Beleidskader BMWE- gemeenten
Minimabeleid 't Hoogeland 3 september 2013
Inhoudsopgave
I nhoud 1. Inleiding............................................................................................................................3 1.1 Doelstelling...................................................................................................................................4 1.2 Het algemeen landelijk kader.......................................................................................................5 1.3 Huidig kader Wet werk en bijstand (WWB)..................................................................................5
2. Vijf keuzes toekomstig minimabeleid 2014-2018 nader
uitgewerkt............................6
2.1 Inleiding........................................................................................................................................6 2.2 Uitgangspunt 1: armoedebestrijding is niet het monopolie van de gemeente.............................6 2.3 Uitgangspunt 2: individueel maatwerk bij tijdelijke inkomensondersteuning................................7 2.4 Uitgangspunt 3: vermindering armoedeval en werken moet lonen. .............................................8 2.5 Uitgangspunt 4: beperkt doelgroepenbeleid.................................................................................8 2.6 Uitgangspunt 5: een brede toegankelijkheid tot schulddienstverlening met een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger..........................................................................................9
3. De beleidsvisie financieel vertaald...............................................................................10 3.1 Financieel kader........................................................................................................................10
4. Samenvatting keuzes op hoofdlijnen...........................................................................11
2
1.
Inleiding
De BMWE-gemeenten werken nauw samen op het gebied van Sociale Zaken en Werk. Deze samenwerking wordt in het kader van ‘’Werk aan de Winkel’’ de komende jaren verder geïntensiveerd. Voor een goede gezamenlijke uitvoering van regelingen zijn de verordeningen van de BMWEgemeenten op het gebied van Sociale Zaken en Werk afgestemd. Voor u ligt de nota die de basis vormt voor de uitwerking van de beleidsregels op het gebied van het gemeentelijke minimabeleid. Het gemeentelijke minimabeleid is vorm gegeven aan de hand van de wettelijke kaders zoals deze zijn opgenomen in artikel 35 en 36 van de Wet werk en bijstand. Deze artikelen liggen tevens ten grondslag aan de gemeentelijke verordeningen langdurigheidstoeslag en participatie schoolgaande kinderen. De wet kent twee vormen van ondersteuning aan minima:
-
Individuele bijzondere bijstand. Deze vorm van bijstand wordt verstrekt in de vorm van maatwerk. De persoonlijke omstandigheden van het individu of een gezin spelen hierbij een belangrijke rol. Deze vorm van bijstand wordt alleen verstrekt voor bijzondere noodzakelijke bestaanskosten. De wet kent voor deze vorm van ondersteuning geen inkomensgrenzen.
-
Categoriale bijstand. Deze vorm van bijstand wordt verstrekt in de vorm van regelingen voor aan te wijzen groepen, bijvoorbeeld jongeren en chronisch zieken en gehandicapten. Iedereen die tot de doelgroep behoort en een inkomen heeft tot 110% van de bijstandsnorm en voldoet aan de vermogensgrenzen uit de wet kan aanspraak maken op deze regelingen.
Als gevolg van wijzigingen in wetgeving maar ook maatschappelijke ontwikkelingen moet het bestaande beleid regelmatig herijkt worden. Hierbij moet rekening gehouden worden met de ontwikkelingen in Rijksbeleid. Zo is duidelijk dat de huidige regering de mogelijkheden voor de uitvoering van categoriale regelingen sterk zal gaan beperken, met uitzondering van de doelgroepen chronisch zieken en gehandicapten en jongeren. Het gemeentelijk minimabeleid maakt onderdeel uit van de uitwerking van bepalingen uit de Wet werk en bijstand. De bepalingen in het minimabeleid hebben echter ook sterke raakvlakken met andere gemeentelijke taakvelden. Hierbij kan gedacht worden aan gezondheidszorg, sport, onderwijs, jongeren en de zorg van chronisch zieken en gehandicapten. Zo kunnen in het minimabeleid regelingen worden opgenomen ter bevordering van maatschappelijke participatie (participatiefonds), bevordering van schoolprestaties (PC-project) en extra ondersteuning van mensen met medische beperkingen (Regeling Chronisch Zieken). Het minimabeleid biedt hierdoor niet alleen extra financiële ruimte, maar biedt ook feitelijk de mogelijkheid om actief mee te doen in de maatschappij. Vanuit andere beleidsterreinen wordt er ook ingezet op de bestrijding van armoede, bijvoorbeeld door vanuit onderwijs in te zetten op het behalen van een startkwalificatie en vanuit re-integratie toe te leiden naar de arbeidsmarkt. Het sportbeleid draagt mede bij aan het stimuleren van het sporten door kinderen. Goed minimabeleid dient toekomstbestendig zijn, passen in de huidige tijdgeest en adequaat ten worden ingezet. De gemeentelijke budgetten staan onder druk als gevolg van rijksbezuinigingen en de decentralisaties. Gemeenten moeten hierdoor meer doen met minder geld. Tegelijkertijd neemt het aantal burgers met financiële problemen toe. Hierdoor wordt het belang van goede ondersteuning ook groter. Deze ontwikkelingen versterken het belang van een omslag in denken voor zowel de burgers als de overheid. Deze omslag in denken zien we terug in ‘’De Kanteling’’ zoals we die niet alleen in de Wet maatschappelijke ondersteuning kennen, maar breed in de Sociale Zekerheid. In de Kanteling staat de Eigen kracht van de burger voorop.’ Wat kan ik zelf doen om mijn situatie te verbeteren en wat kan mijn omgeving voor mij betekenen als ik het niet alleen kan’. Pas daarna komt
3
de overheid in beeld en wordt gekeken of en op welke wijze ondersteuning kan worden geboden. Ook hierin staat maatwerk centraal. De omgeving van de burger bestaat niet alleen uit familie, buren en vrienden. Ook maatschappelijke organisaties kunnen de burger gericht ondersteunen. Bovenstaande overwegingen hebben geleid tot een concrete opdracht van de portefeuillehouders voor het herschrijven van het gemeentelijke minimabeleid. De portefeuillehouders Sociale Zaken van de BMWE-gemeenten hebben opdracht gegeven om: -
Een gezamenlijke visie te ontwikkelen op integrale armoedebestrijding; Het bestaande minimabeleid van de vier gemeenten te herijken.
Voorkomen van sociale uitsluiting en armoedebestrijding is een actueel thema binnen de BMWEgemeenten. Met armoede werd vaak financiële armoede bedoeld, oftewel het tekort aan financiële middelen om in de basisbehoeften te voorzien. In de loop van de jaren is armoedebestrijding in een nieuw licht komen te staan. Het accent is verschoven van de bestrijding van armoede naar de bestrijding van sociale uitsluiting als opstap naar participatie. Armoede Armoede is een complex verschijnsel met veelal samenhangende dimensies zoals inkomen, maatschappelijke participatie, opleidingsniveau, gezondheid, zelfredzaamheid, wonen en leefomgeving. Het toekomstperspectief is een belangrijk onderscheidend kenmerk, vooral in situaties waarin niet of nauwelijks uitzicht is op werk of verandering van leefsituatie.(bron: Stimulansz) Bovenstaande definitie geeft duidelijk weer dat armoede niet alleen een financieel kader kent. De gemeente heeft diverse taakvelden die volgens deze omschrijving duidelijke raakvlakken kennen met armoede en dus ook armoedebestrijding. Deze nota beperkt zich tot het minimabeleid en is gericht op twee belangrijke doelen: 1. Voorkomen sociale uitsluiting van kwetsbare doelgroepen door bevorderen van maatschappelijke participatie; 2. Vergroten zelfredzaamheid door het benadrukken van de eigen verantwoordelijkheid van burgers. Deze doelen vinden hun weerslag in de volgende visie: De visie Het beleid van onze gemeenten is er op gericht dat onze burgers zo zelfstandig mogelijk meedoen en een eigen verantwoordelijkheid hebben. Voor burgers waarvoor dit (nog) een “brug te ver is” kan ons minimabeleidbeleid ondersteuning bieden. Dit beleid richt zich op twee hoofddoelen, te weten: - bevorderen van participatie en zelfredzaamheid, en - inkomensondersteuning bij voorkeur in de vorm van maatwerk* aan diegenen die het financieel niet redden. * in deze beleidsperiode wordt de nadruk gelegd op individuele maatwerkondersteuning in tegenstelling tot meer een categoriale verstrekkingen. Hiermee wordt aansluiting gezocht bij de huidige visie van het kabinet Rutte II, zie ook het regeerakkoord ''Bruggen Slaan'' van 29 oktober 2012 .
1.1 Doelstelling Armoede is een onderwerp dat leeft in onze maatschappij. Armoede heeft te maken met inkomen, meedoen in de maatschappij, opleiding, gezondheid, wonen, leefomgeving en sociale netwerken. Dit geeft meteen aan dat het een enorm complex verschijnsel is en raakvlakken heeft met de verschillende beleidsterreinen van de overheid. De doelstelling van deze notitie is om keuzes te maken voor het minimabeleid in de periode 2014-2018. Vanuit een visie op het minimabeleid worden deze keuzes vervolgens financieel vertaald
4
voor de beleidsperiode 2014-2018. We streven naar eenduidigheid van beleid en uitvoering ten dienste van de burgers van de BMWE-gemeenten.
1.2 Het algemeen landelijk kader Het inkomensbeleid is de verantwoordelijkheid van het Rijk. Jaarlijks wordt in overleg met de sociale partners centraal de hoogte van het sociaal minimum vastgesteld. Deze (bijstands-) norm geldt voor alle burgers van Nederland. Door een samenloop van bijzondere omstandigheden kan zich de situatie voordoen dat deze uitkeringsnorm voor een belanghebbende niet (volledig) toereikend is om bepaalde noodzakelijke uitgaven te doen.*Binnen deze ruimte kunnen lokale keuzes worden gemaakt. Het wettelijk kader voor de uitvoering van het minimabeleid is vastgelegd in artikel 35 van de WWB. Zie bijlage voor wettekst. * Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan Chronisch Zieken. Deze groepen worden vaak geconfronteerd met hoge kosten voor vervoer, eigen bijdragen, bewassingkosten, etc. Als deze kosten niet of in onvoldoende mate gecompenseerd worden uit voorliggende voorzieningen en de eigen middelen zijn niet toereikend om in deze kosten te voorzien, dan kan bijzondere bijstand noodzakelijk zijn.
1.3 Huidig kader Wet werk en bijstand (WWB) Als aanvulling op het landelijke inkomensbeleid kan de lokale overheid aanvullend minimabeleid ontwikkelen. Dit kan zijn in de vorm van maatwerk (bijvoorbeeld de bijzondere bijstand) of in de vorm van categoriale ondersteuning (generiek beleid). De mogelijkheden voor categoriale ondersteuning aan groepen - is in de WWB vastgelegd. Dit zijn de volgende categorieën: • de participatie van kinderen van minima; • chronisch zieken en gehandicapten; • 65-plussers; • een aanvullend pakket op de zorgverzekering, en • langdurige minima (de langdurigheidstoeslag). Alleen aan chronisch zieken, gehandicapten, 65-plussers, en voor de participatie van kinderen van minima mogen gemeenten binnen de kaders van de WWB in het kader van bijzondere bijstand vaste bedragen verstrekken zonder te controleren of de kosten daadwerkelijk gemaakt zijn. Voor andere groepen mag dit niet. Categoriale inkomensondersteuning door de gemeenten is uitsluitend toegestaan tot 110% van het wettelijk minimum loon. Sinds 2013 is het eveneens mogelijk om, buiten de regels van de WWB, op grond van de Gemeentewet een regeling te voeren gericht op de maatschappelijke participatie van burgers met een laag inkomen. De grenzen van de WWB zijn hierop dus niet van toepassing. De regeling kan worden uitgevoerd middels een Kortingspas of een Declaratiefonds. Deze mogelijkheid wordt uitgewerkt en opgenomen in de Minimaregelingen.
5
2.
Vijf keuzes toekomstig minimabeleid 2014-2018 nader uitgewerkt.
2.1 Inleiding In deze paragraaf worden de keuzes voor het toekomstig minimabeleid nader uitgewerkt.
2.2 Uitgangspunt 1: armoedebestrijding is niet het monopolie van de gemeente Uitgangspunt De gemeente heeft niet het monopolie op de armoedebestrijding. Er zijn diverse particuliere- en, maatschappelijke- organisaties actief in onze gemeenten. Deze organisaties vormen een waardevolle aanvulling op de basisvoorziening (tijdelijke individuele inkomensondersteuning) die de gemeenten bieden. Hierbij wordt nadrukkelijk opgemerkt dat de bijzondere bijstand als individuele maatwerkondersteuning “stevig” in handen blijft bij de lokale overheid. De samenwerking met particuliere- en maatschappelijke organisaties wordt in de komende beleidsperiode voorgezet of versterkt. Hierbij zijn de volgende kaders van belang: • • • •
bij substantiële subsidiering bepaalt de gemeente nadrukkelijk de vorm en de inhoud (kaders) van de ondersteuning die deze organisaties verstrekken aan burgers; tot welke inkomensnorm (categoriale inkomensondersteuning is vanaf 1-1-2012 wettelijk op maximaal 110% gesteld) de burgers in aanmerking komen voor inkomensondersteuning; in 2013 wordt gestart met armoedeconferenties in BMWE-verband; er zal in de komende beleidsperiode nadrukkelijk draagvlak (naamsbekendheid) bij het bedrijfsleven worden gezocht voor deze aanpak. (onder het motto: “mee doen, mee denken” en eventueel mee betalen)
Toelichting De gemeenten moeten de komende jaren veel energie steken in de samenwerking tussen de gemeente en maatschappelijke en particuliere organisaties. Dit kan bijvoorbeeld door het houden van armoedeconferenties. Dit zijn conferenties in BMWE-verband waarbij de partijen die te maken hebben met armoedebestrijding een gezamenlijke denktank vormen. De eerste armoedeconferentie heeft plaatsgevonden op 27 maart 2013. In het najaar komt hier een vervolg op. De maatschappelijke en particuliere organisaties hebben duidelijk een aanvullende rol op het minimabeleid van de gemeenten. Veelal richten zij zich op specifieke doelgroepen waarbij men beschikt over veel kennis en ervaring. Naast financiële hulp biedt men vooral hulp “in natura”. Voorgesteld wordt meer vorm en inhoud te geven aan het beleid van samenwerking met en subsidiëring van maatschappelijke- en particuliere- organisaties. Hierbij wordt gedacht aan de samenwerking met bijvoorbeeld: • • • • •
de stichting Leergeld; Stichting Urgente Noden; Stichting Voedselbank Het Hoge Land; Stichting Jeugdsportfonds; Humanitas Thuisadministratie;
Tot slot moet nog worden opgemerkt dat er uiteraard veel meer organisaties deel uit maken van het netwerk van ondersteunende partijen. De bovenstaande opsomming is dan ook niet limitatief. Sterker nog in de komende jaren zal het netwerk van de organisaties worden uitgebreid. Om dit beleid in de komende jaren vorm en inhoud te kunnen te zetten wordt voorgesteld om binnen het bestaande budget jaarlijks een nader vast te stellen bedrag aan bestaande activiteiten en voorzieningen in te zetten voor ondersteuning van deze organisaties. Hiermee willen we betere ondersteuning bieden binnen het beschikbare budget.
6
Gevolgen keuze uitgangspunt 1: • Bij substantiële financiering aan particuliere- en maatschappelijke- organisaties bepaalt de gemeente waar mogelijk de vorm, inhoud van de verstrekking en de hoogte van de inkomensnorm • De gemeente subsidieert in beginsel alleen die activiteiten van maatschappelijke- en particuliere- organisaties die aantoonbaar ten dienste staan van of ten goede komen aan gezinnen die tot maximaal 110 procent van de bijstandsnorm aan inkomen hebben. • Binnen het budget van het minimabeleid wordt voor een nader vast te stellen bedrag jaarlijks aan ombuigingen gerealiseerd, ten einde de samenwerking met en subsidiëring van de netwerkorganisaties in de beleidsperiode 2014-2018 vorm te geven. • De Bijzondere Bijstand als individuele maatwerkvoorziening is het monopolie van de lokale overheid.
2.3 Uitgangspunt 2: individueel maatwerk bij tijdelijke inkomensondersteuning Uitgangspunt: In de beleidsperiode 2014-2018 kiest de gemeente primair voor gericht individueel maatwerk bij tijdelijke inkomensondersteuning. Hiermee wordt de lijn van het Regeerakkoord '' Bruggen Slaan'' gevolgd. De individuele bijzondere bijstand is bij uitstek het instrument om dit maatwerk te kunnen leveren. Deze keuze heeft te maken met het gegeven dat met tijdelijk individueel maatwerk, in plaats van het meerjarig verstrekken van vaste forfaitaire bedragen aan categorieën burgers, de gemeenten beter kunnen inspelen op de individuele behoefte van de burger. Een bijkomend effect is dat het leveren van tijdelijke individuele maatwerkondersteuning het voordeel heeft dat de armoedeval niet of nauwelijks optreedt. Voor de categoriale bijzondere bijstand wordt als (wettelijke) richtlijn 110% van de bijstandsnorm gehanteerd. Hierbij moet opgemerkt worden dat voor de individuele bijzondere bijstand geldt dat van deze grens altijd gemotiveerd kan worden afgeweken. Het kan zijn dat de belanghebbende een relatief hoog inkomen heeft, maar door een opeenstapeling van bijzondere noodzakelijke kosten onder de gestelde grens komt. Dan kan voor deze kosten bijzondere bijstand worden verleend.
Gevolgen keuze uitgangspunt 2: • In de beleidsperiode 2014-2018 kiezen de gemeenten primair voor gericht individueel maatwerk bij tijdelijke inkomensondersteuning. De individuele bijzondere bijstand is bij uitstek het instrument om dit maatwerk te kunnen leveren. • Als gevolg van de keuze om meer in te zetten op maatwerk bij tijdelijke inkomensondersteuning worden meer algemene generieke categoriale regelingen die de gemeente uitvoert vanaf 1-1-2014 vervangen of herzien.
7
2.4 Uitgangspunt 3: vermindering armoedeval en werken moet lonen. Uitgangspunt: De armoedeval dient te worden verminderd en werk / participatie moet lonen. Indien het mogelijk is, wordt het minimabeleid ondersteunend en activerend ingezet ter bevordering van participatie. Toelichting: Een bijzondere plaats onder de oorzaken van armoede wordt ingenomen door de zogenaamde “armoedeval”. Van armoedeval is sprake als de inkomensverbetering (door het gaan verrichten van betaald werk) teniet wordt gedaan door het wegvallen van inkomensafhankelijke subsidies. Uit diverse landelijke onderzoeken blijkt dat, afhankelijk van de inkomensgrens die voor de inkomensondersteunende regelingen wordt gesteld, de armoedeval optreedt als de belanghebbende meer gaat verdienen. Dit heeft tot gevolg dat de armoedeval, als neveneffect bij inkomensondersteuning, nooit volledig valt te vermijden. Als de balans wordt opgemaakt, dan zijn de maatregelen van het Rijk het meest debet aan het optreden van de armoedeval. Er zijn voor de lokale overheid maar beperkte mogelijkheden om de armoedeval te voorkomen. Als de belanghebbende een inkomen uit arbeid gaat verwerven, dan kan het zijn dat hij bepaalde inkomensafhankelijke toeslagen als huurtoeslag en zorgtoeslag deels of geheel komen te vervallen. Het minimabeleid vormt geen statisch geheel. Aan de hand van maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten zal het beleid dan ook periodiek worden geëvalueerd en waar nodig bijgesteld. Dit kan bijvoorbeeld aan de hand van mogelijke uitkomsten van de armoedeconferenties. Gevolgen keuze uitgangspunt 3: • Om de armoedeval te verminderen en vanwege het feit dat werken moet lonen worden categoriale regelingen beperkt en wordt gezocht naar nieuwe innovatieve ideeën (zie ook uitgangspunt 2).
2.5 Uitgangspunt 4: beperkt doelgroepenbeleid. Uitgangspunt: De nadruk wordt gelegd op het voorkomen van armoede middels een goed lokaal arbeids-, participatie- en minimabeleid waarbij een individuele aanpak centraal staat. Individueel maatwerk heeft de voorkeur boven een categoriale aanpak. Zie uitgangspunt 2 van deze notitie. Er wordt dan ook, met uitzondering van de Chronisch Zieken en Gehandicapten en Kinderen, niet gekozen voor een specifiek doelgroepenbeleid voor het armoedevraagstuk. Via maatwerkaanpak van bijvoorbeeld de Stichting Leergeld kan wel ondersteuning worden geboden aan schoolgaande kinderen. Gevolgen keuze uitgangspunt 4: • Geen categoriaal minimabeleid, maar de individuele aanpak staat centraal. Zie ook uitgangspunt 2 van deze notitie. • Vanuit oogpunt van het kunnen participeren van kinderen aan sociale-, culturele-, en maatschappelijke activiteiten wordt in de beleidsperiode 2014-2018 ingezet op de maatwerkaanpak van partijen als Stichting Leergeld. Zie ook uitgangspunt 1 van deze notitie.
8
2.6 Uitgangspunt 5: een brede toegankelijkheid tot schulddienstverlening met een beroep op de eigen verantwoordelijkheid van de burger. De schuldhulpverlening van de GKB en VKB blijft breed toegankelijk – voor alle burgers in de BMWEgemeenten. Er wordt een beleid gevoerd dat een beroep doet op de eigen verantwoordelijkheid van de burgers in deze gemeenten. Als voorliggende voorziening kan de individuele burger gebruik maken van een vrijwilliger van Humanitas Thuisadministratie en/of Schuldhulpmaatje. De inzet van deze vrijwilligers heeft een preventieve werking en kan vergaande schuldenproblematiek bij een deel van de doelgroep naar verwachting voorkomen. Toelichting: De “ontstaansgeschiedenis” van schulden is zeer divers. Ondanks alle ontstaansoorzaken van schulden blijven mensen zelf verantwoordelijk voor hun schulden. Schulden mogen geen belemmering vormen voor participatie. Alle inwoners met (dreigende) financiële problemen kunnen een beroep doen op schuldhulpverlening. Het vergroten van de financiële zelfredzaamheid staat daarbij centraal. Er is begeleiding bij het vinden van een oplossing voor of het beheersbaar maken van de schulden. Er wordt maatwerk geboden en er worden blijvende resultaten behaald. Er is aandacht voor de oorzaken van de financiële problemen en mogelijke belemmeringen voor een oplossing. De gemeente voert de regie op het proces en de cliënt is zelf verantwoordelijk voor het slagen van een traject. Op 1 juli 2012 is de nieuwe Wet gemeentelijke schuldhulpverlening in werking treden. Het past in het karakter van deze wet om de bevoegdheid tot weigering van de dienstverlening in geval van recidive en fraude op lokaal niveau neer te leggen. Hierdoor ontstaat maximale ruimte op het lokale niveau om de beoogde meer selectieve toepassing van de schulddienstverlening toe te snijden op de lokale omstandigheden. Gevolgen keuze uitgangspunt 5: • De schuldhulpverlening van de VKB/GKB blijft breed toegankelijk. Vanuit de individuele maatwerkgedachte worden geen groepen /categorieën burgers met voorrang geholpen. • De mate van zelfredzaamheid van de klant is de maatstaf voor de inzet van de dienstverlening. Aan de hand van deze criteria is het toelatings- en recidive beleid vorm gegeven. • De schuldhulpverlening is er in eerste aanleg voor om de primaire schulden op te lossen. Er wordt bij de schulddienstverlening een onderscheid gemaakt in de primaire schulden (huur, gas, water, elektra en weekgeld) en secondaire schulden (overige “luxe” schulden). De basisbudgetrekening (alleen doorbetaling van primaire lasten en weekgeld) is in principe een passende en toereikende basisvoorziening.
9
3.
De beleidsvisie financieel vertaald
3.1 Financieel kader In deze nota worden de kaders gesteld voor het Minimabeleid. De financiële consequenties van deze kaders worden later uitgewerkt. De doelstelling is om de wijzigingen in het minimabeleid binnen de beschikbare budgetten uit te voeren.
10
4.
Samenvatting keuzes op hoofdlijnen
De maatschappelijke- en particuliere- organisaties in de BMWE-gemeenten krijgen een belangrijker rol als aanvulling op de basisvoorziening (tijdelijke individuele ondersteuning) die de gemeenten bieden. Bij substantiële subsidiëring aan deze organisaties stelt de gemeente de kaders en/of aanvullende eisen (bijv. hoogte inkomen en de soort verstrekkingen). De bijzondere bijstand is bij uitstek een ondersteunende voorziening voor het leveren van maatwerk. Het verstrekken van ondersteunende maatwerkvoorzieningen heeft duidelijk de voorkeur boven het verstrekken van generieke categoriale (in de vorm van vaste forfaitaire bedragen) verstrekkingen. Uitgangspunt is het leveren van individueel maatwerk. Dit is dan ook de reden dat op voorhand niet wordt gekozen voor categoriale verstrekkingen aan groepen, met uitzondering van Kinderen van 0 tot 18 jaar en de Chronisch Zieken en Gehandicapten. Werken moet lonen wordt breed gedragen. De armoedeval door het aanvaarden van werk (inkomensverbetering) moet zo veel mogelijk worden voorkomen. Uit diverse onderzoeken is gebleken dat generieke categoriale verstrekkingen bijdragen aan de armoedeval. Door generieke inkomensondersteunde verstrekkingen af te schaffen (of de hoogte van het bedrag/toeslag te verlagen) kan de armoedeval worden voorkomen of verminderd. Het ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid wil daarom het aantal (gemeentelijke) categoriale regelingen beperken. Dit sluit aan bij het regeerakkoord ''Bruggen slaan'' van 29 oktober 2012. De individuele inkomensondersteunende maatregelen dienen breed toegankelijk te blijven. Dit geldt ook voor de dienstverlening van de kredietbanken (VKB en GKB). Ook deze dienstverlening moet breed toegankelijk blijven. Het nieuwe Minimabeleid is gericht op verandering. Deze verandering heeft betrekking op de werk en denkwijze van de gemeente, maar zeker ook van de burger. De eigen verantwoordelijkheid wordt sterker benadrukt. Zo gaat het in de praktijk. Bedragen worden niet langer zonder meer categoriaal verstrekt, maar er zal gekeken worden naar de feitelijke ondersteuningsbehoefte van de belanghebbende. Door maatwerk te verlenen kan binnen bestaande budgetten meer gericht ondersteuning worden geboden. Zo worden belanghebbenden niet financieel ondersteund omdat ze van een bepaalde leeftijd zijn, maar omdat ze feitelijk een bepaalde vorm van ondersteuning nodig hebben, bijvoorbeeld in de kosten van maaltijdvoorziening als zelfstandig koken niet langer mogelijk is.
11