Henk Helmantel, Martinikerk, 4 juli 2013 Andreas Blühm
Mijn dank gaat uit naar de Stichting Martinikerk voor de uitnodiging. Het is een eer om vanavond hier te mogen spreken.
U kent het werk van Henk Helmantel vast beter dan ik. Zelf heb ik de kunstenaar drie keer ontmoet: Gisteren bij een bezichtiging van de zo goed als voltooide tentoonstelling. De eerste keer op bezoek bij hem in het atelier, en eergisteren toevallig bij zijn favoriete haringkraam op de Vismarkt. Alle ontmoetingen waren boeiend, maar dat ik onder het genot van kibbeling op de Vismarkt met de Henk Helmantel over Romaanse kerken in Frankrijk kon spreken, dat was dan toch onverwacht.
Ik ben kunsthistoricus en zal vanavond een beetje proberen te laten zien dat mijn studie niet totaal vergeefs was. Ik zal het hebben over de paragone en over de oude Grieken, maar uiteraard altijd met het oog op het werk van Henk Helmantel. Wat is de paragone? “Paragone” is Italiaans en betekent vergelijking, maar dan in de zin van confrontatie of wedstrijd. In de kunstgeschiedenis gaat het daarbij vooral om de wedstrijd tussen schilderkunst en beeldhouwkunst. Leone Battista Alberti en Leonardo da Vinci zijn ermee begonnen en hebben een eeuwenlang durend debat geïnitieerd. Het ging er in wezen om de vraag welke kunst de betere, de meer wetenschappelijke was. Wat was intellectueel uitdagender, het maken van beelden of schilderijen?
Het zal u niet verbazen dat de schilders de voorkeur aan de schilderkunst gaven en de beeldhouwers aan de beeldhouwkunst. Maar wat waren hun argumenten? De beeldhouwers noemden in eerste instantie de drie dimensies van hun scheppingen. Een beeld moest voor tenminste zeven verschillende posities gemaakt worden waar vanuit je het kon bekijken. Dat betekent dus zeven keer moeilijker dan de platte schilderkunst. Bovendien werd Adam door God gebeeldhouwd en niet geschilderd…
De schilders daarentegen beweerden dat het juist veel moeilijker was om drie dimensies, ruimte en perspectief op het platte doek weer te geven. Zij konden motieven zoals landschap, wolken en vuur weergeven wat beeldhouwers nooit zou lukken. Het grootste voordeel was uiteraard het gebruik van kleur dat oneindig meer mogelijkheden gaf dat het wit van marmer of zwart van brons. Beeldhouwers moesten bovendien hard werken in een stoffig atelier en daarbij zweten. Schilders hoefden dat niet.
Denk aan het beroemde atelier van Vermeer. Een schilder in fijnste kleding, duidelijk een bewijs voor zijn superioriteit.
De antieke beeldhouwkunst werkte in het voor- en in het nadeel van de beeldhouwers. Ze konden wel naar beroemde voorbeelden verwijzen, werk van Phidias en Praxiteles, terwijl van de Griekse schilderkunst niets bewaard was gebleven. De schilders antwoordden met antieke teksten: Apelles, Zeuxis en Parrhasios waren beroemdheden in het oude Griekenland. Zo heeft Zeuxis zijn beroemde druiven geschilderd waarop vogels af kwamen vliegen om ze op te eten. En om Zeuxis op zijn verdiende tweede plek te zetten, maakte Parrhasios een schilderij met een gordijn dat zijn collega Zeuxis wilde wegschuiven. De illusie was dus nog geslaagder, een paragone onder schilders.
De discussie om de paragone was allesbehalve beperkt tot de kunstenaars zelf. In het Louvre hangt een van de mooiste portretten uit de Renaissance, Baldassare Castiglione van Raffael. U kunt het makkelijk vinden door achter de toeristen aan te lopen die op weg zijn naar de Mona Lisa. Castiglione hangt er naast, maar niemand staat u daar in weg. De geportretteerde was in schrijver in dienst aan het hof van Mantua en later Urbino. Zijn meest beroemde boek is het 1528 verschenen “Libro del Cortegiano" (Het boek van de Hoveling). Daarin wordt beschreven hoe de perfecte gentleman zich moest gedragen en wat hij moest weten. De “Cortegiano” wordt naast Machiavelli’s “Principe” als het meest invloedrijke boek uit de Renaissance genoemd.
Castiglione laat personages aan het hof van Urbino gesprekken voeren, een soort intellectuele small talk. De paragone hoort daarbij vanzelfsprekend tot de onderwerpen met alle genoemde argumenten en nog veel meer. Het boek is verspreid geweest over heel Europa en werd pas in de 17de eeuw in het Nederlands vertaald. Deze vertaling werd opgedragen aan Jan Six, de beroemde regent in Amsterdam, die door Rembrandt werd geschilderd. We mogen er dus van uitgaan dat de paragone ook onder de schilders van de Gouden Eeuw bekend was. De kunstgeschiedenis heeft zich in de jaren zeventig van de vorige eeuw echter sterk gefocust op de verborgen symboliek van de stillevens en genre scenes. Dat was ook terecht want het “disguised symbolism” was enigszins in vergetelheid geraakt. Wat daarbij dan wederom werd vergeten is dat de schilders zelfs dat soort symbolisme waarschijnlijk dusdanig conventioneel was dat het niet eens heel vaak het onderwerp van gesprek geweest zal zijn. Schilders onderling praatten toen en nu waarschijnlijk meer over hun laatste trucjes en waar je de beste verf kon laten maken.
En de paragone leeft nog steeds en zeker in Nederland. Daarvan getuigen Henk Helmantels schilderijen die u later in de koor van deze kerk kunt bewonderen. Naast zijn bekende stillevens ziet u – zeer toepasselijk – vooral grote schilderijen van kerkinterieurs. Ook daar mag de verwijzing naar de traditie van de Gouden Eeuw niet ontbreken. De beroemdste en de beste schilders van kerkinterieurs waren Emanuel de Witte en Pieter Saenredam die onderling ook met een soort paragone bezig waren. Ik veronderstel dat Henk Helmantel een voorkeur voor Saenredam heeft, omdat zijn kerken soms vrijwel leeg blijken te zijn. Bij Emanuel de Witte zijn veel te veel mensen met dingen bezig die je in een kerk eigenlijk niet hoort te doen. Daar ging het de schilder soms ook om, dus over wat er wel of niet mocht en over de losse zeden van zijn tijd.
Maar ook bij Saenredam is meer aan de hand. Dat weten we allemaal uit het boek van Hans Jantzen, Das niederländische Architekturbild, geschreven in 1908 en nog steeds een standardwerk. Ik moest het in mijn tweede jaar kunstgeschiedenis lezen om aan een excursie naar Nederland mee te mogen. Saenredam geeft namelijk ook heel subtiel commentaar op de liturgie en het gebruik van kerken. Vaak zie je in zijn schilderijen het deel van een orgel of een eenzame persoon die naar de orgel kijkt. Dat kun je interpreteren als statement voor het gebruik van muziek in kerken. Het is nauwelijks nog voorstelbaar, maar de streng gereformeerden – een soort Taliban avant la lettre – wilden niet alleen de beelden maar ook de muziek uit de kerken bannen, tenminste buiten de godsdiensten.
Hoe was dat in Groningen? Ik citeer stadshistoricus Beno Hofman: “In de katholieke middeleeuwen klinkt er overal muziek; op straat, in de kerken, tijdens processies en op vrijmarkten. … Met de reformatie lijkt alles te veranderen omdat voor hard-line calvinisten theater en muziek ‘uit den boze’ zijn. Zo bepaalt de Synode van Dordrecht in 1574 dat er in de gereformeerde eredienst geen orgelspel mag klinken. Als Groningen 20 jaar later ‘gereformeerd’ wordt, valt dus het ergste te vrezen, maar het loopt anders. Het stadsbestuur is nu eigenaar van het orgel van de Martinikerk en is daar zo trots op dat het orgelbespelingen organiseert en het orgel ook tijdens en direct na de eredienst is te horen. In 1640 merken stadhouder Frederik Hendrik en zijn secretaris Constantijn Huygens bij een bezoek aan de stad dat de gemeentezang in de Martinikerk door het orgel wordt begeleid. Huygens vindt hier eigenlijk niets mis mee en schrijft dit aan de echtgenote van de stadhouder, Amalia van Solms. Ongetwijfeld heeft Huygens’ mening invloed op de synode, die terugkomt op het
besluit van 1574 en nu bepaalt dat iedere gemeente voortaan naar eigen inzicht het orgel wel dan niet mag gebruiken. Groningen staat dus aan de basis van deze verandering!” Tot zover Beno Hofman.
Mede dankzij Pieter Saenredam mogen we nu dus in de Martinikerk niet alleen naar muziek luisteren maar ook naar de kunst van een van zijn opvolgers kijken. En nu komen de verschillen tussen de oude meesters en de moderniteit van Henk Helmantel: Er mag dus muziek in kerken gespeeld worden en ook buiten de diensten. Dan mag een kerk ook buiten haar traditionele functie mooi gevonden worden. Henk Helmantel schildert zijn kerken als mooie gebouwen, leeg, bijna abstract en heel meditatief.
Wat is Henk Helmantels paragone? Volgens mij is dat niet een, maar zijn het meerdere. De eerste paragone is de wedstrijd met de 17de eeuw. Als je een 17de-eeuws stilleven naast een van Helmantel laat zien zal niemand twijfelen welke van de twee de hedendaagse is. Motieven, kleurgebruik, formaat, compositie, houding en techniek zijn bij de Groninger totaal anders. Het klinkt misschien paradox maar ik denk dat het de abstracte kunst is die Helmantels stijl van schilderen pas mogelijk gemaakt heeft.
De tweede paragone van Henk Helmantel is de wedstrijd met de avantgarde. De gewone musea voor hedendaagse kunst, biennales en documenta’s laten nog maar weinig schilderkunst zien, laat staan realistische. Henk Helmantels technische vaardigheid is uiteraard adembenemend en in de 21ste eeuw zeer zeldzaam geworden. Een troost is misschien dat twee van de meest succesvolle kunstenaars van nu ook schilders zijn: Gerhard Richter en David Hockney, die beide zeer realistisch kunnen werken.
David Hockney was trouwens zo gefrustreerd over de vaardigheden van de oude meesters dat hij niet wilde rusten voor dat hij achter hun geheimen was gekomen. 2006 publiceerde hij het boek Secret Knowledge. Rediscovering the Lost Techniques of the Old Masters. Volgens hem hebben de oude meesters met allerlei trucjes en technische instrumenten hun meesterwerken vervaardigd en dat dan aan niemand verteld. We kunnen ons iets bij de Camera Obscura voorstellen, maar Hockney toont ook aan hoe Caravaggio met spiegels gewerkt kan hebben om zijn weergaloos realisme te bereiken.
Ooit heb ik met David Hockney over Joshua Reynolds Camera Obscura gesproken. Die kon worden samengevouwen zodat ze op een boek leek. Ik dacht dat dit zelf een mooi trucje was om de studenten aan de Royal Academy te verrassen. Maar volgens Hockney was dat alleen nog een bewijs van de
geheimhouding van het gebruik van een technisch hulpmiddel. Toen ik bij Henk Helmantel op bezoek was, viel me trouwens niets op. Hij heeft zijn trukendoos goed weten te verbergen…
Ik denk dat de paragone tussen de zich zelf repeterende avant-garde en “ouderwetse” schilderkunst langzamerhand een beetje begint te vervelen. De ene of andere richting kan in onze pluralistische tijd sowieso niet meer opeisen de tijdsgeest exclusief te vertegenwoordigen. Het gaat uiteindelijk om kwaliteit. Goede kunst van welke stroming dan ook moet naar mijn idee aan twee eisen voldoen: Ten eerste moet de kunst een effect op de ruimte hebben waar zij te zien is. Toen ik gisteren de tentoonstelling zag wordt dat ten zeerste bevestigd. De kooromgang lijkt gemaakt voor deze schilderijen. Zeker na het betreden van de koor zelf met een triptiek van kerkinterieurs zult u de Martinikerk anders waarnemen dan daarvoor, ook als de schilderijen weer weg zijn. Ze laten een onuitwisbaar spoor achter! De schilderijen hangen niet op gladde museumwanden, maar op oude kerkmuren. De echte kerkmuren en de geschilderde kerkmuren gaan een soort dialoog aan. U ziet op eens dat ook de schilderijen van Henk Helmantel helemaal niet glad zijn!
Ten tweede moet goede kunst uw waarneming van de gewone dingen veranderen. Het kan niet anders, maar U zult uw omgeving, nu hier en later bij u thuis en de objecten daar, opeens met de ogen van Henk Helmantel gaan bekijken. Dat is, denk ik, een van de grootste complimenten die je een schilder kunt geven. Ik hoop dan ook dat niet alleen de reeds overtuigde liefhebbers van zijn kunst zich daarin bevestigd zien maar dat anderen ook daarvoor open staan.