Voorwoord Dit rapport is het resultaat van een onderzoek naar de betrokkenheid van burgerlijke gemeenten bij internationaal klimaatbeleid. Het is uitgevoerd als afstudeeropdracht in het kader van mijn studie commerciële economie aan de Hogeschool InHolland. De koppeling tussen deze opleiding en het vraagstuk van klimaatverandering lijkt in eerste instantie niet voor de hand te liggen. Er zijn enkele redenen waarom ik toch deze keuze heb gemaakt. In de eerste plaats is het versterkte broeikaseffect een van de belangrijkste ecologische en maatschappelijke problemen van de 21ste eeuw. De media besteden er voortdurend aandacht aan. De speelfilm over een plotselinge verandering van het klimaat, „De day after tomorrow‟, trekt een miljoenenpubliek. Alle geledingen binnen de samenleving – individuele burgers, bedrijven, overheden op verschillende niveaus – zijn, via het gebruik van fossiele brandstoffen, mede veroorzakers van het vraagstuk. Iedereen kan vervolgens ook weer bijdragen aan oplossingen. Klimaatverandering heeft een belangrijke Noord-Zuid dimensie. Het wordt veroorzaakt door industrielanden terwijl ontwikkelingslanden er de dupe van worden. Dit is onrechtvaardig. Door deze vele kanten heeft het vraagstuk mijn belangstelling. In de tweede plaats zitten er interessante economische en marketing kanten aan de vraag naar een oplossing van klimaatverandering. De handel in emissierechten is sterk in opkomst. Het is een nieuwe en vooral internationale markt. Het probleem kan niet worden opgelost zonder de toepassing van marktmechanismen. De uitdaging was om beide bovenstaande invalshoeken – het belang van het verschijnsel en de commerciële en marketing mogelijkheden – met elkaar te verbinden. SenterNovem bood daartoe de mogelijkheid. SenterNovem is een agentschap van het ministerie van Economische Zaken en heeft vestigingen in Sittard, Den-Haag, Zwolle en Utrecht. In mei 2004 is SenterNovem ontstaan uit twee afzonderlijke agentschappen, Senter en Novem. SenterNovem bundelt kennis van innovatie, energie, klimaat, milieu en leefomgeving. Hiermee draagt zij bij aan een sterkere positie van het bedrijfsleven in ons land en aan een meer duurzame samenleving, met zorg voor mens en milieu. Op het gebied van gemeentelijk klimaatbeleid is SenterNovem een van de belangrijkste spelers. Ze heeft daartoe een zogenoemde menukaart ontwikkeld op basis waarvan gemeenten klimaatbeleid kunnen ontwikkelen. Een van de thema‟s van de menukaart is „internationaal‟. Dit thema is belangrijk omdat klimaatverandering een wereldwijd probleem is. Weinig gemeenten zijn op dit moment echter bezig met dit internationale thema. SenterNovem wilde graag weten welke mogelijkheden er zijn om in de toekomst deze dienst (de ondersteuning op internationaal klimaatbeleid) beter te kunnen invullen. Heeft het zin om hierin tijd en geld te investeren of hebben gemeenten hiervoor toch geen interesse. Dit is het onderwerp geworden van het onderzoek. Bij dezen wil ik een aantal mensen bedanken die mij hebben geholpen bij de uitvoering van mijn onderzoek. Vanuit mijn opleiding speelde Jessica Loudon een belangrijke rol als stagebegeleider. Ik had het onderzoek bij SenterNovem niet kunnen uitvoeren zonder de prima begeleiding van René Schellekens, waarvoor dank. Verder wil ik bij SenterNovem het team klimaatbeleid gemeenten en het secretariaat bedanken voor hun medewerking. Als
laatste gaat mijn dank uit naar de bij het onderzoek betrokken gemeenten. Zonder hun medewerking zou mijn onderzoek nooit een succes zijn geworden. . Het onderzoek is uitgevoerd gedurende de eerste vijf maanden van 2006. Ik hoop dat dit rapport over internationaal klimaatbeleid van gemeenten in Nederland een bijdrage zal leveren aan de uitbouw van dit programma binnen en vanuit SenterNovem. Utrecht, 21-04-2006 Gertjan de Gans
2
Inhoudsopgave scriptie gemeenten en internationaal klimaatbeleid 1. Inleiding
5
2. Uitvoering onderzoek
8
2.1 Reden onderzoek 2.2 Doel & probleemstelling 2.3 Deelvragen 2.4 Uitvoering 3. Externe analyse: Mondiale situatie klimaatverandering 3.1 Natuurlijk broeikaseffect (natuurlijke capaciteit) 3.2 Versterkte broeikaseffect (menselijk) 3.2.1 Gangbare analyse 3.2.2 Andere opvattingen 3.3 Gevolgen versterkte broeikaseffect (klimaatverandering) 3.3.1 Algemene gevolgen wereldwijd 3.3.2 Gevolgen Nederland 3.3.3 Gevolgen vanuit Noord-Zuid perspectief 3.4 Kyoto-protocol 3.4.1 Uitleg protocol: 6% Nederland 3.5 Beteugelen klimaatverandering 3.5.1 Verminderen fossiel energieverbruik 3.5.2 Technische mogelijkheden binnen bestaande kaders 3.5.3 Overstappen duurzame vormen van energie 3.5.4 Methodes: CDM, JI en emissiehandel 3.6 Post Kyoto periode 4. Externe analyse: Nederlandse mark gemeentelijk klimaatbeleid 4.1 Gemeenten en klimaatbeleid 4.2 Internationale dimensie lokaal klimaatbeleid 4.2.1 Emissiehandel 4.2.2 Emissiecompensatie: CER en VER projecten 4.2.3 EU en EU subsidies 4.3 Nederlandse markt gemeentelijk klimaatbeleid 4.4 BANS klimaatconvenant 5. Interne analyse: SenterNovem
11 11 12
14
18 19
27 28 28 30
31 37 39
5.1 Missie/visie en kernwaarden 5.2 Organisatie en organogram 5.3 Balanced Score Card 5.4 Energie en Klimaat
39 40 41 43
3
6. Analyse internationaal klimaatbeleid en bezochte Nederlandse gemeenten 6.1 „Internationale‟ Nederlandse gemeenten 6.2 Algemeen klimaatbeleid 6.3 Huidige activiteiten 6.4 Motieven 6.5 Obstakels/valkuilen 6.6 Toekomst 7. Onderzoek bereidheid gemeenten om te starten met internationaal klimaatbeleid 7.1 Doel onderzoek 7.2 Resultaten 7.3 Conclusies
44 44 45 45 48 50 51 52
52 53 58
8. Adviezen
60
8.1 Algemeen 8.2 Benadering gemeenten 8.3 Conclusie
60 61 64
9. Management Summary
65
10. Bronvermelding
70
Bijlagen 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Enquête Interviews Menukaart SenterNovem Organogram SenterNovem Balanced Score Card 2006 Overzicht SWOT
4
1. Inleiding ‘Morgen wordt het voor de twaalfde keer op rij een tropische dag. Stijgt de temperatuur aan de kust bij Utrecht tot ‘slechts’ 32 graden, in het binnenland wordt gemakkelijk de 40 graden gehaald. In de namiddag is er kans op onweer met windstoten tot zo’n 200 kilometer per uur. Plaatselijk kan er dan 5 tot 10 centimeter regen vallen.’1 Dit weerbericht klinkt een ieder wat vreemd in de oren. Toch zou het over 100 jaar helemaal niet zo gek meer kunnen klinken. Als gevolg van het versterkte broeikaseffect wordt ons klimaat warmer en natter. Natuurrampen zoals overstromingen en aardverschuivingen zullen steeds normalere verschijnselen worden. Als er in Nederland niets gebeurt aan bescherming tegen de gevolgen van klimaatverandering, zal binnen 100 jaar het zeewater voor Paleis Soestdijk staan en kunnen onze achterkleinkinderen straks over de boulevard van Utrecht wandelen. Als gevolg van de stijging van de zeespiegel zal tegen die tijd half Nederland onder water zijn komen te staan. Bovenstaande ontwikkeling is een levensbedreigende en één met verstrekkende gevolgen. Het klimaat verandert door menselijk handelen. Als we niets doen zullen onze levens, maar vooral die van onze kinderen en kleinkinderen ingrijpend veranderen. In de afgelopen 15 jaar zijn er verschillende internationale klimaatconferenties gehouden. Hierin is door zeer veel verschillende landen gesproken over de gevolgen van klimaatverandering en over de maatregelen die we mondiaal kunnen nemen om klimaatverandering tegen te gaan. Deze conferenties hebben geleid tot het Kyoto-protocol in 1997. Hierin zijn voor afzonderlijke landen doelen gesteld voor het terugdringen van de CO2uittstoot (belangrijkste broeikasgas) in 2012. Voor Nederland gaat het om 6% CO2-reductie in 2012 ten opzichte van 1990. Het Kyoto-protocol is in februari 2005 geratificeerd. Nationale overheden hebben in eerste instantie de verantwoordelijkheid om te komen tot minder CO2-uitstoot. Zij vertalen deze reductieverplichting naar doelstellingen voor lagere overheden (provincies en gemeenten), bedrijven, enzovoort. Voor gemeenten in Nederland zijn er in het kader hiervan verschillende organisaties die een rol kunnen spelen, waaronder SenterNovem. SenterNovem biedt Nederlandse gemeenten diverse praktische hulpmiddelen aan om te starten met klimaatbeleid. De belangrijkste daarvan is de Menukaart. Deze heeft verschillende thema‟s. Een van deze thema‟s is het thema „internationaal‟. Op dit moment worden op dit gebied nog weinig activiteiten ontplooid. Om in de toekomst deze dienst (de ondersteuning op internationaal klimaatbeleid) beter te kunnen invullen, is het van belang duidelijkheid te krijgen over de vraag wat het standpunt van Nederlandse gemeenten is betreffende dit onderwerp. In dit kader is de volgende probleemstelling geformuleerd: Op welke wijze geven Nederlandse gemeenten op dit moment invulling aan de dimensie ‘internationaal’ binnen hun klimaatbeleid en zijn gemeenten bereid om te starten met 1
H. Jansen & J. Jansen, „Utrecht aan Zee‟, 2003
5
internationaal klimaatbeleid en wat zijn voor deze gemeenten de voorwaarden en wat de drempels om hiermee te starten? De doelstelling bij deze probleemstelling is: Het formuleren van adviezen met betrekking tot de toekomstige benadering van Nederlandse gemeenten door SenterNovem betreffende internationaal klimaatbeleid. Om te komen tot deze adviezen zal moeten worden onderzocht welke behoeftes Nederlandse gemeenten hebben op dit gebied en wat hun visie is ten aanzien van dit beleid. Tevens zullen adviezen worden geformuleerd in relatie tot de vraag wat de kritieke succesfactoren zijn in het overhalen van gemeenten om te starten met internationaal klimaatbeleid. Om een antwoord op deze probleemstelling te kunnen formuleren zal een aantal fasen in het onderzoek doorlopen moeten worden. De eerste fase van het onderzoek omvat een externe analyse, zowel mondiaal als nationaal, van het klimaatvraagstuk. In hoofdstuk drie wordt beschreven wat het versterkte broeikaseffect inhoudt, wat de gevolgen van de opwarming van de atmosfeer zijn, op welke wijze het probleem kan worden aangepakt, wat in dat kader de betekenis is van het Kyotoprotocol en welke partijen verantwoordelijkheid zijn voor het veroorzaken van klimaatverandering en er dus ook primair voor moeten zorgen dat dit vraagstuk wordt aangepakt. Vervolgens komt in hoofdstuk vier de Nederlandse markt voor gemeentelijk klimaatbeleid aan bod. Welke mogelijkheid hebben gemeenten in Nederland om hun CO2–uitstoot te verminderen, zowel binnen Nederland als daarbuiten? Verder wordt behandeld welke organisaties een rol spelen in klimaatbeleid voor gemeenten. Dit zijn zowel nationale als internationale organisaties. Tenslotte komt het BANS klimaatconvenant aan de orde. Dit convenant is van grote invloed op het klimaatbeleid van gemeenten in Nederland. Na deze externe analyse volgt in hoofdstuk vijf de interne analyse. In de eerste plaats wordt SenterNovem als organisatie beschreven. Het gaat daarbij om de gebieden waarop SenterNovem actief is en wat zij heeft te bieden aan Nederlandse gemeenten wat betreft klimaatbeleid. Na het deskresearchgedeelte van het onderzoek volgt in hoofdstuk zes tot en met acht een beschrijving van het veldonderzoek. Allereerst wordt in hoofdstuk zes een analyse gemaakt van de gemeenten in Nederland die op dit moment al activiteiten zijn gestart op het gebied van internationaal klimaatbeleid. Er wordt beschreven wat gemeenten precies doen op dit vlak. Vragen die hierbij aan de orde komen zijn onder andere hoe hun internationale activiteiten er precies uitzien, waarom zij hiermee zijn begonnen en of deze succesvol waren. Hoofdstuk zes geeft hierop antwoorden. In hoofdstuk zeven volgt het afnemersonderzoek. Met de resultaten zoals beschreven in hoofdstuk zes zijn de afnemers (Nederlandse gemeenten) gericht bevraagd op hun visie over internationaal klimaatbeleid. Hieruit wordt duidelijk wat de opvattingen van deze gemeenten zijn en welke mogelijkheden er liggen om een gerichte aanpak daarvan te volgen.
6
Als resultaat van dit onderzoek worden adviezen geformuleerd over de toekomstige benadering van Nederlandse gemeenten door SenterNovem, die als doel heeft het stimuleren van Nederlandse gemeenten om actief te gaan participeren in het uitvoeren van internationale klimaatprojecten. Hierbij komen de verschillende succesfactoren aan de orde en zal er apart aandacht worden besteed aan een vorm van internationaal klimaatbeleid, namelijk het investeren in zogenaamde VER-projecten. Hoofdstuk acht is daaraan gewijd. Het rapport sluit af met een management summary (zowel in het Nederlands als het Engels). Daarin zijn de belangrijkste punten en conclusies uit het onderzoek samengevat.
7
2. Onderzoek Klimaatverandering wordt beschouwd als het grootste milieuprobleem van de 21ste eeuw Iedereen op deze wereld zal hier in de toekomst mee te maken krijgen of ervaart nu al de problemen die dit met zich meebrengt. Het is een mondiaal probleem waarvoor iedereen zijn of haar verantwoordelijkheid zal moeten nemen: bedrijfsleven, overheden maar ook burgers. Gemeenten kunnen een vooraanstaande rol spelen in de uitvoering van klimaatbeleid. Zij hebben contacten met de doelgroepen en de partijen die de reductie van broeikasgassen en vooral van CO2 daadwerkelijk kunnen realiseren. Bij het ontwikkelen en uitvoeren van lokaal, regionaal en internationaal klimaatbeleid vervullen gemeenten en provincies een belangrijke initiërende en coördinerende rol. Zij kunnen een voorbeeld zijn naar burgers toe. 2.1 Reden onderzoek SenterNovem onderkent deze rol van Nederlandse gemeenten. In het kader van gemeentelijk klimaatbeleid heeft SenterNovem diverse instrumenten ontwikkeld voor Nederlandse gemeenten om met klimaatbeleid aan de slag te gaan. Zoals eerder staat beschreven zijn dit onder andere de klimaatscan en de menukaart. Deze instrumenten zijn praktische hulpmiddelen waarmee gemeenten direct kunnen starten. Voor de begeleiding van deze projecten zijn zogenaamde klimaatadviseurs van SenterNovem beschikbaar. Deze adviseurs zijn verspreid over Nederland werkzaam en zijn voor gemeenten beschikbaar als adviseur/begeleider bij deze werkzaamheden. Een van de thema‟s van de menukaart is het thema „internationaal‟. Dit is voor gemeenten geen verplicht thema. Op dit moment hebben nog maar enkele gemeenten gekozen voor dit thema als onderdeel van hun klimaatbeleid. Toch staat het wel op de menukaart. SenterNovem wil in de toekomst meer invulling geven aan een koppeling van lokaal klimaatbeleid met het thema „internationaal‟. In dit kader is SenterNovem geïnteresseerd in wat de visie van gemeenten is op dit thema. Op basis daarvan kan SenterNovem een afweging maken over het wel of niet investeren in deze dienst in de toekomst. 2.2 Doel & probleemstelling Het doel van het onderzoek is om te onderzoeken in hoeverre Nederlandse gemeenten geïnteresseerd zijn om in de toekomst in internationaal klimaatbeleid te investeren. Belangrijk daarbij is de vraag wat voor deze gemeenten de voorwaarden hiervoor zijn en wat de drempels zijn om daarmee te starten. Kortom, op welke wijze kan SenterNovem Nederlandse gemeenten stimuleren om in de toekomst te investeren in internationaal klimaatbeleid? De probleemstelling luidt als volgt: Op welke manier geven gemeenten op dit moment invulling aan de dimensie ‘internationaal’ binnen hun klimaatbeleid, zijn gemeenten bereid om te investeren in internationaal klimaatbeleid en wat zijn voor deze gemeenten de voorwaarden en wat de drempels om dat te doen?
8
Uit de probleemstelling vloeien twee onderzoeksvragen voort, namelijk: 1. Op welke manier geven gemeenten op dit moment invulling aan de dimensie ‘internationaal’ binnen hun klimaatbeleid? 2. Zijn gemeenten bereid om te investeren in internationaal klimaatbeleid en wat zijn voor deze gemeenten de voorwaarden en de drempels om hierin te investeren? De doelstelling bij deze probleemstelling is: Het formuleren van adviezen met betrekking tot de toekomstige benadering van Nederlandse gemeenten door SenterNovem als het gaat om internationaal klimaatbeleid. Om te komen tot deze adviezen zal moeten worden onderzocht welke behoeftes Nederlandse gemeenten hebben op dit gebied en wat hun visie ten aanzien van dit beleid is. Tevens zullen er adviezen geformuleerd worden over wat precies de kritieke succesfactoren zijn als het gaat om het overhalen van gemeenten om te starten met internationaal klimaatbeleid. 2.3 Deelvragen Bij de gestelde probleemstelling horen verschillende deelvragen. 1e deel probleemstelling:
Welke en hoeveel gemeenten zijn er in Nederland? Welke gemeenten zijn bezig met internationaal klimaatbeleid? Wat waren de beweegredenen voor deze gemeenten om te starten met internationaal klimaatbeleid? Hoe geven zij hier invulling aan? Hoe ver zijn deze gemeenten hier nu mee? Hoe ver willen zij gaan met internationaal klimaatbeleid? Hoe lang zijn ze hier al mee bezig? Is het beleid wat zij voeren succesvol? Welke obstakels kwamen zij tegen?
2e deel probleemstelling:
Welke gemeenten zijn geïnteresseerd om te starten met internationaal klimaatbeleid? Waarom zijn gemeenten niet eerder begonnen met internationaal klimaatbeleid? Waarom zijn gemeenten niet geïnteresseerd om aan internationaal klimaatbeleid te doen? Wat zijn de voorwaarden waaronder gemeenten zouden willen investeren in internationaal beleid? Hoe ver willen gemeenten gaan bij internationaal klimaatbeleid? Vormen internationale contacten, zoals een stedenband, eventueel een ingang voor internationale projecten? Zijn gemeenten geïnteresseerd om te investeren in VER-Projecten?
9
2.4 Uitvoering Het beantwoorden van de twee gestelde onderzoeksvragen vereiste een aantal stappen. Voordat kon worden begonnen met het veldonderzoek moest eerst een grondige analyse worden gemaakt van de situatie op de markt. Hoe ziet deze eruit? Welke ontwikkelingen zijn er gaande? Welke organisaties spelen een rol? Welke concurrenten heeft SenterNovem? Wat zijn intern de sterke en zwakke punten? Om een antwoord te vinden op deze vragen is gebruik gemaakt van verschillende bronnen zoals het internet, diverse boeken en artikelen. Deze analyse is beschreven in hoofdstuk drie tot en met vijf. De eerste stap in het veldonderzoek was de vraag welke gemeenten op dit moment aan internationaal klimaatbeleid doen. Voor een deel was dit bij SenterNovem al bekend, voor een deel is hier onderzoek naar gedaan. Nadat dit was geanalyseerd, ontstond er een goed beeld van welke gemeenten er op dit moment op het gebied van internationaal klimaatbeleid actief zijn. Deze „internationale‟ gemeenten zijn belangrijk voor het beantwoorden van de onderzoeksvraag. Wat waren voor deze gemeenten de beweegredenen om te starten met internationaal klimaatbeleid? Hoe geven zij op dit moment hier invulling aan? Hoe ver zijn deze gemeenten hier mee? Hoe lang zijn ze hier al mee bezig? Is het beleid succesvol? Welke obstakels kwamen zij tegen? Hiervoor is er een kijkje in de keuken genomen bij een aantal gemeenten. Doel hiervan was om bovenstaande vragen te beantwoorden. Dit is gebeurd op basis van half gestructureerde interviews. Voor de vragenlijst zie bijlage 2. Met behulp van de verkregen informatie over de beweegredenen van de huidige gemeenten die internationaal bezig zijn, konden andere gemeenten gerichter worden benaderd. Helder was wat voor deze „internationale‟ gemeenten hun motieven waren om te investeren in internationaal klimaatbeleid. De gemeenten zijn benaderd op basis van een schriftelijke enquête. Alle gemeenten met meer dan 30.000 inwoners zijn aangeschreven. Uit de enquête zal duidelijk worden welke visie deze gemeenten hebben ten aanzien van het voeren van internationaal klimaatbeleid. Met deze informatie konden tenslotte adviezen worden geformuleerd omtrent de invulling van de dienst naar gemeenten toe op het gebied van internationaal klimaatbeleid. Welke activiteiten kan SenterNovem ontplooien om ervoor te zorgen dat gemeenten in de toekomst zullen investeren in internationaal klimaatbeleid. Het onderzoek en de verslaglegging zijn uitgevoerd in de periode januari – mei 2006.
10
3. Externe analyse: Mondiale situatie klimaatverandering Het vraagstuk dat als achtergrond dient bij dit onderzoek is klimaatverandering. Op dit moment staat dit probleem volop in de belangstelling. Het wordt beschouwd als het grootste milieuprobleem van de 21ste eeuw. In dit eerste hoofdstuk komen een aantal aspecten van klimaat, klimaatverandering en klimaatbeleid ter sprake, zowel internationaal als lokaal. In de volgende paragrafen zal aan de orde komen wat precies het broeikaseffect is, wat de gevolgen zijn van het versterkte broeikaseffect, wat het Kyoto-protocol inhoudt en welke maatregelen genomen kunnen worden om het versterkte broeikaseffect terug te dringen. 3.1 Natuurlijk broeikaseffect Het broeikaseffect is een natuurlijk verschijnsel. We mogen zelfs van geluk spreken dat het broeikaseffect bestaat. Figuur 1 laat de werking van het natuurlijk broeikaseffect zien. De aarde blijkt een soort mantel om zich heen te hebben. Deze mantel bestaat uit gassen. De zonnestraling wordt door de aarde omgezet in warmte. Deze warmte wordt daarna voor een deel teruggekaatst in de atmosfeer. Dankzij deze zogenaamde mantel wordt een deel van deze warmte vastgehouden. Zonder deze mantel zou de gemiddelde temperatuur op aarde min 18 graden zijn in tegenstelling tot de plus 15 graden wat nu het geval is. Dit natuurlijke systeem van de aarde wordt het natuurlijk broeikaseffect genoemd en zorgt dus voor een deel dat er leven op aarde mogelijk is.
Figuur 1: Natuurlijk broeikaseffect (Bron: United Nations Environmental Programme)
11
3.2 Versterkte broeikaseffect Uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat het natuurlijk evenwicht (zoals beschreven in paragraaf 3.1) op dit moment wordt verstoord. De mantel blijkt meer warmte binnen te houden waardoor de aarde langzaam opwarmt en het klimaat verandert. Dit wordt het versterkte broeikaseffect genoemd. De meeste wetenschappers gaan er vanuit dat dit versterkte broeikaseffect het gevolg is van menselijk handelen.
De figuur hierboven laat de temperatuurverschillen zien in de twintigste eeuw volgens Van Ulden en van Dorland2. Het bovenste paneel geeft een schatting van drie natuurlijke temperatuursignalen, ten gevolge van: 1. Variaties in zonnestraling (Rode lijn); 2. vulkaanuitbarstingen (Blauwe lijn) en 3. El Nino (Groene lijn). Het onderste paneel toont de rest die overblijft als je de som van de drie natuurlijke processen aftrekt van de waarnemingen. Er blijft dan een signaal over dat consistent is met de verwachte menselijke invloed 2
Ontleend aan de website http://www.knmi.nl/klimaatverandering_en_broeikaseffect/klimaat_en_klimaatverandering/deel_7.html
12
Zoals in de grafiek op pagina 11 te zien is, is de gemiddelde mondiale temperatuur de laatste decennia flink gestegen. In het verleden is dit al vaker het geval geweest maar die stijgingen en dalingen waren het gevolg van natuurlijke verschijnselen. Het KNMI heeft een studie gedaan naar het effect van variatie van de zonnestraling, vulkaan- uitbarstingen en van El Niño. Uit dit onderzoek blijkt dat de waargenomen temperatuur- stijging in de eerste helft van de 20e eeuw natuurlijke oorzaken heeft: een afname van vulkaanactiviteit, nadat die eerst nogal sterk was, en een toename van de zonneactiviteit. In de tweede helft van de 20 e eeuw kan de temperatuurstijging echter niet worden verklaard door deze natuurlijke oorzaken: de zonneactiviteit nam nauwelijks toe terwijl er maar enkele grote vulkaanuitbarstingen zijn geweest. In het verleden zijn er wel vaker temperatuurschommelingen geweest. De temperatuur is echter nog nooit zo snel gestegen als de laatste vijftig jaar. Als we naar deze trend kijken kunnen we concluderen dat de mens wel degelijk invloed heeft op deze temperatuurstijging. Andere studies komen tot vergelijkbare conclusies. 3.2.1 Gangbare analyse De opwarming van de atmosfeer wordt volgens de meeste wetenschappers veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, olie en aardgas). Internationaal zijn er honderden studies uitgevoerd naar dit verschijnsel en de oorzaken hiervan. Een organisatie die zich hiermee bezighoudt is het IPCC (Intergovernmental Panel on Climate Change). Het IPCC is een adviesorgaan van de Verenigde Naties. Zij hebben als opdracht om de beschikbare wetenschappelijke, technische en sociaal-economische informatie met betrekking tot het broeikasprobleem op objectieve manier in kaart te brengen. Elke vier a vijf jaar brengt deze organisatie hierover een rapport uit. Het eerste rapport verscheen in 1990 en was de basis voor de eerste klimaatconferentie in Rio de Jainero in 1992. Volgend jaar zal het IPCC een nieuw rapport uitbrengen. In hun rapporten komt het IPCC telkens tot dezelfde conclusie: de mens veroorzaakt het versterkte broeikaseffect. Het IPCC kijkt niet alleen naar de oorzaken van het versterkte broeikaseffect maar ook naar de (mogelijke) gevolgen hiervan. Zij zijn hierover steeds meer verontrust geraakt. Bij de verbranding van fossiele brandstoffen komt kooldioxide (CO2) vrij. CO2 is op zich geen gevaarlijk gas. Het komt bijvoorbeeld vrij bij het uitademen en voor planten is het zelfs een voedingsstof. Kooldioxide werkt in de biosfeer echter als een broeikas. Het kan de atmosfeer niet verlaten. Kooldioxide is het belangrijkste zogenoemde broeikasgas. Naast kooldioxide zijn er nog veel meer broeikasgassen. De bekendste hiervan, naast CO2 (78%) zijn CH4-methaan (11%) en N2O-lachgas (9%). De aarde heeft een natuurlijke capaciteit om CO2 uit de lucht te halen. Dit is ongeveer 12 miljard ton per jaar. Dat gebeurt door groeiende vegetatie (planten, bomen, gewassen) en door zeeën en oceanen. Die capaciteit is eeuwen lang voldoende geweest om alle geproduceerde kooldioxide op te nemen. Sinds de industriële revolutie, en vooral de laatste vijftig jaar, is de hoeveelheid gebruikte fossiele brandstoffen zeer sterk toegenomen. Onze hele welvaart is erop gebaseerd. De mensheid produceert nu ongeveer twee keer zo veel CO2 als de aarde kan opnemen. Die extra hoeveelheid veroorzaakt het versterkte broeikaseffect, de opwarming van de atmosfeer.
13
3.2.2 Andere opvattingen Niet iedereen is ervan overtuigd dat de mens de oorzaak van het versterkte broeikaseffect is. Sommige wetenschappers zetten hier vraagtekens bij. Een voorbeeld van een dergelijke tegenstander is geoloog Salomon Kroonenberg. Hij heeft het boek „De menselijke maat‟ geschreven. Kroonenberg verwijt de mensheid dat zij een kortzichtige visie heeft als het gaat om klimaat. Hij erkent dat het klimaat aan het veranderen is, maar hij vindt dat natuurlijke oorzaken daaraan ten grondslag liggen. Volgens Kroonenberg is klimaatverandering van alle tijden. Hij ziet niets in het investeren in CO2-reductie omdat dit volgens hem geen zin heeft. Je kunt het geld beter investeren in het aanpassen aan de gevolgen van klimaatverandering. Een andere publicatie is het boek „Klimaatverandering op een waterplaneet‟. Kern van dit boek is dat de verhoogde concentratie van CO2 in de atmosfeer geen gevolg is van menselijk handelen maar van de variaties in de activiteit van de zon. De auteurs proberen dit op een wetenschappelijke manier te bewijzen. Bewijzen voor de conclusies die zij trekken zijn er echter nauwelijks. Het enige wat zij doen is het in twijfel trekken van eerder uitgebrachte visies die betrekking hebben op klimaatverandering en het versterkte broeikaseffect. Deze tegenstanders staan in hun opvattingen vrijwel alleen. Slechts een kleine groep mensen is ervan overtuigd dat de mens het versterkte broeikaseffect niet veroorzaakt, dit ondanks de vele studies die het tegendeel hebben bewezen en steeds weer bewijzen. Een ander punt waar deze tegenstanders geen rekening mee houden is het voorzorgprincipe. Dit principe houdt in dat we nu al rekening houden met de mogelijke gevolgen van klimaatverandering in de toekomst. Er kan op dit moment nog niet voor de volle 100% gezegd worden dat de mens de huidige klimaatverandering veroorzaakt. Als we dit, over 20 jaar, wel zeker zouden weten zou het wel eens te laat kunnen zijn om nog te kunnen ingrijpen. In dat geval zou de opwarming van de aarde nog 20 jaar zijn doorgegaan. De opwarming van de aarde heeft namelijk sowieso een naijl effect. Als we nu stoppen met het uitstoten van CO2 dan loopt de temperatuur de komende 30 jaar nog op. 3.3 Gevolgen van het versterkte broeikaseffect 3.3.1 Algemene gevolgen wereldwijd Klimaatverandering brengt een aantal (serieuze) problemen met zich mee. Op sommige plekken zal het warmer worden, op andere plaatsten juist kouder of natter of droger. De laatste honderd jaar is de zeespiegel tussen de 5 en 10 centimeter gestegen. Laaggelegen landen zoals Nederland zijn vanzelfsprekend extra kwetsbaar. De belangrijkste gevolgen van klimaatverandering wereldwijd zijn:
Zeespiegelstijging: verwacht wordt dat het aantal mensen dat getroffen zal worden door overstromingen toeneemt van 13 naar 94 miljoen per jaar. Aantasting van ecosystemen: klimaatverandering zal een verschuiving van klimaatzones tot gevolg hebben. Sommige planten en dieren kunnen zich niet snel genoeg aanpassen en worden met uitsterven bedreigd. Op sommige plekken zal klimaatverandering tot meer droogte leiden, met alle gevolgen van dien. Zoetwatertekort: door klimaatverandering zal het watertekort in diverse regio‟s (Midden-Oosten, Sahel en Australië) alleen maar toenemen. Afname landbouwproductiviteit: gebieden die droger worden zullen minder aantrekkelijk worden voor landbouw.
14
Elke wereldburger zal te maken krijgen met de gevolgen van klimaatverandering. De weersomstandigheden zullen steeds extremer worden. Droge gebieden worden nog droger, natte gebieden worden nog natter. De laatste jaren zijn de voorbodes hiervan al merkbaar. De extreme droogte in Zuid-Europa, de extreem zware orkanen in het Caribische gebied en in de Verenigde Staten en de zware overstromingen in Azië zijn hier slechts enkele voorbeelden van. 3.3.2 Gevolgen Nederland Maar ook dichter bij huis maken we deze voorbodes al mee. Het jaar 1998 was voor Nederland het natste ooit waargenomen. In de jaren 90 zijn er diverse keren kritieke situaties ontstaan door extreme wateroverlast. Nederland zal als het zo doorgaat in de toekomst vooral met wateroverlast te maken krijgen. De conclusies die de Commissie Waterbeheer 21e eeuw trekt liegen er niet om. “Door de klimaatverandering, bodemdaling en de ontwikkelingen in het grondgebruik (waaronder de toenemende verharding van de bodem als gevolg van woningbouw en infrastructuur) zullen de problemen de komende tientallen jaren flink verergeren. De veiligheid zal in het geding komen en de overlast zal volstrekt onacceptabel worden. De kans op miljardenschade en het verlies van (vele) mensenlevens wordt steeds groter en zal in de 21e eeuw werkelijkheid zijn, waarneer er niets wordt gedaan.” De commissie staat in deze opvatting niet alleen. Waarneer er niets gedaan wordt zal in het jaar 2100 Nederland voor bijna de helft onder water komen te liggen. Volgens wetenschappers is het niet lastig om te voorspellen wat er met Nederland zal gebeuren. De grote rivieren zullen vaker buiten hun oevers treden, rioleringen zullen bij extreme regen de hoeveelheid water niet aankunnen en de duingebieden zullen de stijging van de zeespiegel niet aankunnen.
15
Waarnemingen van „De Natuurkalender‟3 (zie figuur pag. 14) laat zien dat de gevolgen van klimaatverandering ook in uw eigen achtertuin al merkbaar zijn. Waarnemingen van deze organisatie laten zien dat bijvoorbeeld planten/bloemen/bomen enzovoort. steeds vroeger in bloei komen. Hieruit blijkt dat het klimaat aan het veranderen is. Niet alleen mondiaal maar ook in uw eigen achtertuin. 3.3.3 Gevolgen vanuit Noord-Zuid perspectief De gevolgen van klimaatverandering kunnen door Nederland nog worden opgevangen, mits de overheid adequate maatregelen neemt maar het zijn vooral de arme landen die het slachtoffer worden van klimaatverandering. Energie vormt de motor voor ontwikkeling. In de loop van de geschiedenis is een sterk verband gebleken tussen de hoogte van het BNP en het verbruik van energie. Ze is de basis geweest voor de geweldige welvaartsgroei in de rijke landen. Mensen zijn de laatste honderd jaar steeds meer energie gaan gebruiken. Het gaat daarbij om fossiele brandstoffen, gas, olie en kolen. Bij de verbranding daarvan komt kooldioxide (CO2) vrij, het belangrijkste broeikasgas. Broeikasgassen in de dampkring werken als het glas van een serre: de zonnestraling kan er wel in, maar de warmte kan er niet uit. Zeeën en oceanen nemen CO 2 op. Ook planten en bomen halen kooldioxide uit de lucht. Deze natuurlijke capaciteit van de aarde is in toenemende mate echter ontoereikend om de CO2 uit de atmosfeer te halen. Door al het extra CO2 in de lucht komen we nu in de problemen. De dampkring houdt steeds meer warmte vast en het klimaat verandert. De stijging van de gemiddelde temperatuur op aarde leidt tot allerlei effecten. De gevolgen van klimaatverandering zullen niet overal dezelfde zijn of op een zelfde manier uitwerken. Met name ontwikkelingslanden zullen harde klappen oplopen in de vorm van calamiteiten en extra stress in relatie tot voedselvoorziening, watervoorziening, gezondheidszorg en biodiversiteit. Zij moeten zich aanpassen aan klimaatverandering (variatie en extremen) om potentiële schade te verminderen (mitigatie) of de gevolgen het hoofd te bieden (adaptatie). Zij beschikken daartoe echter over onvoldoende financiële middelen. En dat terwijl de industrielanden veruit de grootste veroorzakers zijn van klimaatverandering. Het is dan ook niet meer dan rechtvaardig dat die het initiatief nemen in de aanpak van het probleem. Zij hebben ook de financiële middelen om maatregelen te nemen Wat historisch gezien van toepassing is op de industrielanden, geldt ook voor ontwikkelingslanden. Energievoorziening is een basisvoorwaarde om uit armoede te geraken. Die energie is nodig voor consumptieve doeleinden, – bijvoorbeeld de bereiding van voedsel of het verschaffen van basisverlichting,- voor sociaalproductieve aanwending- zoals energie voor onderwijs- en gezondheidsdiensten of voor economisch-productief verbruik, – energie voor ondernemingen, industrie, transport/vervoer, landbouw/irrigatie, ICT enzovoort. Met het bovenstaande is een „prisoners dilemma‟ geschetst. Moderne energievoorziening is noodzakelijk voor economische ontwikkeling maar leidt, in geval van fossiele brandstoffen, tot een additionele bijdrage aan het versterkte broeikaseffect. Noch de geïndustrialiseerde landen, noch de ontwikkelingslanden zijn daarbij gebaat. Eigenlijk voor het eerst in de geschiedenis hebben industrielanden en ontwikkelingslanden echt gemeenschappelijke belangen. Die zijn gelegen in vermindering van CO2-uitstoot en een overstap naar duurzame 3
http://www.natuurkalender.nl/
16
vormen van energievoorziening in de rijke landen en de inzet op duurzame energie voor ontwikkeling en beperking in de groei van CO2-emissies in de arme landen. In dat geval wordt gewerkt aan rechtvaardigheid, duurzaamheid en ontwikkeling. De keuze voor een verdelingsprincipe is uiteindelijk een politieke keuze. Op de lange termijn lijkt gelijkheid als verdelingsprincipe bij de toekenning van emissierechten het beste verdedigbaar. Dit principe komt voort uit het ethische uitgangspunt dat elk mens de maximale vrijheid behoort te hebben om invulling te geven aan het eigen leven, verenigbaar met gelijke vrijheid voor anderen. De basis hiervoor wordt gevormd door een mondiale, rechtvaardige verdeling van de „CO2-voetafdruk‟ volgens de volgende redenering. Zoals reeds is aangegeven beschikt de aarde over een intrinsieke capaciteit om CO2 uit de lucht te halen. Die wordt geschat op 12 miljard ton per jaar. De atmosfeer behoort tot het gemeenschappelijke erfgoed van de mensheid. Op basis van een eerlijke verdeling daarvan heeft iedere wereldbewoner (we zijn met ongeveer 6 miljard mensen) „recht‟ op de uitstoot van 2 ton CO2 per jaar. De gemiddelde uitstoot per hoofd van de wereldbevolking is 4 ton kooldioxide. De twee extra ton veroorzaken het versterkte broeikaseffect. In Nederland stoten we gemiddeld bijna 12 ton CO2 uit per hoofd van de bevolking. Vanuit de duurzaamheidsnorm is dat 10 ton per persoon per jaar te veel. Die extra hoeveelheid vervuilt ook de lucht van mensen in ontwikkelingslanden. Vanuit het perspectief van duurzaamheid dient de wereldwijde CO2uitstoot op termijn te zijn verminderd met 60-70 procent. Vanuit het internationaal overeengekomen principe „de vervuiler betaalt‟ (rechtvaardigheid) ligt het voor de hand dat de industrielanden tot dat moment de ontwikkelingslanden compenseren voor het feit dat ook hun lucht wordt vervuild. Vergelijking van de gemiddelde CO2-uitstoot (ton) per individu per jaar voor een aantal landen
12 10
Nederland Kyoto Brazilië Kameroen Nepal Roemenië Wereld Duurz. Norm
8 6 4 2 0
De eerlijke verdeling van emissierechten onder alle wereldbewoners zal een belangrijk thema worden in het kader van de onderhandelingen over internationaal klimaatbeleid voor de postKyoto-periode. In de „Nationale Strategie Duurzame Ontwikkeling, Verkenning van het Rijksoverheidsbeleid‟ wordt ook erkend dat er op termijn niet valt te ontkomen aan een gelijk recht op emissie per hoofd van de wereldbevolking (pag. 35).
17
De industrielanden hebben belang bij armoedebestrijding en economische ontwikkeling in ontwikkelingslanden op basis van o.a. duurzame energievoorziening op een zodanige wijze dat de CO2-uitstoot niet veel verder toeneemt omdat ook de industrielanden worden geconfronteerd met adaptatieproblemen (waarvan de kosten aanzienlijk zijn)4. De industrielanden hebben behoefte aan het te gelde maken van hun „energieverbruiksruimte‟ als additionele en nieuwe bron van financiering van internationale samenwerking. Bovendien zijn zij gebaat bij vermindering van de CO2-uitstoot in de industrielanden omdat daarmee hun adaptatieproblemen (op de lange termijn) zullen verminderen. Met name rond het klimaatvraagstuk wordt de onderlinge afhankelijkheid en de gemeenschappelijke belangen van industrie- en ontwikkelingslanden voor het eerst goed zichtbaar. Met behulp van VERprojecten wordt dit concreet uitgewerkt. VER-projecten kunnen de komende jaren bijdragen aan terugdringing van klimaatverandering door vermindering van de CO2-uitstoot in Nederland, aan armoedebestrijding door investering in met name energievoorziening in ontwikkelingslanden, aan adaptatie in ontwikkelingslanden als gevolg van klimaatverandering en aan beleidsbeïnvloeding met het oog op fondsen voor grensoverschrijdende milieuproblemen. Dit alles vanuit het perspectief van mondiale duurzaamheid, rechtvaardigheid en de onderlinge afhankelijkheid tussen industrie- en ontwikkelingslanden. Het is misschien een druppel op een gloeiende plaat maar als er niets wordt gedaan, zullen de gevolgen niet te overzien zijn en als we niet ergens beginnen, zullen we ook niets bereiken. 3.4 Kyoto-protocol Het VN-klimaatverdrag dat in 1992 in Rio de Janeiro is gesloten, bevat het raamwerk voor het huidige mondiale klimaatbeleid. Dit verdrag, dat door een groot aantal landen is ondertekend, is vooral een intentieverklaring. In het verdrag wordt onderschreven dat er maatregelen genomen moeten worden om de emissie van broeikasgassen tegen te gaan. In 1997 vond vervolgens de Kyoto klimaatconferentie plaats. Tijdens deze conferentie is het klimaatverdrag van Rio de Janeiro uitgewerkt tot een protocol. De volgende paragrafen beschrijven de afspraken die in het Kyoto-protocol zijn gemaakt en wat dit voor consequenties heeft voor het mondiale klimaatbeleid. Tot slot volgt een opsomming van de mogelijkheden die de mens heeft om de uitstoot van CO2 terug te dringen. 3.4.1 Uitleg protocol De basis van het Kyoto-protocol zijn de verregaande emissiereductieverplichtingen die zijn vastgesteld voor geïndustrialiseerde landen. Niet-geïndustrialiseerde landen krijgen geen aanvullende verplichtingen. Formeel kan het protocol overigens alleen in werking treden wanneer de meeste landen dit hebben ondertekend. Het protocol is pas begin 2005 in werking getreden. De reden daarvoor was dat nog niet voldoende landen het verdrag hadden ondertekend. De Verenigde Staten en Australië doen bijvoorbeeld niet mee. Met de ondertekening door Rusland waren er aan het begin van 2005 voldoende landen om Kyoto in werking te laten treden. Voor de geïndustrialiseerde landen is een gezamenlijke emissiereductie afgesproken voor de periode 2008-2012. Deze reductie komt neer op 5,2% onder de gezamenlijk uitstoot in 1990. Per land gelden uiteenlopende reductiepercentages. Japan moet de uitstoot van broeikasgassen met 6% verminderen en de Europese Unie met 8%. De Europese Unie heeft vervolgens na onderling overleg de emissiereducties per lidstaat bepaald. Nederland moet zijn 4
De kosten van de calamiteiten in 2002 in Europa die in verband werden gebracht met klimaatverandering, worden geschat op € 32 miljard.
18
broeikasgasemissies in 2008-2012 reduceren met 6% ten opzichte van 1990. De percentages lopen overigens sterk uiteen: Luxemburg moet de uitstoot met 28% verminderen, terwijl Portugal de uitstoot nog met 27% mag laten groeien. In het Kyoto-protocol is tevens opgenomen dat de geïndustrialiseerde landen een deel van hun reductieverplichting in het buitenland mogen realiseren. Sommige maatregelen zijn namelijk goedkoper te realiseren in ontwikkelingslanden dan in eigen land. Het Kyoto-protocol bevat hiervoor drie nieuwe instrumenten. Dit zijn: het Clean Development Mechanism (CDM), Joint Implementation (JI) en emissiehandel. Deze zogenaamde flexibele instrumenten maken het mogelijk in het buitenland uitstootvermindering van broeikasgassen te realiseren en te kopen. Deze uitstootvermindering kan worden gebruikt bij het nakomen van de eigen Kyoto doelstelling. De geïndustrialiseerde landen hebben de volgende opties om aan hun verplichtingen van het Kyoto-protocol te kunnen voldoen:
Reduceren van binnenlandse emissies van broeikasgassen Handelen in emissiereducties met andere geïndustrialiseerde landen (ET) Uitvoeren van emissiereducerende projecten in andere geïndustrialiseerde landen (Joint Implementation) Uitvoeren van emissiereducerende projecten in ontwikkelingslanden (Clean Development Mechanism)
3.5 Beteugelen van klimaatverandering De mens is met zijn energieverbruik de grootste veroorzaker van klimaatverandering. Dit betekent dat de mens ook voor een groot deel deze klimaatverandering ongedaan zou kunnen maken of in ieder geval tegen zou kunnen gaan. Hiervoor heeft de mens op dit moment verschillende mogelijkheden tot zijn beschikking. Dit zijn:
Verminderen fossiel energieverbruik Technische mogelijkheden binnen bestaande kaders Overstappen duurzame vormen van energie: wind/water/zon Methodes Kyoto-protocol
Met behulp van deze oplossingen is veel mogelijk. In de komende paragrafen kunt u de verdere uitwerking van deze mogelijkheden lezen. 3.5.1 Verminderen fossiel energieverbruik Een eerste mogelijkheid om de uitstoot van CO2 terug te dringen is het verminderen van het gebruik van fossiele brandstoffen. Dit kan op verschillende manieren. De eerste manier is een vrijwillige gedragsverandering van de mensen. Het is niet waarschijnlijk dat dit zal gebeuren. Uit onderzoek van RIVM5 is gebleken dat mensen in Nederland wel degelijk bezig zijn met klimaatverandering en de gevolgen daarvan. Zij geven aan dat zij zeker bereid zijn om hun steentje bij te dragen in het verminderen van het gebruik
5
RIVM, Kwaliteit en toekomst (verkenning van duurzaamheid), November 2004
19
van fossiele brandstoffen. Mensen doen dit alleen niet uit eigen initiatief. Zij vinden dat de overheid hierin het initiatief moet nemen. Aangezien mensen niet vanuit zichzelf hun gedrag zullen veranderen zal de overheid dit moeten stimuleren. De mensen hebben aangegeven dat zij wel bereid zijn om te investeren in het verminderen van het fossiel brandstofgebruik. De overheid zou dit bijvoorbeeld kunnen bewerkstelligen door middel van het heffen van belastingen. 3.5.2 Technische mogelijkheden binnen bestaande kaders 3.5.2.1 CO2 opslag De eerste technische mogelijkheid is het opslaan van CO2 in de aarde. De mogelijkheid bestaat namelijk om CO2 op te vangen aan het einde van de schoorsteenpijp. De vraag alleen is, wat doen we ermee? Verschillende landen hebben zich in de afgelopen decennia over deze vraag gebogen. Ook op EU niveau is men hier nu mee bezig. Voor de komende jaren trekt de EU voor onderzoek naar CO2 opslag flink geld uit. Er bestaat namelijk een mogelijkheid om het opgevangen CO2 op te slaan in de aarde, bijvoorbeeld in gasvelden. In de wereld zijn genoeg natuurlijke reservoirs om voor honderden jaren de totale wereldwijde CO2–uitstoot in op te slaan. Voor Nederland zou dit in de toekomst een aantrekkelijke mogelijkheid zijn vanwege de bijna leegstaande gasvelden in Slochteren. Noorwegen is op dit moment het verst met deze techniek. De Noorse oliemaatschappij Statoil is er namelijk in geslaagd om voor de Noorse kust vijf megaton kooldioxide op te slaan in een laag zandsteen. Deze lagen zandsteen zouden een hoeveelheid kooldioxide kunnen herbergen die gelijk is aan de uitstoot van alle Europese elektriciteitscentrales in de komende 600 jaar. Recent is ook een nieuw project gestart in Noorwegen. Statoil werkt hierin samen met Shell. Doel van het project is om een gascentrale te bouwen aan de Noorse kust. De CO2 die hierbij vrijkomt wordt terug gepompt in olievelden. Ook in Denemarken zijn ze onlangs gestart met een soortgelijk project, opgestart door de Europese Unie. Toch zitten er aan deze techniek wel enige nadelen. Het eerste en grootste nadeel is dat deze techniek op dit moment qua kosten nog niet kan concurreren met andere oplossingen. Een tweede nadeel is dat deze oplossing niet van structurele aard is. De structurele oplossing ligt namelijk in het verbeteren van de energie-efficiency en de ontwikkeling van meer natuurlijke brandstoffen. Een laatste nadeel van deze techniek is dat er nog niet voldoende bekend is welke risico‟s het opslaan van CO2 met zich meebrengt. Het risico zou kunnen zijn dat, ten gevolge van CO2 –lekken, er onnoemelijk veel schade wordt aangericht aan ecosystemen, grondwater (kwaliteit) en bodemkwaliteit. Is het opslaan van CO2 veilig of niet, dat is op dit moment nog niet bekend. 3.5.2.2 Biomassa Een andere vorm van duurzame energie is het stoken van biomassa. Er zijn twee verschillende soorten biomassa. Dit zijn vuile (zoal bijvoorbeeld kippenmest) en schone (zoals hout en gewassen). Het principe van het gebruik van biomassa is als volgt. Biomassa wordt gebruikt in energiecentrales in plaats van fossiele brandstoffen. Het grote voordeel van deze vorm van energie is dat het vrijwel CO2 neutraal is. Er komt weliswaar CO2 vrij bij de verbranding maar
20
deze is recentelijk door de biomassa, die wordt verbrand, aan de atmosfeer onttrokken. In Nederland gebruiken alle zes de kolencentrales biomassa als vervanging voor kolen. Zo wordt op dit moment ongeveer drie procent van de kolen vervangen. Op termijn kan dit oplopen naar minimaal 20%. Er is alleen één nadeel in Nederland. Er is eigenlijk onvoldoende biomassa beschikbaar. Een andere mogelijkheid is om plantaardig materiaal om te zetten in vloeibare brandstoffen. Dit heet biobrandstof. „Biobrandstoffen zijn vloeibare of gasvormige brandstoffen die gewonnen zijn uit plantaardig of dierlijk materiaal‟6. Deze biobrandstoffen kunnen fossiele brandstoffen, zoals benzine en diesel, vervangen. Er zijn verschillende soorten biobrandstoffen. De belangrijkste zijn: Bio-ethanol De meest gebruikte biobrandstof wereldwijd is bio-ethanol, dat benzine kan vervangen. Bioethanol ontstaat door het vergisten van suikerriet (Brazilië), maïs (Verenigde Staten) of andere plantaardige grondstoffen. Biodiesel Biodiesel is een dieselbrandstof die wat eigenschappen betreft sterk overeenkomt met gewone diesel. Biodiesel wordt gemaakt uit plantaardige olie. In Europa is koolzaadolie het meest in gebruik, maar andere oliën als zonnebloemolie en sojaolie worden ook gebruikt. PPO Pure Plantaardige Olie is ook een alternatief voor diesel. Het is net als biodiesel gemaakt van plantaardige oliën (zonnebloemen, koolzaad). De warme of koudgeperste olie is echter niet geschikt voor gebruik in een gewone dieselmotor. De Elsbett-motor, een motor die speciaal voor het gebruik van PPO is ontwikkeld, is in ons land onder meer toegepast in de veegwagens van de gemeente Venlo. Deze rijden op koudgeperste koolzaadolie. Het aantal PPO-tankstations in Nederland is op dit moment nog zeer beperkt. Op dit moment worden deze biobrandstoffen op kleine schaal gebruikt. In Duitsland rijden bijvoorbeeld al bijna 250.000 auto‟s op pure biodiesel. Tanken is in Duitsland geen probleem omdat zij al beschikt over 1600 pompstations die biodiesel leveren. In Duitsland bestaat er ook geen accijns op deze brandstof, iets wat in Nederland op dit moment nog wel zo is. In ons land wordt op dit moment nog (te) weinig gedaan met biobrandstoffen en de stimulatie daarvan. Oorzaak daarvan ligt bij de prioriteiten van de overheid. Recent heeft staatssecretaris Van Geel eindelijk actie ondernomen. Hij wil dat oliemaatschappijen in 2010 zorgen dat 5.75 procent van de autobrandstof van plantaardige herkomst is. Dit is nog extreem weinig, maar in ieder geval een begin.
6
http://www.vrom.nl/pagina.html?id=1
21
3.5.2.3 Kernenergie Een bekende vorm van energievoorziening is het gebruik van kernenergie. Bij het gebruik van kernenergie worden atoomkernen gespleten, hieruit komt warmte vrij wat wordt gebruikt voor het opwarmen van water. De stoom die hiervan afkomt drijft een turbine aan die op zijn beurt een generator aandrijft waarin elektriciteit wordt opgewekt. Vanuit het oogpunt van klimaatverandering is het gebruik van kernenergie een gunstig alternatief voor fossiele brandstoffen. Kernenergie heeft alleen het grote nadeel dat er zeer veel negatieve bijverschijnselen zijn. Dit zijn onder andere de onveiligheid, het nucleaire afval en de beschikbaarheid van de kernenergietechnologie. Hierdoor wordt kernenergie niet tot de duurzame energiebronnen gerekend. Dat kernenergie onveilig kan zijn heeft de ramp in 1986 in Tsjernobyl bewezen. In deze stad in de Oekraïne vond in 1986 een grote kernramp plaats. Tot op de dag van vandaag zijn er mensen in de omgeving van Tsjernobyl die de gevolgen ondervinden van de ramp door ziektes als kanker en leukemie. Deze ramp heeft de kijk op kernenergie voorgoed veranderd. Na 1986 werd uit angst voor nog meer dergelijke kernrampen menig kerncentrale gesloten. Door de klimaatverandering is de discussie over het gebruik van kernenergie weer opgelaaid, zeker in Nederland. Staatssecretaris van Geel van Milieu heeft deze discussie weer actueel gemaakt door te zeggen dat hij een nieuwe tweede kerncentrale in Nederland niet uitsluit. Toch is er veel verzet tegen deze plannen. Een ander negatief bijverschijnsel van kernenergie is het overhouden van kernafval. Al meer dan vijftig jaar wordt er onderzoek gedaan naar een goede oplossing van kernafval maar deze is tot op heden nog niet gevonden. Kernafval blijft namelijk nog duizenden jaren gevaarlijk radioactief. Hiermee zadelen wij toekomstige generaties op met ons kernafval. Er bestaat wel een mogelijkheid om het kernafval af te breken, dit heet opwerken. In Europa staan twee van zulke opwerkingsfabrieken. Het opwerken van kernafval is echter niet milieuvriendelijk. Bij opwerking komen namelijk wel degelijk radioactieve stoffen in het milieu terecht wat leidt tot milieuverontreiniging en ziektes bij mensen in de directe omgeving van de fabrieken. Het derde negatieve aspect is dat kernenergie ook gebruikt kan worden voor minder vreedzame toepassingen, namelijk kernwapens. Bij het proces van kernenergie komt namelijk plutonium vrij en dit is een belangrijk bestandsdeel voor het maken van atoomwapens. De laatste jaren is gebleken dat de wereld op dit moment verre van stabiel is en we moeten er toch niet aan denken dat het gebruik van kernwapens hier een rol in gaat spelen. Het laatste aspect dat kernenergie tegenhoudt is de beschikbaarheid van uranium. Dit is namelijk de grondstof voor kernenergie en de vermoedelijke voorraad hiervan is niet groot. Hiermee kunnen we het huidige energieverbruik van de wereld misschien 20 jaar dekken.
22
3.5.2.4 Waterstof De laatste alternatieve energiebron is waterstof. Op dit moment is hier bij de gewone burger nog niet veel over bekend. Waterstof is het kleinste, meest eenvoudige chemische element en is de meest voorkomende substantie in het universum. Onder normale omstandigheden (kamertemperatuur) is waterstof gasvormig. Waterstof kan in de nabije toekomst gebruikt worden als brandstof. Hiervoor is wel een brandstofcel nodig die de waterstof kan omzetten in energie. Hiermee kan vervolgens een elektromotor worden aangedreven. Een brandstofcel is het beste te vergelijken met een grote batterij. In de cel vindt een reactie plaats tussen waterstof en zuurstof, met water als restproduct. Het voordeel van waterstof is dat het uitermate schoon is. Deze techniek staat op dit moment nog in de kinderschoenen, mede omdat er nog te weinig in wordt geïnvesteerd. Er zijn wel enkele initiatieven op dit gebied. In Amsterdam vindt bijvoorbeeld een waterstofproject plaats waarbij bussen op waterstof rijden. Er zijn ook al enkele projecten geweest met auto‟s die op waterstof rijden. Deze doen qua prestatie niet onder voor hun fossiele voorgangers. Waterstof heeft dus wel degelijk een toekomst maar of dit op korte termijn zal zijn is nog maar de vraag. Waarschijnlijker is dat in de toekomst gebruik zal worden gemaakt van een combinatie van waterstof en andere biobrandstoffen. Staatssecretaris van Geel van Milieu zegt hierover: “Waterstof lijkt de belofte van de toekomst, maar we moeten oppassen dat het dat niet blijft”. 3.5.2.5 Andere vormen alternatieve energie Naast de hier besproken vormen van technische mogelijkheden bestaan er nog enkele andere mogelijkheden. Deze zijn in hun ontwikkeling echter nog in een beginstadium. De Nederlandse overheid wil dat Nederland binnen veertien jaar vijf keer zoveel groene energie gaat opwekken. Hiervoor zijn bestaande alternatieven echter ontoereikend. Deze alternatieven blijken er wel degelijk te zijn. Nieuwe vormen van energievoorziening kunnen elektriciteitsopwekking uit mest, zoet en zout water en uit stromend water zijn. Met deze verschillende methoden kun je hooguit een paar procent van de Nederlandse energiebehoefte voorzien maar bij elkaar opgeteld heb je dan al heel wat. Andere minder bekende alternatieven zijn stroom uit poep, energie uit golven en energie uit warmte7. Deze vormen maken gebruik van bestaande grondstoffen die al beschikbaar zijn. Op dit moment is de prijs van een kilowattuur echter nog hoger dan die van de traditionele energievoorzieningen. 3.5.3 Overstappen duurzame vormen van energie: wind/water/zon Naast de technische mogelijkheden uit paragraaf 3.5.2 is er ook een aantal duurzame vormen van energie waar de mens gebruik van kan maken. Deze vormen van energie betreffen de natuurlijk brandstoffen: wind, water en zon. Deze brandstoffen zijn onuitputtelijk. Iedereen kent het en vindt het een goede mogelijkheid maar de vraag is waarom er dan op dit moment nog zo weinig mee gedaan wordt.
7
J. Koot, „Gas halen uit een ton mest, stroom uit zeewater (alternatieve energie)‟, Trouw 03-05-2006
23
3.5.3.1 Windenergie Sinds 1995 is de productie van windenergie met bijna 500% gestegen. Met deze energie kunnen ruim 23 miljoen mensen worden voorzien van stroom. Mondiaal neemt het gebruik van windenergie toe met 20 tot 30 procent per jaar. Hoe harder de wind waait, hoe efficiënter de windmolens zijn. De beste plekken voor windmolenparken zijn dan ook heuveltoppen. Aangezien Nederland die niet heeft is de beste plek langs de kust omdat de wind daar vrij spel heeft. De beste mogelijkheid zou overigens een windmolenpark op zee zijn. Hoewel het gebruik van windenergie mondiaal elk jaar toeneemt, is in Nederland sprake van een stagnatie. Ondanks de voordelen van windenergie is er in Nederland sprake van protest. Enkele jaren geleden bestond het plan om een windmolenpark te bouwen langs de Afsluitdijk. Tegen dit plan werd door natuurorganisaties fel geprotesteerd. Dit omdat de wieken van de windmolens gevaarlijk zouden kunnen zijn voor vogels. Er bestaat wel een plan om een windmolenpark te bouwen voor de kust van Egmond aan Zee. Doordat deze windmolens ongeveer 10 kilometer uit de kust komen te staan, kunnen deze windmolens meer energie leveren, veroorzaakt door de hardere wind boven zee. Voorloper in deze trend is Denemarken. Zij hebben op dit moment de grootste bijdrage van windenergie aan hun totale elektriciteitsbehoefte, namelijk zo‟n 20%. Denemarken beschikt ook al over een windmolenpark op zee. Hiermee voorzien zij ongeveer 30.000 huishoudens van energie. Het nadeel van een windmolenpark op zee is dat de kosten bijna 40% hoger zijn dan een windmolenpark op land. Waarom wordt er dan in Nederland weinig gebruik gemaakt van windenergie. Dit ligt vooral aan de kosten. Op dit moment is de kostprijs van windenergie nog te hoog om te kunnen concurreren met de energie die vrijkomt bij het verbranden van fossiele brandstoffen. In een rapport van de Britse regering wordt de verwachting uitgesproken dat windenergie in 2020 goedkoper zal zijn dan kernenergie, dit vooral door toedoen van technologische verbeteringen aan windturbines. 3.5.3.2 Waterkracht Een tweede vorm van natuurlijke brandstof is het gebruik van water. Waterkracht levert ongeveer 20% van alle stroom. Elektriciteit wordt uit water gewonnen door het aandrijven van turbines door stromend water. Voor het gebruik hiervan zijn hoogteverschillen noodzakelijk. In Nederland wordt er daarom maar op kleine schaal gebruik gemaakt van waterkracht. Rechts kunt u de waterkrachtcentrale bij Maurik zien. Deze centrale staat in de Nederrijn. Dit is, in vergelijking met andere waterkrachtcentrales in de wereld, maar een hele kleine. Mondiaal wordt er op dit moment nog weinig gebruik gemaakt van waterkracht. Er bestaat wel een aantal grote waterkrachtcentrales in de wereld. Deze maken gebruik van stuwmeren.
24
Op dit moment wordt er wereldwijd nog geen vijfde deel van het potentieel aan waterkracht geëxploiteerd. Deze vorm van energie kan dus wel degelijk gebruikt worden bij het tegengaan van het versterkte broeikaseffect. Toch heeft het gebruik van waterkracht zeker enige nadelen. De bouw van een waterkrachtcentrale is zeer tijdrovend en arbeidsintensief. Het bouwen van een dergelijke centrale vergt dan ook een grote kapitaalsinvestering. De terugverdienperiode is hierbij lang. Ook het onderhouden van het stuwmeer is kostbaar omdat door de ophoping van slib het stuwmeer regelmatig moet wordt uitgebaggerd of doorgespoeld. Om deze redenen is het gebruik van waterkracht niet populair. Of deze vorm van natuurlijke energie een toekomst heeft is nog maar de vraag en zal de komende decennia moeten blijken. 3.5.3.3 Zonne-energie Een derde en laatste vorm van natuurlijke brandstof is het gebruik van zonne-energie. De zon is een onuitputtelijke vorm van energie. Met behulp van zonnepanelen kan stralingsenergie omgezet worden in elektriciteit. Iedereen kent deze zonnepanelen wel. Ze worden gebruikt op huizen en gevels maar ook steeds meer bij openbare gebouwen en bedrijvencomplexen. Tot het jaar 2004 werd er in Nederland veel geïnvesteerd in zonne-energie. Maar door het abrupt stoppen van de subsidie hiervoor is hier snel een einde aan gekomen. In andere Europese landen wordt hier nog wel mee gewerkt. Op de lange termijn is dit zeker zinvol, niet alleen vanuit milieu oogpunt maar ook vanwege de stijgende energieprijzen (in 2005 12%) dus ook vanuit economisch oogpunt. Op het eerste gezicht lijkt zonne-energie een zeer waardevolle bron van energie. Toch kleven ook hier negatieve aspecten aan. Net zoals de andere vormen van natuurlijke energiebronnen is zonne-energie kostbaar. Op dit moment is zonne-energie bijna twee keer zo duur als kernenergie en vier keer zo duur als elektriciteit die afkomstig is uit de verbranding van fossiele brandstoffen. Toch worden er op dit gebied wel projecten gestart. Dit wordt vooral op plekken gedaan die een gunstige ligging hebben. In Egypte, Mexico en Marokko zijn er plannen om grote energiecentrales te bouwen die elektriciteit opwekken uit zonne-energie. De grootste energiecentrale die energie opwekt uit zonnestralen staat in de Mojave-dessert in de Verenigde Staten. Deze centrale wekt een hoeveelheid energie op die voldoende is om drie kleine steden van elektriciteit te voorzien. Naarmate er meer installaties en centrales worden gebouwd zal de expertise op dit gebied alleen maar toenemen. Hierdoor zal in de toekomst de prijs van zonne-energie dalen en uiteindelijk de concurrentie met de schaarser wordende fossiele brandstoffen aankunnen. 3.5.4 Methodes Kyoto-protocol Naast de mogelijkheden uit de vorige paragrafen is er in het kader van het Kyoto-protocol ook een aantal instrumenten ontwikkeld waarmee de uitstoot van CO2 kan worden teruggedrongen. Deze flexibele instrumenten zullen nu worden toegelicht. 3.5.4.1 Joint Implementation (JI) Joint Implementation houdt eigenlijk in het gezamenlijk ondernemen. Hierbij investeren industrielanden in projecten in andere industrielanden, met name in de voormalig Oostbloklanden. In deze landen kan met relatief eenvoudige maatregelen op het gebied van klimaatbeleid toch snel resultaat worden geboekt. Voor het investeren in deze projecten krijgen industrielanden zogenoemde Emission Reduction Units (ERU). Voor deze industrielanden is dit een goede manier om hun uitstoot te verminderen en de kosten laag te
25
houden. Halverwege de jaren 90 zijn op dit vlak al enkele proefprojecten opgestart om de voor- en nadelen hiervan te bestuderen. Nederland heeft inmiddels een aantal overeenkomsten gesloten met Roemenië, Bulgarije, Slowakije en Kroatië. 3.5.4.2 Clean Development Mechanism (CDM) Het Clean Development Mechanism is vergelijkbaar met JI. Het verschil tussen deze twee instrumenten is echter dat CDM is ontwikkeld voor derdewereldlanden. De derdewereldlanden waren hier in beginsel op tegen. Zij gingen akkoord op voorwaarde dat de projecten die zouden worden uitgevoerd gericht zouden zijn op duurzame ontwikkeling. Net als bij JI worden de projecten gefinancierd met geld uit de industrielanden. Hiermee krijgen zij net als bij JI zogenaamde Certified Emission Reduction eenheden (CERs). In tegenstelling tot JI is CDM een stuk ingewikkelder. Voor het verkrijgen van CERs is namelijk goedkeuring van het project nodig door een internationaal toezichtorgaan, de CDM Board. De procedures hiervan zijn ingewikkeld, tijdrovend en kostbaar. Op dit moment wordt er op het gebied van CERs vooral gehandeld door grote bedrijven en landen. Ook grote NGOs (zoals Greenpeace en het Wereldnatuurfonds) steunen CERs. Meestal zijn ze gekoppeld aan omvangrijke energieprojecten. Omdat CERs zo kostbaar en tijdrovend zijn, zijn er zogenaamde VER‟s ontwikkeld (Verified Emission Reduction). Meer hierover kunt u in de volgende paragraaf vinden. 3.5.4.3 Internationale Emissiehandel (ET) Als laatste mechanisme wordt hier internationale emissiehandel behandeld. Via dit mechanisme kunnen industrielanden onderling emissiereducties verhandelen. Landen die onder hun Kyoto-doelstellingen blijven, mogen hun emissies verkopen aan landen die hun doelstelling niet dreigen te halen. Niet alleen landen mogen hierin handelen maar ook bedrijven onderling. Voor deze handel is een eigen CO2-emissiehandelssysteem ontwikkeld. Dit systeem is per januari 2004 in werking getreden. Dit systeem is zo opgezet dat het gecombineerd kan worden met het gebruik van de Kyotomechanismen. Over het algemeen zijn bedrijven redelijk enthousiast over de mogelijkheid om te handelen in emissies. Emissiehandel biedt namelijk de mogelijkheid om in plaats van dure maatregelen binnen het bedrijf, goedkopere reducties elders te kopen. De vraag is alleen wat de prijs van deze emissies in de toekomst gaat worden, aangezien deze schaars zullen zijn. Meer informatie hierover kunt u vinden in paragraaf 3.2. Zoals u hebt kunnen lezen heeft de mens veel mogelijkheden om de CO2-uitstoot te verminderen. 6% reductie in 2012 mag dan niet veel lijken, de doelstelling betekent toch een grote opgave voor regeringen die deze moeten bereiken. Dat geldt ook voor Nederland. De Nederlandse overheid heeft een uitgebreid programma opgesteld om de CO2-uitstoot te verminderen. Alle economische sectoren moeten een steentje bijdragen: provincies, burgerlijke gemeenten en bedrijven. Die krijgen allemaal doelstellingen opgelegd. Deze doelstellingen zijn echter niet hoog. Vermindering van de uitstoot is duur. Er zijn al de nodige technische maatregelen genomen om de hoeveelheid CO2 te beperken. Aanvullende maatregelen gaan alleen nog maar meer geld kosten.
26
3.6 Post-Kyoto beleid Het Kyoto-Protocol is een eerst, kleine stap op weg naar stabilisatie van de concentratie van broeikasgassen in de atmosfeer. Na de eerste periode tot 2012 zal de uitstoot van broeikasgassen in sterkere mate beperkt moeten worden om stabilisatie te bereiken. Ambitieuzere doelstellingen vergen eigenlijk de toetreding van landen die nu nog niet meedoen aan het klimaatbeleid. Voorbeelden van deze landen zijn de Verenigde Staten, Australië en nieuwe industrielanden zoals China en India. Deze resultaten blijken uit een gezamenlijke studie van het CPB en het MNP (Milieu- en Natuur Planbureau). Deze studie richt zich op de gevolgen van een beperking van 30 procent van de uitstoot van broeikasgassen in 2020 ten opzichte van het niveau van 1990. Doel van deze studie was om met additionele analyses beleidsmakers te informeren over de gevolgen van varianten van post-Kyoto klimaatbeleid. De kosten van klimaatbeleid zullen de economische groei verminderen. De studie gaat in op de relatie tussen economische groei en de beleidsinspanning. De kosten zijn relatief beperkt bij een mondiale coalitie waarbij gebruik gemaakt wordt van vrije emissiehandel. De kosten stijgen echter sterk bij kleinere coalities en bij beperkingen op de verhandelbaarheid van emissierechten of op de toepassing van CDM. CDM kan de kosten van het klimaatbeleid voor de geïndustrialiseerde wereld aanzienlijk verlagen. Het post-Kyoto akkoord zal nieuwe en verdergaande verbintenissen vergen. Onder andere verdere emissiereducties in industrielanden, een uitbreiding van reductieverplichtingen voor bepaalde ontwikkelingslanden en meer middelen om de gevolgen van klimaatverandering in het Zuiden op te vangen. Daardoor zal in de onderhandelingen een centrale rol weggelegd zijn voor de vraag naar de rechtvaardigheid van een akkoord vanuit Noord-Zuid perspectief en voor de verbinding van het klimaatproces met duurzame ontwikkeling. Indien dit niet gebeurt zullen de gevolgen in ontwikkelingslanden niet te overzien zijn. Uiteindelijk moet de uitstoot van kooldioxide wel met 60-80% worden verminderd. De emissie van broeikasgassen zal gaan om 30% vermindering in 2020 en 50% in 2050. Dit zijn veel hogere percentages dan de 6% die Nederland heeft opgekregen voor de periode tot 2012. Uit onderzoek8 blijkt dat Nederland deze doelstelling naar alle waarschijnlijkheid maar net gaat halen. Als het voor Nederland al lastig is om 6% reductie te halen in 2012, hoe moeilijk zal het dan worden om 30% te halen in 2020.
8
Onderzoek van VROM en MNP: http://www.vrom.nl/pagina.html?id=23168
27
4. Externe analyse: Nederlandse markt gemeentelijk klimaatbeleid Het vierde hoofdstuk beschrijft de Nederlandse situatie inzake klimaatbeleid. Dit gebeurt vanuit gemeentelijk oogpunt. Allereerst wordt de relatie beschreven van gemeenten met klimaatverandering. Hierin zal ook aandacht besteedt worden aan de internationale dimensie van lokaal (gemeentelijk) klimaatbeleid. Vervolgens komt de Nederlandse markt voor klimaatverandering aan bod. Welke bedrijven/organisaties spelen een rol met betrekking tot het klimaatbeleid van gemeenten. Dit zijn zowel nationale als internationale organisaties. Apart wordt aandacht gegeven aan het BANS klimaatconvenant. Deze regeling is namelijk van grote invloed op het huidige klimaatbeleid van gemeenten in Nederland. 4.1 Gemeenten en klimaatbeleid Gemeenten vormen een belangrijke doelgroep in het kader van nationaal klimaatbeleid. Ook zij dienen een bijdrage te leveren om de Kyoto-doelstelling voor CO2-reductie te halen (om nog maar niet te spreken over wat er na die periode dient te gebeuren). Gemeenten kunnen om diverse redenen een belangrijke rol spelen. Ze verkeren in de eerste plaats in een uitstekende positie om energieambities te verwezenlijken. Geen enkele andere organisatie heeft directere contacten met inwoners, bedrijven en instanties dan gemeenten. Een tweede belangrijke reden is dat gemeenten een eigen instrumentarium ter beschikking hebben om ontwikkelingen te initiëren en te sturen. Subsidies en vergunningen zijn in dit verband beproefde hulpmiddelen. Een derde belangrijke reden is dat gemeenten het goede voorbeeld kunnen geven. Ze zorgen daarmee dat ook de burgers gemakkelijker gaan kiezen voor duurzame opties. “Overtuiging mag wat kosten”, zegt men in dit kader in Rotterdam. Op basis van de landelijke doelstellingen worden gemeenten gestimuleerd om hun energiebeleid bij te stellen of een meer integraal klimaatbeleid op te stellen waaruit het ambitieniveau blijkt. Energiebesparing is een verplichting voor eigen gebouwen van de gemeente. CO2-reductie is alleen mogelijk indien de gemeentelijke overheid nauw samenwerkt met burgers en bedrijven. Gemeentelijk klimaatbeleid is een verbreding van het traditionele energiebeleid waarbij naast CO2-reductie door besparing nadrukkelijk ook het stimuleren van de toepassing van duurzame energie, duurzaam wonen en werken en duurzame mobiliteit ter hand wordt genomen. Voor gemeenten heeft Ecofys een methode ontwikkeld om de CO2-productie te meten9. Aan de hand van inwonersaantal, inkomen, huizenbestand en samenstelling van de bevolking, wordt een eerste berekening gemaakt van het consumptiepatroon binnen een gemeente. Aanvullende gegevens worden verzameld door middel van interviews en lokale statistieken. Op basis daarvan wordt de CO2-uitstoot berekend. De uitkomst van de berekening voor een gemeente kan het vertrekpunt vormen voor klimaatbeleid. Voor gemeenten heeft SenterNovem een aanpak ontwikkeld met instrumenten en een stappenplan waarmee zij het gemeentelijk klimaatbeleid vorm kunnen geven10. Richtsnoeren daarbij zijn het traject dat een gemeente gaat doorlopen en de gemeentemenukaart voor het klimaatbeleid. Instrumenten zijn de klimaatscan, de klimaatplanner, een helpdesk en een speciale website. De praktijk van de invulling van klimaatbeleid ziet er in het kort als volgt uit. de klimaatscan (Zie paragraaf 4.4) is het startpunt in de voorbereiding naar een (nieuw) klimaatbeleid. Op basis van uitvoering van de klimaatscan krijgen gemeenten een duidelijk 9
www.la21.nl Ontleend aan de website www.senternovem.nl/gemeenten/uitvoeringklimaatbeleid
10
28
beeld van de stand van zaken en inzichten in de kansen en bedreigingen voor klimaatbeleid. 275 gemeenten hebben ondertussen een Klimaatscan laten uitvoeren. Aan de hand van een Klimaatplanner kunnen gemeenten vervolgens aan de slag om concreet klimaatbeleid te ontwikkelen. De mogelijkheden voor de gemeente voor het voeren van klimaatbeleid worden aan de hand van een zogenoemde Menukaart in kaart gebracht. Gemeenten die werk willen maken van klimaatbeleid kiezen daarbij uit een of meerdere beleidsthema´s. De Menukaart omvat de volgende thema´s:
Klimaat in beleid Gemeentelijke gebouwen en installaties Woningbouw (nieuw en bestaand) Bedrijven (inrichtingen en terreinen) Agrarische sector Verkeer en vervoer Duurzame energie Internationaal
Binnen de verschillende thema´s zijn diverse ambitieniveau´s onderscheiden. Deze ambitieniveau´s geven aan hoe ver gemeenten willen gaan. Er wordt onderscheid gemaakt in een actief, een voorlopend en een innovatief beleid. Meer informatie over de menukaart van SenterNovem volgt in paragraaf 4.4. Na vaststelling van beleid en ambitieniveau staat gemeenten een aantal opties ter beschikking om CO2 -uitstoot te reduceren: 1. 2. 3. 4.
Emissievermindering Emissie vrije energie Emissiehandel Emissiecompensatie
In de eerste plaats kan worden gewerkt aan vermindering van de CO2-uitstoot via bijvoorbeeld energiebesparing en nieuwe productieprocessen (efficiencyverbetering). Een tweede mogelijkheid betreft de overstap op duurzame vormen van energie. Alle grote energiemaatschappijen in Nederland bieden deze aan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt in 100% schone energie, die is opgewekt met windmolens, zonnepanelen en waterkrachtcentrales, en CO2-neutrale energie die is geproduceerd door de verbranding van biomassa. Er is nog verschil in vuile biomassa (bijv. kippenmest) en schone biomassa (houtafval enzovoort). Verschillende gemeenten geven op eigen wijze invulling aan deze tweede mogelijkheid. De gemeente Apeldoorn bijvoorbeeld investeert in de bouw van een aantal grote windmolens binnen haar grenzen. De gemeente Rotterdam is de grootste afnemer van groene stroom in ons land. Het totale verbruik van 230 miljoen kWh wordt gedekt door duurzaam gewonnen elektriciteit. Rotterdam wil daarmee het goede voorbeeld geven. Ze hoopt dat burgers ook gemakkelijker overstappen als ze horen dat hun eigen stad het goede voorbeeld geeft11.
11
Gert van Wijland, „Overtuiging mag wat kosten‟, in: Duurzame Energie, augustus 2005, nr 4, pag. 16-17.
29
4.2 De internationale dimensie van lokaal klimaatbeleid Ongeveer de helft van de Nederlandse reductiedoelstellingen voor broeikasgassen dient in Nederland te worden gerealiseerd. Daartoe staan de eerste twee opties uit de vorige paragraaf ter beschikking. De overige 50% mag in het buitenland worden gerealiseerd. Daarvoor zijn emissiehandel en emissiecompensatie ontwikkeld. Deze opties raken het laatste thema van de Menukaart, de internationale dimensie van lokaal klimaatbeleid. Gemeenten hebben nog geen doelstellingen opgelegd gekregen vanuit de overheid. De verwachting is dat dit in de toekomst wel zal gaan gebeuren. 4.2.1 Emissiehandel Een steeds populairder wordende markt is de handel in emissierechten voor kooldioxide. De verwachting is dat binnen vijf jaar de marktwaarde van de handelswaar enkele tientallen miljarden euro‟s zal bedragen. Verschillende banken in Nederland (Rabobank, ABN Amro en Fortis) zijn al druk bezig met deze markt. De emissiehandel biedt nu al werk aan tientallen specialisten. Op deze markt zijn op dit moment alleen nog maar grote bedrijven (BP, Shell enzovoort) en banken actief. Bedrijven begeven zich op deze markt als koper en banken zijn vaak actief als tussenpersoon. Deze bedrijven hebben van de overheid regels gekregen wat betreft het uitstoten van CO2. Zij mogen niet meer dan een bepaalde hoeveelheid kooldioxide uitstoten. Als zij dit wel doen krijgen ze per ton CO2 dat zij uitstoten een boete. In de maand maart van elk jaar maken de bedrijven de balans op en kunnen ze zien wat hun werkelijke CO2-uitstoot is. Indien deze hoger is dan wat zij mogen uitstoten kunnen zij rechten kopen of als deze lager uitvalt kunnen zij rechten verkopen. Op dit moment weten nog weinig mensen af van deze markt. Dit zal in de komende jaren veranderen. ABN Amro introduceert dit jaar certificaten die particulieren de mogelijkheid bieden om te beleggen in CO2-emissierechten. De koers van CO2 ligt op dit moment rond 22 euro. In theorie zal de prijs op dit moment niet uitstijgen boven de € 40 per ton, want dat is namelijk het bedrag dat bedrijven aan boete moeten betalen als zij meer CO2 uitstoten dan toegestaan. De verwachting is dat de prijs vanaf 2008 wel zal gaan stijgen. Dan gaat de boete namelijk naar € 100. Gemeenten in Nederland zijn op het gebied van emissiehandel nog niet actief. De vraag is of dit in de toekomst wel zal gebeuren. Dit ligt voor een gedeelte aan de overheid. Indien de gemeenten in de toekomst vanuit de overheid specifieke doelstellingen krijgen opgelegd, zullen ook gemeenten misschien moeten gaan denken aan deze optie. De vraag is alleen of de politiek hieraan zal meewerken. 4.2.2 Emissiecompensatie Emissiecompensatie kan via verschillende wegen worden gerealiseerd. Twee daarvan zijn zoals eerder genoemd Joint Implemention (JI) en het Clean Development Mechanism (CDM). Zie voor een beschrijving van deze instrumenten paragraaf 3.5.4. Het bereiken van klimaatneutrale gemeenten of bedrijven kan worden gerealiseerd via bosprojecten (vergroting van de CO2-opnamecapaciteit) of de opslag van kooldioxide. Maar ook valt te denken aan projecten op het gebied van duurzame energievoorziening elders in de
30
wereld waardoor de uitstoot aan CO2 wordt gecompenseerd. Het gaat hierbij om vrijwillige maatregelen die gemeenten (of bedrijven) nemen in het kader van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De resultaten van deze projecten moeten natuurlijk wel meetbaar zijn. Daarom zijn VERs (Verified Emission Reductions) ontwikkeld. Een VER is een emissiereductie van een project dat niet staat geregistreerd onder CDM. De procedures zijn minder ingewikkeld en minder kostbaar. Daardoor kunnen ook kleine projecten zich kwalificeren voor certificering. Dat is van belang omdat daardoor ook kleine partijen die willen inzetten op emissiereducties die minder omvangrijk zijn en op vrijwillige basis worden aangegaan, een mogelijkheid hebben om hun klimaatambities te realiseren. Van gemeenten wordt in het landelijke klimaatbeleid vooral een bijdrage verwacht aan het bereiken van de binnenlandse reductiedoelstellingen. Maar gemeenten die over de hele linie een actief en ambitieus klimaatbeleid willen voeren, kunnen ook via buitenlandse projecten en activiteiten een bijdrage leveren aan CO2-reductie. Het gaat daarbij om de uitwerking van het laatste thema „internationaal‟. Een voorbeeld van gecombineerd lokaal en internationaal klimaatbeleid is een project dat de gemeente De Bilt uitvoert samen met het regionale centrum voor ontwikkeling en gezondheid in Gakpé. De gemeente De Bilt draagt bij, ook door fondswervende acties, aan de ontwikkeling van een lokaal elektriciteitsnetwerk op zonne-energie (PV-panelen) in Gakpé in Benin ten behoeve van een kliniek, gemeentehuis en school (voor een uitgebreidere beschrijving zie paragraaf 6.3). ICCO heeft een vergelijkbaar project uitgevoerd in Bangladesh (zonnepanelen t.b.v. een coöperatie) met financiering vanuit de gemeente Landsmeer. De Europese Unie speelt in het klimaatbeleid voor Nederlandse gemeenten ook een rol. Zij stellen namelijk subsidies beschikbaar voor klimaatprojecten. 4.3 Nederlandse markt gemeentelijk klimaatbeleid In Nederland is er een aantal organisaties, dat zich bezighoudt met het klimaatbeleid voor gemeenten. Dit zijn zowel internationale als nationale organisaties. Hieronder volgt een overzicht van welke organisaties dit zijn, wat ze precies doen en wat hun aandachtsvelden zijn. De volgende organisaties zullen aan bod komen: Nationaal
Internationaal
VROM SenterNovem VNG (internationaal) Ecofys ICCO/Kerkinactie Klimaat Neutraal Groep Klimaatverbond Milieudefensie COS-Nederland
Energie Cités ICLEI CEMR FEDARENE
31
4.3.1 Ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijke ordening en milieubeheer (VROM) Het ministerie van volkshuisvesting, ruimtelijk ordening en milieubeheer (VROM) is verantwoordelijk voor het klimaatbeleid in Nederland. Er werken momenteel meer dan 4000 mensen. VROM houdt zich niet alleen bezig met klimaatbeleid voor gemeenten maar heeft veel meer prioriteiten. Deze zijn: het scheppen van een prettige woonomgeving, het voeren van een ruimtelijk ontwikkelingsbeleid en de ontwikkeling van een duurzame toekomst. VROM coördineert het Nederlandse klimaatbeleid. Ook is VROM verantwoordelijk voor een van de drie internationale mechanismen (CDM) om de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen. Voor Nederlandse gemeenten heeft VROM een subsidieregeling in het leven geroepen, genaamd BANS-klimaatconvenant. BANS staat voor het „bestuursakkoord nieuwe stijl‟. Het BANS-klimaatconvenant houdt in grote lijnen in dat lokale overheden subsidie kunnen aanvragen om hun klimaatbeleid te intensiveren. Dit kan op een aantal niveaus. De subsidie houdt in dat lokale overheden de helft van de kosten zelf moet betalen en de andere helft wordt bijgelegd door het minsterie van VROM. Het BANS-klimaatconvenant wordt uitgebreid beschreven in paragraaf 4.4. 4.3.2 SenterNovem “SenterNovem bundelt kennis van innovatie, energie, klimaat, milieu en leefomgeving. SenterNovem draagt hiermee bij aan een sterkere positie van het bedrijfsleven in ons land en aan een meer duurzame samenleving, met zorg voor mens en milieu”. SenterNovem is op 1 mei 2004 ontstaan uit de fusie tussen Senter en Novem, twee agentschappen van het Ministerie van Economische Zaken. SenterNovem steunt gemeenten bij hun klimaatbeleid en stedelijke vernieuwing. Zij doen dit in opdracht van het ministerie van VROM. Door het hele land heeft SenterNovem klimaatadviseurs waarvan gemeenten gebruik kunnen maken. Senternovem heeft verschillende methodes/hulpmiddelen (menukaart, klimaatscan enzovoort) ontwikkeld om gemeenten hierbij te helpen. SenterNovem is ook actief betrokken bij het BANS-klimaatconvenant, samen met VROM. Meer informatie over SenterNovem volgt in hoofdstuk vier. 4.3.3 VNG (internationaal) De Vereniging van Nederlandse Gemeenten is een vereniging waarbij alle gemeenten zijn aangesloten. De missie van de VNG is om samen met alle gemeenten te staan voor kracht en kwaliteit van het lokale bestuur. Zij vertegenwoordigt de gemeenten in overleggen met ander overheden zoals de Tweede Kamer. Onderdeel van de VNG is VNG internationaal. Deze tak van de VNG is internationaal georiënteerd. Zij adviseren en begeleiden gemeenten bijvoorbeeld bij internationale activiteiten zoals het aanvragen van EU subsidies enzovoort. 4.3.4 Ecofys Ecofys is een adviesbureau dat opereert op het gebied van duurzame energie. Ecofys heeft als visie: “een duurzame energievoorziening voor iedereen”. Ecofys heeft veel expertise op het gebied van de ontwikkeling van duurzame energie en energiebesparing. Zij werken volgens het principe van de „Trias Energetica‟ (zie pag. 33).
32
Ecofys heeft verschillende klantgroepen waaronder overheden (lokaal, regionaal, nationaal en internationaal). Voor gemeenten heeft Ecofys verschillende hulpmiddelen ontwikkeld zoals de Duurzame energiescan en het Klimaatmenu. Ecofys biedt ook begeleiding aan aan gemeenten bij het opstellen van hun klimaatbeleid en bij het implementeren van klimaat- en energieprojecten. Ecofys is de enige echte concurrent van SenterNovem. Net als SenterNovem biedt Ecofys ook begeleiding aan van gemeenten bij hun klimaatbeleid. Op het gebied van internationaal klimaatbeleid doen zij echter op dit moment vrij weinig, slechts de begeleiding van een enkel project. De verwachting is dat Ecofys in de toekomst op dit gebied actiever zal worden. Uit onderzoek blijkt dat Ecofys in de begeleiding van internationale klimaatprojecten momenteel tekort schiet. Ecofys is een internationale organisatie met negen vestigingen door heel Europa. Dit verschaft Ecofys de mogelijkheid om in de toekomst gemakkelijker begeleiding van internationaal klimaatbeleid aan te bieden. Groot verschil tussen Ecofys en SenterNovem is dat de diensten van SenterNovem voor gemeenten kosteloos zijn terwijl dit bij Ecofys niet het geval is. Dit geeft SenterNovem ten opzichte van Ecofys een belangrijk voordeel en maakt het gebruik van SenterNovem als adviseur en begeleider aantrekkelijker voor gemeenten dan Ecofys. Noodzaak is wel dat de kwaliteit die SenterNovem aanbiedt te vergelijken is met Ecofys. 4.3.5 ICCO/Kerkinactie ICCO en Kerkinactie zijn twee protestants-christelijke organisaties die gezamenlijk een Klimaatplan uitvoeren (www.Klimaatplan.nl). Zij doen dit vanuit het perspectief van rechtvaardigheid en duurzaamheid.
33
De centrale boodschap van het Klimaatplan is te komen tot een rechtvaardige verdeling van een duurzaam gebruik van de atmosfeer onder alle wereldbewoners: de mondiale CO2voetafdruk. Dit zou de vorm kunnen aannemen van een internationale CO2-belasting. Beide organisaties maken zich hiervoor sterk door middel van nationale en internationale lobby. Om dit proces te ondersteunen bieden zij een drietal handelingsperspectieven aan actoren binnen de Nederlandse samenleving: huishoudens, kerken, instellingen en bedrijven. De actiemogelijkheden zijn: energiebesparing, de overstap op duurzame vormen van energie en compensatie voor de eigen uitstoot via projecten in ontwikkelingslanden op basis van de CO2voetafdruk. De vervuiler verandert (eerste stap) en de vervuiler betaalt (tweede stap). De betaling is een vorm van rechtvaardigheid indien de voetafdruk door verandering nog steeds wordt overschreden. Betaling vindt plaats aan ontwikkelingslanden omdat hun bevolking op dit moment per hoofd nog een zeer beperkte voetafdruk heeft en zij worden getroffen door de gevolgen van klimaatverandering. Het Klimaatplan investeert het geld in o.a. duurzame energieprojecten en projecten die de CO2-opnamecapaciteit vergroten (bijv. [her]bebossing). Het mes snijdt daardoor aan twee kanten. Er kan economische groei plaatsvinden waarvoor energie de motor is en ze draagt niet bij aan klimaatverandering. 4.3.6 Klimaat Neutraal Groep Klimaat Neutraal Groep heeft als doelstelling om door middel van het behoud van bossen en het herbebossen van gebieden een bijdrage te leveren aan het tegengaan van het globale broeikaseffect. Klimaat Neutraal Groep is opgericht door stichting Face, de Triodos Bank, Kegado en de Stichting DOEN. Op basis van de CO2-credits van Stichting Face bedenken zij interessante producten voor burgers en organisaties. De inkomsten die hiermee worden verworven worden gebruikt om de bossen te beheren en nieuwe bossen aan te planten. Stichting Face heeft wereldwijd inmiddels ruim 55.000 hectare bos aangeplant. De CO2-credits worden verrekend door het Climate Clearing House van Triodos. Hiermee wordt transparantie en betrouwbaarheid gewaarborgd. Een interessante dienst die Klimaat Neutraal Groep aanbiedt is het zogenaamde COOL Driving principe. Het doel van deze dienst is om de CO2 die mensen uitstoten, door het rijden in een auto, te compenseren. Burgers en organisaties kunnen online berekenen hoeveel CO2 zij hiermee uitstoten en hoeveel bomen er nodig zijn om deze uitstoot te kunnen compenseren en het bedrag dat hiermee gemoeid is. Vervolgens kunnen burgers en organisaties dit bedrag betalen. Hiervoor krijgen zij een certificaat waarmee zij kunnen bewijzen dat zij CO2-neutraal rijden. Dit wil natuurlijk niet zeggen dat zij dan milieuvriendelijk autorijden aangezien er nog veel meer schadelijke stoffen vrijkomen bij de verbranding. COOL Driving is niet de enige dienst die zij aanbieden volgens dit principe. Zij biedt onder andere ook aan COOL Flying (compensatie van CO2 door vluchten met het vliegtuig), COOL Conference (compensatie van CO2-uitstoot veroorzaakt door een conferentie) en het zogenaamde klimaatneutrale product (kooldioxide compensatie waardoor een klimaatneutraal product ontstaat).
34
4.3.7 Klimaatverbond Het Klimaatverbond is een vereniging voor en door gemeenten en provincies. Het doel van het Klimaatverbond is om gezamelijk het klimaat- en milieubeleid op een hoger niveau te brengen. Het Klimaatverbond bestaat uit 120 lagere overheden, waaronder bijna alle provincies en meer dan honderd gemeenten. Leden van het Klimaatverbond helpen elkaar met de uitvoering van hun klimaatbeleid. Het klimaatverbond biedt dus hun leden de kans om op het gebied van klimaatbeleid elkaar te helpen, en stimuleert het uitwisselen van kennis. De belangrijkste taak van het Klimaatverbond is het lobbyen. Dit gebeurt vaak het meest effectief achter de schermen en is daardoor soms minder zichtbaar. Het Klimaatverbond is fysiek ook niet duidelijk aanwezig. Toch heeft het Klimaatverbond wel invloed, wat wordt onderstreept door het feit dat zij een rol heeft gespeeld in de vorming en aanpassing van het BANS-klimaatconvenant. Ook houdt zij zich bezig (samen met Milieudefensie) met het stimuleren van milieuaandacht onder bevolking en bedrijfsleven (LA21). 4.3.8 Milieudefensie Milieudefensie is een van de bekendste milieuorganisaties in Nederland. Zij streeft naar een duurzame, schone wereld waarin het goed toeven is, en waarin het draagvermogen van de aarde volledig wordt gerespecteerd en ten goede komt aan de gehele wereldbevolking. Milieudefensie is een onafhankelijke organisatie die gesteund wordt door leden en donateurs. Milieudefensie voert campagne om te zorgen dat gemeenten hun klimaatactiviteiten intensiveren. Verder dringt milieudefensie bij de EU aan op maatregelen voor schone energie en energiebesparing. Milieudefensie probeert de discussie over klimaatverandering op de maatschappelijke agenda te houden, ervoor te zorgen dat mensen/bedrijven/organisaties zich bewust worden van hun CO2-uitstoot. Zij vindt dat gemeenten een grote verantwoordelijkheid hebben om klimaatverandering aan te pakken. Er wordt door gemeenten op dit moment nog te weinig gedaan, volgens Milieudefensie. Dit terwijl gemeenten juist de mogelijkheden hebben om maatregelen te nemen, die ook daadwerkelijk zichtbaar zijn voor de burger, zoals een zonnepaneel plaatsen of klimaatvriendelijke bouwprojecten stimuleren. Op dit gebied werkt zij ook samen met het Klimaatverbond. Milieudefensie probeert dus door middel van campagnes het beleid te beïnvloeden. 4.3.9 COS Nederland COS Nederland is een organisatie die zich bezig houdt met ontwikkelingsvraagstukken en internationale samenwerking met als doel de betrokkenheid van mensen bij internationale samenwerking te vergroten. COS Nederland is verdeeld in vijftien regionale centra. Zij ondersteunen gemeenten, particuliere organisaties, lokale instellingen of bedrijven die actief willen zijn rond internationale thema‟s. Een voorbeeld van een project waarbij COS Nederland actief betrokken is, is het LADO (Lokaal Actieplan Duurzame Ontwikkeling). Dit is een actieplan voor lokale duurzame ontwikkeling met als doel het stimuleren van gemeenten, bedrijven en maatschappelijke 35
organisaties om meer samen te werken op het gebied van duurzame ontwikkeling. In januari 2006 is COS Nederland in samenwerking met onder andere het Klimaatverbond en Milieudefensie een nieuwe intensieve campagne gestart op het gebied van duurzaam inkopen bij gemeenten. 4.3.10 Energie Cités Energie Cités is een Europese organisatie die zich bezighoudt met lokaal duurzaam energiebeleid. Op dit moment heeft Energie Cités ongeveer driehonderd leden (gemeenten) uit heel Europa. Uit Nederland zijn dit Apeldoorn, Delft, Eindhoven Regio, Heerlen, Utrecht en Zoetermeer. De hoofddoelen van Energie Cités zijn het overbrengen van hun kennis wat betreft lokale energiestrategieën, het ontwikkelen van initiatieven op basis van ervaring wat betreft het delen van kennis en het organiseren van gemeenschappelijke projecten en het beïnvloeden van de EU als het gaat om energiebeleid, milieubescherming en stedelijk beleid. Gemeenten kunnen gebruik maken van de kennis en expertise van Energie Cités. Elk jaar houdt Energie Cités een tweedaagse conferentie. Deze vindt elk jaar in een ander land plaats en wordt georganiseerd door telkens een ander lid van Energie Cités. Dit jaar vond deze conferentie plaats in Delft en Zoetermeer. 4.3.11 ICLEI: Local Governments for Sustainability ICLEI is een wereldwijde organisatie van lokale overheden en regionale organisaties. De leden hebben als doel gesteld samen te werken aan duurzame ontwikkeling. ICLEI heeft meer dan 475 leden over de hele wereld en dit aantal groeit gestaag. In Nederland zijn de volgende gemeenten lid van ICLEI: Haarlem, Rotterdam, Den Haag, Tilburg en Utrecht. ICLEI biedt technische ondersteuning, training en informatie met als doel het delen van kennis en het ondersteunen van lokale overheden bij het implementeren van duurzame ontwikkeling op lokaal niveau. De gedachte hierbij is, is dat lokale initiatieven kunnen bijdragen aan een effectieve en kostenefficiënte manier om lokale, nationale en globale doelstellingen te halen wat betreft duurzaamheid en klimaatbeleid. Een veelgehoorde term hierbij is: „Think global, act local‟. ICLEI biedt haar leden door hun wereldwijde netwerk de kans om te profiteren van successen van andere lokale overheden wat betreft projecten enzovoort. Specifieke voordelen van een ICLEI lidmaatschap verschillen per lid, afhankelijk van hun behoefte en deelname aan ICLEI. 4.3.12 FEDARENE FEDARENE is een non-profit organisatie die zich bezighoudt met energie en klimaatbeleid. Het is een netwerk van regionale en lokale overheden in Europa die samenwerken aan energie- en klimaatbeleid. FEDARENE is opgericht in 1990 en heeft op dit moment ongeveer 65 leden verspreid over Europa. In Nederland zijn er geen gemeenten die lid zijn van FEDARENE. De meeste leden zijn afkomstig uit Zuid Europa en dan vooral uit Spanje. FEDARENE heeft een aantal doelen. Ten eerste wil zij een leidende rol spelen wat betreft het lokale energiebeleid. Ook streeft zij ernaar om een centrum te zijn voor informatie en advies. Het derde doel is om een forum te zijn voor samenwerking en de uitwisseling van kennis en als laatste is FEDARENE een initiatiefnemer van voorstellen wat betreft klimaat- en energiebeleid.
36
4.3.13 CEMR (Council of European Municipalities and Regions) De laatste internationale organisatie die zich bezighoudt met klimaatbeleid voor gemeenten is de CEMR. De CEMR bestaat al meer dan vijftig jaar en is op dit moment de grootste organisatie van lokale en regionale overheden. CEMR is opgedeeld in verschillende nationale organisaties. Ieder land dat vertegenwoordigd is heeft een eigen landelijke organisatie die deel uitmaakt van de CEMR. Voor Nederland is dat de REGR (Raad der Europese Gemeenten en Regio‟s). De CEMR heeft vier verschillen doelen. Dit zijn: belangenbehartiging van de gemeenten en dan vooral naar Europa en de Europese Unie toe. Het verschaffen van informatie aan gemeenten. Er bestaan steeds meer Europese regels en wetten. De CEMR houdt de gemeenten op de hoogte welke nieuwe Europese richtlijnen en verordeningen er zijn. De derde functie van de CEMR is een adviserende. De CEMR geeft advies aan lokale en regionale overheden wat betreft subsidieaanvragen maar ook is zij beschikbaar voor het managen van door de Europese Unie goedgekeurde projecten en geeft zij ondersteuning bij de implementatie van Europese wet en regelgeving. Het laatste doel is scholing en training. De CEMR organiseert trainingen, seminars, conferenties, enzovoort om de lokale en regionale overheden op de hoogte te houden van Europese ontwikkelingen. 4.4 BANS-Klimaatconvenant In 1999 hebben het rijk, de provincies en gemeenten het zogenoemde „Bestuursakkoord Nieuwe Stijl‟ (BANS) gesloten. Dit initiatief heeft tot doel om de onderlinge relaties tussen deze overheden te versterken om zodoende meer te kunnen bereiken voor burgers, bedrijven en instellingen. In het kader van BANS zijn afspraken gemaakt over de reductie van broeikasgassen: het BANS Klimaatconvenant. Hieraan doen 250 gemeenten en 12 provincies mee. Deze gemeenten en provincies hebben in het kader van de regeling subsidie gekregen om de komende jaren (tot 2008) projecten uit te voeren die gericht zijn op de reductie van CO2uitstoot. Deze subsidieregeling is in augustus 2004 gesloten. Het Rijk heeft hiervoor € 37 miljoen beschikbaar gesteld. In het kader van dit Klimaatconvenant heeft SenterNovem, in samenwerking met onder andere de VNG (Vereniging Nederlandse Gemeenten) een prestatiekaart ontwikkeld, de zogenoemde menukaart. Deze menukaart gemeentelijk klimaatbeleid is een goede start voor gemeenten om met hun klimaatbeleid aan de slag te gaan.
37
De menukaart onderscheidt acht verschillende thema‟s. Dit zijn:
Klimaat in beleid Gemeentelijke gebouwen en voorzieningen Woningbouw Bedrijven en Utiliteitsbouw Agrarische sector Verkeer en Vervoer Duurzame energie Internationaal
In het kader van dit onderzoek gaat het vooral om het thema „Internationaal‟. De vraag daarbij is op welke wijze gemeenten vormgeven aan klimaatbeleid vanuit het internationale perspectief. Deze menukaart kent verder drie verschillende ambitieniveaus: actief, voorlopend en innovatief. Daarmee kan een gemeente aangeven of men veel of weinig wil bereiken rond een thema. Gemeenten die in aanmerking wilden komen voor een BANS subsidie moesten van deze menukaart in ieder geval vier verschillende thema‟s kiezen. In de bijlagen kunt u de hele menukaart terugvinden, inclusief de drie verschillende ambitieniveaus. Op dit moment wordt er al gesproken over de post-BANS-periode. Bij de meeste gemeenten loopt de BANS subsidie tot 2007/2008. Zowel het ministerie van VROM als ook SenterNovem zijn bezig met deze post-BANS-periode. Verschillende gemeenten zijn ook zelf al over deze periode aan het nadenken. Waarschijnlijk wordt pas in het najaar van 2006 bekend of er een nieuwe subsidieregeling komt en hoe die er dan uit gaat zien.
38
5. Interne analyse SenterNovem In dit hoofdstuk wordt de interne organisatie van SenterNovem besproken. Eerst wordt gekeken wat de visie, missie en kernwaarden van SenterNovem zijn. Hierna volgt een korte beschrijving van de geschiedenis en de structuur van de organisatie. SenterNovem hanteert in hun bedrijfsvoering het Balanced Score Card model. Hiermee wordt kritisch gekeken naar het functioneren van SenterNovem. Naar aanleiding van de resultaten in de afgelopen twee jaar kan het functioneren van SenterNovem worden bepaald. Hieruit kunnen sterke en zwakke punten van de organisatie worden afgeleid. Nadat de sterke en zwakke punten zijn bepaald kunnen deze worden vergeleken met die van de belangrijkste concurrent: Ecofys. Op deze manier kan inzicht worden verkregen in de relatieve sterktes en zwaktes van SenterNovem. Deze zullen in paragraaf 5.5 worden behandeld. 5.1 Visie, missie en kernwaarden Visie Economische groei is de basis voor welvaart en welzijn en vereist een goede concurrentiepositie van de Nederlandse economie. In een internationale omgeving impliceert dit voor Nederland permanent innoveren. Om ook volgende generaties de kans te geven op te groeien in een wereld waarin het goed toeven is qua leefomgeving, milieu en klimaat, moet welvaartsgroei een duurzame basis hebben, waarbij zorgvuldig wordt omgegaan met grondstoffen en afval. De wisselwerking tussen duurzame ontwikkeling en innovatie draagt bij aan een duurzame economische groei. De internationale context wordt hierin steeds belangrijker. De overheid stimuleert duurzame economische groei met tal van maatregelen en schakelt daarbij SenterNovem in als uitvoeringsorganisatie. Op dit terrein wil SenterNovem een excellente organisatie zijn met een toonaangevende positie. Essentieel hierbij is de kwaliteit van de medewerkers en een inspirerend werkklimaat. Missie SenterNovem, agentschap van het Ministerie van Economische zaken, voert op een professionele wijze het overheidsbeleid uit op het gebied van innovatie, milieu, energie en duurzame ontwikkeling, en zorgt voor samenhang en synergie daartussen. SenterNovem ondersteunt en stimuleert bedrijven, instellingen en overheden bij het realiseren van maatschappelijke doelstellingen op deze terreinen, zowel in nationaal als internationaal verband. Kernwaarden Met integriteit, effectiviteit, efficiëntie, transparantie, verbinding, inspiratie, creativiteit en passie geeft SenterNovem gestalte aan zijn missie en visie. Geen lege begrippen, maar onderdeel van het dagelijkse werk. SenterNovem is een integere organisatie. Dit betekent dat in hun handelen onkreukbaarheid, betrouwbaarheid en zorgvuldigheid voorop staan. Onder alle omstandigheden voorkomen zij (de schijn van) belangenverstrengeling en ongewenste beïnvloeding. Die houding stralen zij naar binnen en naar buiten uit in al hun doen en laten.
39
SenterNovem werkt effectief om beleidsdoelstellingen van opdrachtgevers te realiseren. ze bereiken dit door veel te investeren in de kennis, kunde en competenties van hun medewerkers en in kennismanagement. SenterNovem werkt stelselmatig samen met zijn opdrachtgevers aan het opzetten, verbeteren en borgen van systemen van effectmeting. SenterNovem werkt voortdurend aan verbetering van de efficiëntie door kostenbeheersing, flexibiliteit in de bedrijfsvoering en de optimalisatie van werkprocessen. Hierdoor opereert SenterNovem kosteneffectief. Dat leidt tot scherpe tarieven en offertes. Dit vergroot de concurrentiekracht en aantrekkelijkheid voor opdrachtgevers. SenterNovem beoogt transparant te zijn voor doelgroepen, opdrachtgevers en, meer in het algemeen, hun netwerk van maatschappelijke relaties. Dit impliceert dat zij hoge eisen stellen aan zaken als bereikbaarheid, toegankelijkheid, afrekenbare resultaten, afspraken goed vastleggen en systematisch verantwoording afleggen over de resultaten en maatschappelijke effecten van onze activiteiten. De missie van SenterNovem leidt tot een intermediaire rol tussen markt en overheid. Hun ervaring en kennis kunnen we hierbij optimaal inzetten, omdat zij de prioriteiten van hun opdrachtgevers (beleidsmakers) kennen en weten en wat doelgroepen (marktpartijen) bezighoudt. Hiermee spelen zij een verbindende rol tussen deze twee werelden. Met creativiteit willen zij bereiken dat SenterNovem een leidende positie inneemt en daarbij richting geeft aan maatschappelijke processen. Vanuit een inspirerend werkklimaat wil SenterNovem de buitenwereld inspireren. Dit vergt inzet en engagement: met passie werken en dat uitstralen. Zij streven een bedrijfscultuur na die deze waarden stimuleert en waardeert.12 5.2 Organisatie Op 1 mei 2004 is SenterNovem gestart als agentschap van het Ministerie van Economische zaken en is een fusie tussen Senter en Novem. De nieuwe organisatie voert overheidsbeleid uit op het gebied van innovatie, milieu, energie en duurzame ontwikkeling. SenterNovem is verdeeld over vier vestigingen met in totaal meer dan duizend medewerkers. De verschillende programma‟s die SenterNovem uitvoert zijn ondergebracht in drie sectoren: Innovatie, Energie en Klimaat en Milieu en Leefomgeving. Elke sector heeft een directeur die samen met de algemeen directeur het Directieteam van SenterNovem vormen. Het organogram van SenterNovem is opgenomen als bijlage 4. De directie Innovatie gaat uit van een vraag- en bedrijfsgerichte benadering, opgebouwd vanuit een breed instrumentarium van fiscale maatregelen en financiering, programma‟s en projecten en strategische innovaties. De directie Energie en Klimaat omvat de beleidsterreinen energiestrategie en transitie, netwerk bedrijven en internationaal, klimaat en gebouwde omgeving en de marktintroductie energie-investeringen. SenterNovem voert niet alleen een aantal internationale programma‟s uit voor het Internationaal Energie Agentschap (IEA), de EU en het Ministerie van EZ: vrijwel alle nationale programma‟s hebben een internationale component. Meer informatie over deze sector volgt in paragraaf 5.4. 12
Jaarwerkplan SenterNovem 2006
40
De directie Milieu en Leefomgeving omvat de beleidsvelden Afval, Bodem, Mobiliteit en Ruimte en InfoMil, aangevuld met milieutechnologie, externe veiligheid en duurzame ontwikkeling. Opdrachtgevers SenterNovem had in 2004 een omzet van ruim € 90 miljoen. Veruit de grootste opdrachtgever van SenterNovem is het ministerie van Economische Zaken met een omzet van ruim € 55 miljoen. Een goede tweede is het ministerie van VROM met een omzet van bijna € 25 miljoen. De overige € 10 miljoen is afkomstig van andere departementen zoals het Ministerie van Verkeer & Waterstaat en het ministerie van Sociale Zaken & Werkgelegenheid. SenterNovem is dus bijna volledig afhankelijk van overheidsgelden. Klanten (doelgroepen) SenterNovem heeft verschillende doelgroepen. Dit zijn zowel lager overheden (provincies en gemeenten) als het bedrijfsleven. SenterNovem stimuleert dat bedrijven en kennisinstellingen samenwerken aan innovatieve projecten. 5.3 Balanced Score Card SenterNovem heeft zijn strategie en doelstellingen vormgegeven volgens de Balanced Score Card. Met deze methode kunnen vooraf vastgestelde doelstellingen nauwgezet worden gevolgd. Per doelstelling heeft SenterNovem een aantal meetbare prestatie-indicatoren vastgesteld. De Balanced Score Card beziet de prestaties vanuit vier verschillende perspectieven. Voor SenterNovem zijn dat de vier belangrijkste partijen in het maatschappelijke krachtenveld. In de eerste plaats zijn dit de doelgroepen (bedrijven, kennisinstellingen en decentrale overheden) waarop SenterNovem zicht richt bij de uitvoering van het beleid van opdrachtgevers. Deze opdrachtgevers zijn de tweede belangrijke partij voor SenterNovem. Een derde partij is de secretaris-generaal van EZ (Economische Zaken), die in de rol van eigenaar SenterNovem aanstuurt op de hoofdlijnen van de bedrijfsvoering. De eigen medewerkers zijn de laatste partij. SenterNovem is een kennisintensieve organisatie. Die kennis zit in de hoofden van onze medewerkers. Zij zijn het belangrijkste kapitaal. De strategische doelstellingen van SenterNovem voor 2006 zijn:
Verbeteren van de dienstverlening aan de doelgroepen Inspelen op de wensen en doelstellingen van de opdrachtgevers Inspelen op de wensen en doelstellingen van de eigenaar Verbeteren van de interne kwaliteit van de primaire processen
In overleg met elke partij heeft SenterNovem verschillende kritische succesfactoren (KSF) geformuleerd welke van invloed zijn op de dienstverlening van SenterNovem naar deze partijen toe. Hiermee kan het functioneren van SenterNovem worden getoetst. De verschillende kritische succesfactoren en streefwaarden voor 2006 zijn opgenomen in bijlage 5.
41
Resultaten SenterNovem werkt sinds de start in 2004 met het Balanced Score Card model. Uit de interne analyse en de resultaten van de Balanced Score Card in de afgelopen twee jaar kan een aantal sterktes en zwaktes worden onderscheiden. Sterktes
Financiële positie Sterk imago Kennis algemeen klimaatbeleid Structuur organisatie
SenterNovem beschikt over een sterke financiële positie (geen winstoogmerk) ten opzichte van de concurrentie. Voor gemeenten in Nederland is de service die SenterNovem biedt kosteloos. Dit betekent dat zij een groot voordeel hebben ten opzichte van concurrenten zoals Ecofys die wel een winstoogmerk heeft en in hun eigen behoefte moet voorzien. Een belangrijk kenmerk van SenterNovem is dat het een kenniscentrum is. Het kapitaal van SenterNovem zit in de hoofden van haar medewerkers. SenterNovem beschikt over veel kennis van algemeen klimaatbeleid. Hierdoor heeft zij een sterk imago onder gemeenten. Echter, haar kennis van internationaal klimaatbeleid is onvoldoende. Hier wordt bij de zwaktes op teruggekomen. De structuur van SenterNovem is ook een punt waarin zij zich positief onderscheidt van de concurrentie. SenterNovem werkt veel met flexwerkers. Medewerkers (zoals klimaatadviseurs) zijn over het gehele land werkzaam. Hierdoor zijn zij gemakkelijk te benaderen door gemeenten. Zwaktes
Weinig know how internationaal klimaatbeleid Structuur internationaal klimaatbeleid bij SenterNovem Geen eigen projecten in andere landen
Zoals eerder is genoemd beschikt SenterNovem over onvoldoende kennis van internationaal klimaatbeleid. Dit is een duidelijke zwakte indien zij in de toekomst begeleiding van gemeenten op dit vlak wil aanbieden. Dit is echter geen onoverkomelijke zwakte. Er bestaan voor SenterNovem voldoende mogelijkheden om zich deze kennis eigen te maken. Op dit moment wordt er nog weinig gedaan op het gebied van internationaal klimaat. Vanuit de markt komen af en toe vragen naar internationale samenwerking op dit gebied. Dit gebeurt bij SenterNovem wel af en toe maar dit is nog erg op ad hoc basis. Er zit geen structuur in. Hierdoor kan er op dit gebied niet efficiënt worden gewerkt. Naast dat er onvoldoende kennis is van internationaal klimaatbeleid beschikt SenterNovem niet over projecten in andere landen, projecten die in aanmerking komen voor gemeenten om in te investeren.
42
5.4 Energie & Klimaat De sector Energie & Klimaat is opgedeeld in vier taakvelden: (1) energiestrategie en transitie, (2) netwerk bedrijven en internationaal, (3) klimaat en gebouwde omgeving en (4) marktintroductie energie-investeringen. Het organogram van de sector Energie & Klimaat is opgenomen als bijlage 3. De sector Energie & Klimaat heeft een goede uitgangspositie: een divers pakket programma‟s, zowel wat betreft de onderwerpen, doelgroepen, opdrachtgevers en aard van de opdrachten en een goede relatie met de buitenwereld. Dit laatste behoeft voortdurend aandacht. Betrokkenheid bij de beleidsontwikkelingen op het gebied van energie en klimaat, kennis van de doelgroepen en inhoudelijke expertise zijn de steunpilaren van deze sector. Alle vier de taakvelden van Energie & Klimaat bestaan uit tenminste één groot programma. Dit zijn:
De energie-investeringsaftrek (EIA) stimuleert investeren in energiebesparing en bevordert duurzame energie. Energietransitie draagt bij aan de strategieontwikkeling voor de transitie naar duurzaam energiegebruik. Meerjarenafspraken energie-efficiency (MJA) bevorderen energiebesparing en internationale overeenkomsten. Kompas stimuleert energiezuinig bouwen, wonen en werken.
Deze programma‟s worden aangevuld met enkele andere opdrachten die hier inhoudelijk aan zijn gerelateerd. De afdeling die zich richt op het klimaatbeleid van gemeenten maakt deel uit van het programma Kompas en is niet gericht op het maken van winst. Hierdoor is de drempel voor gemeenten om gebruik te maken van SenterNovem als adviseur en begeleider laag.
43
6. Analyse internationaal klimaatbeleid Nederlandse gemeenten In dit hoofdstuk wordt geanalyseerd welke internationale activiteiten Nederlandse gemeenten op het gebied van klimaatbeleid uitvoeren. De eerste stap was het onderzoeken welke gemeenten op dit moment hier al mee bezig zijn. De volgende stap was om uit deze lijst met „internationale‟ gemeenten een selectie te maken om te bezoeken. Dit is gebeurd in overleg met de heer Schellekens van SenterNovem. Vragen die hierbij gesteld werden waren onder andere hoe de activiteiten van de betrokken gemeenten er precies uit zagen, wat hun beweegredenen waren om hiermee te starten en welke obstakels/valkuilen zij zijn tegengekomen. Paragraaf 6.1 beschrijft welke gemeenten in Nederland op dit moment al actief zijn op internationaal gebied. Paragraaf 6.2 tot en met 6.6 gaat verder in op de bezoeken die zijn gebracht aan een aantal „internationale‟ gemeenten. 6.1 ‘Internationale’ Nederlandse gemeenten Op 1 januari 2006 waren er in Nederland 458 gemeenten13. Het merendeel van deze gemeenten (237) maakt op dit moment gebruik van de BANS subsidie en van de Menukaart van SenterNovem. Toch heeft slechts een klein deel van de BANS gemeenten gekozen voor het thema „internationaal‟. Sommige gemeenten hebben bewust niet gekozen voor het gebruik van de BANS subsidie maar zijn zelf met klimaatbeleid aan de slag gegaan. Een voorbeeld van zo‟n gemeente is De Bilt. Deze gemeente maakt geen deel uit van de BANS gemeenten maar is wel bezig met klimaatbeleid, ook op internationaal vlak. Het overgrote deel van de gemeenten die internationaal klimaatbeleid voeren, maakt wel deel uit van de BANS gemeenten. Zij hebben dus gekozen voor het internationale thema van de menukaart, hoewel zij hier geen subsidie voor ontvangen. Als we kijken naar de gemeenten die voor klimaatprojecten hebben gekozen op internationaal niveau zien we dat deze gemeenten verspreid zijn over het hele land. Deze gemeenten hebben voor het grootste deel meer dan 30.000 inwoners. Dit zijn de grotere gemeenten in Nederland. Uitzondering hierop zijn Deurne en De Bilt. Op dit moment zijn er in Nederland 17 gemeenten die internationale klimaatprojecten uitvoeren. Dit is bijna 4% van het totale aantal gemeenten in Nederland. Dit is zeer weinig terwijl er op internationaal niveau toch veel mogelijk is. Nu bekend was welke gemeenten internationaal actief zijn, was de volgende stap het bezoeken van een aantal „internationale‟ gemeenten. De gemeenten in de linker rij hiernaast zijn de gemeenten die bezocht zijn. Dit zijn zowel kleine als grote gemeenten en zowel gemeenten die nog maar net zijn begonnen met internationaal klimaatbeleid als gemeenten die hier al een tijd mee bezig zijn. In de volgende paragraaf kunt u de uitkomsten van deze bezoeken lezen.
13
Internationale gemeenten Amstelveen De Bilt Den Haag Deurne Heerlen Zoetermeer Tilburg
Zie http://www.cbs.nl/nl-NL/menu/themas/nederland-regionaal/nederlandregionaal/publicaties/artikelen/2005-1833-wm.htm
44
Apeldoorn Bladel Delft Eindhoven Utrecht Dordrecht Breda Landsmeer Hengelo Smallingerland
6.2 Algemeen klimaatbeleid bezochte ‘internationale’ gemeenten Er zijn acht gemeenten bezocht. Zeven van de acht maken op dit moment gebruik van de BANS subsidie. De gemeente De Bilt is hierop de enige uitzondering. Zij hebben bewust niet gekozen voor de BANS subsidie omdat zij de eisen te strak vonden. Van de bezochte gemeenten is er een aantal lid van een internationale klimaat/energie organisatie. Tilburg en Den Haag zijn beide lid van ICLEI en van Energie Cités zijn Delft, Zoetermeer en Heerlen lid. Zoals eerder beschreven zijn deze organisaties bezig met internationaal energie/klimaatbeleid. Van de Menukaart van SenterNovem zijn vier thema‟s verplicht om te doen indien men subsidie wil ontvangen. In totaal telt de Menukaart acht thema‟s. De bezochte gemeenten hebben allemaal het thema internationaal in hun pakket. Welke thema‟s ze nog meer gekozen hebben kunt u hieronder zien. Thema's
Klimaat in beleid
Gem. gebouwen Woningbouw Bedrijven en Agrarische Verkeer Duurzame Intern. en voorzieningen Utiliteitsbouw Sector Vervoer Energie
Gemeenten Amstelveen De Bilt Den-Haag Deurne Heerlen Tilburg Zoetermeer
X
X X
X X
X
X
X
X
X
X
X X
X X
X X
X X
X
X
X
X
X X
X X
6.3. Huidige activiteiten bezochte ‘internationale’ gemeenten In deze paragraaf staat beschreven met welke internationale activiteiten de verschillende bezochte gemeenten op dit moment bezig zijn. De samenwerkingspartners van deze gemeenten kwamen uit verschillende soorten landen. De gemeente De Bilt is de enige die samenwerkt met een ontwikkelingsland (Benin). De gemeenten Amstelveen en Deurne werken samen met Oost Europese landen. De andere gemeenten werkten allemaal samen met andere landen (Schotland, Frankrijk enzovoort.). Deze paragraaf beschrijft een aantal verschillende soorten projecten en het doel van deze projecten. Aan de orde komen projecten van De Bilt over hun activiteiten met hun partnerstad in Benin, de verschillende projecten die de gemeente Zoetermeer uitvoert, het ambitieuze project van de gemeente Heerlen dat als titel het „Minewater project‟ heeft en als laatste het grootschalige project van de gemeenten Bladel, De Bilt en Deurne met hun partnersteden in Hongarije en Polen. Dit project heeft als naam „A climate policy for local authorities‟ mee gekregen. De Bilt-Gakpé De gemeente De Bilt heeft sinds 1990 een vriendschapsband met de gemeente Gakpé in Benin. Deze band is voor een groot deel vormgegeven door de stichting Ontwikkelingssamenwerking De Bilt-Gakpé. In de afgelopen vijftien jaar is een aantal projecten uitgevoerd in samenwerking tussen de beide gemeenten. Deze projecten vonden plaats op het gebied van water, energie en kennis/informatie uitwisseling.
45
Het belangrijkste project is een energieproject geweest dat eind jaren 90 is uitgevoerd. Doel van dit project was het voorzien van het plaatselijke ziekenhuis en scholen van elektriciteit door middel van het installeren van zonnepanelen. Binnen de gemeente De Bilt is hiervoor een grootschalige fondsenwerving gestart. Het bestaan van de vriendschapsband tussen De Bilt en Gakpé was door goede informatievoorziening in De Bilt vrij bekend. Deze informatievoorziening werd voor het grootste deel verzorgd door de plaatselijke krant van De Bilt. Hierdoor is de financiering van dit project geen groot probleem geweest. Veel partijen hebben hieraan bijgedragen. De financiering is gerealiseerd door fondsenwerving. Er zijn verschillende acties op touw gezet om de financiering rond te krijgen. De ambtenaren van de gemeente De Bilt gingen bijvoorbeeld in plaats van met de auto, met de fiets naar hun werk. Hierdoor haalden zij geld op. Niet alleen de gemeente De Bilt hielp met de financiering. Ook andere partijen zoals de tandartsen en de verschillende scholen droegen door middel van acties bij aan de financiering van dit project. Waar de gemeente De Bilt vooral tegen aanliep was de moeizame communicatie en ondersteuning. Doordat de gemeente Gakpé geïsoleerd ligt en de taal van de bewoners van Gakpé het zogenaamde „Fon‟ is. Er waren in Gakpé zeer weinig mensen die Frans of Engels spraken. Hierdoor was de communicatie uiterst moeizaam. Ook de begeleiding van organisaties zoals SenterNovem werd door de gemeente De Bilt gemist, vooral op organisatorisch niveau. Toch is de samenwerking tussen de beide gemeenten wel een succes. De zonnepanelen zijn inmiddels geïnstalleerd en operationeel. Het is de bedoeling dat de samenwerking ook in de toekomst wordt voortgezet. Vanuit beide gemeenten wordt op dit moment nagedacht over nieuwe projecten. Zoetermeer De activiteiten van de gemeente Zoetermeer op het gebied van klimaatbeleid worden uitgevoerd door het Energie Agentschap Zoetermeer (EAZ). Deze organisatie is in 1999 opgericht met behulp van subsidie van de Europese Unie. Nu worden zij gefinancierd door de gemeente Zoetermeer en uit betaalde projecten. Zij blijven overigens een non-profit organisatie. Het EAZ voert voor de gemeente alle activiteiten uit op het gebied van energie en klimaatbeleid. Het EAZ heeft als doel: de emissie van CO2 in de atmosfeer terug te dringen. Het EAZ werkt op het gebied van energie/klimaatbeleid nauw samen met het Delfts Energie Agentschap (DEA). Het DEA vervult dezelfde functie als het EAZ maar dan voor de gemeente Delft. Het plan is om in de nabije toekomst verder te gaan als één Energie Agentschap. Een van de projecten die het EAZ uitvoert op internationaal klimaatgebied is het RUSE (Redirecting Urban Areas Development towards Sustainable Energy) project. De doelstelling van dit project is: “Het ontwikkelen en tot stand brengen van een netwerk ter uitwisseling van kennis en ervaring op het gebied van energiebesparing en duurzame energie in stedelijke gebieden tussen bestaande EU lidstaten uit west Europa en nieuw toetredende lidstaten uit midden en Oost Europa. Dit project, waarin meerdere Europese partners zijn betrokken, wordt mede gefinancierd uit het zogenaamde Interreg programma (subsidie Europese Unie).”
46
Naast het RUSE project is het EAZ ook nauw betrokken bij een nieuw project van Energie Cités. Dit project is het BELIEF project. Doel hiervan is om door samen te werken met meerdere partijen (gemeente, woningcorporaties, bedrijven enzovoort.) klimaatbeleid en CO2 vermindering te stimuleren. Het uitwisselen van kennis en ervaringen stimuleert een effectievere aanpak van klimaatverandering in de toekomst. Dit project wordt uitgevoerd in samenwerking met elf verschillende andere leden van Energie Cités. Minewater project Heerlen Het project in Heerlen is zeer ambitieus. Heerlen werkt in dit project samen met de gemeente Midlothian in Schotland. Het doel van dit project is om te onderzoeken of het warme water in de voormalige mijnen onder Heerlen en Midlothian gebruikt kan worden voor duurzame energie. Dit project maakt gebruik van aardwarmte, energie die lokaal aanwezig is. In Heerlen en Midlothian wordt geprobeerd om deze energie uit de voormalige mijnen te winnen. Beide steden zijn in het recente verleden geconfronteerd met mijnsluitingen. Dit Minewater project kan zorgen voor een positieve impuls en een oplossing bieden voor een aantal problemen. Door de sluiting van de mijnen is in de meeste mijngebieden de economische motor weggevallen. Werkeloosheid en sociale/psychologische problemen zijn het gevolg. Dit project biedt nieuwe kansen en kan zo van waarde zijn voor de ontwikkeling van een eigen identiteit en een groter zelfbewustzijn voor de inwoners van deze gebieden. Dit zie je nu al, het project wordt overal met groot enthousiasme ontvangen. Voor de ontwikkeling van voormalige mijngebieden in Europa is dit project een goed voorbeeld. Het project heeft een voorbeeldfunctie. Het dient als een stimulans voor de (her)ontwikkeling van voormalige mijngebieden in Europa. Als dit project een succes wordt kunnen er meerdere mijngebieden in Europa volgen. Het laatste en belangrijkste doel van dit project is de invloed op mens en milieu. Het Minewater project richt zich op de ontwikkeling van duurzame energie. De bron voor het leveren van de energie is de natuurlijke (geothermische) warmte van de aarde. Deze energie wordt vervolgens gebruikt voor het verwarmen en koelen van gebouwen. Hierdoor wordt de CO2-uitstoot verlaagd en het broeikaseffect tegengegaan. Dit project is op dit moment nog maar net begonnen. Wat de resultaten hiervan zullen zijn is afwachten. De verwachtingen zijn in dit kader hooggespannen en de ontwikkelingen worden daarom ook door zeer veel professionals en geïnteresseerden uit heel Europa gevolgd. A Climate policy for local authorities Dit project is opgezet door drie Nederlandse gemeenten in samenwerking met hun partnergemeenten in Polen en Hongarije. De deelnemende gemeenten waren de gemeente Bladel met hun partnergemeente Pakosc. De gemeente Deurne met hun Poolse partnergemeente Leszno en de gemeente de Bilt met hun partnergemeente Miescisko. Het hoofddoel van dit project was het „introduceren van een beleidsproces door middel van de
47
klimaatmenu-aanpak op lokaal niveau‟14. Vanuit dit hoofddoel werden een drietal subdoelen nagestreefd: 1. De ontwikkeling van een format voor een beleidsaanpak en de keuze van klimaatdoelen. 2. Een demonstratie (project) om de doeltreffendheid, toepasbaarheid van het format en de aanpak van het klimaatbeleid te kunnen ervaren en toetsen. 3. Het uitwisselen van ervaringen, kennisoverdracht via de twinningrelatie. De begeleiding van het project werd uitgevoerd door de organisatie Ecofys en de financiering kwam vanuit de VNG (Vereniging van Nederlandse Gemeenten). De betrokken Nederlandse gemeenten maken voor hun klimaatbeleid allemaal gebruik van de klimaat menukaart van SenterNovem. Het doel van dit project was om de ervaringen van de Nederlandse gemeenten op het gebied van klimaatbeleid gebaseerd op de aanpak van de menukaart over te brengen aan Poolse gemeenten. Met deze kennis en ervaringen konden de Nederlandse gemeenten hun Poolse partnergemeenten ondersteunen bij het formuleren en invoeren van een praktische benadering van klimaatbeleid. Dit project is eind 2005 geëindigd. De resultaten van het project worden over het algemeen als zeer positief ervaren. Alle drie de Poolse/Hongaarse gemeenten hebben de waarde van beleidsplanning via een menukaart en een projectmatige aanpak ervaren en zien dit als een waardevolle bijdrage om hun eigen manier van werken te verbeteren. Alle samenwerkingspartners in Polen en Hongarije zijn dan ook van plan om met de projectmatige aanpak in de toekomst verder te gaan. 6.4 Motieven In deze paragraaf komen de motieven aan bod die de bezochte gemeenten hadden om hun internationale activiteiten op het gebied van klimaatbeleid te ontplooien. De belangrijkste motieven die worden genoemd, zijn:
Delen van kennis en ervaringen Beschikbaarheid middelen (subsidies) Profileren van de gemeente (nationaal en internationaal) Bestaande contacten intensiveren op meerdere gebieden
Delen kennis en ervaringen Een van de belangrijkste motieven waarom de bezochte gemeenten de keuze hebben gemaakt voor internationale samenwerking op klimaatgebied is de kans om van elkaar te leren. De kans om je eigen kennis en ervaringen te delen met andere gemeenten. Door middel van deze samenwerking kunnen gemeenten veel meer bereiken dan dat zij als gemeente alleen zouden kunnen. Meerdere partijen bereiken immers vaak meer dan één partij.
14
Final report: „A climate policy for local authorities‟, Pag 3
48
Een mooi initiatief dat past in bovenstaand motief van het delen van kennis en ervaring en het stimuleren van samenwerking is het BELIEF concept. BELIEF staat voor Building in Europe Local Intelligent Energy Forums. Dit concept is een initiatief van de internationale organisatie Energie Cités en wordt ondersteund door de Europese Unie. Het doel van dit concept is het „bouwen‟ van zogenaamde energiefora in verschillende plaatsen in Europa, waaronder Delft en Zoetermeer. In deze fora zijn verschillende partijen vertegenwoordigd. Het is de bedoeling dat door de samenwerking van deze verschillende partijen, verschillende nieuwe initiatieven op het gebied van energie en klimaatbeleid worden geboren. Zodoende kunnen in de toekomst nieuwe methodes worden ontwikkeld. Door de samenwerking en het uitwisselen van kennis en ervaringen wordt minder ontwikkelde gemeenten de kans geboden om deze kennis en ervaring op te nemen en in de toekomst te gebruiken. Beschikbaarheid middelen (subsidies) Een tweede motief dat door de meerderheid van de gemeenten werd genoemd is de beschikbaarheid van verschillende financiële middelen zoals subsidies. In hoofdstuk twee zijn de subsidies behandeld die de Europese Unie heeft ontwikkeld voor initiatieven zoals het Minewater project en het RUSE project van de gemeente Zoetermeer. Er bestaan verschillende Europese fondsen waarvan gemeenten gebruik kunnen maken in hun klimaatbeleid, internationaal. Voor veel gemeenten is dit een belangrijk motief om hiermee te starten. Op dit moment weten nog te weinig gemeenten af van de mogelijkheden die de Europese Unie de gemeenten biedt. Profileren van gemeente Een derde belangrijk motief is het profileren van de gemeente, zowel op nationaal als op internationaal niveau. Een goede naam en uitstraling naar hun burgers toe is voor gemeenten een belangrijk punt. Zij kunnen en moeten een voorbeeldfunctie hebben voor hun burgers. Dit is belangrijk voor de gedachtegang van mensen. Als de gemeente veel doet op het gebied van klimaatbeleid heeft dit zijn uitstraling op hun inwoners. Een goed voorbeeld is de gemeente De Bilt. Door aandacht van de plaatselijke krant wordt hun project met Gakpé in Benin positief ontvangen. Veel gemeenten realiseren zich dat ook terdege. Niet alleen de uitstraling naar hun inwoners is belangrijk, ook het profileren van de gemeente nationaal en internationaal wordt als belangrijk ervaren. Hoe positiever de gemeente in het nieuws komt, hoe aantrekkelijker de gemeente wordt om in te wonen en te werken. Deze twee redenen zijn voor de gemeenten zeker een motief voor internationale samenwerking. Bestaande contacten intensiveren op meerdere gebieden Het laatste motief werd ook door een aantal gemeenten genoemd. Het merendeel van de gemeenten in Nederland heeft een stedenband. Eind jaren 80/begin jaren 90 was het aangaan van stedenbanden met gemeenten in het buitenland een soort van hype. Nu bestaan deze stedenbanden nog op grote schaal. De meeste gemeenten hebben meerdere stedenbanden in verschillende werelddelen zoals Afrika, Oost Europa en Azië. Hoewel er nog wel verschil bestaat in de intensiteit waarop wordt samengewerkt met partnersteden vinden er toch veel projecten plaats op verschillende gebieden zoals onderwijs. Het verstevigen en intensiveren van de contacten met deze stedenbanden was dan ook een motief om internationale klimaatprojecten op te zetten. Er werd al samengewerkt op andere vlakken maar nog niet op het vlak van klimaat/energie. Dit was een nieuwe mogelijkheid om de samenwerking te
49
intensiveren en daarom hebben deze gemeenten gekozen voor internationale samenwerking wat betreft klimaat. 6.5 Obstakels/valkuilen bezochte ‘internationale’ gemeenten De samenwerking met partijen in het buitenland verliep niet altijd even soepel en succesvol. In deze paragraaf komen de meest voorkomende valkuilen en obstakels aan de orde. Wat ging er veelal mis en hoe had dit voorkomen kunnen worden. De meest voorkomende obstakels/valkuilen waren:
Onwelwillende houding partijen Bureaucratie Cultuurverschillen Begeleiding
Onwelwillende houding partijen Een eerste belangrijk obstakel is de onwelwillende houding van sommige partijen. Zoals eerder is genoemd heeft de Europese Unie verschillende subsidieregelingen in het leven geroepen die gemeenten de mogelijkheid bieden om activiteiten op het gebied van internationaal klimaatbeleid te ontplooien. Dit wordt ook door gemeenten zeer gewaardeerd maar vervolgens is de Europese Unie weinig flexibel als het gaat om het verstrekken van de subsidie. De trajecten voor het aanvragen hiervan zijn lang en ingewikkeld. Hierdoor haken sommige partijen, zoals woningbouwverenigingen, corporaties enzovoort, halverwege af. Niet omdat ze niet willen maar omdat het een tijdrovende bezigheid is. Dit maakt het voor gemeenten niet gemakkelijker om samen te werken met andere marktpartijen. Een goede begeleiding hierin is van groot belang. Dit wordt door gemeenten op dit moment nog gemist. Hierin is een belangrijke taak weggelegd voor SenterNovem. Bureaucratie Een van de meest voorkomende obstakels die de gemeenten ondervonden was bureaucratie. Alle gemeenten noemden dit als voornaamste obstakel. Vooral de lange bureaucratische weg die moet worden bewandeld indien gemeenten gebruik willen maken van EU subsidies werd als negatief ervaren. Cultuurverschillen Een andere valkuil waar sommige gemeenten invielen waren de cultuurverschillen. De manier van werken is bij de partners in het buitenland anders. Ook de houding van gemeenten is anders dan die van gemeenten in Nederland. Hierdoor verliep de communicatie nogal eens moeizaam en slecht. Deze cultuurverschillen hoeven geen probleem te zijn maar een goede voorbereiding is wel essentieel. Deze cultuurverschillen werden nogal eens onderschat. Het inlevingsvermogen van de mensen bij de Nederlandse gemeenten, maar ook de mensen van de buitenlandse gemeenten was te laag om gelijk succesvol te kunnen samenwerken. Begeleiding Het laatste obstakel waar de gemeenten tegenaan liepen was de begeleiding. Vaak was er geen begeleiding en als deze er wel was, was deze in hun ogen niet voldoende. Door verschillende
50
gemeenten werd het ontbreken van begeleiding vanuit SenterNovem als negatief ervaren. Deze gemeenten vonden dat SenterNovem deze taak wel zou moeten vervullen. Door het ontbreken hiervan moesten andere adviesbureau‟s worden ingeschakeld (Ecofys). Deze begeleiding werd niet als optimaal ervaren. De gemeenten kregen het idee dat betrokken partijen hun verantwoordelijkheden en verplichtingen niet serieus namen. Dit werkt demotiverend en in de toekomst zou het gevaar kunnen ontstaan dat hierdoor gemeenten niet meer geïnteresseerd zijn om te starten met deze internationale klimaatprojecten. 6.6 Toekomst bezochte ‘internationale’ gemeenten De verschillende gemeenten zien de toekomst wat betreft hun internationale klimaatactiviteiten relatief zonnig in. Bij alle gemeenten bestaat de motivatie om hun internationale klimaatbeleid te continueren en te intensiveren. In welke vorm dat zou zijn is de vraag. De zogenaamde VER projecten worden door een aantal gemeenten zeker genoemd als mogelijkheid om in de toekomst in te investeren. Wel willen de gemeenten graag een band hebben met de samenwerkingspartner. Een goede ingang hiervoor zou de stedenband van de desbetreffende gemeente kunnen zijn. Alle gemeenten onderkennen het gevaar van klimaatverandering en de gevolgen hiervan. De Kyoto doelstelling van 6% in 2010 is maar een klein deel als je het vergelijkt met de reductie die in de verdere toekomst zal moeten worden gerealiseerd. Toch zijn er leuke en stimulerende initiatieven op het gebied van CO2-reductie, getuige de eerder genoemde projecten. Zeker naar burgers toe zouden deze initiatieven een stimulerend effect kunnen hebben op hun zelfbewustzijn. De verwachting is dat het zogenoemde omslagpunt in de manier van denken van burgers zeker zal komen. De vraag is alleen of het dan al niet te laat is.
51
7. Onderzoek bereidheid Nederlandse gemeenten om te starten met internationaal klimaatbeleid Uit het vorige hoofdstuk is gebleken wat voor de „internationale‟ gemeenten hun motieven waren om internationale klimaatprojecten op te starten en welke valkuilen/obstakels zij hierbij tegenkwamen. In dit hoofdstuk wordt het onderzoek beschreven dat gedaan is naar de bereidheid van gemeenten in Nederland om te starten met internationaal klimaatbeleid. In paragraaf 8.1 wordt het doel van dit onderzoek beschreven. Vervolgens volgen in paragraaf 8.2 de resultaten van het onderzoek en tenslotte komen in paragraaf 8.3 de conclusies aan bod die getrokken kunnen worden op basis van de resultaten. 7.1 Doel van het onderzoek Het doel van dit onderzoek was om na te gaan of gemeenten in Nederland bereid zijn om in de toekomst te starten met internationaal klimaatbeleid. Tevens is hierbij aandacht besteed aan een mogelijke vorm van internationaal klimaatbeleid, namelijk het investeren in VERprojecten (voor meer uitleg over VER-projecten zie paragraaf 3.2). Met de verkregen informatie uit de bezoeken aan de gemeenten die momenteel internationaal actief zijn op dit gebied, konden andere gemeenten gericht worden benaderd met vragen. Dit is gebeurd op basis van een schriftelijke enquête (kwantitatief onderzoek). Deze enquête is verstuurd naar alle Nederlandse gemeenten met meer dan 30.000 inwoners. Hiervoor is gekozen omdat deze gemeenten over voldoende financiële middelen en mogelijkheden beschikken. De vragenlijst is opgesteld aan de hand van het Basisboek Methoden en Technieken15. Zie voor de vragenlijst bijlage 1.
15
B. Baarda en M. De Goede; Basisboek Methoden en Technieken, 2001
52
7.2 Resultaten In deze paragraaf worden de resultaten van het onderzoek gepresenteerd. De verwerking hiervan is gedaan met behulp van het programma SPSS voor Windows. De uitkomsten zullen worden behandeld in de volgorde zoals zij in de enquête gesteld zijn. In totaal zijn er 129 gemeenten in Nederland met meer dan 30.000 inwoners. Van deze 129 gemeenten hebben er 65 de enquête ingevuld, dit is ruim 50%. 7.2.1 BANS subsidie BANS subsidie
Ja Nee
BANS Subsidie (N) 42 23
BANS subsidie (%) 64,6 35,4
Plus pakket (N)
Plus pakket (%)
30 12
71,4 28,6
Van de respondenten geven 42 gemeenten aan dat gebruik wordt gemaakt van de BANS subsidie. Dit is 64% van de ondervraagde gemeenten. Van de gemeenten die gebruikt maken van de BANS subsidie geeft ruim 71% aan dat zij tevens gebruik maken van het plus pakket. Dat wil zeggen dat deze gemeenten een hoger ambitieniveau hebben. De gemeenten konden in hun BANS aanvraag voor verschillende thema‟s van de menukaart kiezen. De respondenten hebben gekozen voor de volgende thema‟s: Thema’s menukaart Klimaat in beleid Gemeentelijke gebouwen en voorzieningen Woningbouw Bedrijven en Utiliteitsbouw Agrarische sector Verkeer en vervoer Duurzame energie Internationaal
Gekozen door ondervraagde gemeenten (%) 67 100 100 90 38 100 100 0
De 4 thema‟s die 100% scoren zijn de verplichte thema‟s. De thema‟s die echter niet verplicht zijn worden door lang niet alle gemeenten gekozen. Bedrijven en Utiliteitsbouw wordt door bijna 90% gekozen terwijl bijvoorbeeld het thema klimaat en beleid maar door 67% van de gemeenten wordt opgenomen in hun pakket. Het thema Agrarische sector wordt maar door 38% van de respondenten genoemd. Dit heeft als oorzaak dat lang niet alle gemeenten beschikken over een agrarische sector. 7.2.2 Internationaal klimaatbeleid Geen van de ondervraagden geeft aan dat zij in hun BANS pakket voor het internationale thema hebben gekozen. De redenen staan aangegeven in het staafdiagram hieronder. Hieruit kunnen we concluderen dat één op de drie gemeenten aangeeft dat zij te weinig kennis hebben van internationaal klimaatbeleid. Dit is een kans voor SenterNovem. In hoofdstuk zes is
53
beschreven dat het ontbreken van geld geen reden hoeft te zijn om af te zien van internationaal klimaatbeleid. 10% van de respondenten geeft aan dat zij het een te grote bestuurlijke rompslomp vinden. Oorzaak hiervoor is dat op dit moment een goede begeleiding ontbreekt. Hoewel deze gemeenten nog niets aan internationaal klimaatbeleid doen, geeft ruim 90% aan dat zij wel bezig zijn met klimaatbeleid. Er is dus bij de meeste gemeenten wel aandacht voor het uitvoeren van klimaatbeleid. De volgende vraag is of de gemeenten in de toekomst wel zouden voelen voor het starten met internationaal klimaatbeleid.
Uit dit cirkeldiagram blijkt dat bijna de helft (48%) van de gemeenten in de toekomst wel wil starten met internationaal klimaatbeleid. Een kwart (24%) van de gemeenten geeft aan dat zij hier niet voor voelen en iets meer dan een kwart (28%) van de gemeenten weet dit op het moment niet. Oorzaak voor deze antwoorden kan zijn de politieke situatie. Het is de vraag welke gevolgen de gemeenteraadsverkiezingen van maart 2006 op het klimaatbeleid zullen hebben. Dit zal pas over enkele maanden duidelijk worden. Toch kunnen we concluderen dat de gemeenten over het algemeen positief staan tegenover internationaal klimaatbeleid. 7.2.3 Stedenband Een van de ingangen om te starten met internationaal klimaatbeleid zou de stedenband kunnen zijn. Een stedenband is een relatie die een Nederlandse burgerlijke gemeente heeft met een of meerdere steden in het buitenland. Dat kan zijn in Oost Europa maar ook in een ontwikkelingsland. De ondervraagden hebben hierover twee vragen gekregen. De eerste was of de desbetreffende gemeenten een stedenband hebben en de tweede vraag was of deze stedenband volgens de respondenten een ingang zou kunnen zijn om te starten met internationale projecten op het gebied van klimaat. De gemeenten gaven de volgende antwoorden:
54
Het overgrote deel van de ondervraagden heeft inderdaad een stedenband. Dit lag in de lijn der verwachting maar veel interessanter is het tweede cirkeldiagram. Hierin wordt duidelijk dat de stedenband wellicht een mooie ingang kan zijn om een internationaal klimaatproject te starten. Bijna 40% van de gemeenten geeft aan dat zij hier zeker voor voelen. 45% van de gemeenten geeft aan dat het misschien een ingang zou kunnen zijn. Hiervoor zijn verschillende redenen aan te geven. 7.2.4 Verantwoordelijkheid Een opvatting is dat de rijke landen met hun hoge uitstoot van broeikasgassen de grootste veroorzakers zijn van klimaatverandering in de wereld. Zij hebben een te grote CO2– voetafdruk. Dit betekent dat zij veel meer CO2 uitstoten dan dat zij volgens het rechtvaardigheidsprincipe (zie paragraaf 3.3.3) eigenlijk zouden mogen. Omdat zij dit doen zijn zij ook verantwoordelijk voor de gevolgen van klimaatverandering in de wereld, zowel in ontwikkelde landen als in arme landen. Bovenstaande stelling is voorgelegd aan de gemeenten. Aan hen werd gevraagd wat hun visie is op de stelling. Een tweede vraag is of deze stelling ook van toepassing is op gemeenten. De volgende antwoorden werden gegeven:
55
Uit deze antwoorden blijkt dat het merendeel van de gemeenten het eens is met de stelling dat rijke landen door hun hoge uitstoot verantwoordelijk zijn voor de klimaatveranderingen in arme landen en de gevolgen daarvan. Kijkend naar het tweede staafdiagram blijkt dat de gemeenten slechts voor een deel vinden dat zij een rol kunnen spelen op dit gebied. 40% vindt dat ook gemeenten verantwoordelijk zijn voor deze ontwikkeling. Reden van dit lage percentage is dat gemeenten van mening zijn dat de verantwoordelijkheid voor dit vraagstuk meer moet liggen bij de landelijke overheid. De Nederlandse overheid moet volgens de gemeenten meer hun verantwoordelijkheid nemen ten opzichte van de ontwikkelingslanden. Dit betekent echter niet dat gemeenten hierin niet hun steentje kunnen bijdragen. 7.2.5 VER-projecten De meeste gemeenten hebben in de enquête aangegeven dat zij in de toekomst wel interesse hebben in het starten van internationaal klimaatbeleid. De vraag is alleen op welke manier. Er zijn verschillende soorten manieren/projecten waarin gemeenten kunnen participeren. Één daarvan is het investeren in VER-projecten. Deze zijn eerder in het rapport al toegelicht. Deze VER-projecten spelen in op het onderwerp van verantwoordelijkheid en vinden alleen plaats in derde wereld landen. Het doel is om in deze derde wereld landen te investeren in duurzame energievoorziening (geen uitstoot van CO2) of op het gebied van vergroting van de capaciteit om CO2 uit de lucht te halen (bijvoorbeeld via bosaanplant). Via een dergelijke investering kunnen gemeenten een deel van hun CO2-uitstoot compenseren. Het merendeel van de gemeenten is op dit moment nog niet bekend met dergelijke VER-projecten. Maar liefst 84% gaf aan dat ze hier niet eerder van gehoord hadden. Vervolgens zijn deze VER-projecten in de enquête kort toegelicht zodat de gemeenten zich hierbij een beeld konden vormen. De volgende vraag was of de gemeenten voelden voor het investeren in een VER-project. De gemeenten gaven de volgende antwoorden:
56
Uit dit diagram wordt duidelijk dat de gemeenten in principe niet negatief staan tegenover het investeren in VER-projecten. Bijna 50% van de gemeenten geeft aan dat zij hierin misschien zouden willen investeren. Voor een definitief oordeel zouden zij echter meer informatie nodig hebben. Dit betekent dat er een gebrek is aan informatievoorziening. Voor SenterNovem is dit in de toekomst een taak. De volgende vraag is waarom gemeenten hierin wel of niet zouden willen investeren. Wat zijn de motieven om het wel of niet te doen. De gemeenten antwoordden als volgt.
Bijna de helft van de gemeenten die wel of misschien wel zou investeren in VER-projecten geeft aan dat zij dit doen omdat zij als gemeente ook verantwoordelijk zijn voor wat er elders in de wereld gebeurt. Ruim 30% van de gemeenten geeft aan dat zij hierin zouden investeren omdat het van groot belang is voor de communicatie naar de burgers toe. Gemeenten hebben zo de mogelijkheid om richting hun burgers het belang van klimaatbeleid duidelijk te maken en hiervoor draagvlak te creëren. Bijna 15% van de gemeenten zou hierin investeren uit eigenbelang, omdat klimaatverandering iedereen bedreigt. Van de gemeenten die aangeven dat zij niet zouden investeren in VER-projecten geeft de meerderheid (58%) aan dat dit is vanwege financiële redenen. 23% van de gemeenten zou hierin niet investeren omdat zij vinden dat het geen functie is van de gemeente en 4% omdat zij van mening zijn dat het investeren hierin uiteindelijk toch geen effect heeft. 15% van de gemeenten geeft een andere reden op. Veel van de genoemde redenen waren identiek. Zij vonden namelijk het investeren in deze projecten geen oplossing. Het moet namelijk geen vervanging worden van het klimaatbeleid dat gemeenten hier in Nederland moeten uitvoeren. Volgens de gemeenten bestaat het gevaar dat gemeenten alleen maar voor deze optie kiezen omdat deze relatief goedkoop is. Het klimaatbeleid in Nederland zou daaronder gaan lijden en dat is volgens hen niet de bedoeling. De gemeenten zijn bang dat het investeren in VERprojecten een aflaat zou worden voor gemeenten. Het is voor gemeenten goedkoper om te investeren in VER-projecten dan te investeren in CO2-reductie in Nederland. Met elke geïnvesteerde Euro kan in het buitenland meer worden bereikt dan in Nederland.
57
7.3 Conclusies onderzoek
64% van de gemeenten maakt gebruik van de BANS subsidie.
71,4% van de BANS gemeenten heeft een BANS plus pakket.
Belangrijkste reden voor het niet kiezen van het thema internationaal is dat gemeenten te weinig kennis hebben van internationaal beleid en omdat het geen ambitie is van de gemeente.
Ruim 90% van de gemeenten is actief op het gebied van klimaatbeleid.
Bijna 50% van de gemeenten geeft aan dat internationaal klimaatbeleid in de toekomst tot de mogelijkheden behoort. Slechts een kwart geeft aan dat dit absoluut niet het geval is.
Bijna 80% van de gemeenten heeft een stedenband.
Voor gemeenten zou een stedenband een ingang kunnen zijn voor internationaal klimaatbeleid. 40% van de gemeenten zegt ja, bijna 45% van de gemeenten zegt misschien.
Het overgrote deel van de gemeenten (69%) vindt dat rijke landen verantwoordelijk zijn voor de gevolgen (van een teveel aan CO2-uitstoot) van klimaatverandering in arme landen.
40% van de gemeenten vindt deze stelling ook van toepassing op gemeenten, 37% is het hier niet mee eens/niet mee oneens.
Slechts 16% van de gemeenten is bekend met zogenoemde Verified Emission Reduction (VER)-projecten.
Ruim 60% van de gemeenten zou zeker (13%) of misschien (49%) investeren in VERprojecten.
Belangrijkste redenen om wel te investeren in VER-projecten zijn de verantwoordelijkheid voor wat er elders in de wereld gebeurt en het belang van de communicatie naar de burgers toe.
Belangrijkste redenen om niet te investeren in VER-projecten zijn het ontbreken van financiële middelen en omdat gemeenten vinden dat het geen taak is van de gemeente.
Met de resultaten kan een goed beeld worden geschetst van de visie die Nederlandse gemeenten hebben op het voeren van internationaal klimaatbeleid. De resultaten van het kwantitatief onderzoek (enquête) uit hoofdstuk zeven en het kwalitatief onderzoek (interviews) uit hoofdstuk zes vormen het uitgangspunt voor de adviezen die in hoofdstuk acht aan SenterNovem gegeven worden. Deze adviezen hebben betrekking op de toekomstige benadering van Nederlandse gemeenten door SenterNovem en hebben als doel het stimuleren
58
van deze gemeenten om actief te gaan participeren in het uitvoeren van internationale klimaatprojecten.
59
8. Adviezen Dit laatste hoofdstuk vormt de afsluiting van het onderzoek. In dit hoofdstuk zal SenterNovem een antwoord krijgen op de vraag of het zin heeft om in de toekomst te investeren in internationaal klimaatbeleid voor gemeenten? Paragraaf 8.1 is een algemene conclusie. Paragraaf 8.2 gaat dieper in op de invulling van de dienst naar gemeenten toe. In paragraaf 8.3 is een uitgebreid stappenplan opgenomen dat SenterNovem in de toekomst kan volgen. Doel van deze nieuwe aanpak is het stimuleren van de Nederlandse gemeenten om actief te gaan participeren in het uitvoeren van internationale klimaatprojecten. 8.1 Algemeen SenterNovem ondersteunt en stimuleert bedrijven, instellingen en lagere overheden bij het realiseren van maatschappelijke doelstellingen. Zij stimuleert duurzame ontwikkeling en innovatie. In de missie van SenterNovem zit een duidelijke internationale dimensie. Het uitvoeren van klimaatbeleid stopt niet bij de grens. Het is een wereldwijd probleem waarvoor iedereen zijn eigen verantwoordelijkheid moet nemen. Feit is dat er in de afgelopen decennia onverantwoord is omgesprongen met fossiele brandstoffen. Economie en economische groei waren belangrijker dan het milieu. De gevolgen van deze instelling zijn nu al duidelijk maar zullen zich de komende tientallen jaren nog explicieter manifesteren. Klimaatverandering wordt vooral veroorzaakt door industrielanden. Ontwikkelingslanden dragen daaraan veel minder bij terwijl ook zij met de negatieve gevolgen worden geconfronteerd. Dit is onrechtvaardig. Gemeenten kunnen eraan bijdragen om dat onrecht te verminderen. Meer en meer mensen worden zich ervan bewust welke gevolgen klimaatverandering met zich mee gaan brengen. Ook op bestuurlijk niveau zijn steeds meer mensen overtuigd van de noodzaak van een mondiaal klimaatbeleid. Het Kyoto-protocol is daarvan het bewijs, hoe beperkt de doelstellingen hierin ook zijn, het is een begin. De huidige situatie vertelt ons dat op dit moment slechts 17 gemeenten zich begeven op het gebied van internationaal klimaatbeleid. Dit zijn de voorlopers van hopelijk veel meer gemeenten in de toekomst. Zij laten zien dat het wel degelijk zinvol is om hiermee aan de slag te gaan. Door samen te werken met andere gemeenten in het buitenland worden nieuwe ideeën geboren en wordt samenwerking gestimuleerd. Dit past in de wereldwijde trend van globalisering. De kansen zijn er. Vrijwel iedere gemeente in Nederland heeft genoeg contacten met partnergemeenten in het buitenland. Deze contacten kunnen prima ingangen vormen voor samenwerking op het gebied van klimaatbeleid. Een goed initiatief daarin is het BELIEF concept van Energie Cités. Door samen te werken met meerdere partijen, niet alleen gemeenten, kan er veel meer worden bereikt op het gebied van klimaatbeleid en CO2 vermindering. Het uitwisselen van kennis en ervaringen stimuleert een effectievere aanpak in de toekomst.
60
Door samen te werken kan de wereld er misschien voor zorgen dat de aarde een toekomst heeft, dat onze kinderen en kleinkinderen een toekomst hebben. Ook internationaal klimaatbeleid kan hieraan zijn steentje bijdragen. 8.2 Benadering gemeenten In dit rapport is naar voren gekomen wat het belang van klimaatbeleid is, voor iedereen in de wereld. Gemeenten kunnen hierin een belangrijke rol spelen. Zeker ook wat betreft internationaal klimaatbeleid. Geen één bestuursorgaan staat zo dicht bij de mensen als de gemeenten. Zij kunnen en moeten een voorbeeldfunctie vervullen naar burgers toe. Met hun Menukaart ondersteunt en stimuleert SenterNovem gemeenten in Nederland om hun klimaatbeleid op een praktische en effectieve manier in te vullen. Gebleken is dat het thema internationaal door weinig gemeenten wordt uitgewerkt in hun klimaatbeleid. Op dit moment worden er vanuit SenterNovem op het gebied van internationaal klimaatbeleid nog weinig activiteiten ontplooid. Het doel van dit onderzoek was dan ook om na te gaan of SenterNovem deze dienst (de ondersteuning op internationaal klimaatbeleid) in de toekomst moet intensiveren of dat gemeenten hierin weinig interesse hebben. Heeft het zin om hier tijd en geld in te steken of is dit een kansloze onderneming? Uit het onderzoek blijkt dat Nederlandse gemeenten wel degelijk bereid zijn om te investeren in internationaal klimaatbeleid. Waarom dit op dit moment nog niet gebeurt ligt vooral aan het onbekende. Gemeenten weten niet wat er mogelijk is en missen hierin de begeleiding. Aan SenterNovem de taak om hierin te voorzien. Voor het effectief benaderen van gemeenten in de toekomst is een stappenplan ontwikkeld. 8.3 Concreet stappenplan SenterNovem zal verschillende stappen moeten ondernemen indien zij in de toekomst het investeren in internationaal klimaatbeleid door gemeenten in Nederland wil stimuleren. Dit zijn concrete/praktische stappen die uiteindelijk vanuit SenterNovem moeten leiden tot een goede en degelijke dienst naar Nederlandse gemeenten toe. Dit zijn de volgende stappen: 1. 2. 3. 4. 5.
Formuleren van beleid op gebied van internationaal klimaatbeleid Kennisopbouw Informatievoorziening Begeleiding Evaluatie
8.3 1 Formuleren van beleid op gebied van internationaal klimaatbeleid De eerste stap is het formuleren van beleid. Op dit moment gebeurt dit nog niet. De wil om gemeenten te begeleiden is er wel maar concreet beleid ontbreekt nog. SenterNovem moet zichzelf de vraag stellen wat zij precies willen met internationaal klimaatbeleid. Vanuit de markt komen af en toe vragen naar internationale samenwerking op klimaatgebied. Dit gebeurt bij SenterNovem wel af en toe maar dit is nog erg op ad hoc basis. Er zit geen structuur in. Hierdoor kan er op dit gebied niet efficiënt worden gewerkt. SenterNovem zal moeten kijken of er samengewerkt kan worden met andere organisaties, bijvoorbeeld VROM Internationaal of de VNG Internationaal of als het projecten zijn in samenwerking met ontwikkelingslanden kan misschien ontwikkelingssamenwerking een goede samenwerkings-
61
partner zijn. Een mogelijke partner zou het Klimaatplan kunnen zijn. Dit is de enige organisatie in Nederland dat VER-projecten aanbiedt in ontwikkelingslanden vanuit het rechtvaardigheidsprincipe. Samenwerking met andere organisaties kan leiden tot een goed aanbod aan gemeenten. Bij het invullen van het beleid moet rekening worden gehouden met de kansen en bedreigingen zoals die genoemd zijn in dit rapport. Voor het introduceren van deze dienst aan gemeenten zal een tijdspad gemaakt moeten worden. Hierin zal voldoende aandacht moeten worden besteed aan het opbouwen van kennis. Omdat dit onderwerp voor SenterNovem nog relatief onbekend terrein is zal na verloop van tijd een kritische evaluatie moeten plaatsvinden waarin goed gekeken wordt naar de ontwikkelingen en de leerpunten die daaruit kunnen getrokken worden. 8.3.2 Kennisopbouw Op dit moment is er binnen de afdeling Klimaatadviseurs Gemeenten nog weinig kennis van internationaal klimaatbeleid en de mogelijkheden die dit biedt aan Nederlandse gemeenten. Deze adviseurs zullen dus op dit gebied moeten worden bijgeschoold. In deze bijscholing zullen in ieder geval de volgende onderwerpen verder moeten worden uitgediept:
Internationaal klimaatbeleid (mechanismen) Subsidies (Europese Unie, Wereldband) Soorten projecten Plekken projecten
Het Kyoto-protocol biedt verschillende mechanismen die kunnen worden gebruikt in het kader van internationaal klimaatbeleid. Dit zijn onder andere CDM, JI en emissiehandel. JI richt zich op samenwerking met de voormalige Oostblok landen en CDM richt zich op samenwerking met ontwikkelingslanden. Voorbeelden van projecten die vallen onder CDM zijn de eerdergenoemde VER- en CER-projecten. Vanuit de Europese Unie worden verschillende subsidies aangeboden op het gebied van internationaal klimaatbeleid. Gemeenten kunnen hier gebruik van maken, mits ze van het bestaan af weten. Dit is op dit moment nog niet het geval. Er bestaan verschillende soorten projecten met verschillende doelen. Het ene project richt zich op het toepassen van technologische mogelijkheden (Minewater project) en het andere project richt zich op het delen van kennis en ervaringen (A climate policy local authorities). Er kan worden samengewerkt met gemeenten uit verschillende gebieden. Deze gemeenten vragen om verschillende soorten projecten. Gemeenten uit ontwikkelingslanden hebben meer behoefte aan het opzetten van duurzame vormen van energievoorziening terwijl samenwerken met gemeenten in ontwikkelde landen misschien beter een focus kan hebben op het delen van kennis en ervaringen. De scholing van de klimaatadviseurs kan bijvoorbeeld worden gedaan door het RIVM, het MNP of het ministerie van VROM. Een andere organisatie die training op dit gebied aanbiedt is MDF Training en Consultancy uit Ede. Zij beschikken over meer kennis van internationaal klimaatbeleid en de mogelijkheden die dit biedt. Bij SenterNovem is er niemand die zich puur bezighoudt met internationaal klimaatbeleid. Hierdoor zit er weinig structuur in en wordt er, op dit gebied, inefficiënt gewerkt. Mensen in
62
de organisatie die te maken krijgen met internationaal klimaatbeleid moeten telkens opnieuw het wiel uitvinden. Dit is zonde van de tijd. Tijd die beter besteed kan worden. Daarom moet één iemand zich bezig gaan houden met internationaal klimaatbeleid voor gemeenten. Iemand die kennis heeft van het werkgebied en bij wie gemeenten gemakkelijk terecht kunnen indien zij inhoudelijke vragen of begeleiding nodig hebben. Deze functie moet gecreëerd worden naast de bijscholing van de klimaatadviseurs. 8.3.3 Informatievoorziening De volgende stap is de informatievoorziening van de gemeenten in Nederland. Maandelijks brengt SenterNovem een nieuwsbrief uit voor alle gemeenten in Nederland. Hierin worden gemeenten geïnformeerd over de ontwikkeling en uitvoering van lokaal klimaatbeleid door Nederlandse gemeenten en provincies. De nieuwsbrief biedt een mogelijkheid om deze dienst te introduceren. Een andere optie is de nieuwsbrief van de VNG. Deze wordt verstuurd naar alle gemeenten in Nederland. Er zijn meerdere soorten internationale klimaatprojecten die beschikbaar zijn voor gemeenten om in te investeren. SenterNovem moet een portfolio maken van beschikbare projecten voor gemeenten. Dit kunnen bijvoorbeeld projecten zijn op het gebied van duurzame energievoorziening of het opzetten van gezamenlijk klimaatbeleid. Wat betreft projecten in ontwikkelingslanden zou kunnen worden samengewerkt met bijvoorbeeld de organisatie ICCO. Per gemeente kan in overleg worden bekeken welk soort project het beste past bij de gemeente en de situatie. Dit kan eventueel in samenwerking met de partnerstad van de betrokken gemeente. Uit de enquête is immers gebleken dat gemeenten deze contacten een prima ingang vinden om een klimaatproject op te zetten. Afhankelijk van de behoefte en wensen van de gemeenten kan SenterNovem een project voorstellen uit hun portfolio of, indien er geen geschikt project beschikbaar is, op zoek gaan naar een geschikt project. Een goede mogelijkheid om de gemeenten in Nederland te informeren is het organiseren van een symposium. Hierop kunnen gemeenten alle informatie krijgen die zij nodig hebben wat betreft het investeren in internationale klimaatprojecten. Een andere mogelijkheid is het ontwikkelen van een brochure voor gemeenten waarin alle relevante informatie is te vinden. Deze brochure kan worden verstuurd via een direct-mail. SenterNovem beschikt over de adressen van deze gemeenten en personen. In deze brochure worden zij uitgenodigd om, indien zij geïnteresseerd zijn, een afspraak te maken met een adviseur van SenterNovem. SenterNovem kan voor verschillende soorten van informatievoorziening kiezen. Welke vorm zij ook kiest, belangrijk is dat het antwoord geeft op een aantal essentiële vragen. Dit zijn onder andere: 1. 2. 3. 4.
Wat zijn de mogelijkheden voor internationale klimaatprojecten? In welke behoefte kunnen deze projecten voorzien? Welke subsidies zijn hiervoor beschikbaar? Welke voordelen zijn er voor gemeenten indien zij investeren in internationale klimaatprojecten?
Uit de enquête is gebleken welke motieven belangrijk zijn om te investeren in internationaal klimaatbeleid. Deze motieven kunnen gebruikt worden in de communicatie naar de
63
gemeenten toe. De informatievoorziening wat betreft de mogelijkheden van internationaal klimaatbeleid is tot nu toe onder de maat geweest. Het onderzoek wijst uit dat gemeenten wel willen, zij hebben alleen een duwtje in de rug nodig. Het belangrijkste motief is het delen van kennis en ervaringen. Andere motieven waren de beschikbaarheid van middelen (subsidies), het profileren van de gemeente en het intensiveren van bestaande contacten. Gewaakt moet worden voor obstakels. De belangrijkste obstakels zijn de onwelwillende houding van partijen, bureaucratie, cultuurverschillen en de begeleiding. Deze obstakels kunnen echter wel voorkomen worden. Een goede voorbereiding en begeleiding zijn daarvoor van groot belang. 8.3.4 Begeleiding Aparte aandacht moet worden besteed aan de begeleiding van de gemeenten. Verschillende gemeenten gaven aan dat zij de begeleiding op het internationale vlak misten, daarover zijn zij teleurgesteld. Op het gebied van lokaal klimaatbeleid zijn de gemeenten positief over de begeleiding van SenterNovem. Omdat de begeleiding op internationaal gebied ontbrak, zijn gemeenten in het verleden genoodzaakt om een commercieel bureau in te schakelen (Ecofys). Dit had voor gemeenten niet de voorkeur maar zij hadden geen andere optie. 8.3.5 Evaluatie De vijfde en laatste stap wordt vaak vergeten. Deze stap is namelijk van belang voor de service naar gemeenten toe. Hoe goed de voorbereiding ook mag zijn, er gebeuren altijd dingen die je niet van tevoren kan zien aankomen, zeker omdat SenterNovem op dit moment nog geen activiteiten op dit gebied heeft ontplooid. Zonder kritische evaluatie komen deze obstakels soms niet aan het licht en gaat deze kans voorbij. 8.4 Conclusie Voor SenterNovem heeft het dus wel degelijk zin om zich meer te verdiepen in internationaal klimaatbeleid voor gemeenten. Het is wel een onderdeel van de menukaart maar verder worden er op dit gebied weinig activiteiten ontplooid. Helaas, want onderzoek heeft uitgewezen dat gemeenten hier wel in zijn geïnteresseerd. Met dit rapport als uitgangspunt kan SenterNovem zich in de toekomst investeren in internationaal klimaat en klimaatprojecten en de begeleiding daarvan. Zo kunnen zij de gemeenten in de toekomst meer stimuleren om hierin te investeren wat uiteindelijk alleen maar positieve effecten zal hebben.
64
9. Management samenvatting Het versterkte broeikaseffect vormt een van de belangrijkste ecologische en maatschappelijke problemen van de 21ste eeuw. Op dit moment staat dit probleem volop in de belangstelling. De opwarming van de atmosfeer wordt volgens de meeste wetenschappers veroorzaakt door het gebruik van fossiele brandstoffen (steenkool, olie en aardgas). Bij de verbranding daarvan komt kooldioxide (CO2) vrij. CO2 is op zich geen gevaarlijk gas. Het komt bijvoorbeeld vrij bij het uitademen. Kooldioxide werkt in de biosfeer echter als een broeikas. De zonnewarmte die het aardoppervlak weer verlaat, wordt door CO2 teruggekaatst. Het kan de atmosfeer niet verlaten. Kooldioxide is het belangrijkste zogenoemde broeikasgas. De aarde heeft een natuurlijke capaciteit om CO2 uit de lucht te halen. Dit is ongeveer 12 miljard ton per jaar. Dat gebeurt door groeiende vegetatie (planten, bomen, gewassen) en door zeeën en oceanen. Die capaciteit is eeuwen lang voldoende geweest om alle geproduceerde kooldioxide weer op te nemen. Sinds de industriële revolutie, en vooral de laatste vijftig jaar, is de hoeveelheid gebruikte fossiele brandstoffen zeer sterk toegenomen. Onze hele welvaart is erop gebaseerd. De mensheid produceert nu ongeveer twee keer zo veel CO2 als de aarde kan opnemen. Die extra hoeveelheid veroorzaakt het versterkte broeikaseffect, de opwarming van de atmosfeer. In de afgelopen 15 jaar zijn er verschillende internationale klimaatconferenties gehouden. Hierin is door zeer veel verschillende landen gesproken over de gevolgen van klimaatverandering en over de maatregelen die we mondiaal kunnen nemen om klimaatverandering tegen te gaan. De eerste klimaatconferentie werd gehouden in Rio de Janeiro en bevatte het raamwerk voor het huidige mondiale klimaatbeleid. Dit verdrag, dat door een groot aantal landen is ondertekend, was vooral een intentieverklaring. In het verdrag werd onderschreven dat er maatregelen genomen moeten worden om de emissie van broeikasgassen tegen te gaan. In 1997 vond vervolgens de Kyoto klimaatconferentie plaats. Tijdens deze conferentie is het klimaatverdrag van Rio de Janeiro uitgewerkt tot een protocol. Hierin zijn voor afzonderlijke landen doelen gesteld voor het terugdringen van de CO2uittstoot (belangrijkste broeikasgas) in 2012. Voor Nederland gaat het om 6% CO2-reductie in 2012 ten opzichte van 1990. Het Kyoto-protocol is in februari 2005 geratificeerd. Nationale overheden hebben in eerste instantie de verantwoordelijkheid voor om ter komen tot minder CO2-uitstoot. Zij vertalen deze reductieverplichting naar doelstellingen voor lagere overheden (provincies en gemeenten), bedrijven, enzovoort. Voor gemeenten in Nederland zijn er in het kader hiervan verschillende organisaties die een rol kunnen spelen, waaronder SenterNovem. SenterNovem biedt Nederlandse gemeenten diverse praktische hulpmiddelen aan om te starten met klimaatbeleid, waarvan de belangrijkste de Menukaart is. Deze heeft verschillende thema‟s. Een van deze thema‟s is het thema „internationaal‟. Op dit moment worden op dit gebied nog weinig activiteiten ontplooid. Het onderzoek richt zich op de vraag of het voor SenterNovem zinvol is om in de toekomst te investeren in internationaal klimaatbeleid voor gemeenten. Op dit moment heeft slechts een selecte groep gemeenten gekozen voor internationaal klimaatbeleid. Slechts 5% van de gemeenten in Nederland is hiermee bezig. Dit is zeer weinig terwijl er op internationaal niveau veel mogelijk is. Deze „internationale‟ gemeenten participeren in verschillende soorten internationale projecten. Terwijl het ene project zich
65
richt op bestuurlijke verbetering, richt het andere project zich op het gebruik van nieuwe technische mogelijkheden. De mogelijke internationale klimaatprojecten zijn zeer divers. Voor de „internationale‟ gemeenten zijn een aantal motieven van belang geweest om te starten met internationaal klimaatbeleid. De belangrijkste is het delen van kennis en ervaringen. Andere motieven waren de beschikbaarheid van middelen (subsidies), het profileren van de gemeente en het intensiveren van bestaande contacten. De „internationale‟ gemeenten liepen tijdens het uitvoeren van projecten tegen een aantal obstakels aan. De belangrijkste obstakels waren de onwelwillende houding van partijen, bureaucratie, cultuurverschillen en de begeleiding. De ervaringen van deze „internationale‟ gemeenten met internationaal klimaatbeleid waren positief. Zij onderkenden allemaal het gevaar van klimaatverandering en de gevolgen hiervan. Belangrijker is echter nog de noodzaak om hier iets tegen te doen. “Het begin is er maar we zijn er nog lang niet”, was een uitspraak van een van de gemeenten. De gemeenten die momenteel nog niet investeren in internationale projecten zijn echter wel geïnteresseerd. De belangrijkste reden waarom gemeenten hier nog niet mee begonnen zijn is het gebrek aan kennis van internationaal klimaatbeleid. Bijna 50% geeft aan dat ze in de toekomst willen participeren in een internationaal klimaatproject. Bijna alle gemeenten hebben een stedenband. Deze stedenband zou een goede ingang kunnen zijn voor het opzetten van een internationaal klimaatproject. De meerderheid van de gemeenten gaf aan dat dit een mogelijkheid was. Het overgrote deel van de gemeenten (69%) vond dat rijke landen verantwoordelijk zijn voor de gevolgen van klimaatverandering in arme landen. Daarentegen geeft 40% van de gemeenten aan dat deze stelling ook van toepassing is op gemeenten. Een tiende van de gemeenten vindt deze stelling niet van toepassing op gemeenten. Verified Emission Reduction-projecten zijn projecten in de Derde Wereld op het gebied van duurzame energievoorziening (geen uitstoot van CO2) of op het gebied van vergroting van de capaciteit om CO2 uit de lucht te halen (bijv. via bosaanplant). Via een investering in zo‟n project kunnen gemeenten op vrijwillige basis een deel van hun CO2-uitstoot compenseren. Zij kunnen dat doen omdat zij maatschappelijk verantwoord handelen belangrijk vinden en omdat zij de mening delen dat ook gemeenten bijdragen aan een te grote CO2-voetafdruk van industrielanden t.o.v. ontwikkelingslanden. De resultaten van VER-projecten in termen van CO2-gevolgen worden gemeten (geverifieerd). Want investeerders willen wel weten wat het resultaat is van een project. Verificatie is niet ingewikkeld en duur waardoor vooral ook kleinschalige projecten in aanmerking komen. Een VER-project is een interessante mogelijkheid voor een gemeente om haar internationale klimaatambities te realiseren. Bovendien geeft het een gemeente de mogelijkheid om richting burgers het belang van internationaal klimaatbeleid duidelijk te maken en daarvoor draagvlak te creëren. Het investeren in deze VER-projecten is voor gemeenten een reële optie. Ruim 60% van de gemeenten zou zeker (13%) of misschien (49%) investeren in VER-projecten. Belangrijkste redenen hiervoor zijn dat gemeenten ook verantwoordelijk zijn voor wat er elders in de wereld gebeurt en het belang van de communicatie naar burgers toe, de voorbeeldfunctie.
66
Belangrijkste reden om niet te investeren in VER-projecten is het ontbreken van financiële middelen en omdat gemeenten vinden dat het geen taak is van de gemeente. Uit het onderzoek is naar voren gekomen dat het voor SenterNovem wel degelijk interessant is om in de toekomst te investeren in internationaal klimaatbeleid voor gemeenten en de dienst die zij kunnen bieden aan gemeenten. De gemeenten missen op dit moment duidelijkheid en begeleiding. Zij zullen in de toekomst beter moeten worden geïnformeerd. Wat zijn de mogelijkheden voor internationale klimaatprojecten, in welke behoefte kunnen deze projecten voorzien, welke subsidies zijn hiervoor beschikbaar, wat kunnen gemeenten hiermee bereiken etc. De communicatie naar de gemeenten toe is van wezenlijk belang. Gemeenten willen wel, maar hebben een duwtje in de rug nodig.
Management summary Climate change is one of the most important ecological and societal problems of the 21st century. It is very much in the news. Time magazine recently devoted a special issue (4th of April 2006) to climate change under the heading “Be worried. Be very worried”. The majority of scientist who are dealing with this topic are convinced that increased warming of the atmosphere is related to the use of fossil fuels (coal, oil and gas). When burning these fuels, carbon dioxide (CO2) is released. As such CO2 is not a dangerous gas. It is natural product of breathing. However, carbon dioxide works in the biosphere as a greenhouse. The warmth of the sun, which is reflected by the ground surface can not escape the atmosphere because CO2 in the air. It does not leave the atmosphere. Carbon dioxide is the most important so-called greenhouse gas. The earth has a natural capacity to absorb CO2 from the air. The maximum quantity is known; it is about 12 billion tons per year. This is done by growing vegetation (plants, trees, crops), and seas and oceans. This natural capacity has for centuries been sufficient to absorb all the produced carbon dioxide. Since the industrial revolution however, and especially during the last 50 years, the quantity of produced and burnt fossil fuel has increased enormously. Our high standard of living and welfare is based on its use. At the moment, the human family is producing about twice as much carbon dioxide as the earth can absorb. The additional 12 billion tons is causing climate change. Over the the past 15 years, 10 international conferences on climate change have been held. These were the result of Agenda 21, the agreement and action plan of the United Nations Conference on Environment and Development (UNCED) which was held in Rio de Janeiro in 1992. During these so-called Conferences of the Parties (countries which had signed the agreement of UNCED), participating countries discussed the consequences of climate change and made plans to tackle it. These conferences resulted in the Kyoto protocol which was agreed upon in 1997 and was ratified in February 2005. In this protocol targets are formulated to diminish the release of CO2 on earth. The Netherlands has to reduce its emissions by 6 percent not later than 2012 in comparison to the level of 1990. This percentage is only the beginning. In order to tackle climate change fundamentally, emissions have to go down by 60-80 percent eventually. National governments have to take care of emssion reductions. In the Netherlands the Ministry of VROM is taking the lead to formulate climate policy and to make plans to
67
implement programmes and projects. But also local and regional government bodies like municipalities can help to reduce CO2-emissions, as well as industries and citizens. In this field of stakeholders, SenterNovem is an important actor. SenterNovem offers municipalities in the Netherlands a number of practical tools to start climate policy. The most important one is the MenuCard (Menukaart). It consists of a number of topics. One of the themes is „international‟. Currently very few activities are carried out in the context of this topic. This research is devoted to the question whether it is important for SenterNovem to „invest‟ in international climate policy with regard to supporting local municipalities. Currently, only a small number of municipalities pays attention to climate policy from an international perspective. They represent 5 percent of the municipalities in the Netherlands. This is a low percentage, bearing in mind that we live in a globalized world and that very interesting and important possibilities are available. These „international‟ cities participate in different kinds of international projects. On the one hand these are related to administrative improvements, on the other hand projects are devoted to the introduction of technical measures to reduce greenhouse emissions. The possible projects are very divers indeed. For municipalities that are involved in international projects, several motives are important to do so. The most important one is sharing of knowledge and experiences. Other resasons are the availability of means (subsidies), the possibility of municipalities to distinct themselves and to give a good exemple to citizens, and the intensification of existing contacts. The „international‟ communities encountered various obstacles in the execution of the projects. These were the uncooperative attitude of parties, bureaucracy, differences in culture and lack of support. The overall expriences of these „international‟ communities with global climate policy are positive. They are all aware of the dangers of climate change and the consequences of this problem. The importance of taking action is realized. “We have started but we still have a long way to go”, was a statement of one of the municipalities. The municipalities that at the moment have not yet invested in international projects, are certainly interested to do so. The main reason why they have not yet started is a lack of knowledge of international climate policy. Nearly 50 percent expressed their interest and are willing to participate in an international climate project. Nearly all the municipalities have a relationship with one or more cities abroad. This relationship could be a good entrypoint for an international climate project. The majority of the municipalities mentioned this as a possibility. The majority of the communities (69 percent) indicated that the industrialized countries are responsible for climate change and the consequences of it in developing countries. Forty percent of the respondents indicated that this also applies to municipalities. One tenth of the municipalities ditd not agree with this statement. Verified Emission Reduction (VER)-projects are projects in Third World-countries in the field of sustainable energy use (no emission of CO2) or in the field of increasing the capacity to absorb CO2 from the air (e.g. via (re)afforrestation). Through investments in such projects,
68
municipalities can, on a voluntary basis, compensate a part of their CO2-emission. They can do this from the conviction that societal responsible acting is also a responsibility of municipalities. In addition, also an argument can be that municipalities contribute to the big CO2-footprint of industrialized countries in relation to developing countries. The results of VER-projects in terms of CO2-consequences are measured (verified). For, investors do want to know what will be the result of a project. Verification is not complicated and expensive. This is the reason why also small projects can classify for this type of international financing and not only big projects, which, via the international regulations have to comply to complicated procedures. A VER-project is an interesting possibility for a municipality to realise its international climate ambitions. Moreover, it gives a municipality the possibility to communicate to its citizens the importance of international climate policy and create support for it. The investment in these VER-projects is considered a real option for municipalities. Over 60 percent of the municipalities indicated that they would certainly (13 percent) or probably (49 percent) invest in a VER-project. Important reasons for this is the fact that municipalities realise that they also have a responsibility for what is happening elsewhere in the world and because of the importance of communication and awareness creation towards citizens, the example function. The most important stated reasons for not investing in VER-projects are the lack of financial means and because municipalities think this is not their task. The research has indicated that it is certainly of interest to SenterNovem to invest in the near future in international climate policy for municipalities and in the service the organisation can render towards municipalities to implement an international climate project. The municipalities clearly lack guidance and insight information in the possibilities. They have to be informed better. Topics in this respect are: what are the possibilities with regard to international climate projects, how can these meet the interests of municipalities, what subsidies are available to implement a project and what could be the results for municipalities/ Communication towards municipalities about these issues is of utmost importance. Municipalities are certainly willing but they have to be nudged a little bit.
69
10. Bronvermelding Boeken/rapporten
B. Baarda en M. de Goede,‟Basisboek Methode en Technieken‟ Energieonderzoek Centrum Nederland (ECN), „Energie Markt Trends 2001‟, 2001. Instituut Publiek en Politiek, „Gas terug, Broeikasbeleid en duurzame ontwikkeling in de gemeente‟, 1993. H. Jansen & J. Jansen, „Utrecht aan Zee‟, 2003. KNMI, brochure „Veranderingen in het klimaat‟, 2004. M. Maslin, „Global Warming, A very short introduction‟, 2004. A. Rörsch, D. Thoenes en F. de Wit, „Klimaatverandering op een waterplaneet‟, 2005. R. Roos e.a.,‟Opgewarmd Nederland‟, 2004, Uitgeverij Jan van Arkel. Werkgroep Klimaatbeleid (Bezinningsgroep Energiebeleid), „Klimaatprobleem: oplossing in zicht‟, 2000. Diverse auteurs,‟Europa, Nederland: Hoe verder na Kyoto‟, 5 december 2005. Diverse auteurs,‟Wat kost een emissiereductie van 30%?‟, RIVM, 2004. B. Laponde,‟World Energy Survey‟, Delft/Zoetermeer, 2006. SenterNovem, „Jaarwerkplan SenterNovem 2005‟, december 2004. SenterNovem, „Jaarwerkplan SenterNovem 2006‟, december 2005. SenterNovem, „Jaarverslag 2004: Verbinden, 2005‟. Werkgroep Stichting Ontwikkelingssamenwerking, ‟Nieuwsbrief 33 vriendschapsband‟, De Bilt, 2006. J.R. Ybema,‟Meerjarenplan ECN Beleidsstudies 2006-2008‟, 2005.
Internetsites
http://www.ecn.nl http://library.thinkquest.org/C0110881/fuelcell_nl.html http://www.waterstof.info/H2What.htm http://www.vrom.nl/pagina.html?id=7570 http://scholar.google.com/scholar?hl=nl&lr=&q=cache:yU5SI8expUEJ:www.rmno.nl/ files_content/Nieuwe%2520Risicos%2520def.pdf+Opslag+co2+in+de+aarde http://www.emissierechten.nl/nederland_van_gasland_co2.htm http://nl.wikipedia.org/wiki/Hoofdpagina http://www.klimaatportaal.nl/ http://www.broeikasgassen.nl/ http://www.senternovem.nl http://www.vng.nl/smartsite.dws?id=23297 http://www.vng-international.nl/docs/bpwebsite.asp http://www.ecofys.nl http://www.cossen.nl/ http://www.klimaatneutraal.nl/ http://www.klimaatverbond.nl/ http://www.milieudefensie.nl/ http://www.energie-cites.org/ http://www.iclei.org/ http://www.ccre.org/ http://www.fedarene.org/
70
http://www.cbs.nl http://www.natuurkalender.nl http://www.knmi.nl http://www.mnp.nl http://www.klimaatplan.nl
Artikelen
ANP, „Denen vangen CO2–gassen op‟, Spits 15-03-2006. W. Bax, „Landen moeten energievoorraad delen‟, Trouw 09-03-2006. Diverse auteurs,‟Bedreigde aarde‟, National Geographic, september 2004. Diverse auteurs,‟Nieuwe energie‟, National Geographic, augustus 2005. Diverse auteurs,‟Unlocking the climate puzzle‟, National Geographic, mei 1998. R.van Dorland, „Invloed variaties in zonneactiviteit op het klimaat op aarde‟, KNMI 2004 J. Engels,‟Kyoto halen kan ook op eigen kracht‟, Trouw 18-02-2006. G. Goudsmit, „Maïs, om te eten of voor in de tank‟, Trouw 17-03-2006. J. Koot, „Gas halen uit een ton mest, stroom uit zeewater (alternatieve energie)‟, Trouw 03-05-2006 S. Kroonenberg, „Het klimaat laat zich niet sturen‟, Trouw 24-02-2006. S. Kroonenberg, „De aarde is machtiger dan wij‟, Volkskrant 25-02-2006. M. Persson, „Dromen van verstoppertje in de broeikas‟, Volkskrant 25-02-2006. Redactie economie, „Shell gaat CO2 opslaan in olievelden voor Noorse kust‟, Trouw 09-03-2006. P. Sjouwerman,‟Zon en wind voeden straks waterstofdorp‟, Trouw 01-04-2006.
Personen
Dhr. R. Schellekens Dhr. F. Maessen Secretariaat SenterNovem Gemeente Amstelveen Gemeente De Bilt Gemeente Den-Haag Gemeente Deurne Gemeente Heerlen Gemeente Smallingerland Gemeente Tilburg Gemeente Zoetermeer
71