MIDDEN-LIMBURGSCH NATUURSCHOON. DE MOEZELERPEEL.
Door J. H. H. de Haan. I.
Als ik hier de aandacht vraag .voor Mi dd�n Limburgsch Natuurschoon, dan zullen onge twijfeld veler gedachten teruggaan naar een "Zwarte \Vater", "Zwartbroeker Peel", "Roe JenQ.t:rEt:;�'�.,(�p, ir
NATUURHISTORISCH MAAN D L B AD.
135
gen op veel beter wijze dan ik den lezer kun nen voordragen, neen, ik vraag Uw aandacht voor een Moezelerpeel, een thans nog bestaand moeras, in de onmiddellijke omg'eving der stad Weert gelegen. Het is een der weinige rest jes, die Weert van zijn voormaligen grooten natuurschat zijn overgebleven. Wel hebben we nog, dank zij de bemoeiingen van de Vereeni ging tot behoud van Natuurmonumenten in Ne derland, het Ca r u m terrein, groeiplaats van Ca r u m v e r t i c i II a t urn, k r a n s k a r w e i, verder de Tungelroysche wallen, groeiplaats van L y c 0 p 0 d i u m c o m p I a n a t u m, W o l f s k Ia u w (hierop hoop ik binnenkort nader te rug te komen), de uitgestrekte vennen, zand verstuivingen en heidevelden op de gr,ens van Weert en B udel, waar nog telken jare vele wulpen, vischdiefjes en zwarte sterns broeden , maar ook deze laatste gronden worden thans bedreigd. Nederweert heeft ook nog haar mooien "Zoom" met zijn Kokmeeuwenkolo nies. *
*
*
HetLimburgsch Stedenlied zingt: "Weert, gij Parel van de Heide I n een gouden band gevat". de Haan ph ot. Fig. 1.
Carum verticillatum Kranskarwei.
vgl. DeLevende Natuur dl 2D bldz. 328 "Merk waardige kinderen onzer flora in 't gedrang") of naar de vennen van Nederweert ( I s 0 ë t e s I a c u s t r i s r e c t i f 0 Ii a en I s o ë t e s e c h i n o s p o r a, var. ct r e c t i f 0 I i a en i3 r e c u r v a t a, vgl. DeLevende Natuur dl. 20 a. b. en Het Natuurh. Maandbl. dl. XII pag. 111, Isoë tes, voorkomen inLimburg). Maar reeds lang zijn de laatste klanken der doodsklok, welke de natuurhistorische wereld hierover met haar "in Memoriam" deed opschrikken weggestor ven. Menig natuurhistoricus treurt nog in stil: te over deze door onbezonnen zucht naar winst bejag verwoeste plekken. Verschillende ont ginningsmaatschappijen gingen ten onder, den door het kouter doorkerfden grond achterla tend als een monument voor haar vandalisme. Maar van den anderen kant zijn er ongetwij feld nog vele N ederlandsche bohnici, destij ds nog studenten aan onze hoogescholen, die naar hier kwamen om te botaniseeren en in verruk king kwamen' over de planten uit alle moge lijke landen, die ze op de ontginning "Karelke" aantroffen. De zaden van deze planten waren met graanafval voor bemesting uitge:;trooid. Maar ook deze tijd is henen. Van al deze plan ten kwam natuurlijk na weinige jaren niets meer terecht en wie er t hans gaat zoeken, zal er weinig bijzonders vinden. (vgl. De Lev. Nat. dL 30 pag. 175 S c r oph u l a r i a s c o p o l i i H o ppe, A. W. Kloos Jr. c.-I.). Niet echter over d;eze verdwenen natuurmo numenten wil ik schrijven, neen, daarover zou menig ander zijn herinneringen en aanteekenin-
Helaas! reeds lang is deze lief'lijke band van paarse Ericaceeën, evenals de gordel van moe rassén en zandverstuivingen, welke men eer tijds als een cirkel om Weert kon aantoonen, verbroken. Als een Maastrichtenaar voor jaren in "De Levende Natuur" (vg!. D.L. N. d!. 11, bldz. 217) moest uitroepen: ,,\Veert onverdiend on bekend", dan was dit om aan zijn volle be wondering uiting te geven en ook hij had to,ch slechts even een punt van den geheimzinnigen sluier mogen oplichten, die de toenmalige Weertsche Natuur omgaf. Weert heelt zich ech ter nooit te zijner tijd op een doeltreffende bestudeering van zijne natuur mogen verheu gen, en Weert begroef zijn schatten, waarmede het zoo rijk was gezegend. Het spreekt vanzelf, dat het verdwijnen van moerassen ook op de overblijvende watervlak ken (pelen) in de omgeving, waarmede ze in communicatie stonden, niet zonder invloed kan zijn geweest. Zoowel verlaging als verhooging van het waterniveau kan dit tengevolge heb ben gehad en daardoor is direct of indirect verandering in flora en fauna gekomen. Zoo ook in de Moezelerpee!. Hier daalde zelfs het watervlak zeer, hetgeen b.V. tengevolge had, dat op den droogkomenden rand om de peel een massa lage heesters welig opschoten, waar door heen zich krachtige braamstruiken ont wikkelden, welke een schitterende nestgelegen heid verschaften a�ll1 tal van zangvogels. Ook bleken er nadeelen aan verbonden. Zoo bleef van de talrijke vischottersL u.t r a I u t r aL., de karakteristieke zoogdieren, \velke hier in deze vischrijke peel relatief veelvuldig voor kwamen, zoo goed als niets meer over. Doch
136
NATUU RHISTORISCH MAANDB LAD.
Fig. 2.
De MoeseIerpeel bij Weert.
deels is dit gekomen, doordat zij geen uitstap , plassen konden maken, jes meer naar andere hetgeen een levensbehoeHe, zooniet -voorwaar de voor hen schijnt te zijn; deels ook door de vroegere B elgische wet, waarbij premies wer den uitgeloofd voor het dooden van otters, welke werden uitbetaald tegen inlé'vering der klauwen. Er werd ook hier ijverig jacht ge maakt op deze dieren; de pels werd hier ver ko'cht en..... de klauwtjes gingen de grens over, waarvoor dan nog een goede premie werd be taald. Alvorens verder over te gaan tot een faunis tische beschrijving, meen ik goed te doen eeni ge plaatsbepaling eraan vooraf te laten gaan. To p 0 g r a p h i e. - De Moezelerpeel i; ge legen ten Zuiden van de spoorlijn Weert-Roer mond, ten Oosten van den weg \Veert-Stramp roy, in het gehucht Moezel. Zij is de \Vestelijk ste van drie aan elkander sluitende pelen: Moe zeler-, Kievit- en Kootspeel. De tweede is, wat oppervlakte aangaat, zeer miniem en dan ook als een zuivere verbinding tusschen de eerste en de laatste te beschouwen. Vroeger strekte zich deze peelvlakte 'o.a. ook ver uit naar het Noorden en Noord-Westen, noordelijk van dé'n rijksweg Weert-Roermond. Door den aanleg van het kanaal Nederweert-Wessem werd het grootste gedeelte volgespoten met den over tolligen grond (zandgrond), terwijl het restee rende gedeelte (I s 0 ë t e s-terrein!) door de ge meentelijke reiniging wordt volgestort. De Kootspeel is bijna geheel een open plas. In de laatste jaren neemt de rietbewassing ech ter sterk toe. De kanten zijn in de oorlogsjaren
de Haan de
door de gemeente ontgonnen, zoodat de peel in een knng ligt van drassige weüden met veel wollegras (E rio p h o r u m v a g i n a t u mL.) en biezenvegetatie. In het Zuid-Oosteu· slechts eenig hakhout en bosch, terwijl ·verder een weinig hakhout en populieren langs weg en weide de eenige houtbewassing uitmaken. De Kievitpeel i s voor 2/:1 met hakhout omzoomd, de rest i3 bouwland en weg. De Moezelerpeel vormt een groote tegenstel ling met de Kootspeel. Slechts in het Zuid westen, waar de bodem veel hooger geleg,en is, strekt zich het bouwland tot in de onmiddellijke nabijheid van het water uit. In het Noorden ziin uitgebreide stukken hakhout, met als on dergrond drassig moeras, voorts populien:n aanplantingen toc in de nabijheid van boven vermelden !"'poorweg. In het Zuid-Oosten treedt plotseling de zandgrond aan de oppervlakte, zoodat zelfs eenige neuvelvorming plaats heeft. Tevens zijn hier dennebosschen. In het Zuiden staan eenige populieren. De eerste aanblik, welke ons dit ven biedt, is een ontzaglijke rietmassa. Geen spoor van open water te bekennen! Inderdaad is dit laat ste er zeer sporadisch. Enkel met den vriende lijken vi3scher als leidsman, zijn deze plekken met de peelschuit te bereiken. Daar in het hartje van de peel groeien talrijke hottonia's, H 0 ft 0 n i a p a I u s t r i s L., en waterlelies, N y m ph a e a a I b aL., waaromheen dan bi van libellen zweven. Als de platte visschers schuit door de smalle vaargeul, welke de vis scher met groate moeite weet te behouden, wordt voortgeboomd, ziet men overal meer-
NATUURHISTORISCH MAANDBLAD. koeten, F u I i c a a t r a a t r a L. en waterhoen tjes, O a 11 i n u l a c h l o r 0 p u s c h l 0 r o p usL. haastig wegschieten tusschen het I iet, waar zich vele nesten bevinden. Ook rietzangers, A c r o c e p h a I u s s c h o e n o b a e n us L., karakieten, A e r 0 c e p h a I u s s c i r p a c e u s s c i r p a c e us Herm., rietgorzen, E m b e r i za s c h o e n i c I u s s c h o e n i c I u sL. (zeer talrijk) en zeer waar schijnlijk de sprinkhaanrietzanger, Lo c u s t e 1I a n a e v i a n a e v i a Bodd., welke ik er in 1927 en 1928 verschillende malen hoorde, broeden hier. Menigmaal verschalkt men een roerdomp B o t a u r u s s t e I I a r i s st e 1I a r is L., die philo sophisch tusschen het riet staat te turen. Plot seling wordt hij door de zacht voortglijdende schuit opgeschrikt...., zoekt ijlings een goed heenkomen, om aan den anderen kant een rus tig plekje te vinden en zich daar het noodige voedsel voor zijn jongen, die hij in het ondoor dringbaarste gedeelte van het moeras ver pleegt, te verschaffen. Zoo nu en dan komt ook met forschen vleugelslag een bruine kiekendief, Ci r cu s a e r u g i n o sus a e r u g i n osu s L. (hier Rietwouw genoemd) rakelings over het riet gevlogen. Zeker bemerkte hij iets ver dachts en verliet het nest om eens poolshoogte te gaan nemen van wat er gaande is. A is hij over het riet zweeft, hoort men overal de angstkreten van eenden en koeten, die bij het zien van den gevederden roover zich, zoo spoe dig mogelijk, uit de voeten maken, daarbij hun jongen waarschuwend om het veeg'ë lijf te ber gen. Ongetwijfeld waren ze reeds menigmaal getuigen van zijn dineeren, en vaak vindt men dan ook een plek als bezaaid met watervogel koppen, als stille getuigen van zijn goeden doch helaas niet steeds even vreedzamen eet lust. Zijn nest, in den tijd, dat het .jongen be vat, tevens zijn operatiezaal, een paar vier kante meters groote rietmassa, geeft al even eens een beeld van de wijze, waarop hij aan zijn jongen anatomie doceert en tegelijk van de terreur, welke hier "de koning van het moe ras" voert. Maar ook vaak strekt hij ziin toch ten uit over het hakhout, dat in een breeden
Fig. 3.
Jonge blauwborstjes
(Cyanogylvia suecica cyanecula).
de Haan phot.
Fig. 4.
137
Jonge wielewalen
de Haan ph ot.
(Oriolus oriolus oriolus)
krans den oever omgroeit, en, doorsneden met tal van beekjes, een dorado vormt voor de talrijke zangvogels. Toch hopen we den bruinen kiekendief hier nimmer te missen. Jammer echter, . dat hij er zoo zelden met rust wordt gelaten en meerma len den jager ten offer valt. Ik bezit o.a. een photo van een jongen banneling, welke in 1927 in de Moezelerpeel het levenslicht aanschouw de. Hij zat al flink in de veeren, toen hij met nog 'n broertje of zusje, ik weet het niet pre cies, op 'n boerenhoeve belandde. Het waren de eenigen, welke men op het nest had aange troffen, mogelijk de laatst overgeblevenen van het garnizoen. Z'n familiegenoot werd spoedig elders ondergebracht, doch hij he�ft eerst we keIl opgesloten gezeten in een graofe mand, waarbij zijn voedsel bestond uit jonge vogels, welke uit de nesten werden gehaald, ja zelfs, jonge katten werden door hem met veel smaak en appetijt naar binnen gewerkt. Maanden lang heeft hij het in cellulaire gevangenschap kun nen uithouden. Meermalen verwisselde hij van eigenaar, totdat hij tenslotte, toen zijn veder kleed, door de talrijke uitingen van zijn inge boren zucht naar vrijheid, danig gehavend was, een minder roemvollen dood stierf door de hand van een geweldenaar. Dit zijn echter niet de eenige bruine kieken diefslachtoffers van den Moezelerpeel. Moest ik hier een overzicht geven der vervolging, waaraan ze gedurende de laatste jaren waren blootgesteld, dan zou dat een lange uitweiding vorderen. Dan zou ik moeten spreken over de onbarmhartigste middelen als: arsenicum, klem men en jachtgeweer. Dat de vogels ondanks deze decimeering hun broedplaats niet prijs geven en er toch weer telken jare opnieuw broeden, mag zeker wel venvon:iering baren. In 1928 konden zij hun broedsel rustig groot brengen. Van de vele broedvogels, welke dit moeras bevolken verdient ook het blauwborstje C y a-
138
NATUURHISTORISCH MAAN DBLAD.
n o s yI v i a s v e CIC a c y a ne c u I a Wolf onze aandacht. Het heeft onder al zijne medebevvoners een zeer speciale plaats bij mij weten te veroveren en zelden zal ik in den broedtijd het moeras verlaten zonder mii. op de hoogte te hebben gesteld van zijn wel en wee, waarvoor ik mij gaalnc een omweg getroost. Mocht ik hem op z'n vaste plaats niet aantretten, hetgeen uiterst zelden voorkomt, dan ga ik op zoek en blijkt dit zonder resultaat, dan leidt de weg van mijn volgend bezoek eerst naar z ij n revier. Een enkele keer heb ik mij ook wel eens laten verleiden om op nadere wijze met zijn huis houden kennis te maken. Zoo vond ik op 28 Mei 1924 na lang zoeken, zijn nCjt met 0 jon gen in een slootkant. Toen ik op 3J Mei cl.a.v. ' met een phototoestel gewapend terugging om dit intieme leventje op de gevoelige piaal V"bt te leggen, was het jonge volkje gevlogen. Wel zag ik de ouden nog met voer in den bek in de nabijheid, zoodat ik z'n aanwezigheid moest vermoeden. Nadat ze mij eenige oogenblikkell hadden opgenomen, ging langzamerhand hun angstgevoel wijken en wezen ze mij al spoe dig de schuilplaat:; der jongen onder ::tih:ll1gend mos lang.; den slootkant. Eenige werden er voor den dag gehaald om op de hand, waar ze zich dra behaaglijk tegen elkander dmkten, te worden gephotographeerd. Merkwa.udig· was het, dat deze jongen, die nog absoluut niet vliegen konden reeds het nest hadden ver laten. lntussc hen is het blauwborstje in de buurt van \\"eert ab:;oluut geen zeldZ'lmc \cgel, want ik trof het in 1927 hier op t al \'a11 pla-ü sen broedend aan. In dcn trektijd \'er.;chijnen deze vogeltjes soms met 10 à 20 tegelijk (o.a. 27 Maart 1927) en nauwelijks la:.! da,} de zon haar eerste stralen o\'er het l110era3 gaall, of ze zingen reeds hun lentelied uit volle borst. Ook de goudvink, P yr r h u I a IJ yr r h 11 I a c o c c i n e a Om., nachtegaal,L u s c i n i a m e g a r h y n c h a m e g a r h y n c h a Brehm., tjif tjaf, P11 y 11 0 s c o p u s c o II y b i t a c o11 y b i t Cl Vieill, fitis, P h yI l o sco p u s t r 0 c h i I u s t r 0 c h i I u sL., spotvogel, I I i P p o l a i s ict e r i n a Vieill, roodborstje, E r i t h a c u s r u b e c u l a L., roodborsttapuit, S a x i c o l a t o r q u a t a r u b i c 01 aL. en vele anderen broeden in . het dichte struweel, doorslingerd van tal van Kamperfoelie-planten, L 0 n i ce r a P e r i c l y m e n u m en hoofdzakeliik samengesteld uit eik, Q u e r c u s r o b u r L., beuk, Ta g u s s i I v a t r c aL., berk, B c t u l a p u b e s c e n s Ehrh., gel dersche roos, V i b u r n u m O p u I u sL., wilde sering, P r u n u s Pa d usL., espe, Po p u I u s t r e m u I a L, witte abeel, Po p u 1 u s a I b aL., diverse wilgensoorten, o.a. schietwilg, S a1 i x a l b aL., bindwilg, Sa l i x v i min a l i sL., ge oorde wilg, S a I i x a u r i t aL., verder H 1ge· beuk, Ca r p i n u s b e t u I u s, iep, U I m u s c a m p e s t r i sL., zwarte els, A l n u s g l u t i n o s a Gaertn. en ook de gramve els, A In u s i n c a n a D.e. en lijsterbes, So r b u s a ucu p a r i a L.
Zelden zal men een terrein aantreffen, zoo dicht bnolkt met vogels, als dit. Maar helaas ook hier blijkt de mensch de grootste vijand van de vogels. \\'ant talrijk zijn de nesten, die door de jeugd worden "uitgetrokken". Weinig is er voor hen veilig, zelfs niet de nesten van den grauwen klauwier L a n i u s c o I I u r i o c o I Iu r i o L. in de doornige braamstruiken. De wielewaal, 0 r i o I u s o r i o I u s a r i 0 1 u s L. is er mee3tal veilig. Hij vordert voor de verovering van zijn nest een leven,gevalrlijke klauterpartij, vvelke men er maar liever niet op waagt. Zijn kunstig nest treft men overal aan, waar hooge populieren in groepjes bij elkander �îtaan. Vroeger broedde er ook de hop, Up 0 p a e p 0 p s e p 0 p sL., doch helaas nu niet meer. \\'el komt hij er nog sporadisch voor op den trek (o.a. 1 1 September 1924). Als broedvogel verdween ook de roodkopklauwier, L a n i u s s e n a t o r s e n a t 0 r L., terwijl daar entegen de groote lijster, T u r d u s v i s c i v o r u s v i s c i \ 0 r tI sL. er in 1927 (nest 15 Maart) als dusdanig zijn intree deed. !-let spreekt vanzelf, dat een dergelijk terrein een geliefkoosde verblijfplaats is voor den koe koek, C u c u! u s c a n o r u s c a n o r u s L., \vaarvan ik in 1927 (in den paartijd) eens een zestal exemplaren kgelijk boven het moeras zag, meestal jagend achter elkander. De ekster, Pi c a p i c a g a 11 i a e Kleinschm. broedde voor enkele jaren eens 0 p d e n g r o n d tussch2n struiken in het moeras! In den trektijd, in voor- en najaar, verblij ven hier duizenden zanglijsters, T u r d u s p h i l o m e I ti s (:;ub�p. ?), kramsvogels, Tu r d u s p i l ari:; L en koperwieken, T u r d u s m usi c u sL., enkele bèflijsters, T u r d u s t o rq u a t u s t o rqu a tusL. (o.a. 18 April 1928, 2ex.) om uit te rusten van hun lange vlucht en om op de omringende akkers het noodige voedsel te verzamelen. Dan komen ook tegen den avond talrijke watersnippen Ca p e l i a g a11 i n a g 0 g a 11 i n a g 0 L. en houtsnippen, S c 0 I 0 P a x r u s t i c 0 I aL., die in den drassigen grond tus schen het hakhout een schitterende voedselge legenheid 'linden. Ook verschijnen er zoo nu en dan troepen goudpluvieren, P I u v i a I i s a p r i c a r i u s (subsp. ?), enkele groenpootige ruiters, T r i n g a n e b u I a r i a Ounn. (o.a. 13 September 1925), porse!einhoentjes, Po" r z a n a p o rza n a L. en waterrallen R a l l u s aqu a t i c u s aqu a t ic 11 s L. Wellicht broeden deze beide laatste daar 00,1<. Ook zwartgrauwe vlie genvangers F i ce d u I a h y p o l e u c a h y p o I e u ca PaB. kan men er met tientallen aantref fen, evenals goudvinken, sijsjes, Ca r d u e I i s s p i n 11 s L. en distelvinken Ca r d u e I i s c a r d u e l i s c a r d u e I i sL. Ook meermalen ijsvo gels, A I c e d 0 a t t h i s i s p i da L. Het is der halve zeer begrijpelijk, dat de roofvogels deze peel niet onbeacht laten. Naast de reeds ge noemde bruine kiekendieven, die zich in dezen tijd herhaaldelijk met 5 à 6 tegelijk boven het moeras vertoonen, zijn het veelal de sperwer, A c c i pi t e r n is u s n i s us L. en de torenvalk
NATUURHISTORISCH MAANDB �AD. F a I co t i n n u n c u I u s t i n n u n c u I u sL., die er dagenlang rondzwerven, zeker aangetrokken door de ontelbare veldmuizen, H y p u d a e u s a r v a l i s. Buizerden, B u t e 0 but e 0 b u t e 0 L. inspedeeren in den herfst somS weken aan een stuk de omgeving. De aschgramve kieken dief, Ci reu s p y g a r g u sL. is er meermalen aanwezig. Een enkele maal een vischarend, P a n d i o n h a l i a e t u s h a l i a e t u s L. (o.a. 19 September '27). Vooral in den herfst verzamelen er zich tegen den avond ontelbare spreeuwen St u r n u s v u I g·a r i s v u I g a r i sL. Dan kan hun aantal tot een ontzaggelijke massa van duizen den en duizenden aangroeien. Het gebied van waar ze zich hier verzamelen reikt kilometers in den omtrek. Ik zag ze in troepjes komen, hoog door de lucht, uit het Zuid-Oosten van Noord-B rabant, uit B elgië, van ver achter Ne derweert en uit de richting van Roermond. Zoo komen ze hier eiken avond terug en begint een oorverdoovend concert in de hooge popu lieren. Nadert men deze boomen, dan verstomt plotseling het levendig getier uit de dui,zenden keI,en, en met het geluid van een snel opkomen den wind, waarbij de takken door de ontl.asting op en neer bewegen, drijven deze zwarte vo gels aanstonds weg over de peel. Dan zwenken ze nog eenigen tijd op volmaakt behendige wijze over het riet om er bij het invaUen van de duisternis ineens op neer te vaHen, alsof ze neergegoten worden uit de lucht. Herhaaldelijk zag ik spreeuwen overtrekken de reigers (A rde a c i n e r e a c i n e r e aL.)een eindweegs vergezellen, waarbij alle zwenkingen van deze laatsten nauwkeurig werden gevolgd. Zij deden dit zoo, dat ze in een verticaal vlak vlogen en de reigers geheel omringden; en eerst dan werd de escorteering verbroken, als zij een flink eind van het moeras waren ver wijderd. Welk karakter deze uittocht droeg, heb ik nooit kunnen vaststellen. Vijandelijkhe den kwamen er m.i. niet voor. Reigers bezoe ken het ven gedurende den geheelen winter. Hun aantal is echter door het riet moeilijk te bepalen. Op 20 Febr. 1928 zag ik 9 stuks te gelijk opvliegen. Evenals de spreeuwen verzamelen er zich ook meermalen zwarte kraaien, Co r v u s c 0r o n e co r o n eL., roeken, Co r v u s f r u g i Ie g u s f r u g i l e g u s L. en bonte kraaien Co r v u s c o r o n e co rn i xL. Zoo o.a. op 10 Maart 1928, toen zich een troep van naar schatting tusschen de 900 en 100J exemplaren bij elkander op de akkers had neergelaten, ter wijr er anderen aanhoudend schermend en dui keJ,end door de lucht vlogen. De landman schijnt in die vogel:s nog niet die nuttige mede helpers te zien, welke ze door de verorbering van ontelbare voor den landbouw schadelijke insecten tot in zoo hooge mate zijn. Als broed terrein is de Kootspeel van belang wegens het broeden van den dodaars, P o d i c e p s r u f i c 0 I I i s r u f i c o l I i sPai!'
139
Ook aan de Kievitpeel is voor mij een aan gename ornithologische herinnering verbonden, '11.1. het aantreffen van een exemplaar van het kleinste \yaterhoentje, P o r z a n a p u s i II a i n t e r m e d i a Herm., op 20 Maart 1927. Toen ik bij de reeds genoemde peel stond en met den kijker de eenden observeerde, welke talrijk op den Kootspeel rondzwommen, zag ik, nadat ik eenigen tijd had stil gestaan en mij langzaam had omgedraaid genoemd vogeltje op enkele meters afstand. Mijn beweging had het blijk baar opgeschrikt, want plotseling richtte het zich rechtop om vervoIgens met een uiterst behendigen zwaai tusschen hakhout te ver dwijnen. Het is vooral de Kootspeel, waarheen ik mij in het vroege voorJaar gaarne begeef, om er naar de trekvogels uit te zien. Daar zie ik dan gewoonllijk de eerste boe renzwaluwen, groote trekken kievitten, die voedsel zoeken en uitrusten op de weide làngs het ven, vele lijsters en .150rzen. Daar drijven in den neveligen morgen de bonte kraaien laag over de akkers, zingt er de merel, de eer ste groenling, verschijnt er de gele kwikstaart, terwijl er kokmeeuwen komen visschen en pa trijzen rondscharre1en naar voedsel, allemaal van die dingen, welke den natuurliefhebber we ten te trekken.
MIDDEN-LIMBURGSCH NATUURSCHOON. DE MOEZELERPEEL.
Door J. H. H. de Haan. H.
De groote afwisseling in de bodemgesteld heid van de hier heschreven Moezelerpeel maakt het mogelijk er de meest uiteenlöo-
154
NA TUURHIS T ORISCH MAANDBLAD.
pende vertegenwoordigers der diver3e insec tenfamilies aan te treffen. Daar waar de zandgrond aan de opper vlakte treedt (dus in het ZuidO osten) vmden de bruine en de groene loopkever, Ci c i n d e l. a h y b r i d a en C IC i n d el a Ca m p e s t r i sL. een geschikt voortplantingsterrein. Ook Ph Y 110 p e r t h a h o r tiC 0 I a Lin., dit algemeen voorkomend kevertje zag ik daar in Mei 1928 in duizenden exemplaren, op een oppervlakte van slechts enkele tientallen vierkante meters. Naast deze wemelt het er in het vroege voor jaar van de talnjke leden der A p h 0 d, i u s familie, van welke ik hier een der grootste wil noemen: A p h o d i u s f o s s o r Lin., verder talrijke O e o t r u p e s o.a. V e rnaLi s Lin., Sp i n i g e r Mrsh. en Mut a t o r Mrsh. Zeer waarschijnlijk zijn de vele weiden in de omge ving met grazende koeien en paarden, hieraan niet geheel vreemd. Het behoeft nauwelijks te worden vermeld, dat de in de huurt staande dennen de lijst der C'o Ie0 p t e r a van de Moezelerpeel doen ver meerderen met A c a n t h o c inu s.a e d i l i s L. Timmerhok en H y l o b i u s a b i e t i s L. groote Dennensnuittor. De doodgravers, Ne c r o p h o r u s, hebben in en hij het moeras blijkbaar een welig be staan, getuige hun veelvuMig voorkomen (van Ne c r o p h o r u s h u m a t o r F., slechts één exemplaar aangetroffen). Het spreekt vanzelf, dat in zoo'n moeras aanhoudend veel den natuurlijken weg van al\ie stoffelijke zaken opgaat. D:tgelijks eischt de natuur haar offers, hetzij tijdens een regen periode jonge vogels, hetzij andere dieren, welke door ouderdom of als prooi van hun be lagers het leven laten en waarvan enkele resten weer bij het broeden benut worden. Het ge raamte van een hond wees er de plaats aan, waar deze eens zijn leven eindigde en de keurige skeleHeering bewee , s, dat er meer dan een zuiver verrottingsproces was werkzaam ge weest. Het voorkomen van andere aaskevers als H i s t e r c a d a v e r i n u s Hoffm. z3.1 U dan ook wel geenszins verwonderen. In de slooten: 0 y t i s c u s m a r g i n a I i s L. en D yt i s c u s p u n c tuIa tu sF., Co l'ym b e t u s f u s c us L., I l yb i us f u l i g i n o s u s F., ook de Spinnende Watertor, H y d r o p h i I u s p i c e u s L., soms zelfs in buitengewoon gro'Ot aantal. Van de boktorren zij hier nog verder ge noemd de Weverbok, L a m i a t e x t 0 r Lin., St e n o c h o r u s m e r i d i a n u s Panz., Sp o n d yl i s b u p r e s t o i d e s L., L e p t u r a r u b r a Lin. Op . de waterplanten 7itten talrijke D o n:l el a' s. Van de goudhaantjes (C h r y s o m e I i d a e) treedt het elzenhaantje A g e l a s t i c a a I n i L. er in ontzettende massa's op. Ook een der allerkleinste familieleden Cr e p i d 0 d e r a f e m o r a t a O yllh. een der z.g. Aardvlooien" komt hier voor. Van de kleinere c o l e o p t e r a trof ik er
tevens aan Co l e n i s im m u n d aStm., van de kniptorren vooral C0 r y m bit es a e n e usL. en ook E Ia t e r s a n g u i n o l e n t u s Schrank. Ca n th a r i s f u s c aL. heelt het speciaal op de schermbloemigen gemunt. Sc hier kan men er geen dezer planten aantreffen of zij heeft een of meer exemplaren van dez'e soort op visite en de voornaamste episoden uit het lev'en van deze soldatenkevers spelen zich dan ook op deze plant af. Tevens ziet men er veelvuldig A n t h o c o m u s r u fus Hrbst. Van dit laatste kevertje trof ik In Aug. '28 eens 73 exemplaren aan op een klein door schimmel aangetas t eikentakje, waar ze zich uitsluif.end ophidden OD de sc himmelvlekken. Mogelijk, dat ook deze kevers bijdragen tot de verspreiding hiervan. Ook voor den Lepidopteroloog is de Moe zelerpeel niet zonder heteeok'enis. Reeds in het vroege voorjaar ziet men er de eerste over winteraars (V a n e s s a i 0 L. dagpauwoog; V. u r tic a e L. kleine vos en 00 n e p t e r y x rha m n i L. c itroentje). Dan komen ook spoe dig de "witjes'; (Pi ë r i s b r a ssi.c a eL., r a p a eL., n a p i L.), tegelijk met de oranjetipjes, E u c h 10 ë Ca r d a m i n e s L. dartel rondvlie gen in de voorjaarszon boven de heerlijk bloei ende weiden van goudgele Ra n u n c u I a c e e ë n en doen bruine zandoogjes, Ep i n e p h e Ie j u r t i n a L. en koevinkjes A p h a n t o P u s h Y p e r a n t h u s L. een sc . hier onvermoei den dans om elkander tusschen de heesters. Een eigenaardig verschijnsel viel er eind Mei, begin Juni waar te nemen. Niet aHeen aan de Moezelerpeel maar ook overal om Weert, toen er plotseling een groot aantal Distelvlin ders, Py r a m e i s c a r ct u i L. optraden. Hun kleur was opvallend bleeker dan van de t hans hier vliegende exemplaren (Aug.). Een onder� zoek wees uit, dat ze allen zonder uitzonde ring waren afgevlogen. Het waren dus over winterende vlinders en we hadden hier blijk baar te doen met een trek. Interessante mededeelingen ove ' r dergelijke gevallen vind ik nngehaald door Or. T hijsse in "De Levende N3.tuur" dl. 30, pc.tg. 143: De Trek der Distelvliinders.: "c. B. Williams, chef-entomoloog van het "Departement van Landbouw te Caïro neemt "aan, dat noordelijker dan MiddenF - rankrijk en "Zuid-Duitschland of Zwitserland geen enkele "Distelvlinder overwintert. Alles wat. wij van "die dieren in Mei en Juni te. zien krijgen "is op den trek hierheen gek'Omen"_. "Hij vertelt, dat laat in het voorjaar groote "of kleine zwermen door Zuid-Frankrijk trek "ken naar Engeland en Ierland. Andere ko "men van Italië of den Balkan en trekken "door Zwitserland, Oostenrijk, Tsecho-Slova "kije naar Nederland en Duitschland en verder "naar Scandinnavië". Een en ander heeft tengevolge gehad, dat de zomergeneratie hier eveneens overvloedig is geweest. De Rh 0 p a l o c e r a zijn er over het alge-
NA TUURHISTORISCH MAANDB LAD. meen zeer talrijk. Ook aan de Kootspeel, wel ke een nog grootere aantrekkelijkheid vormt voor deze groep. Mogelijk is dit te wijten aan het meer openliggen van de weiden, waardoor ze na regen en dauwvorming spoediger droog zijn en daardoor geschikter als voeding voor rupsen. Laat ik van de dagvlinders nog noemen: Pa p i I i 0 m a c h a 0 n L., Koninginneplge; Co l i a s e d u s a F., Oranje lucernvlinder; C o I i a s h y a I e L., gele lucernvlinder; A r g y n ni s e u p h r o s y n e L., Prins en A r g y n n i s I a t h o n i a L., den kleinen Parlemoervlinder; Sa t yr u s s e m e l e L., Heivlinder, Pa r a r g e m e g e r a L., Argusvlinder; Ep i n e p h e l e t i t h 0 n u s L., Oranjekleurig zandoogje, A d o p a e a I i n e 0 I a 0.; A u g i a d e s s yI v a n u s Esp.; H e s p e r i a m a I v a e L. Voor de H e t e r oe e r a vormt de Moezeler peel een zeer geschikt voortplantingsterrein. Ik heb reeds meermalen gewezen op de groote verscheidenheid van begroeiïng en den over vloed van heesters; straks zal ik nog in de gelegenheid zijn hierop in fines3e terug te ko men. Deze is ook van sterken invloed op de nachtvlinders, wier rup3en, in tegenstelling met die der dagvlinders, welke zi:h in hoofdzaak met grassen, klaver en andere weideplante , n voeden, hoofdzakelijk houtachtige gewassen op haar spijskaart vermeld hebben. De aanwezigheid van de zeer vele kam perfoelieplanten lokt tevens menigen vlinder hierheen. Voorts verdienen vermelding Sm e r i n t h u s p o p u I i L. gehakkelde Pijlstaart; o i I i n a t i I i a e L. Liindepijlstaart; Pe r g e s a e l p e n 0 r L., Avondrood en M a c r o g I 0 s s a s t e I I a t a r u m L. Meekrapvlinder. Maar ook A c h e r o n t i a a t r o p o s L., de Doodshoofd vlinder, die in 1927 om Weert betrekkelijk veel voorkwam. Ik ontving verschillende rup sen en cocons o.a. ook uit de omgeving van de Moezelerpeel. Co s m o t r i c h e p o t a t o r i a L., de Drin ker, trof ik nog nergens in zoo groot aantal aan als hier, ook L a s i o c a m p a q u e re u s L., Hageheld en M a c r o t h y I a c i a r u bi L., VeeI vraatrups. Van dezen laatsten vlinder ziet men er in den zwoelen zomeravond vele ruste loos over de lage heesters vliegen. De boomen worden er voornamelijk aange tast door de rupsen van Co s su s c o s s u s L., wilgenhoutrupsvlinder en Tra eh i I i u m a p i fa r m u s, Horzelvlinder. Zeer veelvuldig treden op: Erna t u r g a a t 0m a r i a L., Heidespannar; A b r a x a s m a r g i n a t a L., D e i l ini a p u s a r i a L., witen grijsbandvlinder en PI u s i a g a m m a L.; op de distels Z y g a e n a f i I i p e n d u I a, St. ]ans vlinder. Verder wil ik mij bepalen tot het vermelden van: Ph e o s i a t r e m u I a Cl., R i v u I a s e r i c e a I i s Sc., 0 e o m e t r a p a p i l i 0 n a rÎI a L., Ps e u d o t e r p n a pr uin a t a Hutn., A c i d a l i a m u r i c a t a Hufn., Or t h o l i t h a I i m i t a t a Sc., A n g e r o n a p r u n a r i a L.,
155
A m p h i d a s i s b e t u 1 a r i a L. var. d o u b 1 e d a y a r i a Mill. Van de overige insecten wil ik op de aller eerste plaats noemen de overIastige muggen, waarmede iedere bewonderaar van moerassen en bosschen op zeer intieme wijze moet ken nis maken en dan zijn niet te vergeten de zeer kleine kriebelmugjes, Si m u I i ï d a e, die ' als een Egyptische plaag rondom het moeras verschijnen en wellicht in staat zijn den niet getrainden natuurbeschouwer den toegang tot het natuurmonument te ontzeggen. Het ge voel is dan ook verre van behagelijk als .plot seling een aantal van deze 1 m.M. groote in secten een visite komt afleggen. Dit zijn ech ter niet de eenige, welke zich aan ons bloed willen vergasten. Ook vliegen, H a erna t o p o t a p I u v i a I i s L. en Cr y s o p s r e l iet u s Meig., evenals de Scorpioenvlieg Pa n 0 r p a c o m m u n i s L. versmaden het niet. Nog een dergelijke gast, welke er voor komt, - zijn aanwezigheid werd mij door een egel, Er i n a c e u s e u r o pae u s, verra den, - is de teek, I x 0 d e s r i c i n u s L. De schermbloemigen bieden gelegenhei,d te over met de vele zweefvliegen: S yr p h u s r i bes s i L., H e l 0 p h i 1 u s p e n d ui u s L. en meer andere algemeene bekendheden, ook sluipwespen, langpootmuggen en graafbijen kennis te maken. De groepen V e s p a en B o m b u s, waarvan men er ongeveer alle inlandsche soorten kan aantreffen, (ook wespennesten zijn er geen zeld zaam heid), geven door hun algemeenheid geen aanleiding tot nadere behandeling.
..
Aangeduid zij hier verder het zeer veelvul dig voorkomen van de gewone pad B u f 0 v u1 g a r i s. In de buurt trof ik verder aan de groene pad, B u f o ca l ami t a. Rest mij t hans nog een nadere beschouwing van de zoogdieren. Hiermede kan ik kort zijn, na hetgeen hierover reeds is opgemerkt. De Bunzing, M u s t e l a p u t 0 r i u s, werd meermalen 's winters op het ijs aangetroffen. Het voorkomen van vos Ca n i s v u I p e s, en Hermelijn, M u s t e l i n a e r m i n e a, is er hoewel ik ze er zelf nooit heb waargenomen , . toch wel zeker. Van eerstgenoemde werd in 1927 een nest op zeer geringen afstand uitge graven, terwijl op 8 Februari 1926 een ex. van de Hermelijn uit die buurt in mijn beût kwam. Het terrein is voor hun strooptochten dan ook bij uitstek geschikt. De Waterrat, H y p u d a e u s a m p h i b i u s L. komt er langs de slooten met steile kanten en doorzeefd met gaten, zeer veel voor. Waarschijnlijk zullen ook zij wel debet zijn aan de verdwijning van talrijke vogelnesten. In ieder geval werken er verschillende factoren samen om de broedvogels te doen verminde ren en naast hetgeen hieromtrent reeds opge merkt i s, wil ik nog wijzen op de onvoorzich tigheid met vuur, waardoor nog in de laatste
dagen van Mei '28 een groot gedeelte van het hakhout om de Moezelerpeel werd in asch gelegd. Het mag in het algemeen een zeer geschikt middel lijken " woeste" gronden voor ontgin ning bruikbaar te maken door ze eerst at te branden, toch meen ik, dat hierbij wel met den broedtijd der vogels moest worden reke ning gehouden om niet de jonge vogels en andere dieren aan een levende crematie bloot te stellen.
MIDDEN-LiMBURGSCH NATUURSCHOO:\J. DE MOEZELERPEEL.
Door J. H. H. de Haan. 111.
Botanisch is de Moezelerpeel misschien nid zoo zeer bedeeld met zeldzaam1 h edlen, maar dan toch wel mooi om hlar heerlijke combi naties. Slooten omgroeid met S p i r a e a s, U I m a-
•
175
r.i a p a I u s t r i s Mnch; geleLiseh, I r is p s e u d a co r u sL., Vergeet-mij-nietjes, My 0 s 0 t is I a r i a g a I e r i c u I a t aL., maar tevens klein Glidkruid, S c u t e I I a r i a m in 0 r L., varens (Moerasvaren, P o lys t i c h u m T h e lyp t e r i s Rth en Kamvaren P. c r i s t a t urn Rth) bieden een lJeldzaam mooi geheel en ook �n het voorjaar als alles nog in het teeken van den winter staat vormt tusschen de nog s.chijn baar Ievenlooze twijgen ,en dorre rietstengels de Dotterbloem, C a I t h ap a I u s t r i s L. en het Hondsdraf, G l e e h o m a h e d e r a c e aL. een aardige interruptie. Voordeel biedt dit moeras den mensch door zijn vegetatie niet (met uitzondering van het gras). De ontzaglijke rietmassa en de heele velden van de stoeIenbies S c i r p u s I a c u s t risL. zijn niet met succes productief te ma ken. Moge het eenerzijds zijn wegens de g,e ringe waarde, anderzijds is het transport uit het moeras vrijwel onmogelijk. Het gevolg hier van is, dat jaarlijks de heele rietmassa en an dere planten naar den bodem zinken ( de spreeuwen helpen hierbij een handj,e), en het moeras is zoodoende aan een snelle vervenning blootgesteld. Sterk neemt hieraan ook deel het waterdrieb�ad, M enya n t h e s tr i to l i a t aL , waarmede heele plekken tusschen het riet be dekt zijn. Ook andere planten, voornamelijk de Scherm bloemigen, Umbelliferen als de Waterscheer ling, Ci c u t a v i r o s aL.; kleine Watereppe, B e r u l a a u g u s t i fo li a Koeh; groote Water eppe, S i u m I a t i f 0 I i u mL., Pijptorkru id, 0 e n a n t h e fi s t u l os a L. en Composieten als Leverkruid, E u p a t 0 r i urne a n n a b i n u mL.; wilde Bertram, A c h i li e a P t a r m i c aL. en Duizendblad, A ch i II e a m i 1 1 e f o l i u m L. doordringen langzamerhand het heele moeras. Van de planten, welke tusischen het riet in het hartje van het moeras groeien is mij we gens haar ongenaakbaarheid weinig bekend. Wel ziet men hier 'en daar groepjes heesters, welke er op wijzen, dat er meerdere aan de oppervlakte tredende plekken zijn. Langs de kanten kan men echter op verschil lende plaatsen tientaHen meters ver binnen dringen, vooral in dat gedeelte waar de zand grond vlak aan de oppervlakte ligt. Daar treft men ook nog veel heide aan, C a 1 1 u n a v u 1ga r i s Sali3b., maar vooral Dopheide, E r i ca t e t r a l ix L. Een typisch verschijnsel zag ik ook dit jaar bij een braam. Reeds is hierboven mededeeling gedaan van het gedeeltelijk in asch leggen van het hakhout. Nu zal het velen der lezers wel bekend zijn, dat men de witte strepen bij de bekende kamerplant A s p i d i s t r a 'e l ati o r Blume kunstmatig kan bewerkstelligen door de aarde in den pot te vermengen met hout asschen. De door mij bedoelde braam groeide op in met soortgelijke verbrandingsproducten bedekten grond en vertoonde. hetzelfde verschijnsel. ' . Er bevonden zich bladen aan juist half wit
176
NATUURHISTORISCI
en half groen, andere takjes heel wit, terwijl weer andere bladen droegen, welke schitterend bont geteekend waren. Mogelijk is dit dus door overeenkomstigen invloed veroorzaakt. De Zonnedauw toont zich bij uitstek ge negen tot het inbeslagnemen van plekken, waar de bovenlaag is weggestoken. Zoo vond ik een plaats enkele vierkante meters groot totaal volgegroeid met exemplaren van U r o s e r a r o t u n d i f 0 I i aL. en D. i n t e r m e d i a Hagne. Het zou ondoenlijk zijn hier een opsom ming te geven van alle voorkomende planten, maar ik zal toch op bescheiden wijze trach ten den belangstellenden lezer een beeld te geven van de er zich ontplooiende bloemen weelde. De groep derLabiaten telt er naast de reeds genoemde zeer vele leden, o.a. Raai, 0 a I e 0 p s i s L a d a n u m L.; M e n th a aqu a t i c a L. en M. a r v e n s i s L.; Dauwnetel, 0 a Ie 0 p s i s s p e c i 0 s a Mil!.; Stinkende ballote, B a1l o t a n i g r a L.; Wolfspoot, Lyc o p us ('u r o p a e u sL. Vooral deze laatste trekt ook sterk insecten tot zich, evenals de diverse Ep i l o b i u m- en S e n e c i o-soorten. Minder veelvuldig voorkomend is er de Wa terbezie, Co m a r u m p a I u s t r eL.; Moeras zoutgras, T r i g l o c h i n p a I u s t r i sL.; Schild vruchteereprijs, V e r 0 n i c a s c u t e II a t a L.; Vrouwenmantel, A I c h e m i1 I a v u I g a r i s L. Paardestaarten kan men er ovenl aant'rd fen. Voor zoover mij bekend: Equ i s e t 11 m a r v e n s eL., p a l u s t r eL. en I i m o s ti m L. Van de varens nog te noemen de Konmgs varen, O s m u n d a r e g al i sL. en de Stpke , l varen, P o lys t i c h u m s p i TI U l o s u m D. C. Jn de weiden langs het moeras: Welrieken de orchis, P Ia t a n t h e r a b i f 0 I i a Rchb. Handekenskruid, 0 r c h i s I a t i f 0 I i a L. en Keverorchis,L i s t e r a 0 v a t a R. B r., Penning kruid,Lys i m a c h i a N u m m u I a r i aL., Ze negroen, A j u g a r e pt a n sL. en plekken be groeid met Oogentroost, E u p h r a s i a 0 d 0 n t i t e sL. en V i c i a-soorten. Na deze uiteenzetting wil ik met U van de Moezelerpeel hier in dit Maandblad thans af scheid nemen in de hoop, dat dit artikel heeft mogen bijdragen tot vermeerdering van de liefde tot de Limburgsche Natuur en dat velen zich mogen getrokken gevoelen tot de moe rassen in hun eigen omgeving, die voor hen zullen blijken te zijn een wereld op zich zelf vol van harmonie en onvergelijkbare schoon heid.