Preek bij Micha 6:1-‐8 – 20 januari 2013 Laurentiuskerk Ginniken (Breda)
Micha 6:1-‐8 (e.v.) Hoor dan toch wat de HEER gezegd heeft. Sta op, begin met de bergen een geding, getuig tegen de heuvels! Hoor, bergen, naar het pleidooi van de HEER, Hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde. De HEER heeft een geschil met zijn volk, Hij klaagt Israël aan: Mijn volk, wat heb ik je gedaan? Waarmee heb ik je vermoeid? Antwoord mij! Ik heb je weggeleid, Losgekocht uit het slavenhuis van Egypte. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan. Gedenk toch, mijn volk, wat Balak beraamde, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde! Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van de HEER niet meer? Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee mij buigen voor de verheven God? Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers, zou hij eenjarige stieren aanvaarden? Heeft hij behagen in duizend rammen, In olie, die stroomt in tienduizend beken? Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven? Hij heeft jou, o mens, gezegd wat goed is. Wat vraagt de HEER anders van je dan recht te doen, trouw lief te hebben en naar hem opziend te wandelen met je God. Tekst en context ‘Oh, wat mooi!’ zei iemand deze week, toen ik vertelde waar het deze zondag over moest gaan 1
en ik de profeet Micha citeerde: Jou is aangezegd, o mens…. ‘De gouden regel van de profetie’, zo wordt dit beroemde vers uit Micha 6 wel genoemd. Beroemd, én geliefd ook: Jou is aangezegd, o mens, wat goed is; En wat vraagt de Heer anders van je Dan recht te doen En trouw/goedertierenheid lief te hebben En bescheiden te gaan met je God. Meer dan eens zag ik het boven een rouwadvertentie staan. Meer dan eens gaf ik het zelf iemand mee bij een openbare belijdenis. Het is – wat je noemt – een echt ‘wandtegeltje’. Maar het probleem van wandtegeltjes is, dat ze losgemaakt zijn uit hun eigen omgeving, en (vaak te) lieflijk aan onze eigen wand hangen. Deze woorden van de profeet zijn net zo mooi als vuurwerk is: mooi én gevaarlijk! Weten we wel, hoe we onze tong of onze handen kunnen branden aan deze woorden? Wie de profeet Micha in de voorafgaande hoofdstukken heeft gevolgd, wordt wel iets voorzichtiger…. Ik vat dat maar even kort voor u samen, kort maar hevig: Hij heeft daar, als een dwarse eenling, tegen de trends in, tegen de heersende theologie maar ook profetie van zijn dagen in, een forse bom gelegd onder het vertrouwen van de mensen in God. Wat is er aan de hand? Er dreigt gevaar, het is alom crisis, de toekomst is onzeker en het noordelijke Rijk is al onder de voet gelopen, En de grote vraag is: blijven we hier in Jeruzalem gespaard? Of zal het water zo hoog stijgen dat het ook bij ons over de drempel komt? Hier, tot zelfs over de drempel van de tempel? Nee, was de algemene mening, dat kan niet waar zijn! Dat is letterlijk godsonmogelijk. God zal toch zijn eigen huis niet on der de voet laten lopen? Wij hier, zogezegd on der de rook van de tempel, zijn toch veilig? Ze zijn als sommige mensen ook vandaag nog: Het gaat dan wel helemaal niet goed met de kerk, maar ik vertrouw er op dat God zijn kerk wel bewaren zal voor morgen. En al Micha´s collega’s beamen dat. Dat hele gilde van profeten: de columnisten en politiek commentatoren van die dagen. God houdt zijn kerk in stand! Dat is tenminste geloofstaal! Dat spreekt nog eens van Godsvertrouwen! En dan komt daar dit nare mannetje, dat zegt: Daar hebben jullie helemaal geen recht op! Gods nabijheid is geen verzekering tegen brand-‐ en stormschade, geen garantie voor een veilig bestaan. Jullie hebben dat ook zelf volkomen verspeeld. Dat jullie in onzekere tijden, in een crisissfeer moeten leven, jullie hebben dat zelf veroorzaakt. 2
Wat hebben ze dan gedaan? Of nagelaten misschien? Micha heeft met name met de vinger gewezen Naar het Jeruzalemmer Binnenhof, Naar degenen die daar het beleid bepalen: De hoge ambtenaren, de hoge militairen, het hof, ja impliciet naar de koning zelf. Allemaal gebruiken ze daar hun posities om er zelf beter van te worden, Ze graaien, ze kennen zichzelf bonussen toe, kwetsbare mensen worden met woekerpolissen uitgewrongen, hun grond en hun huizen onteigend. Dat fundamentele, Godgegeven recht in het Veelbelovende Land waar elk mens recht op bestaan heeft, recht op inkomen én toekomst, waar hij zijn naam voor altijd in vrede mag dragen, dat recht wordt door de leidslieden en beleidsmakers met voeten getreden. In feite hebben ze zelf zo God al uit hun midden verdreven, woont Hij daar helemaal niet meer, al staat de tempel nog overeind en wordt de liturgie er dagelijks – ja, wat – gevierd, of afgedraaid? Daarover nu gaat de zweep van Micha, maar hij is in zijn protest een eenzame klokkenluider. Al zijn collega’s bevestigen juist de mensen in hun vrome zekerheid en zeggen, wat ze ook het liefst horen: Bij God zijn we wel bewaard! Het Beklag Gods Maar volgens Micha is het juist God die zijn volk aanklaagt: Mijn volk, wat heb ik je misdaan? En die aanklacht bevat namen, die bij evenzo velen verhalen horen: Mozes, Aäron en MIrjam – die heb ik jullie gegeven als jullie voorgangers naar de vrijheid. Dat was de uittocht! En Balak en Bileam, weet je nog? Ze wilden jullie tegenhouden en vervloeken onderweg, Maar Bileam kon niets anders dan jullie zegenen. Dat was de doortocht! Weet je nog? En Sittim en Gilgal, aan gene en deze zijde van de Jordaan, waar jullie over het droge het Land binnengingen. Dat was de intocht! Weet je het nog? Uittocht, doortocht, intocht, in die drie stappen is heel Israëls gaan-‐met-‐God getekend. Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je vermoeid? Met al deze bevrijdende daden? Misschien herkent u die woorden: daarmee opent ook het zgn. ‘Beklag Gods’ in de klassieke Goede Vrijdag-‐liturgie. De kerk heeft vanouds daarmee willen zeggen: Zijn wij anders of een haar beter dan Israël? Nee! Leven wij met God als Bevrijder? Nee! Het verhaal van Jezus Christus toont het. Toch worden Micha’s woorden niet alleen maar in de wind geslagen. E wordt toch ook naar hem geluisterd. Er komen twijfels, er komen vragen: 3
Wat moeten we doen? Hoe wenden we de crisis af? Hoe ontkomen we aan dat oordeel? Dat leven waarin Gods ons volkomen heeft afgewezen? Hoe kunnen we het afkopen? Wat moeten we hem geven? Hoeveel offers moeten we brengen? Wat moet er veranderen in de liturgie? Ja, zo denken mensen: wat mag het ons kosten….. En dan klinkt dat beroemde antwoord: Jou is aangezegd, o mens….. (Houd je portemonnee maar dicht….) Het is je verteld, je weet eigenlijk toch best? Moet ik het nog eens voor je samenvatten? Recht te doen, getrouwheid lief te hebben, en naar Hem opziend te gaan met je God. Een ‘driestappenplan’ Het is in wezen een soort ‘driestappenplan’: 1. Recht te doen….. Het begint met iets, dat elke dag speelt, in al je daden, zelfs de kleinste: recht doen…. Wij kennen het woord ‘recht hebben’ meestal beter, Bekend als we zijn met onze rechten, met waar ‘ik recht op heb’. Maar recht doen wijst niet naar mijzelf, het wijst van mij af, Het is een praxis, een ‘doen’ een praktijk: Het is zorgen dat de ander, elk ander, zijn plek krijgt, zijn bestaansrecht heeft en houdt, zijn naam in vrede kan dragen. Wie dus zelf veilig en zeker, en zelfs vroom wil wonen in Gods schaduw, weet dat hij daar nooit alleen kan wonen, maar pas als hij de ander meeneemt naar die veilige plek. En om dat te kunnen, en te willen, In al je beslissingen van alle dag mee te nemen, is er die tweede regel: 2. Trouw/Goedertierenheid lief te hebben Dat is meer een ‘gezindheid’, een instelling, een principe. En natuurlijk, dat woord goedertierenheid gebruiken we niet meer. Een rondgang langs de verschillende vertalingen, katholiek en protestants, geeft: trouw, in: trouw betrachten, trouw eerbiedigen, of ook wel: vriendschap lief te hebben. Maar het is toch net ietsjes meer. Het is een trouw, die telkens weer blijkt! Zo wordt van God gezegd, dat zijn goedertierenheid is als de zon. Ieder dag opnieuw, zonder ophouden. Stel je voor, dat je moest twijfelen of de zon wel zou opgaan. Een mens zou geen elven meer hebben…. Zo is goedertierenheid de blijvende trouw, die steeds weer blijkt. Durende solidariteit. Niet eens een keertje, maar als een levenshouding. 3. Te gaan/wandelen met God Voor dat alles moet een mens gedurig ter rade gaan bij God. Die is immers de bron van recht en solidariteit? Als je het ergens wilt eren, ‘afkijken’, dan dáár! Er staat dan wel bijna elke dag iets over de ‘leegloop’ van de kerken in mijn krant, Maar de oorzaken zijn vaak nauwelijks aanwijsbaar, worden ook niet genoemd. Persoonlijk denk ik, dat de verlegenheid met ‘God’ hierbij een grote rol speelt. 4
Die kan gemist worden, zonder dan ons leven noemenswaard anders wordt. ‘Waar heb ik God nog voor nodig’’ – is tegenwoordig de vraag -‐ waarbij mensen hun schouder ophalen…. als Hij toch niet alles in de hand houdt, als Hij niet meer de grote machthebber is, die ‘opperburgemeester van het heelal’ die Hij misschien ooit was…. Ik vermoed, dat voor veel mensen hun geloofsleven verwaterd is, omdat ze niet meer weten, wat ze met een God aan zou moeten. Waar ze die voor nodig hebben, behalve dan misschien in noodgevallen. Maar God is allereerst de Zon, die mijn leven in het licht zet, De Stem, die mij een naam en een reisdoel geeft, Hij is de kompasnaald, die me op koers houdt. Hij is groter dan mijn hart, meer dan wat er in mijzelf leeft, groter dan onze waan van de dag, Hij is de Bron van Recht en van Goedertierenheid. Een God, nodig ter bescherming van de Menselijkheid. Alleen bij zijn licht is de ander niet iemand die ik in de gaten moet houden, maar een mens die mijn vertrouwen nodig heeft, die mijn solidariteit vraagt. Dezelfde, die ik zelf van God ervaren kan. Geloven is wordt dan: Gaan in die Zon, en drinken uit die Bron! ‘wandelen’ In de oudere, meer letterlijke vertalingen, stond dan: wandelen met God. Dat mag blijkbaar niet meer, uit angst dat wij zouden denken aan kuieren, Aan een ommetje met een gezellige oude grijze heer. Maar dan moeten we eigenlijk ook de uitdrukking ‘handel en wandel’ schrappen, want die komt eveneens uit de bijbel. Wandelen is inderdaad ‘hoe ik mijn gang ga’, hoe ik mij beweeg, welke stappen ik zet, wat ik doen en laat. En wie – met bv. Psalm 1 en psalm 119 – ‘wandelt in de wet van de Heer’, heeft daarbij dan de juiste koers: dat is dat ‘Hij leidt mij in de rechte sporen’ (Psalm 23) Wie niet ‘wandelt met de Heer’ ont-‐spoort, die vindt zijn bestemming als mens niet, of blijft hangen in zijn eigen groeven. Gaan in de Zon van Gods liefde, drinken uit de bron van zijn solidariteit. Gaan op de aangewezen weg…. Je moet het durven, , je moet er vertrouwen in hebben, fiducie, geloof. Je moet de ander je vertrouwen geven, in haar/hem geloven… Ootmoedig….stond er vroeger. De geleerden twijfelen nu daarover. Ik heb voor vandaag maar vertaald: al wandelend opziend naar…. En dan mag u van mij best denken aan dat kind, dat met moeder of vader zijn weg zoekt En verachtingsvol op-‐kijkt, waarheen de weg zal voeren. Of aan een bloem, die om te kunnen bloeien, opziet naar de zon….
5