Mogelijkheden in de (non-) verbale communicatie
Non verbaal werken in de AZC’s
Inleiding
In toenemende mate krijgen we in de AZC’s te maken met nieuwkomers. Bewoners die onze taal niet spreken en wij, Vrolijke medewerkers, die hun taal niet spreken. Hoe werken we met hen samen? Hoe kunnen we hen betrekken bij onze activiteiten? Wat is nu echt van belang om te kunnen communiceren? Welke regels en afspraken zijn essentieel en welke kunnen we weglaten?
1.1 Algemeen
Het overgrote deel van de communicatie verloopt via de non verbale weg.
30 % 70%
Mimiek, lichaamshouding, intonatie en stemgebruik bepalen voor een heel groot deel hoe de ander je begrijpt.
Herkenning
1.2. Basishouding en structuur
De uitgangspunten van ons werk is dat we willen dat de kinderen en jongeren; - zich welkom voelen - zich veilig voelen - zichzelf kunnen zijn/ op hun eigen manier kunnen uiten - het naar hun zin hebben - trots kunnen zijn op hun prestaties - hun zelfvertrouwen groeit Herkenning en erkenning zijn sleutelwoorden in het werken met deze bijzondere doelgroep. Structuur biedt herkenning. Herkenning biedt veiligheid. Dat is wat we de kinderen willen bieden. Zoek naar mogelijkheden voor kinderen om zelf conclusies te trekken uit datgene wat ze zien.
Richtlijnen vanuit de basishouding en structuur: 1. Activiteiten starten vanuit een vaste plek. Bewoners kunnen er op deze manier op vertrouwen dat ze weten waar ze moeten zijn. 2. Er zijn duidelijke herkenbare regels en afspraken. 3. Er zijn vaste rituelen rondom de activiteiten (starten, pauzeren, afronden).
4. Er zijn voldoende begeleiders aanwezig. Te weinig begeleiding zorgt per definitie voor onduidelijkheid. 5. De begeleiders zijn zoveel mogelijk vaste gezichten ipv elke week anderen.
1.3 Taal
Een AZC is door zijn diversiteit geen plek met vastgelegde communicatievormen en regels die voor altijd bepaald zijn. Ze worden gevormd door de bewoners zelf en worden ook steeds omgevormd. Communicatie is iets wat leeft en beweegt, wat constant verandert. Wees dus niet bang om actief en creatief aan dit proces mee te doen.
Richtlijnen vanuit de taal: 1. Non-verbaal werken betekent niet dat je niet mag praten. Kinderen en jongeren vinden het juist ook leuk om de Nederlandse taal te leren. 2. Let op met het laten tolken voor kinderen door kinderen. Ga hier spelenderwijs mee om en laat het geen gewoonte worden. 3. Laat kinderen niet tolken voor ouders.
1.4 Non verbaal
De basisemoties zoals woede, vreugde, verdriet, angst, walging en verrassing zijn in elke cultuur hetzelfde. De expressie kan wel in intensiteit verschillen. De ene cultuur toont emoties veel meer dan de andere cultuur dus zul je altijd goed moeten kijken naar de lichaamstaal. Non verbaal communiceren: - Lichaamstaal - Symbolen en tekens - Vormgeving
Lichaamstaal
Lichaamstaal − Weinig gebaren zijn universeel. − Bewust observeren van gedrag voorkomt grote missers in het contact met mensen van andere etnische achtergrond.
Richtlijnen vanuit de lichaamstaal: 1. Ga er niet vanuit dat iedereen al jouw gebaren snapt. 2. Kies een paar gebaren waar je steeds mee werkt. 3. Observeer non verbaal gedrag van de kinderen. 4. Wees niet bang om ‘fouten’ te maken. Een gesprekje waar je beiden weinig van begreep kan toch leuk zijn en je nader tot elkaar brengen!
Symbolen en tekens − Er zijn maar weinig universele tekens.
Richtlijnen vanuit gebruikmaking van symbolen en tekens: 1. Het werken met herkenbare en vaste symbolen en/of tekens biedt duidelijkheid en structuur. 2. Enkele herkenbare plaatjes (pictogrammen) helpen je om de kinderen en jongeren duidelijk te maken hoe de workshop zal verlopen en wat je van hen verwacht. 3. Gebruikmaken van enkele vaste handgebaren helpen je ook in de communicatie.
Vormgeving − Door bewuste keuzes te maken in de vormgeving van de ruimte en de verdeling van de materialen kun je al veel duidelijk maken. − Vaste rituelen bieden herkenning en duidelijkheid.
Richtlijnen vanuit vormgeving: 1. Gebruik de vormgevingsmogelijkheden waaruit kinderen zelf de regels kunnen afleiden.
2. Maak gebruik van vaste rituelen.
De vraagstelling
1. Ben ik compleet genoeg in de informatie die ik in elk stuk aanbied? 2. Zijn de richtlijnen bij elk onderdeel compleet? 3. Mis ik essentiële onderdelen in dit hoofdstuk?