Mijn onderwijsvisie Natasha Pers Opleiding: Master algemene economie Studentennummer: 500610025 Vakdocent: P. Voorend
Algemene Visie Mijn onderwijsvisie 2 is meer een terugblik dan wel herziening van mijn onderwijsvisie 1 met de kennis en ervaringen die ik vandaag rijker ben. Na ruim twee jaar mijn eerste onderwijsvisie te hebben geformuleerd, moet ik vandaag concluderen dat mijn visie op het onderwijs (standpunten, veronderstellingen en interpretaties), ondanks de verrijking qua kennis en ervaring, niet enorm is veranderd. Dit kan ook haast niet vanwege het feit dat ik bij het schrijven van ‘Visie 1’ ik al acht jaar werkzaam was in het onderwijs. Om werkervaring op te doen in het eerstegraads gebied heb ik stage moeten gelopen in de bovenbouw van havo en vwo. Deze stage heb ik doorlopen op het OSG de Meergronden in Almere Haven. Ik ben na twee jaar nog steeds van mening dat elke leerling recht heeft op goed onderwijs en dat onderstaande voorwaarden van cruciaal belang zijn om dit te bewerkstelligen.
Leraar
School
Leerling
Economieonderwijs
Ontwikkelingen
Schoolvak
Didactiek en Pedagogiek
Goed (economie)onderwijs staat niet op zichzelf. Om dit te bewerkstelligen moet er geïnvesteerd worden in de hiervoor benodigde voorwaarden. Na een klein uitstapje te hebben gemaakt in het vo ben ik nog steeds van mening dat goed onderwijs afhankelijk is van de leraar, de leerling, de school, het schoolvak, de ontwikkelingen binnen het onderwijs en het didactisch- en pedagogisch klimaat.
De (economie)leraar Ik ben nog steeds van mening dat leraren in grote mate de kwaliteit van het onderwijs bepalen. Een goede leraar is nog steeds in mijn ogen een die bevoegd, benoembaar en bekwaam (het voldoen aan de vereiste competenties) is, (Wet Bio). Wel is het zo dat ik dankzij mijn stage persoonlijk heb kunnen ervaren dat in het voortgezet onderwijs de nadruk op andere competenties ligt dan bv in het mbo en andersom. Dit, niet zonder implicaties voor de leraar. Volgens L. Kneppers (Leren voor transfers, 2007) worden begrippen beter verankerd in het lange termijngeheugen door in verschillende contexten verbanden te leggen tussen de concepten. Het aanleren van concepten door middel van verschillende contexten is zeker voor leerlingen in de bovenbouw van de havo en vwo belangrijk omdat het meer betekenis geeft aan bepaalde concepten, waardoor leerlingen beter in staat zijn opgedane kennis toe te passen in verschillende situaties. Ook in het nieuwe examenprogramma voor het economieonderwijs van ‘Commissie Teulings’, 2004 staat het leren vanuit contexten centraal. Voor een bovenbouw leraar betekent deze ontwikkelingen een overstap maken van ‘een conceptuele benadering’ naar een ‘leerling gerichte’-, ‘contextuele benadering’. Om een verantwoorde overstap te kunnen maken moeten leraren ‘goed geëquipeerd’ worden in de vorm van tijd en hulpmiddelen. Naast kennisoverdracht en leerlingen begeleiden naar een eindniveau, ben ik van mening dat docenten ook een morele taak hebben met betrekking tot hun leerlingen. Naast alle bovengenoemde competenties, heeft een goede (economie) leraar als taak om haar leerlingen enige bewustwording bij te brengen. Binnen het economieonderwijs gaat het vaak over vooruitgang in de vorm van bijvoorbeeld economische groei, winst, rentabiliteit en welvaart. Deze vooruitgang heeft ook een keerzijde: ‘de negatieve externe effecten (milieu, welzijn e.d.) van vooruitgang’. Het is de taak van economieleraren om leerlingen hierop te wijzen en bewust te maken dat zij, met hun keuzes ook een bijdrage hieraan leveren. Hopelijk zijn ze dan als kenners van de voor- en nadelen van vooruitgang, beter in staat om verantwoorde keuzes te maken. De leerling ‘Goed onderwijs’ wordt aangeboden aan leerlingen. Dus moet goed onderwijs de leerlingen ook bereiken door aan te sluiten op hun behoeften. Want ook al zijn alle voorwaarden voor goed onderwijs aanwezig en ingezet, zonder de inzet en medewerking van de leerlingen schiet het onderwijs haar doel voorbij1. Ik ben werkzaam in het MBO en kom in mijn dagelijks werk vaak minder gemotiveerde leerlingen tegen. Voorafgaand mijn bovenbouwstage ging ik vanuit dat havo-leerlingen intrinsiek gemotiveerd zijn. Helaas bleek dit in de praktijk (stage) niet het geval te zijn. Ik heb mijn beeld moeten bijstellen. Dankzij mijn stage heb ik kunnen concluderen dat ook havisten constant gemotiveerd en goed begeleidt moeten worden om de eindstreep te halen. Ook besef ik nu dat een ‘sterke’ mbo-4 leerling over het algemeen leergieriger, initiatiefrijker en kritischer is dan een gemiddelde havist. Dit ligt volgens mij voornamelijk aan de wijze van het aanbieden van de leerstof. Waar in het mbo het gebruiken van verschillende contexten om concepten uit te leggen een feit is, 1
Croone, E. (2009) Het puberende brein. Amsterdam: Bert Bakker
wordt er vandaag op de havo nog steeds geoefend met klaslokaalexperimenten. De reden van de moeizame transformatie in de havo ligt naar mijn mening grotendeels aan het feit dat leraren het belang van klaslokaalexperimenten als onderdeel van de onderwijspraktijk niet genoeg inzien. Hierdoor zijn ze minder snel bereid om zich hierin te verdiepen laat staan om deze werkvorm toe te passen. Het schoolvak Ten aanzien van het vak wil ik het volgende kwijt; Elk leerling zal het later in zijn/haar leven te maken krijgen met economische kwesties en economische beslissingen die genomen moeten worden. Toch lijkt economie voor veel leerlingen een “ver-van-mijn-bed-show” vak. Hierin schuilt de noodzaak om economie op een meer praktischer wijze aan te bieden. Theorie moet vaker afgewisseld worden met (actuele) praktische opdrachten uit de samenleving die beter aansluit op hun eigen belevingswereld. Leerlingen moeten beter begrijpen hoe economie werkt maar noch belangrijker, hoe zij het in hun dagelijks leven kunnen toepassen en waarom. Bovendien vindt er in de bovenbouw van het vo een verdieping van de lesstof plaats. Leerlingen worden geacht op dat niveau begripskennis te combineren met andere vaardigheden zoals rekenvaardigheid, begrijpend lezen, analyseren, enzovoorts. Hierdoor wordt economie voor sommigen te abstract en moeilijk te volgen. Maar ondanks het feit dat economie raakvlakken heeft met vele andere schoolvakken, wordt er naar mijn bescheiden mening nog steeds te weinig samengewerkt tussen verschillende vakgroepen ter integratie van (deze) vakken. Voor mij vertoont het vak economie in de bovenbouw van het vo de kenmerken van een ondergeschoven kind. Op het OSG de Meergronden bijvoorbeeld, wordt economie in de bovenbouw 2,67 uur per week aangeboden. Klassen worden geclusterd en bestaan uit gemiddeld 28 leerlingen. Dit is ondoenlijk voor de docent, de leerlingen en komt het vak zeker niet ten goede. Het is ook niet voor niets dat studenten en scholieren in het recentelijk verleden actie hebben gevoerd voor meer les 2. Didactiek en pedagogiek In het geval van didactiek zijn twee aspecten in de bovenbouw zeer belangrijk, n.l.: Het verwerven van kennis De verwerking en toepassing van alle verkregen informatie. Door de invoering van het studiehuis, het nieuwe examenprogramma en klaslokaalexperimenten in de bovenbouw heeft er voor de docenten een rolverschuiving plaatsgevonden. Docenten hebben naast de rol van (vak)kennis overdragen, ook een begeleidende, procesbewakende, sturende en delegerende rol. Toch is mijn ervaring dat leerlingen, ondanks alle nieuwe didactische werkvormen de “traditionele lessen” het meest waarderen. Niet omdat het bekend en vertrouwd is, maar meer omdat het beter aansluit op hun behoefte naar structuur. Deze lessen bieden leerlingen de nodige rust en regelmaat die ze nodig hebben om effectief te leren. Bovenbouw leerlingen zijn mijn inziens nog te jong en onervaren om op een zelfstandige wijze de verworven kennis te verwerken en toe te passen. Leerlingen hebben hun buik vol van het nieuwe leren en willen meer klassikale lessen en betere kennisoverdracht 3.
2
Zie artikel studenten en scholieren: wij willen meer les van 26-1-2007 op http://www.elsevier.nl/web/10109714/Nieuws/Nederland/Studenten-en-scholieren-Wij-willen-meer-les.htm 3
Zie artikel op: http://www.elsevier.nl/web/10109714/Nieuws/Nederland/Studenten-en-scholieren-Wij-willen-meer-les.htm
Uiteraard moet het onderwijs ergens beginnen met het aanleren van de nodigde vaardigheden zoals verantwoordelijkheid nemen voor hun leerprestaties en leerproces, omgaan met vrijheid, ‘zelfstandig’ en ‘samen’ werken, conflicthantering, delegeren van werkzaamheden/taken, plannen, procesbewaking, integreren van ict enz.
Ontwikkelingen binnen het vak economie Naast de ontwikkelingen benoemd in werktheorie 1 vind ik de volgende ontwikkeling ook noemenswaardig; - De verscherping van de eindexameneisen voor middelbare scholieren heeft veel stof doen opwaaien in het onderwijs. Door de verscherping van de eindexameneisen kunnen scholieren hun onvoldoendes voor het landelijk examen voortaan niet meer compenseren met hun te mooie cijfers van het schoolexamen. Om te slagen moet het gemiddeld cijfer voor het centraal examen een voldoende zijn. Vanaf 2013 worden voor havo- en vwoleerlingen maximaal één onvoldoende getolereerd voor de kernvakken Nederlands, Engels en Wiskunde. Dit heeft natuurlijk gevolgen voor het vak economie. Leerlingen zullen nu bewuster kiezen voor dit vak waardoor hun motivatie hopelijk ‘intrinsiek’ van aard is. Deze maatregel is tot stand gekomen ter voorkoming van de smokkelpraktijk van scholen. Volgens Elsevier4 compenseren scholen die verwachten dat hun leerlingen slecht zullen scoren op het centraal examen dit door middel van hogere cijfers voor het schoolexamen. Dit heeft gevolgen voor niet alleen de leerlingen maar ook voor leraren. Beide moeten harder hun best gaan doen om het eindniveau te bereiken dan wel aanbieden. Ik vind deze verscherping een goede maatregel om het niveau van onze middelbare scholen en diens leerlingen te garanderen. Aangezien scholen zelf verantwoordelijk zijn voor hun schoolexamens en deze als compensatiemiddel konden gebruiken droegen ze bewust of onbewust bij aan tot niveauverschillen in het vo-onderwijs. De school Voor mijn praktijkdeel heb ik stage gelopen in de bovenbouw van havo en vwo van het OSG de Meergronden in Almere Haven. De uitgangspunten van de Meergronden zijn: Gelijkwaardigheid, verantwoordelijkheid dragen voor je eigen handelen, een goede werksfeer leidt tot goede leerprestaties, leren is werken met je hoofd, hart en handen en de school is niet alleen van en voor de leerlingen maar wordt ook door leerlingen zelf gedragen. Ik moet eerlijk zeggen dat ik tijdens mijn stage bar weinig van deze uitgangspunten gemerkt heb. Mijn indruk is dat de directie meer gevoelig is voor druk van ouders en het afzetten van resultaten van hun examenleerlingen tegen de resultaten van de gemiddelde leerling in Nederland. Docenten worden ter verantwoording geroepen indien hun gemiddelde in de negatieve zin afwijkt van het landelijk gemiddelde. Het lijkt alsof scholen in de loop der jaren meer waarde zijn gaan hechten aan resultaten dan aan een bepaalde hoogte van ontwikkeling. Deze gedachtegang kan het onderwijs nooit ten goede komen. Conclusie Mijn doelstelling van werktheorie 1 was om mijn didactiek verder te ontwikkelen in het eerstegraads gebied. Dankzij mijn succesvolle stageperiode waarin ik mijn kennis mocht overdragen, andere werkvormen heb toegepast, leerlingen hopelijk iets geleerd heb en vooral zelf veel geleerd heb, kan ik concluderen “dat ik mijn doel heb bereikt!!!!!!”.
4
Zie artikel “Wat zijn de beste scholen van Nederland?” van 11-1-2012 op http://www.elsevier.nl/web/Nieuws/Wetenschap/327240/Wat-zijn-de-beste-scholen-van-Nederland.htm