kan dan de uitlokkende (stress)factor zijn waardoor iemand verder verstrikt raakt in de gedachte dat de situatie ondraaglijk en onveranderlijk is. Of dit leidt tot suïcidepogingen is onder meer ook weer afhankelijk van de aanwezigheid van voorwaardenscheppende factoren die de drempel verlagen. Te denken valt hierbij aan het gebruik van alcohol of de beschikbaarheid van dodelijke middelen. Ook het al of niet aanwezig zijn van beschermende factoren is hierop van invloed. In een schema ziet dat er als volgt uit: Stress-kwetsbaarheidsmodel suïcidaliteit
Afbeelding uit: Het stillen van de pijn, Portzky & Van Heeringen, 2002)
10
Risico-indicatoren zijn: - Traumatische ervaringen in de jeugdjaren zoals verwaarlozing en verlies van belangrijke anderen; - Cognitieve en persoonlijkheidskenmerken: beperkte probleemoplossende vaardigheden, een cognitieve stijl gekenmerkt door rigiditeit, zwart-wit denken en een neiging tot hopeloosheid, piekeren en impulsiviteit; - Emotionele instabiliteit en psychopathologie: depressieve stoornissen, schizofrenie, stoornissen in het gebruik van alcohol en drugs, paniekstoornis en persoonlijkheidsstoornissen; - Het vóórkomen van suïcide in de familie; - Eerdere suïcidepogingen; - Sociale isolatie, eenzaamheid, gebrek aan sociale steun; - Lichamelijke aandoeningen; - Ernstige sociaal-maatschappelijke problemen zoals maatschappelijke uitsluiting, werkeloosheid, financiële problemen, (dreigend) ontslag. Risicogroepen: Suïcide komt relatief vaker voor bij de volgende groepen: - Mannen (twee maal zo vaak dan vrouwen); - Homoseksuele mannen; - Gedetineerde mannen; - Personen die recent ontslagen zijn uit een psychiatrische kliniek; - Mannen van 80 jaar en ouder, en tussen 40 en 60 jaar; - Hindoestaanse mannen; - Jonge mannen (tot 35 jaar) van Creoolse afkomst. Suïcidepogingen komen relatief vaker voor bij: - Vrouwen (2 maal zo vaak dan mannen); - Jonge Turkse en Surinaamse vrouwen. Nabestaanden als risicogroep Onderzoek heeft uitgewezen dat het nabestaan na zelfdoding op een drietal punten anders is dan na een overlijden door een andere oorzaak. Een van de kenmerken is de worsteling met specifieke thema’s, zoals het waarom van de zelfdoding, schuld, schaamte en zelfverwijt. Daarnaast hebben nabestaanden door het taboe dat nog steeds op zelfdoding rust, vaker problemen met het vragen en ontvangen van sociale steun. Na een suïcide is vaker sprake van problemen in de familiesfeer dan na andere typen overlijden, met als resultaat een (dreigend) uiteenvallen van families. Familieleden van mensen die zijn overleden door zelfdoding hebben tien keer zoveel kans op suïcidaal gedrag dan mensen waarbij suïcide niet in de familie voorkomt (De Groot en De Keijser, 2008).
1.4
Risicogroepen in Amsterdam
Hoe staat het met de risicofactoren en risicogroepen in Amsterdam? Bekend is dat psychische stoornissen zoals angst- en stemmingsstoornissen over het algemeen meer voorkomen onder stedelijke populaties. Als we kijken naar de specifieke bevolkingssamenstelling dan zien we het volgende profiel: - Een grote diversiteit. De helft van de Amsterdammers is allochtoon. Ongeveer 40% behoort tot de etnische minderheden: bewoners afkomstig uit Suriname, de Antillen, Turkije, Marokko en uit niet geïndustrialiseerde landen; - De groep homoseksuelen is sterker vertegenwoordigd dan het landelijk gemiddelde; - De gemiddelde leeftijd ligt lager dan de Nederlandse bevolking; - Er zijn relatief veel bewoners met een laag inkomen;
11
-
-
Depressie komt onder Amsterdamse ouderen meer voor dan bij ouderen elders in Nederland. Zij hebben meer beperkingen en zijn vaker alleenstaand. Hun sociaal netwerk is kleiner dan van ouderen elders in Nederland (Acda & Verhoeff, 2008); Ruim een derde van alle veertigers en vijftigers in Amsterdam is alleenstaand tegen slechts 13% voor Nederland als geheel (Garssen et al., 2007); Hoog alcoholgebruik onder autochtone mannen; Hogere prevalentie drugsgebruik.
Kenmerken suïcidepogers en overledenen door suïcide in Amsterdam: Voor Amsterdam zijn data van 1996 tot en met 2005 van de centrale post ambulancevervoer (CPA) en de forensische dienst van de GGD Amsterdam geanalyseerd. In dit onderzoek zijn 3935 in de Gemeentelijke Basis Administratie (GBA) bekende suïcidepogers en 744 bij de GBA bekende sterfgevallen met suïcide als doodsoorzaak geselecteerd. Gerelateerd aan de bevolking van 15 jaar en ouder bedroeg het aantal (bij CPA geregistreerde) suïcidepogingen 96/100.000 inwoners bij de vrouwen en 63/100.000 inwoners bij de mannen en het aantal (bij de forensische dienst geregistreerde) suïcides 8/100.000 bij de vrouwen en 16/100.000 bij de mannen. Informatie uit de GBA maakte een indeling naar etniciteit mogelijk, hierbij werden de volgende patronen gesignaleerd: - Vergeleken met de personen met een westerse etniciteit was het aantal suïcidepogingen bij jonge vrouwen (< 24 jaar) met een niet-Westerse etniciteit hoger maar juist lager onder de vrouwen ouder dan 45 jaar; - Vergeleken met de personen met een Westerse etniciteit is de sterfte aan suïcide lager onder de Turkse en Marokkaanse groep (zowel mannen als vrouwen). Suïcide onder Surinamers als geheel wijkt niet statistisch significant af. Wel is het suïcidecijfer onder jonge Surinaamse mannen hoger dan bij de Westerse groep. In verhouding tot de Amsterdamse bevolking en rekening houdend met de andere verdeling met betrekking tot leeftijd en geslacht hebben de suïcidepogers die bekend zijn bij de ambulancedienst een 4 maal hoger risico op sterfte en een vijftig maal hoger risico op sterfte door suïcide. Van de suïcidepogers bleek 12% binnen 5 jaar overleden en bij een kwart hiervan (3% van totaal) was bekend dat de doodsoorzaak suïcide was. 1 Binnen de groep suïcidepogers hebben de mannen, personen met een Westerse etniciteit en de personen die bij hun suïcidepoging een gewelddadige methode kozen een verhoogd risico op suïcide. Omgekeerd is van 12% van de personen die in Amsterdam suïcide gepleegd heeft een suïcidepoging bij de Ambulancedienst bekend. Dit kan beschouwd worden als een absolute bovengrens van de reductie die met een interventie gericht op deze groep suïcidepogers behaald kan worden (bij een algehele implementatie en 100% succes). Bij personen met een Westerse etniciteit (14%) en maar ook bij vrouwen (15%) is dit percentage hoger 2, bij de 65+ groep juist lager (5%). Deze bevindingen zijn in lijn met overige onderzoekspublicaties over suïcidaliteit bij jonge allochtone vrouwen (Van Bergen, 2009) en deels in overeenstemming met de verhoogde sterftekansen bij Surinaamse mannen (Garssen et al., 2007) Zie ook paragraaf 2.2.2.4. We zien dus een brede variatie van verschillende groepen waarbij een verhoogd risico op suïcidaliteit aanwezig is: mensen met psychische problematiek, alleenstaanden,
1
Dit is een minimum, er is gebruik gemaakt van de door de GGD geschouwde suïcides in Amsterdam indien een suïcide in een andere regio is gepleegd wordt het hier niet herkend. 2 Het risico op een suicide na een suïcidepoging is weliswaar kleiner bij vrouwen maar het aantal vrouwen dat via een suïcidepoging in beeld komt is groter.
12
homoseksuelen, jonge allochtone vrouwen, mannen van Surinaamse afkomst en ouderen met weinig sociale steun.
1.5.
Strategieën voor suïcidepreventie
Preventieve interventies zijn in te delen naar de doelgroep waarop zij zich richten. Een veelgebruikt model hiervoor is de indeling in universele, selectieve en geïndiceerde preventie van Mrazek & Haggerty (1994). Het model gaat uit van een continuüm van gezond naar ziek in plaats van een dichotoom onderscheid tussen ziek en niet ziek. Een dergelijke zienswijze sluit aan bij het suïcidaal proces zoals omschreven in paragraaf 1.1., waaruit volgt dat er op verschillende momenten in de risico-ontwikkeling ingegrepen kan worden. Universele preventie: Interventies gericht op gehele bevolkingsgroepen, ongeacht de risicostatus. Universele preventie kan de vorm aannemen van educatie, gezondheidsbevorderende interventies en overheidsmaatregelen. Selectieve preventie: Interventies gericht op individuen of groepen met een verhoogd risico. Geïndiceerde preventie: Interventies gericht op personen die al enkele symptomen van de betreffende stoornis hebben maar nog niet voldoen aan de diagnostische criteria voor de volledige stoornis. Zorggerelateerde preventie richt zich op individuen met een ziekte of een of meerdere gezondheidsproblemen. Om verergering, complicaties of beperkingen van een ziekte te voorkomen. Adequate behandeling van psychische stoornissen wordt ook wel als belangrijke vorm van suïcidepreventie genoemd, omdat suïcidaliteit veel voorkomt in combinatie met psychische stoornissen. Behandeling hoort in principe niet in het preventiespectrum thuis. Bij sommige behandelingen maakt specifieke aandacht voor terugvalpreventie wel onderdeel uit van de behandeling. Ook is er specifieke cognitieve therapie voor de behandeling van suïcidaliteit. Strategieën voor suïcidepreventie Hieronder zijn diverse bekende strategieën voor suïcidepreventie (Mann et al., 2005; Bool et al., 2007) gegroepeerd naar type preventie, zoals hierboven omschreven. De scheidslijn is niet altijd scherp te trekken. In sommige gevallen kunnen strategieën voor verschillende niveaus van preventie ingezet worden, afhankelijk van het preventieve doel dat beoogd wordt. Een voorbeeld hiervan zijn contactgroepen voor nabestaanden. Als het gaat om preventie van suïcide voor alle mensen die deel uitmaken van deze risicogroep is het een vorm van selectieve preventie. Als het aangeboden worden op indicatie vanwege verstoorde rouw en suïcidale gedachten bij de individuele nabestaande valt het onder geïndiceerde preventie. Nazorg voor suïcidepogers is soms een vorm van behandeling van onderliggende problemen, en valt dus niet binnen de indeling van preventie. Preventieve nazorg voor suïcidepogers kan gezien worden als zorggerelateerde preventie, immers de persoon is in het ziekenhuis behandeld. In dit geval wordt de suïcidepoger beschouwd als ziek. Suïcidaliteit is echter geen omschreven ziekte-eenheid maar een symptoom van individueel verschillende problemen. Suïcidepogers als groep hebben wel een hoger risico op recidiefpogingen en uiteindelijk overlijden door suïcide. Gezien vanuit dit perspectief kunnen preventieve activiteiten voor suïcidepogers, te onderscheiden van behandelactiviteiten, ook onder geïndiceerde preventie vallen. Dit is de keuze die wij gemaakt hebben in onderstaande indeling. Onze indeling verschilt van het recent verschenen RIVM rapport (Bramer et al., 2010) waarin producten van GGD’s op het gebied van suïcidepreventie zijn geïnventariseerd. De nazorgactiviteiten voor suïcidepogers zijn in het RIVM rapport geclassificeerd onder zorggerelateerde preventie.
13
Universele preventie - Bewustwording en educatie - Beperking van middelen die drempel naar suïcide verlagen (risicovolle locaties beveiligen, verkrijgbaarheid dodelijke middelen) - Terughoudendheid in mediaberichtgeving omtrent suïcides Selectieve preventie - Verbetering herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit door intermediairs (gatekeepers, huisartsen) - Verbetering screening en doorverwijzing psychosociale problemen (bv op scholen) - Psycho-educatie voor specifieke risicogroepen (bijvoorbeeld Surinaamse Nederlanders) Geïndiceerde preventie - Laagdrempelige ondersteuningsmogelijkheden diverse doelgroepen - Verbetering opvang/ toeleiding naar hulp suïcidepogers SEH - Suïcidepreventie specifieke doelgroepen (bijvoorbeeld Hindostaanse vrouwen met suïcidale gedachten) - Opvang nabestaanden Behandeling en zorggerelateerde preventie - Bevordering goed toegankelijk GGZ-aanbod voor diverse doelgroepen - Adequate behandeling psychische stoornissen - Specifieke cognitieve therapie voor suïcidaliteit - Systematische risicotaxatie tijdens behandeling - Adequate nazorg/ continuïteit van behandeling Maatregelen die indirect bijdragen aan suïcidepreventie Programma’s met een bredere aanpak. Preventieprogramma’s kunnen ook gericht zijn op de onderliggende factoren die bijdragen aan suïcidaliteit zoals depressiviteit, gebrekkige probleemoplossende vaardigheden, sociale vaardigheden, sociale steun en cognitieve factoren. In een internationale studie (Mann et al., 2005) zijn diverse preventiestrategieën geïnventariseerd en is gekeken in hoeverre de effectiviteit hiervan aangetoond is. Het blijkt moeilijk om uitspraken te doen over de effectiviteit van afzonderlijke interventies. Van veel interventies zijn de werkzame componenten moeilijk te isoleren, de interventies zijn onderzocht in kleine groepen of niet lang genoeg om effecten te kunnen vinden. Het meest duidelijk waren de effecten van het beperken van de toegang tot dodelijke middelen en educatie van huisartsen. De overige strategieën behoeven nog meer onderzoek. Geen enkele strategie kan op zichzelf een substantiële reductie van suïcidaliteit teweegbrengen. Een aanpak waarin verschillende hoogrisico- en populatiestrategieën gecombineerd worden is het meest veelbelovend (Althaus & Hegerl, 2003). In Nederland worden in enkele andere regio’s specifieke plannen voor suïcidepreventie uitgevoerd. Hoewel er nog geen effectstudies uitgevoerd zijn naar de diverse projecten kunnen we wel gebruik maken van de kennis en ervaringen. Dat geldt ook voor projecten in buurland België.
14
2
Oriëntatie op de praktijk
Welke speerpunten en strategieën verdienen prioriteit in het plan van aanpak voor suïcidepreventie in Amsterdam? Waarmee is de meeste winst te behalen? Hoe doen we recht aan de brede variatie aan doelgroepen in Amsterdam? En hoe zit het met de praktische uitvoerbaarheid van de verschillende strategieën? In dit hoofdstuk worden de bevindingen beschreven van de inventarisatieronde die we hebben gedaan om tot een beredeneerde keuze te komen. We hebben ons eerst georiënteerd op andere nationale en regionale initiatieven en projecten in de omgeving. Vervolgens hebben we diverse lokale actoren op het gebied van welzijn en gezondheid geïnterviewd om zicht te krijgen op de huidige structuren en voorzieningen in Amsterdam en wat er nog ontbreekt. De verkregen informatie is geordend aan de hand van de aandachtsgebieden en strategieën voor suïcidepreventie.
2.1
Bevindingen preventieprojecten in Nederland en België
In Nederland zijn in verschillende regio’s initiatieven genomen op het gebied van suïcidepreventie. In de regio’s Friesland en West Friesland is er al ervaring opgedaan met gatekeepertraining. Bij de GGD in Den Haag is er een nazorgproject voor suïcidepogers tot stand gebracht. In België is er een instrument ontwikkeld om de registratie en opvang van suïcidepogers bij de Spoedeisende hulp afdelingen te verbeteren. Eveneens in Friesland wordt er een speciaal ontwikkeld preventieprogramma voor nabestaanden aangeboden. We hebben op verschillende manieren informatie ingewonnen over deze projecten. De belangrijkste bevindingen worden in deze paragraaf beschreven. In het onderstaande schema is te zien welke organisaties we benaderd hebben en op welke wijze de informatie verzameld is. Informatie bronnen paragraaf 2.1 Organisatie GGZ West Friesland
GGZ Friesland
GGD Den Haag
Samenwerkingsverband Vlaams actieplan Suïcidepreventie
Project Regionale samenwerking in aanpak van risicovol middelengebruik en suïcidaliteit onder jongeren Regionale samenwerking aanpak suïcidepreventie
Suïcide nazorgproject (SuNa) in het kader van aanpak suïcidaliteit bij jonge allochtone vrouwen Instrument voor psychosociale evaluatie en opvang van suïcidepogers (IPEO)
Onderdeel Gatekeepertraining
Informatiebron Telefonisch interview met Niek Kuijper, preventiewerker
Gatekeepertraining
Telefonisch interview Jos de Keijser
Ondersteuning nabestaanden
Persoonlijk interview Annelies de Laat en deelname aan training bij Jos de Keijser Persoonlijk interview Marion Ferber
Nazorg suïcidepogers
Opvang suïcidepogers
Deelname aan symposium integrale zorg suïcidepogers
15
2.1.1
Training van sleutelfiguren in vroegsignalering en bespreekbaar maken van suïcidaliteit: gatekeepertraining
In hoofdstuk 1 werd al genoemd dat een belangrijke taak van suïcidepreventie de verkleining van het niet observeerbare suïcidaal gedrag zou moeten zijn, waardoor eerdere hulp mogelijk gemaakt wordt. Dit is te realiseren door suïcidaliteit bespreekbaar te maken. Een manier om bij verschillende doelgroepen eventuele suïcidale processen vroegtijdig bespreekbaar te maken is door sleutelfiguren (of intermediairs) van diverse doelgroepen te trainen in het herkennen en bespreekbaar maken van suïcidaliteit. Een interventie die bekend staat als gatekeepertraining (Isaac et al., 2009). Gatekeepertraining is toegepast en onderzocht in verschillende populaties en kan aantoonbaar positieve effecten sorteren op kennis, vaardigheden en de attitude in relatie tot de omgang met suïcidaliteit. Zowel in Friesland als in West-Friesland lopen trajecten waarin lokale sleutelfiguren getraind worden in het leren signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit als onderdeel van een plan van aanpak voor suïcidepreventie. West-Friesland Het project in West-Friesland is gericht op de doelgroep jongeren van 10-23 jaar. Suïcidepreventie is hier gekoppeld aan preventie van alcohol en drugsgebruik. Verondersteld wordt dat de drempel om over psychische problemen te spreken in deze regio extra hoog is in vergelijking met andere regio’s in Nederland. Naar aanleiding van het vóórkomen van meerdere suïcides onder jongeren in een kort tijdsbestek hebben zij een actieplan opgezet om een mentaliteitsverandering te bewerkstelligen. Jongeren worden aangespoord emotionele problemen bespreekbaar te maken en er wordt gewerkt aan bewustwording van de negatieve effecten van middelengebruik. Eén van de strategieën is het trainen van intermediairs. In totaal wil GGZ West Friesland 1200 sleutelfiguren trainen in een tijdsbestek van 4 jaar. Zij richten zich op zowel professionele dienstverleners als ook vrijwilligersorganisaties uit het buurt- en verenigingsleven. Deze gatekeeperstrainingen worden deels gesubsidieerd door de provincie Noord-Holland. De doelstelling van de training is het leren herkennen en bespreekbaar maken van problemen op het gebied van alcohol, speed, cannabis, depressie, angst en paniek en suïcidaliteit. De training bestrijkt één bijeenkomst van 4,5 uur en wordt uitgevoerd door opgeleide trainers van verschillende instellingen. Het hoofdbestanddeel is informatieoverdracht. Er is een trainingshandleiding ontwikkeld met veel informatie over risicofactoren en signalen. De intermediairs die een training gevolgd hebben kunnen signalen doorgeven aan een meldpunt bij de GGD. Het realiseren van doorverwijzing naar de crisisdiensten van de verschillende instellingen was een moeizaam proces. Volgens de informant vergde dat een cultuuromslag, omdat de criteria voor een beoordeling bij de crisisdienst hiermee ruimer werden. Friesland Gatekeepertraining is ook in de regio Friesland één van de onderdelen van het activiteitenpakket. Deze training is specifiek gericht op het signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit bij verschillende doelgroepen waarbij een verhoogd risico aanwezig kan zijn. Hierbij is aandacht voor hoe door te verwijzen. Medewerkers van GGZ Friesland trainen onder andere schooldecanen, huisartsen, politiefunctionarissen, bedrijfsartsen en ook kerkelijke organisaties. Zij hebben een trainingshandleiding ontworpen die deels is gebaseerd op de training “De wanhoop bespreekbaar maken” van A. Kerkhof. In september 2009 meldden zij 200 intermediairs getraind te hebben en de bedoeling was nog eens 200 intermediairs te trainen. De twee uur durende training bestaat uit een half uur informatie over suïcidaliteit en vervolgens oefenen middels rollenspel in drie ronden. Het leren contact maken en doorvragen zijn hierin belangrijke elementen. Ook kunnen deelnemers vanuit de rol van de persoon met suïcidale gedachten zelf ervaren welk effect een open houding kan hebben. De training wordt gegeven door medewerkers van GGZ-Friesland. Volgens de Keijser verdient het de voorkeur de trainingen vooral in gescheiden groepen deelnemers aan te
16
bieden zodat de specifieke vragen per discipline het best tot hun recht komen. Het is ook veiliger voor deelnemers: vrijwilligers zouden zich geïmponeerd kunnen voelen door professionals in de deelnemersgroep en daardoor minder rendement uit de training halen. De belangstelling is groot, zij hebben niet de indruk dat organisaties er problemen mee hebben om tijd beschikbaar te stellen om hun medewerkers hieraan deel te laten nemen. Er is geen effectmeting aan gekoppeld. Jos de Keijser zou eventueel ingehuurd kunnen voor een basistraining van de potentiële trainers. Conclusies: Zowel in de regio West-Friesland als Friesland is er veel belangstelling vanuit diverse intermediairs voor de trainingen en wordt een breed netwerk bereikt. In aanmerking genomen moet worden dat in deze gebieden minder instellingen actief zijn dan in Amsterdam. In Amsterdam zal het naar verwachting complexer zijn om een sluitend netwerk van getrainde gatekeepers te verzamelen. Ook zijn er in Amsterdam meerdere GGZinstellingen actief. Het in kaart brengen van de verwijzingsmogelijkheden voor gatekeepers vraagt mogelijk ook extra inspanningen. Het gehanteerde trainingsprotocol in Friesland is specifiek gericht op suïcidaliteit en daarom het meest geschikt om ook in Amsterdam toe te passen. Dit is bedoeld voor intermediairs (of sleutelfiguren) gerelateerd aan diverse leeftijdsgroepen en bovendien specifiek gericht op suïcidaliteit. 2.1.2 Bevorderen adequate opvang suïcidepogers Suïcidepogers vormen een belangrijke doelgroep voor preventie van recidive pogingen en dood door suïcide. Het risico op recidieven is het hoogst in de weken volgend op de poging, en bij elke poging wordt het risico op een fatale afloop groter (Hawton et al., 2003; Zahl & Hawton, 2004). Een substantieel deel van de suïcidepogers blijkt na letselbehandeling op de Spoedeisende hulpafdeling vervolghulp af te wijzen of niet aan te komen bij de instantie waarnaar verwezen wordt. Factoren als geheugenproblemen, schaamte, een weinig begripvolle bejegening, negatieve verwachtingen of onbekendheid met hulpverlening, wachtlijsten of gebrekkige samenwerking tussen instellingen kunnen hierbij een rol spelen. Actief contact zoeken met deze groep blijkt positieve effecten te sorteren, o.a. op de bereidheid om hulp te aanvaarden (Van Heeringen et al.,1995) en op het aantal recidieven (Verwey, 2006; Carter et al., 2007). Een relatief lichte interventie blijkt al verschil te maken. Voorbeelden van interventies voor de hoogrisicogroep van suïcidepogers hebben we gevonden in Den Haag en in België. GGD Den Haag Het SuNa-project is één van de initiatieven die genomen zijn nadat aan het licht kwam dat er bovengemiddeld veel suïcidepogingen plaatsvonden onder allochtone meiden en jonge vrouwen in Den Haag. Het doel is om de jongeren na een suïcidepoging goed in beeld te houden voor nazorg en zo recidief pogingen te voorkomen. Deze jongeren kampen bovengemiddeld met psychosociale problematiek maar raken sneller uit beeld door schaamte, wantrouwen en loyaliteitsproblemen. De doelgroep bestaat uit jongeren van 13 tot 25 jaar die op de Spoedeisende Hulp (SEH) van de diverse ziekenhuizen gezien worden na een suïcidepoging (waaronder ook zelfbeschadiging). Als door de jongere toestemming is verleend om naam en telefoonnummer door te geven wordt door één van de casemanagers van SuNa telefonisch contact gezocht met de jongere (uiterlijk binnen twee weken). In een aantal gevallen wordt dit gevolgd door persoonlijke gesprekken. Uitgelegd wordt dat de casemanager zelf geen hulpverlener is maar de jongere gedurende een halfjaar gaat volgen om te kijken of het goed gaat. Afhankelijk van de situatie wordt gekeken welke vorm van hulp of ondersteuning gewenst is en daarin wordt bemiddeld. Er zijn afspraken gemaakt met verschillende instanties om wachtlijsten te omzeilen.
17
Naast de projectleider zijn er twee casemanagers (1 fte) aangesteld. Deze zijn formeel in dienst bij een jeugdpsychiatrische instelling en gedetacheerd bij de GGD. Als aandachtspunten voor het slagen van een dergelijk project worden genoemd: - Veel aandacht besteden aan de attitude van het SEH-personeel en aan systematisering van de verwijsstroom; - Noodzaak om SEH-personeel te blijven motiveren jongeren aan te sporen in zee te gaan met SuNa; - De aansluiting met vervolghulp moet goed geregeld worden. SuNa is inmiddels structureel aanbod geworden bij GGD Den Haag. Dit nazorgproject richt zich op een specifieke doelgroep. De ervaring leert dat de casemanagers over een lange adem moeten beschikken om de jongeren in beeld te houden. Wachtlijsten doen de moeizaam bewerkte motivatie voor hulp bij deze doelgroep vaak weer teniet. Er is veel energie gestoken in lokale samenwerking om de doorstroming naar reguliere hulp te versoepelen. Het project levert informatie op over specifieke kenmerken, noden en behoeften van suïcidepogers en verschaft ook inzicht in ontbrekende schakels in de zorgketen in de lokale situatie. België In België is een instrument ontworpen om ziekenhuispersoneel te ondersteunen bij het plannen en het voorzien in de best mogelijke zorg voor suïcidale patiënten: het Instrument voor Psychosociale Evaluatie en Opvang van suïcidepogers (IPEO) ( De Munck et al., z.j.). “Op basis van data die aan de hand van het IPEO verzameld worden, wordt gestreefd naar de identificatie van patiëntspecifieke risicofactoren en noden, een optimale doorverwijzing, en een empatische motivatie van het voorgestelde zorgtraject’. Gebleken is dat men in ziekenhuizen geen goed overzicht heeft over hoe groot de doelgroep is, wat de kenmerken zijn en welke zorg meestal verstrekt wordt. Er is onzekerheid en gebrek aan kennis bij personeel over psychosociale opvang. De patiënten worden als lastig ervaren of onwillig om zich te laten helpen en de gesprekken vergen te veel tijd. IPEO is een registratiedocument dat een leidraad vormt om in gesprek te gaan met een patiënt, om zaken te systematiseren en te komen tot een gemotiveerd besluit over het zorgtraject. Hiervoor is het dan wel noodzakelijk om goede samenwerkingsafspraken te maken met externe diensten. Ook worden de huisartsen gevraagd de patiënt op te volgen binnen twee weken en het vervolghulp advies te ondersteunen. De invoering van IPEO is gepaard gegaan met training van het ziekenhuispersoneel. Uit evaluaties is gebleken dat het zeker bijdraagt aan een positievere attitude ten aanzien van suïcidepogers en aandacht voor psychosociale factoren bij patiënten in het ziekenhuis. Het levert ook gestandaardiseerde gegevens op voor registratie en onderzoek. Ook levert het informatie op over ontbrekende schakels in het zorgtraject. Een uitgebreide evaluatiestudie ontbreekt nog. Kritiekpunten zijn er ook. Bij de implementatie in de diverse ziekenhuizen zou te weinig rekening gehouden zijn met lokale structuren en praktijken. De organisatie van de beoordeling en opvang van suïcidale patiënten verschilt per ziekenhuis. De perceptie van het instrument is negatief beïnvloed doordat het idee bestond dat het van bovenaf opgelegd werd. Het werd als extra werkbelasting beschouwd. Aanbevolen wordt dan ook om procedures vooral in samenwerking met SEH’s te ontwikkelen. Met de invoering van een gestandaardiseerd instrument is in België geprobeerd op grote schaal verbeteringen aan te brengen in de registratie van suïcidepogers en de zorgpaden, de eerste opvang (attitude en systematische gegevensverzameling) als ook de bepaling van de benodigde vervolghulp. Elementen hieruit zijn zeker bruikbaar maar het is zaak meer aan te sluiten bij bestaande structuren en procedures.
18
2.1.3 Zorg voor nabestaanden Specifieke cognitieve therapie voor nabestaanden. Bij GGZ Friesland wordt een kortdurende familiegerichte begeleiding aangeboden. Onderdelen hiervan zijn: psycho-educatie over suïcide en rouw, cognitieve therapie, communicatievaardigheden en de weg wijzen naar zelfhulp. Deze begeleiding is gebaseerd op de speciaal ontwikkelde familiegerichte cognitieve gedragstherapie (FGT) waar onderzoek naar gedaan is in Noord Nederland. Effectonderzoek wees uit dat deze interventie niet effectief is voor alle nabestaanden. Alleen bij een subgroep van nabestaanden die zelf kampen met suïcidegedachten is er aantoonbaar effect. De suïcidegedachten verminderen en de kans op het ontstaan van gecompliceerde rouw is kleiner. Het verdient aldus aanbeveling een dergelijk programma alleen op indicatie aan te bieden (De Groot, 2008). Suïcidegedachten komen voor bij ongeveer 20% van de nabestaanden. Eerder werd al bevonden dat begeleiding bij rouw niet altijd is geïndiceerd: nadelige effecten van rouwinterventies zijn beschreven bij individuen zonder verhoogd risico op complicaties (Schut et al., 2001). GGZ Friesland biedt een interventie op maat: de onderdelen worden niet standaard maar modulair aangeboden.
2.2
Stand van zaken in Amsterdam
Wat is de huidige situatie in Amsterdam? Welke van de strategieën voor suïcidepreventie behoeven extra aandacht? Wat zijn sterke punten in de huidige keten, welke schakels ontbreken er nog in de keten of wat valt er nog te verbeteren? We hebben ons georiënteerd op de kansen die de verschillende strategieën voor universele, selectieve, geïndiceerde en zorggerelateerde preventie kunnen bieden in de Amsterdamse situatie. Om hier zicht op te krijgen zijn, waar relevant, lokale professionals en vrijwilligersorganisaties die actief zijn op één of meerdere gebieden in de keten geïnterviewd. 2.2.1 Universele preventie 2.2.1.1 Mediacampagnes: bewustwording vergroten Mediacampagnes zijn gericht op het opheffen van het taboe/ bespreekbaar maken van suïcidaliteit en het verlagen van de drempel om hulp te zoeken. Op landelijk niveau is er aandacht gegenereerd rondom het thema suïcidaliteit, mogelijk gemaakt door of als uitvloeisel van de Beleidsagenda van VWS. De verwachting is dat door mediacampagnes de maatregelen op lokaal niveau worden versterkt. - Het Landelijk Fonds Psychische Gezondheid heeft een folder uitgegeven: ‘Suïcide: Als iemand geen uitweg meer ziet’ om mensen in de omgeving te informeren hoe om te gaan met uitingen van suïcidaliteit. - GGZ Nederland heeft in opdracht van VWS een patiëntenfolder ontwikkeld voor suïcidepogers die op de SEH belanden. Deze folder zal worden verspreid onder algemene ziekenhuizen en onder huisartsen. In de folder wordt verwezen naar mogelijkheden voor hulp, waaronder hulp door de Stichting 113online. De folder is bedoeld als een extra impuls om personen na een suïcidepoging actief in het hulpverleningscircuit of in zorg te krijgen, voor zover zij nog niet of niet meer in zorg zijn. - Rondom de oprichting van 113Online (laagdrempelige telefonische en online hulp voorziening) is er veel publiciteit geweest, zowel in de geschreven pers als ook in de vorm van een thema-uitzending op televisie.
19
Publiciteit rondom plan van aanpak voor Amsterdam Op 8 mei 2010 is er een uitgebreid artikel over suïcide en suïcidepreventie verschenen in het Parool waarin ook het plan van aanpak voor Amsterdam aan de orde is gekomen. De bedoeling is om na het eerste uitvoeringsjaar opnieuw de publiciteit te zoeken. 2.2.1.2 Beperking van middelen die de drempel naar suïcide verlagen Vanuit de registratie van de lijkschouwers bij de GGD zou opgemaakt kunnen worden of er specifieke locaties (hotspots) zijn waar vaker suïcides plaatsvinden en welke de trends zijn in suïcidemethoden. Tot voor kort werd dit niet systematisch geïnventariseerd. De registratie is recent aangepast om deze gegevens uit de registratie te kunnen afleiden. Op basis hiervan kan continu gemonitord worden of er reden is om beveiligingsmaatregelen te adviseren. In het kader van een project om de veiligheid van het spoorwegnet te verbeteren (Ivonne van de Ven Stichting, prorail en NS, met ondersteuning van Ad Kerkhof) is geïnventariseerd welke de risicovolle spoorwegtrajecten zijn in Nederland. In Amsterdam zijn er geen zogenoemde hotspots op het treinspoor gelokaliseerd (informatie Ad Kerkhof). 2.2.2. Selectieve en geïndiceerde preventie 2.2.2.1 Laagdrempelige ondersteuningsmogelijkheden diverse doelgroepen De mogelijkheid om laagdrempelig contact te zoeken als, door welke omstandigheden dan ook, hopeloosheid gaat overheersen is een belangrijke schakel van suïcidepreventie. Dit geldt voor mensen met een beperkt sociaal netwerk maar evengoed voor mensen die behoefte hebben aan een onafhankelijke gesprekspartner. Het is vaak niet eenvoudig om te praten over suïcidale gedachten. Door te communiceren over deze gedachten wordt het isolement doorbroken (Kerkhof, 2006) en kunnen nieuwe perspectieven ontstaan. Belangrijk is dat er een laagdrempelige mogelijkheid hiertoe voorhanden is op het moment dat iemand hier behoefte aan heeft. Ook kunnen telefonische en internetvoorzieningen (E-health) bijdragen aan de bewustwording en herkenning van psychische klachten en de drempel verlagen om erover in gesprek te gaan en eventueel verdere hulp te zoeken. Voorzieningen op dit gebied bestaan in de vorm van telefonische hulplijnen en online hulp. Deze hulpbronnen bieden de mogelijkheid om anoniem contact te zoeken vanuit de eigen omgeving. Het internet is een aansprekend medium voor jongeren. Zo blijkt uit onderzoek onder de gebruikers van de Kindertelefoon dat het aandeel van jongeren van 13 tot en met 15 jaar gestegen is en ook het percentage jongens vergroot is. Dit is waarschijnlijk het gevolg van de introductie van de chatmogelijkheid (Van Crimpen, z.j.). Ook uit gegevens van Stichting Korrelatie blijkt dat jongeren tot 18 jaar bijna uitsluitend contact zoeken via de chatbox. Zijn er voldoende laagdrempelige ondersteuningsbronnen voorhanden voor de Amsterdamse bevolking? En is dit aanbod voldoende toegesneden op diverse doelgroepen met elk hun eigen taboes en gebruiken? Methode: Om deze vragen te beantwoorden hebben we een inventarisatieronde gemaakt. Voor deze inventarisatie zijn de meest bekende telefonische hulplijnen benaderd voor een informatief gesprek; telefonisch (Korrelatie, 113 online) of persoonlijk (Kindertelefoon Sensoor en Humanitas in Amsterdam). Deze instanties hebben we vervolgens ook weer gevraagd welke andere relevante voorzieningen er zijn. De online hulpmogelijkheden zijn opgespoord door de jongerenwebsite youramsterdam.nl te raadplegen en er is gezocht via de websites van de Amsterdamse GGZ-instellingen. De resultaten van de inventarisatie zijn in een tabel opgenomen die te vinden is in bijlage 1. De hulpbronnen zij onder meer gecategoriseerd aan de hand van de volgende criteria: - Gericht op specifieke problemen of ongedifferentieerd
20
- Bemand door getrainde vrijwilligers of professionals - Doelgroep: algemeen, leeftijdsgebonden of andere specifieke kenmerken Hierbij dient in aanmerking genomen te worden dat de ontwikkelingen op dit gebied snel gaan en dit overzicht een beperkte geldigheid heeft. Conclusie: Op de vraag of er voldoende laagdrempelige voorzieningen voor de Amsterdammers voorhanden zijn kan bevestigend geantwoord worden. Er is een breed palet aan laagdrempelige telefonische en online diensten beschikbaar. De verschillende diensten variëren in bereikbaarheid, expertise op het gebied van psychische problemen en de ambitie om mensen actief toe te leiden naar verdere hulp. Er is een trend zichtbaar om meer proactief te werk te gaan. Binnen het nieuwe initiatief 113online heeft dit concreet gestalte gekregen in de mogelijkheid om zo nodig direct doorverwezen te worden voor verdere behandeling bij een GGZ-aanbieder. Overigens liet de contactpersoon weten dat hulpzoekers zich niet makkelijk laten verwijzen, slecht 1 op de 10 wordt doorverwezen. Mogelijk komt dit door negatieve beeldvorming of slechte ervaringen, of er melden zich veel mensen die al eerder hulpverleningstrajecten hebben doorlopen. Dit is nog niet onderzocht Met de nieuwe online ondersteuningsmogelijkheden kan de drempel voor verschillende doelgroepen verlaagd worden. De mogelijkheden kunnen onder de aandacht gebracht worden in de verschillende digitale omgevingen, tijdschriften, verenigingsnieuwsbrieven waarmee mensen zich identificeren. Anderzijds is het misschien ook wel moeilijker om de weg te vinden in de veelheid. Zeker voor jongeren met somberheidsklachten zijn er diverse internetsites. Soms staat informatie over psychische klachten centraal, bij andere de mogelijkheid om contact te hebben met lotgenoten of juist een deskundige en soms staat een zelfhulpcursus centraal. Het bundelen van informatie over kwalitatief goede hulpbronnen en overzichtelijk aanbieden van deze informatie verdient aandacht. GGD Amsterdam heeft recent (28 april 2010) in samenwerking met de GGZ-instellingen van Amsterdam (Arkin en InGeest) een internet portaal voor jongeren tussen de 14 en 18 jaar geopend: de site www.ggzjeugdinfo.nl. Op deze site worden ze toegeleid naar een platform met eenduidige informatie over diverse psychische problemen en waar ze naar toe kunnen voor hulp. Voor directe hulp worden zij overigens verwezen naar de bestaande voorzieningen. De vraag of het aanbod voldoende toegesneden is op diverse doelgroepen met elk hun eigen taboes en gebruiken kan niet zonder meer bevestigend beantwoord worden. Wat laagdrempelig is voor de één hoeft dat nog niet voor andere doelgroepen te zijn. De uitbreiding met mogelijkheden voor online hulp heeft voor een beter bereik onder jongeren gezorgd, voor wie dit een aansprekend medium is. Duidelijk is dat ouderen en mannen veel minder gebruik maken van telefonische of online contactmogelijkheden. De gebruikers van de diensten van Sensoor, de Kindertelefoon en Korrelatie zijn naar schatting 65 - 75% vrouwen. Bij de telefonische hulplijn (Sensoor) bestaat de indruk dat ook volwassenen met andere etnische achtergrond nauwelijks een beroep doen op de contactmogelijkheden. Het is echter niet uitgesloten dat zij andere wegen voor ondersteuning verkiezen (eigen kring, huisarts). Voor jongeren uit diverse etnische groepen zijn er enkele sites die speciaal op de doelgroep toegesneden zijn (Hulpmix.nl, Depri en dan.nl). Zij kunnen zo makkelijker vertrouwd raken met de mogelijkheden om steun buiten de eigen omgeving te vragen. 113 online zegt ook wel ouderen te bereiken maar had hierover nog geen concrete gegevens beschikbaar. Het is interessant te volgen of het bereik meer divers wordt in de loop van de tijd.
21
2.2.2.2 Screening en doorverwijzing Methode informatieverzameling:
Activiteiten Opsporen psychosociale problemen bij jongeren door GGD Bespreekbaar maken depressieve klachten bij jongeren
Bron Interne informatie GGD Hester van der Noorda, GGZ Mentrum telefonisch interview en schriftelijke vragen
Vanuit diverse afdelingen van de GGD zijn er initiatieven om psychosociale problemen bij kinderen en jongeren op te sporen. Er is een webapplicatie ontworpen, het leerlingvolgsysteem Hart en Ziel, met als doel kinderen met een verhoogd risico op angst en depressieve stoornissen toe te leiden naar preventieve interventies. Het is nu alleen nog operationeel op een beperkt aantal basisscholen in het kader van een pilot maar de bedoeling is dit systeem op den duur ook op middelbare scholen te implementeren. Het systeem omvat diverse vragenlijsten, checklists en beoordelingsinstrumenten. Tegelijkertijd met de introductie van deze webapplicatie wordt in de jeugdgezondheidszorg een nieuwe werkwijze geïntroduceerd op een vijftal basisscholen. Kinderen met (beginnende) psychosociale problemen of hoog risicokinderen worden besproken in het zorgoverleg van de school (schoolarts en intern begeleider). Zij besluiten tezamen om het kind direct door te leiden naar een preventieve interventie of eerst nog nader te onderzoeken of te bespreken in het zorgadviesteam. Vanuit het zorgadviesteam kan het kind alsnog worden verwezen naar een preventief programma of via huisarts of Bureau Jeugdzorg of de huisarts naar geïndiceerde zorg. Vanuit de afdeling preventie van GGZ Mentrum (onderdeel van Arkin) is er een depressieplan opgezet, wat zich voornamelijk richt op jongeren binnen het voortgezet onderwijs. Mentrum verzorgt daar voorlichtingslessen in de 3e klas: - Over gevoelens, verschil dipje en depressie, wat te doen - Voorlichting aan de leerkrachten (hoe herken je een depressieve leerling, wat doe je met de signalen) - Spreekuur waar leerlingen via de zorgcoördinator naar toe kunnen indien er sprake is van sombere gevoelens - Een e-mail service waar leerlingen rechtstreeks mails kunnen sturen als zij niet lekker in hun vel zitten. Dit laatste heeft nog niet tot resultaten geleid, mogelijk omdat de leerlingen nog niet vertrouwd zijn met deze mogelijkheid, meent de informant. Volgens de preventiewerker komt het onderwerp suïcidaliteit herhaaldelijk naar voren in de lessen: leerlingen verbinden depressie al gauw aan ‘zelfmoordneigingen’ zoals ze dat zelf noemen. Op het spreekuur komen ook leerlingen die vertellen suïcidale gedachtes te hebben. 2.2.2.3 Herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit door intermediairs Allereerst wordt hier de rol van de huisarts beschouwd. De huisarts kan als sleutelfiguur voor alle doelgroepen aangemerkt worden, met uitzondering van daklozen en andere maatschappelijk gemarginaliseerden.
22
De huisarts De huisarts vervult als poortwachter een centrale rol in de coördinatie van zorg. Te verwachten is dat deze verschillende momenten van een suïcidaal proces een rol speelt. De huisarts vormt een laagdrempelig aanspreekpunt voor mensen die problemen ervaren en kan bijdragen aan het signaleren van depressieve stoornissen en suïcidaliteit. Ook kan de huisarts een rol spelen in de nazorg van suïcidepogers. Opvang van nabestaanden kan eveneens een taak van de huisarts zijn. Uit onderzoek blijkt dat in de maand voorafgaande aan suïcide of een suïcidepoging ruim de helft van de patiënten nog contact heeft gehad met de huisarts (Marquet & Donker, 2009). Recent contact met de huisarts zou vooral bij oudere suïcideslachtoffers veel voorkomen: bij 90% zou dit contact in de laatste 3 maanden hebben plaatsgevonden en bij 50% in de voorgaande week (Shah & De, 1998; Luoma et al, 2002). Marquet en Donker vonden dat van de patiënten die een poging tot zelfdoding doen of daadwerkelijk overlijden ruim 60% bij de huisarts onder behandeling was vanwege depressieve klachten. Zij concluderen dat huisartsen depressieve klachten adequaat behandelen en verwijzen maar vaker het initiatief zouden moeten nemen om suïcidegedachten bespreekbaar te maken. Hoe zien de Amsterdamse huisartsen hun eigen rol ten aanzien van suïcidaliteit? Om deze vraag te beantwoorden hebben we de Huisartsen Kring Amsterdam (HKA) benaderd met het verzoek enkele huisartsen te werven voor een persoonlijk interview. Hierop kwam één reactie van een huisarts werkzaam in een praktijk in Oud Zuid. Op verwijzing van deze huisarts hebben we ook contact gezocht met een collega in een stadsdeel met een heel andere bevolkingsopbouw, die ook toestemde in een interview. Betrokkenheid bij het onderwerp: Beide geïnterviewden melden heel weinig geconfronteerd te worden met suïcidaliteit in de praktijk. De huisarts in Nieuw West meent dat er 3 suïcides hebben plaatsgevonden in 20 jaar. Dat betrof steeds eenzame ouderen. Het deed zich vaak voor als een donderslag bij heldere hemel. En ook suïcidepogingen doen zich niet zo vaak voor. Bij nadere beschouwing blijkt dat zelfdestructief gedrag bij patiënten met een borderline persoonlijkheidsstoornis meestal niet onder suïcidaal gedrag geschaard wordt door de huisartsen. Verwijzing Voor de huisartsen is het belangrijk dat de verwijzingsmogelijkheden naar de GGZ goed geregeld zijn. Zij hebben hier beiden goede ervaringen mee. Zowel verwijzing naar de acute behandelteams overdag als naar de centrale dienst buiten kantoortijden verloopt soepel. De ervaringen met het maatschappelijk werk en Bureau Jeugdzorg zijn bij beide huisartsen minder goed. In één van de praktijken is een sociaal psychiatrisch verpleegkundige vanuit de GGZ gestationeerd dus is het makkelijk om ook bij sociaal maatschappelijke problematiek een screening aan te vragen. Ook jongeren worden bij voorkeur naar de GGZ verwezen. Waar je heen verwijst heeft volgens hen vaak te maken met bekendheid met een instelling. De huisarts in Nieuw West heeft ook de weg naar I-psy gevonden. SEH De terugkoppeling vanuit Spoed Eisende Hulp (SEH) - afdelingen van de ziekenhuizen gebeurt over het algemeen zorgvuldig. In de meeste gevallen wordt vanuit de SEH al nazorg georganiseerd en wordt er niet van uit gegaan dat de huisarts nog actief contact zoekt met de patiënt menen de beide huisartsen. De ervaring is ook dat juist die eerste periode belangrijk is om te interveniëren. Later sluiten patiënten dit vaak weer af: zij praten er dan liever niet meer over. Informatie over sterfgevallen door suïcide Minder tevreden zijn de geïnterviewde huisartsen over de terugkoppeling vanuit de lijkschouwers van de GGD van sterfgevallen door suïcide. Zij vinden het essentieel om persoonlijk geïnformeerd te worden om zo ook gepaste betrokkenheid te kunnen betonen
23
aan nabestaanden in de vorm van een condoleancehuisbezoek. Hun ervaring is echter dat de lijkschouwers slecht bereikbaar zijn voor persoonlijke overdracht. Vragen naar suïcidale gedachten Volgens beiden behoort het tot de standaard om bij mensen met depressieve klachten ook te vragen naar suïcidaliteit. De huisarts uit Oud Zuid realiseert zich dat ze bij ouderen met vage klachten of eenzame ouderen vaak juist niet vraagt naar doodsgedachten: “soms om de klaagzang: de kinderen komen te weinig, ik kan steeds minder etcetera, niet nog eens te vergroten”. Scholing Voor de BIG-registratie van huisartsen worden er eisen gesteld aan het aantal uren praktijkervaring, diensten, intervisie en bijscholing. De norm voor bijscholing is 40 uur per jaar. Er worden echter geen eisen gesteld aan de inhoudelijke thema’s, dat is naar keuze. De huisarts uit Nieuw West meent dat zij voldoende geschoold is in het kader van depressiebehandeling. Het is volgens haar wel zinnig om het bespreekbaar maken van suïcidaliteit op te nemen in het curriculum van huisartsen in opleiding. De huisarts uit Oud Zuid meent na afloop van het gesprek dat het toch wel zinnig is als huisartsen meer te horen krijgen over risicofactoren en risicogroepen. Een psychiater van één van de SEH’s heeft nog gepeild onder huisartsen of er behoefte is aan bijscholing over suïcidaliteit maar constateerde dat daarvoor weinig animo was. Ook een workshop over suïcidepreventie voor huisartsen die de Inspectie voor de Gezondheidszorg in samenwerking met het Nivel had georganiseerd is afgelast in verband met gebrek aan belangstelling. Concluderend: Uit onderzoek blijkt dat huisartsen gemiddeld eens in de 4-5 jaar een patiënt verliezen aan suïcide (Marquet et al., 2005). Ook de geïnterviewde huisartsen zeggen weinig geconfronteerd te worden met suïcides in hun praktijk. Zij voelen zich voldoende toegerust om suïcidale gedachten bespreekbaar te maken in het kader van depressieve stoornissen. Zij zijn minder geneigd bij aspecifieke klachten door te vragen. De sensitiviteit hiervoor zou mogelijk vergroot kunnen worden door informatie over risicofactoren en risicogroepen. Het animo voor bijscholing op dit gebied is over het algemeen niet zo groot. Wel is er overeenstemming over dat het een plaats in het curriculum van huisartsen in opleiding verdient. Overigens is dit punt ook opgenomen in de Beleidsagenda Suïcidepreventie van VWS: ‘De minister van VWS zal de beroepsvereniging voor huisartsen wijzen op hun verantwoordelijkheid voor het aanpassen van de opleidingsvereisten en opleidingsprofielen ten behoeve van een betere herkenning van suïcidaliteit en van betere gespreksvaardigheden voor personen met suïcidaliteit”. De twee geïnterviewde huisartsen zijn tevreden over de verwijzingsmogelijkheden naar de GGZ en over de terugkoppeling vanuit de SEH’s in Amsterdam. Verbeteren signaleringen en bespreekbaar maken suïcidaliteit van sleutelfiguren voor diverse doelgroepen Welke andere organisaties nemen een sleutelpositie in voor diverse doelgroepen in Amsterdam? Hoe kijken deze sleutelfiguren tegen suïcidaliteit als gezondheidsprobleem aan? Zien zij hierin een rol voor zichzelf weggelegd? Wat hebben ze daarvoor nodig? Welke mogelijkheden zijn er om dit in de verschillende organisaties in te bedden? Om een indruk te krijgen van de mogelijkheden voor bevordering van vroegtijdige herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit in een breed netwerk in Amsterdam hebben we de volgende oriënterende stappen ondernomen. We hebben een globaal overzicht gemaakt van actoren die een sleutelpositie vervullen voor de toegang tot verschillende doelgroepen. Vertegenwoordigers van een aantal organisaties zijn geïnterviewd. De belangrijkste
24
bevindingen worden hieronder weergegeven. Eerst een overzicht in schema, vervolgens in beschrijvende vorm. Globale actorenanalyse ten behoeve van signalering en bespreekbaar maken suïcidaliteit Doelgroep: Jongeren Domein
Actoren
Geinterviewd
School
Schoolcoördinatoren
Jan Terwel, Marcanti college
Drop-outs
Schoolverpleegkundigen JGZ: contactmoment in 2e leerjaar middelbare school Streetcornerwork
Belang en betrokkenheid Hechten aan eigen sleutelpositie, thema relevant in praktijk
Aansluiting mogelijk bij eigen trainingstructuur via kenniskringen
Behoefte nog onderzoeken (intern)
Worden er in de praktijk veel mee geconfronteerd, behoefte aan training aanwezig, liefst nog over meer specifieke GGZ thema’s Doelgroep: Volwassenen en ouderen met sociaal-maatschappelijke problemen Welzijnszorg OuderenconsulenSusan Scholma, Volgens coördinator ten stafmedewerker scholing past het in bij SOM doelstelling. Ouderenconsulenten gemotiveerd
Sandra Doreleijers, (voorzitter) en 6 medewerkers meidenwerkgroep
Maatschappelijk werkers
Overzichtelijke groep met regelmatige overlegmomenten
Ouderenconsulenten regelmatig overleg met hele groep
Maatschappelijk werkers grote groep. Tijdsinvestering wellicht te groot
Doelgroep: Volwassenen en ouderen met lichamelijke aandoeningen Thuiszorg Verzorgenden en Janna Duinker, Belang vooral waar het verpleegkundigen adviseur nieuwe geldstromen Preventie en oplevert Gezondheidsvoorlichting
Doelgroep: Gemarginaliseerde groepen Maatschappelijke Medewerkers Coen van Gestel, opvangvoorzienin- maatschappelijke psychiater MGGZ gen opvang GGD Doelgroep: Etnische groepen Zelforganisaties Sleutelfiguren zelforganisaties
Bijzonderheden
Info Diana van Bergen
Investering door thuiszorgorganisatie zelf mogelijk probleem Nog verder zoeken naar mogelijkheden
Volgens psychiater GGD voldoende verwijzings en consultatiemogelijkheden bij GGZ medewerkers
Belang medewerkers zelf sonderen
Cultureel bepaalde opvattingen mogelijk belemmerende factor training Effect mogelijk minder goed bij vrijwilligers
Registratie suïcidepogers geeft wellicht meer inzicht in knelpunten specifieke etnische doelgroepen
25
Doelgroep jongeren Suïcidale gedachten en suïcidepogingen komen relatief vaak voor gedurende de adolescentie. Veel suïcidepogingen bij jongeren hebben niet direct medische gevolgen waarvoor zij bij een zorgverlener terecht komen. - Zorgcoördinator op school als intermediair: Jongeren brengen een groot deel van hun tijd door op school en staan in nauw contact met leeftijdsgenoten en leerkrachten waardoor de kans groter wordt dat gedragsveranderingen ten gevolge van emotionele moeilijkheden worden opgemerkt. Een centrale rol vervullen zorgcoördinatoren (ook wel leerlingbegeleiders genoemd) op middelbare scholen, die laagdrempelig beschikbaar zijn om problemen te bespreken. Er heeft een interview plaatsgevonden met een zorgcoördinator van een school in West waar de leerlingen voornamelijk uit gezinnen met lage SES afkomstig zijn. De etnische afkomst is voornamelijk Marokkaans, Turks en Surinaams. De zorgcoördinator is van mening dat school bij uitstek het milieu is waar jongeren bereikt worden. Leerlingen met problemen vinden de weg zelf, al of niet begeleid door medeleerlingen, of komen op advies van de mentor. Zelf vraagt hij ook actief naar eventuele suïcidegedachten of plannen. Maar hij meent dat dit niet voor iedereen geldt. De opleidingsachtergrond en ervaring van de zorgcoördinatoren is heel divers. De zorgcoördinator is laagdrempelig, de stap naar de GGZ is veel groter. Acute hulp is zo nodig goed te regelen maar daarna zijn vaak weer wachttijden voor reguliere behandelingen. De zorgcoördinator pleit ervoor dat ook de vervolghulp meer op locatie van de scholen georganiseerd zou moeten worden. De kans is dan groter dat leerlingen daar ook daadwerkelijk aankomen. Doorverwezen wordt afhankelijk van het probleem dat voorop staat en de urgentie naar Bureau Jeugdzorg (BJZ), het crisisteam van BJZ, het Crisisteam Jeugd of naar Mentrum GGZ. Een training signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit is volgens de geïnterviewde schoolcoördinator dus wel op z’n plaats in het netwerk van schoolcoördinatoren in Amsterdam. Bij voorkeur specifiek voor deze doelgroep en discipline aangeboden. In Amsterdam zijn er ongeveer 100 zorgcoördinatoren actief, georganiseerd in een samenwerkingsverband op stadsdeel niveau. Via kenniskringen worden trainingen aangeboden, het samenwerkingsverband faciliteert hiervoor tijd als er aan minimaal 2 trainingsmiddagen wordt deelgenomen. - Schoolverpleegkundigen en artsen jeugdgezondheidszorg GGD In de 2e klas van het voorgezet onderwijs vindt er een preventief geneeskundig onderzoek plaats. Tot voor kort kwamen alle leerlingen op het spreekuur bij de schoolverpleegkundige en zo nodig bij de schoolarts. Momenteel wordt er een nieuwe werkwijze ingevoerd wordt waarbij er een triage vooraf plaats vindt en alleen de risicokinderen op het spreekuur gezien worden. Een training kan de signaleringsfunctie ten aanzien van suïcidaliteit bij de schoolverpleegkundigen en artsen versterken. In afwachting van het huidige veranderingsproces zal er op een later moment nog nader overleg over gevoerd te worden. - Streetcornerwork als intermediair voor drop-outs: Bij jongeren die uitgevallen zijn op school kan verwacht worden dat er sprake is van complexe problematiek. Deze jongeren kunnen per definitie niet via school bereikt worden. Stichting streetcornerwork vormt een alternatieve vindplaats voor een groep van kwetsbare jongeren. Met name de werkgroep meiden zegt veelvuldig geconfronteerd te worden met jongeren in psychische nood. Met dit team van 7 hulpverleners werkzaam in verschillende stadsdelen heeft een groepsgesprek plaatsgevonden. De teams van streetcornerwork houden zich bezig met jongeren tot 23 jaar vanuit verschillende bevolkingsgroepen, vaak afkomstig uit zwakke gezinssystemen. Streetcornerwork biedt hulp als er sprake is van problemen (divers, zoals: rondom wonen,
26
school, werk, geld, politie of dagbesteding) terwijl er geen contact (meer) is met een andere instelling voor jeugdhulpverlening. Ze beginnen vaak met het aanbieden van praktische hulp en winnen geleidelijk het vertrouwen om ook achterliggende emotionele problemen te bespreken. Veel jongeren gaan psychologische hulp uit de weg, bijvoorbeeld vanuit cultuurgebonden taboes. Er is zeker behoefte aan een training hoe suïcidaliteit bespreekbaar te maken. Vragen als: ‘wordt het erger als je het bespreekbaar maakt’ en ‘wat te doen als je meent dat het om manipulerend gedrag gaat’ leven onder deze dienstverleners die geconfronteerd worden met forse problematiek. Zij hebben overigens een goede samenwerking met AMC de Meren waar het doorverwijzing betreft. Vanuit streetcornerwork is er duidelijk behoefte aan training in de omgang met psychische problemen, waaronder herkennen en bespreekbaar maken van suïcidaliteit. Verder hebben zij ook behoefte aan informatie-uitwisseling met andere intermediairs die zich met de doelgroep bezig houden. Zij komen eenmaal per 4-6 weken bij elkaar. Doelgroep volwassenen en ouderen met sociaal-maatschappelijke problemen Een vindplaats van mensen met verhoogde stress door sociaal-maatschappelijke problemen zijn de organisaties voor maatschappelijke dienstverlening in Amsterdam. De maatschappelijke dienstverlening in Amsterdam wordt uitgevoerd door negen zelfstandige organisaties, die actief zijn op de terreinen van algemeen maatschappelijk werk, sociaal raadsliedenwerk, schuldhulpverlening, voorkomen van huisuitzettingen en ouderenwerk. De negen organisaties zijn verenigd in Stichting Ontwikkeling en Ondersteuning Maatschappelijke Dienstverlening (SOM). SOM ondersteunt de instellingen onder andere op het gebied van vakinhoudelijk overleg en scholing. Er heeft een interview plaatsgevonden met een stafmedewerker bij SOM, die zich onder andere bezighoudt met signalering en scholing. Zij meent dat een training signalering en bespreekbaar maken van suïcidaliteit relevant is voor zowel de ouderenadviseurs als de maatschappelijke werkers. - Ouderenadviseurs als intermediairs De stafmedewerker heeft voorafgaand aan het gesprek een peiling gedaan naar de betrokkenheid bij dit thema. Met name bij de ouderenadviseurs bleek de belangstelling groot. Zij bevestigen dat ze te maken krijgen met ouderen die een verhoogd risico hebben: door eenzaamheid, gezondheidsproblemen, (angst voor) toenemende afhankelijkheid. Ouderenadviseurs willen graag leren hoe om te gaan met hopeloosheid en hoe de ernst in te schatten. “Wat ik lastig vind is dat je vaak merkt dat het niet goed gaat met iemand. Soms omdat iemand dat zelf aangeeft, bijvoorbeeld zegt dat hij/zij liever dood zou zijn of zegt er een eind aan te maken, soms ook uit andere signalen zoals toenemende passiviteit en somberheid. Maar ik ben onvoldoende opgeleid om te herkennen hoe kritiek de situatie is”. Ook stuiten zij soms op problemen met doorverwijzing. Het is vaak afhankelijk van of je een hulpverlener persoonlijk kent hoe soepel dat gaat. Hun status als verwijzer is niet altijd even duidelijk. - Maatschappelijk werkers als intermediairs Een coördinerend maatschappelijk werker uit één van de stadsdelen heeft eveneens gepeild in haar team en ook daar bleek er belangstelling voor het thema suïcidaliteit. Wel dient er rekening gehouden te worden dat er heel veel scholingsthema’s actueel zijn wat een groot tijdsbeslag legt. Een eerste indruk is dat de ouderenadviseurs en maatschappelijk werkers van de instellingen voor maatschappelijke dienstverlening in Amsterdam een relevante sleutelpositie bekleden om toegerust te worden als gatekeepers.
27
Er zijn 40 ouderenadviseurs. Zij komen eenmaal per maand bij elkaar voor vakinhoudelijk overleg. Zij staan over het algemeen open voor training en uit de reacties op de peiling blijkt er ook duidelijk belangstelling te zijn voor het thema suïcidaliteit. Er zijn ongeveer 115 maatschappelijke werkers voor wie een training signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit eveneens relevant is volgens de stafmedewerker scholing. Wel vormt het een groot tijdsbeslag. Of er vanuit alle verschillende instellingen voldoende draagvlak zal zijn om hierin te investeren valt nog niet met zekerheid te zeggen en vergt nog verdere voorbereiding en uitwerking. Een mogelijkheid is onder andere een vragenlijst uit te zetten onder de verschillende afdelingen. Doelgroep volwassen en ouderen met zelfzorgproblemen - Thuiszorgmedewerkers als intermediair Om zicht te krijgen op de rol die thuiszorgmedewerkers kunnen vervullen in signalering van suïcidaliteit is een medewerker van Cordaan, de grootste thuiszorgorganisatie in Amsterdam geïnterviewd. De geïnterviewde heeft als adviseur Preventie en Gezondheidsvoorlichting ook trainingen gegeven en noemt direct al dat signalen van depressie in de praktijk vaak gemist worden. Volgens haar worden eenzaamheid en depressie soms verward. Door mensen die klagen op te gaan beuren wordt de hopeloosheid juist niet bespreekbaar gemaakt. De thuiszorgorganisatie is in de hele stad actief en bereikt voornamelijk ouderen. Er zijn 6000 mensen van boven de 80 jaar in beeld, waarvan 4100 alleenstaand. Een optie voor implementatie van signaleringsvaardigheden zou zijn om aan te sluiten bij een plan voor depressiepreventie waar ze zelf mee bezig zijn. Ze denken in eerste instantie aan een pilot in Amsterdam Noord. Het behelst het aanbieden van een korte gestructureerde interventie (Problem Solving Therapy) voor mensen met depressieve klachten door medewerkers van de thuiszorg, gefinancierd door de zorgverzekeraar. Signaleren van depressieve klachten en suïcidaliteit door uitvoerenden van huishoudelijke hulp zou dan als toeleiding kunnen fungeren. De vraag voor henzelf is nog of de uitvoerenden van huishoudelijke hulp voldoende opgeleid zijn om depressieve signalen te herkennen. De vraag voor ons is of zo’n kleinschalig project voor geïndiceerde preventie naar verhouding voldoende bijdraagt aan de doelstelling om een breed netwerk van gatekeepers toe te rusten. Een andere optie is om de ouderenexperts (N=5) te trainen in signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit die de kennis dan mogelijk verder kunnen verspreiden. De kosten voor de tijdsinvestering zullen dan echter vergoed moeten worden door de GGD, volgens de geïnterviewde adviseur. Medewerkers van de thuiszorg komen in aanraking met een grote groep van kwetsbare ouderen in Amsterdam. Bij de thuiszorg wordt gewerkt met een grote hoeveelheid medewerkers en van verschillende opleidingsniveaus. Investeren in training van de grootste groep medewerkers die huishoudelijke ondersteuning uitvoeren heeft onvoldoende direct belang voor de thuiszorgorganisatie. Mogelijk kan de bewustwording in de organisatie wel geleidelijk vergroot worden door de club van ouderenexperts (n=5) te trainen. Een andere optie is aan te sluiten bij specifieke projecten rondom depressiepreventie bij de thuiszorg maar de vraag is of de doelstelling van de gatekeeperstraining hiermee voldoende gediend wordt. Maatschappelijk gemarginaliseerde groepen De afdeling MGGZ van de GGD heeft een belangrijke rol in de zorg voor kwetsbare gemarginaliseerde groepen, zoals daklozen, zorgmijders met psychische problemen en verslaafden met meervoudige problematiek. Een psychiater bij afdeling MGGZ is hierover geïnterviewd. Deze vertelt dat de GGD van oudsher een belangrijke functie vervult in de somatische en verslavingszorg voor de doelgroep. Met de Wet op de Geneeskundige behandelingsovereenkomst wordt er meer inhoud gegeven aan de behandelrelatie. De zorg wordt georganiseerd onder medisch psychiatrische verantwoordelijkheid. Hij meent dat de
28
signalering bij de groep die in beeld is voldoende geregeld is met de huidige interne psychiatrische expertise. Bij de maatschappelijke opvangvoorzieningen werken mensen die niet deskundig zijn op het gebied van psychiatrische stoornissen. Maar hier zijn goede afspraken gemaakt met de GGZ-instellingen die beschikbaar zijn voor consultatie. Etnische groepen Worden de verschillende etnische groepen voldoende bereikt via de bovenstaande intermediairs of moeten we ons ook richten op zelforganisaties als intermediairs? Diana van Bergen, die door haar onderzoek naar suïcidaliteit bij jonge allochtone vrouwen expertise heeft opgebouwd heeft ervaring opgedaan met de training vrijwilligers van allochtone organisaties in Amsterdam. Haar ervaring is dat cultuurgerelateerde normen omtrent (het bespreken van) suïcidaliteit een belemmering vormt in de uiteindelijke doelstelling van de training. Mogelijk speelt hierbij ook een rol dat het om vrijwilligers gaat. Initiatieven vanuit de eigen gemeenschap zijn wellicht meer op zijn plaats (zie ook volgende paragraaf). 2.2.2.4 Suïcidepreventie specifieke doelgroepen: Surinaamse Nederlanders In de afgelopen jaren is het verhoogde suïcide risico onder Surinaamse Nederlanders meer in het nieuws gekomen. De suïcidecijfers bij Hindoestaanse mannen en jonge creoolse mannen zijn significant hoger dan die bij autochtone Nederlandse mannen. Bij jonge Hindoestaanse vrouwen komen meer suïcidepogingen voor (Garssen et al., 2007). Preventie van suïcidaliteit onder Surinaamse Nederlanders behoeft, vanwege de specifieke culturele factoren, ook inzet vanuit de eigen gemeenschap. In Amsterdam is dit signaal opgepakt door de stichting Surinaamse Vrouwen Bijlmermeer (SVB) die in januari 2009 de “Conferentie zelfdoding onder Surinaamse Nederlanders” organiseerden. Er was een brede consensus dat er een cultuuromslag nodig is om emotionele problemen bespreekbaar te maken in de gezinnen. Er zijn meerdere initiatieven in het landelijk netwerk waarmee de SVB in contact staat. Zij beraden zich samen met psychiaters en psychologen uit de eigen gemeenschap over welke activiteiten kunnen helpen het thema op de agenda te houden. Overige preventieactiviteiten voor suïcidepreventie voor de doelgroep: - de website stopsuïcide.nu (zie ook bijlage 1) - Vanuit de preventieafdeling van GGZ instelling AMC de Meren (onderdeel van Arkin) wordt een cursus specifiek voor de doelgroep Hindoestaanse vrouwen met suïcidale gedachten aangeboden. Onderdelen hiervan zijn psycho-educatie en assertiviteitstraining. 2.2.2.5 Opvang/toeleiding naar hulp suïcidepogers SEH Zoals eerder genoemd in hoofdstuk 1 vormen suïcidepogers een hoogrisicogroep voor recidiefpogingen en dood door suïcide. In 2.1 zagen we enkele voorbeelden van hoe de opvang verbeterd kan worden. Hoe is de opvang en nazorg van suïcidepogers nu geregeld bij de SEH’s in Amsterdam? En welke ervaringen hebben zij met de mogelijkheden voor doorverwijzing? Via de Samenwerkende Instellingen Gezondheidszorg Regio Amsterdam (SIGRA) zijn we in contact gekomen met contactpersonen van de verschillende SEH’s in Amsterdam. Met vier verschillende ziekenhuizen is vervolgens een interviewafspraak gemaakt. In het onderstaande schema is te zien wie van welke organisatie we gesproken hebben. Hierna volgt een verslag van de bevindingen.
29
Ziekenhuis Academisch Medisch Centrum (AMC)
Onze Lieve Vrouwe Gasthuis (OLVG) St. Lucas Andreas Ziekenhuis (SLAZ) VU medisch centrum
Bronnen (interview) Telefonisch: J. Luitse, medisch hoofd SEH Persoonlijk: Psychiatrisch Consultatieve dienst - G. Casteelen, psychiater - P. Overmars, verpleegkundige - M. Rouwenhorst, arts-assistent - J. de Wit, psychiater -
A. Honig, hoofd consultatieve dienst Psychiatrie Consultatief psychiatrische dienst: - Boenink, psychiater - R. Groenendaal, verpleegkundige
Registratie suïcidepogers Op de SEH’s van de vier ziekenhuizen vindt geen aparte registratie plaats van de groep suïcidepogers. Gegevens over deze specifieke groep kunnen alleen afgeleid worden uit de algemene registratie van alle patiënten op de SEH. Ook bij de consultatief psychiatrische diensten wordt over het algemeen geen specifieke registratie bijgehouden. Alleen bij het SLAZ wordt door de psychiatrische dienst een schaduwregistratie bijgehouden waaruit exacte aantallen suïcidepogers af te leiden zijn. In sommige gevallen wordt de psychiatrische consultatie binnen en buiten kantoortijd door verschillende diensten uitgevoerd waardoor er bij de psychiatrische dienst van het betreffende ziekenhuis geen overzicht is over de totale groep. In het VUmc worden kinderen en jongeren tot 18 jaar na een suïcidepoging altijd rechtstreeks naar de kinderarts verwezen. Aantallen en kenmerken suïcidepogers In het SLAZ worden ongeveer 160 suïcidepogers per jaar beoordeeld. De populatie is divers. Er worden onder andere veel jonge allochtonen gezien. Vaak speelt ook drugsgebruik een rol. In het AMC hebben ze de aantallen een tijdlang bijgehouden en op basis daarvan schatten ze dat zij ongeveer 100 suïcidepogers per jaar zien. Het gaat vaak om mensen met persoonlijkheidsstoornissen die impulsieve suïcidepogingen doen, bijvoorbeeld na een ruzie. Maar het valt hen ook op dat het vaak mensen zonder psychiatrische voorgeschiedenis betreft die in de knel komen door maatschappelijke problemen. In het VUmc gaat het naar schatting om 120 suïcidepogers vanaf 18 jaar. Het OLVG waagt zich niet aan een schatting: het zijn er in ieder geval meerdere per week. Ook hier zien ze regelmatig jonge mensen van allochtone afkomst. Verder valt het hen op dat er relatief veel homoseksuelen in deze groep voorkomen, mogelijk omdat er een HIV-poli in het ziekenhuis is. Ook worden ze regelmatig geconfronteerd met toeristen die in hotelkamers gevonden zijn na een suïcidepoging. Beleid SEH Bij alle ziekenhuizen geldt als stelregel dat niemand de SEH mag verlaten zonder dat er een psychiatrisch consult heeft plaatsgevonden. Als er een eigen consultatieve dienst is die snel ter plaatse kan zijn is de kans groter dat dit ook lukt. De bewaking wordt soms ingeroepen om mensen te weerhouden vroegtijdig de SEH te verlaten. Vanuit meerdere ziekenhuizen wordt verondersteld dat bij alcohol en drugsincidenten soms wel mensen onterecht zonder beoordeling naar huis gestuurd worden. Deze cliënten kunnen door hun gedrag als lastig beschouwd worden en roepen daardoor mogelijk minder zorg op. Attitude SEH-personeel Een gedeelde overtuiging is dat het zeer persoonsafhankelijk is hoeveel geduld en affiniteit medewerkers op de SEH hebben voor suïcidale patiënten. Er wordt wel aandacht aan de attitude besteed door bijscholing en training maar over het algemeen zijn er veel wisselingen
30
in het personeelsbestand. Een snelle service door de consultatieve dienst en goede voorzieningen, zoals de waarborg van een uitslaapbed, hebben over het algemeen een gunstige invloed. Beoordeling en verwijzing In grote lijnen worden overal de volgende interventiemogelijkheden ingezet: - Als de somatische conditie dit vereist wordt er altijd wel ergens in het ziekenhuis een bed vrijgemaakt; - Als een psychiatrische opname geïndiceerd is kan dit soms problemen opleveren in het Amsterdamse circuit in verband met beddenschaarste; - Zoveel mogelijk wordt het eigen netwerk van de suicidepoger erbij betrokken; - Als iemand al in een hulpverleningskanaal zit wordt iemand daar weer actief naar terug verwezen door middel van telefonisch contact; - Als psychiatrische nazorg op korte termijn geïndiceerd is kan een vervolgcontact bij de crisisdienst geregeld worden. Ook is er de mogelijkheid een zogenaamde alarmkaart mee te geven, waarmee een cliënt de mogelijkheid krijgt om zelf rechtstreeks contact op te nemen met de Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam als er weer een crisis optreedt; - Als de pathologie niet te ernstig is kan iemand voor 4 dagen naar het Crisiscentrum Koninginneweg (onderdeel van GGZ Ingeest) verwezen worden; - Als er geen indicatie is voor psychiatrische zorg wordt de huisarts geïnformeerd. Zicht op vervolg Na verwijzing verdwijnen de suïcidepogers uit beeld. Er is geen zicht op of deze cliënten uiteindelijk in zorg komen of blijven. Samenwerking: Op het niveau van de consultatieve diensten is er gesproken over eventuele medewerking aan een nazorgproject voor suïcidepogers. Vanuit de consultatieve dienst van het VUmc is er bereidheid medewerking te verlenen aan projecten op het gebied van registratie en opvolging van suïcidepogers. De consultatieve dienst van het AMC is bereid mee te werken aan systematische registratie van suïcidepogers. Ook staan ze positief tegenover actieve opvolging. Het hoofd van de SEH in het AMC staat ook positief tegenover samenwerking rond de doelgroep suïcidepogers. Vanuit het SLAZ is er de bereidheid mee te werken aan een nazorgproject voor suïcidepogers. Daarnaast stellen zij er ook belang in om bij te dragen aan onderzoek. Conclusie: Een eerste oriëntatieronde langs 4 ziekenhuizen in Amsterdam laat zien dat er weinig zicht is op de samenstelling van de groep suïcidepogers omdat er geen systematische registratie plaatsvindt. De organisatie van de psychiatrisch consultatie voor suïcidepogers is per ziekenhuis anders geregeld, en kan intern ook weer verschillen binnen en buiten kantoortijd. In alle ziekenhuizen wordt ernaar gestreefd alle suïcidepogers psychiatrisch te laten beoordelen voordat patiënten de SEH of de klinisch afdeling verlaten. Alleen de zorg voor mensen met alcoholproblemen schiet in dit opzicht mogelijk te kort. Zeker als er geen uitslaapbed voorhanden is bestaat de kans dat bij deze categorie niet aan suïcidaliteit gedacht wordt en dat ze zonder nazorg vertrekken. Over het algemeen is men tevreden over de samenwerking met het Crisiscentrum Koninginneweg en de mogelijkheden van de crisisdiensten. Meer intensieve psychiatrische opnamemogelijkheden zijn moeilijker te realiseren. Er is geen zicht op de continuïteit in het nazorgtraject van suïcidepogers. De geïnterviewden ondersteunen een eventueel project voor actieve opvolging.
31
2.2.2.6 Opvang nabestaanden Nabestaanden hebben zelf ook een verhoogd risico om door suïcide te overlijden. Verder is de kans op gecompliceerde rouw en depressie groter. Het gangbare aanbod voor ondersteuning bij rouw is mogelijk onvoldoende toegesneden op deze doelgroep. We hebben een inventarisatie gemaakt van het huidige aanbod in en rondom Amsterdam. Daarnaast beschikken we over informatie vanuit de interviews met nabestaanden in het kader van het eerder genoemde psychosociaal autopsie onderzoek. In de onderstaande tabel staat een overzicht van de informanten die we persoonlijk of telefonisch geïnterviewd hebben. De bevindingen staan in het vervolg beschreven.
Organisatie Prezens, GGZ Ingeest
Aanbod Gestructureerde groepscursus
Ypsilon
Ondersteuning door vrijwilligers en lotgenotengroep Telefonische ondersteuning door vrijwilligers, e-mail contact en forum onder begeleiding van professionals Psychosociaal autopsie onderzoek
113 online
GGD
Informatiebron Telefonisch overleg en schriftelijke vragenlijst: Yvonne de Roode, preventiewerker Interview: V. Colcher en J. Schuit Telefonisch overleg J. Mokkenstorm Intern overleg E. Witteveen
Gestructureerde preventieve groepscursus: Ondersteuningsgroep Nabestaanden na zelfdoding. Prezens, onderdeel van GGZ inGeest, biedt een gesloten ondersteuningsgroep voor nabestaanden onder leiding van twee professionals. De groepsbijeenkomsten zijn gericht op ondersteuning bij het verwerkingsproces. Het doel is voorkomen van gecompliceerde rouw. In 10 tot 15 bijeenkomsten wordt psycho-educatie aangeboden en worden ervaringen uitgewisseld. Bij voldoende aanmeldingen bieden zij aparte groepen voor ouders, partners, en broers en zussen aan. De ondersteuningsgroep is afkomstig voor inwoners van heel Noord-Holland en vindt meestal plaats in Beverwijk. Bij voldoende animo kan er ook in Amsterdam zelf een groep starten. De coördinator meent dat dit groepsaanbod nog te weinig bekend is in de regio. Rondom iedere suïcide zijn er 4 à 5 nabestaanden betrokken, en het is de vraag of deze mensen allemaal gewezen worden op de ondersteuningsmogelijkheden. Overigens realiseert zij zich ook dat de individuele behoeften van nabestaanden verschillen en dat deze groep niet per se voor iedereen en op ieder moment geschikt is. Laagdrempelige ondersteuning door lotgenoten Onder de vlag van Ypsilon (vereniging van familieleden van mensen met schizofrenie) wordt er al ruim 20 jaar laagdrempelige ondersteuning voor nabestaanden aangeboden vanuit een pand in Amsterdam. Het gaat om alle nabestaanden, ongeacht of er sprake was van een psychotische stoornis bij de overledene of niet. De ondersteuningsmogelijkheden zijn: - telefonische consultatie - individuele gesprekken - een open lotgenotengroep, elke laatste woensdag van de maand van 11.00 tot 13.00 uur in Amsterdam - twee maal per jaar een lotgenotendag met sprekers in Zaandam Op uitnodiging van de organisatoren van het eerste uur hebben we een lotgenotendag bijgewoond. Uit de gesprekken met de aanwezige nabestaanden bleek dat dit laagdrempelige lotgenotencontact aan een behoefte voldoet. Een moeder zei hierover:
32
“Het is belangrijk dat je ergens terecht kunt waar je mag blijven, niet alleen maar een beperkt aantal sessies. Je voelt je al in de steek gelaten”. Duidelijk werd dat de behoefte aan ondersteuning individueel varieert. Het aanbod van Ypsilon staat open voor mensen uit heel Nederland. De huidige uitvoerenden zijn momenteel op zoek naar opvolgers die hun werkzaamheden kunnen voortzetten. Online hulp: aanbod voor nabestaanden van 113 online Sinds kort is het aanbod voor nabestaanden uitgebreid met de mogelijkheid voor laagdrempelige hulp via 113 online (zie ook paragraaf 2.2.2.1 en bijlage 1). Vanuit 113 online wordt telefonisch, per e-mail of via de chat ondersteuning geboden. 113 online wordt deels bemand door vrijwilligers maar er zijn ook professionals aan verbonden. De professionals zijn beschikbaar voor consulten per e-mail en bieden chat therapie. Ook is er een internetforum voor nabestaanden. Voorlopige bevindingen uit psychosociaal autopsie-onderzoek GGD Amsterdam. Zoals genoemd in de inleiding loopt er bij de GGD een onderzoek waarbij onder andere nabestaanden geïnterviewd worden. De onderzoeker inventariseert ook de behoeften van nabestaanden. Bevindingen na 16 interviews (tekst van Ewald Witteveen): Alle interviews werden beëindigd met de vraag welke behoefte de nabestaanden hadden aan nazorg. Hieronder een beschrijving van de resultaten. Van de 14 geïnterviewden hadden er 2 geen mening. De 12 overige nabestaande gaven aan behoefte te hebben aan:
Praten Kunnen delen, gewoon praten zonder interventie. Een enorme behoefte om je verhaal te vertellen. Nabestaandengroep en het interview dat ik afnam wordt als zinvol ervaren. Begrijpen Mensen voelen zich soms achtergelaten en in de steek gelaten. Men wil horen/weten hoe de persoon was en waarom suïcide werd gepleegd. Er is behoefte aan gesprekken met hulpverleners van de overledene (verpleegkundigen, artsen, psycholoog, psychiater). Vier nabestaanden gingen zelf in therapie. Het ritueel/proces van euthanasie Sommige mensen hebben een nadrukkelijke wens om te sterven maar komen niet in aanmerking voor euthanasie (geen onmenselijk fysiek lijden). Deze mensen zijn min of meer gedwongen op een vervelende en eenzame manier afscheid van het leven te nemen door middel van suïcide. Nabestaanden hebben behoefte aan goede wetgeving zodat ook zij deelgenoot kunnen zijn van het stervensproces. Praktische ondersteuning Nabestaanden worden soms opgezadeld met schulden en het regelen van de begrafenis en andere rompslomp. Een enkele keer moeten nabestaanden zelfs verhuizen. Financiële hulp en praktische hulp bij het regelen van alles (ontruiming, begrafenis). De rol van de politie (rechercheur) De politie speelt een belangrijk rol in de allereerste fase. Men heeft behoefte aan empathie, uitleg, tijd om vragen te stellen en eventueel om de plek van de suïcide te bezoeken.
33
Nabestaanden van zelfdoding vormen een kwetsbare groep rouwenden. De behoeften aan steun verschillen individueel. Gunstig is dat er in onze regio al wel enkele essentiële ondersteuningsmogelijkheden voorhanden zijn. Opvallend is echter dat er nog geen onderlinge afstemming plaatsvindt. Ook zijn er twijfels of het aanbod wel voldoende bekend is bij de doelgroep die er baat bij kan hebben. Met een gezamenlijke inspanning om het gehele aanbod meer systematisch en op de juiste plaatsen onder de aandacht te brengen kan er waarschijnlijk meer winst geboekt worden in het bereik. Ook kan onderlinge afstemming bijdragen aan de totstandkoming van een gevarieerd aanbod. 2.2.3 Behandeling en zorggerelateerde preventie 2.2.3.1 Acute hulp In de zorgketen rondom suïcidaliteit is een goede organisatie van de mogelijkheden voor acute hulp van direct belang om het suïcidegevaar af te wenden. In het onderstaande schema staat een overzicht van de organisatie van de acute GGZ-hulp in Amsterdam.
Tijdstip
Aanmelder Huisarts Andere bevoegde hulpverleners (BJZ, AMW)
Binnen Kantoortijd
Doelgroep Volwassenen en ouderen
Jeugd
Politie
Volwassenen en ouderen
Jeugd Mentoren scholen
Jeugd
Cliënt(systeem) zelf
Als onder behandeling
Onbekend bij instelling SEH’s (AMC, Boven IJ, SLAZ, OLVG, Slotervaart, VU)
Alle leeftijden
Beoordelaar Acute behandelteams: Ingeest voor Zuid/NieuwWest, Arkin voor Oost/Zuid-Oost Centrum/OudWest/Noord. Crisisteam BJZ of acute behandel-teams Als ABT Mentrum dan i.s.m. MCT Vangnet & Advies
Locatie Op locatie teams of huisbezoek
Vervolg Ambulante of klinische behandeling of terugverwijzing
Politiebureau
Als psychiatrische screening gewenst: Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam (SPA) op locatie of Jellinek
Mobiel crisisteam Jeugd (MCT) MCT
Politiebureau School of huisbezoek
Eigen behandelaar of acuut behandelteam betreffende instelling Via huisarts
Eigen psychiatrische dienst
SEH of klinische afdeling
- terugverwijzen naar huisarts, zelf vervolgcontact aanbieden, opname op klinische afdeling, (vrijwillige opname
34
psychiatrische kliniek, opname in crisiscentrum of vervolgcontact acuut behandelteam Arkin of Ingeest
Buiten kantoortijd
Huisarts Andere hulpverleners Huisarts Andere hulpverleners
Politie
Jeugd
Mobiel crisisteam Jeugd
Volwassenen en ouderen
Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam (SPA)
Volwassenen en ouderen
Vangnet & Advies
Politiebureau
Jeugd
MCT
Politiebureau
SEH Boven IJ, Slotervaart en OLVG SEH AMC SEH SLAZ
SEH VU Cliënt zelf
Als onder behandeling Onbekend bij instelling
Voor bekende cliënten kan “alarmkaart” aangevraagd worden door behandelaar: dan rechtstreeks contact met SPA mogelijk Als psychiatrische screening gewenst: SPA
Spoedeisende Psychiatrie Amsterdam Assistent kliniek AMC Eigen psychiatrische dienst Assistent Valeriuskliniek Zelf melden of SEH VU Via huisarts
De huisartsen en de vertegenwoordigers van de SEH’s die we geïnterviewd hebben toonden zich over het algemeen tevreden over de organisatie van de acute GGZ-hulp. Uit de interviews met de ouderenconsulenten bleek dat zij vaak geen directe toegang hebben omdat hun status als verwijzer niet erkend wordt. 2.2.3.2 Behandeling suïcidaliteit en psychische stoornissen Omdat suïcidaliteit relatief vaak samengaat met psychische stoornissen vormt adequate behandeling van deze stoornissen een belangrijk aangrijpingspunt voor preventie van suïcide. In Amsterdam zijn diverse aanbieders actief in de tweedelijnszorg. De kwaliteit van de behandeling, het gebruik van protocollen, of er regelmatig hertaxatie van het suïciderisico plaatsvindt en of de continuïteit van nazorg gewaarborgd is zijn zaken die buiten de invloedssfeer en taakstelling van de GGD liggen. In opdracht van VWS wordt momenteel een multidisciplinaire richtlijn over suïcide en suïcidaliteit opgesteld. Ook de Inspectie voor de gezondheidszorg (IGZ) besteedt in de jaargesprekken extra aandacht suïcidepreventiebeleid binnen de GGZ-instellingen.
35
In het onderstaande schema zijn de GGZ-aanbieders in Amsterdam met hun kenmerkende aanbod opgenomen.
Naam
Organisatie/ Onderdelen
Aanbod
Faciliteiten voor crisisopvang
Suïcidebeleid
Geinterviewd
Arkin
- Fusie van: Jellinek, Mentrum, AMC en de Meren
Acuut behandelteam, Centrale locatie SPA, klinische opnamemogelijkheden
- Evaluatie calamiteiten in interne suïcidecommissie, - Protocol voor behandelaars
-J. Neeleman (Jellinek) -R. Reitsma (hoofd suicidecommissie Mentrum -G. Ramautar (Preventie)
GGZ inGeest
- Fusie van GGZ Buitenamstel, De Geestgronden (ook buiten gemeentegrenzen) - Samenwerking met VU - Onderdeel van Parnassia - 2 vestigingen in Amsterdam
Preventie, diagnostiek, ambulante, deeltijd- en klinische behandeling van jeugd, volwassenen en ouderen Preventie, diagnostiek, ambulante, deeltijd- en klinische behandeling van jeugd, volwassenen en ouderen
Acuut behandelteam, Participatie in SPA, Klinische opnamemogelijkheden, Crisiscentrum
- Evaluatie calamiteiten in interne suïcidecommissie - Instellingsbreed suïcidepreventiebeleid
-invitational conference bezocht -tel contact J. Mokkenstorm (psychiater) - Y de Roode (Preventie)
Ambulante behandeling specifiek gericht op migranten en vluchtelingen > 16 jaar
- Geen crisisdienst, noch mogelijkheden voor klinische opvang
Exclusie verslaafden en crisisgevoelige patiënten
-I. Rustveld, manager zorg
I-Psy
GGZ-inGeest investeert expliciet in maatregelen in het kader van suïcidepreventie. Zij hebben een instellingsbrede invitational conference georganiseerd waarbij afdelingen uitgenodigd werden te bedenken welke verbeteringen wenselijk zijn. Verder hebben zij een poule van medewerkers samengesteld die getraind zijn in de omgang met suïcidaliteit De bedoeling is deze kennis en vaardigheden middels een intern trainingsprogramma verder te verspreiden onder de medewerkers. De contactpersoon staat positief tegenover verdere samenwerking met de GGD. Binnen Arkin is men nog druk doende met de onderlinge harmonisatie van protocollen in verband met de fusie. Van deze instelling hebben we gesproken met de voorzitter van de interne suïcidecommissie van Mentrum en met een psychiater van de Jellinek. Een groot voordeel van de fusie tussen de verslavingsinstelling en de GGZ is volgens de psychiater dat mensen die onder invloed van middelen zijn (risicofactor) nu ook soepeler geïndiceerd worden voor een gedwongen opname in de GGZ als dit nodig is om het gevaar af te wenden. I-psy (Interculturele psychiatrie) behandelt mensen met een migratie achtergrond waarbij aannemelijk is dat de psychische of psychiatrische problemen, direct of indirect, samenhangen met de verandering in cultuur, sociale verbanden en leefomgeving. Patiënten worden behandeld door medewerkers met dezelfde culturele achtergrond. Bijna alle gesprekken kunnen gevoerd worden in de taal van de patiënt, zonder gebruik te maken van een tolk.
36
Het voordeel is dat hiermee cliënten bereikt worden die eerder niet in behandeling kwamen of afhaakten. Zij hebben geen crisisvoorzieningen. Voor zover bekend bieden de GGZ-instellingen geen specifieke cognitieve therapie gericht op suïcidaliteit. Dit is een van de behandelingen die bewezen effectief is in de behandeling van suïcidaliteit (Brown et al., 2005), mits geïndiceerd. Mogelijk kan dit specifieke aanbod in de toekomst een onderwerp van gesprek zijn met de GGZ-instellingen. 2.2.4
Lokale strategieën gerelateerd aan suïcidepreventie
Suïcidepreventie staat niet op zichzelf. Een goed toegankelijk aanbod van voorzieningen bij sociaal-maatschappelijke problemen kan emotionele ontreddering en hopeloosheid voorkomen of actuele stress verminderen. Diverse programma’s zoals omgaan met pesten op school, trainingen voor sociale en probleemoplossende vaardigheden, opvoedingsondersteuning en omgaan met stress dragen bij aan het verhogen van de weerbaarheid en indirect aan het voorkomen van psychische stoornissen. En dan zijn er ook nog de meer specifieke programma’s voor depressiepreventie vanuit de verschillende GGZinstellingen die een rol spelen in het ombuigen van hopeloosheid en hulpeloosheid en piekergedrag. De GGD vervult een regierol in het lokale samenwerkingsverband rondom activiteiten voor preventie van psychische stoornissen. Preventie van depressie en angst hebben prioriteit in het activiteitenaanbod. Campagnes voor ontmoediging van alcohol- en drugsgebruik dragen bij aan het voorkomen van middelengeïndiceerde stemmingsproblemen en aan het voorkomen van impulsief gedrag dat de drempel voor suïcidale acties verlaagt. Campagnes en activiteiten gericht op het vergroten van het bewustzijn van de negatieve effecten van alcoholgebruik bij jongeren worden zowel landelijk als lokaal aangeboden (Preventieprogramma Gezonde school: GGD en Jellinek). Het signaleren van eventueel ontbrekende voorzieningen en preventieaanbod zal ook een punt van aandacht zijn voor het Amsterdamse beleid voor suïcidepreventie.
37
2.3
Keuze van de speerpunten
Op basis van de bevindingen uit de literatuur, de oriëntatie op de uitvoeringspraktijk en de inventarisatie van de bestaande voorzieningen en mogelijk ontbrekende schakels in Amsterdam komen we tot de volgende overwegingen. Overwegingen Zoals genoemd in paragraaf 1.3 is er nog onvoldoende wetenschappelijke ondersteuning voorhanden voor de effectiviteit van afzonderlijke interventies. Deels speelt de relatief lage incidentie van suïcide hierbij een rol: er zijn zeer omvangrijke onderzoeksgroepen nodig om voldoende statistische power te bereiken. Voorlopig wordt een combinatie van verschillende strategieën op verschillende niveaus van preventie het meest aanbevolen (Althaus & Hegerl, 2003; Mann et al., 2005; Andriessen, 2007). Universele preventie Een publiekscampagne om de bewustwording rondom suïcidaliteit bij het algemene publiek te verhogen heeft op lokaal niveau geen prioriteit. Er is in het afgelopen jaar al in het bijzonder aandacht geweest in de media rondom de start van 113 online en in de vorm van foldermateriaal dat ontwikkeld is. Wel beogen we om de ervaringen en resultaten in de uitvoeringsfase onder de aandacht te brengen, bijvoorbeeld door een vervolg op het interview in het Parool (d.d. 8 mei 2010). Maatregelen om de toegang tot dodelijke middelen te beperken vormen een aangrijpingspunt voor preventie waar vaak goede effecten mee bereikt kunnen worden. Bij de GGD hebben we toegang tot gegevens over suïcides omdat de lijkschouwing bij onnatuurlijke dood ook door de GGD verricht wordt. We willen inzicht verwerven in mogelijke trends in suïcidemethoden en gevaarlijke locaties in Amsterdam en eventueel adviseren deze te beveiligen. Er is al een start gemaakt met aanpassingen in de registratie waardoor de locaties van de incidenten beter terug te vinden zijn. Selectieve preventie Amsterdam kent verschillende groepen in de bevolking waarbij een verhoogd risico op suïcidaliteit aanwezig is. Dat rechtvaardigt een inzet van middelen voor interventies waarmee een brede variatie aan doelgroepen bereikt wordt. Gedacht kan worden aan een breed bereik door de keuze van verschillende settings en intermediare doelgroepen in de vorm van gatekeepertraining. Vanwege de centrale rol die de huisarts vervult in screening van gezondheidsproblemen en coördinatie van zorg is gekeken naar mogelijkheden om de signaleringsfunctie van de huisartsen als intermediair te bevorderen. Relatief gezien vormt suïcidaliteit maar een klein aandeel van de gezondheidsproblemen die zich voordoen in de huisartsenpraktijk. De verwachting is dat het niet zal lukken om Amsterdamse huisartsen op grootschalig niveau te motiveren voor een training op dit gebied. Overigens wordt vanuit VWS het opnemen van suïcidaliteit in de opleidingsvereisten bepleit via de beroepsvereniging. Bij diverse andere organisaties blijkt er wel belangstelling voor training op het gebied van leren signaleren en bespreekbaar maken van suïcidaliteit. Op deze manier kan er aan een netwerk worden gebouwd waarin diverse doelgroepen in een vroeg stadium bereikt worden. Als het lukt de kennis in organisaties te institutionaliseren kan het een structureel karakter krijgen. Ook draagt het contact met sleutelfiguren uit diverse organisaties bij aan inzicht over eventuele knelpunten in de huidige keten. Voor de praktische invulling kan gebruik gemaakt worden van de ervaringen met deze strategie in Friesland en West-Friesland. Daarnaast is er op de VU in Amsterdam ook veel expertise op het gebied van trainingen in het bespreekbaar maken van suïcidaliteit.
38
Ook preventieve interventies gericht op het versterken van de weerbaarheid zoals training van probleemoplossende vaardigheden, beperking van alcohol en drugsgebruik en leren omgaan met depressieve klachten kunnen indirect bijdragen aan preventie van suïcide. Dit geldt ook voor vroegtijdige screening van psychosociale problemen, waarvoor al projecten lopen bij de GGD. Het signaleren van leemtes op deze gebieden is ook relevant in het kader van suïcidepreventie. De wenselijkheid en mogelijkheden om verbinding te zoeken met andere preventieprogramma’s en beleidsterreinen zal in de uitvoeringsfase als aandachtspunt meegenomen worden. Vooralsnog verkiezen we de middelen in te zetten voor specifieke activiteiten op het gebied van suïcidepreventie. Geïndiceerde preventie Het doen van een suïcidepoging is de sterkste klinische voorspeller voor suïcide. Dit pleit voor inzet van middelen voor de hoogrisicogroep van suïcidepogers. Uit de inventarisatie onder 4 van de SEH’s blijkt dat er geen systematische registratie is van suïcidepogers en dat er geen overzicht is of het nazorgadvies wordt opgevolgd. Er is voldoende draagvlak voor systematische registratie en een nazorgproject. Vanuit het Sint Lucas Andreasziekenhuis is er ook een belang om zelf bij te dragen aan onderzoek naar deze doelgroep. In het verzorgingsgebied van dit ziekenhuis zijn ook diverse etnische groepen woonachtig. Een nazorgproject kan bijdragen aan een goed inzicht in de huidige zorgketen en waar eventueel verbeteringen nodig zijn. In de opzet kan gebruik gemaakt worden van ervaringen in het SuNa project in Den Haag. Er zijn voldoende laagdrempelige voorzieningen in de vorm van telefonische ondersteuning en consultatie via e-mail of chat. Door middel van training van sleutelfiguren zal ons project bijdragen aan de bekendheid van deze mogelijkheden. Ook kan 113 online (faciliteit specifiek gericht op suïcidaliteit) signalen doorgeven met betrekking tot specifieke Amsterdamse knelpunten of trends. Er zijn verschillende organisaties die een aanbod hebben in de ondersteuning van nabestaanden. Wel lijkt er verbetering mogelijk in de onderlinge afstemming en de bekendmaking van het aanbod. Behandeling en zorggerelateerde preventie De GGD geen uitvoerende taak heeft op het gebied van behandeling binnen de reguliere GGZ. Wel past het in de doelstelling om een onderling samenhangende zorgketen te bevorderen. De acute GGZ-hulp lijkt goed geregeld in Amsterdam. Binnen de drie tweedelijns GGZinstellingen zijn alle varianten van reguliere behandeling van psychische stoornissen vertegenwoordigd. Mogelijk zijn er nog verbeteringen in de gehele zorgketen te realiseren in afspraken over soepele verwijzingen en in de toeleiding naar tweede lijns GGZvoorzieningen. Ook ontbreekt er nog een aanbod voor specifieke cognitieve therapie bij suïcidaliteit. Vanuit de GGZ instellingen is er bereidheid tot overleg over optimalisering van de samenwerking. Speerpunten plan van aanpak Op basis van deze overwegingen komen we tot de volgende speerpunten voor het plan van aanpak: 1. Vroegtijdige herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit Door middel van training, sleutelfiguren van diverse organisaties toerusten met de volgende tools: - In een vroeg stadium sluimerende suïcidale processen leren signaleren en bespreekbaar maken bij diverse doelgroepen; - Verhelderen van de verwijzingsroute.
39
2. Actieve toeleiding naar hulp suïcidepogers op de SEH Inzet casemanagement voor actieve benadering na ontslag SEH Door toeleiding naar passende hulp wordt de continuïteit van zorg bevorderd met als doel herhaalde suïcidepogingen te voorkomen. Tevens wordt inzicht verworven enerzijds in de samenstelling van de groep suïcidepogers en anderzijds in de toereikendheid van de huidige zorgketen. 3. Hulpaanbod voor nabestaanden Bevorderen van een gevarieerd en toegankelijk lokaal aanbod voor opvang en ondersteuning van nabestaanden. Diverse aanbieders worden samengebracht om de onderlinge afstemming te verbeteren en de bekendheid van het huidige aanbod te vergroten. Een afgeleide doelstelling bij de bovenstaande speerpunten is de bevordering van een regionaal samenhangend zorgaanbod. Knelpunten in de verwijzingsmogelijkheden en vervolghulp kunnen naar voren komen in de trainingen van intermediairs, het project voor suïcidepogers en ook bij het aanbod voor nabestaanden. Deze knelpunten zullen geagendeerd worden bij de lokale partners met de bedoeling hen te stimuleren bij te dragen aan een sluitende zorgketen. Hierbij kan het recent verschenen kwaliteitsdocument Ketenzorg bij suïcidaliteit waarin verantwoordelijkheden van de belangrijkste partijen beschreven zijn (Hermens et al., 2010) als leidraad dienen. 4. Beperken toegang tot dodelijke middelen Monitoring van specifieke risicovolle locaties of methoden gerelateerd aan de suïcides die plaatsvinden in Amsterdam middels het registratiesysteem van de lijkschouwers. Bij opvallende bevindingen advisering over veiligheidsmaatregelen. Speerpunten in relatie tot aanbevelingen Beleidsadvies Trimbos De aanbevolen lokale activiteiten voor suïcidepreventie vanuit het Trimbos rapport die mede uitgangspunt waren bij onze oriëntatie zijn: 1. Komen tot een realistisch streefcijfer 2. Kwaliteit van zorg na een suïcidepoging in ziekenhuizen 3. Verbetering van herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit 4. Regionaal flexibel aanbod voor opvang en hulp aan nabestaanden en lotgenotenhulp Ad1 Streefcijfers Met het lokale plan van aanpak voor suïcidepreventie committeren we ons aan het landelijke streefgetal van 5% reductie van het aantal suïcides. Met de aanpak in Amsterdam willen we bijdragen aan de gewenste verandering in deze richting. Suïcide is in Amsterdam met 76 dodelijke slachtoffers per jaar in 2008 een zeldzaam fenomeen (5% betekent een reductie van 3 à 4 personen per jaar, een getal lager dan de fluctuatie van de afgelopen jaren bijvoorbeeld van 89 in 2006 naar 76 in 2007). Hierdoor zullen we moeten concluderen dat de 5% reductie op regionaal niveau niet te meten zal zijn. De items 2, 3 en 4 hebben daadwerkelijk plaats gekregen als speerpunten in het plan van aanpak. Recente aanbevelingen voor aanpak suïcidepreventie In de afrondingsfase van het Amsterdamse plan van aanpak, verschenen er twee rapporten waarin er aanbevelingen gedaan worden voor een regionale aanpak van suïcidepreventie (Romijn & Bool, 2010; Bramer et al., 2010). - Het rapport van het RIVM (Bramer et al., 2010) is gebaseerd op een inventarisatie van alle activiteiten die vanuit GGD-en ondernomen worden op het gebied van suïcidepreventie. Hieruit blijkt dat een specifiek programmatische aanpak nog weinig voorkomt. Verder
40
concludeerden de onderzoekers dat de activiteiten die uitgevoerd worden “met name gericht zijn op jongeren en nabestaanden en dat overige risicogroepen, zoals mensen met psychosociale problematiek, genetische kwetsbaarheid en mensen die eerder een poging hebben gedaan nog nauwelijks bereikt worden”. GGD-en zouden op een meer proactieve wijze in moeten spelen op suïcidepreventie, aldus de onderzoekers. - Romijn en Bool (2010) van het Trimbos-instituut doen op basis van een analyse van drie regionale projecten voor suïcidepreventie aanbevelingen voor een regionale aanpak. Behalve de projecten van GGZ Friesland en GGZ West-Friesland is hierin ook het projectplan in wording van de GGD Amsterdam meegenomen. De onderzoekers pleiten onder andere voor een gedegen projectmatige opzet en het creëren van randvoorwaarden voor een goede documentatie en evaluatie zodat de resultaten overdraagbaar zijn en geborgd kunnen worden. Verder noemen zij dat voor het vormgeven van suïcidepreventie kan worden aangesloten bij bestaande programma’s zoals bijvoorbeeld depressiepreventie, maar: “daarbij vraagt suïcidepreventie apart aandacht”. Alleen op die manier komt het thema suïcidepreventie voldoende voor het voetlicht en verdwijnt het niet als onderdeel van andere benaderingen”. Realisatie op brede schaal vraagt om draagvlak en betrokkenheid zowel binnen als tussen samenwerkingsorganisaties. - In een gezamenlijk persbericht van RIVM en Trimbosinstituut wordt geconcludeerd: Een gezamenlijke, planmatige en brede aanpak van de regionale GGD en GGZ-instellingen onder regie van de gemeenten biedt de meeste kans op succes. Deze aanbevelingen ondersteunen onze keuze voor een plan van aanpak dat specifiek gericht is op suïcidaliteit en de keuze voor een programma dat gericht is op het bereiken van diverse doelgroepen, waaronder suïcidepogers. Verder vormt het een aanmoediging om vooral aandacht te besteden aan documentatie en evaluatie van de interventies en resultaten. In het realiseren van de lokale samenwerking hebben wij nog veel werk te verrichten. Wij beogen deze samenwerking concreet vorm te geven door samen met GGZ-partners op te trekken in het geven van trainingen aan sleutelfiguren en bij de afstemming van het aanbod voor nabestaanden. En daarnaast krijgt de samenwerking met enkele ziekenhuizen gestalte in het deelproject gericht op suïcidepogers. Wij verwachten de gezamenlijke betrokkenheid van partners gedurende de uitvoeringsfase verder te vergroten door knelpunten in de lokale samenwerking en leemtes in het lokale aanbod actief te agenderen. Ook is het zaak om te blijven bekijken of huisartsen of andere partners die nog niet betrokken zijn alsnog uitgenodigd kunnen worden. Het zal bovendien een uitdaging zijn om gedurende de uitvoering oog te hebben voor mogelijkheden om aansluiting te zoeken bij andere programma’s en beleidsterreinen. Mocht in één van de deelprojecten blijken dat voor specifieke doelgroepen bepaalde psychosociale of maatschappelijke risicofactoren zwaar wegen of beschermende factoren ontbreken dan vraagt dit om gerichte beleidsadvisering of projectontwikkeling.
41
42
3
Plan van aanpak
In dit hoofdstuk worden de speerpunten van het plan van aanpak uitgewerkt in een projectplan. Het begint met een totaaloverzicht van de 4-jaars planning. De ambities, resultaatverwachtingen, randvoorwaarden en de activiteitenplanning voor het eerste jaar worden daarna per onderdeel uitgewerkt. In de laatste paragrafen worden de projectorganisatie, documentatie en de begroting besproken.
3.1
Overzicht 4 jarenplan
Juni 2010 - juni 2011 uitvoering 1e fase Training voorbereiden, training eerste deel van geselecteerde actorengroepen en knelpunten in toegang hulpverlening inventariseren Hulpaanbod suïcidepogers: voorbereiden registratiesystemen en interventie. Start toeleidingsinterventie Lucas Andreasziekenhuis Organiseren overleg partners rondom aanbod voor nabestaanden Doorlopende monitoring risicolocaties/ specifieke suïcidemethoden
Juni 2011 - juni 2012 uitvoering 2e fase Training tweede deel van geselecteerde actorengroepen en knelpunten in toegang hulpverlening inventariseren. Deelconferenties rondom knelpunten organiseren Hulpaanbod suïcidepogers: Eerste evaluatie en eventuele bijstelling interventie of samenwerkingsafspraken. Onderzoeken mogelijkheden voor structurele inbedding toeleidingsinterventie Lucas Andreasziekenhuis. Implementatie in 2e ziekenhuis (AMC) Coördinatie samenwerking rondom aanbod voor nabestaanden en evaluatie bereik nabestaanden Doorlopende monitoring en eventuele actie adviseren ten aanzien van risicolocaties / specifieke suïcidemethoden
Juni 2012 - juni 2013 uitvoering 3e fase Training derde deel van geselecteerde actorengroepen en knelpunten in toegang hulpverlening inventariseren. Deelconferenties rondom knelpunten organiseren. Structurele inbedding bij betrokken organisaties Hulpaanbod suïcidepogers:. Evaluatie en eventuele bijstelling interventie. Onderzoeken mogelijkheden voor structurele inbedding toeleidingsinterventie AMC. Beschrijving implementatieprocessen en voorbereiding uitrol naar OLVG en VU Coördinatie samenwerking rondom aanbod voor nabestaanden en evaluatie bereik nabestaanden Doorlopende monitoring en eventuele actie adviseren ten aanzien van risicolocaties/specifieke suïcidemethoden
43
Juni 2013 - juni 2014 uitvoering 4e fase Training vierde deel van geselecteerde actorengroepen en knelpunten in toegang hulpverlening inventariseren. Deelconferenties rondom knelpunten organiseren. Structurele inbedding bij betrokken organisaties Hulpaanbod suïcidepogers. Implementatie, evaluatie en eventuele bijstelling interventie of samenwerkingsafspraken OLVG en VU. Onderzoeken mogelijkheden voor structurele inbedding toeleidingsinterventie OLVG en VU. Afronden evaluatie implementatieprocessen Coördinatie samenwerking en structurele inbedding aanbod voor nabestaanden en evaluatie bereik nabestaanden Doorlopende monitoring en eventuele actie adviseren ten aanzien van risicolocaties/suïcidemethoden
3.2 Ambities en resultaatverwachtingen 3.2.1 Signalering en bespreekbaar maken via sleutelfiguren -
Interventie:
-
Training intermediairs Verwijzingsroute verhelderen Knelpunten verwijzingsmogelijkheden verbeteren in samenwerking met lokale partners
1e fase: Juni 2010 Juni 2011
2e fase: 3e fase: 4e fase: Juni 2011 Juni 2012 Juni 2013 Juni 2012 Juni 2013 Juni 2014
Deelproject 1: training sleutelfiguren Training voorbereiden Training uitvoeren Knelpunten zorg inventariseren agenderen knelpunten zorg evaluatie / rapportage structurele inbedding
De ambitie is om over een periode van 4 jaar een breed netwerk van signaleerders onder diverse risicogroepen beschikbaar te hebben. Praktijkervaringen in andere regio’s wijzen uit dat het de voorkeur verdient om homogene groepen te trainen. Vertegenwoordigers van verschillende organisaties die een sleutelrol vervullen zijn geraadpleegd over de betrokkenheid en de voorwaarden voor implementatie (zie schema paragraaf 2.2.2.3). In de planning dient voldoende tijd vrijgemaakt te worden om per organisatie afspraken te maken over de timing en inbedding van de training in de bestaande structuren voor bijscholing, als ook over de borging en de verspreiding van de kennis en vaardigheden binnen de organisatie. We beginnen met het trainen van professionele organisaties op het gebied van welzijn. De volgorde zal bepaald worden in overleg met de organisaties. De begeleidingscommissie bewaakt de representatieve spreiding onder verschillende doelgroepen. We gaan er vanuit dat we via een sneeuwbaleffect andere relevante organisaties op het spoor zullen komen.
44
Voor de uitvoering van de trainingen wordt in eerste instantie gedacht aan medewerkers van de beide grote GGZ-instellingen en van Vangnet & Advies. Deze medewerkers hebben de juiste expertise en kennen de doorverwijzingsroutes. Bovendien kunnen deze medewerkers een ambassadeursrol vervullen binnen hun eigen instellingen om te pleiten voor soepelere doorverwijzing mocht daar aanleiding toe zijn. Bij GGZ inGeest is intern een poule van trainers opgeleid in omgaan met suïcidaliteit. Aangeboden is om deze trainers ook in te zetten voor de training van sleutelfiguren. Ook bij Vangnet & Advies wordt inzet van medewerkers (sociaal psychiatrisch verpleegkundigen) als trainer heel geschikt geacht. De trainers dienen zelf uitgebreid getraind te worden. Voor de opleiding van de trainers kunnen Ad Kerkhof (lid adviescommissie) of Jos de Keyser uit Friesland benaderd worden. In de planning dient er rekening mee gehouden te worden dat er tijd nodig is voor het ontwikkelen van een trainingshandleiding. De inhoud van de training kan eventueel gebaseerd worden op de training in Friesland, dit zal in overleg met de uiteindelijke trainersdocent bepaald worden. Voor de trainers dienen regelmatig intervisiebijeenkomsten georganiseerd te worden en een jaarlijkse herhalingstraining. Evaluatie 1. Evaluatie door middel van vragenlijsten: Voor- en nameting van attitude en self-efficacy deelnemers training 2. Procesevaluatie ervaringen trainers en eventuele aanpassingen in trainingsmodule 3. Evaluatie over borging en verspreiding kennis en vaardigheden in de verschillende organisaties De verdere operationalisering van proces- en effectevaluatie zal in het vervolg uitgewerkt worden. Resultaten eerste uitvoeringsjaar Eind juni 2011 verwachten we 12 groepen van 10-15 deelnemers getraind te hebben. Resultaatplanning In het onderstaande tijdschema is de planning van de verschillende activiteiten en producten uitgewerkt, zowel voor de voorbereidingsfase tot en met oktober 2010 als de eerste uitvoeringsfase tot en met juni 2011.
45
weken in 2010 t/m eind oktober 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 benaderen/werven doelgroepen twee trainingsgroepen geworven procedure opleiding trainers docenten werven handleiding trainingen trainers werven trainers getraind uitwerken evaluatieprotocol
week 2009 week 2010 t/m eind juni 44 45 46 47 48 49 50 51 52 1 2 3 4 5 6 7
8
9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26
6 trainers actief handleiding evalueren en bijstellen knelpunten verwijzing geagendeerd benaderen/werven doelgroepen evaluatie behoud 6 mnd na training
46
3.2.2 Actieve toeleiding naar hulp suïcidepogers Interventie:
inzet casemanager voor proactieve benadering na ontslag SEH knelpunten vervolghulp verbeteren in samenwerking met lokale partners
Deelproject 2: toeleiding naar hulp suïcidepogers SEH registratie, interventie voorbereiden interventie SEH 1 Evaluatie / rapportage interventie SEH 2 uitbreiding SEH 3/4 structurele inbedding interventie
1e fase: Juni 2010 Juni 2011
2e fase: Juni 2011 Juni 2012
3e fase: Juni 2012 Juni 2013
4e fase: Juni 13 Juni 2014
De ambitie voor de komende vier jaar is om in minimaal twee ziekenhuizen een toeleidingsinterventie te implementeren en bij succes uit te rollen naar twee andere ziekenhuizen. We starten met implementatie in het Lucas Andreasziekenhuis met een potentiële doelgroep van ongeveer13 suïcidepogers per maand. Hiervoor wordt een casemanager voor 16 à 20 uur aangetrokken die gedetacheerd wordt vanuit bij de afdeling Vangnet & Advies van de GGD. Bij uitbreiding naar andere ziekenhuizen is meer ureninzet casemanagement nodig tenzij het casemanagement na de pilot structureel aanbod wordt vanuit het ziekenhuis. Het ontwikkelen van een protocol voor systematische registratie, motivatie en aanmelding van suïcidepogers vanuit de SEH vergt grondige voorbereiding en onderhoud. In België is bij de introductie van de IPEO ervaren dat een goede afstemming op bestaande structuren en gewoontes van de betreffende SEH essentieel is voor een succesvolle implementatie en adoptie. In het SuNa project in Den Haag is gebleken dat er regelmatig aandacht besteed moet blijven worden aan overleg met het SEH-personeel. In de voortdurende hectische werksituatie die eigen is aan de SEH wordt snel weer vergeten dat het de bedoeling is suïcidepogers aan te melden. Als potentiële kandidaten toestemming geven worden de gegevens bij de casemanager gemeld. De casemanager neemt dan binnen een nader vast te stellen termijn contact op. Er wordt een afspraak gemaakt voor een huisbezoek. Bij dit huisbezoek wordt aandacht besteed aan de huidige toestand, gecheckt of het verwijsadvies is opgevolgd en zo niet, welke de redenen hiervoor zijn. De medewerker zet motiverende strategieën in en faciliteert een passend vervolgcontact. De suïcidepogers worden vervolgens tot maximaal een halfjaar gevolgd. De exacte richtlijnen voor de interventie en de frequentie van het contact zullen in nader overleg met de casemanager, het Lucas Andreasziekenhuis en Vangnet & Advies vastgesteld. Dit geldt ook voor het protocol voor doorverwijzing bij acute situaties en zware psychopathologie en de organisatie van de back-up en supervisie van de casemanager. Hier dient rekening mee gehouden te worden in de planning.
47
Er is gekozen voor een gefaseerde invoering. De interventie wordt eerst uitgevoerd in één ziekenhuis. De werkwijze en randvoorwaarden kunnen dan geëvalueerd worden en bijgesteld, alvorens over te gaan tot de invoering in een tweede ziekenhuis. Het succes van de interventie wordt bepaald door de mate waarin nazorg tot stand komt en de vermindering van suïcidaliteit bij de suïcidepogers. Ook de cliënttevredenheid wordt meegenomen in de evaluatie. Daarnaast is het de bedoeling te onderzoeken of er subgroepen onderscheiden kunnen worden waarbij de nazorg ondanks de interventie onvoldoende tot stand komt of waarbij de nazorg recidief suïcidepogingen niet kon voorkomen. Het hoofd van de consultatieve dienst psychiatrie van het SLAZ is ook coördinator van de onderzoeksopleiding van de VU. De mogelijkheid bestaat om samen te werken in de opzet van evaluatie- en effectonderzoek. Vraagstellingen procesevaluatie 1. Doelgroep: a. Wat zijn de kenmerken van de doelgroep b. Wat voor nazorg wordt geadviseerd 2. Bereik a1. Hoeveel mensen geven toestemming tot benadering door een casemanager a2. Hoeveel mensen worden daadwerkelijk bereikt door de casemanager (eerste afspraak) b. Waarin verschilt de groep die bereikt wordt van de groep waarbij dit niet het geval is 3. Interventie a. Tevredenheid over opvang en behandeling SLAZ, advies nazorg. b. Aantal/percentage doelgroep waarbij nazorg verloopt zoals gepland c1. Hoe vaak is er hulpverleningscontact tot stand gekomen door bemiddeling casemanager wegens: - niet nakomen van het nazorgadvies - hernieuwde suïcidaliteit, noodzaak tot wijziging nazorgadvies c2. Welke factoren spelen een rol in niet aankomen bij nazorg: kwalitatief d. Hoeveel contacten zijn er per persoon met de casemanager, wat is de aard van deze contacten (wijze van contact/tijdsduur) 4. a. b. c. d. e.
Evaluatie, tevredenheid: Status na halfjaar (nog in zorg, nazorg afgerond) Tevredenheid deelnemer over de uiteindelijke nazorg Tevredenheid deelnemer over de interventie van de GGD Invloed van het contact met de casemanager op het verloop van de nazorg (Mate van) suïcidaliteit (gedachten, plannen) halfjaar na de suïcidepoging.
Ad 1) Hiervoor zal structureel informatie worden verzameld tijdens het psychiatrisch consult in het ziekenhuis. Het gaat hier naast demografische kenmerken (leeftijd, geslacht, etniciteit) om kenmerken die (volgens de literatuur) gerelateerd zijn aan het risico op herhaling (wijze waarop de suïcidepoging is uitgevoerd, additionele psychische diagnose, alcohol/druggebruik) en het advies. Deze vragen kunnen in zijn geheel beantwoord worden met de in het ziekenhuis verzamelde informatie en zullen ingevoerd en geanalyseerd worden door medewerkers van het ziekenhuis. Ad 2: Deze laatste vraag wordt beantwoord met behulp van de bovenstaande in het ziekenhuis verzamelde informatie waaraan informatie wordt gekoppeld over het al dan niet toestemming geven voor een benadering en het slagen van het eerste contact.
48
Ad 3: Deze informatie zal tijdens de interventie door de casemanager zelf worden bijgehouden. Bij het eerste contact zal de tevredenheid met betrekking tot zorg en het nazorgadvies worden gevraagd. Frequentie van contact, duur van contact en inhoud van contact zal worden bijgehouden. Ook de verwijzingen en het stimuleren van contact met de hulpverlening wordt geregistreerd en gecontroleerd (bij verwijzingen bij hulpverlener, bij stimuleren bij de cliënt). Eventuele incidenten gedurende de follow up (herhaling suïcidepoging (bij SLAZ), suïcide of ander overlijden) zullen in de evaluatie worden gerapporteerd. Resultaten eerste uitvoeringsfase Eind juni 2011 verwachten we 80% van de suïcidepogers van het SLAZ bereikt te hebben. Op grond van het aantal suïcidepogers dat gezien is op de SEH in 2009 komt dat neer op 90 suïcidepogers in de eerste uitvoeringsperiode van 9 maanden. Resultaatplanning In het onderstaande tijdschema is de planning van de verschillende activiteiten en producten uitgewerkt, zowel voor de voorbereidingsfase tot en met oktober 2010 als de eerste uitvoeringsfase tot en met juni 2011.
49
weken 2010 t/m eind oktober 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 functieprofiel casemanager werven casemanager inwerken case manager organisatie backup, supervisie ontwikkelen handleiding interventie informatiefolder voor deelnemers toestemming / convenant SLAZ ontwikkelen protocol SEH personeel instrueren evaluatieprotocol afspraken
weken in 2010 44 45 46 47
48
49
50
51
weken in 2011 t/m eind juni 52 1 2 3 4 5 6 7
8
9
10
11
12
13
14
15
16
17
18
19
20
21
22
23
24
25
26
casemanager actief evaluatie suïcidepogers na 6 mnd evaluatie registratie/aanmelding knelpunten vervolghulp agenderen protocol reg/aanm AMC ontwikkelen samenwerkingsconvenant AMC uitbreiding ureninzet casemanager 90 suïcidepogers bereikt
50
3.2.3
Registreren trends in suïcidemethoden en risicovolle locaties opsporen
Interventie:
monitoren suïcidemethoden en locaties suïcide bij forensische dienst GGD
deelproject 3: risicomethoden/locaties monitoring methoden van suïcide/risico locaties
jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
Recent is er al een aanpassing in de registratie bij de forensische dienst doorgevoerd. Hiermee krijgen we beter overzicht van de trends in suïcidemethoden en specifiek risicovolle locaties waar mogelijk veiligheidsmaatregelen vereist zijn om de drempel voor suïcidale acties te verhogen. Er vindt doorlopende monitoring plaats. Resultaten eerste uitvoeringsjaar: Resultaat oktober 2010: - eerste analyse van methoden en specifieke locaties Resultaat juni 2011 - indien van toepassing zijn veiligheidsadviezen gegeven - checken of omgezet in maatregelen - doorgaande monitoring en analyse 3.2.4
Voorkomen psychische stoornissen en suïciderisico bij nabestaanden van suïcide
Strategie: Bevorderen lokaal aanbod voor opvang nabestaanden Interventie: Lokale samenwerking initiëren De ambitie is om te zorgen dat er een gevarieerd ondersteuningsaanbod beschikbaar is voor nabestaanden dat recht doet aan de individuele behoefte. Daarnaast is het streven dat de informatie over deze mogelijkheden goed toegankelijk is en overzichtelijk gepresenteerd wordt. Hiervoor wordt een overleg op gang gebracht tussen afgevaardigden van de verschillende organisaties die zich met aanbod voor nabestaanden bezig houden.
deelproject 4: zorgaanbod nabestaanden overleg partners zorgaanbod nabestaanden coördinatie samenwerking aanbod nabestaanden evaluatie / rapportage bereik zorg nabestaanden structurele inbedding
jaar 1
jaar 2
jaar 3
jaar 4
Resultaten eerste uitvoeringsjaar: Resultaat oktober 2010: - Een eerste bijkomst met partners heeft plaatsgevonden
51
Resultaat juni 2011 - Concreet plan voor bevordering en behoud van gevarieerd aanbod - Betrokken organisaties hebben mogelijkheden voor inzet en samenwerking binnen eigen organisaties onderzocht - Mogelijkheden voor aanvullende subsidiering zijn onderzocht
3.3
Organisatie Organisatie plan van aanpak Suïcidepreventie
Projectteam GGD
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Projectcoördinator Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Uitvoerende medewerkers 1. Uitvoerend casemanager
-
Stephan Cremer, hoofd productgroep volwassenen Marcel Buster, epidemioloog/ onderzoeker José ten Haaf, gezondheidsbevorderaar/ onderzoeker Allen werkzaam bij Cluster EDG Verantwoordelijk voor ontwikkelen plan van aanpak, planning, organisatie capaciteit, uitvoering en bijsturing José ten Haaf Coördineert planning en uitvoering Informeert projectteam en partners
Vacature
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
-
2. Uitvoerend trainers (6)
Vacature
Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden
-
3. Uitvoerend: onderzoekers Taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden Adviescommissie
-
Uitvoering en verder ontwikkelen van toeleidingsinterventie Signaleren van knelpunten Wordt aangestuurd door projectcoördinator Gewenste situatie: Inhoudelijke supervisie over omgang met gedragsproblemen door psychiater MGGZ*
Uitvoering trainingen, signaleren knelpunten in verwijzingsmogelijkheden sleutelfiguren Worden aangestuurd door projectcoördinator.
Vacature
-
Uitvoering procesevaluatie Wordt aangestuurd door de onderzoeker
-
Ad Kerkhof, hoogleraar suïcide en suïcidepreventie VU Age Niels Holstein, bestuurslid 113 online en voormalig secretaris Ivonne van de Ven Stichting Wilco Tuinebreijer, medisch verantwoordelijke V & A GGD Diana van Bergen, expert suïcidaliteit bij jonge allochtone vrouwen Adriaan Honig, Hoofd consultatieve dienst Psychiatrie Lucas AndreasZiekenhuis Taken, De commissie komt drie keer per jaar bij elkaar om de voortgang te bespreken, zij verantwoordelijkheden en heeft een adviserende rol. In de vergadering worden vraagstukken omtrent het plan bevoegdheden van aanpak voorgelegd om hier gezamenlijk een mening over te vormen. Hiernaast zullen specifieke onderdelen bilateraal besproken worden. Als de projectgroep van de GGD anders besluit dan geadviseerd is, wordt de begeleidingscommissie hiervan op de hoogte gesteld. * Is nog in bespreking, nog geen definitieve afspraken over gemaakt
52
3.4
Documentatie en informatie
1. Verantwoording De voortgang van het project wordt gerapporteerd in de vorm van de voorgeschreven halfjaarlijkse managementrapportage (MARAP). Verder wordt de voortgang besproken in de adviescommissie, die driemaal per jaar bij elkaar komt. 2. Informatie We beogen alle relevante ketenpartners regelmatig te informeren over het project in de vorm van een nieuwsbrief. We denken aan een frequentie van tweemaal per jaar, te verschijnen in februari en oktober. Er dient nog overleg plaats te vinden over ondersteuning vanuit de afdeling Communicatie. 3. Publiciteit Het streven is om in de loop van het project, bijvoorbeeld na het eerste of tweede uitvoeringsjaar, het algemeen publiek te informeren over de activiteiten voor suïcidepreventie in Amsterdam. Een vervolg op het eerder genoemde artikel in het Parool (8 mei 2010) zou hiervoor heel geschikt zijn.
3.5
Financiële middelen
Per uitvoeringsjaar is een bedrag van € 177.000 aan financiële middelen nodig (zie bijlage 3). Hiervoor is financiële prioriteitsverlening voor 4 jaar aangevraagd. Deze aanvraag is gefiatteerd middels een motie behandeld op 16/17 december 2009 (zie bijlage 4).
53
54
4.
Literatuurlijst
Acda AE, Verhoeff AP. Alle Amsterdammers gezond: signalen voor een gezonde stad: nota volksgezondheidsbeleid Amsterdam 2008-2011. Amsterdam: GGD Amsterdam, 2008. Althaus D, Hegerl U. The evaluation of suicide prevention activities: state of the art. World Journal of Biological Psychiatry 2003;4:156-165. Andriessen K. Kan suïcide worden voorkomen? Tijdschrift Klinische Psychologie 2007;37(1):5-13. Bergen D van. Suicidal behavior of young migrant woman in the Netherlands: a comperative study of minority and majority women [proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam]. S.l.: s.n., 2009. Bool M, Blekman J, Jong S de, Ruiter M, Voordouw I (red.). Verminderen van suïcidaliteit: beleidsadvies: actualisering van het advies inzake suïcide, Gezondheidsraad 1986. Utrecht: Trimbos-instituut 2007. Bramer M, Zelfde P van ‘t, Sturkenboom M. Suïcidepreventie: aangrijpingspunten voor de publieke gezondheidszorg. Bilthoven: RIVM Centrum Gezond Leven, 2010. Brown GK, Have T ten, Henriques GR, Xie SX, Hollander JE, Beck AT. Cognitive therapy for the prevention of suicide attempts: a randomized controlled trial. JAMA 2005;294:563-570. Carter GL, Clover K, Whyte IM, Dawson AH, D’Este C. Postcards from the EDge: 24-month outcomes of a randomised controlled trial for hospital-treated self-poisoning. British Journal of Psychiatry 2007;191:548-553 Crimpen R van. Vier seizoenen Kindertelefoon: jaarverslag 2007. Utrecht: Landelijk Bureau Kindertelefoon, z.j. De Munck S, Scoliers G, Van Rijsselberghe L, Portzky G, Van Heeringen C. IPEO: instrument voor psychosociale evaluatie en opvang van suïcidepogers. Gent: Universiteit Gent. Eenheid voor Zelfmoordonderzoek, z.j. Dijkstra M, Bool M. Factsheet preventie van suïcidaliteit. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Garssen MJ, Hoogenboezem J, Kerkhof AJFM. Zelfdoding onder Nederlandse Surinamers naar etniciteit. Tijdschrift voor Psychiatrie 2007;49:373-381. Groot M de. Bereaved by suicide: family-based cognitive behaviour therapy to prevent adverse health consequences among first-degree relatives and spouses [proefschrift Groningen]. S.l.: s.n., 2008. Groot M de, Keijser J de. Verlies door suïcide: werkboek voor nabestaanden. Baarn: Ten Have, 2008. Have M ten, Graaf R de, Dorsselaer S van, Verdurmen J, Land H van ‘t, Vollebergh W. Suïcidaliteit in de algemene bevolking: gedachten en pogingen: resultaten van de ‘Netherlands Mental health Survey and Incidence Study’(NEMESIS). Utrecht: Trimbosinstituut, 2006.
55
Hawton K, Zahl D, Weatherall R. Suicide following deliberate self-harm: long-term follow-up of patients who presented to a general hospital. British Journal of Psychiatry 2003;182:537542. Hermens M, Wetten H van, Sinnema H. Kwaliteitsdocument ketenzorg bij suïcidaliteit: aanbevelingen voor zorgvuldig samenwerken in de keten. Utrecht: Trimbos-instituut, 2010. Isaac M, Elias B, Katz LY, Belik SL, Deane FP, Enns MW, Sareen J. Gatekeeper training as a preventative intervention for suicide: a systematic review. Canadian Journal of Psychiatry 2009;54:260-268. Jansen E, Buster MC, Zuur AL, Das C. Fatality of suicide attempts in Amsterdam 1996-2005. Crisis: Journal of Crisis Intervention and Suicide 2009;30:180-185. Kerkhof A. De psychologie van suïcide en suïcidepogingen. In: Van Heeringen C (red). Handboek suïcidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom, 2006. Kerkhof AJFM, Mulder S, Draisma JA. Suïcidepogingen behandeld in Nederlandse ziekenhuizen. TSG Tijdschrift voor Gezondheidswetenschappen 2007;85:37-42. Kerkhof AJFM, Luijn JB van (red). Suïcidepreventie in de praktijk. Houten: Bohn, Stafleu van Loghum, 2010. Klink A. Beleidsadvies verminderen van suïcidaliteit. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2008. Lanting LC, Hoeymans N. Let op letsels: preventie van ongevallen, geweld en suïcide. Bilthoven: RIVM, 2008. Luoma JB, Martin CE, Pearson JL. Contact with mental health and primary care providers before suicide: a review of the evidence. American Journal of Psychiatry 2002;159:909-916. Mann JJ, Apter A, Bertolote J, Beatrais A, Currier D et al. Suicide prevention strategies: a systematic review. JAMA 2005;294:2064-2074. Marquet RL, Bartelds AI, Kerkhof AJ, Schellevis FG, Zee J van der. The epidemiology of suicide and attempted suicide in Dutch general practice 1983–2003. BMC Family Practice 2005;6:45. Marquet R, Donker G. Praten over suïcidegedachten. Huisarts & Wetenschap 2009;52:267. Mrazek PB, Haggerty RJ. Reducing risks for mental disorders: frontiers for preventive intervention research. Washington: National Academy Press, 1994. Neeleman J, Graaf R de, Vollebergh W. The suicidal process: prospective comparison between early and later stages. Journal of Affective Disorders 2004;82:43-52. Neeleman J. Epidemiologie van suïcidaal gedrag. In: Van Heeringen C (red). Handboek suïcidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom, 2006. Portzky G, Van Heeringen C. Het stillen van de pijn: over preventie van suicide. Diegem: Kluwer, 2002. Romijn G, Bool M. Regionale aanpak van suïcidepreventie: een kader voor opzet en voorbeelden. Utrecht:Trimbos-instituut, 2010.
56
Schut HAW, Stroebe MS, Bout J van den. The efficacy of bereavement interventions: determining who benefits. In: Stroebe MS, Hansson RO, Stroebe W, Schut HAW (ed.) Handbook of bereavement research: consequences, coping and care. Washington: American Psychological Association, 2001. Shah A, De T. Suicide and the elderly. International Journal of Psychiatry in Clinical Practice 1998;2(1):3–17. Van Heeringen C, Jannes S, Buylaert W, Henderick H, De Bacquer D, Van Remoortel J. The management of non-compliance with referral to out-patient after-care among attempted suicide patients: a controlled intervention study. Psychological Medicine 1995;25: 963-970. Verwey B. Don’t forget: contributions to the assessment and management of suicide attempters in the general hospital [proefschrift Leiden]. S.l.: s.n., 2006. Zahl DL, Hawton K. Repetition of deliberate self-harm and subsequent suicide risk: long-term follow-up study of 11,583 patients. British Journal of Psychiatry 2004;185:70-75.
57
58
5
Bijlagen
Bijlage 1: Projectomschrijving Voorbereiding Plan van aanpak suïcidepreventie
1. Titel Lokaal plan van aanpak suïcidepreventie. 2. Projectleider(s) Marcel Buster 3. Overige leden van het onderzoeksteam Stephan Cremer (EDG/GGD), Annelies Acda (EDG/GGD), Age Niels Holstein (Ivonne van de Ven Stichting), Diana van Bergen (VU), Ad Kerkhof (VU), …vacature.. 4. 5 relevante publicaties van het onderzoeksteam - Van Bergen DD, Smit JH, Kerkhof A, Saharso D. Gender and cultural patterns in suicidal behavior: Young Hindustani immigrant women in the Netherlands. Jounal of crisis intervention and suicide 27(4)181-8, 2006. - Jansen EJ, Buster MCA, Zuur AL, Das C. Fatality of suicide attempts in Amsterdam 1996-2005. submitted (crisis 2008) - Alle Amsterdammers gezond! kadernota volksgezondheidsbeleid 2008 – 2011. GGD Amsterdam (o.a. Annelies Acda) december 2007 - Kaderdocument Nationaal Actieplan Suicide Preventie. Ivonne van de Ven Stichting (o.a. Age Niels Holstein), Amsterdam; Depressie Stichting, Eindhoven (2003) - Kerkhof AJFM. De psychologie van suicide en suïcidepogingen. In: Van Heeringen, C (red.). Handboek Suicidaal gedrag. Utrecht: De Tijdstroom. 5. Doelstelling van het onderzoek/ontwikkeling Het doel van het project is te komen tot een concreet lokaal plan van aanpak ter vermindering van suïcide en suïcidaliteit in Amsterdam. Het uiteindelijke doel is om met de uitvoering hiervan sterfte aan suïcide in Amsterdam ook daadwerkelijk te reduceren. 6.
Achtergrond van het onderzoek en voorgaande studies Het voorkómen van suïcidaliteit is één van de speerpunten van de wereldgezondheidsorganisatie1 en de Europese Unie2 en heeft momenteel met het beleidsadvies “verminderen van suïcidaliteit” ook aandacht op nationaal niveau. In het door het Trimbos opgestelde beleidsadvies wordt de nationale en lokale overheid aangespoord stappen te ondernemen om sterfte aan suïcide te verminderen.3 Deze stappen zijn: 1) Komen tot een realistisch streefcijfer; 2) Kwaliteit van nazorg na een suïcidepoging in ziekenhuizen; 3) Verbetering van herkenning en bespreekbaar maken van suïcidaliteit; 4) Het ontwikkelen van een landelijke richtlijn en protocol suïcidepreventie; 5) Verbeteren van vaardigheden in omgang met suïcidaliteit door hulpverleners; 6) Onderzoek naar suïcide en suïcidepogingen als prestatie-indicatoren; 7) Regionaal flexibel aanbod voor opvang en hulp aan nabestaanden en lotgenotenhulp; 8) Onderzoek naar ziektelast van suïcidaliteit; 9) Onderzoek naar de ethische vraagstelling naar de grenzen van een gedwongen opname ter preventie van suïcide.
59
Om een daadwerkelijke vermindering van suïcidaliteit op nationaal niveau te bereiken zal inspanning van Amsterdam onontbeerlijk zijn. Amsterdam heeft namelijk het hoogste aantal suïcidegevallen (95 in 2005) en met 12.8/100.000 personen per jaar ligt ook het suïcidecijfer verhoudingsgewijs hoger dan dat van Nederland als geheel (9.6/100.000). In de kadernota “Alle Amsterdammers gezond” wordt suïcide dan ook als prioriteit genoemd in het gemeentelijk gezondheidsbeleid. Een kant en klaar stappenplan geeft de beleidsrapportage van het Trimbos echter niet. Dit heeft o.a. te maken met de complexiteit van het probleem. Hoewel suïcide in 90% met psychische stoornissen (depressie en verslaving) te maken heeft en uiteenlopende risicogroepen bekend zijn, blijft een suïcide een moeilijk te voorspellen resultante van een sociaal-culturele factoren, (het omgaan met) individuele crisissituaties en beschikbaarheid van middelen voor suïcide. Samen met het relatief lage prevalentie van suïcide maakt dat er slechts weinig afzonderlijke interventies zijn waarvan de effectiviteit is bewezen.4 Desalniettemin zijn er steeds meer aanwijzingen dat een aanpak op meerdere gebieden tegelijkertijd wel degelijk effectief kan zijn.3 Aan suïcidepreventie (en gezondheidsbevordering op het terrein van de GGZ) wordt door de GGD Amsterdam nog maar weinig gedaan toch is zij de instantie die naar onze mening hierin een regierol te vervullen heeft. In de praktijk heeft de GGD Amsterdam veel te maken met suïcide: de gemeentelijk lijkschouwer schouwt de overledenen, de medewerkers van de ambulancedienst verlenen eerste hulp en vervoeren slachtoffers van een niet fatale suïcidepoging. De cijfers omtrent deze activiteiten in Amsterdam zijn inmiddels onderzocht voor de periode 1996-2005 en binnenkort wordt gestart met een psychosociale autopsie bij suïcidanten waarbij de omstandigheden en kenmerken van de slachtoffers nader onderzocht worden. Hier wordt dan ook een voorstel gedaan om in samenwerking met de Ivonne van de Ven stichting en de Vrije Universiteit een Amsterdams plan van aanpak voor suïcidepreventie te maken. De Ivonne van de Ven Stichting heeft een uitgebreid nationaal en internationaal netwerk op het gebied van suïcidepreventie, de VU is momenteel de belangrijkste universiteit voor het wetenschappelijke onderzoek naar suïcidaliteit in Nederland. Zij zijn ook betrokken bij de huidige GGD projecten op het gebied van suïcide. 1 2
3
4
WHO: http://www.who.int/mental_health/prevention/suicide/suicideprevent/en/index.html Green Paper Improving the mental health of the population: Towards a strategy on mental health for the European Union. Health and Consumer Protection Directorate-General, European Communities, 2005. http://ec.europa.eu/health/ph_determinants/life_style/mental/keydo_mental_health_en.htm Verminderen van suïcidaliteit; actualisering van het advies van de gezondheidsraad in 1986.. Trimbosinstituut, Utrecht 2007 Uitzondering hierop in: Knox KL. Litts DA, Talcott GW, Feig JC, Caine ED. Risk of suicide and related adverse outcomes after exposure to a suicide prevention programme in the US Air Force: cohort study. British Medical Journal, 2005; 327;1-5.
7. Opzet van het onderzoek (werkplan) De negen aanbevelingen die het Trimbos Instituut heeft gepubliceerd bevatten zowel landelijke als lokale activiteiten. In het opstellen van het lokale plan van aanpak zullen we ons op de lokaal te realiseren aanbevelingen concentreren. Daarnaast zal project zeker willen bijdragen aan het invullen aan landelijke doelstellingen indien landelijke samenwerking tot stand komt. Tot de lokale activiteiten rekenen wij de bovenstaande punten 1; 2; 3; 7. Om deze punten nader in te vullen worden de volgende werkzaamheden uitgevoerd: Inventariseren van specifieke projecten op het gebied van suïcidepreventie in de regio, elders in het land en in het buitenland met name op het gebied van e-health, screening eerste lijn, preventie suïcidaal gedrag bij jongeren (met name allochtone jonge vrouwen), reductie van de toegankelijkheid van de middelen, (kwaliteit van) nazorg voor personen die reeds een suïcidepoging hebben gedaan, zorg voor nabestaanden, preventie en vroegsignalering van depressie en alcoholisme. Van de potentieel uitvoerbare projecten dienen de volgende vragen nauwkeurig te worden
60
beantwoord: – wat zijn de aanwijzingen voor effectiviteit? – hoe is het project geïmplementeerd? – welke partijen zijn bij de uitvoering betrokken? – wat is de benodigde investering in tijd en geld? Bijzondere aandacht gaat daarbij uit naar steden/regio’s met een meer uitgewerkt suïcidepreventiebeleid en specifieke aandachtspunten (bijv. Rotterdam (jeugd, integrale aanpak met andere gemeentelijke diensten), Den Haag (allochtone meisjes), Friesland (zorg aan nabestaanden) WestFriesland (suïcidepreventie samenhang met alcoholpreventie), Vlaanderen (nazorg na suïcidepogingen), Schotland (consistent suicidebeleid), en de VS (veranderen hulpzoekgedrag bij psychische problemen). Samenstellen van netwerk van potentiële Amsterdamse samenwerkingspartners. (GGZ, eerste hulp, huisartsen, andere clusters GGD , scholen, vervoersbedrijven, Dienst Maatschappelijke Ontwikkeling etc.) Besprekingen met deze mogelijke samenwerkingspartners en experts voor uitvoering van het plan van aanpak. (meerdere rondes met verschillende partners, onderwerpen) Prioritering van de mogelijke projecten op basis van de praktische haalbaarheid, verwachte effectiviteit, draagvlak en kosten. Opstellen van streefcijfers met betrekking tot de reductie aan suïcide/suïcidaliteit (aan de hand van gepland bereik en effectiviteit van de interventie). Zorg dragen voor financiering (m.n. bij gemeente, VWS, zorgverzekeraars) en het maken van concrete werkafspraken voor implementatie van een (meerjarig) plan van aanpak. Beschrijving van de resultaten op een website.
8. Betekenis voor de openbare gezondheidszorg in Amsterdam Vermindering van suïcide is van grote betekenis voor de openbare gezondheidszorg in Amsterdam. De Inspectie voor de Gezondheidszorg beschouwt het suïcidecijfer per 100.000 inwoners als een graadmeter voor de psychische gezondheid en als indicator voor het functioneren van de OGZ.1 De complexiteit van het probleem van suïcidaliteit is niet alleen een nadeel maar kan ontwikkeling van de gezondheidsbevordering binnen de openbare gezondheidszorg ten goede komen. Bij het maken van een plan van aanpak dient er immers samengewerkt te worden met veel verschillende partners. Niet alleen partners binnen de gezondheidszorg (GGD/MGGZ, GGZ instellingen, Spoedeisende hulp en huisartsen) maar ook uit andere (semi)overheidsdiensten zoals onderwijsinstellingen (suïcidaliteit bij jongeren), justitie (gedetineerden als hoog risicogroep), DWI (bijzondere doelgroepen; bijv. daklozen) vervoersbedrijven (suïcide op spoor van metro en trein) en personen die een suïcidepoging hebben verricht en nabestaanden van suïcidanten (etc.). Suïcidaliteit is niet het enige probleem waarbij verder moet worden gekeken dan de gezondheidszorg en kan daarmee een voorbeeld zijn voor andere projecten. 1
Inspectie voor de Gezondheidszorg. Indicatoren openbare gezondheidszorg; basisset. Den Haag: IGZ (april 2007).
9. Welke bijdrage levert het onderzoek aan de kwaliteit van het werk Verwacht wordt dat de ontwikkeling van een plan van aanpak een impuls zal geven aan de gezondheidsbevordering op andere terreinen die van belang zijn bij suïcidepreventie waar de GGD tot dusver weinig mee doet (te denken aan depressie, alcoholproblemen bij volwassen mannen en eergerelateerd geweld waarmee jonge vrouwen in met name Hindoestaanse en Turkse cultuur worden geconfronteerd). Bovendien zal de eerdergenoemde uitbreiding van het netwerk van EDG de mogelijkheid geven ervaring op te doen voor een meer integrale aanpak van de gezondheidsbevordering. 10. Planning Sep ’08 / Dec ‘08: Inventarisatie suïcidepreventieprojecten, lokaal beleid elders in het land. Inventarisatie mogelijke partners en reeds bestaande initiatieven met betrekking tot
61
suïcidepreventie in Amsterdam. Jan ’09 /Feb ’09 bespreking van de geïnventariseerde projecten met potentiële samenwerkingspartners. Feb ‘09: Conceptvoorstel voor financiering van projecten in gezondheidsnota 2009 /2010. Maa / Jul ‘09: Uitwerken plan van aanpak suïcidepreventie in Amsterdam. Jul / Aug ’09: Presentatie op website. 11. Begroting (specificatie aangeven op bijlage) (hierbij ook aangeven of een deel door een andere financier cq binnen de eigen begroting kan worden gefinancierd) kosten Gezondheidsbevorderaar, preventiewerker 1 jr ., 0.66 fte., 10A € 46.603 Reiskosten binnenland € 500 Reiskosten buitenland: € 2.500 Organisatie van bijeenkomsten / netwerken: € 5.000 Vormgeving website (extern): € 7.500 Begeleiding 1 jr 0,10 fte, 11 € 8.000 Totaal: € 71.103 12. Is het onderzoek elders ingediend, zo ja, waar/wanneer en wat was de beoordeling. Nee 13. Ondertekening
62
Bijlage 2: Laagdrempelige hulp Laagdrempelige mogelijkheden voor contact: telefonische en online hulp 1. Contactmogelijkheden problemen ongespecificeerd, bemand door getrainde vrijwilligers Aanbieder
Doel
Bereikbaarheid
Doelgroep
Interventie
Door wie
Vervolg
Bereik
Sensoor, Landelijke organisatie, vestiging in Amsterdam
Contact: telefonisch en chat
24 uur per dag
Alle leeftijden
Ondersteuning. Geen actieve verwijzing of hulpverlening
Getrainde vrijwilligers (Professionele coördinatoren ook getraind in omgaan met suïcidaliteit)
Geen advisering of verwijzing. Bevorderen eigen probleemoplossend vermogen. Zo min mogelijk adviseren
Kindertelefoon, Landelijke organisatie, ondergebracht bij bureau Jeugdzorg, vestiging in Amsterdam
Informatie, advies en ondersteuning: telefonisch en chat
Dagelijks bereikbaar tussen 14.00 en 20.00 uur
Kinderen tussen 8 en 18 jaar
Ondersteuning en begeleide verwijzing bij ernstige problematiek
Getrainde vrijwilligers, ondersteund door ervaren jeugdhulpverleners
Bevorderen eigen probleemoplossend vermogen. Actief verwijzen als situatie ernstig lijkt. Dan directe overdracht naar crisisdienst bureau Jeugdzorg
80% veelbellers: vaak mensen met psychiatrische problematiek met beperkte sociale structuur. Vooral in leeftijdsgroep van 30-60 jaar 2/3 vrouwelijke sekse Grootste groepen: 8-12 en 13-15 jaar 69% meisjes Ook depressie, zelfdoding en automutilatie worden regelmatig aan de orde gesteld
Ouderentelefoon, Landelijke hulplijn van Nationaal ouderenfonds
Informatie, advies en gesprek, telefonisch
24 uur per dag
Ouderen
Ondersteuning en advies. Geen actieve verwijzing of hulpverlening
Vrijwilligers, gefaciliteerd door Sensoor
Advisering over kanalen voor verdere hulp
Vooral ouderen met eenzaamheidsklachten bellen. 80% 60+ Bereik beperkt in verband met beperkte profilering (geen geld voor PR)
Humanitas, Landelijke online ondersteuning via chat: Het luisterend oog
Contact en ondersteuning
Dagelijks gedurende aantal uren
Alle leeftijden bij behoefte aan contact
Ondersteuning. Geen actieve verwijzing of hulpverlening
Getrainde vrijwilligers
Relatief weinig advies, hoofdmoot ondersteuning.
¾ vrouwelijke sekse, Meerderheid jonger dan 35 jaar Klein percentage veelbellers
63
2.
Contactmogelijkheden specifiek psychische problemen, bemand door getrainde vrijwilligers
Aanbieder
Doel
Bereikbaarheid
Doelgroep
Interventie
Door wie
Vervolg
Bereik
Fonds Psychische gezondheid Landelijke telefoonlijn Psychische gezondheidslijn
Informatie, advies en een luisterend oor bij psychische problemen
Werkdagen van 10.00 tot 16.00 uur
Mensen met psychische problemen
Doorvragen en van advies dienen of ondersteuning door luisteren
Getrainde vrijwilligers (studenten psychologie of maatschappelijk werk)
Advies over hulpmogelijkheden. Geen actieve verwijzing.
1500 bellers per jaar: soms voor second opinion over huidige behandeling -klein percentage veelbellers -vooral vrouwen tussen 40 en 60 jaar
In toekomst aansluiting bij 113 online, dan ook actieve verwijzing mogelijk
3. Contactmogelijkheden specifiek suïcidaliteit, bemand door getrainde vrijwilligers Aanbieder
Doel
Bereikbaarheid
Doelgroep
Interventie
Door wie
Vervolg
Bereik
Landelijke zelfhulp stichting voor suïcidale mensen: Ex6
Lotgenotencontact: telefonisch met vrijwilliger of in chatbox op zelfhulpgroep (niet in Amsterdam)
Dagelijks mogelijkheid om te bellen op wisselende tijdstippen Chatroom 2 maal per week geopend
Mensen die suïcidaal zijn of geweest zijn
Doorbreken isolement en taboe
Getrainde vrijwilligers en lotgenoten
In toekomst aansluiting bij 113 online, dan ook actieve verwijzing mogelijk
Groot percentage “veelbellers”. Nog onvoldoende bekend
24 uur per dag telefonisch bereikbaar Chatroom van 09.00 – 15.30 en 18.00 – 23.00 uur Telefonisch consultatiespreekuur professionals , ma,di, do en vrij 10.00-12.00 uur en consultatie via e-mail Chattherapie op afspraak Lotgenotencontact o onlineforum
Mensen die suïcidaal zijn
Doorbreken isolement en taboe Hulp
- Getrainde vrijwilligers en lotgenoten - Professionals
Actieve verwijzing naar hulpverleningsinstantie in de omgeving mogelijk
Sinds de start (okt 2009) : 100.000 bezoekers gehad, waarvan 50.000 unieke 250 nieuwe bezoekers per dag De meerderheid zoekt actief verder op de site Zelftest: 3.000 maal ingevuld (matig suïcidale groep) 600 kortdurende therapieën uitgevoerd Het forum wordt druk bezocht. Er wordt meer gebruik gemaakt van de chat dan telefonische ondersteuning
113online
Specifiek voor suïcidale en ex-suïcidale mensen Informatie, laagdrempelige ondersteuning, door getrainde vrijwilligers, consultatie en internettherapie door professionals en digitale informatie. Specifiek voor suïcidale mensen, mensen uit omgeving en nabestaanden van suïcide.
Mensen in omgeving Nabestaanden
64
4. Contactmogelijkheden diverse doelgroepen, bemand door professionele hulpverleners Aanbieder
Doel
Bereikbaarheid
Doelgroep
Interventie
Door wie
Vervolg
Bereik
Landelijke Stichting Korrelatie Telefoonlijn en website: Questionzone.NL
Publieksinformatie, advies en hulp bij psychische en psychosociale problematiek. Telefonisch en chat
Werkdagen tussen 09.00 en 18.00 uur
Alle leeftijden
Eenmalig contact: herformulering probleem. Geen actieve verwijzing
Professionals (MW, psychologen, pedagogen)
Bevorderen eigen probleemoplossend vermogen, eventueel adviseren en verwijzen.
20.000 cliënten p.j. Afgelopen jaar 299 contacten mbt depressie, automutilatie en suïcidaliteit. 7090% vrouw Grootste groepen: 15- 18, 19-29 en 0-14 jaar 70+: heel weinig
Landelijke website Hulpmix.nl Opgezet door Culturele jongerensites, radiozender en instellingen jeugdzorg en GGZ
Online hulp: mailen en chatten
Chatten op werkdagen van 16.00 tot 18.00 uur, mailen ook buiten kantoortijden
Multiculturele jongeren tot 20 jaar
Ondersteuning en advies Geen behandeling of actieve verwijzing
Professionele jeugdhulpverleners van bureaus jeugdzorg Overijssel, Gelderland en Zuid-Holland, GGZ De Bascule en door GGZ Eindhoven en de Kempen
Website Depri en dan.nl van AMC de Meren
Online hulp: mailen en chatten Specifiek voor Marokkaanse, Turkse en Hindostaanse meiden met depressieve klachten
Multiculturele meiden, 15-23 jaar
Informatie, ondersteuning en advies
Hulpverlener GGZ
Pratenonline. nl Jeugdriagg Noord Holland zuid
Online hulp
Mailen: binnen 2 dagen antwoord, Chatten met hulpverlener Iedere vrijdag: aanmelden en hiervoor afspraak maken. Chatten op afspraak na aanmelding en als ingevulde test daartoe aanleiding geeft
Jongeren van 12-23 jaar met spanning, angst of somberheidsklachten
Ondersteuning en advies
Hulpverlener GGZ
Non-specifiek: (thema Zelfmoord wel expliciet genoemd met uitnodiging daarover te chatten met hulpverleners)
Mogelijk ook aansluiting bij 113 online, dan ook actieve verwijzing mogelijk.
Bevorderen eigen probleemoplossend vermogen, eventueel adviseren en verwijzen. Voor acute problemen wordt geadviseerd contact op te nemen met huisarts of BJZ in eigen regio Ondersteuning, eventueel stimuleren verdere hulp te zoeken.
Toestroom nog niet groot: doelgroep vindt weg pas als je laat zien hoe ’t werkt: op scholen bv
65
5. Contactmogelijkheden specifieke doelgroepen, bemand door lotgenoten Landelijke informatie en advies punt Switchboard
Informatie en ondersteuning om sociale isolatie te doorbreken
Telefonisch en per e-mail bereikbaar ma-vrij 12.00-18.00 za/zo 16.00-18.00 uur.
Lesbische vrouwen en homoseksuele mannen
Cliënten van de Amsterdamse GGZ en deelnemers Stichting Amsterdamse Vriendendiensten: Warmline
Telefonisch ondersteuning: contact centraal
Dagelijks van 19.00 tot 22.00 uur telefonisch bereikbaar
GGZ-cliënten Amsterdam
Landelijke site voor en door jongeren, Opgezet bij Kindertelefoon Share in Trust SHIT.nl
Informatie en ondersteuning via chat of e-mail
maandag tot en met donderdag tussen 19.00 en 21.00 en woensdagmiddag van 15.00-17.00 uur.
Jongeren tussen 15 en 18 jaar
Informatie, ondersteuning en advies
Getrainde vrijwilligers
Geen actieve verwijzing Ondersteuning door lotgenoten
Ervaringsdeskundige vrijwilligers
Ondersteuning door peers
Getrainde vrijwilligers (jongeren)
Hebben uitgebreide sociale kaart voor passende mogelijkheden voor vervolg Bij behoefte aan verdere ondersteuning doorverwijzing Sensoor . Bij crisis verwijzing centrale doktersdienst.
66
Websites voor zelfhulp Aanbieder
Doel
Bereikbaarheid
Doelgroep
Interventie
Door wie
Vervolg
Bereik
Landelijke website Grip op je Dip.nl Opgezet door Indigo, De Jutters, Dimence en het Trimbos Instituut
Online hulp ter ondersteuning in omgang met depressieve klachten: mailen en online cursus in gesloten chatbox
E-mail: binnen 5 dagen antwoord
Jongeren van 14 tot 24 jaar die somber of depressief zijn
Mailen met een deskundige, max 8 keer
Professionals GGZ Preventie
Bevorderen eigen probleemoplossende vermogens
Geëvalueerd Positief ontvangen en cursus effectief. Jongeren uit lagere soc.ec klassen en allochtonen worden nauwelijks bereikt.
Zelfhulp website Stopsuicide. Nu. Ontwikkeld in onderzoeksproject VU
Informatie en zelfhulpcursus zonder begeleiding of contactmogelijkheid
Surinamers met suïcidale gedachten
Informatie en zelfhulpcursus: experimenteel stadium
Cursus: continu aanbod
Specifiek gericht op jongeren met depressieve klachten
Online preventiecursus, middels wekelijkse chatsessies van 1.5 uur + huiswerk Bevorderen eigen probleemoplossende vermogens en stimuleren hulp te zoeken
67
Bijlage 3: Financiën
Begroting Suïcidepreventie Personele kosten Coördinator, schaal 10A, per 5. 0,67 fte (vanaf 1-72010) Casemanager, schaal 9, per 8, 0,56 fte (vanaf 110-2010) Trainingsmodule 2010 Inzet 10 trainers, 3 trainingen van 8 uur = 240 uur a 100,- p/u Opzet registratie: onderzoeker gedurende 1 jaar Trainingsmodule 2011 Inzet 20 trainers: 4 trainingen van 8 uur = 640 uur a 100,- p/u Implementatie registratie: onderzoeker gedurende 6 maanden Inzet 20 trainers: 4 trainingen van 8 uur = 640 uur a 100,- p/u Inzet 20 trainers: 4 trainingen van 8 uur = 640 uur a 100,- p/u Totale personele kosten Overige kosten aanschaf computer en licenties Aanschaf registratiesysteem suïcide Kantoorartikelen Reiskosten casemanager Reiskosten trainers Drukwerk rapportage Overige onvoorziene kosten Totaal overige kosten TOTALE KOSTEN
2010
2011
2012
2013
29.300
59.580
60.771
61.986
11.871 6.000
47.484
50.433
51.441
24.000 29.606
161.229 6.000
6.000
24.000 29.606 6.000
64.000
64.000
9.868
9.868 64.000
100.777
Totaal
186.932
175.204
64.000 64.000 177.427
64.000 640.340
3.000 15.000 2000 1500 2100 5000 2.000 31.600 671.940
3.000 15.000 500 500 300
500 500 600
500 250 600
500 19.800
500 2.600
500 2.350
500 250 600 5.000 500 6850
120.577
189.532
177.554
184.277
68