Module 3
PRESENTEREN
1
Voorbereiding Thema’s:
A B C
Doelgroep en doel van een presentatie Hulpmiddelen en presentatietechniek Statistische gegevens
In deze les komen de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • •
A
audiovisuele hulpmiddelen reserveren statistische figuren beschrijven positieve ontwikkelingen beschrijven neutrale ontwikkelingen beschrijven negatieve ontwikkelingen beschrijven gegevens vergelijken
Doelgroep en doel van een presentatie
1 Leestekst Hora Trainingen is een bedrijf dat trainingen geeft in communicatie. Hieronder ziet u een folder met informatie over de training ‘Presenteren met succes’. Lees de folder.
Presenteren met succes 5
10
15
Uw product, uw project of uw adviesvoorstel is klaar. U bent trots. Nu moet u anderen net zo enthousiast maken. Dit wilt u doen door middel van een presentatie. Wij geven trainingen om dat succesvol te doen. Voor wie is de training? Iedereen die wel eens een presentatie moet houden voor een kleine of grote groep mensen en die wil zorgen dat zijn boodschap overkomt.
Inhoud van de training Kern van het programma is: leren door doen! U krijgt vier weken voor de training het cursusboek toegestuurd. Dit boek moet u bestuderen. U krijgt ook de opdracht om een presentatie voor te bereiden. Tijdens de training doorloopt u stap voor stap alle stadia van een presentatie. Bij elk stadium worden belangrijke tips gegeven. U oefent direct alle stadia in een minipresentatie. Onderwerpen zijn onder andere: structuur van een presentatie, omgaan met vragen en spreekangst. Programma:
20
25
68
HORA COMMUNICATIE
Een goede voorbereiding Wat wilt u bereiken? Hoe structureert u uw presentatie? Hoe krijgt u contact met uw publiek? Hoe blijft u boeien? Hoe gaat u om met spreekangst?
Voorbereiding
30
35
40
Omgaan met uw publiek Hoe gaat u om met vragen? Hoe reageert u op kritiek? Audiovisuele hulpmiddelen Welke audiovisuele hulpmiddelen gebruikt u? Hoe past u ze toe? Oefenen, oefenen, oefenen Het oefenen met de eigen presentatie, waarbij iedere deelnemer reacties krijgt van de trainer en de deelnemers. Overige informatie Duur: drie dagdelen Data en tijden: woensdag 8 juni, woensdag 15 juni en woensdag 22 juni van 09.00 tot 13.00 uur. Aantal deelnemers: maximaal 12 Uw trainer: de heer K. Doemans
2 Vragen bij de tekst Bekijk het schema. Komen de onderwerpen in de training voor? Zet een kruisje bij ‘Ja’ of ‘Nee’. Ja
Nee
stemtraining zenuwen presentaties in andere talen reacties van het publiek gebruik van een videorecorder
3 Woorden uit de tekst Deze woorden staan in de leestekst. Zoek de betekenis op in de woordenlijst op pagina 194 of in een woordenboek. de audiovisuele hulpmiddelen (r. 30) de deelnemer (r. 34) de presentatie (r. 6) het publiek (r. 24) de reactie (r. 34) de structuur (r. 17)
_____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________
Vul de woorden in. 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Gisteren heb ik bij een klant een _________________________ gehouden over ons bedrijf. Ik was wel heel zenuwachtig, maar het _________________________ reageerde positief. Ook de _________________________ van de manager was positief. Hij vond de _________________________ van de presentatie heel duidelijk. Ik heb geen _________________________ _________________________ gebruikt. Er was één _________________________ die dat jammer vond.
69
Les 1A
Les 1A
Voorbereiding
4 Woorden uit de tekst
Deze woorden staan in de leestekst. Zoek de betekenis op in de woordenlijst op pagina 194 of in een woordenboek. bereiken (r. 22) boeien (r. 25) doorlopen (r. 15) oefenen (r. 16) omgaan met (r. 17) reageren op (r. 29) voorbereiden (r. 14)
_____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________ _____________________________________________
Vul de woorden in. 1. 2. 3. 4. 5.
Ik ga mijn presentatie heel vaak ________________. Hopelijk ben ik dan minder zenuwachtig. Het publiek mag tijdens de lezing ________________ _______ de spreker. Ze moet echt beter leren ________________ _______ haar collega’s. Zo meteen zullen we de verschillende fasen van het project ___________________ . Henk heeft geen tijd om te lunchen, hij moet zijn presentatie nog ___________________ , want die is nog niet klaar. 6. De thema’s van dat congres ___________________ me helemaal niet! 7. We willen ___________________ dat iedereen weet dat ons product het beste is.
5 Luisteren
cd1
45 U gaat luisteren naar Paul van Dam en Ellen Roest. Paul en Ellen zijn collega’s. Ellen heeft onderzoek gedaan naar een nieuw medicijn tegen allergie. Ze heeft er een rapport over geschreven. Volgende week houdt ze een presentatie over het onderzoek. Ellen praat met Paul over de presentatie. Hieronder ziet u de tekst van het gesprek. De tekst is niet compleet. Luister naar het gesprek en maak de tekst compleet. Ellen
Paul Ellen Paul Ellen Paul
Ellen Paul Ellen
70
Hoi Paul, fijn dat je even tijd voor me hebt. Ik heb nog niet zo vaak een presentatie gegeven, dus ik ben (1) _____________ zenuwachtig. Hopelijk kun je me een beetje helpen, want ik zie het echt niet zitten! Nou, dat zal wel meevallen hoor! Ik heb je onderzoeksrapport bekeken en dat ziet er hartstikke goed uit. En de mensen zijn natuurlijk erg (2)___________________ naar de resultaten. Ja, maar ik heb zoveel te vertellen, en ik heb maar een kwartier de (3)_____________. Maar daarna hebben de mensen toch nog de (4) ___________________ om vragen te stellen? Ja, dat klopt, maar dan nog… Je moet ervoor zorgen dat je niet te veel (5) ___________________ geeft. Overdaad schaadt. Het gaat erom dat je (6) _____________ dat dit nieuwe medicijn echt helpt. Ga je trouwens nog een overheadprojector of zo gebruiken? Ja, ik neem de beamer mee. Er komen wel 100 mensen dus dat leek me het duidelijkst. Oké, dan (7) _____________ ik je alvast veel succes! Ja, bedankt!
Voorbereiding
6 Woorden uit de tekst Paul zegt in de tekst: ‘Overdaad schaadt.’. Wat betekent de uitdrukking ‘overdaad schaadt’? Kies het juiste antwoord.
❑ ❑ ❑
a) Hoe meer hoe beter. b) Te veel is niet goed. c )Te hard werken is slecht.
7 Luisteren
cd1
46 U gaat luisteren naar Michiel Joste en Annet Jones. Zij geven cursussen over presenteren. In de dialoog geven ze tips aan mensen die een presentatie gaan geven. Bij elke tip hoort een plaatje. Welke tip geeft Michiel en welke tip geeft Annet? Luister naar de dialoog. Zet de juiste naam bij het juiste plaatje.
1. _______________________
2. _______________________
3. _______________________
doel:
4. _______________________
8 Luisteren
5. _______________________
cd1
46 Luister nogmaals naar de dialoog. Annet praat over het doel van een presentatie. Het doel van de presentatie is wat de spreker met de presentatie wil bereiken. Welke drie mogelijke doelen noemt Annet? 1. _____________________________________________________ 2. _____________________________________________________ 3. _____________________________________________________
71
Les 1A
Les 1A
Voorbereiding
9 Luisteren.
cd1
47-49 U gaat luisteren naar fragmenten uit drie presentaties. Wat is het doel van de presentaties? Luister naar de presentaties. Zet een kruisje op de juiste plaats in het schema. Informeren
Overtuigen
Instrueren
tekst 1 tekst 2 tekst 3
10 Discussie Hieronder ziet u beschrijvingen van acht presentaties. Kies een of twee gesprekspartners en bespreek: wat is het doel van deze presentaties volgens u? Waarom denkt u dat? Vul het schema samen in. Soms zijn er meerdere antwoorden mogelijk. Amuseren toespraak bij het afscheid van een collega presentatie van een nieuw product op een beurs presentatie van de verkoopcijfers van een bedrijf presentatie van een nieuw computersysteem nieuwe medewerker die zich voorstelt presentatie over een onderzoek naar milieuvervuiling presentatie over ziekteverzuim bij een bedrijf presentatie van nieuwe apparatuur
72
Overtuigen
Instrueren
Informeren
Voorbereiding
B
Hulpmiddelen en presentatietechniek
1 Woorden Hieronder ziet u plaatjes van zes hulpmiddelen die u kunt gebruiken bij een presentatie. Zet bij elk plaatje de juiste naam.
1. _____________________
2. _____________________
3. _____________________
4. _____________________
5. _____________________
6. _____________________
de beamer – het bord – de dvd-speler – de flip-over – de overheadprojector – de videorecorder
2 Luisteren
cd1
50 U gaat luisteren naar Max Bergsma en Koen Vervoort. Max gaat binnenkort een presentatie geven. Daarbij heeft hij hulpmiddelen nodig. Die moet hij reserveren bij Koen. Hieronder ziet u de agenda van Koen. Luister naar het gesprek en vul de agenda van Koen in.
JUNI 21 maandag
JUNI donderdag 24 laptop en beamer voor Ineke
22 dinsdag
23 woensdag
vrijdag 25
zaterdag 26 zondag 27
73
Les 1B
Les 1B
Voorbereiding
3 Rollenspel Kies een gesprekspartner. Een van u speelt persoon A. De ander speelt persoon B. Persoon A leest de instructie op kaartje 10A op pagina 160. Persoon B leest de instructie op kaartje 10B op pagina 168. Speel het rollenspel.
4 Luisteren
cd1
51 U gaat luisteren naar Raja Vonk en Joep Mulder. Ze zijn naar een presentatie geweest. Ze noemen voordelen en nadelen van audiovisuele hulpmiddelen: afwisselender, minder saai geheugensteun gevaar dat je alles letterlijk gaat voorlezen informatie blijft beter hangen sneller informatie geven te veel hulpmiddelen geeft rommelig geheel Luister naar de dialoog en vul het schema in. Voordelen
Nadelen
5 Discussie Kies een of twee gesprekspartners. Bespreek de volgende vragen: a) Hebt u ervaring met het gebruik van audiovisuele hulpmiddelen tijdens een presentatie? Zo ja: met welke audiovisuele hulpmiddelen? Vertel over uw ervaring. b) Wat vindt u het grootste voordeel van het gebruik van deze hulpmiddelen? c) Wat vindt u het grootste nadeel van het gebruik van deze hulpmiddelen?
6 Discussie Kies een of twee gesprekspartners. Kijk naar de plaatjes. Bespreek bij elk plaatje: a) Wat is niet goed? b) Hoe kan het beter?
74
Voorbereiding
C
Statistische gegevens
1 Leestekst Hieronder ziet u een gedeelte uit het jaarverslag van Antilope, een bedrijf dat fietsen maakt. Lees de tekst. In het afgelopen jaar is de verkoop van ons totale aanbod gestegen. Dit heeft als gevolg dat onze omzet groter is dan het jaar daarvoor. In onderstaande grafiek is de omzet van de laatste jaren weergegeven. Op de x-as ziet u de jaren, op de y-as ziet u de omzet in miljoenen euro’s.
30 25 20 15 10 5
5
10
Als we naar de ontwikkeling van de afgelopen jaren kijken, zien we dat de omzet over het algemeen is toegenomen. In 2003 was er echter een sterke daling van de omzet. Gelukkig is de omzet de laatste jaren weer gestegen. 2001
2002
2003
2004
2005
In onderstaand staafdiagram is te zien hoe de verdeling van onze verschillende producten is. 60000 15 50000 40000 30000 20000
2004
20 10000 0
25
2005 kinderfietsen
mountainbikes
racefietsen
dames-/herenfietsen
Ten opzichte van 2004 zien we in 2005 een stijging in het aantal kinderfietsen dat verkocht is. De verkoop van mountainbikes is wat afgenomen. De verkoop van racefietsen is drastisch gedaald. Daarentegen zien we een zeer sterke groei in de verkoop van dames- en herenfietsen.
2 Woorden De plaatjes in de tekst zijn statistische figuren: een grafiek en een staafdiagram. Er zijn nog meer statistische figuren. Hieronder ziet u vijf plaatjes van statistische figuren. Zet bij elk plaatje de juiste naam. de grafiek het staafdiagram het stroomdiagram het taartdiagram of het cirkeldiagram de tabel ➜
rij 1
➜
rij 2 rij 3
1. _____________
2. _____________
➜
kolom 3
➜
kolom 2
➜
3. _____________
4. _____________
5. _____________
75
Les 1C
Les 1C
Voorbereiding
3 Woorden uit de tekst Deze woorden staan in de tekst. Zoek de betekenis op in de woordenlijst op pagina 194 of in een woordenboek. afnemen (r. 25) dalen (r. 25) stijgen (r. 1) toenemen (r. 7)
____________________________________________ ____________________________________________ ____________________________________________ ____________________________________________
Met deze woorden kunt u een ontwikkeling beschrijven: iets wordt meer (+) of iets wordt minder (-). Er zijn ook andere woorden waarmee je een ontwikkeling kunt beschrijven. Zet de woorden op de juiste plaats in het schema. achteruitgaan – toenemen – afnemen – verbeteren – groeien – vermeerderen – meer worden – verminderen – minder worden – verslechteren – omhooggaan – vooruitgaan – omlaaggaan + ___________________ stijgen ___________________ ___________________ ___________________
– ___________________ ___________________ ___________________ ___________________
___________________ dalen ___________________ ___________________ ___________________
___________________ ___________________ ___________________ ___________________
4 Woorden uit de tekst Kies het juiste werkwoord. 1. Gelukkig is het ziekteverzuim de laatste tijd vermeerderd / verminderd. 2. Wat fijn dat je salaris sinds januari omhoog is gegaan / omlaag is gegaan. 3. We moeten helaas concluderen dat de verkoop de laatste maanden is toegenomen / afgenomen.
5 Schrijven Vul het werkwoord in de voltooid tegenwoordige tijd in. Gebruik het hulpwerkwoord ‘zijn’. Het percentage zieken in dit bedrijf ________________ is gestegen.
stijgen 1. groeien:
Het aantal personeelsleden _________ de laatste tijd enorm ________________.
2. verbeteren:
Er zijn al lang geleden afspraken gemaakt, maar de situatie _________ nog steeds niet ________________.
3. achteruitgaan: De resultaten _________ dit jaar ________________.
6 Luisteren
cd1
52 U gaat luisteren naar Bram Valken. Bram is directeur van een reclamebureau. Hij geeft een presentatie over de geschiedenis van het bedrijf. Hieronder ziet u de tekst van zijn presentatie. De tekst is niet compleet. Luister naar de presentatie en maak de tekst compleet. In 1995 ben ik het bedrijf begonnen. Ik werkte toen alleen. Maar al gauw had ik meer mensen nodig. In 1996 werkten we met z’n vieren. In de jaren daarna zagen we een (1)______________ stijging: in 2000 waren hier al 12 mensen werkzaam. In 2002 zijn helaas enkele medewerkers weggegaan, het personeelsbestand (2) ______________ ______ tot 8 personen. Dat is een daling van 4 personen (3)______ ______________ ______ de periode daarvoor. Sindsdien is het aantal personeelsleden (4)______________ ______________ .
76
Voorbereiding
7 Luisteren
cd1
53-55 U gaat luisteren naar Han Bekker. Han is manager bij Frisco, een bedrijf dat frisdranken maakt. Han geeft een presentatie. U hoort drie fragmenten uit de presentatie. Elk fragment hoort bij een statistisch figuur. Vul in bij welk statistisch figuur elk fragment hoort.
bronwater cola sinaasappelsap overige
50 000 40 000
fragment ❑
30 000 20 000 10 000
30 0
2003
2004
25
2005
fragment ❑
20 15 10 5 0
2001
2002
2003
2004
2005
fragment ❑
8 Invuloefening Hieronder ziet u een grafiek. De tekst bij de grafiek is niet compleet. Vul de woorden in de tekst in. 40 35 30 25 20 15 10 5 0 1985
1990
1995
2000
2005
gelijk – gestegen – de groei – groter – de ontwikkeling Deze grafiek geeft de (1) ______________ weer van het aantal kantoren van ons bedrijf. De laatste jaren is de kantoorruimte van ons bedrijf veel (2)____________ geworden. Zoals u in de grafiek kunt zien, hadden we in 1985, bij de oprichting van ons bedrijf, vier kantoren. Dit aantal is in de loop der jaren (3) _____________ tot 32. De sterkste (4) ____________ zien we in de periode tussen 1995 en 2000. Sindsdien is het aantal kantoren (5)_________________ gebleven.
77
Les 1C
Les 1C
Voorbereiding
9 Invuloefening Hieronder ziet u een grafiek. De tekst bij de grafiek is niet compleet. Bekijk de grafiek en vul de tekst aan. Woon-werkverkeer medewerkers Orbicom (1995 - 2005 in %) 70 60
auto
50 40 30
openbaar vervoer
20
fiets / te voet
10 0
1995
1997
1999
2001
2003
2005
Goedemorgen, welkom allemaal. Ik ga jullie iets vertellen over het woon-werkveer van de medewerkers van ons bedrijf. Zoals jullie in deze (1) ________________ kunnen zien, zijn er (2) ________________ mogelijkheden om naar het werk te reizen. Dit zijn (3)________________ , ________________ , ________________ en ________________ . In de grafiek is te zien hoeveel medewerkers gebruik maakten van de verschillende mogelijkheden tussen (4) ________________ en ________________ . Ten eerste wil ik het graag hebben over de auto. In 1995 reisde (5) ________________ procent van de medewerkers met de auto van hun woning naar het werk. In 2005 was dit percentage (6) ________________ tot 50 procent. Vervolgens wil ik het hebben over de medewerkers die met het openbaar vervoer naar het werk komen. Dit was in 1995 nog 20 procent, maar in 2005 is dat (7) ________________ tot 30 (8) ________________ . Ten slotte zijn er ook mensen die op hun fiets of te voet naar het werk komen. Dit is de (9) ________________ groep. Ook dat percentage is (10) _______________ , van 15 naar 20 procent.
10 Spreken Hieronder ziet u een cirkeldiagram. Het diagram laat zien welke communicatiemiddelen medewerkers gebruiken als ze contact hebben met klanten. Beschrijf het diagram in een korte presentatie. U krijgt eerst vijf minuten de tijd om uw presentatie voor te bereiden. U mag aantekeningen maken. 1% 14%
60% 25%
e-mail telefoon brief fax
78
Voorbereiding
11 Rollenspel Kies een gesprekspartner. Een van u speelt persoon A. De ander speelt persoon B. Persoon A leest de instructie op kaartje 11A op pagina 160. Persoon B leest de instructie op kaartje 11B op pagina 166. Speel het rollenspel.
Reflectie Hieronder staan 10 tips over de voorbereiding van een presentatie. Lees de tips. Kies een of twee gesprekspartners. Bespreek wat u zelf belangrijk vindt bij de voorbereiding van een presentatie. Waarom vindt u dat belangrijk? Wat vindt u minder belangrijk? Waarom? 1. Begin op tijd met de voorbereiding van uw presentatie. 2. Zorg dat uw verhaal ‘past’ bij uw publiek. 3. Een beeld zegt meer dan duizend woorden: gebruik veel (statistische) figuren. 4. Overdaad schaadt: te veel kleur / beweging in het beeld leidt de aandacht af. 5. Kies het hulpmiddel dat bij het doel van uw presentatie past. 6. Oefen uw presentatie, desnoods voor de spiegel. 7. Controleer alles van tevoren. 8. Denk ook aan uw uiterlijk. 9. Maak de inhoud niet te ingewikkeld. 10. Schrijf de presentatie helemaal uit.
79
Les 1R
Les 1T
Voorbereiding
Taalchecklist De meeste zinnen die in de taalchecklist staan, zijn formeel. U kunt deze zinnen ook informeel maken, bijvoorbeeld: Kunt u voor mij de beamer reserveren? Kun je voor mij de beamer reserveren? In deze grafiek ziet u … In deze grafiek zie je …
Audiovisuele hulpmiddelen reserveren Ik heb de videorecorder nodig. Ik wil graag de videorecorder reserveren. Kan ik volgende week de beamer gebruiken? Kunt u voor mij de overheadprojector reserveren? Hoe werkt deze laptop? Is de beamer nog vrij? Statistische figuren beschrijven In deze grafiek ziet u … Als we kijken naar …, dan zien we … In dit diagram is te zien dat … Dit diagram laat zien dat / hoe … Deze grafiek geeft de ontwikkeling weer van … Positieve ontwikkelingen beschrijven Winst Stijgen / stijging Omhooggaan Groeien / groei Toenemen / toename Verbeteren / verbetering Groter worden Meer worden Vermeerderen Het maximum bereiken Een lichte stijging Een sterke stijging Een grote vooruitgang De verkoop is gestegen. Het percentage … is toegenomen. Vooruitgaan Herstellen
80
Neutrale ontwikkelingen beschrijven Gelijk blijven Hetzelfde blijven Negatieve ontwikkelingen beschrijven Verlies Dalen / daling Omlaaggaan Afnemen / afname Verslechteren Kleiner worden Minder worden Verminderen Het dieptepunt bereiken Achteruitgaan Een kleine achteruitgang De omzet is gedaald. Het percentage … is afgenomen. Gegevens vergelijken Als we … vergelijken met …, In vergelijking met … We zien een aantal opvallende verschillen. … is groter dan… … is even groot als … … is net zo groot als …
Voorbereiding
Grammatica Vergelijken Bekijk de volgende zin uit les 1: We hebben in 2005 dus veel meer geld aan reclame besteed dan in de jaren daarvoor. Om dingen met elkaar te vergelijken, gebruikt men de vergrotende trap of de overtreffende trap. A Vergrotende trap. De vergrotende trap geeft aan dat een kenmerk voor één persoon, ding of handeling meer geldt dan voor een ander(e). bijvoeglijk naamwoord De man is oud. Het aantal werknemers is hoog. Deze kopieermachine werkt slecht.
vergrotende trap (bijvoeglijk naamwoord + -er) De vrouw is ouder dan de man. Het aantal werknemers is hoger dan vorig jaar. Die andere kopieermachine werkt nog slechter dan deze.
vergrotende trap (als bijvoeglijk naamwoord) De oudere vrouw. Het hogere aantal. De slechtere kopieermachine.
B Overtreffende trap. De overtreffende trap geeft aan dat een kenmerk voor één persoon, ding of handeling het meest geldt. bijvoeglijk naamwoord Die gang is heel lang. Dat product is heel slecht. Ons kantoor is erg mooi.
overtreffende trap (het + bijvoeglijk naamwoord + -st)
overtreffende trap (als bijvoeglijk naamwoord)
Maar deze gang is het langst. Dit product is het slechtst. Maar jullie kantoor is het mooist.
De langste gang. Het slechtste product. Het mooiste kantoor.
Onregelmatige vormen: bijvoeglijk naamwoord
vergrotende trap
overtreffende trap
veel
meer
meest
weinig
minder
minst
goed
beter
best
graag
liever
liefst
Als je twee zaken met elkaar vergelijkt, kunnen ze gelijk zijn. Als ze gelijk zijn gebruik je een constructie met ‘net zo’ of ‘even’. Gelijk Jan is net zo / even oud als Lisa. Frida is net zo / even klein als Esther. Yvon heeft net zo / even weinig geld als Sander. Els kan net zo / even goed leren als Bert.
Gelijk Jan en Lisa zijn even oud. Frida en Esther zijn even klein. Yvon en Sander hebben even weinig geld. Els en Bert kunnen even goed leren.
81
Les 1G
Les 1G
Voorbereiding
1 Vul de vergrotende trap in. Bijvoorbeeld: mooi Haar jas is _____ mooier dan mijn jas. 1. 2. 3. 4. 5.
laat licht lekker aardig lastig
Josh kwam ___________ op de vergadering dan Deborah. In deze zaal is het ____________ dan in de kantine. Hij vindt brood _________ dan taart. De secretaresse is ___________ dan de telefoniste. Deze klus is ___________ dan de vorige.
2 Vul de vergrotende trap in. Bijvoorbeeld: Het verslag is niet duidelijk.
Het moet ________. duidelijker
1. 2. 3. 4. 5.
Ze moeten ______________________________ Het moet _______________________________ Hij moet ________________________________ Je moet _____________________________ zijn. Het moet _______________________________
De notulen zijn niet goed. Het winstpercentage is niet hoog genoeg. Mijn tafel is niet laag genoeg. Je bent niet beleefd tegen de klanten. Dit kantoor is niet gezellig.
3 Vul de overtreffende trap in. Bijvoorbeeld: Deze auto is heel snel.
Maar ____________________ mijn auto is het snelst.
1. 2. 3. 4. 5.
Maar zijn computer is _________________________________ Maar mijn kamer is ___________________________________ Maar ik werk ________________________________________ Maar jouw opdracht is ________________________________ Maar zijn verslag is ___________________________________
Ik heb een snelle computer. Zijn kamer is erg klein. Paul werkt heel hard. Mijn opdracht is saai. Dit verslag is slecht.
4 Bekijk de grafiek en vul de vergelijking in. Bijvoorbeeld: Aantal verkochte boeken
2. Aantal studenten wiskunde
In 2005 zijn er ____ meer boeken verkocht dan in 1985.
1985
In 2005 waren er ________ ________ studenten wiskunde als in 1995.
1995
2005
1. Personeel
2005
3. Prijs van een treinkaartje Haarlem - Utrecht In 2005 was er __________ personeel dan in 1990.
1990
82
2005
In 2005 was de prijs van een treinkaartje Haarlem - Utrecht ___________ dan in 1985.
1985
2005
Voorbereiding
5 Maak nieuwe zinnen. Gebruik de constructie ‘net zo / even … als’. Bijvoorbeeld: Mijn boek is dikker dan jouw boek. ____________________________________________________________________________ Mijn boek is net zo dik als jouw boek. 1. Deze les is saaier dan de les van gisteren. __________________________________________________________________________ 2. Deze bloemen zijn mooier dan die bloemen. __________________________________________________________________________ 3. In het weekend is het in dit restaurant drukker dan door de week. __________________________________________________________________________ 4. Mijn nieuwe baan is interessanter dan mijn vorige baan. __________________________________________________________________________ 5. Jouw kantoor is groter dan mijn kantoor. __________________________________________________________________________
6 Maak zinnen. Gebruik de vergrotende trap. Bijvoorbeeld: Deze flessen zijn even vol. ____________________________________________________________________________ Mijn fles is voller dan jouw fles. 1. Deze kranten zijn even dun. De krant op maandag is ______________________________________________________ 2. Deze oefeningen zijn even moeilijk. De leesoefening op de computer _______________________________________________ 3. Die brieven zijn even duidelijk. De brief van Jan is ___________________________________________________________ 4. Deze bureaus zijn even hoog. Mijn bureau is ______________________________________________________________ 5. Deze laptops zijn even licht. De laptop van mijn collega is __________________________________________________
83
Les 1G
2
Uitvoering Thema’s:
A B C
De inleiding De kern Het slot
In deze les komen de volgende onderwerpen aan de orde: • • • • • •
A
het publiek begroeten / welkom heten het onderwerp van een presentatie introduceren structuur aanbrengen samenvatten en concluderen interactie met het publiek afronden
De inleiding
1 Luisteren
cd1
56, 57 U gaat luisteren naar twee inleidingen van een presentatie. De inleiding is het begin van een presentatie. a) Geef bij elke inleiding aan welke zaken aan bod komen. Vul het schema in. tekst 1
voorstellen onderwerp van de presentatie lengte van de presentatie overzicht van de structuur / onderwerpen wanneer kan het publiek reageren? b) Welke inleiding vindt u het beste? Waarom?
2 Luisteren
cd1
58 U gaat luisteren naar Shang Verweij. Hij geeft een presentatie over marketing. Lees de vragen. Luister naar de inleiding en geef antwoord op de vragen. a) Is dit een goede inleiding? b) Waarom wel / niet?
84
tekst 2
Uitvoering
3 Luisteren
cd1
59 U gaat luisteren naar Jolanda Kuijper. Ze geeft een presentatie over de indeling van een kantoorgebouw. Lees de vragen. Luister naar de inleiding en geef antwoord op de vragen. a) Is dit een goede inleiding? b) Waarom wel / niet?
4 Luisteren
cd1
59 Luister nogmaals naar de inleiding. Zet de structuur van de presentatie van Jolanda Kuijper in het schema. Inleiding ____________________________________________
➜ Aanpak van het ______________________________________
➜ Twee oplossingen: Van elk plan de ______________ en de _______________
➜ Vragen en ___________________________________________
5 Hoe zeg je dat in het Nederlands? Kies een gesprekspartner. Geef samen antwoord op de vragen. Wat zegt u als u: • • • •
het publiek begroet? zich voorstelt? graag wilt dat het publiek reageert op uw presentatie? de lengte van uw presentatie wilt aangeven?
6 Luisteren
cd1
60 U gaat luisteren naar Maxim Straatmans. Hij geeft een presentatie over een nieuwe verfsoort. Hieronder ziet u de tekst van de inleiding van de presentatie. De tekst is niet compleet. Luister naar de inleiding en maak de tekst compleet. Goedemorgen. Mijn naam is Maxim Straatmans. Ik heet u van harte welkom bij mijn presentatie over een revolutionaire nieuwe verfsoort. Mijn presentatie bestaat uit drie (1) __________________ . (2) __________________ behandel ik de vraag: Waarom een nieuwe verfsoort? (3) __________________ ga ik in op de voordelen van de nieuwe verfsoort. (4) __________________ vertel ik iets over de prijzen.
7 Hoe zeg je dat in het Nederlands? Het is belangrijk om een presentatie te structureren. In de inleiding kunt u aangeven wat de structuur is. Maxim Straatmans doet dat door middel van signaalwoorden (zie oefening 6). Er zijn ook andere signaalwoorden, bijvoorbeeld: ‘Eerst…, vervolgens…., ten slotte’. Welke andere signaalwoorden kent u? Kijk eventueel in de taalchecklist op pagina 91.
85
Les 2A
Les 2A
Uitvoering
8 Spreken Lees de situatie en de aanwijzingen in het schema. Gebruik eventueel de taalchecklist op pagina 91. Situatie: U werkt bij een bedrijf. U hebt een uitstapje voor de medewerkers georganiseerd. U houdt een presentatie over dit uitstapje. Heet de gasten welkom. Introduceer het onderwerp van uw presentatie. Noem de verschillende onderdelen waarover u gaat praten: 1. Waarheen? 2. Aanmelding. 3. Praktische zaken: tijden en vervoer. Zeg wanneer het publiek kan reageren en op welke manier.
Controle: luister naar de modelinleiding op de cd. U kunt de modelinleiding ook lezen op pagina 178.
cd1
61
9 Spreken Hieronder ziet u aantekeningen voor de inhoud van een presentatie. De presentatie gaat over het plan voor de verbouwing van het bedrijf waar u werkt. Lees de aantekeningen door. Werk de aantekeningen uit en maak een inleiding voor de presentatie.
wing
Plan voor verbou
wing
1. Reden verbou
2. Veranderingen 3. K osten ad
4. Planning / tijdp
sie
5. Vragen / discus
10 Luisteren
cd1
62, 63 U gaat luisteren naar twee presentaties over hetzelfde onderwerp. De presentaties worden gehouden door twee verschillende personen. Luister naar de presentaties en geef antwoord op de vraag. Welke presentatie vindt u het beste en waarom? Ik vind de eerste / tweede presentatie het beste, want _____________________________________ ________________________________________________________________________________ ________________________________________________________________________________
86
Uitvoering
11 Spreken U gaat de inleiding van een presentatie geven. Bedenk zelf het onderwerp van de presentatie of kies een van de volgende onderwerpen: uw geboortestad uw hobby’s
B
uw eerste baan uw favoriete sport
De kern
1 Leestekst Bij een presentatie is het belangrijk dat u de aandacht van het publiek vasthoudt. In de tekst staat hoe u dat kunt doen. Lees de tekst.
De aandacht vasthouden
5
10
15
Als u veel tijd hebt besteed aan de voorbereiding van uw presentatie, is het belangrijk dat het publiek goed naar u luistert. Het is vervelend als de aandacht van uw publiek afdwaalt. Dit is soms te merken aan geroezemoes, het schuiven van stoelen, ritselen van papier et cetera. Het is belangrijk om dit te voorkomen en het publiek bij de les te houden. Daarom moet de inhoud van uw verhaal interessant genoeg zijn. Maar dat is niet voldoende! De boodschap moet op een boeiende manier gebracht worden. Allereerst moet u laten zien dat u enthousiast bent over het onderwerp. Dit enthousiasme kunt u laten zien door uw gedrag en uw stemgebruik: spreek niet te monotoon en sta niet de hele tijd stil. Iemand die meer beweegt, gebaren gebruikt en de toon en het volume van zijn stem afwisselt, houdt de aandacht van zijn publiek beter vast. Spreek duidelijk en niet te snel. Gebruik pauzes om de aandacht ergens op te vestigen. Vervolgens is het goed om voorbeelden te geven en / of een anekdote te vertellen. Dit zorgt voor afwisseling en de presentatie wordt wat minder serieus. Verder is het gebruik van hulpmiddelen een manier om de aandacht vast te houden. Zorg er hierbij voor dat het middel goed past bij het doel van uw presentatie. Ten slotte is het van belang om de tijd goed in de gaten te houden. Als u merkt dat u in tijdnood komt, kunt u beter een gedeelte weglaten dan alles haastig afsluiten.
2 Woorden uit de tekst Deze woorden staan in de tekst. Zoek de betekenis op in de woordenlijst op pagina 194 of in een woordenboek. afdwalen (r. 4) boeiend (r. 7) enthousiast (r. 9) haastig (r. 19) monotoon (r. 10)
______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________ ______________________________________________________
Vul de woorden in. 1. Je moet je werk niet _______________ afmaken. Je moet het rustig doen. 2. Ik kon mijn aandacht er niet bij houden. Hij praatte zo _______________ ! 3. De presentatie was _____________ ; de inhoud was interessant en er zaten leuke anekdotes in. 4. Het publiek was heel _______________ over zijn presentatie. 5. De tekst is zo saai, dat mijn gedachten telkens _______________ . 87
Les 2B
Les 2B
Uitvoering
3 Vragen bij de tekst In de tekst staan tips om de aandacht van het publiek vast te houden. Wat moet je wel doen en wat moet je niet doen als je de aandacht van het publiek vast wilt houden? Vul het schema in. Dit moet je wel doen.
Dit moet je niet doen.
pauzes gebruiken snel spreken voorbeelden noemen gebaren gebruiken stilstaan
4 Luisteren
cd1
64, 65 U gaat luisteren naar de kern van twee presentaties over hetzelfde onderwerp: de verhuizing van een bedrijf naar een ander pand. Welke presentatie is het makkelijkst te begrijpen, de eerste of de tweede? Waarom?
5 Lezen Hieronder staat de tekst van de tweede presentatie. Onderstreep de woorden en zinnen die informatie geven over de structuur van de presentatie. ….. voor de verhuizing naar ons nieuwe pand moeten er verschillende dingen gebeuren. Zoals jullie weten gaan we op 13 juli verhuizen. Ik zal het hebben over de voorbereiding, de verhuizing zelf en de afronding. Ik begin dus met de voorbereiding: als voorbereiding moet elke medewerker op 12 juli uiterlijk zijn spullen in dozen hebben ingepakt. Op 11 juli moet er nog gewoon gewerkt kunnen worden, dus pak nog niet te vroeg je computer in! Verder zijn alle voorbereidingen geregeld. Dan ga ik nu verder met de verhuizing zelf. 13 juli is helemaal gereserveerd voor de verhuizing. Zorg dat je verder dus geen afspraken hebt op die dag. Ten slotte de afronding van de verhuizing: op 14 juli moeten jullie zorgen dat al jullie spullen weer uitgepakt zijn. Dit is alle informatie die ik jullie wilde geven. Bedankt en succes!
6 Luisteren
cd1
66 U gaat luisteren naar Anja Kolijn. Ze geeft een presentatie over exportmogelijkheden. U hoort de kern van haar presentatie. Voor de presentatie heeft Anja aantekeningen gemaakt. Luister naar de tekst en vul de aantekeningen aan.
Onderwerp: mogelijkheden expor
t
1. Binnen Europa: __ , ____________________ _ en ____________________ ___ ____________________ ___ ) (vooral ______________ ____ : 2. __________________ ___ Azië: ________________ ___ ____________________ ___ ____________________
88
Uitvoering
7 Spreken U gaat nu zelf een presentatie geven. De presentatie gaat over een nieuw kantoor voor het bedrijf waar u werkt. U hebt drie mogelijke locaties uitgezocht voor het nieuwe kantoor. Hieronder ziet u drie foto’s van kantoren. In de presentatie vertelt u wat de mogelijkheden zijn en wat de voordelen en nadelen zijn van de drie kantoren. Geef ook een inleiding. Bereid de presentatie goed voor.
1
oud pand in centrum Amsterdam – 2 miljoen – veel onderhoud – slecht bereikbaar met de auto – goed bereikbaar met openbaar vervoer
2
bestaand modern pand in een dorp ver buiten Amsterdam – 1,8 miljoen – weinig onderhoud – goed bereikbaar met auto – slecht bereikbaar met openbaar vervoer – mooie omgeving
3
nieuw kantoor aan snelweg buiten Amsterdam – 3 miljoen – weinig onderhoud – goed bereikbaar met auto – slecht bereikbaar met openbaar vervoer
C Het slot 1 Luisteren
cd1
67, 68 U gaat luisteren naar twee afsluitingen van presentaties. In het slot van een presentatie zet u de belangrijkste conclusies van de presentatie op een rijtje. U vat de belangrijkste zaken samen. Hieronder staan de zinnen waarmee de sprekers conclusies trekken. De zinnen zijn niet compleet. Luister naar de afsluitingen en maak de zinnen compleet. Slot 1 ____________ ______________ _____________ ____________ dat de economische recessie ook grote
invloed heeft op ons werkterrein. _____________, het is nog lang niet zeker dat we dit jaar genoeg opdrachten binnenhalen … Slot 2 _____________ _____________ kunnen we zeggen dat we wel winst hebben geboekt, maar dat die winst kleiner is dan vorig jaar. _____________ _____________ _____________ dat we hard moeten blijven werken! Hiermee wil ik mijn presentatie afsluiten …
2 Luisteren
cd1
67, 68 Luister nog een keer naar de afsluitingen. De sprekers ronden hun presentatie op verschillende manieren af. Hieronder ziet u de zinnen waarmee ze de presentatie afronden. De zinnen zijn niet compleet. Luister naar de afsluitingen en maak de zinnen compleet. Slot 1 _____________ _____________ wil ik u allemaal veel succes wensen in de komende maanden. Slot 2 _____________ _____________ uw aandacht. 89
Les 2C
Les 2R
Uitvoering
3 Spreken Lees de situatie en de aanwijzingen in het schema. Kies een gesprekspartner. Een van u speelt persoon A. Persoon A houdt een presentatie. De ander speelt persoon B. Persoon B zit in het publiek. Gebruik eventueel de taalchecklist op pagina 91. Situatie Persoon A sluit zijn presentatie over cursussen af. Iemand uit het publiek (B) heeft nog vragen. Geef aan dat uw presentatie afgelopen is. Informeer of er nog vragen zijn. Zeg dat er niet verteld is hoe duur een vervolgcursus is. Zeg beleefd dat u dat wel hebt verteld en herhaal de informatie: 300 euro per dagdeel. Informeer of het nu duidelijk is. Zeg dat dat zo is en bedank voor de informatie. Vraag of er nog meer vragen zijn. Rond de presentatie af.
Controle: luister naar de modeldialoog op de cd. U kunt de modeldialoog ook lezen op pagina 178.
cd1
69
Reflectie Kies een of twee gesprekspartners. Bespreek de stellingen over presentaties. Bent u het met de stellingen eens? Waarom wel / niet? 1. Het is goed om zenuwachtig te zijn voor een presentatie. 2. Je moet perfect Nederlands spreken om een goede presentatie te geven. 3. Het is belangrijk om grapjes te maken tijdens de presentatie. 4. Als de inhoud goed is, is de structuur van de presentatie niet zo belangrijk. 5. Een goed begin is het halve werk: als de inleiding goed is, kan het al bijna niet meer mis gaan. 6. Als je geen goede afsluiting hebt, is de hele presentatie mislukt.
90
Uitvoering
Taalchecklist De meeste zinnen die in de taalchecklist staan, zijn formeel. U kunt deze zinnen ook informeel maken, bijvoorbeeld: Ik wil u vandaag iets laten zien over … Ik wil je / jullie vandaag iets laten zien over … Als u vragen hebt / heeft, mag u me Als je vragen hebt / jullie vragen hebben, mag gerust onderbreken. je / mogen jullie me gerust onderbreken.
Het publiek begroeten / welkom heten Dames en heren, ik heet u van harte welkom bij … Goedemiddag allemaal. Ik ben … Goedemorgen. Fijn dat u in groten getale naar deze presentatie bent gekomen. Het onderwerp van een presentatie introduceren Ik ga u iets vertellen over … Het onderwerp van mijn presentatie is … Ik wil u vandaag iets laten zien over … Ik zal het hebben over … Structuur aanbrengen Mijn presentatie bestaat uit drie gedeelten: ten eerste … ten tweede … ten derde / ten slotte … Ik zal daarbij drie onderdelen behandelen. Het eerste is … Het tweede is … En ten slotte … Allereerst … vervolgens … , daarna … Ik zal achtereenvolgens de drie aspecten behandelen. Alvorens ik u iets vertel over … Voordat ik hier dieper op in ga, … Eerst zal ik uitleggen … Dan zal ik laten zien … Ook zal ik iets vertellen over … Bovendien wil ik aandacht besteden aan … Daarnaast is er ruimte voor … Verder zal ik … En ten slotte wil ik graag met u discussiëren over … Enerzijds … anderzijds … Van de ene kant …, van de andere kant …
Samenvatten en concluderen Kortom, … Kort samengevat kun je zeggen dat … We kunnen (dus) concluderen dat … Het is dus zo dat … Nogmaals, … Geconcludeerd kan worden dat … Gebleken is dat … Uit het voorafgaande blijkt dat … Op grond van deze gegevens kunnen we constateren dat … Dit brengt me tot de conclusie dat … Samenvattend kunnen we zeggen … Al met al vallen de resultaten mee. Interactie met het publiek Als u vragen hebt / heeft, mag u me gerust onderbreken. Na mijn presentatie hebt / heeft u de gelegenheid om vragen te stellen. Heeft iemand hier nog vragen over? Is dit duidelijk? Zijn hier nog vragen over? Is hiermee uw vraag beantwoord? Heb ik hiermee uw vraag beantwoord? Heeft iemand hier nog iets aan toe te voegen? Daar kom ik later op terug. Dat komt later in deze presentatie aan de orde. Dat zal ik later bespreken. Afronden Dat was het belangrijkste wat ik u wilde vertellen over … Hiermee wil ik mijn presentatie afsluiten … Ter afsluiting wil ik … Tot slot wil ik nog opmerken … Ik dank u voor uw aandacht.
91
Les 2T
Les 2G
Uitvoering
Grammatica Bijwoorden en voegwoorden Bekijk de volgende zinnen uit les 2: Daarna wil ik eventuele vragen beantwoorden. Daarom moet de inhoud van uw verhaal interessant genoeg zijn. Als u tijdens mijn praatje vragen hebt, mag u me gerust onderbreken. Ik heb ongeveer een half uur de tijd, dus ik ga maar meteen beginnen. Ik denk dat we op korte termijn resultaten kunnen boeken. ‘Ten slotte’, ‘daarna’ en ‘daarom’ zijn verbindende bijwoorden. Een verbindend bijwoord is een woord dat een relatie legt tussen twee zinnen. De twee zinnen blijven meestal als aparte hoofdzinnen bestaan. ‘Als’, ‘dus’ en ‘dat’ zijn voegwoorden. Voegwoorden verbinden twee zinnen met elkaar. Er zijn twee soorten voegwoorden: nevenschikkende voegwoorden en onderschikkende voegwoorden.
Woordvolgorde A Bijwoorden Ik bespreek de grafiek. Ik geef antwoord op uw vraag. Ik heb geen opmerkingen.
Daarom bespreek ik de grafiek. Daarna geef ik antwoord op uw vraag. Verder heb ik geen opmerkingen.
Na een bijwoord volgt inversie: het onderwerp staat direct na het hele werkwoord.
B Nevenschikkende voegwoorden Nevenschikkende voegwoorden verbinden twee hoofdzinnen met elkaar. Hans is niet aanwezig. Hij is ziek. Carol is in het buitenland. Ze is er niet. Ik wil de presentatie wel geven. Ik kan niet.
Hans is niet aanwezig, want hij is ziek. Carol is in het buitenland, dus ze is er niet. Ik wil de presentatie wel geven, maar ik kan niet.
Nevenschikkende voegwoorden zijn: en, maar, want, of, dus.
C Onderschikkende voegwoorden Onderschikkende voegwoorden verbinden een hoofdzin en een bijzin met elkaar. Soms begint de zin met de hoofdzin, soms met de bijzin. De bijzin heeft twee belangrijke kenmerken: het onderwerp staat direct na het voegwoord en alle werkwoorden staan aan het eind van de zin. Ik ga de cursus niet doen. Ik heb geen zin. Het was een interessante presentatie. Hij duurde lang. Jos was te laat. De trein had vertraging.
Ik ga de cursus niet doen, omdat ik geen zin heb. Het was een interessante presentatie, hoewel hij lang duurde. Jos was te laat, doordat de trein vertraging had.
De belangrijkste onderschikkende voegwoorden zijn: omdat, hoewel, terwijl, doordat, als. Let op: als de zin begint met een onderschikkende voegwoord, krijgt het tweede deel (de hoofdzin) inversie. Ik ga de cursus niet doen. Ik kan al typen. Het was een interessante presentatie. Hij duurde lang. Jos was te laat. De trein had vertraging.
92
Omdat ik al kan typen, ga ik de cursus niet doen. Hoewel hij lang duurde, was het een interessante presentatie. Doordat de trein vertraging had, was Jos te laat.
Uitvoering
1 Zet de zinsdelen na het bijwoord in de juiste volgorde. Bijvoorbeeld: Ook – ik – wil – aandacht besteden aan – de oudere medewerkers. Ook ____________________________________________________________________________ wil ik aandacht besteden aan de oudere medewerkers. 1. Ten eerste – je – de inleiding – lezen - moet Ten eerste _____________________________________________________________________ 2. Dan – ik – uitleggen – zal - het Dan __________________________________________________________________________ 3. Daarom – zoekt - een andere baan - Manon Daarom _______________________________________________________________________ 4. Bovendien – aanstaande woensdag – werkt - zij
Bovendien _________________________________________________________________ 5. Daardoor – verhinderd – is - zij Daardoor ______________________________________________________________________
2 Zet de zinsdelen na het voegwoord in de juiste volgorde. Bijvoorbeeld: Hij krijgt geen salarisverhoging, hoewel – hard – werkt – hij Hij krijgt geen salarisverhoging, hoewel hij ________________________________________________ hard werkt. 1. Ik kan nu niet komen, want – een bespreking – heb – ik Ik kan nu niet komen, want _______________________________________________________ 2. Hij is niet op kantoor, omdat - op zakenreis – is – hij Hij is niet op kantoor, omdat ______________________________________________________ 3. Ik vind dat – de receptioniste – te hard – werkt Ik vind dat _____________________________________________________________________ 4. Vandaag werk ik, maar – vrij – ik – morgen – ben Vandaag werk ik, maar ___________________________________________________________ 5. De stroom was uitgevallen, zodat – konden- we – niet – werken De stroom was uitgevallen, zodat __________________________________________________
3 Maak nieuwe zinnen. Begin met het voegwoord. Bijvoorbeeld: Omdat ik naar de tandarts moet, ga ik eerder weg. Ik ga eerder weg omdat ik naar de tandarts moet. ________________________________________ 1. Hij functioneert prima, hoewel hij niet de juiste opleiding heeft gedaan. ______________________________________________________________________________ 2. Jullie kunnen mijn kamer gebruiken als ik niet aanwezig ben. ______________________________________________________________________________ 3. Je moet altijd het alarm instellen voordat je weggaat. ______________________________________________________________________________ 4. Ik wil die training wel geven, tenzij het op woensdag is. ______________________________________________________________________________ 5. Ik heb gesolliciteerd, omdat ik iets nieuws wil doen. ______________________________________________________________________________
93
Les 2G
Les 2G
Uitvoering
4 Zet de zinsdelen na het voegwoord of na het adverbium in de juiste volgorde. Bijvoorbeeld: Veel collega’s waren ziek. Daarom – de vergadering – ging – niet – door. Veel collega’s waren ziek. Daarom _____________________________________________________ ging de vergadering niet door. 1. Mijn collega komt vaak te laat. Bovendien – hij – doet – zijn werk – niet goed Mijn collega komt vaak te laat. Bovendien ____________________________________________ 2. Ik geloof echt niet dat je kunt werken als – aanstaat – de radio Ik geloof echt niet dat je kunt werken als ____________________________________________ 3. We hebben alle punten besproken. Ten slotte – een nieuwe afspraak – gemaakt – hebben – we We hebben alle punten besproken. Ten slotte _________________________________________ 4. De manager maakt zich zorgen, want – heeft – te weinig personeel – hij De manager maakt zich zorgen, want _______________________________________________ 5. Ik ga niet weg, voordat – is – opgelost – het probleem Ik ga niet weg, voordat ___________________________________________________________
5 Maak de zinnen af. Bijvoorbeeld: is ze niet zo vrolijk. De secretaresse heeft het te druk. Daardoor _____________________________________________ 1. 2. 3. 4. 5.
Ik ga niet mee met het bedrijfsuitstapje, tenzij ________________________________________ Mijn collega zit in bespreking. Daarna _______________________________________________ Ik zoek een baan, omdat _________________________________________________________ Je moet altijd beleefd zijn tegen klanten, zeker als _____________________________________ Ik kan die opdracht wel doen, maar _________________________________________________
6 Maak de zinnen af. Bijvoorbeeld: Omdat we veel winst gemaakt hebben, ________________________________________________ krijgen jullie een bonus. 1. 2. 3. 4. 5.
94
Terwijl iedereen zit te lunchen, _____________________________________________________ Ik zal alles duidelijk opschrijven, zodat _______________________________________________ De secretaresse gaat eerst koffie halen. Daarna ________________________________________ We moeten opschieten, want _____________________________________________________ Hoewel het al laat is, _____________________________________________________________
Evaluatie
Evaluatie Bekijk het schema. Links in het schema staan de onderwerpen van elke module in dit boek. Hebt u een module bestudeerd, noteer dan in dit schema wat u al kunt in het Nederlands (J) en wat u nog niet zo goed (K) of nog niet (L) kunt. Zo ziet u welke onderwerpen u nog een keer moet herhalen / oefenen. En u ziet ook wat u allemaal al hebt geleerd.
ONDERWERPEN
J K L
audiovisuele hulpmiddelen reserveren statistische figuren beschrijven positieve ontwikkelingen beschrijven neutrale ontwikkelingen beschrijven negatieve ontwikkelingen beschrijven gegevens vergelijken het publiek begroeten / welkom heten het onderwerp van een presentatie introduceren structuur aanbrengen samenvatten en concluderen interactie met het publiek afronden
95
Module 3