GEMEENTE ASSEN Milieu Educatief Centrum
enter
Inhoudsopgave Planregels
3
Hoofdstuk1 Inleidende regels Artikel 1 Begrippen Artikel 2 Wijze van meten
4 4 8
Hoofdstuk2 Artikel Artikel Artikel
Bestemmingsregels 3 Maatschappelijk 4 Natuur 5 Waarde - Cultuurhistorie
9 9 11 13
Hoofdstuk3 Artikel Artikel Artikel
Algemene regels 6 Antidubbeltelregel 7 Algemene afwijkingsregels 8 Overige regels
15 15 16 17
Hoofdstuk4 Overgangs- en slotregels Artikel 9 Overgangsrecht Artikel 10 Slotregel
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
19 19 20
2
enter
Planregels
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
3
enter
Hoofdstuk 1
Inleidende regels
Artikel 1
Begrippen
1.1
plan: het bestemmingsplan Milieu Educatief Centrum van de gemeente Assen;
1.2
bestemmingsplan: de geometrische bepaalde planobjecten als vervat in het GML-bestand NL.IMRO.0106.201105BP400A-B001 met de bijbehorende regels;
1.3
aanduiding: een geometrisch bepaald vlak of figuur, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels regels worden gesteld ten aanzien van het gebruik en/of het bebouwen van deze gronden;
1.4
aanduidingsgrens: de grens van een aanduiding indien het een vlak betreft;
1.5
andere bouwwerken bouwwerken, geen gebouw zijnde;
1.6
bebouwing: één of meer gebouwen en/of bouwwerken geen gebouwen zijnde;
1.7
begeleidingscommissie Binnenstad Assen: de door burgemeester en wethouders ingestelde commissie, die tot taak heeft het adviseren van burgemeester en wethouders met betrekking tot het verlenen van omgevingsvergunningen, meldingen bouwvoornemen, wijzigingsplannen en het stellen van nadere eisen, voor zover gelegen binnen het beschermd stadsgezicht of het waardevol gebied. In deze commissie dienen in ieder geval zitting te hebben: 1. de leden van de gemeentelijke welstandscommissie; 2. een stedenbouwkundige, deskundig op het gebied van monumenten; 3. een persoon, deskundig op het gebied van de plaatselijke cultuur en historie.
1.8
bestaand: bestaand ten tijde van het in werking treden van het bestemmingsplan;
1.9
bestaand gebouw: een gebouw dat op het tijdstip van de inwerkingtreding van het bestemmingsplan bestaat, krachtens een voor dat tijdstip verleende (omgevings)vergunning in uitvoering is of in uitvoering kan worden genomen, dan wel de (omgevings)vergunning nadien moest worden verleend wegens termijnoverschrijding;
1.10
bestemmingsgrens: de grens van een bestemmingsvlak;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
4
enter
1.11
bestemmingsvlak: een geometrisch bepaald vlak met eenzelfde bestemming;
1.12
bijgebouw: een vrijstaand gebouw, carports hieronder begrepen, dat een gebruikseenheid vormt en dienstbaar is aan een op hetzelfde perceel gelegen hoofdgebouw; aanvulling op de hoofdfunctie van dat hoofdgebouw daaronder niet begrepen;
1.13
bouwen: het plaatsen, het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen en het vergroten van een bouwwerk, alsmede het geheel of gedeeltelijk oprichten, vernieuwen of veranderen van een standplaats;
1.14
bouwgrens: de grens van een bouwvlak;
1.15
bouwperceel: een aaneengesloten stuk grond, waarop ingevolge de regels een zelfstandige, bij elkaar behorende bebouwing is toegelaten;
1.16
bouwperceelgrens: een grens van een bouwperceel;
1.17
bouwvlak: een geometrisch bepaald vlak, waarmee gronden zijn aangeduid, waar ingevolge de regels bepaalde gebouwen en bouwwerken geen gebouwen zijnde zijn toegelaten;
1.18
bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct, hetzij indirect met de grond is verbonden, hetzij direct of indirect steun vindt in of op de grond;
1.19
cultuurhistorisch karakter het karakter van de binnenstad, dat wordt bepaald door een stedenbouwkundige structuur, waarin zowel het zich in de loop der eeuwen ontwikkelde beschavingspatroon, als de geografische situatie waarin de nederzetting is ontstaan, herkenbaar is;
1.20
cultuurhistorische waarden: de aan een bouwwerk of gebied toegekende waarden, gekenmerkt door het beeld dat is ontstaan door het gebruik, dat de mens in de loop van de geschiedenis van dat bouwwerk of dat gebied heeft gemaakt;
1.21
detailhandel: het bedrijfsmatig te koop aanbieden, waaronder de uitstalling ten verkoop, het verkopen en/of leveren van goederen voor gebruik, verbruik of aanwending overwegend anders dan in de uitoefening van een beroeps- of bedrijfsactiviteit;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
5
enter
1.22
dienstwoning: een woning in of bij een gebouw of op een terrein, kennelijk slechts bestemd voor de huishouding van een persoon (en zijn/haar gezin of naar de aard daarmee gelijk te stellen samenlevingsvorm) wiens huisvesting daar, met het oog op de bestemming van het gebouw of terrein noodzakelijk is;
1.23
dienstverlening: het verlenen van economische en maatschappelijke diensten aan derden, waarbij het publiek rechtstreeks te woord wordt gestaan en wordt geholpen, waaronder een belwinkel en een internetcafé;
1.24
gebouw: elk bouwwerk, dat een voor mensen toegankelijke, overdekte, geheel of gedeeltelijk met wanden omsloten ruimte vormt;
1.25
hoofdgebouw: een gebouw, dat op een perceel door zijn constructie of afmetingen, dan wel gelet op de bestemming als belangrijkste gebouw valt aan te merken;
1.26
horeca(-bedrijf/-voorziening): het bedrijfsmatig verschaffen c.q. verstrekken van logies, dranken, maaltijden en/of kleine eetwaren, zoals het hotelbedrijf, het restaurant bedrijf, een snackbar, een café of een combinatie van twee of meer van deze bedrijven;
1.27
horeca categorie 3: vormen van horeca-activiteiten die qua exploitatievorm aansluiten bij winkelvoorzieningen en waar naast kleinere etenswaren in hoofdzaak alcoholvrije drank wordt verstrekt en waarvan de exploitatie onder omstandigheden een aantasting van het woon- en leefklimaat kan veroorzaken en een grotere druk op de openbare orde met zich mee kan brengen: broodjeszaken, cafetaria's, fastfood, ijssalons, eethuisjes, lunchrooms, automatiek, afhaalhoreca, theeschenkerijen. Met betrekking tot de gerichtheid van de horeca-activiteiten wordt het volgende onderscheid gemaakt: a. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de reguliere horeca en druk op de omgeving kunnen veroorzaken; b. vormen die zich qua exploitatie en qua openingstijden richten op de winkelactiviteiten en geen druk op de omgeving veroorzaken;
1.28
maatschappelijke voorzieningen: culturele, educatieve, sociale, medische en levensbeschouwelijke voorzieningen en voorzieningen ten behoeve van openbare dienstverlening;
1.29
openbare ruimte: ruimte die voor iedereen toegankelijk is;
1.30
peil: a. voor gebouwen, waarvan de hoofdtoegang onmiddellijk aan een weg grenst: de hoogte van die weg ter plaatse van de hoofdtoegang; b. in andere gevallen, het gemiddelde van het aansluitende afwerkte maaiveld;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
6
enter
1.31
seksinrichting: de voor het publiek toegankelijke, besloten ruimte, waarin bedrijfsmatig, of in omvang alsof zij bedrijfsmatig was, seksuele handelingen worden verricht, of vertoningen van erotisch-pornografische aard plaatsvinden. Onder een seksinrichting wordt in elk geval verstaan: een prostitutiebedrijf, waaronder begrepen een erotische massagesalon, een seksbioscoop, seksautomatenhal, sekstheater of een parenclub, al dan niet in combinatie met elkaar;
1.32
speelbos een terrein met bomen waarin natuurlijk vormgegeven speelvoorzieningen zijn aangebracht in en rond de bomen;
1.33
voorgevel: de naar de weg (eventueel voetpad) gekeerde gevel, vanwaar het gebouw hoofdzakelijk toegankelijk is; indien een gebouw met meerdere zijden aan de weg grenst, geldt de als zodanig door burgemeester en wethouders aan te wijzen gevel(-s);
1.34
woning: een (gedeelte van een) gebouw dat dient voor de huisvesting van één huishouden.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
7
enter
Artikel 2
Wijze van meten Bij toepassing van deze regels wordt als volgt gemeten:
2.1
de bouwhoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan het hoogste punt van een gebouw of van een bouwwerk, geen gebouw zijnde, met uitzondering van ondergeschikte bouwonderdelen, zoals schoorstenen, antennes, en naar de aard daarmee gelijk te stellen bouwonderdelen;
2.2
de goothoogte van een bouwwerk: vanaf het peil tot aan de bovenkant van de goot, c.q. de druiplijn, het boeibord, of een daarmee gelijk te stellen constructiedeel;
2.3
de inhoud van een bouwwerk: tussen de onderzijde van de begane grondvloer, de buitenzijde van de gevels (en/of het hart van de scheidingsmuren) en de buitenzijde van daken en dakkapellen;
2.4
de oppervlakte van een bouwwerk: tussen de buitenwerkse gevelvlakken en/of het hart van de scheidingsmuren, neerwaarts geprojecteerd op het gemiddelde niveau van het afgewerkte bouwterrein ter plaatse van het bouwwerk.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
8
enter
Hoofdstuk 2
Bestemmingsregels
Artikel 3
Maatschappelijk
3.1
Bestemmingsomschrijving De voor Maatschappelijk aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. maatschappelijke voorzieningen (zie Begrippen) met daaraan ondergeschikte horeca categorie 3b; met daarbij behorende: b. c. d. e. f. g. h.
gebouwen; bouwwerken, geen gebouw zijnde; tuinen; erven; waterhuishoudkundige voorzieningen; groenvoorzieningen; parkeervoorzieningen.
In de bestemming is wonen ten behoeve van de maatschappelijke bestemming niet begrepen.
3.2
Bouwregels Op de voor Maatschappelijk aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
3.2.1
Gebouwen Voor gebouwen gelden de volgende regels: a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd; b. de bouwhoogte mag niet meer bedragen dan 10 m, met dien verstande dat een bouwhoogte van 20 m is toegestaan op een oppervlakte van ten hoogste 100 m2.
3.2.2
Andere bouwwerken Voor een andere -bouwwerken gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van licht- en vlaggenmasten mag ten hoogste 8 m bedragen; b. de bouwhoogte van overige andere-bouwwerken mag binnen het bouwvlak niet meer dan 10 m en buiten het bouwvlak niet meer dan 2,5 m bedragen.
3.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats en afmetingen van de bebouwing, ten behoeve van: a. b. c. d. e. f.
3.4
het straat- en bebouwingsbeeld; de milieusituatie; de verkeersveiligheid; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; de sociale veiligheid; externe veiligheid.
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de Bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a. gebruik van gronden voor een seksinrichting;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
9
enter b. het gebruik van gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen; c. het gebruik van horeca anders dan overeenkomstig de horecacategorie 3.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
10
enter
Artikel 4
Natuur
4.1
Bestemmingsomschrijving De voor Natuur aangewezen gronden zijn bestemd voor: a. behoud, herstel en/of ontwikkeling van de landschappelijke en natuurlijke waarden van het Asserbosch; b. behoud, herstel en/of ontwikkeling van waterhuishoudkundige waarden; c. picknickplaatsen; d. kinderboerderij en maatschappelijke voorzieningen (zie Begrippen), ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij'; e. speelbos (zie Begrippen), ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorzieningen'; met daarbij behorende: f. voet- en fiets- en ruiterpaden; g. gebouwen; h. bouwwerken, geen gebouw zijnde.
4.2
Bouwregels Op de voor Natuur aangewezen gronden mogen uitsluitend bouwwerken ten dienste van de bestemming worden gebouwd.
4.2.1
Gebouwen Voor gebouwen gelden de volgende regels: a. een gebouw dient binnen een bouwvlak te worden gebouwd; b. de goot- en bouwhoogte van gebouwen bedragen ten hoogste de bestaande goot- en bouwhoogte;
4.2.2
Andere bouwwerken Voor andere bouwwerken gelden de volgende regels: a. de bouwhoogte van bouwwerken, geen gebouw zijnde mag binnen een bouwvlak niet meer dan 12 meter bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt; b. de bouwhoogte van speelvoorzieningen mag ten hoogste 10 m bedragen, met dien verstande dat bouwwerken in bomen ter plaatse van de aanduiding 'speelvoorziening' ten hoogste de hoogte van de boom mogen bedragen; c. de bouwhoogte van overige bouwwerken, geen gebouw zijnde mag buiten een bouwvlak niet meer dan 3,50 m bedragen, dan wel de bestaande bouwhoogte indien deze meer bedraagt.
4.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan de plaats van bouwwerken, ten behoeve van: a. het behoud, het herstel en/of de ontwikkeling van de landschappelijke en/of natuurwetenschappelijke waarden van de gronden; b. het straat- en bebouwingsbeeld; c. de verkeersveiligheid; d. de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; e. externe veiligheid.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
11
enter
4.4
Specifieke gebruiksregels Onder strijdig gebruik met deze bestemming wordt begrepen het gebruik dat afwijkt van de Bestemmingsomschrijving, waaronder in ieder geval wordt begrepen: a. het gebruik van gronden voor een seksinrichting; b. het gebruik van gronden voor opslag van onbruikbare of althans aan hun oorspronkelijk gebruik onttrokken voorwerpen, stoffen en materialen.
4.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 4.5.1
Omgevingsvergunning Het is verboden zonder omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor Natuur aangewezen gronden: a. b. c. d.
het verharden van onverharde wegen en paden; de aanleg van wegen en voet-, fiets- en ruiterpaden; het aanbrengen of verwijderen van ondergrondse leidingen; het aanbrengen van houtwallen, houtsingels en bomenrijen, met uitzondering van erfbeplanting; e. het graven en dempen van sloten en andere watergangen. 4.5.2
Uitzonderingen De in sub 4.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud betreffen; c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning; d. de aanleg van een onverhard pad binnen de aanduiding 'speelvoorziening'.
4.5.3
Afwegingskader De in sub 4.5.1 bedoelde vergunning wordt niet verleend indien het werk en/of werkzaamheid onevenredige afbreuk doet aan de natuurwetenschappelijke, natuurlijke, aardkundige, landschappelijke en/of waterhuishoudkundige waarden van de gronden.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
12
enter
Artikel 5
Waarde - Cultuurhistorie
5.1
Bestemmingsomschrijving De voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden zijn, behalve voor de andere daar voorkomende bestemming(en), mede bestemd voor het behoud, de bescherming en/of het herstel van het cultuurhistorisch karakter (zie Begrippen) van het beschermd stadsgezicht.
5.2
Bouwregels In afwijking van het bepaalde in de andere bestemmingen dient op de voor Waarde - Cultuurhistorie aangewezen gronden de hoofdvorm van gebouwen, bepaald door de oppervlakte van het grondvlak, gevelbreedte, (goot)hoogte, dakhelling en nokrichting, zoals die bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan te worden gehandhaafd.
5.3
Nadere eisen Burgemeester en wethouders kunnen nadere eisen stellen aan: a. de plaats en afmetingen van de bebouwing; ten behoeve van: b. c. d. e. f. g.
5.4
het straat- en bebouwingsbeeld; de milieusituatie; de verkeersveiligheid; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; de sociale veiligheid; externe veiligheid.
Afwijken van de bouwregels Het bevoegd gezag kan, mits geen onevenredige aantasting plaatsvindt van de cultuurhistorische waarden (zie Begrippen), door middel van een omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in de Bouwregels en toestaan dat de in de basisbestemming genoemde gebouwen worden gebouwd dan wel de hoofdvorm van bestaande gebouwen wordt veranderd, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Begeleidingscommissie Binnenstad.
5.5 Omgevingsvergunning voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden 5.5.1
Omgevingsvergunning Het is verboden zonder of in afwijking van een aanlegvergunning de volgende werken en/of werkzaamheden, geen bouwwerken en normale onderhouds- of exploitatiewerkzaamheden zijnde, uit te voeren op de voor Waarde Cultuurhistorie aangewezen gronden: a. het vellen, rooien of beschadigen van bomen; b. het aanleggen, verharden van wegen, paden en parkeergelegenheden en het aanbrengen, veranderen of verwijderen van oppervlakteverhardingen, voor zover het meer dan 30 m² betreft; c. het afgraven, ophogen en egaliseren van gronden dieper dan 30 cm beneden maaiveld; d. het aanbrengen van houtwallen, houtsingels en bomenrijen, met uitzondering van erfbeplanting; e. het graven en dempen van sloten en andere watergangen; f. het wijzigen van het greppelsysteem en het aanbrengen van drainage;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
13
enter g. het zoeken naar delfstoffen. 5.5.2
Uitzonderingen De in sub 5.5.1 bedoelde vergunning is niet vereist voor werken, geen bouwwerken zijnde, en werkzaamheden: a. die reeds in uitvoering zijn ten tijde van het van kracht worden van het plan; b. die het normale onderhoud betreffen; c. die mogen worden uitgevoerd krachtens een reeds verleende omgevingsvergunning; d. de aanleg van een onverhard pad binnen de aanduiding 'speelvoorziening'.
5.5.3
Afwegingskader De omgevingsvergunning als bedoeld in sub 5.5.1 wordt slechts verleend indien en voorzover: a. het in 5.5.1 onder a genoemde vellen of rooien van bomen noodzakelijk is in verband met ernstige hinder, gevaar of ziekte van de boom en herplant is verzekerd; b. door die werken of werkzaamheden dan wel door de daarvan direct of indirect te verwachten gevolgen de cultuurhistorische waarden van het beschermd stadsgezicht niet onevenredig worden of kunnen worden geschaad, dan wel de mogelijkheid voor het herstel van die waarden niet onevenredig worden of kunnen worden verkleind; c. de Begeleidingscommissie Binnenstad Assen is gehoord.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
14
enter
Hoofdstuk 3 Artikel 6
Algemene regels
Antidubbeltelregel Grond die eenmaal in aanmerking is genomen bij het toestaan van een bouwplan waaraan uitvoering is gegeven of alsnog kan worden gegeven, blijft bij de beoordeling van latere bouwplannen buiten beschouwing.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
15
enter
Artikel 7
Algemene afwijkingsregels
7.1
Afwijking Het bevoegd gezag kan een omgevingsvergunning verlenen voor het afwijken van het plan ten aanzien van: a. ondergeschikte punten met het oog op de aanpassing aan de werkelijke afmetingen in het terrein, met dien verstande dat de op de kaart aangewezen afstand tussen enige bebouwingsgrens en enige weggrens niet wordt verkleind, de structuur van het plan niet wordt aangetast, de belangen van derden in redelijkheid niet worden geschaad en de afwijking gewenst en noodzakelijk wordt geacht voor de juiste verwezenlijking van het plan; b. de voorgeschreven afmetingen en percentages van de bebouwing, met dien verstande dat de afwijkingen niet meer dan 10% mogen bedragen van de in deze regels genoemde, dan wel op de kaart aangewezen of daarvan te herleiden maten en/of percentages; c. het bepaalde over het bouwen van (hoofd-)gebouwen binnen het bouwvlak en toestaan dat de grenzen van het bouwvlak naar de buitenzijde worden overschreden door: 1. plinten, pilasters, kozijnen, gevelversieringen,ventilatiekanalen, en schoorstenen; 2. gevel- en kroonlijsten en overstekende daken; 3. (hoek-)erkers over maximaal de halve gevelbreedte, ingangspartijen, luifels, balkons en galerijen, mits de bebouwingsgrens met niet meer dan 1,20 m wordt overschreden; 4. ten aanzien van het bepaalde over het bouwen van bouwwerken, geen gebouwen zijnde, en toestaan dat: d. de hoogte van bouwwerken, geen gebouwen zijnde in die zin dat de bouwhoogte wordt vergroot tot ten hoogste 10 m; e. kunstwerken in die zin dat de bouwhoogte ten hoogste 15 m mag bedragen.
7.2
Afwegingskader Een in sub 7.1 genoemde omgevingsvergunning kan slechts worden verleend indien geen onevenredige aantasting plaatsvindt van: a. b. c. d. e. f.
het straat- en bebouwingsbeeld; de milieusituatie; de verkeersveiligheid; de gebruiksmogelijkheden van de aangrenzende gronden; de sociale veiligheid; externe veiligheid.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
16
enter
Artikel 8
Overige regels
8.1
Brandblusvoorzieningen a. Indien de toegang tot een bouwwerk dat voor het verblijf van tien mensen is bestemd, meer dan 10 m is verwijderd van een openbare weg, moet een verbindingsweg tussen die toegang en het openbare wegennet aanwezig zijn die geschikt is voor verhuisauto's, vuilnisauto's, ziekenauto's, brandweerauto's en het overige te verwachten verkeer. b. Een geschikte verbindingsweg in de zin van het eerste lid moet, tenzij de gemeenteraad voor de desbetreffende weg in een bestemmingsplan of in een verordening of anderszins voorschriften heeft vastgesteld: 1. een breedte hebben van tenminste 4,5 m, over een breedte van tenminste 3,25 m zijn verhard en een vrije hoogte boven de kruin van de weg hebben van tenminste 4,2 m; 2. zijn verhard op een wijze die geschikt is voor motorvoertuigen met een massa van tenminste 14.600 kg en zijn voorzien van de nodige kunstwerken; 3. op doeltreffende wijze kunnen afwateren. c. Het bepaalde in het eerste lid is niet van toepassing op een bijgebouw, als bedoeld in artikel 2, onder b, van het Besluit bouwwerken, voorzover dit bijgebouw niet tot bewoning bestemd is, maar wel tot een hoofdgebouw behoort dat op hetzelfde terrein is gelegen. d. Nabij ieder bouwwerk dat voor het verblijf van mensen is bestemd, moeten zodanige opstelplaatsen voor brandweerauto's aanwezig zijn, dat een doeltreffende verbinding tussen die auto's en de bluswatervoorziening kan worden gelegd. e. Bij afwezigheid van een toereikende openbare bluswatervoorziening moet worden zorg gedragen voor een doeltreffende niet-openbare bluswatervoorziening. f. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en d, indien de aard, de ligging en het gebruik van het bouwwerk zich daarvoor lenen.
8.2
Brandweeringang a. Indien een automatische doormelding van brand naar de alarmcentrale van de brandweer plaatsvindt, wordt, indien het gebouw over meerdere toegangen beschikt, in overleg met de brandweer tenminste één van de toegangen als brandweeringang aangewezen. b. Een brandweeringang moet automatisch opengaan bij een brandmelding of te openen zijn met behulp van een systeem dat in overleg met de brandweer is bepaald.
8.3
Bereikbaarheid van gebouwen voor gehandicapten a. Tussen de toegang van enerzijds: 1. een woning of een woongebouw, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit; 2. een gebouw met een al dan niet gemeenschappelijke toegankelijkheidssector, als bedoeld in artikel 4.3 van het Bouwbesluit; en anderzijds de openbare weg moet een mede voor gehandicapten begaanbare weg of begaanbaar pad aanwezig zijn. b. Voor de in het eerste lid bedoelde wegen en paden geldt dat zij: 1. tenminste 1,10 m breed moeten zijn; 2. geen kleinere vrije doorgang mogen hebben dan 0,85 m;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
17
enter 3. ten hoogste een hoogteverschil mogen overbruggen van 0,02 m, tenzij dit plaatsvindt door middel van een hellingbaan die voldoet aan het bepaalde in de artikelen 2.39 en 2.40 van het Bouwbesluit.
8.4
Ruimte tussen bouwwerken a. De zijdelingse begrenzing van een bouwwerk moet ten opzichte van de zijdelingse grens van het erf zodanig zijn gelegen dat tussen dat bouwwerk en de op het aangrenzende erf aanwezige bebouwing geen tussenruimten ontstaan die: 1. vanaf de hoogte van het erf tot 2,2 meter daarboven minder dan 1 m breed zijn; 2. niet toegankelijk zijn. b. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a, indien voldoende mogelijkheid aanwezig is voor reiniging en onderhoud van de vrij te laten ruimte.
8.5 gebouwen
Parkeergelegenheid en laad- en losmogelijkheden bij of in a. Indien de omvang of de bestemming van een gebouw daartoe aanleiding geeft, moet ten behoeve van het parkeren of stallen van auto's in voldoende mate ruimte zijn aangebracht in, op of onder het gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. Deze ruimte mag niet overbemeten zijn, gelet op het gebruik of de bewoning van het gebouw, waarbij rekening moet worden gehouden met de eventuele bereikbaarheid per openbaar vervoer. b. De in sub a bedoelde ruimte voor het parkeren van auto's moet afmetingen hebben die zijn afgestemd op gangbare personenauto's. c. Aan deze eis wordt geacht te zijn voldaan: 1. indien de afmetingen van bedoelde parkeerruimten tenminste 1,80 m bij 5 m en ten hoogste 3,25 m bij 6 m bedragen; 2. indien de afmetingen van een gereserveerde parkeerruimte voor een gehandicapte - voorzover die ruimte niet in de lengterichting aan een trottoir grenst - tenminste 3,50 m bij 5 m bedragen. d. Indien de bestemming van een gebouw aanleiding geeft tot een te verwachten behoefte aan ruimte voor het laden of lossen van goederen, moet in deze behoefte in voldoende mate zijn voorzien aan, in of onder dat gebouw, dan wel op of onder het onbebouwde terrein dat bij dat gebouw behoort. e. Het bevoegd gezag kan bij omgevingsvergunning afwijken van het bepaalde in sub a en sub c: 1. indien het voldoen aan die bepalingen door bijzondere omstandigheden op overwegende bezwaren stuit; of 2. voorzover op andere wijze in de nodige parkeer- of stallingruimte, dan wel laad- of losruimte wordt voorzien.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
18
enter
Hoofdstuk 4
Overgangs- en slotregels
Artikel 9
Overgangsrecht
9.1
Overgangsrecht bouwwerken Een bouwwerk dat op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan aanwezig of in uitvoering is, dan wel gebouwd kan worden krachtens een omgevingsvergunning voor het bouwen, en afwijkt van het plan, mag, mits deze afwijking naar aard en omvang niet wordt vergroot: a. gedeeltelijk worden vernieuwd of veranderd b. na het teniet gaan ten gevolg e van een calamiteit geheel worden vernieuwd of veranderd,mits de aanvraag van de omgevingsvergunning wordt gedaan binnen twee jaar na de dag waarop het bouwwerk is teniet gegaan.
9.2
Afwijken Het bevoegd gezag kan eenmalig in afwijking van lid 9.1 een omgevingsvergunning verlenen voor het vergroten van de inhoud van een bouwwerk als bedoeld in het eerste lid met maximaal 10%.
9.3
Uitzondering op het overgangsrecht bouwwerken Lid 9.1 is niet van toepassing op bouwwerken die weliswaar bestaan op het tijdstip van inwerkingtreding van het plan, maar zijn gebouwd in strijd met het daarvoor geldende plan, daaronder begrepen de overgangsbepaling van dat plan.
9.4
Overgangsrecht gebruik Het gebruik van grond en bouwwerken dat bestond op het tijdstip van inwerkingtreding van het bestemmingsplan en hiermee in strijd is, mag worden voortgezet.
9.5
Strijdig gebruik Het is verboden het met het bestemmingsplan strijdige gebruik, bedoeld in lid 9.4, te veranderen of te laten veranderen in een ander met dat plan strijdig gebruik, tenzij door deze verandering de afwijking naar aard en omvang wordt verkleind.
9.6
Verboden gebruik Indien het gebruik, bedoeld in het lid 9.4, na de inwerkingtreding van het plan voor een periode langer dan een jaar wordt onderbroken, is het verboden dit gebruik daarna te hervatten of te laten hervatten.
9.7
Uitzondering op het overgangsrecht gebruik Lid 9.4 is niet van toepassing op het gebruik dat reeds in strijd was met het voorheen geldende bestemmingsplan, daaronder begrepen de overgangsbepalingen van dat plan.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
19
enter
Artikel 10 Slotregel Deze regels worden aangehaald als: Regels van het bestemmingsplan Milieu Educatief Centrum.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
20
GEMEENTE ASSEN Milieu Educatief Centrum
enter
Inhoudsopgave Toelichting
3
Hoofdstuk1 1.1 1.2 1.3 1.4 1.5 1.6 1.7
Inleiding Algemeen Een nieuw bestemmingsplan Ligging Vigerende bestemmingsplannen Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen Opzet van de toelichting De bij het plan behorende stukken
4 4 4 5 6 6 6 7
Hoofdstuk2 2.1 2.2 2.3 2.4
Beleid
8 8 8 8 9
Hoofdstuk3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8
Onderzoek Algemeen Beschrijving van de huidige situatie Waterhuishouding/watertoets Geluid Cultuurhistorie/Beschermd stadsgezicht Archeologie Flora en fauna Verkeer en vervoer
12 12 12 19 22 22 22 23 24
Hoofdstuk4 4.1 4.2
Planbeschrijving Algemeen Verantwoording bestemmingskeuze
25 25 28
Hoofdstuk5 5.1 5.2
Toelichting op de regels Inleiding Nadere toelichting op de regels
30 30 30
Hoofdstuk6 6.1 6.2 6.3
Financiële uitvoerbaarheid Economische uitvoerbaarheid Verantwoording over inzet van een exploitatieplan Planschadeaspecten
32 32 32 32
Hoofdstuk7 7.1 7.2
Maatschappelijke uitvoerbaarheid Inspraak en overleg Uitkomsten overleg ex artikel 3.1.1. Bro
33 33 33
Algemeen Rijksbeleid Provinciaal beleid Gemeentelijk beleid
Bijlagen bij de toelichting Bijlage 1 Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen Bijlage 2 Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie waterschap Bijlage 4 Bodemonderzoek Stadsbroek 3
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
2
35 37 85 103 113
enter
Toelichting
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
3
enter
Hoofdstuk 1 1.1
Inleiding
Algemeen Met de vaststelling van de beleidsnota Natuur- en milieueducatie (NME) op 20 november 2008 heeft de gemeenteraad ingestemd met het ontwikkelen van een nieuw educatief centrum. Het huidige, centrale demonstratielokaal in de kinderboerderij De Hofstede en de kinderboerderij in het algemeen voldoen niet aan de eisen van deze tijd en aan Arbo-eisen. Dit vraagt om aanpassingen. Door het vestigen van een volwaardig Milieu Educatief Centrum (hierna te noemen: MEC) neemt de gebruikswaarde en educatieve waarde van de locatie toe. Dat geldt niet alleen voor de lessen en excursies die daar worden georganiseerd, maar ook voor de vele bezoekers van de kinderboerderij en het Asserbos. De gemeente heeft als locatie voor het MEC een plek naast de kinderboerderij De Hofstede in het Asserbos gekozen, met name, omdat er al een natuurlijke loop is van Assenaren naar het Asserbos en de De Hofstede. De opgave is om ook andere leeftijdsgroepen dan jonge kinderen met hun (groot)ouders naar het nieuwe centrum te trekken. De nabije ligging van De Smelt en de nieuwbouw van gymzalen voor het middelbaar onderwijs kunnen daarvoor ook worden benut. Het voorliggende bestemmingsplan beschrijft de planologische aspecten en de juridische regeling voor de ontwikkeling van een MEC aan het Stadsbroek. Ook het initiatief zelf wordt nader beschreven.
1.2
Een nieuw bestemmingsplan Het bestemmingsplan richt zich op het mogelijk maken van het planvoornemen waarbij de bestemmingen eveneens flexibiliteitsregelingen bevatten om gelijksoortige functies mogelijk te maken. De nieuwe ontwikkelingen voorzien in een samenhang van maatschappelijke doeleinden met de natuurlijke omgeving.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
4
enter
Het plan voorziet in de realisatie van de navolgende functies. 1: het MEC met onder meer mogelijkheden voor tentoonstellingen, informatievoorziening door verscheidene milieu- en natuurorganisaties, leslokalen, vergaderruimten. Dit centrum is gericht op onderwijs aan schoolkinderen en informatie en educatie. Het is vrij toegankelijk voor alle belangstellenden. In het gebouw wordt ook een horecagelegenheid opgenomen; een biovergassingsinstallatie om in de eigen energiebehoefte te voorzien; een gemeentelijke wijkpost; een kleinschalig parkeerterrein hoofdzakelijk bedoeld voor de werknemers van de wijkpost. 2: realisatie van een natuurspeelbos in het Asserbos. 3: kinderboerderij met de mogelijkheid om in de bebouwing een kinderdagverblijf te vestigen. Het plangebied omvat niet dit hele gebied, maar slechts de gronden waarop de bebouwing van de kinderboerderij ligt.
1.3
Ligging Het plangebied ligt aan het Stadsbroek. Ten westen van het plangebied ligt het terrein van het sport-, recreatie- en evenementencomplex De Bonte Wever. Het overige deel van het plangebied wordt begrensd door het Asserbos, waar het plangebied ook grotendeels binnen ligt.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
5
enter
1.4
Vigerende bestemmingsplannen Het plangebied valt binnen de werkingssfeer van twee bestemmingsplan, te weten: Bestemmingsplan Het Stadsbroek II (vastgesteld d.d. 15 december 2005 en goedgekeurd d.d. 13 juni 2006). Het westelijke deel van het plangebied valt onder de werkingssfeer van dit bestemmingsplan. Op dit deel van het gebied liggen de bestemmingen Woondoeleinden, Sportdoeleinden en Groenvoorzieningen. Bestemmingsplan Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO (vastgesteld 27 oktober 2008, goedgekeurd 23 juni 2009). Het Asserbos (het oostelijke deel van het plangebied) valt onder de werkingssfeer van dit bestemmingsplan en het plangebied heeft in dit plan de bestemming Overige bos en natuurgebieden. Tevens maakt dit deel van het plangebied deel uit van het beschermd stadsgezicht. Het planinitiatief past niet binnen de regelingen van de thans geldende bestemmingen die aan de gronden binnen het plangebied van het bestemmingsplan zijn toegekend. Om deze reden is het voorliggende bestemmingsplan opgesteld dat voorziet in een passende regeling voor het planvoornemen.
1.5
Digitaal uitwisselbare ruimtelijke plannen Onderhavig bestemmingsplan is opgezet overeenkomstig de landelijke geldende standaard. Deze landelijke standaard wordt gevormd door de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen 2008 (SVBP 2008) met de daarbij behorende bijlagen en de Praktijkrichtlijn Bestemmingsplannen (PRBP) en de Standaard voor de Toegankelijke Ruimtelijke Instrumenten (STRI). Om de uniformiteit te waarborgen, heeft de gemeente ervoor gekozen deze landelijke standaardrichtlijnen uit te werken in een gemeentelijk Handboek Bestemmingsplannen. Dit handboek vormt de leidraad voor het opstellen van bestemmingsplannen voor de gemeente Assen. De gemeente Assen stelt het bestemmingsplan vanaf de fase van voorontwerp digitaal beschikbaar op www.ruimtelijkeplannen.nl.
1.6
Opzet van de toelichting In het volgende hoofdstuk is het ruimtelijk beleid op rijksniveau, op provinciaal en op gemeentelijk niveau beschreven. In hoofdstuk 3 wordt naast een beschrijving van de huidige situatie ook ingegaan op de resultaten van de verrichte (milieu)onderzoeken. Vervolgens wordt in hoofdstuk 4 het voorgenomen plan beschreven. Hoofdstuk 5 geeft een beschrijving van de juridische opzet. Vervolgens komt in hoofdstuk 6 de financiële uitvoerbaarheid aan bod. In het laatste hoofdstuk komen de inspraak en het overleg aan de orde.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
6
enter
1.7
De bij het plan behorende stukken Aan het voorliggende bestemmingsplan ligt een aantal documenten ten grondslag waaronder onderzoeksrapportages en inrichtingsplannen. De navolgende documenten zijn separaat aan dit bestemmingsplan bijgevoegd: Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen Uitgangspuntennotitie waterschap Bodemonderzoek Stadsbroek 3 De conclusies uit die rapporten zijn deze toelichting verwerkt.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
7
enter
Hoofdstuk 2 2.1
Beleid
Algemeen Aan nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen liggen relevante beleidsdocumenten met beleidsuitgangspunten ten grondslag. In de navolgende paragrafen worden de relevante beleidsuitgangspunten op rijksniveau, op provinciaal en op gemeentelijk niveau beschreven. Een beschrijving van het Europese beleid is hierbij, vanwege het te hoge schaalniveau, achterwege gelaten.
2.2
Rijksbeleid Het rijksbeleid staat beschreven in de Nota Ruimte. Dit beleidsdocument bevat de visie van het kabinet op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland en de belangrijkste bijbehorende doelstellingen. De nota bevat, in overeenstemming met het Hoofdlijnenakkoord van het kabinet, het beleid voor de ruimtelijke bijdrage aan een sterke economie, een veilige en leefbare samenleving en een aantrekkelijk land. Hoofddoel van het nationaal ruimtelijk beleid is ruimte scheppen voor de verschillende ruimtevragende functies op het beperkte oppervlak dat ons in Nederland ter beschikking staat. Meer specifiek richt het kabinet zich hierbij op vier algemene doelen: versterking van de internationale concurrentiepositie van Nederland, bevordering van krachtige steden en een vitaal platteland, borging en ontwikkeling van belangrijke (inter)nationale ruimtelijke waarden en borging van de veiligheid. In de nota ruimte wordt speciale aandacht geschonken aan de Ecologische Hoofdstructuur; ecologische verbindingszones die natuurgebieden onderling verbinden. Deze gebieden worden begrensd door de provincie.
2.3
Provinciaal beleid
2.3.1
Omgevingsvisie Op 2 juni 2010 is de Omgevingsvisie door de Provinciale Staten van de provincie vastgesteld. Daarnaast is op 14 april 2011 de Verordening Ruimtelijk Omgevingsbeleid in werking getreden. Deze verordening bevat voorschriften waar ruimtelijke plannen aan dienen te voldoen. De missie uit de Omgevingsvisie luidt: 'Het koesteren van de Drentse kernkwaliteiten en het ontwikkelen van een bruisend Drenthe passend bij deze kernkwaliteiten'. De kernkwaliteiten zijn: rust, ruimte, natuur en landschap; oorspronkelijkheid; naoberschap; menselijke maat; veiligheid; kleinschaligheid (Drentse schaal). Voor het bereiken van de missie is onder meer de ruimtelijke kwaliteit van belang. De provincie wil ontwikkelingen stimuleren die een bijdrage leveren aan de ruimtelijke kwaliteit. Deze kwaliteit zit voor de provincie in het zorgvuldig
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
8
enter gebruikmaken van de ruimte, het behouden en waar mogelijk versterken van de kernkwaliteiten en het waarborgen van de kwaliteit van het milieu en de leefomgeving. Een belangrijk aspect bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het 'zorgvuldig ruimtegebruik'. Bij het inpassen van ruimtevragende functies dient de SER-ladder te worden gehanteerd. Het model stelt onder meer dat extra ruimte voor wonen en werken zoveel mogelijk moet worden gezocht in of aansluitend aan bestaand bebouwd gebied en moet worden gebundeld rond de nationale en regionale infrastructuur en de openbaarvervoervoorzieningen. Ook bij het ontwikkelen van recreatie en toerisme en landbouw dient dit model te worden toegepast. Het MEC wordt ingepast op een locatie in het bebouwde gebied. Hierbij verdwijnen bestaande functies of worden deze ingepast. Het behoud en versterken van de kernkwaliteiten van Drenthe is een belangrijke ambitie van de provincie. De kernkwaliteiten zijn door de provincie opgenomen op de kernkwaliteitenkaart. De verantwoordelijkheid voor de kernkwaliteiten binnen de bebouwde kom ligt bij de gemeente. Een uitzondering hierop wordt gemaakt voor archeologie en in specifieke gevallen voor cultuurhistorie. Het provinciaal belang geldt alleen binnen de bebouwde kom als de desbetreffende kern is opgenomen op de kaart cultuurhistorie hoofdstructuur. Een deel van het plangebied (Asserbos) heeft in dit kader een natuurcomponent; 18e eeuws gebruiksbos of sierbos. Ten slotte wil de provincie dat Drenthe een topspeler is op de (binnenlandse) toeristische markt. Hierbij vindt de provincie het van belang dat Drenthe in haar diversiteit een totaalproduct aanbiedt dat onderscheidend en van hoogwaardig niveau is. Een totaalproduct met veel variatie, aansluitend op de behoeften van de hedendaagse toerist en leidend tot een bruisend Drenthe. Het MEC is een uniek project. Door de ligging nabij andere recreatieve voorzieningen wordt dit deel van Assen op toeristisch/recreatief vlak versterkt.
2.4
Gemeentelijk beleid
2.4.1
Structuurvisie In 2009 is de integrale structuurvisie Assen 2030 vastgesteld. Deze structuurvisie is een belangrijk instrument om vorm te geven aan de toekomst. Van toepassing op het planvoornemen zijn hierbij de thema's energie/duurzaamheid en recreatie. De gemeente Assen heeft als doel gesteld het CO2-gehalte terug te dringen door energiebesparing en het opwekken van duurzame energie. Één van de mogelijkheden is het omzetten van reststromen van biomassa in groen gas. Ook de opwekking van duurzame energie en duurzame gebiedsontwikkeling spelen hierbij een rol. Bij deze laatste kan worden gedacht aan duurzaam bouwen en het behoud van de stedelijke ecologie. Het planvoornemen voorziet in de plaatsing van een biovergassingsinstallatie. Deze installatie heeft tot doel te voorzien in de (eigen) energiebehoefte van zowel het MEC als de wijkpost. Hierbij wordt (zoveel mogelijk) gebruikgemaakt van groen restafval uit de gemeente (te denken valt aan houtsnippers en snoeiafval). Daarnaast is het planvoornemen gericht op het integreren van
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
9
enter bebouwing in een natuurlijke omgeving en tevens deze te versterken (eveneens een doelstelling uit de structuurvisie). Daarnaast zet de gemeente in op het uitdragen en verbeteren van toerisme en recreatievoorzieningen. Hierbij is een belangrijk speerpunt het creëren van een bijzonder aanbod van voorzieningen. Het Asserbos is met oog hierop aangemerkt als een wandelbos, waarbij mogelijkheden liggen in het creëren van verbeterde toeristische routes naar het centrum. Ook wordt dit gebied gezien als een attractie op nationaal/internationaal niveau. De komst van het MEC en bijbehorende voorzieningen versterkt deze doelstellingen. Het gebied wordt aantrekkelijker gemaakt door de realisatie van een unieke voorziening.
2.4.2
Natuur- en milieueducatie Op 20 november 2008 heeft de gemeente Assen de beleidsnota Natuur- en milieueducatie vastgesteld. Deze nota bevat kaders voor het beleid dat de gemeente de komende jaren wil voeren ten aanzien van dit thema op weg naar een duurzame samenleving. Assen ziet natuur- en milieueducatie als een middel om mensen bewust te laten omgaan met hun leefomgeving. Dat gaat veel verder dan een onderwijsdoel. De gemeente wil niet alleen staan voor de uitvoering van bovengenoemd beleid en dit uitvoeren met verschillende partners, waaronder bewoners van Assen, onderwijs, instellingen voor geestelijke en lichamelijke zorg, maatschappelijke instellingen en bedrijven, waaronder lokale ondernemers. De gemeente vervult allereerst de regierol. Daarnaast is het de vraag of de gemeente ook zelf activiteiten uitvoert. Waar de uitvoering door anderen kan geschieden met behoud van kwaliteit, effectiviteit en efficienty zal de gemeente dat met inzet van middelen (geld, kennis en organisatiekracht) bevorderen. De regierol vindt plaats vanuit een centrale plek, het MEC. Dit wordt gezien als een kwaliteitsverhoging op het terrein van natuur- en milieueducatie.
2.4.3
Groenstructuurvisie De Groenstructuurvisie is de nota waarin de gemeente Assen het beleid voor het openbaar groen van de stad heeft vastgelegd. Het rapport “Het Groene Frame van Assen” is een verdere vertaling van bovengenoemde Groenstructuurvisie waarin het beleid is aangegeven voor kwaliteit, kwantiteit en betekenis van groen in en om de stad; een en ander vastgelegd in een structuur en speerpunten voor uitwerking. Het Asserbos wordt genoemd als een van de belangrijkste parels van Assen. Daarnaast speelt het Asserbos een belangrijke rol in de natuurlijke relatie van het omliggende gebied met de stad, als bos én als onderdeel van het bovenloopgebied (diverse beekjes) van de Drentsche Aa. Tevens heeft het Asserbos een grote waarde voor de, plaatselijke, recreant. Op kleine afstand van de woning kan hier in een natuurlijke omgeving onder andere worden gewandeld en gefietst; er zijn diverse gemarkeerde routes aanwezig. Om het Groene Frame te verbeteren, zijn er speerpunten geformuleerd. Speerpunt 1 omvat het realiseren van een milieueducatief centrum in/bij het Asserbos.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
10
enter
2.4.4
Beschermd Stadsgezicht Het Asserbos valt onder het “beschermd stadsgezicht” van Assen; de locatie voor het MEC valt hier buiten.
2.4.5
Duurzaamheidsvisie (2009) In de Duurzaamheidsvisie is aangegeven dat de realisatie van een milieueducatief centrum in/nabij het Asserbos gewenst is.
2.4.6
Stedelijk speelbeleidskader (2009) In het stedelijk speelbeleidskader staat aangegeven dat de komende jaren moet worden ingezet op het realiseren van (meer) natuurspeelplaatsen en natuurlijke spelaanleidingen.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
11
enter
Hoofdstuk 3 3.1
Onderzoek
Algemeen Bij nieuwe ruimtelijke ontwikkelingen is het van belang om hierbij de huidige situatie in acht te houden. Dit ook vanwege het feit zoveel mogelijk rekening te houden met de aanwezige, gebiedskenmerkende, structuren. Door het in kaart brengen van de huidige situatie kunnen ook de nieuwe, ruimtelijke ontwikkelingen worden verantwoord.
3.2
Beschrijving van de huidige situatie
3.2.1
Ruimtelijke karakteristiek en structuur Ligging Het plangebied ligt in het zuidelijke deel van de kern Assen. Aan de westzijde van het plangebied liggen verscheidene sport- en recreatieve voorzieningen. In dit gebied is een aantal sportvelden (onder meer voetbal en atletiek) aanwezig. Ook is op deze locatie een overdekt sport-, recreatie- en evenementencomplex aanwezig met naast een overdekt zwembad en ijsbaan, ook diverse horecavoorzieningen met een zalencomplex. Tevens is op deze locatie recent een hotel gerealiseerd. Daarnaast ligt aan de noordzijde van het plangebied een klein openluchttheater. Het plangebied is bereikbaar via de gronden van het sport-, recreatie- en evenementencomplex. Dit terrein is goed bereikbaar via de Europaweg Zuid en de Hoofdlaan. De wegen Stadsbroek en Bosrand (respectievelijk naast en in het plangebied), zijn eenrichtingswegen. Deze wegen zijn voornamelijk gericht op het langzame verkeer en niet bereikbaar vanaf de Hoofdlaan. De nieuwe ontwikkelingen zorgen voor een geleidelijke overgang van de recreatieve voorzieningen aan de westzijde naar de natuurlijke voorzieningen aan de oostzijde.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
12
enter
Bebouwing In het plangebied zijn in de huidige situatie nog enkele bouwwerken aanwezig. In het oostelijke deel van het gebied ligt een horecagelegenheid (theeschenkerij) en de gebouwen van de kinderboerderij De Hofstede. Deze kinderboerderij trekt jaarlijks circa 80.000 bezoekers. Aan de Stadsbroek 3 is momenteel nog een woonhuis met een aantal opstallen aanwezig. Deze woning wordt niet meer bewoond. Tezamen met een kleine schuur van de kinderboerderij grenzend aan dit perceel, zal deze
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
13
enter bebouwing worden gesloopt. Groen- en waterstructuur Het westelijke deel van het plangebied bestaat uit een voetbalveldje, een woonerf (Stadsbroek 3) en een dierenweide. Het voetbalveldje is omheind met een hekwerk. Buiten dit hekwerk staan verspreid enkele bomen en struiken. Het woonerf ligt centraal in het deelgebied. Op het woonerf staan een woning en enkele bijgebouwen. Het erf bestaat verder voor een groot deel uit gazon en tuin. Tussen het woonerf en het voetbalveldje is een houtsingel van fijnspar gelegen. Aan de kant van de Bosrand dient een houtsingel met voornamelijk zomereik als afscheiding. Het perceel wordt aan de noordzijde door een bomenrij (zomereik) gescheiden van enkele gronden van de kinderboerderij, waarop op dit moment schapen en koeien grazen. Deze gronden lopen over in het gebied van het openluchttheater en vormen hiermee één geheel. Verspreid over de dierenweide staan enkele solitaire bomen. Langs de gehele Stadsbroek staan aan weerszijden bomen. Het gehele westelijke deelgebied is omsloten door een smalle sloot. Tevens is tussen het woonerf en de dierenweide een smalle sloot gelegen. De sloten staan deels droog. Centraal in het plangebied ligt een klein deel van de kinderboerderij De Hofstede (Bosrand 1). Het betreffende deel is voor het grootste deel verhard en bebouwd. Een kleiner deel omvat een oppervlak gemengd bos. Langs De Bosrand staan aan weerszijden bomen. Het oostelijke deel van het plangebied ligt in het Asserbos en wordt ingesloten door de Touwslagerlaan, de Sportlaan en de Brandlaan. Langs de Touwslagerlaan is een vrij brede sloot gelegen. In het betreffende bosperceel zijn forse exemplaren van beuk, douglas, fijnspar, grove den en larix aanwezig. In de ondergroei staan jonge exemplaren van deze soorten en daarnaast berk, esdoorn, hulst, taxus en vlier. Verspreid staan enkele exemplaren van rododendron. In de kruidlaag groeit blauwe bosbes, braam en brede stekelvaren. De beheerdoelstelling van het betreffende bosperceel is 'gemengd bos (zomereik-berkenbos met gevarieerde struik- en kruidlaag'.
3.2.2
Milieuhygiënische aspecten
3.2.2.1
Milieuzonering Inleiding Milieuaspecten worden weliswaar geregeld via de daartoe geëigende wetgeving, maar daar waar het de ruimtelijke ordening raakt, dient met deze aspecten rekening te worden gehouden. Het gaat dan met name om de situering van milieugevoelige objecten ten opzichte van milieuhinderlijke objecten. Om te bezien met welke richtafstanden rekening gehouden moet worden, is de VNG-brochure 'Bedrijven en Milieuzonering' (2009) geraadpleegd. In deze brochure zijn richtafstanden van bedrijven tot bebouwing aangegeven. De Brochure afstanden in de brochure kunnen een indicatie geven om te bezien in hoeverre functies elkaar in de weg kunnen zitten. Onderzoek In het plangebied wordt een centrum voor milieueducatie opgericht. Hierin worden ook lokalen ingericht om les te geven. Het MEC is echter geen school of onderwijsinstelling. Er gelden daarom geen wettelijke eisen met betrekking
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
14
enter tot geluid maar ook de richtafstanden uit bovengenoemde Brochure kunnen daarom anders worden beschouwd. Het plangebied ligt een gebied met functiemenging Ten westen van het plangebied ligt het sport-, recreatie- en evenementencomplex De Bonte Wever en enige sportvoorzieningen. Het nieuwe MEC wordt op ongeveer 30 m afstand van een sportveld geprojecteerd en op zo'n 70 m van de wielerbaan. Voor sportvoorzieningen in de openlucht geldt in een gemengde omgeving een richtafstand 30 m. De activiteiten van het MEC vinden hoofdzakelijk in het gebouw van het MEC plaats en zullen geen hinder ondervinden van deze functies. Ook omgekeerd is geen hinder naar het sportveld te verwachten. De evenementen van de Bonte Wever zullen het functioneren van het MEC vanwege de veel grotere afstanden ook niet in de weg staan. In het plangebied kan bij de kinderboerderij eventueel ook een kinderdagverblijf worden gevestigd. Deze ligt op grotere afstand van de sportvelden en de wielerbaan. De afstanden zijn groter dat richtafstanden uit de VNG-Brochure Het kinderdagverblijf levert ook geen hinder op naar omliggende gevoelige functies. Het MEC zal grotendeels in eigen energie voorzien door de plaatsing van een zogenaamde biovergassingsinstallatie of cv-ketel die op houtsnippers wordt gestookt. Zo'n installatie is niet te vergelijken met zogenaamde biovergistingsinstallaties die in het (agrarisch) bedrijfsleven worden gebruikt voor energieopwekking. De installatie zal voldoen aan alle veiligheidseisen voor het centrum zelf en zal in die zin geen veiligheidsrisico voor bezoekers of omliggende functies opleveren. De installatie en activiteiten om de installatie te laten draaien (uitsluitend versnipperen van hout), zullen verder ook zodanig worden ingericht dat geen overlast voor omliggende functies is te verwachten. 3.2.2.2
Luchtkwaliteit Inleiding Nederland heeft de Europese regels ten aanzien van luchtkwaliteit geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De in deze wet gehanteerde normen gelden overal, met uitzondering van een arbeidsplaats (hierop is de Arbeidsomstandighedenwet van toepassing). Op 15 november 2007 is het onderdeel luchtkwaliteit van de Wet milieubeheer in werking getreden. Kern van de wet is het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL). Hierin staat wanneer en hoe overschrijdingen van de luchtkwaliteit moeten worden aangepakt. Het programma houdt rekening met nieuwe ontwikkelingen, zoals bouwprojecten of de aanleg van infrastructuur. Projecten die passen in dit programma, hoeven niet meer te worden getoetst aan de normen (grenswaarden) voor luchtkwaliteit. De ministerraad heeft op voorstel van de minister van de toenmalige Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer ingestemd met het NSL. Het NSL is op 1 augustus 2009 in werking getreden. Ook projecten die 'niet in betekenende mate' (nibm) van invloed zijn op de luchtkwaliteit hoeven niet meer te worden getoetst aan de grenswaarden voor
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
15
enter luchtkwaliteit. De criteria om te kunnen beoordelen of er voor een project sprake is van nibm, zijn vastgelegd in de AMvB-nibm. In de AMvB-nibm is vastgelegd dat na vaststelling van het NSL of een regionaal programma een grens van 3% verslechtering van de luchtkwaliteit (een toename van maximaal 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) als 'niet in betekenende mate' wordt beschouwd. Onderzoek De nieuwe ontwikkelingen in het plangebied voorzien in een toename van de verkeersbewegingen. Momenteel bezoeken per jaar circa 80.000 personen het plangebied (voornamelijk de kinderboerderij). Met de komst van het MEC zal dit bezoekersaantal stijgen naar circa 100.000 bezoekers per jaar. De nieuwe ontwikkelingen voorzien dus in een toename van circa 20.000 bezoekers. Dit aantal bestaat naast de speciaal op het plangebied gerichte bezoekers, ook uit bezoekers die een bezoek aan de naastgelegen recreatie-/sportvoorzieningencomplex combineren met een bezoek aan het MEC. Daarnaast bestaat dit aantal voornamelijk uit bezoekers uit de omgeving van Assen. Dit houdt in dat ook velen met de fiets zullen komen. Ervan uitgaande dat alle extra bezoekers per persoon met de auto komen, betekent dit een gemiddelde toename van circa 55 motorvoertuigen/etmaal. Voor kleinere ruimtelijke plannen en verkeersplannen die effect kunnen hebben op de luchtkwaliteit heeft het Ministerie van Infrastructuur en Milieu (voorheen Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer) in samenwerking met InfoMil de nibm-tool ontwikkeld. Daarmee kan op een eenvoudige en snelle manier worden bepaald of een plan niet in betekenende mate bijdraagt aan luchtverontreiniging. Met behulp van deze rekentool (mei 2010) is de toename van de stoffen NO2 en PM10 bepaald.
Conclusie Uit de berekeningen met de nibm-tool blijkt dat het plan de grens van 3% (een toename van 1,2 µg/m³ NO2 of PM10) niet overschrijdt. Het project moet derhalve worden beschouwd als een nibm-project. Nader onderzoek naar de luchtkwaliteit kan derhalve achterwege blijven.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
16
enter 3.2.2.3
Bodem Inleiding In 2009 is ter plaatse van het perceel Stadsbroek 3 (deel uitmakend van het plangebied) een bodemonderzoek uitgevoerd naar de milieuhygiënische gesteldheid van de bodem (Tauw; verkennend en aanvullend bodemonderzoekStadsbroek 3 te Assen; projectnummer 4616937; 13 juli 2009). Het onderzoek is verricht ter plaatse van het perceel Stadsbroek 3 waar het MEC wordt opgericht. Onderzoek Het onderzoek heeft aangetoond dat in het plangebied matig tot sterk verhoogde gehalten aan zink en/of PAK 10 aanwezig zijn in de bodem. In het grondwater zijn daarnaast licht verhoogde concentraties aan barium en nikkel gemeten. Deze licht verhoogde concentraties veroorzaken echter geen gezondheidsproblemen. Met oog op de aanwezige verhoogde gehalten aan zink en/of PAK 10 is een aanvullend bodemonderzoek verricht. Hieruit is naar voren gekomen dat ter plaatse van de noordgrens van het perceel Stadsbroek 3 een ernstige bodemverontreiniging is aangetroffen (30 m3 tot 50 m3). Uit een risicobeoordeling is naar voren gekomen dat als er in de toekomst ter plaatse van de verontreiniging herontwikkelingswerkzaamheden plaatsvinden, wordt aanbevolen om de benodigde saneringsmaatregelen als gevolg van de aangetroffen verontreinigingen uit te werken in een (deel)saneringsplan of een BUS-melding en een bestek. Het nieuwbouwplan voor de Mec wordt deels op deze gronden gerealiseerd. Voor het overige deel van het plangebied is nog geen bodemonderzoek uitgevoerd. Een eventuele vervuiling staat de uitvoerbaarheid van het plan niet in de weg.
3.2.2.4
Externe veiligheid Algemeen In 2008 heeft de gemeente Assen de 'beleidsvisie externe veiligheid gemeente Assen' opgesteld. In deze visie verwoordt de gemeente Assen haar ambities op het gebied van externe veiligheid. Het plangebied valt in het gebied 'woonwijken'. Voor woonwijken is voor een maximaal veiligheidsniveau gekozen waarbij de navolgende punten in acht worden gehouden: beperkt kwetsbare objecten, waarvoor richtwaarden gelden in plaats van grenswaarden, mogen in nieuwe situatie nergens binnen de PR 10-6 (risicomaat plaatsgebonden risico) liggen van een bedrijf of transportader; voor bestaande situaties streeft de gemeente Assen ernaar de risico;s voor beperkt kwetsbare objecten, liggend binnen de PR 10-6-contour, zoveel mogelijk te beperken; overschrijding van de oriëntatiewaarde van het groepsrisico wordt niet geaccepteerd.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
17
enter Inrichtingen Op 13 februari 2009 is het gewijzigde Besluit externe veiligheid inrichtingen (Bevi) in werking getreden. Dit besluit geeft voorwaarden voor nieuwe en bestaande situaties ten aanzien van het plaatsgebonden risico en het groepsrisico van inrichtingen waarin bepaalde gevaarlijke stoffen worden gebruikt, opgeslagen of geproduceerd. Het plaatsgebonden risico onderscheidt grens- en richtwaarden voor (beperkt) kwetsbare objecten. Het betreft de berekende kans per jaar dat een persoon overlijdt als rechtstreeks gevolg van een ongeval bij een risicobron, aangenomen dat hij op die plaats permanent en onbeschermd verblijft. Deze kans mag maximaal 1 op een miljoen (10-6) per jaar zijn. Het groepsrisico is van toepassing op groepen personen in het invloedsgebied van een inrichting met gevaarlijke stoffen en de kans op overlijden. Dit wordt weergegeven in een Fn-curve en getoetst aan een oriënterende waarde. De dichtstbijzijnde inrichting waar gevaarlijke stoffen aanwezig zijn, ligt op circa 300 m ten zuidwesten van het plangebied (de Bonte Wever). Deze inrichting valt, met oog op de aanwezige hoeveelheid aan gevaarlijke stoffen, niet onder het Bevi maar onder het Registratiebesluit externe veiligheid. Dit besluit schrijft voor dat de van toepassing zijnde bedrijven in het Risicoregister gevaarlijke stoffen moeten worden opgenomen. Daarbij dienen deze inrichtingen ook op de risicokaart te worden weergegeven. Het plangebied valt niet binnen de plaatsgebonden risicocontour van de inrichting. Het groepsrisico is niet van toepassing op deze inrichtingen. Wel ligt het plangebied binnen de effectafstand, het gebied waarbinnen de effecten van een ongeval in de inrichting nog merkbaar zijn. Bij nieuwe ontwikkelingen in dit gebied vindt een beoordeling door de brandweer plaats ten aanzien van de aspecten zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid. Het plangebied ligt niet binnen de invloedssfeer van overige inrichtingen waardoor ten aanzien van dit onderwerp het planvoornemen niet wordt belemmerd. Vervoer van gevaarlijke stoffen Het Rijk is bezig met het opstellen van nieuwe wetgeving rond transportroutes, het Besluit transportroutes externe veiligheid (Btev) met het bijbehorende Basisnet. Dit besluit gaat de huidige circulaire Risiconormering vervoer gevaarlijke stoffen vervangen en treedt naar verwachting in 2012 in werking. Het Besluit transportroutes externe veiligheid sluit aan op de bepalingen uit het Besluit externe veiligheid inrichtingen omtrent het plaatsgebonden risico en groepsrisico. Daarnaast wordt het Basisnet voor wegen, spoor en water opgesteld. Dit basisnet omvat alle rijkswegen met de bijbehorende (eventueel aanwezige) risicoafstanden. De dichtstbijzijnde wegen waarover gevaarlijke stoffen worden vervoerd, zijn de N33 die op circa 1,3 km ten zuiden van het plangebied ligt en de spoorlijn Zwolle-Groningen op circa 1,2 km ten oosten van het plangebied. Vanwege de grote afstanden beperken deze wegen de nieuwe ontwikkelingen niet.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
18
enter Wel worden gevaarlijke stoffen vervoerd naar de Bonte Wever. Vanwege de afstand (circa 300 m) en het (geringe) aantal transportbewegingen, treden geen planologische belemmeringen op voor het plangebied. Overige wegen, waaronder ook spoor- en waterwegen, liggen op een dusdanig grote afstand dat ook met oog hierop geen belemmeringen optreden. Buisleidingen Op 1-1-2011 is het Besluit externe veiligheid buisleidingen (Bevb) in werking getreden met de bijbehorende Regeling externe veiligheid buisleidingen (Revb). Dit besluit omvat de nieuwe regelgeving op het gebied van buisleidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden vervoerd. In plaats van de bebouwings- en toetsingsafstanden waar in de oude circulaires van werd uitgegaan, dienen nu de belemmerende strook (5 m en 4 m bij leidingen met een druk tot en met 40 Baar), de plaatsgebonden risicocontour (10-6) en het invloedsgebied van het groepsrisico (1%-letaliteitsgrens) in acht te worden gehouden bij ruimtelijke ontwikkelingen. Op circa 190 m ten noordoosten van het plangebied ligt een aardgastransportleiding van de Gasunie (N-521-42). Deze leiding heeft een druk van 40 Bar en een diameter van 6 inch. De leiding heeft een grootste afstand van 75 m (invloedsgebied van het groepsrisico), waardoor het plangebied buiten de invloedssfeer van deze leiding ligt. Overige leidingen waardoor gevaarlijke stoffen worden getransporteerd, liggen op de dusdanig grote afstand dat geen belemmeringen voor het planvoornemen aanwezig zijn. Zelfredzaamheid en bestrijdbaarheid P.m Advies brandweer
3.3
Waterhuishouding/watertoets Inleiding Op grond van het Besluit ruimtelijke ordening moet in de toelichting op ruimtelijke plannen een waterparagraaf worden opgenomen. Hierin wordt ingegaan op de wijze waarop rekening is gehouden met de gevolgen van het plan voor de waterhuishoudkundige situatie. Algemene uitgangspunten De gemeente heeft op 20 juli 2006 het Waterplan vastgesteld. Dit plan geeft een strategische visie van het gemeentelijk beleid omtrent het aspect water. In het plan zijn beleidskaders aangegeven waarbinnen het gemeentelijk rioleringsplan (GRP), baggerplannen, bestemmingsplannen, groenplannen, herstructureringsplannen nader kunnen worden uitgewerkt. Riolering is nodig uit oogpunt van bescherming van de volksgezondheid, het tegengaan van wateroverlast en bescherming van het milieu. In het kader van de Wet milieubeheer is de gemeente verplicht een rioleringsplan op te stellen. In het GRP staat een overzicht van het rioolsysteem, hoe het riool beheerd wordt en welke invloed het rioolsysteem op het milieu heeft. Het GRP omvat zowel de aanleg van nieuwe riolering als het beheer van de bestaande riolering.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
19
enter Het is uitvoeringsgericht en wordt gebruikt als een technisch, financieel en organisatorisch planningsinstrument. Ten gevolge van de klimaatsveranderingen wordt in het kader van Waterbeheer 21e eeuw (WB21) onderzoek gedaan naar herziening van de ontwerpnormen voor het watersysteem. Door toename van de temperatuur, bodemdalingen, neerslaghoeveelheden en intensiteiten zal het watersysteem op basis van inundatierisico's moeten worden getoetst. Voor stedelijk gebied is in het kader van WB21 sprake van een ontwerpnorm met een inundatierisico van 1 maal in de 100 jaar. Bij revitaliseringplannen zal bij de aanleg van gescheiden watersystemen, het aanwezige regenwaterstelsel moeten worden vergroot met betrekking tot de bergingscapaciteit ("veerkrachtig systeem"). Derhalve wordt nu als beleidsuitgangspunt genomen voor de gehele gemeente Assen dat in ieder geval het huidige oppervlaktewatersysteem gehandhaafd dient te blijven (stand still-beginsel) en zo mogelijk in geval van herstructurering en revitalisering met bergingscapaciteit wordt uitgebreid. Eventueel nieuw aan te leggen of te vervangen vuilwaterriool wordt ontworpen conform de Leidraad Riolering. Het gemeentelijk rioolsysteem wordt zo mogelijk gescheiden uitgevoerd. Het ontwerp wordt gebaseerd op een vuilwaterafvoer van de aangesloten percelen en stroomgebieden. Uitgegaan wordt van een vuilwaterafvoer van 12 liter/uur/inwoner in een periode van 10 uur voor huishoudelijk afvalwater en 0,25 liter/seconde/hectare voor de afvalwaterstroom bedrijventerreinen. Het nieuwe riool moet lozen op het bestaande gemengd/DWA-rioolstelsel. Het regenwater dat op nieuw verhard oppervlak valt, moet worden aangesloten op een regenwaterriool. Het afstromende regenwater van bestaande verharde oppervlakken dient zoveel mogelijk van de riolering te worden afgekoppeld. Afkoppelen staat voor scheiding van regenwaterafvoer en vuilwaterafvoer, maar dan wel op een doordachte wijze zodat een duurzaam watersysteem ontstaat. Het regenwaterstelsel moet op basis van de volgende grondslagen worden ontworpen: Hydraulisch: Het systeem moet voldoen aan een neerslaggebeurtenis met een herhalingstijd van 1x/2 jaar (uit Leidraad Riolering). Voor gemengde rioolstelsels geldt: geen water op straat bij deze neerslaggebeurtenis, voor alleen regenwaterriool geldt dat er theoretisch 10 cm op straat mag komen. Het Nationaal Bestuursakkoord Water (NBW 21e eeuw), de trits vasthouden, bergen en dan pas afvoeren - niet afwentelen. Bergingstechnisch: 40 mm/m2 berging voor het afvoerend verhard oppervlak, de bergingscapaciteit dient doelmatig binnen het stedelijk gebied te worden gerealiseerd. Zie het wateradvies voor de hoeveelheden. Aanvullend voor regenwaterriolen: Water op straat mag tijdelijk voorkomen. Er mag geen schade worden veroorzaakt; handhaving van de in de oorspronkelijke situatie aanwezige afvoercapaciteit; berging dient doelmatig en economisch/maatschappelijk acceptabel te zijn. Bij aanleg van nieuw oppervlaktewater moet ten behoeve van de waterkwaliteit en calamiteiten een doorspoelvoorziening worden aangebracht. Daarnaast moet het beheer en onderhoud van de watergangen goed worden geregeld. Waterparagraaf Locatie
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
20
enter Het plangebied bestaat uit een Milieu Educatief Centrum (MEC, nieuwe bebouwing), een kinderboerderij (bestaand) en natuur-speelplaats (nieuw aan te leggen. Het MEC is gesitueerd ten zuiden van het openluchttheater in het Asserbos, tussen de Stadsbroek en de bosrand, tegenover de kinderboerderij. Bestaande situatie riolering en hemelwater In het plangebied ligt een drukriolering die zorgt voor de afvoer van het vuilwater. Deze riolering is aangesloten op het hoofdriool in de Hoofdlaan. Op de drukriolering zijn de bestaande woning aan Stadsbroek 3 en de kinderboerderij aangesloten. Via pompputten wordt het vuilwater verpompt naar het hoofdriool in de Hoofdlaan. Op deze drukriolering mag geen regenwater worden geloosd. Het regenwater dat afkomstig is van dakoppervlakken en verhardingen wordt geloosd op de aanwezige watergangen in het Asserbos. Over het algemeen is namelijk de bodem in Assen ongeschikt voor infiltratie vanwege de relatief ondiep liggende leem- en potkleilagen. Nieuwe situatie Het gebouw van het MEC komt te liggen op de kavel van de woning Stadsbroek 3 en het oude trainingsveld van ACV. Ten behoeve van de nieuwe ontwikkelingen worden de woning en bijbehorende opstallen op het perceel Stadsbroek 3 gesloopt. Het verhard oppervlak neemt ten opzichte van de huidige situatie met circa 450 m2 toe. Het MEC krijgt deels een sedumdak met grasbegroeiing en deels een houten gesloten dak. Voor het sedumdak is geen afkoppeling van regenwater nodig. Op het oude trainingsveld van ACV komen enkele parkeerplaatsen voor de werknemers van het MEC en het wijkgebouw, hetgeen een toename van het verhard oppervlak met zich meebrengt (circa 200 m2). Ten slotte worden in het kader van het planvoornemen enkele watergangen in het plangebied gedempt. In totaal betreft dit circa 100-150 m. Toekomstige waterhuishoudkundige maatregelen In het MEC worden meerdere bedrijven c.q. instanties gehuisvest, waaronder een wijkpost. Ook worden er diverse activiteiten georganiseerd. Hierdoor zal er meer vuilwater worden geloosd op het gemeentelijk rioleringsstelsel aan de Hoofdlaan. Dit betekent dat de capaciteit van de drukriolering in de bosrand moet worden vergroot. Een alternatief is de aanleg van individuele behandeling van afvalwatertanks (IBA) die het vuilwater ter plaatse zuiveren en het schone water lozen op een watergang. In het nieuwe ontwerp moeten vervangende watergangen c.q oppervlakte van water worden opgenomen. Dit ten behoeve van zowel de compensatie van de te dempen watergangen als de verhardingstoename (MEC en overige verhardingen). Er vindt een toename van het dakoppervlak plaats van circa 650 m2, waarvoor een bergingsopgave is vereist. Daarnaast moet er als gevolg van de klimaatsverandering 13% meer berging worden gemaakt voor toename van verharding en/of dakoppervlak.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
21
enter Als voorwaarde aan de ontwikkeling wordt ten slotte gesteld dat niet-uitlogende materialen worden toegepast. Wateradvies In het kader van het planvoornemen is met betrekking tot het aspect water contact gezocht met het waterschap middels de digitale watertoets. De uitgangspuntennotitie die door het waterschap is afgegeven, is als bijlage bij dit bestemmingsplan opgenomen.
3.4
Geluid Zoals in paragraaf 3.2.2.1. reeds aangegeven voorziet dit plan in de oprichting van een centrum waarin ook leslokalen zijn opgenomen. Dit zijn echter geen reguliere onderwijslokalen. Er gelden daarom geen wettelijke eisen met betrekking tot geluid voor. Los van het feit dat de leslokalen geen reguliere schoollokalen zijn, liggen deze lokalen op de begane grond van het complex en worden ze afgeschermd door de aarden wallen van de ophoging. Deze hebben een geluidsdempende werking, waardoor de situatie als acceptabel wordt beschouwd.
3.5
Cultuurhistorie/Beschermd stadsgezicht Het plangebied ligt aan de rand van het Asserbos en deels zelfs hierbinnen. De aanleg van het bos vond plaats in de periode tussen 1765 en 1784 in een gebied tussen de Bosbeek en de Stadsbroekloop. Het toen aangelegde lanenpatroon is nog vrijwel geheel intact. Vanuit cultuurhistorisch oogpunt is het Asserbos dan ook waardevol en maakt in zijn geheel deel uit van het Beschermd Stadsgezicht. Op het oostelijke deel van het plangebied, ten oosten van de weg Bosrand, zijn hierdoor beschermende regels van toepassing (zowel op het deel van het Asserbos als op de gronden van de kinderboerderij). Deze regels hebben voornamelijk betrekking op bebouwing en functies en zijn integraal opgenomen in het voorliggende bestemmingsplan. Het betreft onder meer bouwregels en een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden. Daarnaast wordt het Asserbos gekenmerkt door een verscheidenheid aan beplantingselementen en maakt, vanwege haar natuurlijke waarden, deel uit van de Ecologische Hoofdstructuur. Ook gelden regels ter bescherming van deze waarden.
3.6
Archeologie Inleiding Archeologische waarden dienen op grond van de Monumentenwet 1988 te worden mee gewogen in de besluitvorming over ruimtelijke ingrepen. Uitgangspunt van de wet is het vroegtijdig betrekken van archeologische belangen in de planvorming en het behoud van archeologische waarden in situ (ter plaatse). Ook wordt in de Monumentenwet uitgegaan van het zogenaamde 'veroorzaker-principe'. Dit principe houdt in dat degene die de ingreep pleegt, financieel verantwoordelijk is voor behoudsmaatregelen of voor een behoorlijk onderzoek van eventueel aanwezige archeologische waarden.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
22
enter Het plangebied ligt als geheel in een gebied dat niet is gekarteerd. In het kader van de nieuwe ontwikkelingen in het plangebied is, in het kader van de eventuele aanwezigheid van archeologische resten, advies gevraagd aan het Drents Plateau. Onderzoek Op basis van de globale Indicatieve Kaart Archeologische Waarden (IKAW) kan er voor het plangebied van het Milieu Educatie Centrum & Wijkpost Assen een (middel)hoge verwachting voor archeologie worden herleid. Tot op heden zijn in dit gebied nog geen archeologische vondsten gedaan. In zijn algemeenheid geldt in Drenthe voor zones met een middelhoge-hoge verwachting voor archeologie een onderzoeksvrijstelling als het totaal van het te verstoren bodemoppervlak beperkt blijft tot 1.000 m2. Advies Op basis van de constructiewijze van het MEC (fundering op staal) en de omvang van het gebouw is hierop de onderzoeksvrijstelling van toepassing. Er is dus geen archeologisch vooronderzoek nodig op deze locatie. Wel blijft de meldingsplicht conform artikel 53 van de Monumentenwet van kracht. Dit houdt in, dat mochten er tijdens de uitvoering van de werkzaamheden toch archeologische resten worden gevonden, de initiatiefnemer dit onmiddellijk dient te melden bij de provinciaal archeoloog, de heer W. van der Sanden (telefoonnummer 0592-305932 / 06-22662601) en bij de contactpersoon archeologie van de gemeente, de heer S. Akkerman. Daarnaast geeft de provinciaal archeoloog aan dat geplande natuurspeelbos binnen het beschermde stadsgezicht van Assen valt. Het is van belang dat bij de uitwerking van dit onderdeel van het plan tijdig contact wordt opgenomen met de ambtenaar monumentenzorg van de gemeente en met de Rijksdienst voor het Cultureel erfgoed
3.7
Flora en fauna Inleiding In het kader van het plan voor de oprichting van het MEC is een ecologisch onderzoek uitgevoerd naar de flora en fauna in het gebied zelf en de omgeving en de effecten hierop door de uitvoering van het plan. Onderzoek Het onderzoek is vastgelegd in het rapport Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen van 9 maart 2011, dat als bijlage bij dit bestemmingsplan is opgenomen. In het onderzoek is zowel gekeken naar de gebiedsbescherming als de soortenbescherming. Wat betreft de gebiedsbescherming is de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van belang. De EHS ligt alleen op de bestemming Natuur (speelbos en kinderboerderij). Alleen in het speelbos zullen nieuwe activiteiten worden ontplooid. Conclusie wat betreft de uit te voeren werkzaamheden is dat, zolang er bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de beschreven natuurwaarden, er geen significante negatieve effecten op de natuurwaarden zijn te verwachten. Onderzoek is gedaan naar alle beschermde soorten. In het advies
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
23
enter natuurwaarden is geconcludeerd dat ter plaatse van de te slopen woning nader onderzoek noodzakelijk is naar eventuele nestplaatsen voor de huismus en verblijfplaatsen voor vleermuizen. Voor verstoring van overige soorten in het plangebied bestaat vrijstelling, mits de algemeen zorgplicht in acht wordt genomen. Het nader onderzoek voor de huismus en vleermuis is vastgelegd in het rapport Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen d.d. 30 juni 2011. In de periode mei tot en met juni 2011 is de bebouwing twee maal geïnventariseerd op de aanwezigheid van vleermuizen en huismus. Uit dit aanvullend onderzoek is gebleken dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen en nestplaatsen van huismussen in de bebouwing aanwezig zijn. De conclusie is derhalve dat sloop van de bebouwing geen gevolgen voor vleermuizen en huismussen heeft. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is met betrekking tot de Flora- en Faunawet niet in het geding.
3.8
Verkeer en vervoer Zoals uit eerder genoemde cijfers blijkt, zal het bezoekersaantal met zo'n 20.000 personen per jaar toenemen voor het plangebied. Veel van de bezoekers van het centrum en de kinderboerderij zullen uit de omgeving komen en gebruikmaken van de fiets of openbaar vervoer. De parkeerruimte voor de bezoekers is voorzien op het parkeerterrein van het westelijk gelegen recreatieterrein. Dit aantal parkeerplaatsen wordt als voldoende beschouwd. Daarnaast worden in het plangebied zelf een aantal parkeerplaatsen gerealiseerd voor de werknemers van het gemeentelijke wijkcentrum (circa 10 plaatsen). De afwikkeling van het gemotoriseerde verkeer vindt plaats via de in- en uitritten van het recreatieterrein. De wegen Stadsbroek en Bosrand zijn bedoeld voor het langzame verkeer.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
24
enter
Hoofdstuk 4 4.1
Planbeschrijving
Algemeen Zoals in de inleiding van het voorliggende bestemmingsplan reeds is vermeld, voorziet het planvoornemen in de oprichting van een Milieu Educatief Centrum met verschillende functies waaronder een wijkpost van de gemeente. Daarnaast wordt ook een deel van het plangebied ingericht als natuurspeelbos en blijft de reeds bestaande kinderboerderij De Hofstede gehandhaafd. Het plan sluit aan op de natuurlijke omgeving van het plangebied. Met het plan wordt een geleidelijke overgang gecreëerd van het Asserbos naar de bestaande bebouwing aan de westzijde van het plangebied. Tevens voorziet het plan in nieuwe, recreatieve mogelijkheden in een omgeving die met recreatieve functies is ingericht. Het MEC wordt hiermee een belevingscentrum voor zowel de inwoners van Assen als voor mensen van buiten de stad die het Asserbos willen verkennen. In het navolgende wordt het plan op detailniveau beschreven. MEC Het planvoornemen voorziet in de bouw van een Milieu Educatief Centrum. Dit gebouw herbergt de volgende functies: leslokalen, filmruimte en praktijkruimte; ruimten voor opslag; (expositie)ruimten voor verschillende natuurorganisaties; wijkpost van de gemeente waaronder begrepen de opslag van voertuigen is; biovergassingsinstallatie; op houtsnippers draaiende cv-ketel. ondergeschikte horecagelegenheid;
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
25
enter
Bovenaanzicht Het gebouw bestaat hoofdzakelijk uit natuurlijke, voornamelijk lokale, materialen. Hiermee wordt aangesloten bij de natuurlijke omgeving waar het plangebied deel van uitmaakt.
Noordgevel bebouwing
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
26
enter
Impressie MEC
Impressie MEC Het gebouw krijgt twee bouwlagen; een begane grond en een verdieping. Ten behoeve van de uitvoering van het unieke architectonische principe worden gronden opgehoogd. Hierdoor ontstaat het beeld dat de bebouwing deels ondergronds ligt. Het grondoppervlak van de begane grond, van de delen waar bebouwing wordt opgericht, beslaat circa 750 m2. Een deel van de eerste verdieping overlapt de begane grond. De hoofdingang van het gebouw is gesitueerd aan de zijde van de Bosrand. Hier is tevens ruimte gereserveerd voor fietsenstallingen. Wijkpost De wijkpost is gesitueerd in het westelijke deel van de bebouwing op de begane grond. De stalling van voertuigen is eveneens voorzien in dit deel van het gebouw. Biovergassingsinstallatie In het gebouw van het MEC is een biovergassingsinstallatie voorzien. Deze installatie voorziet in de energiebehoefte van het complex zelf. De biovergassingsinstallatie wordt ingebouwd in de toren met een hoogte van circa 20 m. De toren heeft dezelfde natuurlijke uitstraling als de rest van de bebouwing. Tevens is de toren opengesteld voor publiek en dient daarmee als uitkijkpunt. Door het integreren van de biovergassingsinstallatie in het MEC wordt de bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
27
enter duurzame energie opwekking zichtbaar gemaakt en heeft het hiermee eveneens een educatief doel. Organisch (snipper) afval wordt gebruikt als input voor de installatie. Het betreft door het personeel van de wijkpost opgehaalde groen uit de gemeente (omliggende wijken). Daarnaast is ook het gebruik van mest en organisch restafval van de kinderboerderij een mogelijkheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan het 'cradle to cradle'-principe. Door de te realiseren wijkpost in het gebouw wordt de logistiek van het organisch afval efficiënter. Een bijkomend voordeel is de efficiëntie in investering; gedeelde kosten in de bekostiging van de installatie. Natuur Een deel van het plangebied maakt deel uit van het Asserbos (het oostelijke deel van het plangebied). In dit gedeelte is een natuurspeelbos voorzien. Dit natuurspeelbos bestaat uit een parcours door de bomen (op circa 3-4 m hoogte). Ook worden langs dit parcours wandelpaden aangelegd. Daarnaast wordt op een deel van de bebouwing een (educatieve) natuurtuin aangelegd met een 'ontdekroute'. Ten slotte wordt een geleidelijke, natuurlijke overgang gecreëerd van het gebied ten noorden van het plangebied tot op de eerste verdieping van het MEC. Hiermee wordt het grondgebied van de aanwezige dieren vergroot en gezorgd dat deze ook integraal onderdeel uitmaken van het centrum.
Referentiebeelden Natuurspeelbos Overige verharding Overige verharding in het plangebied bestaat uit (half)verharding. Aan de zuidzijde van het plangebied zijn circa 10 parkeerplaatsen geprojecteerd die zijn bedoeld voor werknemers van het MEC en de wijkpost.
4.2
Verantwoording bestemmingskeuze De MEC heeft de bestemming Maatschappelijk gekregen. Deze bestemming sluit aan bij de (maatschappelijke) functies die deze bebouwing voor een groot deel herbergt. Zowel educatie als een wijkpost vallen hieronder. Horeca is duidelijk aanvullend op de educatieve functie. Voor het deel van het plangebied dat deel uitmaakt van het Asserbos is de bestemming Natuur opgenomen. Ook de gronden van de kinderboerderij vallen binnen deze bestemming. Dit is gebeurd om aan te sluiten bij het vigerend bestemmingsplan en duidelijk te maken dat de Natuur op deze plaats voorop
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
28
enter blijft staan. Deze bestemming voorziet in een bescherming van de aanwezige, natuurlijke waarden. Ten slotte ligt het oostelijke deel van het plangebied binnen de begrenzing van het 'beschermd stadsgezicht'. De van toepassing zijnde regels uit het handboek van de gemeente zijn met enige aanpassing opgenomen in de regels van dit bestemmingsplan. Hiermee is de bescherming van de aanwezige waarden gewaarborgd.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
29
enter
Hoofdstuk 5 5.1
Toelichting op de regels
Inleiding In dit onderdeel van de toelichting wordt nader ingegaan op de wijze waarop de voor het plangebied gewenste ontwikkeling juridisch is vastgelegd. De opzet van de regels is enerzijds gerelateerd aan de geldende bestemmingsplannen Buitengebied, Herziening artikel 30 WRO en Het Stadsbroek II, anderzijds is aangesloten op de Wet ruimtelijke ordening (Wro), de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) en het Besluit ruimtelijke ordening (Bro). De vormgeving van de verbeelding en de regels is conform de Standaard Vergelijkbare BestemmingsPlannen (SVBP 2008). Tot slot is zoveel mogelijk het concept van het standaard handboek van de gemeente Assen gevolgd. Met de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo), per 1 oktober 2010, worden de aanlegvergunning, de sloopvergunning en de binnenplanse ontheffing als instrumenten van het bestemmingsplan onderdeel van de omgevingsvergunning (Wabo). In de Wabo wordt bijvoorbeeld niet meer gesproken van een ontheffing maar van een afwijking. Een bouwvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het bouwen van een bouwwerk, en een aanlegvergunning wordt een omgevingsvergunning voor het uitvoeren van een werk, geen bouwwerk zijnde, of van werkzaamheden. In het voorliggende bestemmingsplan worden de nieuwe begrippen uit de Wabo gehanteerd.
5.2
Nadere toelichting op de regels Het bestemmingsplan kent twee hoofdbestemmingen en een dubbelbestemming te weten: Maatschappelijk; Natuur; Waarde - Cultuurhistorie. Maatschappelijk Deze bestemming heeft betrekking op het Milieu Educatief Centrum met verschillende functies waaronder een wijkpost van de gemeente en een theeschenkerij. De horecafunctie die hier is toegestaan, is een lichte vorm en dient bovendien ondergeschikt te zijn aan de hoofdfunctie van het voorlichtingscentrum. Zie hiervoor de definitie van horeca 3b in artikel 1 van de regels. De gebouwen dienen binnen het bouwvlak te worden gebouwd. De hoogte van de gebouwen mag maximaal 10 m bedragen. Voor de geplande uitkijktoren is een afwijkende bouwhoogte van 20 m opgenomen, over een oppervlak van ten hoogste 100 m2. Natuur Deze bestemming heeft betrekking op het Asserbos. De landschappelijke en natuurlijke waarden van het Asserbos dienen binnen deze bestemming worden behouden, hersteld en ontwikkeld. In de verbeelding zijn aanduidingen
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
30
enter opgenomen op de locaties waar een kinderboerderij en maatschappelijke voorzieningen dan wel een speelbos zijn toegestaan. Ter plaatse van de aanduiding 'kinderboerderij' is een bouwvlak opgenomen waarbinnen gebouwen ten behoeve van de kinderboerderij en de maatschappelijke voorzieningen zijn toegestaan. Het speelbos is aangeduid als 'speelvoorzieningen' en de definitie van speelbos is opgenomen in de begrippen: een terrein met bomen waarin natuurlijk vormgegeven speelvoorzieningen zijn aangebracht in en rond de bomen. De speelvoorzieningen in bomen mogen maximaal de hoogte van de betreffende boom hebben, overige speelvoorzieningen mogen worden gebouwd tot een hoogte van maximaal 10 m. Waarde - Cultuurhistorie Voor de gronden gelegen in het beschermd Stadsgezicht Assen zijn nadere regels opgenomen in een dubbelbestemming. Zo mag de hoofdvorm van gebouwen in beginsel niet worden veranderd. Onder hoofdvorm wordt verstaan: de oppervlakte van het grondvlak, de gevelbreedte, de (goot)hoogte, de dakhelling en de nokrichting. Het bevoegd gezag kan afwijken van deze regel middels een omgevingsvergunning, mits vooraf advies wordt ingewonnen van de Begeleidingscommissie Binnenstad. Daarnaast is een omgevingsvergunningstelsel voor het uitvoeren van werken, geen bouwwerken zijnde, of van werkzaamheden opgenomen. Hierin is bepaald dat het onder meer verboden is bomen te rooien, wegen te verharden, gronden af te graven en houtsingels aan te brengen zonder omgevingsvergunning. Hierop zijn uitzonderingen opgenomen voor bijvoorbeeld werken en werkzaamheden die het normale onderhoud betreffen. Ook is er een afwegingskader opgenomen voor het verlenen van de omgevingsvergunning. Naast de bestemmingsregels, de begrippen en de wijze van meten zijn nog de anti-dubbeltelbepaling, de algemene afwijkingsregels, overige regels en de overgangs- en slotregels opgenomen.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
31
enter
Hoofdstuk 6 6.1
Financiële uitvoerbaarheid
Economische uitvoerbaarheid Voor de realisatie van het MEC/wijkpost Stadsbroek heeft de gemeenteraad reeds ingestemd met het reserveren van een bedrag in de begroting. Het uitwerkingskrediet is verwerkt in het meerjarenperspectief voor 2011 en verder. Daarnaast wordt momenteel onderzocht of het project (gericht op milieu-investering en het leeraspect) in aanmerking kan komen voor verschillende subsidies. Hiermee kan de investeringslast van de gemeente Assen worden verminderd. In de vastgestelde begroting 2009 is een exploitatiebedrag opgenomen van 270.000 euro voor het MEC vanaf 2012. Door middel van een goede programmering van het gebouw, zoals zaalverhuur, verbeterde horecavoorziening, efficiënte inzet van mensen en subsidies, wordt verwacht dat circa 100.000 euro per jaar structureel terug te kunnen verdienen op de exploitatielast. De exploitatielast zal dan circa 200.000 per jaar zijn in plaats van de geprognosticeerde 270.000 euro. Een nadere uitwerking zal duidelijk moeten maken wat de precieze verlaging zal worden van de jaarlijkse exploitatielast.
6.2 Verantwoording over inzet van een exploitatieplan Alle gronden binnen dit bestemmingsplan zijn in handen van de gemeente. Een exploitatieplan bij dit bestemmingsplan is niet aan de orde, omdat kostenverhaal, fasering dan wel het stellen van eisen bij de uitvoering, zoals bedoeld in artikel 6.12, lid 2 Wet ruimtelijke ordening, niet noodzakelijk is.
6.3
Planschadeaspecten Planschade is voor wat betreft dit bestemmingsplan niet te verwachten, aangezien omliggende belanghebbenden niet worden benadeeld door de ontwikkelingen die in dit plan worden mogelijk gemaakt.
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
32
enter
Hoofdstuk 7 7.1
Maatschappelijke uitvoerbaarheid
Inspraak en overleg De resultaten van inspraak en overleg worden te zijner tijd in deze paragraaf opgenomen.
7.1.1
Resultaat overlegreacties
7.1.2
Resultaat inspraakreacties
7.2
Uitkomsten overleg ex artikel 3.1.1. Bro
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
33
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
34
enter
Bijlagen bij de toelichting
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
35
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
36
enter
Bijlage 1 Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
37
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
38
A dv ies Natuu rw aa rden Mi li eu Ed u ca ti ef C en t rum te Ass en
A dv ies Natuu rw aa rden Mi li eu Ed u ca ti ef C en t rum te Ass en
Inhoud
Rapport en bijlagen
9 maart 2011 Projectnummer 015.00.02.57.00
I n h o u d s o p g a v e
1
Inleiding
2
Plangebied en voorgenomen plannen
7
2.1
Ligging
7
2.2
Huidige situatie
7
2.3
Voorgenomen plannen
8
3
4
5
6
5
Gebiedsbescherming en effectbepaling
11
3.1
Natuurbeschermingswet 1998
11
3.2
Omgevingsvisie - Ecologische Hoofdstructuur
11
Soortenbescherming en effectbepaling
15
4.1
Vaatplanten
16
4.2
Zoogdieren - vleermuizen
17
4.3
Zoogdieren - overige
18
4.4
Vogels
20
4.5
Amfibieën
21
4.6
Reptielen
22
4.7
Vissen
22
4.8
Dagvlinders
23
4.9
Libellen
23
4.10
Overige ongewervelden
23
Conclusie en consequenties
25
5.1
Beschermde gebieden
25
5.2
Beschermde soorten
26
5.3
Houdbaarheid
27
Bronnen
29
6.1
Veldbezoek
29
6.2
Media
29
6.3
Literatuur
29
Bijlagen
015.00.02.57.00
I n l e i d i n g
Er bestaan plannen voor de ontwikkeling van een Milieu Educatief Centrum
AANLEIDING
nabij de kinderboerderij De Hofstede in het Asserbos te Assen. Om deze ontwikkeling mogelijk te maken, dient een bestemmingsplanprocedure te worden gevoerd. In dit kader is het conform artikel 3.1.6 van het Besluit ruimtelijke ordening (Bro) noodzakelijk een onderzoek uit te voeren naar effecten op natuurwaarden (soortenbescherming en gebiedsbescherming). Het advies natuurwaarden behandelt de ecologische beoordeling van vorenge-
DOEL VAN HET ADVIES
noemde activiteit. De effecten op natuurwaarden worden beoordeeld in relatie tot bestaande wet- en regelgeving op het gebied van soortenbescherming en gebiedsbescherming. De soortenbescherming is vastgelegd in de Flora- en faunawet en de gebiedsbescherming in de Natuurbeschermingswet 1998, de Nota Ruimte en de Omgevingsvisie Drenthe. Waar nodig, wordt aandacht besteed aan het Besluit Rode lijsten flora en fauna. Nadere informatie over deze weten regelgeving is opgenomen in bijlage 1. De ligging van het plangebied wordt weergegeven in het navolgende figuur
PLANGEBIED
(figuur 1). Het rapport bestaat uit de volgende onderdelen: -
een beschrijving van het plangebied en de voorgenomen plannen;
-
een beschrijving van de effecten op de te beschermen natuurwaarden;
-
de conclusies en de consequenties.
De beschrijving van de relevante te beschermen natuurwaarden is gebaseerd
OPZET VAN HET RAPPORT
INFORMATIE
op: -
bestaande bronnen, zoals databanken, verspreidingsatlassen, waarnemingsoverzichten, rapporten en websites;
-
verkennend veldbezoek waarbij vooral is gekeken naar kritische en/of beschermde soorten, zowel wat betreft de aanwezigheid van als potenties voor deze soorten.
Op basis van de bekende gegevens en het veldbezoek zijn de mogelijke effec-
BEOORDELING
ten als gevolg van de toekomstige ontwikkelingen bepaald. Daarnaast zijn (de effecten van) deze ontwikkelingen beoordeeld in het kader van de natuurwetgeving. Het is mogelijk dat het onderzoek aantoont dat aanvullend onderzoek noodzakelijk is. Waar nodig, wordt aandacht geschonken aan eventuele mitigerende en compenserende maatregelen. Tot slot worden in het hoofdstuk Conclusie en consequenties de bevindingen
BEVINDINGEN
van het onderzoek kort weergegeven.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
5
556
233 Figuur 1. Topografische kaart met ligging plangebied (rood) (bron ondergrond: Mijn Kadaster)
6
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
P l a n g e b i e d v o o r g e n o m e n
e n
p l a n n e n
2.1
Ligging Het plangebied ligt aan de zuidwestzijde van Assen, in de kilometerhokken1 232-555, 233-555, 232-556 en 233-556 en in uurhok1 12-43. Figuur 1 geeft een overzicht van de ligging van het plangebied en de betreffende kilometerhokken. Het plangebied is in drie delen op te delen. Deze drie deelgebieden worden in figuur 2 weergegeven.
Figuur 2. Luchtfoto met globale ligging plangebied (rood) (bron ondergrond: Google Earth)
2.2
Huidige situatie Deelgebied 1 bestaat uit een voetbalveldje, een woonerf (Stadsbroek 3) en een
DEELGEBIED 1
dierenweide. Het voetbalveldje ligt aan de zuidzijde en is omheind met een hekwerk. Buiten dit hekwerk staan verspreid enkele bomen en struiken. Het 1
Een kilometerhok is een vastgelegd gebied van 1 km bij 1 km. De Topografische Dienst heeft deze hokken ingevoerd als rasterverdeling voor het tekenen van de topografische kaarten van Nederland. Een uurhok is een gebied van 5 km bij 5 km gebaseerd op diezelfde verdeling.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
7
woonerf ligt centraal in het deelgebied. Op het woonerf staan een woning en enkele bijgebouwen. Het erf bestaat verder voor een groot deel uit gazon en tuin. Verspreid zijn enkele grotere bomen aanwezig. De dierenweide ligt aan de noordzijde van het deelgebied en is in gebruik door kinderboerderij De Hofstede. Verspreid over de dierenweide staan enkele solitaire bomen. Het gehele deelgebied is omsloten door een smalle sloot.
Voetbalveldje DEELGEBIED 2
Deelgebied 2 betreft een deel van kinderboerderij De Hofstede (Bosrand 1). Dit deelgebied is voor het grootste deel verhard en bebouwd. Een kleiner deel omvat een klein oppervlak gemengd bos.
Kinderboerderij De Hofstede DEELGEBIED 3
Deelgebied 3 betreft een deel van het Asserbos. Het deelgebied wordt ingesloten door de Touwslagerlaan, de Sportlaan en de Brandlaan. Langs de Touwslagerlaan is een sloot gelegen.
2.3
Voorgenomen plannen Het voornemen is het oprichten van een Milieu Educatief Centrum met verschillende functies waaronder een wijkcentrum van de gemeente en een biomassa-installatie. Ten behoeve van dit plan zal in deelgebied 1 de woning inclusief bijgebouwen (Stadsbroek 3) alsmede het aanwezige groen respectievelijk worden gesloopt en verwijderd. Figuur 3 geeft een impressie van de
8
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
nieuwe inrichting van het deelgebied. Het Milieu Educatief Centrum zal de volgende functies herbergen: -
horecagelegenheid;
-
verkoopruimte;
-
leslokalen, filmruimte en praktijkruimte;
-
ruimten voor opslag;
-
(expositie)ruimten voor verschillende natuurorganisaties;
-
wijkpost van de gemeente waaronder begrepen de opslag van voertui-
-
biomassa-installatie.
gen;
Figuur
3.
Impressie
Milieu
Educatief
Centrum
&
Wijkpost
Assen
(Bron: concept ontwerp, Twentyfour Hours BV, 8 december 2009)
Het gebouw krijgt twee bouwlagen; een begane grond en een verdieping. Ten behoeve van de uitvoering van het unieke architectonische principe worden gronden opgehoogd. Hierdoor ontstaat het beeld dat de bebouwing deels ondergronds ligt. Het grondoppervlak van de begaande grond, van de delen waar bebouwing wordt opgericht, beslaat circa 750 m2. Een deel van de eerste verdieping overlapt de begane grond. De hoofdingang van het gebouw is gesitueerd aan de zijde van de Bosrand. Hier is tevens ruimte gereserveerd voor fietsenstallingen. De wijkpost is gesitueerd in het westelijke deel van de bebouwing op de begane grond. De stalling van voertuigen is eveneens voorzien in dit deel van het gebouw.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
9
In het gebouw van het MEC is een biomassa-installatie voorzien. Deze installatie voorziet in de energiebehoefte van het complex. De biomassa-installatie heeft een hoogte van circa 20 m. De toren heeft dezelfde natuurlijke uitstraling als de rest van de bebouwing. Tevens is de toren opengesteld voor publiek en dient daarmee als uitkijkpunt. Door het integreren van de biomassainstallatie in het MEC wordt de duurzame energieopwekking zichtbaar gemaakt en heeft het hiermee eveneens een educatief doel. Organisch (snipper) afval wordt gebruikt als input voor de installatie. Het betreft door het personeel van de wijkpost opgehaalde groen uit de stad en uit het Asserbos. Daarnaast is ook het gebruik van mest en organisch restafval van de kinderboerderij een mogelijkheid. Hiermee wordt invulling gegeven aan het ‘cradle to cradle’-principe. Deze biomassa-installatie voorziet niet in de uitstoot van CO2. Door de te realiseren wijkpost in het gebouw wordt de logistiek van het organisch afval efficienter. De theeschenkerij (gesitueerd in één van de gebouwen) van de kinderboerderij De Hofstede in deelgebied 2 zal worden opgeheven. De bebouwing zal worden gebruikt ten behoeve van een andere functie (mogelijk kinderdagverblijf). Deelgebied 3 zal worden gebruikt als een natuurspeelbos. De plannen hiervoor zijn nog niet uitgewerkt. Door het betreffende deelgebied zal naar verwachting op een hoogte van 3 m tot 4 m een parcours voor kinderen worden aangelegd. Dit parcours zal zoveel mogelijk worden vervaardigd van natuurlijke materialen. Parallel aan het parcours zal op de grond een onverhard pad voor de ouders worden aangelegd. Ten behoeve van de plannen zullen geen bomen worden gekapt. Ook zal er geen verlichting van het terrein plaatsvinden.
10
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
G e b i e d s b e s c h e r m i n g
e n
e f f e c t b e p a l i n g
Voor onderhavig plangebied is de volgende wet- en regelgeving op het gebied van gebiedsbescherming relevant: de Natuurbeschermingswet 1998 en de Nota Ruimte (zie bijlage 1). Met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur is de Nota Ruimte uitgewerkt in de Omgevingsvisie Drenthe.
3.1
Natuurbeschermingswet 1998 Het plangebied is geen onderdeel van en grenst niet aan een beschermd gebied
INVENTARISATIE
in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het dichtstbijzijnde beschermde gebied is het Beschermd natuurmonument Overcingel, dat is gelegen in de kern van Assen op ruim één kilometer afstand van het plangebied. Het landgoed Overcingel betreft een gebied met bijzondere bomen en planten. Verder ligt het Natura 2000-gebied Witterveld op een afstand van ruim een anderhalve kilometer. Het Witterveld betreft een heide- en hoogveengebied en is gelegen ten zuidwesten van Assen. Tussen de beschermde gebieden en het plangebied ligt onder meer bebouwing en infrastructuur. Het plangebied heeft daarnaast geen belangrijke ecologische relaties met de beschermde gebieden. Gezien de ligging van het plangebied ten opzichte van beschermde gebieden,
EFFECTEN
de aard van de ontwikkelingen en de huidige terreinomstandigheden van het plangebied zijn geen negatieve effecten op beschermde gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is geen vergunning op grond van de Natuurbeschermings-
CONCLUSIE
wet 1998 nodig. Het is echter aan het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, om deze visie te bevestigen.
3.2
Omgevingsvisie - Ecologische Hoofdstructuur De deelgebieden kinderboerderij (deelgebied 2) en bosgebied (deelgebied 3)
INVENTARISATIE
liggen binnen de Ecologische Hoofdstructuur. Figuur 4 geeft een overzicht van
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
11
de ligging van de Ecologische Hoofdstructuur. De begrenzing ligt ter hoogte van het plangebied langs de weg Bosrand.
Figuur 4. Kaart Concretisering EHS2010, Ecologische Hoofdstructuur is helder groen gekleurd (Bron: Atlas van Drenthe)
Op basis van het Natuurbeheerplan 2011 blijkt dat deelgebied 3 het beheertype Droogbos met productie (N16.01) toegekend heeft gekregen (Beheertypenkaart). Op basis van de Ambitiekaart blijkt dat voor het deelgebied de ambitie Vochtigbos met productie (N16.02) geldt. De beheertypen hebben een vegetatiekundige basis, maar staan voor een hele levensgemeenschap van planten en dieren. In de Index Natuur en Landschap (14) is te vinden om welke soorten en soortengroepen het gaat. Doel is om de gebieden geschikt te houden of te maken voor die levensgemeenschap. De algemene beschrijving van beide beheertypen zijn als bijlagen opgenomen (bijlage 2 en 3). Deelgebied 3 betreft een perceel gemengd bos. Hier zijn forse exemplaren van beuk, Douglas, fijnspar, grove den en lariks aanwezig. In de ondergroei staan jonge exemplaren van deze soorten en daarnaast berk, esdoorn, hulst, taxus en vlier. Opvallend is de aanwezigheid van enkele exemplaren van rododendron. In de kruidlaag groeit blauwe bosbes, braam en brede stekelvaren. Aan de rand van de aangrenzende sloot werd dubbelloof (Rode Lijst: gevoelig) aangetroffen.
12
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
Aanzicht deelgebied 3 vanaf de Touwslagerlaan
Gezien de aard van de ontwikkelingen leiden deze in de deelgebieden 1 en 2
EFFECTEN
niet tot significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur. De plannen voor deelgebied 3 zijn nog niet concreet genoeg voor een definitieve beoordeling. In voorliggend onderzoek is er vanuit gegaan dat de ingreep sober zal worden uitgevoerd (onder andere geen verlichting en verharding). Als gevolg van de ingreep zal een klein oppervlak van de bosbodem worden verstoord. Het bos heeft echter een productiedoelstelling en bij het rooien van bomen wordt de bodem eveneens plaatselijk verstoord. Bij de aanleg zal rekening worden gehouden met de aanwezigheid van waardevolle vegetaties. Verder zal de recreatiedruk periodiek toenemen. Het betreffende bosperceel is relatief smal en wordt omsloten door (wandel)paden, waardoor verstoring als gevolg van menselijke aanwezigheid in het gehele perceel aanwezig is. Rust en stilte is met name tussen zonsondergang en zonsopkomst aanwezig en dit zal ook zo blijven. Indien bij het uitwerken van de plannen en de uitvoering van de werkzaamhe-
CONCLUSIE
den rekening wordt gehouden met natuurwaarden, worden er geen significant negatieve effecten op de natuurwaarden verwacht. Dit geldt ook voor kenmerken, zoals rust en stilte, bodem opbouw, waterkwaliteit en donkerte. De activiteit is op het punt van de Ecologische Hoofdstructuur niet in strijd met de Omgevingsvisie Drenthe. Het is aan het bevoegd gezag, het College van Gedeputeerde Staten van de provincie Drenthe, om deze visie te bevestigen.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
13
S o o r t e n b e s c h e r m i n g
e n
e f f e c t b e p a l i n g
Relevante wet- en regelgeving op het gebied van de soortenbescherming be-
WET- EN REGELGEVING
treft de Flora- en faunawet en het Besluit Rode lijsten flora en fauna. Nadere informatie over deze wet- en regelgeving is opgenomen in bijlage 1. Het onderzoek is uitgevoerd op basis van bestaande gegevens en een verkennend veldbezoek. Op basis van de AMvB 2004 betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet
BESCHERMINGSREGIME
worden de in Nederland beschermde soorten in drie beschermingsregimes ingedeeld. Het gaat hierbij om algemene soorten (soorten uit tabel 1), overige soorten (soorten uit tabel 2) en strikt beschermde soorten (soorten uit tabel 3). Om verwarring te voorkomen, wordt in dit rapport respectievelijk de benaming licht, middelzwaar en streng beschermd gehanteerd (zie bijlage 1). De inheemse vogelsoorten hebben een afwijkend beschermingsregime (valt zowel onder het middelzware als het strenge beschermingsregime). Het bronnenonderzoek is met name gebaseerd op de informatie van de Natio-
BRONNEN
nale Databank Flora en fauna (NDFF). De gemeente Assen heeft een abonnement op deze database en heeft voor het betreffende plan tijdelijk een machtiging aan BügelHajema Adviseurs verstrekt. Geraadpleegde databanken, verspreidingsatlassen, waarnemingsoverzichten, websites en rapporten zijn met een eigen nummer in de literatuurlijst opgenomen. Gegevens uit deze bronnen worden bij het bespreken van de verschillende soortengroepen alleen genoemd indien ze een meerwaarde voor het onderzoek hebben. Het plangebied is begin maart 2011 bezocht om een indruk te krijgen van de
VELDBEZOEK
terreinomstandigheden van het plangebied, de omgeving en de voorkomende flora en fauna (zie ook paragraaf 6.1). Gezien de aard van het plangebied en op basis van de indruk die van het plangebied is verkregen, de kennis over leefgebieden van soorten en de beschikbare gegevens, kan van de meeste soortengroepen met voldoende zekerheid een oordeel worden gegeven over het voorkomen van beschermde soorten in het gebied. Alleen van de soortgroep vleermuizen en de soort huismus is een onvoldoende beeld ontstaan. Aangezien eventuele ontwikkelingen in deelgebied 2 alleen bestaan uit een
ONDERZOEKSGEBIED
functiewijziging van het gebouw met de op te heffen functie theeschenkerij, worden voor dit deelgebied op voorhand geen negatieve effecten op beschermde soorten verwacht. Dit deelgebied wordt in dit hoofdstuk dan ook niet verder besproken.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
15
4.1
Vaatplanten INVENTARISATIE
Op basis van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken matig tot goed zijn onderzocht op de aanwezigheid van vaatplanten. In de betreffende kilometerhokken zijn de licht beschermde brede/duinwespenorchis, gewone dotterbloem, gewone vogelmelk, kleine maagdenpalm en koningsvaren en de middelzwaar beschermde gele helmbloem, kleine zonnedauw, rietorchis en ronde zonnedauw bekend. Er zijn geen gedetailleerde waarnemingen van deze soorten bekend binnen het plangebied.
DEELGEBIED 1
Binnen deelgebied 1 is het groen over het algemeen aangeplant. Rond het voetbalveldje, dat uit een vrij open grasvegetatie bestaat, staan enkele exemplaren van zomereik, zwarte els en hazelaar. Op het woonerf zijn verschillende tuinplanten en -struiken aangeplant. In de tuin werden als twee licht beschermde soorten, gewone vogelmelk en kleine maagdenpalm, als tuinplant aangetroffen. In de berm van de Stadsbroek voor het woonhuis werd eveneens en polletje gewone vogelmelk aangetroffen. Mogelijk is de soort hier vanuit de tuin verwilderd. Verder staan hier boomsoorten, zoals zomereik en fijnspar. De dierenweide heeft een zeer korte grazige vegetatie. Verspreid staan hierin enkele zomereiken. In het slootje groeit onder meer gewoon sterrenkroos en mannagras.
DEELGEBIED 3
Deelgebied 3 betreft een perceel gemengd bos. Hier zijn forse exemplaren van beuk, Douglas, fijnspar, grove den en lariks aanwezig. In de ondergroei staan jonge exemplaren van deze soorten en daarnaast berk, esdoorn, hulst, taxus en vlier. Opvallende is de aanwezigheid van enkele exemplaren van rhododendron. In de kruidlaag groeit blauwe bosbes, braam en brede stekelvaren. Aan de rand van de aangrenzende sloot groeit de rode lijstsoort dubbelloof (Rode Lijst: gevoelig). Op basis van de aangetroffen terreinomstandigheden, het gebruik en het beheer van het plangebied en de bekende verspreidingsgegevens, wordt de aanwezigheid van middelzwaar en streng beschermde soorten binnen het plangebied niet verwacht. Op basis van de terreinomstandigheden en veldbezoek kan de aanwezigheid van de licht beschermde soort brede wespenorchis niet worden uitgesloten. Brede wespenorchis komt verspreid in Assen voor en kan spontaan in onder meer tuinen en groenvoorzieningen verschijnen.
EFFECTEN
Bij het verwijderen van vegetatie en het vergraven van de bodem kunnen enkele exemplaren van de licht beschermde brede wespenorchis worden verstoord en/of vernield.
CONCLUSIE
Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van de soortengroep vaatplanten ontstaan. Ten behoeve van de ontwikkelingen kunnen enkele exemplaren van een licht beschermde soort worden
16
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
beschadigd en/of kan de standplaats worden vernietigd (artikel 8). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling voor artikel 8 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten hoeft voor deze soort geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.
4.2
Zoogdieren - vleermuizen Op basis van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken slecht zijn
INVENTARISATIE
onderzocht op de aanwezigheid van zoogdieren. Uit de betreffende kilometerhokken zijn waarnemingen bekend van gewone dwergvleermuis, ruige dwergvleermuis, rosse vleermuis en laatvlieger. Alle vleermuissoorten zijn streng beschermd. De variatie in het plangebied met opgaande begroeiing en open delen maakt het plangebied ook geschikt als foerageergebied voor verschillende soorten vleermuizen. Naar verwachting zijn de lanen van belang als vliegroute tussen verblijfplaatsen en foerageergebieden. De woning en één van de vrijstaande bijgebouwen in deelgebied 1 zijn opge-
DEELGEBIED 1
trokken uit baksteen (een bouwlaag) en hebben een pannendak. In de buitenmuren is een spouw aanwezig. Deze bebouwing is onder meer door de aanwezigheid van overhangende gevelpannen geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Tussen de kopgevels en de gevelpannen is een speelt aanwezig die veel door vleermuizen wordt gebruikt als invliegopening. In het binnen het plangebied aanwezig opgaand groen zijn geen spleten en holten aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen.
Woonhuis Stadsbroek 3
In de bomen in deelgebied 3 zijn geen voor vleermuizen geschikte holten en
DEELGEBIED 3
spleten aangetroffen. De dikkere bomen betreffen daarnaast voornamelijk naaldbomen. Levende naaldbomen worden vanwege de hars weinig gebruikt als
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
17
verblijfplaats door vleermuizen. Binnen deelgebied 3 worden geen verblijfplaatsen van vleermuizen verwacht. EFFECTEN
Als gevolg van de plannen zal het foerageergebied van vleermuizen veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Het ligt in de verwachting dat de waarde als foerageergebied niet zal afnemen. Negatieve effecten op vliegroutes worden niet verwacht. Als gevolg van de sloop van de bakstenenbebouwing in deelgebied 1 kunnen verblijfplaats van vleermuizen worden vernietigd. Bij een onzorgvuldige sloop kunnen eveneens individuen worden gedood.
CONCLUSIE
Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van de voorkomende soorten ontstaan, maar een onvoldoende beeld van de gebruiksfunctie verblijfplaats. Alle vleermuissoorten, alsmede hun vaste verblijfplaatsen zijn streng beschermd. Als gevolg van de sloop van de bakstenenbebouwing in deelgebied 1 kunnen vaste verblijfplaatsen worden vernietigd en verstoord (artikel 11). Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 9). Aanvullend onderzoek is nodig om de aanwezigheid van verblijfplaatsen van vleermuizen uit te sluiten, dan wel aan te tonen.
4.3
Zoogdieren - overige INVENTARISATIE
Op basis van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken slecht zijn onderzocht op de aanwezigheid van zoogdieren. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van een aantal licht beschermde soorten, de middelzwaar beschermde eekhoorn en steenmarter en de streng beschermde boommarter en waterspitsmuis. Er zijn geen gedetailleerde waarnemingen van deze soorten bekend binnen het plangebied. Er zijn twee oude waarnemingen van boommarter (1946 en 1951) uit het betreffende uurhok bekend. Gezien het beperkte aantal waarnemingen en het ontbreken van recente waarnemingen is het onwaarschijnlijk dat deze soort in het Asserbos en omgeving voorkomt. Daarnaast zijn binnen het plangebied geen geschikte verblijfplaatsen voor deze soort aanwezig. Er is één waarneming van een waterspitsmuis in kilometerhok 233-556 uit 1971 bekend. Binnen het plangebied is geen geschikt leefgebied voor waterspitsmuis aanwezig. Op basis van NDFF blijkt dat er verschillende waarnemingen van eekhoorn uit het Asserbos en omgeving bekend zijn. Binnen het plangebied zijn geen gedetailleerde waarnemingen van deze soort bekend. Tijdens het veldbezoek zijn in deelgebied 3 en in de overige delen van het Asserbos vraatsporen (afgeknaagde kegels van fijnspar) van eekhoorn aangetroffen. Deelgebied 3 maakt dan ook onderdeel uit van het leefgebied van eekhoorn. In het plangebied zijn geen nesten van eekhoorn aangetroffen.
18
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
Eekhoornvraat aan kegels van fijnspar
Uit de betreffende kilometerhokken zijn enkele waarnemingen van steenmarter bekend. Er zijn geen waarnemingen bekend uit het plangebied en het Asserbos. Het ligt wel in de verwachting dat het plangebied een (klein) onderdeel uitmaakt van het foerageergebied van deze soorten. Verblijfplaatsen van steenmarter zijn niet aangetroffen en worden eveneens niet binnen het plangebied verwacht. Verder worden in en direct rond het plangebied de licht beschermde soorten aardmuis, bosmuis, bunzing, egel, hermelijn (Rode lijst: gevoelig), huisspitsmuis, mol, rosse woelmuis, tweekleurige bosspitsmuis, veldmuis en wezel (Rode Lijst: gevoelig) verwacht. Deze soorten zijn ook op basis van de NDFF uit de omgeving van het plangebied bekend. Indien ontwikkelingen in deelgebied 3, zoals beoogd sober worden uitgevoerd,
EFFECTEN
worden er geen negatieve effecten op het leefgebied van eekhoorn en steenmarter verwacht. Het deelgebied betreft een relatief smal perceel waar reeds veel verstoring optreedt. Aangezien het speelbos niet alle dagen en niet de gehele dag in gebruik zal zijn, zal het gebied ook niet als zodanig verloren gaan. Daarnaast maakt het slechts een klein deel uit van het gehele leefgebied van deze soorten. Ten behoeve van de ontwikkelingen zal vegetatie worden verwijderd en de bodem worden vergraven, waardoor het leefgebied van de voorkomende licht beschermde soorten wordt aangetast en enkele vaste verblijfplaatsen worden vernietigd en verstoord. Ook kunnen enkele exemplaren worden gedood. Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende
CONCLUSIE
beeld van de soortengroep overige zoogdieren ontstaan. Verbodovertredingen met betrekking tot zwaarder beschermde soorten wordt niet verwacht. Wel worden vaste verblijfplaatsen van een aantal licht beschermde soorten vernietigd en verstoord (artikel 11) als gevolg van de ontwikkelingen. Ook kunnen hierbij enkele exemplaren worden gedood (artikel 9). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling voor
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
19
de artikelen 9 tot en met 11. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.
4.4
Vogels INVENTARISATIE
Het plangebied is door de aanwezigheid van een afwisselende begroeiing geschikt broedgebied voor verschillende vogels. In het plangebied zullen dan ook verschillende vogelsoorten tot broeden komen. Nestplaatsen van vogelsoorten waarvan de nestplaats jaarrond is beschermd, zijn niet in of direct rond deelgebieden 1 en 3 aangetroffen en worden hier eveneens niet verwacht. Soorten, zoals buizerd, havik en sperwer komen wel in het Asserbos tot broeden maar dan in gebieden waar meer rust heerst. Een uitzondering hierop vormt mogelijk de aanwezigheid van nestplaatsen van huismus in de bebouwing van Stadsbroek 3. Op het dak van het woonhuis en één van de vrijstaande bijgebouwen liggen dakpannen. De ruimte onder de dakpannen is vanuit de dakgoot bereikbaar voor huismus. Dergelijke situaties worden veel door huismussen gebruikt als nestplaats.
EFFECTEN
Het broed- en foerageergebied van een aantal vogelsoorten zal als gevolg van de ontwikkelingen veranderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Indien de werkzaamheden tijdens het broedseizoen worden opgestart, kunnen nesten van broedvogels worden verstoord.
CONCLUSIE
Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een onvoldoende beeld van de soortengroep vogels ontstaan. Alle vogelsoorten (uitgezonderd exoten) zijn beschermd. Ontheffing voor het vernielen en verstoren van bewoonde en jaarrond beschermd nesten van vogels (artikel 11) wordt in principe niet verleend. Hiertoe is nader onderzoek nodig om de aanwezigheid van nestplaatsen van huismus in de bebouwing van Stadbroek 3 uit te sluiten dan wel aan te tonen. Voor overige vogelsoorten kan men er in dit plangebied van uitgaan dat geen verbodsbepalingen worden overtreden als buiten het broedseizoen wordt gewerkt of als voor het broedseizoen wordt begonnen en de werkzaamheden continu voortduren. Als de werkzaamheden voor het broedseizoen worden gestart en continu voortduren, zullen broedvogels een rustiger broedplaats (op enige afstand) zoeken en niet door de werkzaamheden worden gestoord. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Voor de meeste vogels geldt evenwel dat het broedseizoen van ongeveer 15 maart tot 15 juli loopt.
20
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
4.5
Amfibieën Uit informatie van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken re-
INVENTARISATIE
delijk tot goed zijn onderzocht op de aanwezigheid van amfibieën. Uit de omgeving van het plangebied zijn waarnemingen bekend van de licht beschermde soorten bastaard kikker, bruine kikker, gewone pad en kleine watersalamander, de middelzwaar beschermde alpenwatersalamander en de streng beschermde kamsalamander en poelkikker. In de periode 1985 tot en met 1990 is één waarneming van een kamsalamander uit kilometerhok 233-556 bekend. Gezien de enkele waarneming is het onwaarschijnlijk dat er een populatie van kamsalamander in of nabij het plangebied aanwezig is. De waarneming kan betrekking hebben op een zwervend individu vanuit het landgoed Overcingel alwaar een bekende populatie aanwezig is. Uit de betreffende kilometerhokken zijn drie waarnemingen (2003 en 2007) van poelkikker bekend. Gezien habitateisen van deze soort en het aantal waarnemingen is het onwaarschijnlijk dat er een populatie van deze soort in of nabij het plangebied aanwezig is. Van de overige soorten komen de meeste gedetailleerde waarnemingen uit de omgeving van de oude ijsbaan, die aan de noordoostzijde van het Asserbos ligt. Naar verwachting worden de daar gelegen vijver en sloten gebruikt als voortplantingswateren. Binnen of direct rond het plangebied zijn geen geschikte voortplantingswateren voor zwaarder beschermde soorten aanwezig. Een aantal amfibiesoorten is buiten de voortplantingsperiode minder gebonden aan (voortplantings)wateren. De afstand tussen de voortplantingshabitat en het landhabitat betreft voor alpenwatersalamander 400 m, voor kleine watersalamander tot ongeveer 1.000 m en voor bruine kikker en gewone pad meerdere kilometers (6). Het plangebied en de directe omgeving heeft geen hoge waarde voor amfibieen. Daarnaast ligt het plangebied op enige afstand van potentiële voortplantingswateren. De kans dat juist in het plangebied een exemplaar van alpenwatersalamander wordt aangetroffen is hiermee zeer klein en verwaarloosbaar. Door de ontwikkelingen zal het plangebied als leefgebied voor amfibieën ver-
EFFECTEN
anderen, maar niet als zodanig verloren gaan. Bij graafwerkzaamheden zullen echter
terreindelen
worden
vergraven,
waardoor
(overwinterings)-
verblijfsplaatsen worden vernietigd en/of verstoord. Ook kunnen tijdens de werkzaamheden enkele exemplaren worden gedood.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
21
CONCLUSIE
Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van de soortengroep amfibieën ontstaan. In het plangebied kunnen enkele licht beschermde soorten worden aangetroffen. Vaste verblijfplaatsen van deze soorten kunnen worden vernietigd en verstoord (artikel 11) als gevolg van de ontwikkelingen. Ook kunnen enkele exemplaren worden gedood (artikel 9). In het geval van ruimtelijke ontwikkelingen geldt voor licht beschermde soorten een vrijstelling voor de artikelen 9 tot en met 11. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen activiteiten is een ontheffingsaanvraag voor deze soorten niet aan de orde. Wel blijft de zorgplicht van toepassing.
4.6
Reptielen INVENTARISATIE
Uit informatie van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken slecht tot matig zijn onderzocht op de aanwezigheid van reptielen. Er zijn binnen de kilometerhokken twee waarnemingen van reptielen bekend. In 2003 is een ringslang (streng beschermd) op geruime afstand van het plangebied, nabij De Smelt waargenomen. Gezien de enkele waarneming is het onwaarschijnlijk dat er een populatie van ringslang nabij het plangebied aanwezig is. De waarneming zal betrekking hebben op een zwervend individu vanuit een het natuurgebied Fochteloërveen. Daarnaast is er een waarneming van een levendbarende hagedis (middelzwaar beschermd) bekend in kilometerhok 233-555 uit 1955. Gezien het ontbreken van recentere waarnemingen is het onwaarschijnlijk dat in of nabij het plangebied een populatie van levendbarende hagedis aanwezig is. Het plangebied zelf vormt ook geen geschikt leefgebied voor reptielen. Er worden derhalve geen reptielen binnen het plangebied verwacht.
EFFECTEN/CONCLUSIE
Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende beeld van de soortengroep reptielen ontstaan. Als gevolg van de ontwikkelingen worden geen effecten op reptielen verwacht.
4.7
Vissen INVENTARISATIE
Uit informatie van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken slecht tot redelijk zijn onderzocht op de aanwezigheid van vissen. In 2006 is een bermpje (middelzwaar beschermd) op geruime afstand van het plangebied nabij De Smelt waargenomen. Belangrijke habitateisen van het bermpje zijn helder en stromend water. De sloten in het plangebied bevatten over het algemeen een beperkte hoeveelheid water en hierin is geen echte stroming aanwezig. Plaatselijk staan ook delen droog. In de sloten is daarnaast veel afgevallen blad aanwezig. De sloten vormen geen geschikt leefgebied voor
22
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
bermpje. Er worden in het geheel geen beschermde vissoorten in het plangebied verwacht. Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende
EFFECTEN/CONCLUSIE
beeld van de soortengroep vissen ontstaan. Als gevolg van de ontwikkelingen worden geen effecten op beschermde soorten verwacht.
4.8
Dagvlinders Op basis van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken redelijk
INVENTARISATIE
tot goed zijn onderzoek op de aanwezigheid van dagvlinders. In de betreffende kilometerhokken zijn geen beschermde soorten vastgesteld. Binnen het plangebied is ook geen geschikt leefgebied voor beschermde dagvlinders aanwezig. Er worden derhalve geen beschermde dagvlinders binnen het plangebied verwacht. Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende
EFFECTEN/CONCLUSIE
beeld van de soortengroep dagvlinders ontstaan. Als gevolg van de ontwikkelingen worden geen effecten op beschermde soorten verwacht.
4.9
Libellen Op basis van de NDFF (1) blijkt dat de betreffende kilometerhokken vrij goed
INVENTARISATIE
zijn onderzocht op de aanwezigheid van libellen. In de betreffende kilometerhokken zijn geen beschermde soorten vastgesteld. Binnen het plangebied is ook geen geschikt leefgebied voor beschermde libellen aanwezig. Er worden derhalve geen beschermde libellen binnen het plangebied verwacht. Op basis van het veldbezoek en de geraadpleegde bronnen is een voldoende
EFFECTEN/CONCLUSIE
beeld van de soortengroep libellen ontstaan. Als gevolg van de ontwikkelingen worden geen effecten op beschermde soorten verwacht.
4.10
Overige ongewervelden Met het oog op de aanwezige biotopen en het voorkomen/de verspreiding in
INVENTARISATIE
Nederland worden binnen en direct rond het plangebied geen beschermde overige ongewervelde soorten verwacht. Op basis van het veldbezoek is een voldoende beeld van de soortengroep ont-
EFFECTEN/CONCLUSIE
staan. Als gevolg van de ontwikkelingen worden geen effecten op beschermde soorten verwacht.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
23
C o n c l u s i e
e n
c o n s e q u e n t i e s
5.1
Beschermde gebieden Beschermde gebieden in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 liggen
NATUURBESCHERMINGS-
op ruime afstand van het plangebied en zijn hiervan gescheiden door bebou-
WET
wing en infrastructuur. Gezien de aard van de ingrepen zijn geen negatieve effecten op deze gebieden te verwachten. Voor deze activiteit is daarom geen vergunning op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 nodig. Het plangebied ligt deels in de Ecologische Hoofdstructuur (het Asserbos).
ECOLOGISCHE HOOFD-
Gezien de aard van de ontwikkelingen leiden deze voor het westelijke deelge-
STRUCTUUR
bied en voor de kinderboerderij niet tot significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur. De plannen voor het speelbos zijn op dit moment nog niet concreet genoeg voor een definitieve beoordeling. Indien de ingreep sober zal worden uitgevoerd, worden er echter op voorhand geen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur verwacht. Het is raadzaam om bij het uitwerken van de plannen een deskundige op het gebied van natuurwaarden te betrekken. Wanneer de plannen concreet zijn, zal een definitieve toetsing met betrekking tot de Ecologische Hoofdstructuur moeten plaatsvinden. Het daadwerkelijke gebruik van het bosperceel als speelbos is alleen toegestaan wanneer uit een toetsing blijkt dat er als gevolg van de plannen geen significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur optreden. Bij de uitwerking moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan: -
geen verharding;
-
geen verlichting;
-
geen toegang tussen zonsondergang en -opkomst;
-
geen bebouwing;
-
bouwwerken geen gebouwen zijn tot maximaal 5 m hoogte;
-
minimale verstoring van de vegetatie;
-
minimale verstoring van de bodem.
De toetsing dient te worden voorgelegd aan het bevoegd gezag de provincie Drenthe. Significant negatieve effecten op de wezenlijke kenmerken en waarden zijn niet toegestaan. De ontwikkelingen zijn op het punt van de Ecologische hoofdstructuur niet op voorhand in strijd met de Omgevingsvisie Drenthe.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
25
5.2
Beschermde soorten Uit het onderzoek komt naar voren dat in en rond het plangebied verschillende beschermde soorten voorkomen en dat met betrekking tot de voorgenomen ruimtelijke ontwikkelingen aandacht noodzakelijk is voor de volgende beschermde waarden. Nestplaatsen van huismus De woning en een vrijstaand bijgebouw aan de Stadsbroek 3 zijn vanwege de toegankelijkheid van de ruimte onder de dakpannen geschikt als nestplaats voor huismus. Nestplaatsen van huismus zijn jaarrond beschermd. Aanvullend onderzoek in het broedseizoen is noodzakelijk om de aanwezigheid uit te sluiten dan wel aan te tonen. Indien er nestplaatsen worden vastgesteld, zal onderzocht moeten worden of door middel van het nemen van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de nestplaats kan worden behouden. Een ontheffing voor het vernielen en verstoren van jaarrond beschermd nesten van vogels (artikel 11) kan niet worden verleend. Verblijfplaatsen van vleermuizen De woning en een vrijstaand bijgebouw aan de Stadsbroek 3 is onder meer door de aanwezigheid overhangende gevelpannen geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Tussen de kopgevels en de gevelpannen is een spleet aanwezig die door vleermuizen kan worden gebruikt als invliegopening. Verblijfplaatsen van vleermuizen zijn jaarrond beschermd, ook indien ze tijdelijk niet in gebruik zijn. Aanvullend onderzoek is noodzakelijk om de aanwezigheid uit te sluiten dan wel aan te tonen. Indien er verblijfplaatsen worden vastgesteld, zal onderzocht moeten worden of door middel van het nemen van mitigerende maatregelen de functionaliteit van de verblijfplaats kan worden behouden. Een ontheffing voor het vernielen van een verblijfplaats kan hier naar verwachting (artikel 11) niet worden verkregen. Broedvogels in het algemeen Met betrekking tot de aanwezigheid van broedvogels in het algemeen moet bij het uitvoeren van de werkzaamheden rekening worden gehouden met het broedseizoen (zie voorwaarden paragraaf 4.4). In gebruik zijnde nesten mogen niet worden verstoord en/of vernietigd. Licht beschermde soorten Als gevolg van de plannen zullen verbodsbepalingen ten aanzien van het voorkomen van een aantal licht beschermde soorten worden overtreden. Het gaat hierbij om een aantal soorten in de soortengroepen vaatplanten, zoogdieren en amfibieën. Voor licht beschermde soorten geldt een vrijstelling van de betreffende verboden in het geval van ruimtelijke ontwikkelingen. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. In het kader van de voorgenomen
26
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
ontwikkelingen hoeft voor deze soorten geen ontheffing te worden aangevraagd. Wel blijft de zorgplicht van toepassing. Hoewel er nog geen voldoende beeld is van de aanwezigheid van nest- en verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen, ligt het in de lijn der verwachting dat wanneer deze worden vastgesteld er voldoende mitigerende maatregelen kunnen worden getroffen om een verbodovertreding te voorkomen. Dit mede gezien de tijdsplanning en de aanwezigheid van gebouwen in de omgeving die in eigendom zijn van de gemeente Assen. De sloop van de woning en het vrijstaand bijgebouw aan de Stadsbroek 3 mag pas plaatsvinden wanneer op basis van onderzoek is vastgesteld dat er geen nest- en verblijfplaatsen van huismus en vleermuizen aanwezig zijn of dat met behulp van mitigerende maatregelen een verbodsovertreding wordt voorkomen. Bij de mitigerende maatregelen moet in ieder geval aan de volgende voorwaarden worden voldaan: -
realisatie van alternatieve nest- en/of verblijfplaatsen;
-
sloop buiten een verstoringsgevoelige periode;
-
begeleiding door een deskundige.
De genomen mitigerende maatregelen moeten daarbij zijn verwoord in een activiteitenplan.
5.3
Houdbaarheid Gezien de aangetroffen soorten en de in dit rapport opgenomen voorziene plannen en activiteiten behoudt dit onderzoek drie jaar zijn geldigheid voor een wettelijke of juridische procedure (onder andere een besluit voor de Wro). Bij aanpassingen van het oorspronkelijke plan en veranderingen in de terreinomstandigheden van het plangebied, die kunnen leiden tot andere inzichten met betrekking tot natuurwaarden, zal een actualisatie van het onderzoek moeten plaatsvinden. Dit geldt ook wanneer het beleid voor beschermde gebieden in de omgeving verandert.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
27
B r o n n e n
6.1
Veldbezoek Het plangebied en omgeving is op 3 maart 2011 door de heer ing. D.J. Venema
VERKENNEND VELDBEZOEK
bezocht om een indruk te krijgen van het terrein en het voorkomen van planten- en diersoorten. Tijdens het bezoek zijn plantensoorten genoteerd, maar zijn verder geen volledige vegetatieopnamen gemaakt. Het was een bewolkte dag met een maximumtemperatuur van 4°C en een matige wind.
6.2
Media 1.
www.ndff-ecogrid.nl/. De Nationale Databank Flora en Fauna (NDFF) maakt natuurgegevens in Nederland toegankelijk. Snel, betrouwbaar, eenvoudig en actueel. DE NDFF is een initiatief van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie en de Vereniging Onderzoek Flora en Fauna (VOFF);
2.
www.telmee.nl. Invoerportaal van de landelijke Particuliere Gegevensbeherende Organisaties (PGO's), op de site is tevens verspreidingsinformatie van planten en dieren te vinden;
3.
www.provincie.drenthe.nl/zoek/kaartmateriaal. Atlas van Drenthe is een initiatief van de provincie Drenthe. Binnen de provincie Drenthe is veel geografische informatie te vinden waarmee beleid wordt ondersteund of gevisualiseerd. Het Geoportaal voorziet in de behoefte actuele geografische bestanden in een gebruiksvriendelijke open vorm beschikbaar te stellen aan met name andere overheden, waterschappen en ingenieursbureaus.
6.3
Literatuur 4.
Bos, F., M. Bosveld, D. Groenendijk, C. van Swaay, I. Wynhoff, De Vlinderstichting, De Dagvlinders van Nederland, verspreiding (periode <1980-2003) en bescherming, Nederlandse fauna deel 7, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden 2006.
5.
Brouwer, T., B. Crombaghs, A. Dijkstra, Vissenatlas Groningen Drenthe (verspreidingsperiode 1980-2007), Uitgeverij Profiel Bedum, 2008.
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
29
6.
Creemers, R.C.M. & J.J.C.W. van Delft, De amfibieën en reptielen van Nederland, Nederlandse fauna 9, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden 2010;
7.
Dijkstra, A.C.J., J. de Vries en B.J. Hoentjen, Dagvlinders in Drenthe: Voorkomen
en
verspreiding
1990-2001,
Uitgeverij
Publi-
Que/Vlinderwerkgroep Drenthe, Emmen 2003. 8.
Limpens, H., K. Mostert en W. Bongers, Atlas van de Nederlandse vleermuizen: Onderzoek naar verspreiding (periode 1986-1993) en ecologie, KNNV Uitgeverij, Utrecht 1997.
9.
Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie, De Nederlandse libellen (Odonata) (verspreidingsperiode <1950-1997) - Nederlandse fauna deel 4, Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey - Nederland, Leiden 2002.
10.
Peeters, T.M.J., C. van Achterberg, W.R.B. Heitmans, W.F. Klein, V. Lefeber. A.J. van Loon, A.A. Maelis, H. Nieuwenhuijsen, M. Reemer, J. de Rond, J. Smit, H.H.W. Velthuis, De wespen en mieren van Nederland (Hymenoptera: Aculeata) (verspreidingsperiode <1980-1999) - Nederlandse fauna deel 6. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, Leiden, KNNV Uitgeverij, Utrecht & European Invertebrate Survey Nederland, Leiden 2004.
11.
Provincie Drenthe, Amfibieën en Reptielen in Drenthe (verspreidingsperiode 1945-1993), Dienst ruimte en groen in samenwerking met de Werkgroep Amfibieën en Reptielen Drenthe, Assen 1993.
12.
Provincie Drenthe, Concretisering EHS Drenthe, Gebieden, doelen en spelregels, provinciaal document 5 november 2010.
13.
Provincie Drenthe, Natuurbeheerplan Drenthe 2011, GS 6 juli 2010.
14.
Schipper, P. en H. Siebel, Index Natuur en landschap, Onderdeel na-
15.
Stichting RAVON, Waarnemingenoverzicht 2009 (verspreidingsperiode
16.
Waarnemingenverslag 2007 'Dagvlinders, libellen en sprinkhanen' (ver-
tuurbeheertypen, Versie 0.4 15 juni 2009; 2000-2009), RAVON 38, jaargang 12 (4): blz. 78-98. spreidingsperiode 1999-2006), EIS-Nederland, De Vlinderstichting en de Nederlandse Vereniging voor Libellenstudie.
30
015.00.02.57.00 - Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen - 9 maart 2011
B i j l a g e n 1.
Wet- en regelgeving natuurwaarden
2.
N16.01 Droog bos met productie
3.
N16.02 Vochtig bos met productie
Bijlage 1. Wet- en regelgeving natuurwaarden Relevante wet- en regelgeving met betrekking tot soortenbescherming betreft de Flora- en faunawet en het Besluit Rode lijsten flora en fauna. Relevante wet- en regelgeving met betrekking tot gebiedsbescherming betreft de Natuurbeschermingswet 1998 en het beschermingsregime van de Ecologische Hoofdstructuur. In het navolgende wordt een toelichting op deze wet- en regelgeving gegeven. Flora- en faunawet Op 1 april 2002 is de Flora- en faunawet in werking getreden. Het soortenbeleid uit de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 van de Europese Unie is hiermee in de nationale wetgeving verwerkt. Achter de Flora- en faunawet staat het idee van de zorgplicht voor in het wild
ZORGPLICHT
levende dieren en planten (zowel beschermde als onbeschermde) en hun leefomgeving. Die zorgplicht houdt in ieder geval in dat iedereen die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen heeft voor flora of fauna, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten. Diegene moet alle maatregelen nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden verwacht om die nadelige gevolgen te voorkomen, zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken (artikel 2). Volgens de Flora- en faunawet is het verboden om beschermde planten te ver-
VERBODEN
wijderen of te beschadigen (artikel 8), beschermde dieren te doden, te verwonden, te vangen (artikel 9) of opzettelijk te verontrusten (artikel 10) en voortplantings- of vaste rust- en verblijfplaatsen te beschadigen (artikel 11). Ook het rapen of beschadigen van eieren van beschermde dieren is verboden (artikel 12). Tevens moet rekening worden gehouden met de mogelijkheid dat enkele van deze verboden indirect worden overtreden door aantasting van bijvoorbeeld het foerageergebied en migratieroutes. Beschermd zijn de inheemse zoogdieren (met uitzondering van huismuis, brui-
BESCHERMDE SOORTEN
ne rat en zwarte rat), alle inheemse vogels, amfibieën en reptielen, sommige planten, vissen, vlinders, libellen, kevers en mieren en rivierkreeft, wijngaardslak en Bataafse stroommossel. Op 23 februari 2005 is de AMvB 2004 betreffende artikel 75 van de Flora- en faunawet in werking getreden. Deze AMvB deelt de in Nederland beschermde soorten in drie beschermingsregimes in. In de 'Lijst van alle soorten beschermd onder de Flora- en faunawet' worden de soorten ingedeeld in drie tabellen. Het gaat hierbij om algemene soorten (soorten uit tabel 1), overige soorten (soorten uit tabel 2) en strikt beschermde soorten (soorten uit tabel 3). Om verwarring te voorkomen, wordt in dit rapport respectievelijk de benaming licht, middelzwaar en streng beschermd gehanteerd.
BESCHERMINGSREGIMES
TABEL 1
Licht beschermde soorten (algemene soorten) zijn in Nederland zo algemeen voorkomend dat wordt aangenomen dat ruimtelijke ontwikkelingen de gunstige staat van instandhouding van deze soorten niet negatief beïnvloeden. Voor deze soorten geldt een vrijstelling voor de artikelen 8 tot en met 12 van de Flora- en faunawet. Aan deze vrijstelling zijn geen aanvullende eisen gesteld. De verboden, bedoeld in artikel 9 tot en met 11 van de wet, gelden in het geheel niet ten aanzien van mol, bosmuis en veldmuis. Daarnaast gelden ze niet ten aanzien van huisspitsmuis voorzover dit dier zich in of op gebouwen of daarbij behorende erven of roerende zaken bevindt.
TABEL 2
Voor middelzwaar beschermde soorten (overige soorten) en vogels geldt een vrijstelling in het kader van de Flora- en faunawet, mits wordt gewerkt volgens een door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie goedgekeurde gedragscode (zie hierna). Deze gedragscode moet door de sector of de ondernemer zelf worden opgesteld en ingediend voor goedkeuring. Zolang geen gedragscode is opgesteld, moet voor verstoring van de soorten ontheffing worden aangevraagd. Toetsingscriteria voor het verlenen van een ontheffing bij middelzwaar beschermde soorten zijn: -
de activiteit mag er niet voor zorgen dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
TABEL 3
de activiteit moet een redelijk doel dienen.
Ontheffing voor streng beschermde soorten en vogels wordt alleen verleend onder strikte voorwaarden. De algemene beleidslijn hierbij is dat de ingrepen zodanig worden gemitigeerd dat er geen effecten zijn te verwachten op het goede voortbestaan van de soort op de locatie van de ingreep. Toetsingscriteria voor het verlenen van een ontheffing zijn: -
er mag geen andere bevredigende oplossing voor de geplande activiteit zijn;
-
de activiteit mag er niet voor zorgen dat afbreuk wordt gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort;
-
ACTIVITEITENPLAN
er moet een in of bij de wet genoemd belang zijn;
-
er wordt zorgvuldig gehandeld;
-
er vindt geen benutting of economisch gewin plaats.
Ten behoeve van een ontheffingsaanvraag artikel 75 Flora- en faunawet dient een activiteitenplan te worden opgesteld. In het activiteitenplan worden het doel van de aanvraag en een uitgebreide onderbouwing van de activiteit beschreven. Het vormt de basis van de beoordeling door de Dienst Regelingen van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie.
AFWIJZING
Wanneer door middel van het nemen van mitigerende maatregelen een verbodsovertreding wordt voorkomen, kan het eveneens goed zijn om een activiteitenplan op te stellen om het 'zorgvuldig werken' vast te leggen. Dit activiteitenplan kan via de aanvraagprocedure voor een ontheffing artikel 75 Flora- en faunawet ter beoordeling aan de Dienst Regelingen worden voorgelegd. Hierbij wordt dan ingezet op een goedkeuring van de maatregelen, maar
een afwijzing van de ontheffingsaanvraag. Door uitvoering van de maatregelen die in het activiteitenplan zijn beschreven, wordt een overtreding van de Flora- en faunawet namelijk voorkomen en is een ontheffing niet nodig. Een gedragscode is een document waarin wordt aangegeven hoe bij het uitvoe-
GEDRAGSCODE
ren van activiteiten of werkzaamheden schade aan beschermde planten en dieren wordt voorkomen of tot een minimum wordt beperkt. Ook wordt in de gedragscode aangegeven hoe in de praktijk zorgvuldig wordt gehandeld. Om te voldoen aan de onderzoeksverplichting naar andere eventueel belem-
BEOORDELING
merende regelgeving, zoals gesteld in artikel 3.1.6 Bro, is het voldoende dat een ecoloog vaststelt dat er geen ontheffingen volgens artikel 75 Flora- en faunawet nodig zijn of dat deze kunnen worden verkregen (ABRvS 23 augustus 2006). Dit oordeel is geldig wanneer het is gebaseerd op goed onderzoek en juridisch navolgbaar is gedocumenteerd, zoals in voorliggende rapportage is gebeurd. De begrippen 'ecoloog', 'goed onderzoek' en 'rapportage' zijn beschreven in de 'Handreiking Flora- en faunawet, 31 oktober 2008' van de Dienst Landelijk Gebied. Besluit Rode lijsten flora en fauna De Rode lijsten zijn officieel door de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit vastgesteld (Besluit Rode lijsten flora en fauna, november 2004, gedeeltelijk herzien en aangevuld per september 2009) op grond van de artikelen 1 en 3 van het Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijk leefmilieu in Europa van 19 september 1979 (Verdrag van Bern). Voor het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie zijn de rode lijsten mede richtinggevend voor het te voeren natuurbeleid. Veel rode lijstsoorten (vooral planten) worden niet door de Flora- en faunawet beschermd en hebben daardoor geen (duidelijke) juridische status. De Rode lijsten zijn samengesteld aan de hand van twee criteria, te weten de trend en de zeldzaamheid. De rode lijstsoorten worden ingedeeld in de volgende categorieën, met de daarbij behorende trend en zeldzaamheid: -
UW uitgestorven op wereldschaal: maximaal afgenomen en nu afwezig op wereldschaal;
-
UWW in het wild uitgestorven op wereldschaal: maximaal afgenomen en nu in het wild afwezig op wereldschaal, maar in Nederland nog wel in gevangenschap gehouden of gekweekt;
-
VN verdwenen uit Nederland: maximaal afgenomen en nu afwezig in Nederland;
-
VNW in het wild verdwenen uit Nederland: maximaal afgenomen en nu in het wild afwezig in Nederland, maar in Nederland nog wel in gevangenschap gehouden of gekweekt;
-
EB ernstig bedreigd: zeer sterk afgenomen en nu zeer zeldzaam;
-
BE bedreigd: sterk afgenomen en nu zeldzaam tot zeer zeldzaam, of zeer sterk afgenomen en nu zeldzaam;
SAMENSTELLING
-
KW kwetsbaar: matig afgenomen en nu vrij tot zeer zeldzaam, of sterk tot zeer sterk afgenomen en nu vrij zeldzaam;
-
GE gevoelig: stabiel of toegenomen, maar zeer zeldzaam, of sterk tot zeer sterk afgenomen, maar nog algemeen.
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet uit 1967 voldeed niet meer aan de eisen die internationale verdragen en Europese verordeningen aan natuurbescherming stellen. Daarom is op 1 oktober 2005 de Natuurbeschermingswet 1998 van kracht geworden, die de gebiedsbescherming van nationaal begrensde natuurgebieden bundelt. Daarmee zijn de bepalingen vanuit de Europese Vogelrichtlijn en Habitatrichtlijn in de Natuurbeschermingswet 1998 verwerkt. BESCHERMDE GEBIEDEN
De volgende gebieden worden aangewezen en beschermd op grond van de Natuurbeschermingswet 1998: -
Natura 2000-gebieden (Vogelrichtlijn- en Habitatrichtlijngebieden);
-
staatsnatuurmonumenten en beschermde natuurmonumenten;
-
Wetlands.
Verder is deze wet de basis voor het nationale Natuurbeleidsplan (structuurvisie) waarin de Ecologische Hoofdstructuur is geregeld. VERGUNNING
Voor activiteiten of projecten die schadelijk zijn voor de beschermde natuur geldt een vergunningplicht. Hierdoor is in Nederland een zorgvuldige afweging gegarandeerd bij projecten die gevolgen kunnen hebben voor natuurgebieden. Meestal verlenen Gedeputeerde Staten van de provincies de vergunningen, maar bij landsbelangoverschrijdende gebieden doet de minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie dit.
ORIËNTATIEFA-
Bij projecten, plannen en activiteiten in of in de omgeving van een beschermd
SE/VOORTOETS
gebied moet in een vooroverleg tussen het bevoegd gezag en de initiatiefnemer (samen met zijn ecologisch adviseur), worden ingeschat of de voorgestane ontwikkeling een significant negatief effect op dit gebied tot gevolg kan hebben. In deze oriëntatiefase vindt een globale toetsing plaats, de zogenaamde voortoets, waardoor een indicatie van de mogelijke negatieve gevolgen wordt verkregen. Op deze manier kan worden bepaald hoe de verdere procedure dient te worden doorlopen en of vergunningverlening aan de orde is. Het bevordert de voortgang van het proces wanneer de initiatiefnemer een aantal globale onderzoeksgegevens voor dit vooroverleg aanlevert. In voorliggend rapport heeft de ecoloog die gegevens beschreven.
BEOORDELING
In tegenstelling tot de beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet, die door de ecoloog wordt gegeven, is voor de Natuurbeschermingswet 1998 het oordeel van het bevoegd gezag nodig (zie ook Vergunning). Teneinde te voldoen aan artikel 3.1.6 Bro moet het oordeel van het bevoegd gezag deel uitmaken van de besluitvorming in de planologische procedure.
Wanneer er geen wetenschappelijke zekerheid bestaat dat er geen significant
VERGUNNINGAANVRAAG
negatief effect is, moet een passende beoordeling worden uitgevoerd. Indien er mogelijk wel een negatief effect is, maar dit zeker niet significant is, moet een verslechterings- en verstoringstoets worden gedaan. Voor beide toetsen moet de initiatiefnemer de gegevens aanleveren in de vorm van een natuurbeschermingswetrapport. Het bevoegd gezag toetst deze rapportage op verzoek van de initiatiefnemer. In beginsel verleent het bevoegd gezag alleen een vergunning als zekerheid is verkregen dat de activiteit de natuurlijke kenmerken van het gebied niet aantast. Indien een gebied alleen of mede op grond van een eerdere aanwijzing als natuurmonument is aangewezen, geldt voor dat zelfstandige gebied of voor die specifieke aanwijzingscriteria een lichter afwegingskader met een zekere bestuurlijke vrijheid. Wanneer het bevoegd gezag een passende beoordeling nodig acht, moet reke-
ADC-CRITERIA
ning worden gehouden met de ADC-criteria. Het project moet dan achtereenvolgens worden beoordeeld op: mogelijke (A) alternatieven, (D) dwingende reden van groot openbaar belang en verplichte (C) compensatie. Veel projecten zullen niet aan deze criteria voldoen. Het kan daarom gunstig zijn om bij twijfel over effecten een uitgebreider vooronderzoek te doen in de vorm van een natuurbeschermingswetonderzoek. Een interactief proces tussen de onderzoekers, de initiatiefnemer en zijn ontwerpers, biedt daarnaast de mogelijkheid om het plan zo bij te stellen dat significant negatieve effecten worden voorkomen. De omvang van de effecten wordt getoetst aan de instandhoudingsdoelstellin-
INSTANDHOUDINGSDOELEN
gen van het betreffende beschermd gebied. Deze doelstellingen zijn of worden opgenomen in de aanwijzingsbesluiten en de beheerplannen. In het aanwijzingsbesluit van een Natura 2000-gebied staat vanwege welke soorten en habitatten
en
om
welke
reden
het
gebied
is
aangewezen.
De
instandhoudingsdoelstellingen van een gebied mogen niet worden geschaad. Ten tijde van het schrijven van dit rapport zijn nog niet alle aanwijzingsbeslui-
AANGEWEZEN
ten voor de 162 Natura 2000-gebieden klaar. De laatste stand van zaken met betrekking tot de (definitieve) aanwijzingsbesluiten is te vinden op de internetsite van het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie (gebiedendatabase). Zolang definitieve aanwijzing nog niet heeft plaatsgevonden, wordt getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten of de conceptaanwijzingsbesluiten. Voor alle Natura 2000-gebieden moeten beheerplannen worden opgesteld. In een beheerplan wordt vastgelegd hoe en wanneer de doelen voor een gebied worden gehaald (instandhoudingsdoelstellingen). Activiteiten in en rondom Natura 2000-gebieden (landbouw, recreatie, waterbeheer) die negatieve effecten op de natuur(doelen) hebben, kunnen ook in het beheerplan worden geregeld, waarmee een integrale aanpak wordt bewerkstelligd. Een beheerplan moet binnen drie jaar na aanwijzing als Natura 2000-gebied worden vastge-
BEHEERPLANNEN
steld. Sinds 1 september 2009 zijn voor ruim 80 van de 168 gebieden conceptbeheerplannen beschikbaar. Ecologische Hoofdstructuur De Ecologische Hoofdstructuur (EHS) is een samenhangende structuur van gebieden met een speciale natuurkwaliteit (doelen). De Ecologische Hoofdstructuur
moet
biodiversiteit
en
duurzame
natuurkwaliteit
in
Nederland
waarborgen. De Ecologische Hoofdstructuur is een beleidsconcept dat zijn wortels heeft in het Nationaal Natuurbeleidsplan van 1990 en een vervolg heeft gekregen in de Nota Ruimte van 2006. Provincies zijn verantwoordelijk voor de realisering van de Ecologische Hoofdstructuur. In het Streekplan, het Provinciaal Omgevingsplan en/of de Provinciale Ruimtelijke Verordening is dit als beleidsdoel opgenomen. BESCHERMDE GEBIEDEN
BESCHERMING
De Ecologische Hoofdstructuur bestaat uit: -
bestaande natuurgebieden;
-
toekomstige natuurgebieden;
-
beheergebieden.
Voor de EHS geldt het beschermings- en compensatieregime uit de Nota Ruimte, zoals uitgewerkt in de Spelregels EHS (Beleidskader voor compensatiebeginsel, EHS-saldobenadering en herbegrenzen EHS). In het geval van een ruimtelijke procedure worden ingrepen bij EHS-gebieden door het bevoegd gezag, het college van Gedeputeerde Staten van de provincie, getoetst. Wezenlijke kenmerken en waarden van de Ecologische Hoofdstructuur mogen niet worden aangetast. Aantasting wordt alleen verdedigbaar geacht als aantoonbaar is dat het project van groot openbaar belang is en er geen redelijk alternatief bestaat. Hier geldt het zogenaamde 'nee, tenzij'-principe. De aantasting moet zoveel mogelijk worden gemitigeerd. Restschade moet worden gecompenseerd.
BEOORDELING
In tegenstelling tot de beoordeling in het kader van de Flora- en faunawet, die door een ecoloog wordt gegeven, is in het geval van effecten op de Ecologische Hoofdstructuur het oordeel van het bevoegd gezag nodig. Dit komt overeen met de Natuurbeschermingswet 1998. Het college van Gedeputeerde Staten van de betreffende provincie is gewoonlijk het bevoegd gezag.
Bijlage 2. N16.01 Droog bos met productie
1.1
Algemene beschrijving
Droog bos met productie bestaat uit verschillende, veelal van oorsprong aangeplante, bosopstanden van den, (winter)eik, beuk, Douglas, lariks of fijnspar. De voedselarmere delen worden grotendeels gedomineerd door den, eik en beuk, op de wat rijkere bodems is er een hogere groei van beuk, Douglas, lariks en spar, met betere mengingsmogelijkheden. Dit bostype is de productievariant van het bostype dennen-, eiken- en beukenbos (zonder productie; 15.02). Het bostype komt voor op een voedselarme tot lemige, zandige, zure ondergrond van het Droge Zandlandschap, zoals op de Veluwe, delen van Drenthe en Brabant. Lokaal is het bostype te vinden in het heuvellandschap, kalkarme duinen en strandwallen. Het bostype is veelal uit hakhout, heide- en stuifzandterreinen ontstaan, maar kan ook zijn aangelegd op voormalige landbouwgronden waardoor de bovengrond is verrijkt. Het is het omvangrijkste bostype en combineert een redelijke tot goede groei met een ruime variatie aan, en mengingsmogelijkheden van, loof- en naaldboomsoorten, vooral op de wat lemigere bosgroeiplaatsen. Het maakt dit type tot het belangrijkste type voor de houtproductie. De diversiteit is (nog) relatief laag. Dit wordt onder andere veroorzaakt door de uniforme aanleg en beheer in het verleden, door de jonge leeftijd van de bossen en onvoldoende abiotische kwaliteit als gevolg van verzuring en vermesting. Oudere bossen en bossen op of grenzend aan oude bosgroeiplaatsen, hebben een relatief hoge natuurpotentie vooral wanneer deze een gevarieerde structuur met substantieel aandeel zware bomen en dood hout hebben. De betekenis voor de biodiversiteit bestaat vooral uit (vaak bedreigde) paddestoelen, korst- en bladmossen, enkele vaatplanten, insecten en broedvogels. Droog bos met productie kan bestaan uit meer lichtere bossen door (mengingen van) den, lariks, eik en berk en/of meer donkere bossen (door mengingen) met beuk, Douglas en fijnspar. De armere delen blijven bij spontane ontwikkeling hoofdzakelijk een door dennen-, eiken en beuken gedomineerd bos. Op de wat rijkere delen leidt spontane ontwikkeling tot een bos waarin (combinaties van) beuk, Douglas, lariks of spar zullen gaan overheersen, vaak ten koste van den en eik. Het bostype combineert productieve soorten en een substantieel aandeel kwaliteitsbomen, met mede door het beheer beïnvloede, verschillende ontwikkelingsfasen, een gevarieerde bosstructuur, menging van boomsoorten en dood hout. Spontane ontwikkelingen leiden (de komende decennia) vaak naar een dichter, vrij eenvormig bos met natuurlijke verjonging van beperkte samenstelling en matige productiepotentie. Natuurlijke verstoringen zoals windworp hebben
(vooralsnog) een beperkt effect hierop. De bedekking, samenstelling en doorgroeiperspectieven van loofbomen, struiken en struwelen worden sterk beperkt door de mate waarin herbivoren aanwezig zijn (edelhert, ree). Vaak is menselijk beheer, zoals kap, begrazingsbeheer en inbreng van strooiselverrijkende soorten (zie Droge bos variant zonder productie; 15.02), nodig om dynamiek,
variatie
en
vestigingsmilieus
te
bevorderen.
Hiermee
kan
tegelijkertijd gestuurd worden op verjonging die voldoende potentie heeft om de productie in kwalitatieve en kwantitatieve zin te waarborgen. 1.2
Afbakening
-
Droog bos met productie omvat bossen op de voedselarme tot lemige zandgronden gedomineerd door loofbomen en (meereisende) naaldboomsoorten.
-
Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de droge bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.
Voorbeeldgebieden Staphorst, Noord-Bargerbos, Kootwijk, Speulderbos, Mastbos, Gieten-Borger en Emmerdennen.
Bijlage 3. N16.02 Vochtig bos met productie
1.1
Algemene beschrijving
Vochtig bos met productie bestaat uit loofbossen die worden gedomineerd door diverse boomsoorten, zoals populier, es, esdoorn, beuk, haagbeuk, eik, iep en els. Het is een grotendeels gesloten bos met een weelderige ondergroei. Dit bostype is de productievariant van delen van het haagbeuken- en essenbos en beek- en rivierbegeleidend bos. Het komt voor op matig nat tot matig droge, vrij voedselrijke kleiige tot zandige bodems, waaronder overstromingsdelen van beken. Het bostype kan worden gevonden in het rivierengebied op oeverwallen en hoge uiterwaarden, lokaal op lemige zandgronden in het oosten, op kleibodems, zoals in de Flevopolders maar ook in de kustgebieden, en lemige/kleiige kalkhellingen in Zuid-Limburg. Dit bostype levert een belangrijke bijdrage aan de houtvoorziening door de goede groei van diverse gewilde (hardhout) loofboomsoorten. In potentie kan dit bostype de meeste houtige soorten bevatten. De diversiteit is laag tot matig hoog. Vooral soorten van oudere, meer ontwikkelde bosgroeiplaatsen ontbreken vaak nog, terwijl makkelijk koloniserende sporenplanten en vogels al aanwezig zijn. Door snelle groei en sterfte kan binnen afzienbare tijd een gevarieerde bosstructuur ontstaan, met veel dood hout en een weelderige struiklaag en bodemvegetatie. Populier kan een belangrijke bijdrage leveren aan snelle bosontwikkeling en de productie van aanzienlijke hoeveelheid zaaghout en (dik) dood hout. De ondergroei bij populier wordt echter vaak (nog) gedomineerd door ruigtekruiden, zoals grote brandnetel. Ook in door andere boomsoorten gedomineerde bossen treedt regelmatig verruiging op in grotere open plekken. Dit kan de verjonging van gewenste boom- en struiksoorten belemmeren. Kleinschalige kap en aanplant wanneer zaadbronnen van gewenste soorten nog ontbreken kan de (kwalitatieve en kwantitatieve) productie en samenstelling bevorderen. 1.2
Afbakening
-
Het beheertype Vochtig bos met productie omvat bossen op basenrijke bodems gedomineerd door (meereisende) loofboomsoorten.
-
Houtoogst is een doel en vindt periodiek plaats met een hogere intensiteit dan in de Vochtige bossen beheertypen zonder productie, of boomsoorten die oorspronkelijk van buiten Europa zijn ingevoerd zijn dominant over meer dan 20% van het areaal van het betreffende bosgebied, ook als er geen productiedoelstelling is.
Voorbeeldgebieden Horsterwold, Haagse Bos, Spijk-Bremerberg en Kuinderbos.
Colofon Opdrachtgever Gemeente Assen Contactpersoon Mevrouw mr. drs. E.G.E. Kuiper
Rapport De heer ing. D.J. Venema BügelHajema Adviseurs Fotografie BügelHajema Adviseurs Projectleiding De heer mr. A.J. Meeuwissen BügelHajema Adviseurs Projectnummer 015.00.02.57.00
BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Vaart nz 48-50 Postbus 274 9400 AG Assen T 0592 316 206 F 0592 314 035 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort
enter
Bijlage 2 Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
85
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
86
Na de r onde rzoe k n aa r v lee rmui zen en h u i sm u s Mil i eu E du cat i ef C en trum te A ss en
Na de r onde rzoe k n aa r v lee rmui zen en h u i sm u s Mil i eu E du cat i ef C en trum te A ss en
30 juni 2011 Projectnummer 015.00.02.57.00
I n h o u d s o p g a v e
1
Aanleiding
5
2
Methode
7
3
Resultaten
9
4
Conclusie
015.00.02.57.00
11
A a n l e i d i n g
Er bestaan plannen voor de ontwikkeling van een Milieu Educatief Centrum
DOEL
nabij de kinderboerderij De Hofstede in het Asserbos te Assen. Om ruimte te maken voor deze plannen dient een woning en bijgebouw aan de Stadsbroek 3 in Assen te worden gesloopt. In het kader van de Flora- en faunawet is het noodzakelijk in aanvulling op het vooronderzoek (Advies Natuurwaarden Milieu Educatief Centrum te Assen, rapportnummer 15.00.02.57.00, 2011) te achterhalen of er in de te slopen bebouwing verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van huismus aanwijzig zijn. Alle vleermuissoorten en huismus zijn op basis van de Flora- en faunawet
FLORA- EN FAUNAWET
streng beschermd. Vaste verblijfplaatsen van vleermuizen en nesten van huismus zijn jaarrond beschermd, ook wanneer ze tijdelijk niet in gebruik zijn. Dit rapport beschrijft de resultaten en conclusies van het nader onderzoek naar vleermuizen en huismus. Het onderzoek heeft plaatsgevonden van mei 2011 tot en met juni 2011 en is uitgevoerd op basis van het protocol1 voor vleermuisinventarisaties dat door het Netwerk Groene Bureaus is opgesteld.
1
GaN, NGB en Zoogdiervereniging, 2011 Vleermuisprotocol versie 30 maart 2011.
Gegevensautoriteit
Natuur,
Netwerk
Groene
Bureaus
en
Zoogdiervereniging,
www.gegevensautoriteitnatuur.nl, Utrecht.
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
5
M e t h o d e
De bebouwing aan de Stadsbroek 3 is geïnspecteerd op de aanwezigheid van
INSPECTIE
potentiële invliegopeningen en sporen (onder andere uitwerpselen) van vleermuizen. Daarnaast is geïnspecteerd op de aanwezigheid van nesten van huismus. Verspreid over de periode eind mei tot en met eind juni zijn twee veldbezoeken uitgevoerd, waarbij vleermuizen en huismus zijn geïnventariseerd. Vleermuizen maken gebruik van echolocatie om zich te oriënteren in een ge-
APPARATUUR
bied en het lokaliseren van prooien tijdens de jacht. Tijdens avond- en/of ochtendbezoeken kunnen vliegende en baltsende vleermuizen worden waargenomen door de ultrasone geluiden die zij maken, hoorbaar te maken. Met behulp van ultrasoongeluiddetectoren (batdetectors, Pettersson D240x) met heterodyn- en tijdverlengen-functies is de inventarisatie uitgevoerd. Tijdens deze bezoeken zijn met digitale opnameapparatuur (Edirol R-09HR) digitale WAV-opnamen van de vleermuizengeluiden gemaakt. Om met zekerheid vast te stellen welke soorten zijn waargenomen, worden deze opnames met behulp van de programma's Bat Sound Pro 3.31b en WaveSurver 1.8.5 op de computer geanalyseerd. Tijdens de bezoeken is de aandacht gericht op de aanwezigheid van vleermuizen in de te slopen woning en het bijgebouw. Ook is onderzocht of het omliggende terrein onderdeel is van het jachtgebied of vliegroute. Voor de omstandigheden gedurende de verschillende veldbezoeken zie tabel 1. De omstandigheden waren gedurende beide veldbezoeken geschikt voor waarnemingen van vleermuizen. Tabel 1. Omstandigheden van de veldbezoeken Datum
Tijdsduur
Zonsondergang
27-05-2011
21:15-23:15
21:43
28-06-2011
21:30-23:30
22:04
Weer
Temperatuur
Zwakke wind, licht bewolkt Windstil, lichte sluierbewolking
11°C→ 9°C 28°C→ 22°C
In 2007 is op initiatief van het Netwerk Groene Bureaus een protocol2 ontwik-
PROTOCOL
keld voor inventarisaties van vleermuizen als 'nader onderzoek' in het kader van de Flora- en faunawet, de Natuurbeschermingswet 1998 of het beleidskader voor de Ecologische Hoofdstructuur.
2
GaN, NGB en Zoogdiervereniging, 2011 Vleermuisprotocol versie 30 maart 2011.
Gegevensautoriteit
Natuur,
Netwerk
Groene
Bureaus
en
Zoogdiervereniging,
www.gegevensautoriteitnatuur.nl, Utrecht.
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
7
Het protocol gaat uit van de gebiedsfuncties winterverblijf, zomerverblijf, kraamverblijf, paarverblijf, vliegroute en jachtgebied. Voor het inventariseren van elk van deze zes functies zijn per vleermuissoort een aantal, een periode van het jaar en de minimale duur van het veldbezoek vastgelegd. Verder worden eisen gesteld aan de weersomstandigheden en de te gebruiken apparatuur. BROEDSEIZOEN
Het broedseizoen van huismus loopt van begin maart tot en met eind augustus. Beide inventarisaties vonden plaats in het broedseizoen (eind mei en eind juni) Tijdens de inventarisaties is gelet op de aanwezigheid van huismus in het te onderzoeken gebied en specifiek op territorium- en nestindicerend gedrag.
8
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
R e s u l t a t e n
Inspectie gebouwen Het plangebied is op 3 maart 2011 bezocht door de heer ing. D.J. Venema in het kader van een verkennend onderzoek. Tijdens dit bezoek zijn de gebouwen en bomen geïnspecteerd op de aanwezigheid van mogelijke invliegopeningen en sporen (onder andere uitwerpselen) van vleermuizen. De woning en het bijgebouw zijn opgetrokken uit baksteen (een bouwlaag) en hebben een pannendak. In de buitenmuren is een spouw aanwezig. Deze bebouwing is onder meer door de aanwezigheid van (overhangende) gevelpannen geschikt als verblijfplaats voor vleermuizen. Tussen de kopgevels en de gevelpannen is een speelt aanwezig die veel door vleermuizen worden gebruikt als invliegopening. In het binnen het plangebied aanwezig opgaand groen zijn geen spleten en holten aangetroffen die geschikt zijn als verblijfplaats voor vleermuizen. Op het dak van het woonhuis en het bijgebouw liggen dakpannen. De ruimte onder de dakpannen is vanuit de dakgoot bereikbaar voor huismus. Dergelijke situaties worden veel door huismussen gebruikt als nestplaats. Avondbezoeken De avondbezoeken vonden plaats op 27 mei en 28 juni 2011. Beide avondbezoeken zijn uitgevoerd door de heer ing. E.J. Slot. Aan het eerste avondbezoek heeft tevens mevrouw drs. A. Schwab deelgenomen en aan het tweede avondbezoek heeft de heer ing. D.J. Venema deelgenomen. 27 mei 2011 Deze inventarisatie vond plaats in de tijd dat vleermuizen zich ophouden in kraamverblijven en zomerverblijven. Tijdens deze avond is om 22:06 uur en om 22:10 uur een overvliegende rosse vleermuis waargenomen. Beide exemplaren kwamen vanuit noordoostelijke richting aanvliegen en foerageerden niet in het plangebied. Om 22.22 uur is een gewone dwergvleermuis overvliegend vanuit noordelijke richting waargenomen. Buiten het plangebied zijn enkele foeragerende of overvliegende exemplaren waargenomen. Van foerageergedrag in het plangebied was geen sprake. Er zijn bij deze inventarisatie geen uitvliegende vleermuizen waargenomen. Voorafgaand aan en tijdens het vleermuizenonderzoek zijn geen huismussen in of nabij het plangebied waargenomen. Nesten van huismus zijn eveneens niet aangetroffen. Wel is onder de dakpannen een oud nest van witte kwikstaart aangetroffen.
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
9
27 juni 2011 Deze inventarisatie vond eveneens plaats in de tijd dat vleermuizen zich ophouden in zomerverblijven en kraamverblijven. Tijdens dit veldbezoek is om 22:36 uur de eerste gewone dwergvleermuis waargenomen. Dit exemplaar kwam vanuit noordelijke richting en foerageerde korte tijd boven de weide aan de oostkant. Later op de avond zijn nog enkele gewone dwergvleermuizen waargenomen die langs de laanbeplanting (buiten het plangebied) van de Stadsbroek vlogen. De eerste laatvlieger is om 22.54 uur waargenomen. Dit exemplaar vloog vanuit het noorden over het plangebied. Enkele minuten later vloog een tweede exemplaar over. Er zijn bij deze inventarisatie geen uitvliegende vleermuizen waargenomen. Wederom zijn voorafgaand aan en tijdens het vleermuizenonderzoek geen huismussen in of nabij het plangebied waargenomen. Nesten van huismus zijn eveneens niet aangetroffen.
10
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
C o n c l u s i e
Op basis van de twee aanvullend bezoeken is een goed beeld van de functie van het plangebied voor vleermuizen en huismus ontstaan. Gedurende het onderzoek zijn de vleermuissoorten gewone dwergvleermuis, laatvlieger en rosse vleermuis in of nabij het plangebied waargenomen. Rosse vleermuis is een boombewonende soort die niet in de te slopen bebouwing verblijft. Tijdens geen van de twee veldbezoeken zijn uit de bebouwing vliegende exemplaren vleermuizen waargenomen of is gedrag waargenomen dat de aanwezigheid van een verblijfplaats zou doen vermoeden. Dit in combinatie met het geringe aantal waarnemingen in het plangebied en het laat verschijnen van vleermuizen nabij het plangebied maakt de aanwezigheid van een verblijfplaats in de kraamperiode van gewone dwergvleermuis en laatvlieger in de bebouwing zeer onwaarschijnlijk. Omdat kraamverblijven afwezig zijn, tellen beide onderzoeken ook mee als onderzoek naar zomerverblijven. Deze zijn ook niet aangetroffen. De bebouwing is als winterverblijf ongeschikt voor vleermuizen, omdat vleermuizen geen toegang tot de spouw hebben, maar alleen in de ruimtes tussen de pannen en het dakbeschot kunnen verblijven. Deze ruimtes zijn niet voldoende geïsoleerd en niet tochtvrij in koude periodes. De paarperiode van laatvlieger en gewone dwergvleermuis zijn niet onderzocht. Over het paargedrag van laatvlieger is weinig bekend. In het protocol zijn dan ook geen voorwaarden opgenomen. Op basis van het gedrag van gewone dwergvleermuis tijdens de afgelopen twee inventarisaties kan worden afgeleid dat een paarverblijf van deze soort in de te slopen bebouwing niet aannemelijk is. Gewone dwergvleermuis is tijdens beide inventarisaties relatief laat waargenomen en er is slechts een zeer klein aantal dieren waargenomen. Geconcludeerd kan worden dat deze soort niet in de directe omgeving verblijft. Daarnaast heeft de soort niet gefoerageerd in de buurt van de bebouwing en is er geen sprake van ook maar enige binding met de bebouwing. Doorgaans tonen gewone dwergvleermuizen wel interesse in (paar)verblijfplaatsen die binnen hun territorium liggen. Gezien het geringe aantal waarnemingen van foeragerende exemplaren vormt het plangebied ook geen belangrijk onderdeel van het jachtgebied van in de omgeving voorkomende vleermuizen. Voorafgaand aan en tijdens beide vleermuisonderzoeken zijn in het plangebied geen nesten van huismus aangetroffen. Ook in de directe omgeving zijn geen huismussen waargenomen.
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
11
De conclusie is derhalve dat er geen verblijfplaatsen van vleermuizen of nesten van huismus in de te slopen bebouwing aan de Stadsbroek 3 aanwezig zijn. De sloop van de bebouwing heeft geen negatieve gevolgen voor vleermuizen en huismus. De uitvoerbaarheid van het bestemmingsplan is met betrekking tot de Floraen faunawet niet in het geding.
12
015.00.02.57.00 - Nader onderzoek naar vleermuizen en huismus Milieu Educatief Centrum te Assen - 30 juni 2011
Colofon Opdrachtgever Gemeente Assen Contactpersoon Mevrouw E.G.E. Kuiper
Rapport BügelHajema Adviseurs Fotografie BügelHajema Adviseurs Projectleiding De heer mr. A.J. Meeuwissen BügelHajema Adviseurs Projectnummer 015.00.02.57.00
BügelHajema Adviseurs bv Bureau voor Ruimtelijke Ordening en Milieu BNSP Vaart nz 48-50 Postbus 274 9400 AG Assen T 0592 316 206 F 0592 314 035 E
[email protected] W www.bugelhajema.nl Vestigingen te Assen, Leeuwarden en Amersfoort
enter
Bijlage 3 Uitgangspuntennotitie waterschap
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
103
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
104
Code: 20110628-33-3119 Datum: 2011-06-28 UITGANGSPUNTEN NOTITIE PLAN: bestemmingsplan Milieu Educatief Centrum -----------------------------------------------------------------------------Algemene projectgegevens: Projectomschrijving: Het bestemmingsplan/plangebied bestaat uit milieu educatief centrum, kinderboerderij en natuurspeelplaats. Voor verdere info verwijs ik u naar het document wat separaat wordt opgestuurd naar het waterschap. Oppervlakte plangebied: 31534 m2 Toename verharding in plangebied: 450 m2 Het plangebied ligt in: In stedelijk gebied -----------------------------------------------------------------------------Aanvrager / initiatiefnemer: Naam: A. de Vries Organisatie: BügelHajema Adviseurs Postadres: Postbus 274 PC/plaats: 9400 AG Assen Telefoon: 0592-316206 Fax: E-mail:
[email protected] Gemeente Assen Contactpersoon: de heer A. Boekema Telefoon: 0592-366265 E-mail:
[email protected] -----------------------------------------------------------------------------Waterbeleid Sinds 1 november 2003 is het verplicht plannen in het kader van de Wet op de Ruimtelijke Ordening te toetsen op water. Het doel van deze watertoets is waarborgen dat waterhuishoudkundige doelstellingen expliciet en op een evenwichtige wijze in beschouwing worden genomen. De waterhuishouding bestaat uit de overheidszorg die zich richt op het op en in de bodem vrij aanwezige water, met het oog op de daarbij behorende belangen. Zowel het oppervlaktewater als het grondwater valt onder de zorg voor de waterhuishouding. Naast veiligheid en wateroverlast (waterkwantiteit) worden ook de gevolgen van het plan voor de waterkwaliteit en verdroging onderzocht. De belangrijkste beleidsdocumenten op het gebied van de waterhuishouding zijn het Nationaal Waterplan, Anders omgaan met water: Waterbeleid 21e eeuw, de Europese Kaderrichtlijn Water, Beleidslijn ruimte voor de rivier en de nota Ruimte. In het Nationaal Bestuursakkoord Water Actueel worden de gezamenlijke uitgangspunten geformuleerd voor een integraal
1/7
waterbeleid in de 21e eeuw. De verantwoordelijkheid voor de te treffen waterhuishoudkundige maatregelen gericht op: vasthouden, bergen en afvoeren van water ligt bij het waterschap (trits: kwantiteit) en het schoon houden, scheiden en zuiveren van water (trits: kwaliteit) ligt bij alle betrokkenen en het waterschap. Provincies en gemeenten zorgen voor een integrale afweging en leggen deze vast in provinciale beleidsplannen en streekplannen, respectievelijk structuur- en bestemmingsplannen. De provincie geeft richting aan ruimtelijke ontwikkeling door de gebieden te benadrukken die van nature het eerst onder water komen te staan bij hevige regenval of overstromingen. De provincie wil dat deze gebieden gevrijwaard blijven van kapitaalintensieve functies. Het beleid van waterschap Hunze en Aa's is verwoord in het nieuwe beheerplan 2010-2015. De ruimtelijke zonering van de provincie heeft het waterschap vertaald naar een eigen zonering met water als belangrijkste element. Het waterschap benadrukt in haar functiezonering de volgende aspecten: de hoogte van de waterpeilen en het gewenste grondwaterregime (GGOR), een optimale wateraanvoer en -afvoer (waterkwantiteit), de waterkwaliteit voor verschillende functies en de inpassing van water in het landschap. Het waterschap Hunze en Aa's kent binnen zijn beheergebied 7 watersystemen. Voor al deze stroomgebieden zijn integrale watersysteemplannen opgesteld waarin de doelen voor WB21 en de KRW zijn opgenomen. De Kaderrichtlijn Water (KRW) omvat regelgeving ter bescherming van alle wateren door middel van het stellen van haalbare doelen die voor de eerste termijn in 2015 worden bereikt. De kaderrichtlijn gaat daarbij uit van een benadering vanuit de stroomgebieden. De uitvoering van de kaderrichtlijn vraagt een grote inspanning van verschillende partijen op internationaal, nationaal en regionaal niveau. Het waterschap zoekt naar duurzame oplossingen. We willen dat het water zoveel mogelijk binnen een plangebied wordt vastgehouden en dat relatief schoon water ook relatief schoon blijft. Een toename van het verharde oppervlak in risicogebieden of beekdalen wordt gecompenseerd met extra waterberging. Regenwater dat op verharde oppervlaktes valt en schoon genoeg is, wordt zoveel mogelijk vastgehouden of geborgen en eventueel hergebruikt. De laatste mogelijkheid is afvoeren via bestaande watergangen. -----------------------------------------------------------------------------Geraakte kaarten in plangebied:
-----------------------------------------------------------------------------WATERADVIES Waterschap Hunze en Aa's De wijziging van de bestemming en/of de omvang van onderdelen in het plan hebben invloed op de waterhuishouding en/of raken de belangen van het waterbeheer en/of die van de initiatiefnemer. Riolering
Uitgegaan wordt van duurzame oplossingen, waarbij het hemelwater en daarmee het watersysteem niet negatief wordt belast. Hemelwater wordt gescheiden opgevangen, zo mogelijk vast gehouden en/of geinfiltreerd en pas dan afgevoerd naar het watersysteem.
2/7
Bij nieuwbouw/herbouw wordt tegenwoordig de hemelwaterafvoer niet gekoppeld aan de riolering. Het infiltreren van hemelwater in de bodem heeft de voorkeur, wanneer dit niet mogelijk is kan het naar het oppervlaktewater worden afgevoerd. Hierbij dient er voldoende waterbergende capaciteit te zijn. Voor aansluitingen in het buitengebied kan het voorkomen dat een aansluiting op het riool niet mogelijk is. Hier dient een IBA (Individuele Behandeling Afvalwater) te worden aangelegd. Het waterschap gaat daarbij uit van minimaal een gecertificeerd IBA II systeem. Zie hiervoor het IBA beleid van het waterschap. Bij het aanleggen van een gescheiden rioolstelsel adviseren wij verschillende kleuren buizen (bijvoorbeeld bruine en grijze) te gebruiken. Hiermee wordt de kans op foutieve aansluitingen verkleind. Een goede informatie aan de eigenaren over het aangelegde afvoersysteem op het perceel is van belang. Toename verhard oppervlak Nieuw stedelijk gebied In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig aangelegd te worden dat wateroverlast voorkomen wordt. Door de toename van het verharde oppervlak zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer. Om het afwentelen van problemen te voorkomen dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Met een neerslagafvoermodel dient voor nieuwe stedelijke gebieden aangetoond te worden dat het watersysteem voldoet aan de gestelde normering voor wateroverlast. Het neerslagafvoermodel kan hiervoor als indicatie worden gebruikt. Veelal kan wateroverlast voorkomen worden door voldoende bergingscapaciteit in het oppervlaktewatersysteem te creeren, eventueel in combinatie met infiltratie in de bodem als het gebied hier de mogelijkheid voor heeft. Bestaand stedelijk gebied In bestaand stedelijk gebied is ruimte moeilijk te vinden. Bij herinrichting zal het als streefdoel worden ingebracht door het waterschap in het planvormingsproces. Ruimte voor oppervlaktewater in stedelijk gebied is vaak duur. Inzetten op meervoudig ruimtegebruik is daarom een mogelijkheid om te overwegen. Als dat niet voldoende ruimte oplevert zal buiten het stedelijk gebied ruimte moeten worden gezocht ter compensatie. Uitgangspunt is het behoud van het watersysteem en het bergend vermogen ervan in het stedelijk gebied. Binnen het bebouwde gebied mogen hiertoe geen watergangen worden gedempt, tenzij er met het waterschap afspraken zijn gemaakt over compensatie van de afvoer en berging. Met het dempen van sloten, aanleggen van dammen en lange duikers in plaats van een sloot moet kritisch worden omgegaan. Goed omgaan met het relatief schone hemelwater biedt veel kansen. Zo kunnen we veel problemen in het stedelijk watersysteem oplossen of voorkomen. Grondwateronttrekking voor drinkwater worden minder als men in stedelijk gebied meer gebruik maakt van hemelwater. Bijvoorbeeld voor sproeien van tuinen of spoelen van toiletten vanuit een grijs watercircuit.
Wateroverlast Bij een bouwplan moet, ook als er geen wateroverlast bekend is, in het nieuwe plan rekening worden gehouden met de klimaatveranderingen. Voor nieuwe plangebieden kunnen daarom ook afwijkende situaties ontstaan die wel tot wateroverlast kunnen leiden. Voorkomen dat er grond- of oppervlaktewateroverlast ontstaat is beter dan later alsnog aanpassingen of inspanningen te moeten uitvoeren. In nieuwe stedelijke gebieden dient het watersysteem zodanig aangelegd te worden dat wateroverlast voorkomen wordt. Door de toename van het verharde oppervlak en door het afkoppelen van verharde oppervlakken zal neerslagwater sneller tot afvoer komen. Dit veroorzaakt pieken in de waterafvoer. Om het afwentelen van problemen te voorkomen dient de afvoer in de nieuwe situatie de huidige maatgevende afvoer niet te overschrijden. Voor de maatgevende afvoer (een stationaire afvoer die 1 a 2 keer per jaar wordt
3/7
overschreden) dient uitgegaan te worden van het totale oppervlak vermenigvuldigd met een afvoerfactor van gemiddeld 1 l/s/ha en voor een situatie van 1 keer in de 100 jaar gemiddeld 2 l/sec/ha. Afhankelijk van de gebiedseigenschappen kan deze afvoerfactor lager of hoger zijn. Voor het overtollige regenwater dat vrijkomt moet in of nabij het plangebied berging gerealiseerd worden. De omvang van de berging is afhankelijk van de toegestane peilfluctuaties. Indien de waterberging is het stedelijke vorm gegeven wordt dient onderzocht te worden wat de duur van de hoogwaterperioden is en of dat acceptabel is. Een vertraagde afvoer dient niet te resulteren in grondwateroverlast. In nieuwe stedelijke gebieden dient een minimum bescherming tegen wateroverlast gegarandeerd te worden. De minimum basisnormen voor het voorkomen van wateroverlast die voor stedelijke gebieden gebruikt worden zijn: Wateroverlastnormen: Glastuinbouw (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Industrie- en bedrijventerreinen (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Bebouw gebied extensief* (1x in de 100 jaar) 0% van de gronden mogen inunderen Bebouw gebied gemiddeld* (1x in de 100 jaar) Peil niet hoger dan 0,30 m onder laagste gronden Bebouw gebied intensief* (1x in de 1000 jaar) Peil niet hoger dan 0,50 m onder laagste gronden Extensief bebouwd gebied: minder dan 15 woningen per ha.* Gemiddeld bebouwd gebied: tussen de 15 en de 40 woningen per ha.* Intensief bebouwd gebied: meer dan 40 woningen per ha. * * Bij het gebruik van deze normen dient echter opgemerkt te worden dat in bebouwd gebied functies voor kunnen komen waar een hoger maximum peil toelaatbaar is. Hierbij kan gedacht worden aan ingerichte groenstroken met een waterbergingsfunctie of groen- en/of natuurelementen die periodiek mogen inunderen. Het is dan ook zaak in bebouwde gebieden functies toe te kennen en waarbij na overleg met de gemeente afgeweken kan worden van bovenstaande normen. Om te toetsen of het watersysteem aan de normering voldoet dient op basis van een maatgevende zomerbui en een maatgevende winterbui bepaald te worden met welke overschrijdingsfrequentie het maximum peil wordt overschreden. Hierbij dient ook rekening gehouden te worden met toekomstige verandering als bodemdaling die niet gecompenseerd worden door peilaanpassingen. Om de piekafvoer, veroorzaakt door een toename in het areaal verhard oppervlak, af te vlakken dient voldoende bergingscapaciteit in het watersysteem gecreeerd te worden. Berging van water kan gezocht worden in de bodem, in oppervlaktewater of in groenelementen. Het uitgangspunt voor berging is een bui die 1 keer in de 100 jaar voorkomt, waarbij geen wateroverlast mag optreden. De afvoer in stedelijk gebied mag de gemiddelde afvoer in landelijk gebied van 2 l/sec/ha niet overschrijden. Berging en infiltratie in de bodem is afhankelijk van het bodemtype en is niet altijd mogelijk. Grondwater In stedelijke gebieden is het freatisch grondwater van groot belang. Een te hoge grondwaterstand kan resulteren in grondwateroverlast, bijvoorbeeld in de vorm van water in de kruipruimte, te lage grondwaterstanden daarentegen resulteren in verdroging. Het verlagen van grondwaterstanden in bestaande bebouwde gebieden kan resulteren in problemen in verband met bijvoorbeeld houten fundering maar ook natuurgebieden kunnen negatief beinvloed worden wanneer het hydrologisch systeem veranderd. Bij nieuwe stedelijke gebieden is het uitgangspunt dat wijzigingen in de grondwaterstanden niet mogen resulteren in nadelige gevolgen voor andere gebieden. Het is dan ook belangrijk bij elk inrichtingsplan samen met het waterschap eerst vanuit het bestaande watersysteem vast te stellen wat de gewenste grondwaterstanden zijn. Om grondwateroverlast in stedelijke gebieden te voorkomen zijn de volgende ontwateringseisen richtinggevend. Voor verschillende typen
4/7
grondgebruik gelden bij een halve maatgevende afvoer (een afvoer die 10 a 15 keer per jaar wordt overschreden) de volgende ontwateringseisen. Grondgebruik ontwateringseisen: Woningen met kruipruimte: 0,7m onder onderkant vloer. Woning zonder kruipruimte: 0,3m onder onderkant vloer. (Nu worden secundaire wegen veelal als maatgevend aangehouden.) Drijvende woningen: geen ontwateringseis. Woningen op (houten) palen: Er mag geen verdroging optreden, grondwaterstand mag niet verlagen en de paalkoppen moeten onder de gemiddeld laagste grondwaterstanden blijven. Gangbare wegen (met grof zand cunet) primair: 1,0m onder as van de weg. Gangbare wegen (met grof zand cunet) secondair: 0,7m onder as van de weg. Gangbare wegen (met grof zand cunet) weg op polystyreen-hardschuim: circa 0,3m onder as van de weg. Gangbare tuin/plantsoen: 0,5m onder maaiveld. Industrieterreinen: 0,7m onder maaiveld. Voor woningen is de ontwateringsdiepte afhankelijk van het woningtype. Voor woningen met een niet waterdichte kruipruimte geldt in het algemeen een ontwateringsdiepte van 0,20 m beneden de kruipruimtevloer, dat wil zeggen 0,70 m beneden het maaiveld. Het verdient aanbeveling om op de kruipruimtevloer een laagje grof, leemarm zand aan te brengen om capillaire verzadiging tegen te gaan. In gebieden waar de ontwateringsdiepte als eis niet gehaald wordt, dienen huizen zonder kruipruimte gebouwd worden of het terrein opgehoogd. Om de ontwateringseisen te realiseren dient het oppervlaktewaterpeil en het technisch ontwerp hier op afgestemd te worden. Technische aspecten die van invloed zijn op de grondwaterstand zijn bodemtype, waterpeil, afstanden van waterlopen en drains en draindiepten. Indien de gewenste grondwaterstanden niet zijn te realiseren met sturing in peilen, waterlopen en drainage, bieden maatregelen als ophoging van het maaiveld, kruipruimteloos bouwen of een aangepaste inrichtingsvorm of een aangepaste functie wellicht een oplossing. Door creatief te zoeken naar van nature geschikte locaties dan wel aangepaste inrichtingsvormen (partiele ophogen van wegen en woningen, of minder gangbare vormen van woningen, wegen en tuinen) dient gestreefd te worden naar een inrichting tegen de laagste maatschappelijke kosten. Het uitgangspunt is dat door de aanleg van nieuwe stedelijke gebieden er geen nadelige gevolgen mogen ontstaan in andere gebieden. Dat kan tot gevolg hebben dat het oppervlaktewaterpeil niet gewijzigd kan worden. In de praktijk blijkt dat in nieuwe gebieden met weinig bergingscapaciteit in de bodem en waar met kruipruimten wordt gebouwd, een waterpeil in rust van 1,20 meter minus maaiveld voldoende diep is om (eventueel met een goed ontworpen ringdrainage rond woningen) aan de ontwateringsdiepte kan worden voldaan. In bestaande gebieden dient bij peilwijzigingen extra aandacht besteed te worden aan de eventuele aanwezigheid van houten funderingen en funderingen op klei. Zijn die aanwezig dan mogen de gemiddeld laagste grondwaterstanden (GLG) niet verder worden overschreden (niet nog lager worden). Ook de aanwezigheid van oude bomen verdient aandacht. Volwassen bomen kunnen afsterven als de ontwateringsdiepte snel en drastisch worden veranderd en verder verlaagd worden 1 meter minus maaiveld. Oude bomen kunnen zich niet meer aanpassen via hun wortelstelsel op grote veranderingen in het grondwater. Invloed op de waterhuishouding Het aanwezige of ontvangende oppervlaktewater dient niet alleen voldoende ruimte te hebben voor het afstromende hemelwater, maar ook aan de inrichting dient aandacht te worden besteed. Voor een gezond watersysteem is de inrichting en het beheer van het bestaande of nieuw te realiseren
5/7
oppervlaktewater belangrijk. Bij oppervlaktewatersystemen in stedelijk gebied wordt daarom gestreefd naar zo groot mogelijke eenheden, omdat dan het biologische reinigend vermogen het grootst is. Waterplanten vergroten ook het zelfreinigend vermogen. Bovendien krijgen algen minder kans zich te ontwikkelen als er veel waterplanten zijn. In meren is vastgesteld dat voor een goede waterkwaliteit 30-50% van het oppervlak bedekt moet zijn met waterplanten. Om dit te bereiken moet minimaal 10-20% van het water ondiep zijn (0,3 -0,5 m) en een goed doorzicht hebben. Vanuit die ondiepe delen kunnen de waterplanten zich dan verder in het water verspreiden. De ondiepe delen moeten daarom zoveel mogelijk verspreid voorkomen. Natuurlijke oevers met flauwe onderwatertaluds of met ondiepe plasbermen leveren hieraan een bijdrage. Een randvoorwaarde hierbij is wel dat de benodigde afvoercapaciteit van waterlopen moet worden gehandhaafd. Daarnaast moeten diepe delen (dieper dan 1,2-1,5 m) aanwezig zijn om zo te voorkomen dat in de zomer het water te veel opwarmt en daardoor zuurstofloosheid en/of algenbloei ontstaat. Ook kunnen in de diepe delen vissen in strenge winters beter overleven. Natuurvriendelijke oevers kunnen een belangrijke rol spelen bij natuurontwikkeling in de stedelijke gebieden. Het netwerk van watersystemen (en de bijbehorende oevers) vormt bovendien een belangrijke ecologische verbinding en overloopgebied van de stad naar het buitengebied en de grote(re) natuurgebieden.
-----------------------------------------------------------------------------AANVULLENDE INFORMATIE met betrekking tot het plan(gebied): U heeft aangegeven dat er aanvullende informatie beschikbaar is die het plan verder zal toelichten. Deze plantekeningen, inrichtingsschets of ruimtelijke toelichtingen kunt u via de e-mail sturen naar
[email protected] onder vermelding van de unieke code, te vinden aan het eind van de Uitgangspunten Notitie die u na afronding zal worden toegestuurd. -----------------------------------------------------------------------------BETROKKENHEID waterschap Hunze en Aa's -----------------------------------------------------------------------------Voor de verdere procedurele afhandeling van de watertoets is het van belang om het waterschap verder te betrekken en rekening te houden met de in dit document aangegeven adviezen. Wij verzoeken u ons te informeren over de wijze waarop het plan verder zal worden voorbereid en wat het uiteindelijk ontwerp/inrichting van het plangebied zal zijn. Bij eventuele aanpassingen in het ontwerp en/of in de zienswijzen in relatie tot waterhuishoudkundige inrichting, adviseren wij de Digitale Watertoets nogmaals uit te voeren. In ieder geval wil het waterschap betrokken blijven en geinformeerd worden bij de verdere planvorming van dit project. Graag het waterschap nader informeren over de verdere planuitwerking en eventueel een overleg plannen met de aangegeven contactpersoon van het waterschap. Mocht u aanvullende informatie hebben met betrekking tot deze watertoets (schetsontwerpen, relevante documentatie etc.), raden wij u deze per mail op te sturen naar uw contactpersoon bij het waterschap. Vermeld in deze mail de projectnaam en datum waarop de digitale watertoets is ingediend. Met de extra informatie kunnen we een nog beter passend advies geven over uw specifieke situatie. Bij eventuele vragen kunt u eveneens contact opnemen met van het waterschap via het algemene nummer
6/7
0598-693800. -----------------------------------------------------------------------------LINKS Waterschap Hunze en Aa's: Keur + WVO (watervergunning): http://www.hunzeenaas.nl/Vergunningen,Keur-WVO-schouw.html#De_Keur http://www.hunzeenaas.nl/Vergunningen,lozen-van-afvalwater Beheerplan: http://www.hunzeenaas.nl/Organisatie,ontwerp-beheerplan-2010-2015 Noodberging: http://www.hunzeenaas.nl/binaries/website/documenten/waterbergingsgebieden.pdf Watersysteemplannen: http://www.hunzeenaas.nl/Themas,Watersystemen2.html © Digitale Watertoets – www.dewatertoets.nl Dit document is gegenereerd via de website www.dewatertoets.nl. Het document mag alleen worden gebruikt ten behoeve van het plan, dat in dit document is omschreven. De informatie in dit document is houdbaar tot maximaal 1 jaar, gerekend vanaf de genoemde datum in dit document.
7/7
enter
Bijlage 4 Bodemonderzoek Stadsbroek 3
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
113
enter
bestemmingsplan "Milieu Educatief Centrum" (voorontwerp)
114