&
Milieu Educatie Centrum Gemeente Renkum.
inleiding aan de leerkracht ONTDEKDOOS HOUT opdrachten hout werkblad hout* ONTDEKDOOS KLEUREN opdrachten kleuren werkblad kleuren* werkblad kleuren vervolg* cirkelvel kleuren* ONTDEKDOOS ZEEP EN ZEEPBELLEN opdrachten zeep en zeepbellen opdrachten zeep en zeepbellen vervolg werkblad zeep en zeepbellen* werkblad zeep en zeepbellen vervolg* ONTDEKDOOS KRISTALLEN opdrachten kristallen opdrachten kristallen vervolg kopieerblad kristallen 6 hoeken* kopieerblad kristallen 5 hoeken* werkblad kristallen* ONTDEKDOOS MAGNETEN opdrachten magneten werkblad magneten* ONTDEKDOOS RUIKEN opdrachten ruiken kaart ruiken (hoeft niet gekopieerd te worden) werkblad ruiken* ONTDEKDOOS SPIEGELS opdrachten spiegels werkblad spiegels* driehoekblad spiegels*
•
i.v.m. het gemak bij het kopiëren zijn de werkbladen, opdrachtkaarten en kopieerbladen geplastificeerd en apart bijgevoegd.
Aan de leerkracht, Bij natuur- en milieuonderwijs voor de basisschool staat het zelf onderzoeken en ontdekken voorop. Deze ontdekdozen bieden daarvoor een prima basis. Er worden verschillende onderwerpen aangeboden zoals spiegels, magneten en zeep. Alle onderwerpen sluiten aan op de belevingswereld van de leerlingen. Hiervoor zijn alle materialen in de verschillende ontdekdozen aanwezig op enkele uitzonderingen na. Door de vragen op de opdrachtkaart te beantwoorden op het werkblad worden de leerlingen gestimuleerd verder te kijken dan de spreekwoordelijke neus lang is. Bij een aantal ontdekdozen is ruimte gemaakt voor eigen onderzoek. Met de ene doos zullen de leerlingen meer tijd kwijt zijn dan met de andere! Bij een enkele opdracht (zoals opdracht 3 kristallen) blijft een proef langere tijd staan om daarna nogmaals waarnemingen te kunnen doen.
Voor u, als leerkracht is het dan ook van belang vooraf de opdrachten door te nemen, zodat u niet voor verrassingen komt te staan tijdens het gebruik van de ontdekdozen. Inhoud van de ontdekdoos: materiaallijst met daarop vermeld: 1.spelregels voor het gebruik van de doos 2.de aanwezige materialen 3.de nog benodigde materialen. Opdrachtkaarten Bij elke doos hoort een (kopie)werkblad. Deze is aan de handleiding toegevoegd. Wilt u de werkbladen a.u.b. in de hoes laten tijdens het kopiëren! De opdrachtkaarten en werkbladen zijn in de ik-vorm gesteld. Het is de bedoeling dat elk kind zijn eigen werkblad krijgt. Het is voor het MEC van belang te weten of de dozen voldoende aansluiten aan de belevingswereld van uw leerlingen, of er problemen waren tijdens de uitvoering en of alle materialen aanwezig waren. Graag horen wij uw reactie.
Milieu Educatie Centrum Gemeente Renkum. September 1999.
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer schoon in de doos. Wees voorzichtig met de weegschaal. MATERIAALLIJST Weegschaal loep eetlepel 2 schijfjes hout schijfje hout in 5 stukken gezaagd 5 ronde houtjes van verschillende diktes doosje met stukjes hout 7 genummerde plankjes hout bolletje katoen EXTRA NODIG werkblad hout een meetlat van één meter.
OPDRACHT 1 Kijk eens goed om je heen. Wat is er binnen allemaal van hout gemaakt? En wat is er buiten van hout gemaakt? Maak op het werkblad een lijstje van de dingen die van hout zijn. OPDRACHT 2 Pak het schijfje hout. Gebruik de loep. Schrijf op het werkblad: wat je ziet, wat je voelt, wat je ruikt. Je kunt de leeftijd van het schijfje te weten komen, door het aantal ringen te tellen. Hoe oud is jouw schijfje? OPDRACHT 3 Er is nog een schijfje, maar die is in stukken gezaagd net als een puzzel. Bekijk de stukjes goed en leg de puzzel in elkaar. OPDRACHT 4 Haal de plankjes 1 t/m 7 uit de doos. Weeg deze plankjes met de weegschaal Schrijf op het werkblad hoe zwaar de plankjes zijn. OPDRACHT 5 Leg de meetlat op twee stoelen. Hang hier de 5 ronde houtjes aan. Tik er met een lepel tegenaan. Hoor je verschil tussen de houtjes? Beschrijf op het werkblad het verschil in klank. Tik ook met een ander voorwerp (bijvoorbeeld een potlood of pen) tegen het hout. Hoor je verschil? OPDRACHT 6 Pak de doos met de kleine stukjes hout. Dit zijn kleine stukken van de plankjes 1 t/m 7. Bekijk ze goed en leg de stukjes bij het goede plankje. Gebruik hierbij een loep OPDRACHT 7 Het ene hout is harder dan het andere. Druk met je nagel in het hout. Voel je verschil?
naam: Opdracht 1: Dit is allemaal van hout Binnen
buiten
Opdracht 2 Ik zie……………………………………………………………………………………… Ik voel…..………………………………………………………………………………… Ik ruik…..………………………………………………………………………………… Opdracht 4 Plankje 1
Gram
2 3 4 5 6 7 Opdracht 5 Bij de ronde houtjes hoor ik………………………………………………………………….. Bij de plankjes hoor ik…………………………………………………………………………
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop na gebruik alle materialen weer schoon en droog in de doos terug. Draai de flesjes goed dicht! VEILIGHEIDSREGELS doe verfschortjes voor draai de flesjes rustig open niets in je mond stoppen!! MATERIAALLIJST drie flesjes met ecoline (geel, rood en blauw) spiegel verf (geel, rood, blauw, zwart en wit) twee schoteltjes twee kwastjes twee tollen drie plastic bekers viltstiften EXTRA NODIG werkblad kleuren knipblad cirkels
OPDRACHT 1 Gebruik het blad met de cirkels. Kleur met twee verschillende kleurpotloden één rondje. Knip zes rondjes uit. (Ook het binnenste rondje!). Doe dat papiertje op de tol. Noteer op het werkblad: Welke kleur zie je als het tolletje draait? Probeer met de andere rondjes nog wat kleuren uit. OPDRACHT 2 Pak de drie flesjes ecoline. Doe water in de drie lege jampotjes Laat één druppel blauw in één van de jampotjes vallen. Schrijf op je werkblad: Wat doet de druppel? Maak met rood, geel en blauw andere kleuren. Maak in ieder jampotje een andere kleur. Schrijf op je werkblad hoe je dit gedaan hebt. OPDRACHT 3 Pak de schoteltjes, kwasten, verf en een potje schoon water. Maak met de verf andere kleuren dan in opdracht 2. Maak de kleuren op de schoteltjes. Zet op je werkblad een stip met je nieuwe kleuren. OPDRACHT 4 Leg een beetje rode verf op een schoteltje. Verander de kleur, maar de verf moet wel rood blijven. Schrijf op het werkblad hoe je dit doet. Zet een stip van de beginkleur en van de eindkleur op het werkblad. OPDRACHT 5 Kijk in de spiegel. Welke kleur ogen heb je? Welke kleur heeft je mond en je neus? Op het werkblad staat een kaal hoofd. Kleur het hoofd zoals jij het in de spiegel ziet en vergeet je haar niet! OPDRACHT 6 Wat vind jij een mooie kleur voor een trui? En voor een auto of voor een muur in je kamer? Vul dit in op het werkblad. Vraag nu de voorkeur van een paar jongens en een paar meisjes uit je groep.
naam: Opdracht 1 kleuren
ik zie
rood/geel geel/blauw blauw/rood
……/…… ……/…… ……/…… Opdracht 2 De druppel…………………………………………………………………………………… Ik maak andere kleuren door……………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Opdracht 3 dit is geel
met
die kleur heet
dit is blauw met
die kleur heet
dit is rood met
die kleur heet
dit is
met
die kleur heet
dit is
met
die kleur heet
Opdracht 4 Zet in elk vakje een andere kleur rood. Schrijf erachter hoe je die gemaakt hebt. kleur rood uit het potje
Opdracht 5
Opdracht 6. naam kind trui auto muur
Naam kind
naam kind
naam kind
Kopiëren en de rondjes uitknippen. Ook de binnenste rondjes!! Kijk bij opdracht 1. HET ORIGINEEL NIET VERBRUIKEN.
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer schoon in de doos. MATERIAALLIJST elastiekje 8 plastic bekertjes 1 laag wit plastic bakje 1 hoge witte plastic bak. 4 rietjes 1 klasje garen 3 potjes bellenblaas 2 injectiespuitjes 1 poppetje 1 rolletje plakband 1 raampje van elektriciteitsdraad 1 potje waspoeder 3 soorten afwasmiddel 1 flesje shampoo 1 flesje badschuim 2 flesjes allesreiniger 1 draadpiramide 1 stukje zwart montagedraad
EXTRA NODIG Horloge met secondewijzer. Werkblad zeep en zeepbellen
OPDRACHT 1 Maak in een bekertje een beetje sop met afwasmiddel en water. Gebruik 3x zoveel water als zeep. Probeer op zoveel mogelijk manieren bellen te blazen met de materialen uit de doos. Je mag ook zelf verzonnen materiaal gebruiken. Probeer ook bellen te blazen met het elastiekje. Deze moet je helemaal onderdompelen. Kijk hoeveel bellen je kunt blazen als je de bellenblazer één keer onderdompelt. OPDRACHT 2 Met een rietje kun je bellen blazen in het bekertje met sop. Beantwoord de volgende vragen. Schrijf de antwoorden op het werkblad. Welke kleuren heeft de bel? Wat gebeurt er als je hard blaast? En als je juist zacht blaast? Hoe moet je blazen om zoveel mogelijk schuim te krijgen? Werkt een zeepbel als een spiegel? OPDRACHT 3 Giet je sop in het witte bakje. Maak een zeepvlies door het raampje onder te dompelen. Bekijk het vlies tegen een donkere achtergrond (bijvoorbeeld de deksel van deze ontdekdoos). Zie je nu meer kleuren dan in een gewone zeepbel? Beschrijf wat je opvalt aan de kleuren. Vlak voor het zeepvlies knapt veranderen de kleuren. Kun je dit ook zien. Beschrijf dit op het antwoordvel. OPDRACHT 4 Met het raam waar je net een zeepvlies mee hebt gemaakt kun je ook bellen mee maken. Dompel het raam onder in het sop en beweeg het dan door de lucht. (Als de bel te snel knapt giet dan het sop in een bekertje. Giet wat sop uit een bellenblaaspotje in de bak en gebruik dit voor je opdracht. Wel weer teruggieten!) Wat zie je als de bel knapt? Schrijf je antwoord op het antwoordvel. OPDRACHT 5 Bevestig een stukje draad in het raampje Maak een zeepvlies in het raam en prik er één door. Teken wat je ziet op het antwoordvel.
OPDRACHT 6 Giet in vijf bekertjes een bodempje van verschillende soorten zeep. Doe er daarna wat water bij en roer goed. Let op: overal evenveel zeep en evenveel water! Blaas in één bekertje tot het schuim aan de rand staat. Neem de tijd op tot het schuim helemaal verdwenen is. Noteer de tijd op het antwoordblad. Doe de opdracht ook met de andere bekertjes. Gooi als je klaar bent het sop weg en spoel de bekertjes schoon. OPDRACHT 7 Doop het rietje in het sop en blaas een bel op de deksel van de ontdekdoos. Hoe maak je de bel groter? En kleiner? Maak twee bellen aan elkaar. Teken op het antwoordvel hoe dat er van boven uitziet. Let op het verbindingsvlies. Maak meerdere bellen tegen elkaar en teken dat ook. Je kunt je vinger door een bel steken. Maak je vinger wel eerst nat met zeepsop. Probeer maar! Probeer het poppetje in de bel te steken. Wel eerst goed nat maken met sop. Laat met het spuitje een druppel water op de bel vallen. Beschrijf op het antwoordblad wat er gebeurt. Wat gebeurt er als je een druppel sop op de bel laat vallen. Beschrijf dit ook. OPDRACHT 8 Vul het hoge witte bakje met water en zeep en dompel de draadpiramide helemaal onder. Haal hem eruit en bekijk hem goed. Wat valt je op aan de zeepvliezen? Na een poosje zal het aantal vliezen en hun vorm veranderen. Beschrijf op het antwoordblad wat er gebeurt. Je mag het ook tekenen maar dit is best moeilijk. Succes. OPDRACHT 9 Met zeepbellen kun je heel veel leuke dingen doen. Weet je zelf nog een proefje dan mag je die uitproberen. Beschrijf op het antwoordblad hoe je proef eruitziet en of je hem ook kon uitvoeren.
Naam: Opdracht 2 Deze kleuren zie ik in de bel…….………………………………………………………… Als ik hard blaas dan………………………………………………………………………. Als ik zacht blaas dan……………………………………………………………………… Voor zoveel mogelijk schuim moet ik ……………………………………………………. …………………………………………………………………………………………….. De zeepbel werkt wel/niet als een spiegel. Opdracht 3 Deze kleuren zie ik in het zeepvlies…………………………………………………….. …………………………………………………………………………………………… Dit zijn er wel/niet meer dan in een zeepbel Dit is opvallend aan de kleuren in het zeepvlies………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Vlak voor het vlies knapt zie ik………………………………………………………………. ………………………………………………………………………………………………… Opdracht 4 Als de bel knapt dan……………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Opdracht 5
Opdracht 6 zeepsoort
Tijd in seconden
1 2 3 4 5 Opdracht 7 De bel wordt groter doordat………………………………………………………………… En kleiner doordat……………………………………………………………………………
Twee bellen
meer bellen
Als er een druppel water op de bel valt dan……………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Als er een druppel sop op de bel valt dan………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… Opdracht 8 De zeepvliezen in de piramide…………………………………………………………….. ……………………………………………………………………………………………….. ………………………………………………………………… Na een tijdje………………………………………………… ………………………………………………………………… Opdracht 9 Beschrijving van je eigen proef……………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… ………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zetten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer droog en schoon in de doos. MATERIAALLIJST zwart stuk karton stuk karton met een gat erin papier met vijf- en zeshoeken (om te kopiëren) 11 kleine potjes met: soda poedersuiker tarwebloem zout bruine suiker talkpoeder zand gips zeeppoeder kandij aluin kristallen 8 kleine plastic potjes pot met aluin plastic beker loep paperclips bolletje katoen eetlepel theelepel 10 roerstaafjes. EXTRA NODIG warm water schaar werkblad kristallen plakband
OPDRACHT 1 Elke stof bestaat uit hele kleine deeltjes. Zelfs met een microscoop kun je deze niet zien. Deze deeltjes heten moleculen. De moleculen van iedere stof
hebben hun eigen vorm. Ze kunnen maar op één bepaalde manier op of aan elkaar zitten. Een groep moleculen aan elkaar noem je kristallen. Iedere stof
heeft dus ook zijn eigen kristalvorm. Balletjes stapel je immers heel anders dan blokjes of schijfjes.
Bekijk de kristallen van bruine suiker, zout, soda, kandij en losse aluin onder de loep. Beschrijf op het werkblad hoe ze eruit zien. Teken één of twee kristallen van elke stof na. OPDRACHT 2 Als een kristal oplost in een vloeistof, valt het uiteen in losse moleculen. Deze moleculen zweven dan tussen de vloeistofmoleculen bijvoorbeeld tussen watermoleculen. Je kunt de moleculen niet zien. Veel stoffen lossen heel goed op in water. Ande-
re stoffen helemaal niet. Als je te veel van een stof in het water doet, blijft het op de bodem liggen. Er passen niet meer moleculen tussen de watermoleculen. Het water is dan verzadigd. In verzadigd water kun je niet meer kristallen oplos-
sen. Je kunt opgeloste stoffen weer uit water halen. Als je water verdampt verdwijnen de watermoleculen in de lucht. De moleculen van de opgeloste stof blijven dan achter. Samen vormen deze weer kristallen en zo heb je de stof weer terug.
Pak de 8 genummerde potjes. Doe in elk potje warm water tot ongeveer 1 cm onder de rand. Doe daarna van elke stof een ½ theelepel in een potje en kijk wat er gebeurt. Potje 1 2 3 4
Poedersuiker Zout Soda Zeeppoeder
Potje 5 6 7 8
Tarwebloem Talkpoeder Gips Melkpoeder
Lossen de kristallen op? Zet een kruisje op de juiste plaats op het werkblad.
OPDRACHT 3 Je gaat een verzadigde aluin oplossing maken. Deze ga je langzaam af laten koelen. Door het verdampen van de watermoleculen blijven de aluinmoleculen achter. Deze gaan opnieuw kristallen vormen. Dit heet kristalliseren. De kristallen vormen zich aan de grote aluinkristal die al in het water hangt. Kristalliseren is het weer netjes opstapelen van de moleculen. Daarvoor moeten ze een tijdje rust krijgen. Kom in de drie dagen dan ook niet aan het kristal. Voor deze proef heb je nodig: eetlepel 2 afgestreken eetlepels aluin aluinkristallen warm water (eventueel gedistilleerd water)
jampotje plastic beker draadje katoen paperclip karton met een gat erin.
Vul het bekertje tot aan het streepje met water. Los hierin de afgestreken eetlepels aluin op. (goed roeren) Giet de oplossing voorzichtig in het jampotje. Er mogen geen onopgeloste kristallen meegaan! Bind een aluinkristal aan het draadje Hang het draadje met het aluinkristal in de oplossing. Zet de jampot op een rustige plaats weg. Kijk na drie dagen wat er gebeurd is. Schrijf dit op het werkblad. Je mag er ook bij tekenen. OPDRACHT 4 Gebruik voor deze opdracht het vel met vijf- en zeshoeken. Knip de vijf- en zeshoeken uit. Vouw ze op de stippellijntjes om en plak ze met een plakbandje aan elkaar tot een kristalvorm. Hoeveel vijfhoeken heb je nodig voor één kristal? En hoeveel zeshoeken. Schrijf je antwoord op het werkblad.
Naam: Opdracht 1 Bruine suiker
zout
soda
kandij
Losse aluin
Kleur Groot of Klein Tekening Van de vorm Van het Kristal
Opdracht 2 Potje Lost makkelijk op Lost slecht op 1. poedersuiker 2. zout 3. soda 4. zeeppoeder 5. tarwebloem 6. talkpoeder 7. gips 8. melkpoeder
Lost niet op
Opdracht 3. Wat is er gebeurd?……………………………………………………………………………
Opdracht 4: Hoeveel vijfhoeken heb je nodig?………. En hoeveel zeshoeken?………..
kopieerblad kristallen 6 hoeken
kopieerblad kristallen 5 - hoeken
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer schoon in de doos. Laat geen magneten of spijkers vallen. LET OP: Houd magneten niet bij horloges, video- of geluidsbanden of pinpasjes. Deze kunnen niet tegen magneten. MATERIAALLIJST 2 kleine ronde magneten nr. 1. 2 ronde magneten nr. 2. 2 magneten uit een fietsdynamo nr. 3. 2 rechthoekige magneten nr. 4. Aquariumreiniger nr. 5. 2 staafmagneten nr. 6. Doosje met spijkers. Doosje met paperclips. 3 genummerde luciferdoosjes. Liniaal. EXTRA NODIG Werkblad magneten.
OPDRACHT 1 Zoek 20 verschillende dingen in de klas. Bedenk vooraf of deze wel of niet door een magneet aangetrokken worden. Schrijf op of je wel of niet gelijk had. Gebruik hierbij het werkblad. OPDRACHT 2 Hoeveel spijkers kun je onder elkaar aan een magneet hangen? En hoeveel paperclips? Schrijf je antwoord op het werkblad. OPDRACHT 3 Met een liniaal en een spijker kun je meten hoeveel trekkracht een magneet heeft. Leg aan het begin van de liniaal een spijker. Het kopje van de spijker moet gelijk liggen met het eerste streepje op de liniaal. Schuif voorzichtig een magneet langs de liniaal richting de spijker. Stop meteen met schuiven als de spijker aan de magneet plakt. Probeer deze proef met de magneten 1 t/m 6.
OPDRACHT 4 Magneten hebben een noord- en een zuidpool. Twee noordpolen stoten elkaar af net als twee zuidpolen. Een noord- en een zuidpool trekken elkaar aan. Probeer uit waar de magneten elkaar aantrekken en waar ze elkaar afstoten. Probeer dit met de verschillende magneten uit. OPDRACHT 5 In de luciferdoosjes zitten een magneet, een stukje plastic en een spijker. Kun je erachter komen wat waar in zit? Leg op het werkblad uit hoe je daar achter komt. OPDRACHT 6 Probeer met alle ronde magneten (staaf, dynamo en de grote en kleine ronde) andere ronde magneten te laten rollen. De magneten mogen elkaar niet aanraken! OPDRACHT 7 Met magneten kun je leuke dingen doen. Probeer wat uit. Beschrijf of teken op het werkblad wat je doet.
naam: Opdracht 1 ik denk dat dit wel blijft hangen
waar/niet waar
ik denk dat dit niet blijft waar/niet waar hangen
Opdracht 2 magneet nr. aantal spijkers aantal paperclips
Opdracht 3 magneet aantal mm nr.
Opdracht 4 Doosje 1 is………………, omdat…………………………………………………………… Doosje 2 is………………, omdat…………………………………………………………… Doosje 3 is………………, omdat…………………………………………………………… Opdracht 7 Eigen uitvindingen met magneten kun je op de achterkant beschrijven of tekenen.
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in een doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer schoon in de doos. MATERIAALLIJST blinddoek één flesje parfum kaart ruiken 21 busjes met geuren waarin: busje nr. 1 2 3 4 5 6 7
inhoud groene zeep eau de cologne plakkaatverf anijs koffie thee azijn
busje nr. 8 9 10 11 12 13 14
inhoud kamille handzeep tabak citroen trassi (garnalenpasta) nootmuskaat shampoo
a b c. d.
plakkaatverf nootmuskaat thee trassi (garnalenpasta)
e f g
eau de cologne koffie shampoo
EXTRA NODIG rolmaat of centimeter horloge met secondewijzer werkblad ruiken.
OPDRACHT 1 Blinddoek één van de kinderen uit je groepje. Laat deze aan een aantal potjes ruiken. De andere kinderen zetten deze op de juiste plaats op de kaart. Als je een geur niet herkent, dan laat je die even staan. Misschien weet iemand anders het antwoord. En wees sportief, kijk pas aan het einde van de opdracht of je de geuren juist had! Wissel na een aantal potjes met de blinddoek. OPDRACHT 2 Zet de busjes a t/m g op de juiste plaats op de kaart. Welke busjes van de nummers 1 t/m 14 ruiken hetzelfde? ……………………… OPDRACHT 3 Sommige potjes hebben sterke geuren. Andere zijn juist heel zwak. Kruis dit aan op het werkblad. OPDRACHT 4 Een aantal van de potjes 1 t/m 14 hebben te maken met eten. Zet een kruisje bij de potjes in de kolom van opdracht 3-4. OPDRACHT 5 Zet het flesje parfum op de tafel. Eén kind (A) gaat op 25 cm afstand staan. Hou het horloge met de secondewijzer bij de hand. Een ander kind haalt nu de dop van het flesje. Na hoeveel seconden ruikt kind A de parfum. Doe dit ook op 50 cm, 75 cm, 100 cm en 150 cm afstand. Noteer het aantal seconden op het werkblad. OPDRACHT 6 Zet het flesje parfum open op de tafel. Na hoeveel centimeter ruik je de parfum niet meer? Schrijf je antwoord op het werkblad. OPDRACHT 7 Welke geur uit de potjes 1 t/m 14 vind jij absoluut het lekkerst. En welke het viest. Natuurlijk kunnen er verschillende meningen in de groep zijn. Schrijf wat je vindt op het werkblad. OPDRACHT 8 Soms kun je bij een bepaalde geur aan iets speciaals denken. Zo zou je bij anijs bijvoorbeeld kunnen denken aan een koude winterdag waarop je net terugkomt van een middagje schaatsen. Als je bij een aantal geuren ook ergens aan denkt schrijf dat dan op het werkblad. Je mag ook een tekening maken.
Opdracht 1
shampoo
plakkaat verf
trassi
handzeep
nootmuskaat
groene zeep
thee
kamille
koffie
anijs
citroen
azijn
eau de cologne
tabak
Opdracht 2
a
b
c
d
e
f
g
naam: Opdracht 3/4 potje nr. 1 groene zeep 2 eau de cologne 3 plakkaatverf 4 anijs 5 koffie 6 thee
sterk zwak
7 azijn
eten potje nr. 8 kamille 9 handzeep 10 tabak 11 citroen 12 trassi 13 nootmuskaat 14 shampoo
sterk
zwak
eten
Opdracht 5 afstand aantal seconden 25 cm 50 cm 75 cm 100 cm 150 cm Opdracht 6 Je kunt de parfum niet meer ruiken op een afstand van……………cm. Opdracht 7 Het allerlekkerst ruiken………………………………………………………………………. Het allerviest ruiken………………………………………………………………………….. Opdracht 8. Bij………………………denk ik aan…………………………………………………. Bij………………………denk ik aan…………………………………………………. tekenruimte
tekenruimte
SPELREGELS VOOR HET GEBRUIK VAN DEZE DOOS: Loop de materiaallijst na en kijk of alle spullen in de doos zitten. Is er iets weg? Zeg dit dan tegen je leerkracht. Stop de materialen na gebruik weer schoon in de doos. Buig het spiegelfolie niet te ver, want het kan breken. Zorg er voor dat er geen krassen op het spiegelfolie komen. MATERIAALLIJST een stuk spiegelfolie van 10 x 15 cm twee stukken spiegelfolie van 10 x 15 cm aan elkaar met een scharnier. caleidoscoop een glimmende eetlepel een speelgoedpoppetje ruitjespapier EXTRA NODIG werkblad spiegels
OPDRACHT 1 Hier staat een stukje geheimschrift. Kun je dit lezen? Maak zelf een geheimschrift op het werkblad. OPDRACHT 2 Kijk in holle kant van de lepel. Eerst van een afstandje, dan van dichtbij. Doe dit ook met de bolle kant van de lepel. Teken jezelf op het werkblad. OPDRACHT 3 Bekijk jezelf in het stuk spiegelfolie. Buig het stuk spiegelfolie voorzichtig naar je toe. Er ontstaat dan een bolle spiegel. Hoe zie je er nu uit in deze spiegel? Schrijf of teken op het werkblad wat je ziet. Buig het stuk nu voorzichtig van je af. Er ontstaat nu een holle spiegel. Bekijk jezelf ook in de holle spiegel en beschrijf of teken op het werkblad wat je nu ziet. OPDRACHT 4 Zet de dubbele spiegel rechtop. Zet het poppetje ervoor. Hoeveel poppetjes zie je? Als je het poppetje een beetje verplaatst verandert ook het aantal poppetjes in de spiegels. Beschrijf op het werkblad wat er gebeurt. Zet het poppetje in de caleidoscoop. Hoeveel keer zie je het poppetje? Teken op het driehoekjespapier wat je ziet. Verandert er iets als je het poppetje verplaatst? OPDRACHT 5 Hou de caleidoscoop boven de tekeningen bij opdracht 5 op het werkblad. Wat zie je? Teken dat op het driehoekjespapier.
---------zet hier de spiegel--------KIJK IN DE SPIEGEL ALS JE JE NAAM SCHRIJFT. naam: Opdracht 1 Dit is mijn geheimschrift Opdracht 2 zelfportret in een bolle spiegel
zelfportret in een holle spiegel
Opdracht 3 In een bolle spiegel……………………………………………………………………… In een holle spiegel………………………………………………………………………
Opdracht 4 Ik zie…………. poppetjes Als ik schuif zie ik…………….poppetjes Als ik nogmaals schuif zie ik…………….poppetjes Opdracht 5.
OPDRACHT 4 en 5.