Bewogen levens Non-verbale interventies in psychotherapie Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg* ‘Movement and its proprioception is the primary manifestation of being animate and provides the primary sense of liveness.’ (Stern, 2010, p. 9) ‘Listening to and attending to the wisdom of one’s body is a highly refined and sophisticated act of consciousness.’ (Geller, 1978, p. 353)
Samenvatting In de ambulante ggz hebben wij positieve ervaringen opgedaan met de combinatie van client-centered therapie (CCT) en dans- en bewegingstherapie (DBT) in de behandeling van persoonlijkheidsstoornissen. In de ontwikkelingsgerichte danstherapeutische interventie richt de therapeut(e) zich actief op de non-verbale afstemming met de cliënt. Doel is daarbij de ontwikkeling van een non-verbale intersubjectieve relatie waarin beiden, therapeut en cliënt, constituerend en regulerend aanwezig zijn. Dit artikel geeft een overzicht van de aan deze interventie ten grondslag liggende theoretische concepten over intersubjectiviteit en meer specifiek over ‘kinaesthetische intersubjectiviteit’. Dit referentiekader wordt meer toegespitst op de non-verbale psychotherapeutische interventie. Concluderend wordt de verbinding tussen kinaesthetische positie en een client-centered perspectief gelegd. Trefwoorden: non-verbale psychotherapie, kinaesthetische intersubjectiviteit, intersubjec tieve relatie, client-centered therapie, dans- en bewegingstherapie, persoonlijkheidsstoornissen
De kinaesthetische dimensie Beweging is onze meest primaire en meest directe interactie met de omgeving (Sheets-Johnstone, 1999). Wij komen al met specifieke bewegingservaringen ter wereld, want al in de prenatale fase bestaat er een nauw samenspel tussen de bewe*
Rosemarie Samaritter is senior geregistreerd dans- en bewegingstherapeute, integratief bewegingstherapeute en supervisor bij ORBIS GGZ in Sittard-Geleen, bij EDT Maastricht en in haar eigen praktijk In Beweging. Theo Maagdenberg is cliëntgericht psychotherapeut/supervisor bij Orbis GGZ in Sittard-Geleen (Zorgprogramma persoonlijkheidsstoornissen) en in een eigen praktijk; tevens partner in Maatschap Bureau Gaijmans (bijscholing in omgaan met borderline aan professionals, en psychoeducatie voor cliënten).
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
326
gingen van het kind en de bewegingen van de moeder (Stuart, 2011). Kinderen reageren op geluiden, licht en ook op bewegingen van de moeder en de aanraking van moeders buik door haarzelf of bijvoorbeeld de andere ouder (Loman, 1992). Na de geboorte zijn de bewegingen van de zuigeling een eerste indicatie voor de verzorgende ouder over bijvoorbeeld honger- of onlustgevoelens. Het lichaam is de eerste en meest directe ruimte waarin wij onszelf en onze omgeving ervaren. De eerste relationele ervaringen van gehouden en gedragen worden, gereguleerd worden door de verzorgende ouder, zijn directe lichamelijke ervaringen (Stern, 1985/2006). Door de aanraking van de ouder ervaart het kind zichzelf als zijnde een ‘ander’, de ouder wordt tot organiserende en omheinende omgeving (Bollas, 1987). Het kind op zijn beurt is al kort na de geboorte in staat tot rechtstreekse reactie op lichamelijke signalen van de ander (Meltzoff, 2003) en lang voor de mogelijkheid tot verbale uitwisseling verloopt er tussen kinderen en ouders een non-verbale afstemming die vaak als dialoog of dans wordt beschreven (Tortora, 2010). In deze non-verbale wederkerigheid stemmen zij bijvoorbeeld af op het ritme van de ander (synchronisatie in tijd), op de richting van de blik of een gebaar (synchronisatie in ruimte, bijvoorbeeld joint attention) (Trevarthen, 2005). Tot het kind zelf controle heeft gevonden over zijn bewegingen (rollen, kruipen, zitten, staan, lopen) blijft de ouder/verzorger het gewicht van het kind dragen, ondersteunen en organiseren (Kestenberg, 1975; Lotan & Yirmiya, 2002). De eerste dialogische relatie tussen kind en verzorgers is dus een non-verbale. Non-verbale signalen over en weer maken het mogelijk om te komen tot onderlinge afstemming. Trevarthen (1979) noemde dit de primaire intersubjectieve relatie, vóór de ontwikkeling van de verbale interactie. In de loop van de ontwikkeling wordt deze non-verbale relatie gekenmerkt door synchronisaties en desynchronisaties in ruimte, tijd en energie. Doorheen zijn ontwikkeling leert het kind in lichamelijk verankerde patronen hoe contact en relatie met de ander wordt gemaakt, bestendigd of verbroken. In deze relationele ervaringen ontwikkelt het kind een steeds genuanceerder besef over zijn eigen verhouding tot de wereld om hem heen. De relationele ervaringen vormen door de lichamelijke en neuronale verankering een format voor alle verdere afstemming tussen zelf en ander (Fuchs & De Jaegher, 2009). Al vroeg in de ontwikkeling ontstaat een lichamelijk verankerd besef van het zelf door de waarneming van eigen bewegingen (Rochat, 2002). Zo volgt het kind de bewegingen van zijn eigen handen en voeten in de nabije lichamelijke ruimte, en later ook de bewegingen van anderen. Zeker in de vroege ontwikkeling is de directe samenhang van motie en emotie, van bewegen en bewogen zijn nog duidelijk aanwezig. Stern’s (2010) concept van de ‘vitality affects’ sluit hierbij aan. Ook wanneer eenmaal door de ontwikkeling van verbale vaardigheden de communicatie vooral via woorden verloopt, blijft deze non-verbale expressie van emotionele betrokkenheid onderliggend alle communicatie begeleiden. Alle relationele ervaringen laten sporen achter in de wijze waarop wij met anderen omgaan. Wanneer het kind in deze vroege intersubjectieve relatie niet in vol-
Kinaesthethische interactie - non-verbale afstemming in dans Een expliciet gehanteerde en zeer nauwkeurige non-verbale afstemming vinden wij terug in alle vormen van dans. De embodied presence/belichaamde aanwezigheid is in de dans altijd gericht op iemand: de danspartner, de mededansers in de groep of het publiek, en bij sacrale dans ook op god of een hogere macht. Al dansend richt men zich tot de ander en deelt men met anderen de ruimte en de activiteit. Tijdens het gezamenlijke bewegen vindt er tussen de dansers een voortdurende afstemming plaats – deze verloopt direct van lijf tot lijf via de non-verbale finetuning door
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
327 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
doende mate afstemming ervaart, kan het tot pathologische relatievorming komen. Verstoringen in de wederzijdse afstemming tussen kind en omgeving/verzorgers kunnen ontstaan wanneer de impulsen van het kind niet goed gesignaleerd en beantwoord worden, of omdat er sprake is van hetzij een ontwikkelingsstoornis hetzij een verstoorde psychologische ontwikkeling in verband met life events. Psychopathologie bij een van de ouders/verzorgers kan eveneens van grote invloed zijn op de ontwikkeling van de non-verbale afstemming. Een sprekend voorbeeld hiervan zijn de videostudies van Papoušek & Papoušek (1997). Zij volgden depressieve ouders tijdens de verzorging van hun baby’s. De volwassenen bleken niet actief non-verbaal af te stemmen op het kind, zo was er sprake van verminderd oogcontact of stemcontact in de omgang met de zuigeling. De kinderen reageerden met lichamelijke disorganisatie en disrupties in het engagement naar de verzorgende ouder. Het kind ging niet langer meer actief oogcontact zoeken met de ouder of richtte de aandacht op de omringende omgeving, maar niet op de verzorger. Deze opnames tonen ook op indrukwekkende wijze dat non-verbaal engagement aan leren onderhevig is – en dit leerproces werkt in twee richtingen: kind en verzorger. Zo is ook bekend dat ouders van kinderen met een autismespectrumstoornis hun non-verbale afstemmingsgedrag in de omgang met het autistische kind afvlakken, waardoor het kind dan vervolgens minder non-verbale relationele prikkels ervaart. Eerder gaven Kestenberg (1975), Bullowa (1979) en Trevarthen (1979) een soortgelijke nauwkeurige analyse van de non-verbale dyadische relatie. Vanuit de ervaring van vroege non-verbale afstemmingsprocessen worden herinneringen opgeslagen over het eigen lichaam als lijfelijk en bewegend subject in verhouding tot de bewegende partner als kinaesthetisch object. Een herinnering dus aan hoe non-verbale relaties verlopen. Stern (1985/2006) noemde dit de representaties van interacties die gegeneraliseerd worden en deel gaan uitmaken van de subjectieve handelingspatronen voor het reguleren van de afstemming met anderen. Oftewel, deze ervaringen dragen bij aan de subjectieve beleving van being with (ibid., p. 111) en feeling felt by (Siegel, 1999, p. 149) een nabije ander. Non-verbale afstemming is geen statisch geheel dat, eenmaal ontwikkeld, voor de rest van het leven gelijk blijft; veeleer is het een dynamisch proces waarin elke nieuwe relationele ervaring een constituerende bijdrage levert.
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
328
middel van ritmes, positie ten opzichte van elkaar, houdingen, et cetera (Fuchs & Gambling, 2009). Deze afstemming vereist een directe wederzijdse kinaesthetische betrokkenheid tussen de danspartners (ibid.). Door deze afstemming wordt de dans een gedeelde lichamelijke ervaring. De dansante relatie wordt door de betrokken dansers gezamenlijk tot stand gebracht. In de actieve cocreatie van interactie ervaren dansers zichzelf via proprioceptieve signalen, die hen informeren over de positie van hun eigen lichaam en de aard van de beweging. Zij zien en horen de ander bewegen, maar ook voelen zij via tactiele en proprioceptieve indrukken elke subtiele verschuiving in houding, positie of timing van de partner. De ervaring van zelf versus ander wordt direct en al handelend waargenomen zonder tussenkomst van een cognitief duidende activiteit (Fuchs & De Jaegher, 2009). In deze handelingsgerichte context ervaren de dansers zichzelf als zijnde han delend subject in de bewegingssituatie en tegelijkertijd ervaren zij zichzelf als object van hun eigen handelen. Merleau Ponty (1964) omschreef dit fenomeen in de Primacy of perception: ‘[m]y body simultaneously sees and is seen... It sees itself seeing; it touches itself touching; it is visible and sensitive for itself. I is not a self through transparency, like thought, which only thinks its objects by assimilating it, by constituting it, by transforming it into thought... visible and mobile, my body is a thing among things; it is caught in the fabric’. De interpersoonlijke bewegingservaringen kennen eenzelfde directheid als ‘directe perceptie’ in de zin van Gibson (2002). De textuur van de interactie en relatie zoals die verloopt in tijd, in ruimtelijke patronen en energiepatronen wordt direct in kinaesthetische signalen waargenomen (Kestenberg-Amighi e.a.,1999; Samaritter, 2010). De bewegers verwerken tijdens het bewegen voortdurend signalen vanuit het eigen lijf over houding, tempo van het bewegen, krachtsinzet, spanning, positie in de ruimte – en ook over houdings- en bewegingspatronen van de partner. In dit proces wordt de situatie niet eerst reflexief geanalyseerd, maar de bewegers komen vanuit de proprioceptieve signalen ook tot een direct bewegingsantwoord (Gallagher, 2008). Deze bewogen dialoog is in hoge mate afhankelijk van de ervaring/leerprocessen die de bewegers in eerdere situaties hebben opgedaan met het bewegingsmateriaal en met de afstemming met anderen (Gallagher & Hutto, 2008; Calvo-Merino e.a., 2005). Door een ‘kinaesthetische attitude’, dat wil zeggen een op de lichamelijke signalen gerichte aandacht en neurologische processen die ons in staat stellen de bewegingen van een ander direct empathisch mee te voelen, kunnen dansers tijdens improvisaties direct inspelen op de bewegingen van hun danspartner (Keysers, Kaas & Gazzola, 2010; Winters, 2008). Onderzoek uit de neurowetenschappen doet vermoeden dat spiegelneuronen een centrale rol spelen in de directe herkenning van andermans bewegingen en het vermogen er direct zonder voorafgaande (cognitieve) analyse empathisch op in te kunnen spelen (Rizzolatti, Fabbri-Destro & Cattaneo, 2009; Gallese e.a., 2009; Berrol, 2006). Geïmproviseerde dansvormen zijn dus een lichamelijke vorm van wederzijds verstaan. De gezamenlijke creatie van relatie ontstaat uit de op kinaesthetisch niveau gedeelde situatie. Regulatie van de non-verbale afstemming wordt bereikt door de
Dans – beweging als taal In de dansbeweging kunnen dansers vorm geven aan beelden, ideeën en thema’s. In de vormgeving wordt invloed genomen op hoe een situatie verloopt. De beweger kan actief ingrijpen op het beloop van zaken (Noë, 2007). Als handelend subject bepaalt de danser de kwaliteit van de beweging, het beloop van het bewegingsproces, de lijn van het verhaal, met andere woorden de beweger geeft actief zin en betekenis in de bewogen situatie (Samaritter, 2009). In de beweging ontstaat een verbinding tussen binnenwereld en buitenwereld, zelf en ander (Gehm e.a., 2007). Naar buiten, naar anderen, toont de beweging de beleving van de beweger. Zij wordt een presentatie van de innerlijke wereld. Tegelijkertijd werkt de beweging ook op de beweger zelf terug (Todd, 1937; Hüster, 2006). De bewegingservaring werkt dus op haar beurt in op de innerlijke belevingswereld van de beweger (Gallagher, 2008). Zo kan de beleving van de ruimte door de bewegingsuitvoering veranderen; of de affectieve spanning kan veranderen, een wiegende beweging kan door zijn wederkerigheid rust brengen, maar zou juist ook de behoefte
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
329 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
persoonlijke impulsen aan te passen aan de kinetische dynamiek van de gezamenlijke interactie. De bewegingspartners zijn in hoge mate gericht op wederzijdse responsiviteit. De gezamenlijke bewegingsmotieven vormen een verbindende schakel tussen de dansers waarin zij met hun eigen bewegingservaring delen in het bewegingsrepertoire van de partner (en vice versa). In de gezamenlijke kinaesthetische dialoog ontstaat een non-verbaal gevormde intersubjectiviteit, die nog voor de woorden ligt en die in de eigenlijke zin in de vezels wordt ervaren (Merleau-Ponty, 1945). Tijdens het kinaesthetische engagement in de non-conceptuele gezamenlijke ruimte, tijd en gewicht ontstaat een directe non-verbale responsiviteit die vergelijkbaar is met de directheid van non-verbale communicatie en afstemming uit de vroege ontwikkelingsfases. Deze primair kinaesthetische responsiviteit werd door De Ajuriaguerra (1962) beschreven als ‘dialogue tonique’. In de lichamelijke en op bewegingsniveau afgestemde intersubjectieve relatie dragen beide bewegers dialogisch bij tot het gezamenlijke bewegingsthema en -gebeuren. De bewegers kunnen zich actief onderscheiden van de gezamenlijke bewegingsmotieven door andere, eigen bewegingselementen in te zetten. Elke verandering van richting, timing of energie is van directe invloed op de intersubjectieve ruimte. Deze differentiatie kan subtiel of krachtig zijn, maar zij zal altijd bijdragen tot een ervaring van individuele, subjectieve invloed(name) op de relatie. Let wel, het gaat in de kinaesthetisch gevormde intersubjectiviteit niet louter om wederzijdse ‘versmelting’ in dezelfde bewegingspatronen. Er kan in de kinaesthetische dyade juist ook sprake zijn van aan elkaar tegengestelde bewegingen, die echter wel betrekking blijven hebben op elkaar. Pas wanneer de beweging niet meer geadresseerd wordt richting partner, vervalt de intersubjectieve ruimte en bewegen beide dansers op zichzelf (in de individuele bewegingsruimte).
kunnen triggeren om uit te breken uit de telkens terugkerende beweging. Het is de ervaring zelf die de verandering tot stand brengt, de voorgestelde of gefantaseerde beweging zou niet eenzelfde effect hebben.
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg
‘Knowledge about the other from being with the other’
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
330
Zo vormen zich aan elkaar geschakelde ervaringen waarin de bewegende dyade een zelf-organiserend systeem vormt (Varela e.a., 1991; Goudsmit, 1989): knowledge about the other from being with the other. De bewegers vormen voor elkaar een omgeving (Umwelt) en zijn weggenoten voor elkaar (Mitwelt). In het bewegingsproces doen zij belichaamde en actieve kennis op over de ander/mededanser. Dit is kennis over de ander door met de ander te zijn en past als zodanig in een enactive benadering van sociale cognities (De Jaegher & Di Paolo, 2008). De non-verbale afstemming tussen de dansers vormt een preconceptueel kader van waaruit taligheid en narratieven kunnen ontstaan. Wittgenstein (1953/2009) heeft het concept ontwikkeld hoe vanuit shared practices shared meanings ontstaan. De betekenis van woorden ontstaat door de ervaren onderliggende non-verbale karakteristieken. Wij formuleren vragen door de stem naar het einde van de zin te laten stijgen, wij poneren een stelling met een lagere stem en door het einde van de zin veel gewicht te geven. Vaak worden deze elementen ondersteund door begeleidende houding of bewegingen. Het is door deze signalen dat de intentie van de ander zich direct non-verbaal meedeelt en direct lichamelijk wordt ervaren. Het narratief ontstaat vanuit een gemeenschappelijk prereflexief en preconceptueel proces. Shotter’s (1987) concept knowing from en Merleau-Ponty’s (1945, p. 241) être situé sluiten hierbij aan. Taal ontstaat uit een interactie van direct perceptueel ervaren ‘aanraking’, niet door simulatie of representatie. De film The King’s Speech kan als voorbeeld dienen hoe een tekst tot narratief wordt door non-verbale structuren en karakteriseringen. Tijdens de worsteling van de stotterende koning om zijn stem te verbinden met een fysiek gedragen dictie, laat de film zien dat het stotteren van de koning vermindert naarmate hij er in slaagt om deze verbinding van spraak en fysieke aansluiting te maken – en tegelijkertijd zien wij hoe het publiek zich met de verdiepende fysieke aansluiting meer en meer engageert in het luisteren – uiteindelijk delen koning en luisteraars in een verbindend narratief. Deze verbondenheid wordt in de film zichtbaar gemaakt door houdingen (die verschuiven van diffuse gerichtheid waarbij de aandacht van de luisteraar alle kanten uitgaat naar aandachtig gericht op de koning) en fysieke structuur van taal en tekst (de koning zet zijn woorden bijvoorbeeld kracht bij, versnelt of vertraagt de tekst – en richt met houding en gebaren de woorden tot het publiek).
331 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Bij de behandeling van mensen met een persoonlijkheidsstoornis is een puur klachtgerichte behandeling alleen onvoldoende. Deze cliënten ervaren – wat kort door de bocht gezegd, maar ons inziens wel de kern van het probleem – een verstoring van hun zijn, niet (primair) een verstoring van hun kunnen (hoewel zij in hun kunnen vaak ook meer of minder ernstige beperkingen ervaren). Met het vergroten of herstel van hun kunnen zijn ze wel geholpen, maar dit wordt veelal beleefd als ‘aanpassing’. De beleving van verstoring in hun zijn blijft. (Vandaar ook het streven naar perfectionisme: door zo goed mogelijk hun best te doen in hun kunnen proberen ze het defect in het zijn te compenseren.) Dat (verstoorde) zijn wordt experiëntieel gevoeld en narratief geweten, beseft. Communicatie met anderen geschiedt vanuit dit voelen en weten, waarbij de eigen positie in essentie als minderwaardig, want gehandicapt, wordt beleefd. Deze ongelijkwaardige wijze van contactname leidt vervolgens (zie ook Watzlawick e.a., 1970) gemakkelijk tot ervaring van bevestiging van de eigen minderwaardigheid. Vanuit de pijn en de onmacht die hieruit resulteert, en de frustratie die dit genereert, ontstaan weer makkelijk conflictueuze escalaties in het gedrag, als poging deze pijn en onmacht op te heffen of deze te kunnen valideren. Psychotherapie (als gesprekstherapie) richt zich op het verstaan, aanvaarden en bewerken van de verstoring zoals die in het narratief tot uitdrukking komt. Deze therapie is dus gericht op het wijzigen van het verhaal, zodanig dat dit meer aansluit bij de mogelijkheden van de cliënt wanneer deze niet verstoord zou zijn geraakt, en meer mogelijkheden biedt om de problemen van het leven op een effectieve wijze aan te kunnen gaan. Merk op dat in deze visie de verstoring een verworven gegeven is, opgedaan tijdens de levensloop. Bij ernstige persoonlijkheidsproblematiek geschiedt de verstoring echter al in de ‘preverbale’ levensfase. Dit houdt in dat er geen narratief gevormd zal zijn over hetgeen gebeurd is in die fase van het leven.1 Hier komt de dans- en bewegingstherapie (DBT) in beeld als therapievorm die niet vanuit het verbale, maar vanuit het experiëntiële vertrekt. Zowel client-centered therapie (CCT) als DBT zijn goed geschikt voor het behandelen van mensen met een verstoring in hun zijn. Gemeenschappelijk zijn de onvoorwaardelijke acceptatie, de authenticiteit en de transparantie die bij beide therapievormen het uitgangspunt zijn. Over ons zelfbeeld kan gezegd worden dat dit – op volwassen leeftijd – sterk gedragen wordt door het narratief dat wij daarover voor onszelf gevormd hebben. Ons (volwassen) bewuste bewustzijn valt in feite zo goed als samen met dit narratief verhaal. CCT richt zich, zoals reeds aangehaald, op het bewerken van dit verhaal. Wat in de DBT aan veranderingen via het experiëntiële ervaren in het bewustzijn gehaald kan worden, zal dus ook doorvertaald moeten kunnen worden, opgenomen raken in het narratieve verhaal van en over de persoon zelf. Bij het combineren van CCT en
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
Cliëntgerichte therapie en dans- en bewegingstherapie bij cliënten met een persoonlijkheidsstoornis
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg
DBT kan iets dat in de DBT gearticuleerd is kunnen worden in de CCT op het verbale niveau bevestigd, bekrachtigd en versterkt worden. Duidelijk is dat deze combinatietherapie meerwaarde heeft ten opzichte van iedere therapievorm afzonderlijk: via de DBT kunnen preverbale ervaringen bewerkt en geïntegreerd worden, wat met alleen CCT niet mogelijk lijkt te zijn. Andersom kan de CCT aanvullend het opnemen van de nieuwe informatie in het narratief bevestigen en bekrachtigen.
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
332
Non-verbale interventies in psychotherapie: hoe de ervaring te koppelen aan het verhaal Verbale therapie werkt in eerste instantie vanuit het aangedragen verhaal – beleving en ervaringen worden bevraagd en besproken. Enkele stromingen, zoals de emotionfocused approach in CCT of de experiëntiële benadering in Intensive Short-Term Dynamic Psychotherapy (ISTDP) onderzoeken ook wat actiever de ervaring van de cliënt tijdens de therapeutische sessie. Ook deze stromingen gaan echter de verbale processtructuren niet verlaten ten gunste van een ervaringsgerichte bewerking van het aangedragen verhaal. Hierin onderscheidt zich de consequent non-verbaal georiënteerde werkwijze van DBT. In DBT onderzoeken wij hoe de aansluiting hervonden kan worden met de waarneming van onszelf als bewegend en bewogen lichamelijk wezen in een wereld met anderen. Daarbij wordt de aandacht niet alleen op de nonverbale signalen gericht, maar wordt veeleer het hele therapeutische werkproces verlegd naar de non-verbale relatie.
De ontwikkelingsgerichte danstherapeutische interventie Danstherapie is een ontwikkelingsgerichte psychotherapeutische werkwijze. Het danstherapeutische referentiekader kent een nauwe verbinding met de eerder beschreven ontwikkelingspsychologische en danstheoretische beschouwingen. Voor wat betreft de danstherapie is er vooral veel aandacht voor de ontwikkeling van de non-verbale afstemming in de vroege ontwikkelingsfases, omdat hier relationele patronen worden gevormd die doorheen onze hele levensloop alle andere (verbale) communicatie onderliggend begeleiden. De eerdere ervaringen met nonverbale afstemming vormen het referentiekader waarin een cliënt de ervaringsgerichte interventies zal beleven. De algemene doelstellingen voor de danstherapeutische interventie zijn (1) het ontwikkelen van een lijfelijk verankerde sense of self/zelf-gevoel, (2) het ontwikkelen van non-verbale articulatie en expressie en (3) het ontwikkelen van non-verbale relatie en afstemming. In DBT wordt ‘sense of self’ begrepen als gerelateerd aan het ervaren lichamelijke bestaan. De interventies zijn dan ook lichaamsgeoriënteerd, in eerste instantie gericht op het herstel van de waarneming van lichamelijke signalen van emotionele betrokkenheid.
Het contact tussen therapeut en cliënt verloopt in een danstherapiesessie als een non-verbale dialoog met daarnaast de verbale uitwisseling over hetgeen er in het bewegingsproces gebeurt. De therapeut sluit met zijn non-verbale gedrag nauwkeurig aan bij de gedragingen van de cliënt. Het gezamenlijke duet tussen cliënt en therapeut vormt een experiëntiële ruimte, waarin kinaesthetische waarneming en kinaesthetische afstemming telkens een specifieke experientiële kwaliteit hebben. De therapeut maakt met en door zijn bewegingen als het ware een nieuwe non-verbale omgeving voor de cliënt (en vice versa overigens). Daarbij vindt er ook een voortdurende toetsing plaats over de beleving van de cliënt. Het is immers van belang dat de cliënt in de eerste plaats veiligheid kan ervaren in de relationele afstemming door de therapeut. Veel gebruikte interventies zijn daarbij: –– spiegelen van bewegingen. De therapeut volgt de bewegingspatronen of de bewegingskwaliteit van de cliënt, zonder nog een (non-verbaal) respons of wederkerigheid te verwachten. Er ontstaat over het algemeen veel synchronisatie – meestal door actieve sturing door de therapeut. De cliënt is in deze fase vaak nog niet zo sterk non-verbaal sturend aanwezig. De dans … vreemd – zij maakt een beweging en de ander antwoordt met een beweging – alsof zij praten zonder woorden – waar zij geen woorden voor heeft wordt toch begrepen en beantwoord – en dan ineens dat besef: zij kijkt naar mij – zij ziet mij… zij ziet waar ik nog geen woorden voor heb…
–– matchen van bewegingen. De therapeut geeft een passend bewegingsantwoord op de bewegingspatronen of de bewegingskwaliteit van de cliënt. Er ontstaat over het algemeen meer afwisseling tussen synchronisatie en desynchronisatie, waarbij zowel therapeut als cliënt afstemmen op de bewegingspatronen van de partner. Wederkerigheid ontstaat. Het bewegingsmateriaal dient als ‘tussen’, als verbindende schakel tussen de bewegers. Er ontstaat een intersubjectieve, in de beweging gedeelde, ruimte.
333 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
De dans … zij komt de grote ruimte binnen – zo leeg... samen beginnen ze met kleine handbewegingen – wrijven – handen wringen – vast houden – loslaten - openen – grijpen – pakken – afschudden – loslaten... ten slotte openen en sluiten zich haar handen in een wrijvende beweging – alsof zij een stof door haar handen laat lopen – zij voelt de textuur van haar gevoel – samengeperst tot gestolde spanning, die zij in haar hele lijf voelt...
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
De bewegingsimprovisaties die naar aanleiding van de waarneming van non-verbale impulsen ontstaan, vormen het eigenlijke therapieproces.
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg
De dans … nu bewegen zij samen met een denkbeeldige bal tussen hen – handen rusten aan die denkbeeldige ruimte – ieder blijft bij zich – en voelt toch tegelijkertijd de ander – zij volgen elkaars bewegingen – samen in beweging... blijft toch die spanning in haar lijf…
Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
334
–– uitdagen van bewegingen. De therapeut daagt de bewegingspatronen en de bewegingskwaliteit van de cliënt uit. Er ontstaan veelal meer dialogische bewegingsvormen, waarin de cliënt zelf ook veel sturing neemt over het beloop van de nonverbale afstemming. Beiden voegen nieuwe bewegingselementen toe, bewegen met elkaar mee of tegen elkaar. Tijdens de improvisatie kunnen zich verschillende thema’s ontwikkelen, die in het bewegingsmateriaal vorm krijgen. De expressie is gericht en geadresseerd op de ander, zo kunnen zich gedurende dit proces ook tegengestelde bewegingen ontwikkelen zonder verlies van de wederkerigheid. De dans … dan merkt zij hoe die ander dichterbij gaat komen …nog strakker spant zich alles in haar aan – zij voelt de ander heen en weer bewegen – meer nog dan dat zij het ziet – dichterbij – verder weg – en dan weet zij het: daar moet die ander zijn – niet te dicht bij – niet te ver weg – het luistert nauw – daar moet die ander zijn – en dan voelt zij hoe haar adem dieper wordt – opgelucht kan zij haar grens bepalen en voelt haar eigen ruimte als bevrijding...
Veelal dienen zich in de bewegingssituatie ervaringen uit de levensgeschiedenis aan. Bepaalde emoties of herinneringen worden door de bewegingen geactualiseerd en komen vanuit het impliciete lichamelijke geheugen meer in de bewuste aandacht (Brandstetter, 2007). Het lichamelijke geheugen kan bepaalde indrukken zeer snel koppelen aan scènes. Dit kunnen wij vergelijken met de werking van bepaalde geuren, die ons in een directe koppeling kunnen terugzetten in een bepaalde periode van ons leven. Ook bewegingservaringen blijken een dergelijke directe koppeling van huidige ervaring en herinnerde ervaring te kunnen bewerkstelligen. ‘Our bodies are living and constantly updated archives of everything that has happened to us… our bodies and minds are in a constant process of exchange’ (Morrissey, 2008). Deze als lichamelijke sensaties waarneembare ervaringen zijn misschien nog het beste te vergelijken met Bollas’ (1987) ‘unthought knowns’. De directe somatische ervaring actualiseert ook scènes of gevoelens die eerder door een beschermende ‘amnesie’ (Petzold, 1988) afgesloten waren omdat ze in de beleving van het subject te intrusief waren. In de constructief regulerende dyade tussen cliënt en therapeut kunnen deze emoties/ervaringen vanuit de non-verbale expressie in het bewustzijn worden gebracht en in een bewegingsimprovisatie worden ‘afgewikkeld’. In de danstherapeutische setting is telkens de vraag aan de orde hoe de cliënt tot ervaringen kan komen die bijdragen tot herstel. De danstherapeutische situatie zal
De dans ... haar handen volgen haar adem – halen de lucht vanuit de ruimte naar haar toe – sturen in de uitademing weg wat niet meer nodig is, niet meer gewenst – handen duwen weg en maken ruimte om haar heen – vanuit een diepe adem bewegen armen om haar heen – haar eigen ruimte – afgebakend door haar beweging – armen zwaaien door de lucht als grote vleugels – dragen haar door de lucht – gedragen, zwevend, sturend, vrij door de ruimte nu – diepe adem – zonder angst...
Cliënten met persoonlijkheidsstoornissen of PTSS beschrijven vaak dat zij geen toegang hebben tot gevoelens en lijfelijke sensatie. Voorbeeld: ‘de kraag’, ‘de molensteen’, ‘the fingertips’. De ervaring van disconnectie, ten opzichte van de wereld/ omgeving en ten aanzien van het eigen lijf, verhindert de directe waarneming van eigenbeweging of waarneming van zichzelf. De directheid van de felt sense over mijzelf ten aanzien van de omgeving is afwezig of vertroebeld (voorbeeld: terugdeinzen van negatieve prikkel zonder dit op te merken). In de non-verbale psychotherapie noemen wij dit een verstoorde sense of self, in het Nederlands misschien wel het best omschreven met een verstoord lichamelijk zelfbesef. Zonder deze directe verbinding met de non-verbale signalen rondom afstemming ontbreekt ook een belangrijke monitor voor de aard van de relatie. De inschatting bijvoorbeeld voor wat betreft een wel of niet passende afbakening of nabijheid ten aanzien van de ander is dan of wordt daarmee fundamenteel verstoord. Neurotypisch ontwikkelde mensen zijn zonder wilsactiviteit niet in staat tot niet-
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
335 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
in wederzijds overleg zo worden ingericht dat de cliënt zelf sturing kan nemen over de bewegingssituatie, zodanig dat hij/zij veiligheid ervaart, voldoende afbakening ervaart et cetera. De therapeut zal daarbij faciliterend aanwezig zijn, zodat de cliënt tot een voor hem/haar passende bewegingservaring kan komen. Cliënten beschrijven dikwijls dat de ervaring van zelf agerend in de non-verbale situatie aanwezig te zijn en dus invloed te hebben op het beloop van de intersubjectieve relatie een belangrijk moment van herstel is geweest. In de bewegingscontext kan het gebeuren dat het een nogal ‘overrompelend’ effect heeft wanneer men beseft hoe men tot autonome aansturing kan komen. Diepe emoties van rouw, verdriet en woede kunnen naast diepe opluchting en blijheid staan – met vaak een directe somatische respons tot gevolg. Cliënten beschrijven in dit proces vaak spontaan lichamelijke reacties, bijvoorbeeld ‘ik kan weer ademen’, ‘ik voel me toch zo opgelucht’, ‘gek dat ik me ineens zoveel krachtiger kan voelen’. In de bewegingsimprovisatie kan een synthese worden gemaakt van de ervaringen vanuit de levensgeschiedenis en de ervaringen vanuit de nieuwe context. In een hermeneutische reflectie kan de lijfelijke ervaring in het levensverhaal worden geplaatst. Vaak komen cliënten ook tijdens de verbale psychotherapie terug op ervaringen uit de bewegingssituatie. De non-verbale ervaringen worden gedeeld in de verbale intersubjectieve ruimte. De cliënt maakt daarmee ook actief de verbinding tussen non-verbale ervaring en narratieve structuur.
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
336
responsiviteit (Shotter, 1999). Dit is anders voor cliënten met ontwikkelingsstoornissen als autisme of attachment trauma. Bij cliënten met persoonlijkheidsstoornissen of cliënten zonder een duidelijke sense of self is de non-attunement een resultaat van eerder opgedane ervaring, van leren dus. Zoals eerder beschreven heeft de daardoor ontstane stagnatie niet alleen betrekking op de non-verbale afstemming, maar ook op de differentiatie tussen zelf en ander – hetgeen ook resulteert in een verstoorde ontwikkeling van narratieve uitwisseling en praxis. Een verbaal georiënteerde psychotherapie zal in dit geval maar ten dele kunnen aansluiten. Het therapeutische aanbod zou in een dergelijke situatie uitgebreid kunnen worden met een non-verbale psychotherapeutische interventie.
Conclusie Vanuit voorgaande kunnen wij stellen dat er in de danstherapeutische setting een uitgesproken experiëntiële (psycho)therapeutische werkmodaliteit kan worden aangeboden. De non-verbale interventie heeft enerzijds betrekking op het lichaam en de bewegingen van de cliënt, anderzijds op de non-verbale werkrelatie tussen cliënt en therapeut. Het lichaam wordt benaderd als experiëntiële ruimte waarin via de ontwikkeling van ‘directe perceptie’ van lichamelijke signalen de zelfgewaarwording wordt ondersteund. Het zelf wordt focus van aandacht. Het lijf wordt als archief benaderd, dat de levensgeschiedenis draagt en verdraagt. In de danstherapeutische context worden herstellende non-verbale ervaringen opgedaan die eveneens bijdragen tot het lijfelijk archief. Door actief te werken met positieve non-verbale ervaringen ontstaat een positiever lijfelijke beleving, maligne ervaringen ‘vallen terug’ in de tijd. De non-verbale relatie wordt benaderd als experiëntiële ruimte waarin een directe waarneming van lichamelijke reacties op de relatie met de therapeut centraal staan. De relatie zelf-ander wordt focus van de aandacht. De cliënt brengt in de DBT zijn non-verbale ervaringspatronen mee en wordt door de therapeut actief hierop aangesproken. In de non-verbale afstemming met de therapeut kunnen nieuwe relationele patronen worden onderzocht en uitgeprobeerd. De directe ervaring van non-verbale afstemming draagt bij tot herstel van patronen van being with en feeling felt. Eerdere relationele en emotionele ervaringen worden in de directe interactie tussen therapeut en cliënt geactualiseerd en door de bewegingservaring in een nieuwe experiëntiële context geplaatst. In aanvulling op de verbale en narratieve werkstructuren in de (client-centered) psychotherapie kunnen ontwikkelingsgerichte danstherapeutische interventies de onderliggende non-verbale structuren aanspreken en bijdragen tot herstel van emotionele aansluiting binnen het relationele spectrum.
Noot 1 Dit is waar Robert M. expliciet op rekende bij zijn misbruik van zeer jonge kinderen: dat ze het nooit zouden kunnen vertellen.
Literatuur Berrol, C.F. (2006). Neuroscience meets dance/movement therapy: mirror neurons, the therapeutic process and empathy. The Arts in Psychotherapy 33, 302-315. Bollas, C. (1987). The Shadow of the Object. London: Free Association Books. Brandstetter, G. (2007). Tanz als Wissenskultur. Körpergedächtnis und wissenstheoretische Forschung. In S. Gehm, P. Husemann, & K. von Wilcke (Eds.), Wissen in Bewegung. Perspektiven der künstlerischen und wissenschaftlichen Forschung im Tanz (pp. 37-48). Bielefeld. Bullowa, M. (1979). Before speech. New York: Cambridge University Press. Calvo-Merino, B., Glaser, D.E., Grézes, J., Passingham, R.E., & Haggard, P. (2005). Action observation and acquired motor skills: an fMRI study with expert dancers. Cerebral Cortex, 15, 1243-1249. De Ajuriaguerra, J. (1962). Le corps comme relation. Revue Suisse de Pychologie Pure et Appliqué, 21, 137-157. De Jaegher, H., & Di Paolo, E. (2008). Making sense in participation. An ecnactive approach to social cognition. Phenomenology and the Cognitive Sciences, 6, 485-507. Fuchs, J., & Gamblin, S. (2009). Partnering, Permeability and Sensation. Contact Quarterly, 34(1). Fuchs, T., & De Jaegher, H. (2009). Enactive intersubjectivity: participatory sense-making and mutual incorporation. Phenomenology and Cognitive Science, 8, 465-486. Gallagher, S. (2008). Direct perception in the intersubjective context. Consciousness and Cognition, 17(2), 535-543. Gallagher, S., & Hutto, D. (2008). Understanding others through primary interaction and narrative practice. In J. Zlatev, T.P. Racine, C. Sinha, & E. Itkonen (Eds.), The shared mind (pp. 17-35). Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins Publishing Company. Gallese, V., Rochat, M., Cossu, G., & Sinigaglia, C. (2009). Motor cognition and its role in the phylogeny and ontogeny of action understanding. Developmental Psychology, 45(1), 103-113. Gehm, S., Husemann, P., & Wilcke, K. von (Eds.)(2007). Knowledge in Motion. Perspectives of Artistic and Scientific Research in Dance. Bielefeld, transcript. Geller, J.D. (1978). The Body, Expressive Movement, and Physical Contact in Psychotherapy. In J.L. Singer, & K.S. Pope (Eds). The Power of Human Imagination: New Methods in Psychotherapy. New York: Plenum Press. Gibson, J. (2002). A Theory of Direct Visual Perception. In A.Noë, & E. Thompson (Eds.), Vision and mind: selected readings in the philosophy of perception (pp. 77-90). Massachusetts: Massachusetts Institute of Technology. Goudsmit, A. (Ed.) (1989). Self-organization in psychotherapy: Demarcations of a new perspective. Springer-Verlag. Hüster, W. (2006). Tanzdenker William Forsythe im Gespräch mit Wiebke Hüster: Choreografie muss ein Assoziationsfeld sein. du, Zeitschrift für Kultur, 765(4), 16-18. Kestenberg, J.S. (1975). Children and parents. Psychoanalytic studies in development. New York: Jason Aronson. Kestenberg-Amighi, J., Loman, S., Lewis, P., & Sossin, K. (1999). The meaning of movement: Developmental and clinical perspectives of the Kestenberg Movement Profile. Amsterdam: Gordon & Breach. Keysers, C., Kaas, J.H. & Gazzola, V. (2010). Somatosensation in social perception. Nature Review Neuroscience, 11(6), 417-28.
337 Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
Orbis GGZ Postbus 5500 6130 MB Sittard
[email protected] [email protected]
Bewogen levens. Non-verbale interventies in psychotherapie
Correspondentieadres
Rosemarie Samaritter en Theo Maagdenberg Tijdschrift Cliëntgerichte Psychotherapie 50 2012/4
338
Loman, S. (1992). Fetal Movement Notation.A Method of Attuning to the Fetus. In S. Loman (Ed.), The Body-Mind Connection in Human Movement Analysis. Keene NH: Antioch New England Graduate School. Lotan, N., & Yirmiya, N. (2002). Body movement, presence of parents, and the process of falling asleep in toddlers. International Journal of Behavioral Development, 26(1), 81-88. Meltzoff, A.N., & Decety, J. (2003). What imitation tells us about social cognition: a rapprochement between developmental psychology and cognitive neuroscience. Philosophical transactions of the Royal Society of London Series B, Biological sciences, 358(1431), 491-500. Merleau-Ponty, M. (1945). Phénoménologie de la perception, Paris: Gallimard. Merleau-Ponty, M. (1964). Eye and mind. In MMP Primacy of perception. J. Edie (Ed). Evanstone: Northwestern Press. Morrissey, C. (2008). Every Contact Leaves a Trace. http://www.charliemorrissey.com/#/every-contactleaves-a-trace/4529700982. Access: May 29th, 2011. Noë, A. (2007). Welten verfügbar machen. In S. Gehm, P. Husemann, & K. von Wileke, Wissen in Bewegung. Bielefeld, transcript. Papoušek, H., & Papoušek, M. (1997). Fragile aspects of early social interaction. In L. Murray, & P.J. Cooper (Eds.), Post-partum depression and child development (pp. 35–53). New York: Guilford Press. Petzold, H. (1988). Integrative Bewegungs- und Leibtherapie. Ein ganzheitlicher Weg leibbezogener Psychotherapie. Paderborn: Junfermann-Verlag. Rizzolatti, G., Fabbri-Destro, M., & Cattaneo, L. (2009). Mirror neurons and their clinical relevance. Nature Clinical Practice in Neurology 5(1), 24-34. Rochat, P. (2002). Ego function of early imitation. In A. Meltzoff, W. Prinz (Eds.), The imitative mind: development, evolution, and brain bases (pp. 85-98). Cambridge: Cambridge University Press. Samaritter, R. (2009). The use of metaphors in dance movement therapy. Body, Movement and Dance in Psychotherapy, 4(1), 33-43. Samaritter, R. (2010). A nonverbal approach to intersubjectivity. In S. Bender (Ed.), Movement Analysis of Interaction (pp. 241-257). Berlin: Logos. Sheets-Johnstone, M. (1999). The Primacy of Movement. Amsterdam/Philadelphia: John Benjamins B.V. Shotter, J. (1987). The social construction of an ‘us’: problems of accountability and narratology. In D. Clarke, R. Burnett, & P. McGhee (Eds.), Accounting for relationships: social representations of interpersonal links. London: Methuen. Shotter, J. (1999). Conversational realities: constructing life through language. London: Sage. Siegel, D.J. (1999). The Developing Mind: Toward a Neurobiology of Interpersonal Experience. New York: Guilford. Stern, D. (1985/2006). The interpersonal World of the Infant: A View from Psychoanalysis and Developmental Psychology. New York: Basic Books. Stern, D. (2010). Forms of Vitality. Oxford: Oxford University Press. Stuart, S. (2011). Enkinaesthesia: The Essential Sensuous Background for Co-agency In Z. Radman (Ed.), The Background: Knowing Without Thinking. Palgrave Macmillan. Todd, M. (1937). The thinking body. Reprint. New York: Dance Horizons. Tortora, S. (2010). The Essential Role of the Body How movement and nonverbal experience inform implicit knowing and intersubjectivity in early childhood development. In S. Bender (Ed.), Bewegungsbeobachtung von Interaktionen – Movement Analysis of Interaction. Berlin: Logos. Trevarthen, C. (1979). Communication for co-agency and cooperation in early infancy: a description of primary intersubjectivity. In M. Bullowa (Ed.), Before speech. New York: Cambridge University Press. Trevarthen, C. (2005). First things first: infants make good use of the sympathetic rhythm of imitation, without reason or language. Journal of Child Psychotherapy, 31(1), 91-113. Varela, F., Thompson, E., & Rosch, E. (1991). The Embodied Mind: cognitive science and human experience. MIT Press. Watzlawick, P., Beavin, J.H., & Jackson, D.D. (1970). De pragmatische aspecten van de menselijke communicatie. Deventer, Van Loghum Slaterus. Winters, A.F. (2008). Emotion, Embodiment and Mirror Neurons in Dance/Movement Therapy: A Connection Across Disciplines. American Journal of Dance Therapy, 30, 84-105. Wittgenstein, L. (1953/2009). Philosophical Investigations, 4th edition, 2009, P.M.S. Hacker, & J. Schulte (Eds. and Trans.). Oxford: Wiley-Blackwell.