1.
Geachte collega’s, beste mensen,
Dank voor de uitnodiging op deze bijzondere dag iets met u te mogen delen. 2.
1
In deze bijdrage zal ik onder andere de waarde van ervaringen en visies van jonge mensen zelf benadrukken. En omdat zij hier niet zijn, presenteer ik namens hen enkele van die visies. Dit doe ik door stilzwijgend een uitspraak van een kind te tonen. Om te beginnen wil ik u graag een filmpje tonen. Het is vanuit een christelijk, kerkelijk perspectief gemaakt met het oog op jonge mensen en de ontwikkeling van hun geloof. En, zoals ze het zelf zeggen, over ‘onze verantwoordelijkheid’. Zomaar te vinden voor wie op Youtube zoekt op: ‘geloofsopvoeding’.
‘Ik houd het meest van het verhaal toen God de zon maakte en de vogels en de schepselen, dat was gaaf… Dat zou ik allemaal wel eens in slow motion willen zien.’ Howie, 8 jaar FILMPJE Het gaat mij hier niet om het binnen-christelijk perspectief. Het gaat me hier vooral om de kansen waarover gesproken wordt, in de hoop de jonge mensen ‘niet kwijt te raken’. Geen programma’s, geen evenementen, geen kinderkampen? Ik zie in dit filmpje vragen en kansen opgeroepen die voor ons als beroepskrachten zeer relevant zijn. Hoe wint een eeuwenoude traditie aan zeggingskracht voor jonge mensen in 2014? Wat staat ons te doen? Of zien we het goede al gebeuren? Wat is het goede als we de schijnwerpers op jonge mensen in onze gemeenschap richten?
2
3.
UITSPRAAK KIND
‘De bijbel is het beste boek dat ooit geschreven is, want de schrijver heeft de meeste fantasie van allemaal.’ Cheryl, 12 jaar 4.
Graag neem ik u mee naar een kerkelijke gemeente in ons land. Een aantal weken geleden viel een uitnodiging in de bus of in de mailbox van tieners van 12 t/m 15 jaar van deze gemeente. Een deel van deze uitnodiging luidde als volgt:
In het uurtje catechisatie gaan we op zoek naar wat kerk, geloof, bijbel en christelijke traditie ons te bieden hebben. We zullen ontdekken dat het geloof verrassend veel te bieden heeft en je verder kan helpen. Dit hoef je niet alleen te doen, wij staan klaar om samen met jou op zoek te gaan. We laten je ervaren dat het geloof dichter bij je staat dan je zou denken. Misschien denk je wel: dat wordt saai, of ik wil niet graag in het middelpunt staan, of… vul zelf maar in. Saai wordt het zeker niet, we hebben een prachtig programma voor jullie. En, je blijft altijd jezelf, niets moet of zo. Het is er wel gezellig en ontzettend leerzaam. We zijn ook erg benieuwd naar jullie eigen ervaring. Zo maken we er samen een ontspannen en boeiend uurtje van. Hier is blijkbaar wel een programma voor de tieners… Een van de uitgangspunten in deze uitnodiging is de geloofstraditie die ‘iets te bieden heeft’. En daarnaast wordt er gesproken over ‘gezelligheid’ en een ‘leerzame’ activiteit. En in dit alles zijn de catecheten ook ‘erg benieuwd naar de eigen ervaring’ van de tieners. Valt er te ‘leren’ van de traditie? Hoe dan? 3
Speelt de ervaring van de jonge mensen een rol? Welke dan? 5.
Het zijn vragen die in de godsdienstpedagogiek volop aan de orde zijn. Ik wil hier graag met u bij stil staan. In het verlengde daarvan zal ik ook de vraag stellen of we kunnen spreken over ‘geloofsoverdracht’, zoals we in de uitnodiging voor vandaag kunnen lezen. Wat staat ons te doen als vertegenwoordigers van waardevolle tradities als we ons richten op jonge mensen van 4 t/m 25 jaar?
6.
UITSPRAAK KIND
Ik weet wanneer God doodgaat: als alle mensen doodgaan. Silke, 4 jaar
4
7.
Ik zal gelijk met de deur in huis vallen: in een godsdienstige gemeenschap gaat het in de geloofsopvoeding om duiding. Ik hoop dit u duidelijk te maken door eerst mijn visie te geven op wat dit dan juist niet is. Ik noem vier punten.
8.
In de eerste plaats is dit doel van geloofsopvoeding niet te onderschatten. Het is niet een kwartiertje in de week dat door ongeschoolde, maar goedwillende vrijwilligers alleen gedaan kan worden. Het is niet even een bladzijde uit een boekje dat zomaar even voorgelezen kan worden. Het vraagt deskundigheid, training en reflectie. Het is werk. Jonge mensen in uw gemeenschap in aanraking brengen met uw traditie vraagt om betrokken, vaardige en getrainde mensen. Dit zijn niet per definitie beroepskrachten; want hoeveel nadruk heeft de opvoeding van jonge generaties nu in uw opleiding gekregen? Ik pleit daarom voor training en voortdurende reflectie en uitwisseling onder die mensen die in uw
gemeenschap op dit terrein actief zijn. En dat onder deskundige begeleiding!
5
9.
Geloofsopvoeding is ten tweede ook geen geloofsoverdracht. Als we daarmee tenminste bedoelen dat een vastomlijnde en vastgestelde traditie in de jonge mensen geplant kan worden. In de godsdienstpedagogiek wordt dan gesproken over het kerugmatisch model: de traditie wordt verkondigd aan de jonge generatie. Maar misschien kunnen we een andere interpretatie geven aan de term ‘geloofsoverdracht’?
10.
In de derde plaats zie ik ook voorbeelden waarin jonge mensen van een gemeenschap kennismaken met een verscheidenheid aan religieuze tradities. Er wordt met een groep een bezoek gebracht aan een moskee of een boeddhistisch meditatiecentrum, iemand houdt een betrokken presentatie over zijn rooms-katholieke, joodse of protestants-christelijke overtuiging en daarbij worden allerlei aantrekkelijke en typerende voorwerpen meegebracht. Hoezeer ik ook vind dat op scholen deze religieuze veelzijdigheid ingebracht moet worden, ik denk dat de religieuze gemeenschappen zelf de eigen traditie centraal dienen te stellen. Deze traditie is daarmee niet per definitie een exclusieve waarheid die zich verheft boven andere tradities. Maar zij is wel de traditie waaraan je als gemeenschap op een unieke wijze zeggingskracht ontleent en daarmee centraal stelt. Er is volop te ontdekken aan jouw veelkleurige traditie. Daarbij denk ik ook dat het kennismaken met andere geloofstradities teveel het karakter van het snuffelen heeft: het blijft een beschouwen op afstand, het opdoen van interessante wetenswaardigheden.
11.
Ten vierde gaat het in de geloofsopvoeding in onze religieuze gemeenschappen ook niet om de verkenning van morele vraagstukken en de standpunten van de jonge mensen. Althans, niet op zichzelf staand. Natuurlijk kunnen en moeten er morele dilemma’s aan de orde komen, maar niet alleen door verschillende standpunten van de jonge mensen respectvol te verkennen. En het daar bij te laten…
12.
UITSPRAAK KIND
‘Als mensen doodgaan, worden ze een engel’. Berit, 5 jaar 13.
U merkt waarschijnlijk wel dat ik het van groot belang acht dat religieuze gemeenschappen zoals de onze de eigen traditie centraal stellen in de geloofsopvoeding. Dit in tegenstelling tot scholen, naar mijn mening. Maar dit is het niet zonder meer… En daarbij kom ik terug op mijn centrale punt: de duiding. Ik beschouw de duiding van de traditie als ons belangrijkste opgave als het gaat om de geloofsopvoeding. In godsdienstpedagogische publicaties wordt in dit verband ook gesproken over hermeneutische communicatie.
14.
Duiding en de daarmee verbonden woorden ‘duidelijkheid’ en ‘verduidelijken’ veronderstellen een relatie, een wederzijdse relatie: een object en een subject die zich tot elkaar verhouden. Het object van onze gemeenschappen, de traditie, veronderstelt daardoor wel degelijk een subject. In dat is, binnen het thema van vandaag, de jonge mens: het kind, de tiener, de jongere. Jonge mensen en de geloofstraditie verhouden zich tot elkaar in een ‘duidingsrelatie’. Wie dit centraal stelt in de geloofsopvoeding kan deze volgens mij ook niet alleen vereenzelvigen met eenvoudig vrijwilligerswerk, met klassiek geloofsoverdracht, met kennismaken met verschillende tradities, met ethische verkenningen. Waar gaat het in die duidingsrelatie dan om? Ik wil drie kenmerken noemen.
15.
6
In de eerste plaats gaat het hier om duiding van bronnen uit de traditie. Dat is de ‘hermeneutiek’ binnen de hermeneutische communicatie van de godsdienstpedagogiek. In mijn werk als docent en onderzoeker
onderscheid ik dan drie soorten bronnen: verhalen, rituelen en symbolen. Deze worden zo ontsloten dat ze betekenis krijgen in de ervaringen en visies van de jonge mensen. Dat betekent zeker niet dat ze door een volwassene uitgelegd worden, maar juist dat deze bronnen door het stellen van vragen zo gepresenteerd worden dat ze de jonge mensen aan het denken en doen zetten. Deze verhalen, rituelen en symbolen staan niet op zichzelf; ze moeten geduid worden in ervaringen en visies. Ze moeten kleur krijgen door ze te verbinden met het jonge leven. Dat betekent dan ook dat binnen de geloofsopvoeding werk gemaakt moet worden van de religieuze geletterdheid van mensen: weet hebben van bronnen doet duiden, geeft verband en bezieling. 16.
Veel hermeneutische pogingen worden ondernomen; talloze teksten, beelden en online media bestaan om oude religieuze bronnen te duiden in jonge levens. Neem nu de weergave van Psalm 139 in deze bundel van Karel Eykman.
Ik laat me niet gauw kennen want zo ben ik niet. En wat ik wel ben gaat niemand wat aan. Zo iemand ligt mij niet aan wie ik ziel en zaligheid toevertrouw. Ik weet niet wie dat zou moeten zijn. Maar te weten dat er één is die mij door- en doorheeft die mij door- en doorziet die mij doorlicht door merg en been tot in mijn nieren, tot op het bot, door mij heen, tot in het hart. Zo één, wie zou dat kunnen zijn? Om dan te weten dat er één is die mij stilletjes uitlacht als ik stoer doe, als ik opschep. Die een hand legt op mijn schouder als ik me opwind, als ik kwaad ben 7
of bedroefd en dat niet wil laten zien. Zo één, zou hij dat kunnen zijn? Op welke ervaringen en visies wordt hier gewezen in de duiding van de Psalm?
8
17.
Ten tweede vindt er duiding plaats in de communicatie met de ander. De betekenis die een ander, jong of ouder, verleent aan een bron is nooit vrijblijvend. Die betekenis doet een beroep op je, zet je aan het denken. Je kunt er hartgrondig mee oneens zijn, maar de open communicatie hierover nodigt je uit. De vaardigheid om te communiceren, de dialoog met een ander te voeren, overstijgt ook je eigen traditie. Want het begrip voor een ander kan leiden tot kennis van jezelf. Het is aan de begeleider van deze processen van geloofsopvoeding om de jonge mensen (en mogelijk ook volwassenen) op elkaar te betrekken. En, ook weer hier, dit vraagt deskundigheid!
18.
In de laatste plaats worden persoonlijke betekenissen geduid. Visies en ervaringen van jonge mensen hebben een oorsprong. De begeleider daagt hen uit om na te gaan waar betekenissen vandaan komen en wat deze over hen zeggen. Het ontsluiten van onze traditionele bronnen moet duiden op meer kennis van jezelf, begrip voor jezelf. Of, met een variatie op het onderwijskundig credo ‘Leer mij het zelf te doen’: ‘Leer mij mezelf te kennen’.
19.
UITSPRAAK KIND
‘Ik wens dat de regen altijd snoepjes of chocola is. En dat de mist dan roze suikerspin is.’ Berit, 5 jaar 20.
In mijn visie op geloofsopvoeding binnen religieuze gemeenschappen is er een volwaardige plaats weggelegd voor de ervaringen en visies van jonge mensen. Zij doen er toe! Ik pleit daarbij voor een evenwichtige relatie tussen die ervaringen en visies en die unieke religieuze traditie van een gemeenschap. Binnen zo’n gemeenschap kan die een niet zonder die ander. We noemen dit ook wel de wederkerige ontsluiting. Die relatie is op duiding gericht, op ‘duidelijkheid’. Een duidingsrelatie. Kunnen we spreken van ‘geloofsoverdracht’ vanuit deze visie? Of nemen we hiermee afscheid van deze term? Graag denk ik met u hierover door in mijn workshop tijdens het middagprogramma. Hartelijk dank voor uw aandacht.
9