Oog in oog Micha Meinderts
1
Inhoud
Weet je nog
7
Diefje met verlos
33
Het lot tart
65
Veel te dichtbij
95
Een voor allen
121
Oude liefde roest
153
En niets dan
181
Met lege handen
207
Allen voor een
237
Vergeven, niet vergeten
267
2
Weet je nog
Soms wilde Arthur dat hij kon vergeten. Geschept worden op de fiets, hoofd tegen het asfalt, alles kwijt. Opnieuw beginnen, de bagage van de afgelopen vijftien jaar het raam uit flikkeren. Ineens zomaar tegen de juiste man oplopen en zonder angst voor ontdekking, voor de pijn van iemand dichtbij, een toekomst opbouwen. Maar de enige toekomst die hij op dit moment opbouwde, was die van zijn moeder. Een ‘vrindje’ had Arthurs broer Jelmer gewezen op het appartementencomplex voor vijftigplussers dat ze bij de snelweg gingen bouwen en hielp zelfs om moeder Hartman hoog op de wachtlijst te krijgen. Jelmers geniepige oogjes glansden tevreden toen hij het nieuws meedeelde: moeder in een veredeld bejaardentehuis en hijzelf mooi in het huis waar hij nooit echt afscheid van had kunnen nemen. “Help eens even,” snauwde Jelmer, een vuilniszak vol kleren in zijn armen. “Laat die handjes eens op een goede manier wapperen.” Arthur beet op zijn lippen en reageerde niet. Ze waren pas een half uur bezig met het inpakken van moeders spullen en nu al verlangde hij naar een borrel. Desnoods een glas maltbier, als het maar ver uit de buurt van zijn broer genuttigd kon worden. Uiterlijk stoïcijns zocht hij zijn platen en cassettebandjes uit, een werkje dat hij al jaren geleden had moeten doen. De belangrijkste zaken stonden natuurlijk allang in zijn flat in Ridderkerk, maar het opruimen van de laatste resten van zijn jeugd had hij steeds weer uitgesteld. “Nou, komt er nog wat van, luie flikker?” Het plastic van de vuilniszak ritselde en piepte toen het uit Jelmers handen gleed. De papperige kantoorklerk miste de kracht om een zak kleren te kunnen dragen, maar liet weinig kansen onbenut Arthur zijn zogenaamde gebrek aan mannelijkheid te verwijten. Walgend klemde Arthur zijn kiezen op elkaar. Niet omdat de zwakte van zijn broer hem tegenstond, maar omdat hij zich zijn hele leven al door die slappe pad op zijn kop liet zitten. Ook nu. 3
Een gevat antwoord wilde maar niet komen en met zijn moeder een verdieping lager kon hij Jelmer ook geen oplawaai verkopen. Dus zette hij zich schrap voor de volgende laatdunkende opmerking en ging hij verder met zijn platen. Tot zijn opluchting sjouwde Jelmer in zijn eentje de oude kleren naar beneden. Hem kennende zouden ze niet bij het Leger des Heils eindigen, maar bij het tweedehandswinkeltje dat er wél voor betaalde. Het was een wonder dat Jelmer op deze manier altijd krap bij kas zat. Misschien waren kleine kinderen inderdaad duur in het onderhoud. Op zijn zeventiende was Arthur zijn ouderlijk huis (en zijn broer) met liefde ontvlucht. Toch viel het hem zwaar de laatste sporen van zijn jeugd definitief uit te wissen. Zijn kamertje was zijn kamertje niet meer – zijn bed en bureau waren via een kaartje in de supermarkt gewisseld van eigenaar en al wat overbleef waren wat kleren waar hij allang uitgegroeid was en muziek die hij inmiddels op cd had of niet meer wilde beluisteren, jeugdzondes als Vader Abraham en David Bowie. Binnenkort werden deze muren in frisse kleuren geschilderd. Er zou een wit ledikant komen waarin een volwassen man zich niet kon uitstrekken, knuffels zouden de planken sieren. Dit werd het kamertje van zijn nichtje van vier. Arthur stopte peinzend zijn allereerste jazzplaten, die hij om sentimentele redenen toch wilde houden, in een doos en ging verder met zijn boeken. Hij overwoog net om alles – behalve dan zijn exemplaar van Kruistocht in Spijkerbroek – bij een tweedehandsboekwinkel af te leveren, toen hij een paar strips vond, verstopt onder een stapeltje halfgelezen exemplaren van Muziek Expres. Zijn gedachten dwaalden af naar het moment dat hij die strips had gekregen van Tim, vroeger zijn allerbeste gabber en de jongen die hem zijn eerste kus gaf. Hartstikke hetero, maar niet te beroerd om zijn vriend te blijven. Tot hij terug naar Amsterdam verhuisde. Bij het afscheid had hij Arthur de stripboeken met gespierde naakte mannen in lendendoekjes gegeven, maar dat was zijn laatste vriendschappelijke gebaar geweest. Hoe zou het met Tim gaan? Woonde hij nog steeds in Amsterdam, of was hij met vrouw en kinderen, als hij die had, 4
verhuisd naar Purmerend of Almere? Zou hij nog wel eens aan zijn oude maat uit het suffe provinciestadje Arnhem denken? Spijt hebben? Met een zucht staakte Arthur het dagdromen. Tim had effectief en definitief het contact verbroken omdat hij Arthurs gedetailleerde verhalen over zijn eerste vriendje niet bleek te waarderen – die afkeer zou vast niet verdwenen zijn. Hij legde de strips bij de boeken die wat hem betreft bij het oud papier konden en liep met de doos vol muziek naar beneden. “Arthur,” klonk de breekbare stem van zijn moeder. “Kom eens.” Met zijn armen vol stapte hij de woonkamer in. “Kom je me wel opzoeken?” Dit had ze al drie keer gevraagd en hij had steeds geknikt. “Natuurlijk moeder. Als het even kan, kom ik langs.” Als het even kan... Al sinds hij naar Rotterdam vertrokken was, wist hij steeds weer een reden te bedenken waarom het niet kon. Eerst alleen als ze de keer ervoor de gesprekken ongemakkelijk vaak richting relaties had gestuurd – later beschouwde Arthur ‘boodschappen doen’ al als een goed excuus om niet op zondagmiddag naar Arnhem te rijden. Er waren weinig plekken waar hij zich slechter kon ontspannen dan bij zijn moeder. Hij keek haar aan, voor het eerst in tijden echt, en in haar ogen blonk eenzaamheid. Miste ze hem? Haar kleine jongen, haar zorgenkindje? Jelmer liet geen moment onbenut om zijn broertje onder de neus te wrijven dat het zíjn schuld was dat hun moeder zo was afgetakeld, en om eerlijk te zijn wist Arthur niet meer zeker dat dat onzin was. Zelfs al wist ze niet dat hij van mannen hield, ze bleef zijn moeder en moeders voelden de problemen van hun kinderen altijd aan. Als hij niet zo ver hoefde te rijden, zou hij vaker langs kunnen gaan. Zou hij weer in Arnhem willen wonen? De vertrouwde straten, de bekende mensen uit zijn vroegere buurt. De mensen die de kleine Tuurtje Hartman nog kenden, iets wat hij in Ridderkerk soms miste. De tijden waren veranderd, Arnhem was niet langer de benauwde provinciestad uit zijn jeugd. Er had zich een zelfs een voorzichtig bloeiende gay scene ontwikkeld. Een nieuwe plek om uit te gaan, met nieuwe gezichten die hem 5
nog niet vertrouwder waren dan die van sommige scharrels. Ze had het niet verdiend om dezelfde behandeling te krijgen als zijn vrienden en vriendjes, om met een uitgestrekte arm op afstand gehouden te worden. De enige vrouw die echt iets voor hem betekende, die hem op de wereld had gezet, waarvoor hij haar inmiddels voorzichtig dankbaar kon zijn. “Ik kom langs,” beloofde hij nog eens en de eenzaamheid in de grijze ogen maakte plaats voor moederliefde en opluchting. “Fijn jongen. Ik zie je veel te weinig.” Achter zich hoorde hij Jelmer snuiven. Al snel was het huis leeg en het geleende verhuisbusje vol. Arthur bracht Elsa, Marieke en zijn moeder naar park Presikhaaf zodat ze niet in de weg zouden lopen tijdens het sjouwen en Jelmer reed met zijn ‘vrindje’ en de eigenaar van het busje de schamele verzameling meubels die de uitdunning hadden overleefd naar het nieuwbouwappartement. Arthur nam de tijd, ging met de vrouwen mee naar de kinderboerderij. Deels om Jelmer te pesten en deels omdat hij geen zin had alleen te zijn met zijn broer. Hij wist precies wat hij kon verwachten en dat mocht ook wel later. En zoveel tijd met zijn nichtje had hij de afgelopen vier jaar nu ook weer niet doorgebracht. Haar papa was veel te bang dat ze rare ideeën kreeg van haar nichterige oom. Glimlachend observeerde hij het meisje, dat voorzichtig een konijntje aaide. Ergens krijste een pauw en ze schoot verschrikt naar haar moeder. “Pauwen doen niks,” suste oma. “Ze zijn veel banger voor jou.” Dat kon best zijn, maar Marieke bleef mooi bij die schreeuwende beesten uit de buurt en van de kalkoen met z’n lelijke kop moest ze ook niks hebben. Arthur kon het haar niet kwalijk nemen. Als die dieren echt allemaal door een god geschapen waren, waren kalkoenen vast een ontwerpfoutje. “Moet je Jelmer niet helpen?” vroeg Elsa. Het klonk niet alsof ze hem weg wilde hebben. “Eigenlijk wel, ja.” Ze ging naast hem zitten op het bankje in de zon. Elsa deed nooit moeilijk. Ze negeerde Arthurs geaardheid 6
volkomen en leek niet bang dat hij Marieke zou beïnvloeden. Soms vroeg hij zich af of ze het wel wist, maar ze informeerde nooit of hij al een vriendin had dus hij vermoedde van wel. Een poosje was het stil, keken ze naar de oma die haar kleindochter leerde hoe ze een konijntje vast moest houden zonder het plat te knijpen. Zijn moeder zag er goed uit, vond hij. Beter dan in lange tijd. Zonneschijn en een lieflijk stemmetje dat steeds om oma vroeg, daar zou ieder vrouwenhart van opbloeien, vermoedde hij. “Ze mist je. Maar dat wist je al.” “Ik mis haar ook,” antwoordde Arthur, maar hij bedoelde iets anders dan Elsa waarschijnlijk dacht. Hij miste de moeder die ze was geweest voor hij had ontdekt dat hij op jongens viel. De vrouw die wonden had geheeld waarvan ze niet wist dat ze er waren, die nooit tegen haar man inging en toch rebelleerde. “Kom dan vaker langs. Zo druk is het toch niet op het politiebureau? Zelfs de beste rechercheurs krijgen toch wel eens vrijaf?” “Ik doe mijn best,” zei Arthur narrig. De afkeuring in haar stem streek hem tegen de haren in. Hij wist heus wel dat hij een beroerde zoon was, en hij deed echt zijn best, maar hij wilde haar niet kwetsen. Fronsend realiseerde hij zich dat hij zijn moeder bij zich vandaan hield om haar te beschermen, in plaats van zichzelf, zoals bij alle anderen. Maar was die afstand niet pijnlijker dan de nabijheid? “Ik zal Jelmer maar eens gaan helpen,” zei hij om zijn eigen gedachten te onderbreken voor hij tot een ongewenste conclusie kwam. “Ik kom jullie halen als we klaar zijn.” Zonder op antwoord te wachten liep hij terug naar zijn auto. “Zo, ben je daar eindelijk,” mopperde Jelmer. De enige overgebleven bank en eettafel stonden al op hun nieuwe plek en Jelmers kennissen waren bezig met het eenpersoonsbed, Jelmers oude ledikant. Arthur vond het sneu en vals dat Jelmer het ouderlijk bed had ingepikt. Ruim veertig jaar met iemand aan je zijde slapen en nu weer alleen, net als vroeger. Hoe groot zou haar eenzaamheid zijn, ’s nachts? Toen vroeg hij zich af of alléén slapen in een 7
tweepersoonsbed – dat zo onmiskenbaar gemaakt was voor twee – niet veel eenzamer was. Zijn eigen bed was al een flinke tijd weer leeg. Sinds Jesper het na ruim een half jaar had uitgemaakt omdat hij toch liever een vriendin had, waren er af en toe wat jongens een paar weken of maanden blijven plakken, maar Arthur had er niet echt zin meer in. Hij koos op uiterlijk en of ze goed waren in bed. Van het hele vriendjesgedoe moest hij niets meer hebben: de diepe gesprekken met een glas – of fles – wijn, samen naar de dierentuin (en opletten dat niemand merkte dat je een stel was), mijmeren over een toekomst die toch nooit kwam: het kon hem allemaal gestolen worden. Je investeerde tijd en emotie, legde je ziel bloot en daarna smeerden ze hem weer, vrijwillig of gedwongen. Seks was een stuk minder lastig en bijna net zo bevredigend. Bijna. “Ja, hier ben ik, maar als je zo doet, ben ik ook meteen weer weg.” Arthur pakte in elke hand een eetkamerstoel en liep het pand binnen. “Waag het eens,” gromde zijn broer met een van de andere stoelen in zijn armen. “Waar zat je?” “Bij de vrouwen.” Te laat besefte hij dat hij beter zijn mond had kunnen houden. Jelmer barstte uit in een gelach dat weinig met vrolijkheid te maken had. “Waar je thuishoort, dus,” bracht hij uit. Hij zette zijn stoel neer om op het knopje voor de lift te drukken. Arthur snoof en wachtte niet, liep de trap op. De twee stoelen maakten het hem niet makkelijk om een waardige aftocht te blazen, maar hij wist dat als hij bleef, hij zijn broer met een ervan om de oren zou slaan. En daarna zichzelf, omdat hij zich liet opnaaien. Vroeger was het zo makkelijk geweest. Niets terugdoen, alleen je zwakke plekken beschermen. De klappen hielden vanzelf op als Jelmer geen reactie kreeg. Was weglopen de manier om zijn geest te beschermen? Sinds hij zijn broer in elkaar had geslagen met kerst, jaren geleden, had Jelmer hem met geen vinger meer aangeraakt. Een schamele overwinning, want de snijdende opmerkingen waren sindsdien verdubbeld en daar kon Arthur zich veel minder effectief tegen verweren. Hij was geen vrouw, wilde er geen zijn, moest er niets van 8
hebben, en dat wist Jelmer ook. Waarom voelde het dan toch alsof zijn broer gelijk had? Het kostte hem moeite de juiste deur te vinden op de overdekte galerij. Het nummer was hem ontschoten en er stonden meer deuren open. Kinderstemmen klonken, op bezoek bij opa en oma, helpen met de laatste loodjes van de verhuizing, misschien. Hij gluurde bij elke deur naar binnen tot hij de tafel herkende. Nieuwsgierig stapte hij de drempel over. Het viel hem mee hoe groot het appartement was. Het zou leeg zijn met de meubels die de zuivering hadden overleefd. Met de flinke woonkamer, ruime slaapkamer met balkon, en behoorlijke keuken was het bijna groter dan zijn eigen stek. Hier had hij wél met Arend kunnen doen alsof ze huisgenoten waren: er was een kleine logeerkamer. Die had hij dan wel willen nemen, zoveel ruimte had hij niet nodig. Dan mocht Arend de grote slaapkamer. Hij zette de stoelen neer en schudde zijn hoofd. Arend woonde nu samen met een verlepte lesbo, uit noodzaak. Na de leukemie was hij nooit meer de oude geworden en hij had iemand nodig die voor hem zorgde. Koken deed hij nog wel, graag en veel, maar zelf eten schoot er vaak bij in. In de keuken nam hij een paar slokken water. Door het raam zag hij Jelmer langskomen en daarna de verhuizers. Hij wachtte in de keuken tot ze binnen waren; niet om te schuilen, maar om te voorkomen dat het een zootje werd, hield hij zichzelf voor. Toen hij naar buiten liep, wierp Jelmer hem de blik toe die hij zijn hele leven al naar zijn hoofd geslingerd kreeg. Vroeger dreef het de tranen naar zijn ogen, nu balde hij zijn vuisten en keek hij uit naar het moment dat hij Jelmer-vrij van een biertje, of iets sterkers, kon genieten. Na de in deze situaties traditionele Chinese afhaalmaaltijd zat Arthurs moeder wat verdwaasd op de bank om zich heen te kijken, rug recht, handen in haar schoot. Alsof ze op bezoek was bij iemand die ze stiekem niet mocht. Het deed Arthur pijn haar zo te zien en hij schoot Jelmer een valse blik toe. Jouw schuld. Jelmer zag het niet, die zat aan de eettafel wat facturen door te rekenen. 9
Marieke leek niets te merken van de ongemakkelijke sfeer, die speelde met haar poppen op het namaak-Perzische kleed dat de grijze vloerbedekking aan het zicht onttrok. Af en toe wierp ze een blik op haar vader, dan verdween de schittering een moment uit haar ogen, maar als ze zag dat Jelmer alleen op de cijfertjes lette, ging ze gerustgesteld door met haar onnavolgbare toneelspel. “Best een mooi plekje, moeder,” zei Arthur hoopvol toen de stilte begon te schuren. Zij knikte wat onzeker en richtte haar blik op het raam, alsof ze nog eens wilde controleren of het inderdaad een mooi plekje was. Achter het dubbele glas lagen een grasveld, een weg en een middelbare school. Beter dan het rijtje huizen aan de andere kant van de straat, zoals in hun oude huis. Waar mensen woonden die zij kende. Ach, wat. Er was een bejaardensociëteit op de begane grond, daar kon ze nieuwe kennissen maken. Ze was een van de jongere mensen hier, nog niet officieel bejaard, hoewel dat niet meteen opviel als je haar zag. Ze was snel oud geworden, nog sneller achteruit gegaan na de dood van zijn vader. Arthur hoopte dat hij er op haar leeftijd iets fitter bijliep. Hij zag nichten van voorbij de zestig vrolijk ronddartelen in Diablo, en de leerbars in Amsterdam schenen ook heel wat grijsharigen te ontvangen, dus het kón wel. Hij huiverde bij de gedachte aan seks met zo’n gerimpelde kerel, vroeg zich af of die hem nog wel omhoog konden krijgen. Of misschien was seks wel niet zo belangrijk meer op die leeftijd, dat zou wel mooi uitkomen. Toch zag hij oudere homo’s vaak een beetje sneu doen, lonkend naar jongens die zo jong waren dat het bijna obsceen werd. Zelf viel Arthur al zijn hele homoleven op jongens van dezelfde leeftijd. Vroeger keek hij op naar zijn oudere vriendjes – Frederik met twaalf jaar extra ervaring, en de man die hem op zijn vijftiende ontmaagd had was de twintig ook allang voorbij geweest. Nu genoot hij van leeftijdgenoten, iets jonger dan dat inmiddels. Vijfentwintig was echt perfect: volwassen genoeg maar nog met de jeugdige schoonheid. Sieger was de enige uitzondering geweest, ze scheelden nog geen jaar, maar Sieger 10
was op bijna alles een uitzondering geweest. Hoewel de herinnering hem na twaalf jaar niet meer de adem benam, was het niet iets waar hij graag aan terugdacht. Zo verliefd wilde hij nooit meer worden. Nog zo’n breuk zou hij niet te boven komen, en nog zo’n poging om het jaren later te lijmen al helemaal niet. Arthur voelde hoe hij begon af te glijden naar melodrama en probeerde zichzelf tot de orde te roepen. Zijn moeder was niet seniel, die zou meteen merken dat er iets met haar jongste zoon aan de hand was. Hij wilde niet tegen haar liegen als ze ernaar zou vragen en stond op. “Ik moet maar eens gaan,” verkondigde hij tegen niemand in het bijzonder. Nu keek Jelmer wel op. “Doe vooral wat je niet laten kan.” Elsa was wat vriendelijker. “Bedankt voor je hulp. Kom je snel weer langs? Voor je moeder?” In haar ogen verscheen iets smekends. “Dag jongen.” Zijn moeder kwam moeizaam uit de bank omhoog. Het zou niet lang duren voor ze echt hulp nodig had. Misschien was deze plek toch zo gek nog niet. “Dag moeder.” Hij omhelsde haar voorzichtig. Hopelijk kon ze aarden hier. Wat zou ze de hele dag moeten doen? Borduren, kruiswoordraadsels oplossen, zoals de artsen hadden voorgesteld? Hij beloofde zichzelf, en zijn moeder met een blik, dat hij vaker langs zou komen, zo vaak mogelijk. Elke week misschien wel. Bij het idee alleen al gingen de haartjes op zijn armen overeind staan. Op weg naar zijn auto werd Arthur overvallen door herinneringen aan zijn vader. Hij was er nu toch en in Ridderkerk wachtte er weinig meer dan een fles en misschien een glas. Begraafplaatsen sloten met zonsondergang, wist hij, dus hij moest opschieten. Geen tijd verspillen met wachten, nadenken of hij wel wilde. Waarom zou hij niet willen? Het was het graf van zijn vader. De man van wie hij ondanks het stugge, het ontoegankelijke, gehouden had. De afgelopen jaren had hij Moscowa slechts een keer bezocht, 11
met zijn moeder. Dat lag niet aan zijn vader – ook Koens graf had hij sinds de begrafenis gemeden. Zo’n stuk steen betekende in feite helemaal niets, en er bloemen neerleggen nog minder. Koen herinnerde hij zich vaak ’s avonds in bed, als hij niet kon slapen, niet wílde slapen. De grafsteen was donker en streng, heel toepasselijk. Een naam en twee datums in grijze letters, meer niet. Het graf zag er minder goed bijgehouden uit dan dat van de buurman, een jongen van amper twintig, bedolven onder een verleppende bloemenzee. “Zo, pa,” zei hij om de drukkende stilte van zich af te schudden. Het woord, dat hij bij leven nooit gebruikt had, voelde vreemd in zijn mond en het enige resultaat was dat hij zich nog ongemakkelijker voelde. Zijn vader was nooit een ‘pa’ geweest, alleen een ‘vader’. Soms zelfs een ‘meneer’. Zo voelde Arthur het, al had hij dat nooit hardop gezegd. Vroeger was hij wel eens jaloers geweest op klasgenoten die met hun vader omgingen alsof hij hun beste vriend was. Flowerpower, kinderen de baas. Niet zijn ouders, of in ieder geval niet zijn vader. Die moest niets weten van die softe aanpak. De enige concessie was dat hij ook niets ophad met lijfstraffen, hoewel Arthur zich soms afvroeg of zijn vader Jelmer daar niet gewoon voor gebruikte. “Vader,” probeerde hij nog eens, maar de stilte werd er niet beter van. De vogels hielden mooi hun snavel hier. “Weet je wel wat je op de wereld hebt gezet?” Geen antwoord natuurlijk, maar de woorden begonnen makkelijker te komen. “Weet je wel wat je me allemaal hebt aangedaan? Jij en Jelmer? Omdat ik iets moest worden dat ik nooit kon zijn, maar er geen ruimte was voor iets anders dan jouw starre denkbeelden?” Hem tutoyeren voelde net zo vreemd als het ‘pa’, maar ‘u’ was een vorm van respect en het respect voor zijn vader was nu ver te zoeken. “Weet je wel hoe bang ik ben geweest? Bang dat je me in de ogen zou kijken, zou zeggen dat ik geen echte Hartman was, niet jouw zoon. Dat ik een voorbeeld moest nemen aan Jelmer want die deed het allemaal zo geweldig. Die heeft het helemaal voor elkaar. Vrouw, kind. Jouw huis, jouw auto. Over twee jaar nog een kind en hij is een perfecte kopie van jou. En bij God, ik hoop 12
dat zijn kinderen gelukkiger worden dan de jouwe!” De dorre bloemen op het naastgelegen graf ritselden in een windvlaag en kippenvel bobbelde Arthurs onderarmen. Een moment lang dacht hij dat het een soort antwoord was, toen riep hij zichzelf tot de orde. “Weet je wel wat je op de wereld hebt gezet?” vroeg hij nog eens, zachter nu. De kracht was uit hem weggevloeid en hij voelde zich steeds meer voor paal staan. “Weet je wel...” Hij kon het niet. Zelfs nu zijn vader al vier jaar onder de grond lag, kon hij de woorden niet over zijn lippen dwingen. Hij had zo lang gezwegen dat hij zelfs tegen zijn dode vader niet kon spreken. Bruusk draaide hij zich om en beende de stille paden af naar de uitgang. Een man in een stemmig pak knikte hem toe en hoewel de zon nog niet onder was, sloot hij het hek af. Nu had Arthur helemaal behoefte aan een borrel en aangezien hij geen zin had om eerst helemaal terug naar Rotterdam te rijden, besloot hij zijn alcoholshot in de binnenstad te halen. Kroegen zat. Of misschien zou hij kunnen uitgaan, alles van zich afdansen. Beter dan zuipen, vooral als je nog naar huis moest rijden. Tenzij je bij iemand bleef slapen. Een poosje speelde hij met die gedachte. Zou hij het durven, gay uitgaan in de stad waar zijn hele jeugd lag opgesloten? Wat als hij een oude bekende tegenkwam, wat als iemand hem bij een homoclub naar binnen zag gaan? Grommend sloeg hij rechtsaf. Hij had zich vandaag al door een windvlaag bang laten maken, dat was wel genoeg. Hij ging lol hebben, iemand oppikken om mee te dansen, om uit te dagen en subtiel te verleiden. Dat verdiende hij. Vastberaden parkeerde hij net buiten de stad, nam de trolleybus naar het centrum en van daaruit zocht hij zijn weg. Via wat gewone kroegen en een homocafé kwam hij uiteindelijk terecht in een tent die hij een poosje geleden had horen noemen. Nieuwsgierig keek hij om zich heen. Het was een ander soort bar dan in Rotterdam. Gemoedelijker, meer een grand café, hoewel het publiek in grote lijnen hetzelfde leek. Gemiddeld een jaar of vijfentwintig, goedgekleed maar niet uitbundig zoals 13
in de iT vroeger, groepjes jonge vrouwen met een diva in het midden. Een staartje Abba stierf weg, maar de dj draaide vlot het volume van de volgende, beter dansbare plaat open. Het was vreemd om ergens uit te gaan waar hij niemand kende. Geen handen die werden opgestoken, geen klinkende zoenen, in de lucht of echt op zijn wangen, afhankelijk van wie het was. De barman keek hem afwachtend aan en hij bestelde een baco. Nu pas begreep hij waarom zoveel mensen in groepen uitgingen – dan had je in ieder geval aanspraak. Hoe had hij dat vroeger gedaan? Gewoon gaan, dansen, en de rest zou hij wel zien. Meestal eindigde de avond in iemands bed, maar dat was niet verplicht. De herinnering aan die jaren maakte dat hij die tijd wilde herbeleven en plotseling had hij zin in seks, misschien nog wel meer dan in dansen. Tijd om iemand te verleiden tot een uitnodiging bij hem thuis. En dan maar hopen dat hij een beetje kon pijpen – rukken kon hij zelf en neuken deed hij niet op de eerste avond, die tijd lag voorgoed achter hem. Een paar nummers lang probeerde hij uit te vinden wat de smaak van de dj was en hoe de anderen dansten. Toen had hij zijn drankje op en waagde hij zich op de dansvloer. Hij voelde zich een beginneling, hoewel zijn lichaam de muziek volgde met het gemak van een strandwandeling. Het was alsof de ruimte niet paste, de mensen erin niet op de juiste manier bewogen, waardoor hij in de war raakte. Oude bekenden groetten elkaar en Arthur miste zijn stapmaatjes. Zelfs Arend zou hem nu welkom zijn. Het enige wat hij kon doen was tijdelijke nieuwe vrienden maken en hij liet zijn blik opnieuw door de zaal glijden. Er danste een jongeman in zijn buurt die hem wel beviel. Mooie armen, smalle heupen en hij leek zich uitstekend te vermaken. Arthur naderde hem nonchalant en probeerde oogcontact te maken. De jongen knikte hem toe en wendde zich naar een ander zonder hem nog een blik waardig te keuren. Verbluft schokte Arthur tot stilstand. Hij voelde aan zijn gezicht. Een ruwe baard van twee dagen raspte onder zijn vingers, maar er plakte geen bamisliert of babi pangang aan zijn kin. 14
Misschien was hij al bezet, of een verdwaalde hetero die met een kudde meiden mee was. Dat zou het wel zijn. Hij zette het van zich af en hervatte zijn swingen, deed er nog een schepje bovenop. Ze mochten in Arnhem best weten dat hij goed kon dansen en zijn titel Foxtrot al ruim tien jaar terecht en met trots droeg. Toch leek hij niet echt indruk te maken. Toen Arthur na een half uur een pauze inlaste aan de bar, bood niemand hem een drankje aan. Sterker nog, hij kreeg niet eens een complimentje. De barman schoof hem zwijgzaam zijn baco toe en begon een opgewekt gesprek met de volgende klant. Plotselinge eenzaamheid brandde in zijn keel. Hij probeerde het met zijn mixdrankje weg te spoelen en er zelfverzekerd en ongedwongen uit te zien, maar het viel hem zwaar. “Kom je hier vaker?” vroeg een nasale stem naast hem. Arthur keek om, verheugd dat hij eindelijk aanspraak had, tot hij het gezicht zag dat bij de stem hoorde. Pafferig, met bijgewerkte wenkbrauwen en een dikke laag poeder. Minstens twintig jaar ouder en twintig kilo zwaarder dan hij. Een nichterige Jelmer, geweldig. Daar was hij zijn broer niet voor ontvlucht. “Nee, ben hier voor het eerst,” antwoordde hij onwillig en hij nam snel nog een slok. “Dat dacht ik al. Ik ben hier zowat het meubelstuk en een knapperd als jij had ik vast wel eerder gezien.” De man glimlachte naar hem op een manier die vast uitnodigend en flirterig moest zijn, maar waar Arthur rillingen van kreeg. Het compliment was voor hem een belediging – dat soort ongeïnspireerde openingszinnen kreeg waarschijnlijk elke jongen uit die weke mond te horen, of hij nu echt een ‘knapperd’ was of niet. Wat dacht die verlepte griezel wel, dat hij een kans maakte bij Foxtrot? “Als ik jou eerder gezien had, was ik ergens anders mijn drankje gaan halen.” Arthur leegde zijn glas en negeerde het verbolgen antwoord. Met hernieuwd enthousiasme stapte hij de dansvloer op, vastbesloten aandacht te genereren die hem beter paste. Een paar jongens die aantrekkelijker waren dan de stamgast – maar nog steeds niet zijn type – leken zijn pogingen te waarderen en 15
hoewel hij zeker niets méér van ze wilde, was het dansen wel lekker. Hij kon het nog. Zijn blik werd steeds vaker naar een strak achterwerk en al dan niet goedgevuld kruis getrokken. Er liepen zeker wel mooie mannen rond hier. Misschien niet zoveel als in Diablo, maar genoeg om keus te hebben straks en een goede slaapplaats te vinden. Tegen de tijd dat hij pauzeerde voor zijn derde drankje, had hij er drie uitgepikt en met wat blikken en suggestieve bewegingen laten weten dat ze best een poging mochten wagen. Die manier van versieren en laten versieren had altijd gewerkt, hoewel hij nu toch wat meer moeite moest doen om hun aandacht te trekken. Normaal gesproken had hij die aandacht al voor hij überhaupt was begonnen. Maar hij was natuurlijk nieuw – ze wilden vast de kat uit de boom kijken, wisten nog niet wie hij was en waarom hij Foxtrot werd genoemd. In een club waar ze je kennen is dat toch een stuk makkelijker. Vreemd genoeg bood geen van drieën hem een drankje aan. Twee stonden met elkaar te zoenen en de derde luisterde intensief naar een meisje dat hem iets duidelijk probeerde te maken in de herrie. Arthur krabde in zijn haar en begon zich steeds minder op zijn gemak te voelen. Zo was uitgaan niet de uitlaatklep meer die het altijd geweest was. Een homobar was – naast het politiebureau – de enige plek waar hij zich thuisvoelde. Hij kreeg flink spijt van zijn beslissing. Waarom was hij niet gewoon naar Rotterdam gereden, om in zijn vertrouwde omgeving naar afleiding te zoeken? Met een onverschilligheid die hij niet echt voelde bewoog hij zijn lichaam op de maat van de muziek, zonder zijn blik af te houden van de mooie jongen die met het meisje stond te praten. Twee keer keek die op, grijnsde uitnodigend, maar hij kwam niet naar Arthur toe. Misschien moest hij zelf het initiatief maar eens nemen, al was het maar om te voorkomen dat hij opnieuw werd aangesproken door iemand die hij helemaal niet zag zitten. Het zou kunnen dat de jongen hem had zien praten met het meubelstuk en daardoor een verkeerde indruk van Arthur had gekregen. Zoiets kon 16
heel snel gaan, wist hij uit ervaring. Mensen waren een kei in conclusies trekken op basis van heel weinig informatie. Gelukkig was hij zelf niet zo, anders zou hij een beroerde rechercheur zijn. Schijnbaar toevallig maar onder de oppervlakte doelbewust bewoog Arthur zich in de richting van de mooie jongen. Al snel kon hij hem ruiken – vers zweet, muskus en een of ander etensluchtje werden niet voldoende gemaskeerd door de zoete walm van vrouwenparfum en de sigarettenrook. Arthur huiverde, maar zo’n luchtje ging er onder de douche wel af en een asbaksmaak was hij gewend. “Jij komt hier vast vaker,” riep hij tegen de jongen toen het meisje naar de bar liep. “Ik ben nieuw!” “Hoe vind je het?” Hij kwam hier uit de buurt, aan zijn accent te horen. “Keigave tent, toch?” Arthur knikte halfslachtig. “Ik ga normaal in Rotterdam uit, ik ken hier niemand!” “Da’s ook niet leuk.” Daar bleef het bij. Hij had zich moeten voorstellen, met een grijnsje moeten zeggen dat hij nu wel iemand kende. Dat zou Arthur zelf in ieder geval hebben gedaan om te laten weten dat hij beet had. Zou dit er eentje zijn die meer baat had bij de directe aanpak? Bah, hij was hier helemaal niet goed in. Hij opende zijn mond voor een nieuwe poging, maar de jongen had zich alweer omgedraaid en bewoog zijn heupen geoefend op de muziek. Op de rug van zijn hemdje tekende zich een donkere V van zweet af. Mooi, beet. Arthur deed een stap naar voren en danste dicht tegen de ander aan. Bij de eerste wrijving begon zijn pik te groeien en hij legde een hand op de heup van de jongen, die zich prompt weer omdraaide. “Ik wil niet lullig overkomen,” schreeuwde hij boven de muziek uit, “maar je bent m’n type niet! Te oud!” Hij keek er verontschuldigend bij, maar dat hielp niet meer. Alsof Arthur een duw tegen zijn borst had gekregen, wankelde hij achteruit. Te oud. Hij dacht aan de grappen, de weken voor en na zijn verjaardag, van zijn kennissen in de scene. Dertig was bejaard in homoland, hij kon het nu echt schudden, telde niet meer mee. Hij had het 17
niet serieus genomen, aangezien het gros van de opmerkingen kwam van mannen ouder dan hij, en bewees niet veel later hun ongelijk door een eerstejaars student tandheelkunde een paar weken van zijn ‘bejaarde pik’ te laten genieten. Dit had hij niet verwacht. Niet nu al. Misschien over vijftien jaar of zo, als hij zelf een wanhopig meubelstuk dreigde te worden. Hoewel hij er eigenlijk vanuit ging dat hij tegen die tijd iemand had gevonden, die ene jongen die al zijn lijden de moeite waard zou maken, zodat hij niet eenzaam op een barkruk om restjes hoefde te bedelen. “Neem me vooral niet kwalijk,” zei hij, zijn stem toonloos door de pijn die halverwege in woede veranderde. Zonder op antwoord te wachten liep hij in een rechte lijn naar de uitgang. Wat een rottent. Arnhem was duidelijk nog steeds bekrompen en benauwend, net als vroeger. Die jongen wist niet wat hij misliep. Te oud, ha! Wat was hij blij dat hij hier weg was, dat hij zijn plek had gevonden in Rotterdam. Daar liepen jongens zonder kapsones, die maar wat graag met Foxtrot dansten en hem versierden, omdat ze niets liever wilden dan met hem het bed in te duiken, steeds opnieuw! Pas buiten, in de ietwat koelere nachtlucht, besefte hij dat hij een onvervalst blauwtje had gelopen. Iemand had hem afgewezen. Precies de reden waarom hij vroeger mannen naar zich toe liet komen, maar nu waren ze allemaal op afstand gebleven. De koude douche ontnuchterde hem en huiverend begon hij te lopen. Tegen de tijd dat hij zijn auto bereikte, had hij het klaargespeeld om het als een wijze les te beschouwen, maar hij hield er een bittere nasmaak aan over. Wat nou als het binnenkort in Rotterdam ook zo zou gaan? Zouden ze hem daar ook te oud gaan vinden, een stamplek aan de bar aanbieden? Hij dacht aan zijn beste vriend Fabian, ruim twaalf jaar ouder dan hij, die vorig jaar moeiteloos de juiste kerel had ontmoet. Staf was zelfs zo juist dat Fa het na twee dagen al uitmaakte met Bas, de man die een week later bij hem in zou trekken. Maar dat waren echte relaties. Drie, vier, vijf jaar. En dat wilde Arthur niet, niet meer en al helemaal niet op dit moment. 18
Fuckbuddy, dat was het woord. Friend with benefits. Waarom waren daar geen Nederlandse woorden voor? Neukmaatje? Iemand die je geen pijn kon doen maar wel kon laten genieten. Een mooie jongen die niet begon te zeuren of hij eens mee mocht naar zijn moeder, zoals Jesper destijds. Het zou toch niet zo zijn dat zelfs dat niet meer voor hem was weggelegd nu hij de magische grens bereikt had? Dan kon hij er net zo goed meteen een eind aan maken. Hij hoefde niemand voor goede en kwade dagen, voor ziekte en gezondheid, maar voortaan alleen en in zijn eigen bed slapen, daar was het nog iets te vroeg voor. Hij was zijn moeder niet. Intens chagrijnig startte hij zijn Volvo. Hij was nog steeds geil, verdomme. Tegen de tijd dat hij de snelweg opdraaide had hij de deprimerende gedachten van zich afgeslagen en hij keek onwillekeurig naar links, naar de geluidswal waarachter het nieuwe onderkomen van zijn moeder stond, de witte stenen muur vaag glanzend in het maanlicht, zo fantaseerde hij. Hoe zou ze slapen? Zou ze wel slapen, of lag ze in het donker naar het plafond te staren, verlangend naar haar oude bed, haar oude huis, waar haar oudste zoon haar zowat uitgejaagd had? Arthur klemde zijn vingers wat steviger om het stuurwiel en trapte het gaspedaal dieper in. Vijf kilometer boven het maximum reed hij over de praktisch lege snelweg. Hij concentreerde zich op de strepen, op de oranje natriumlampen, maar zijn gedachten lieten zich niet wegdrukken. Zou hij dit stuk elke week rijden? Als hij zichzelf een beetje kende, zou de frequentie snel afnemen, al was het alleen maar omdat hij niet echt van autorijden hield. Van auto’s ook niet. Vroeger dacht hij nog wel eens dat dat hem meer homo maakte dan zijn voorkeur voor mannen, maar daar was hij intussen ook wel overheen. De Volvo die hij jaren terug had gekocht deed het nog prima, en hij was blij dat hij zich niet had laten overhalen om elke twee jaar een nieuwe te kopen. Een andere optie drong zich schuchter maar vastberaden aan hem op. Hij kon ook verhuizen. Voor zijn moeder. Dichterbij, Nijmegen of Wageningen, of toch Arnhem. Terug naar zijn wortels. Hij huiverde ondanks de warme auto maar wilde het idee 19
niet meteen egoïstisch de kop indrukken. Sinds Max, de vriend van zijn ex-collega Maarten, hem jaren geleden genadeloos had getoond dat hij alleen aan zichzelf dacht, was hij er zich bij vlagen van bewust en probeerde hij er iets aan te doen. Zijn moeder had hem nodig, dat stond vast. Hij wilde natuurlijk niet dat hij daar op een middag na maanden radiostilte binnen zou stappen en zij zou zeggen: “Wat kan ik voor u doen, meneer”. Maar terug naar Arnhem? Durfde hij dat? Een keertje uitgaan was wel iets anders dan er weer wonen, waar veel mensen hem kenden, zich met hem zouden bemoeien. Aan de andere kant was hij dat inmiddels wel gewend, zelfs een kluizenaar als hij had na ruim tien jaar in Ridderkerk een hoop kennissen verzameld, van wie sommigen hem nog wel eens wilden vragen naar zijn privéleven, bij de bakker of zo. Tot en met de afslag Ridderkerk probeerde hij te besluiten of terugkeren een teken van zwakte of van kracht was. Een geslagen hond of een overwinnaar? Het dilemma werd op het politiebureau voor hem opgelost, in de vorm van een wit plastic koffertje met een bende papieren die hij in eerste instantie niet kon plaatsen. Iedereen in het district had zo’n koffertje ontvangen en het duurde niet lang voor het bureau gonsde als een overspannen bijenkorf. Arthur zette zijn koffie neer en las de begeleidende brief vluchtig door. Landelijke reorganisatie. Daar had hij in de wandelgangen al iets over opgevangen, maar weinig aandacht aan besteed. In principe maakte het hem niet uit hoe zijn korps heette, als hij zijn werk maar kon doen. Nu bleek dat het wel iets verder ging dan een naamsverandering. Hij ging zitten en las de brief opnieuw, nu aandachtiger. Blijven of overgeplaatst worden, en je mocht niet eens zelfs kiezen, dat werd voor je gedaan. En als je werd overgeplaatst, kon je overal in het district terechtkomen. Wie had dit bedacht? Het rook naar willekeur en voortrekkerij en hij mompelde een vloek. Arnhem kon hij in ieder geval wel vergeten – in dit soort organisatorisch voorgeborchte zou niemand mensen van buitenaf aannemen. Ze konden hun eigen collega’s niet eens een nieuwe functie garanderen, laat staan een nieuwkomer. 20
Blijkbaar had het idee van terugkeren zwaarder op hem gedrukt dan hij zich bewust was, want in tegenstelling tot de neerslachtigheid van zijn collega’s voelde hij zich opgelucht, zelfs enthousiast. Het was een enorm district, hij kon overal belanden. Nieuwsgierig bladerde hij het boekwerk met de opties door, markeerde in gedachten de plekken waar hij eventueel wel zou willen zitten. Nadeel was weer nieuwe collega’s, die hij weer zou moeten conditioneren om niet te vragen naar zijn liefdesleven. Maar dat was hem eerder ook gelukt, dat zou vast geen onoverkomelijk probleem opleveren. Vanzelfsprekend was de reorganisatie het gesprek van de dag in de kantine. Hij zocht snel zijn oude mentor Joachim de Beer op, die een vrijwel leeg dienblad op tafel zette. “Geen honger? Is het zo erg?” “Ik moet nog drie jaar, Hartman. Straks zetten ze me bij de Rivierpolitie, of in West.” Arthur blies in zijn soep. “Misschien mag je wel blijven. Dat kan toch? We moeten die brief met de status gewoon afwachten.” Hij aarzelde. “Ik hoop op een A-status, eigenlijk.” “Wil je hier weg?” Zoals gewoonlijk verraadde Joachim niet wat hij dacht. Misschien wel niks. “Niet per se. Maar...” Hij stak de lepel in zijn mond en besloot dat de tomatensoep deze keer uitstekend smaakte. “...maar je wilt wel eens iets anders. Die jonge honden van tegenwoordig...” Joachim schudde zijn doorgroefde grijze hoofd. “Jong?” zei Arthur schamper nadat hij geslikt had. “Gister nog afgewezen omdat ik te oud was.” Tegen Joachim kon hij dat wel zeggen, die vroeg toch nooit door. “Ze weten niet wat ze missen.” De Beer porde met zijn vinger in het broodje kaas dat eenzaam voor hem op het dienblad lag. “Maar we merken het wel. Weinig in te brengen.” Dat was waar en zwijgend lepelde Arthur zijn soep naar binnen. Het zou allemaal wel meevallen. Dacht hij. Hoopte hij. Een paar dagen later viste Arthur de envelop met het vonnis over zijn politiecarrière uit de brievenbus. Een golf adrenaline 21
spoelde door zijn lichaam en liet zijn vingertoppen tintelen in de branding. Elke politieman in het hele land zou zich nu zo voelen, besefte hij en de adrenaline werd opgevolgd door een gevoel van saamhorigheid. In zijn flatje mikte hij de rekeningen en reclame op zijn bureau. Met de andere envelop in zijn hand liet hij zich op de bank zakken. Wat zou zijn status zijn? Blijven zitten in Ridderkerk of opteren voor een nieuwe baan ergens anders in de regio? De zekerheid waarmee hij tegen Joachim had gezegd dat hij wegwilde, taande alweer. Hij had het hier naar zijn zin, tenslotte, kende bijna iedereen, kon met de meesten goed overweg. Belangrijker, mensen kenden hem: iedereen wist dat hem uithoren over zijn privéleven geen zin had en niemand probeerde het nog. Maar dat zou sowieso allemaal veranderen, zelfs als hij mocht blijven. Dan kon hij net zo goed helemaal verhuizen. Niet alleen van bureau, maar ook qua huis. Het dorpse van Ridderkerk was nauwelijks beter dan Arnhem en hij had steeds vaker het gevoel dat mensen achter zijn rug om fluisterden. Als hij geen politieman was geweest, had hij het effect van die fluisteringen misschien al gemerkt. Bruusk scheurde Arthur de envelop open met zijn wijsvinger. Het papier sneed in zijn huid en vloekend likte hij het bloed op. Met zijn vrije hand haalde hij de brief tevoorschijn en hij liet zijn blik over de regels glijden. Opluchting en onmiddellijke weemoed welden in hem op zoals het bloed in de snee in zijn vinger. Hij moest weg. Mocht weg. De onzekerheid kon beginnen. Gelukkig lag zijn lot niet slechts in handen van de willekeur, hij kon aangeven welke positie hij graag zou willen en in welk district. Hij hengelde over de leuning van de bank naar het witte koffertje en pakte het boekwerk met de beschikbare plekken. De afgelopen dagen had hij de lijst al een stuk doorgewerkt, gekeken naar wat hij wilde, wat hem zou uitdagen, en nu deed hij de laatste etappe. Het duale van Oost of Noord, rijke buurten en volkswijken naast elkaar, sprak hem wel aan, maar hij was natuurlijk niet de enige die dat interessant vond en de concurrentie kon wel eens te sterk worden. Waterweg klonk 22
ook wel aardig, hoewel hij vreesde dat er een onbehoorlijke hoeveelheid waterlijken op zijn bord zou komen. Tot diep in de nacht probeerde hij de beste opties te verzamelen, bijgestaan door een goed glas naast zich en een goede trompet op de achtergrond. Soms zong hij zachtjes mee met Miles, dan nam hij pauze en dacht hij aan Tim. Voor hij kon verzanden in vragen of zijn voormalige beste vriend nog wel eens aan hem dacht, leegde hij zijn glas en hervatte hij zijn werk. Uiterlijk nog redelijk fris, maar met een vermoeid brein verscheen hij na een paar uur slaap en een paar uur piekeren op bureau Kievitslaan. Het was zo’n chaos dat hij in een leren uniform met een fallusvormige wapenstok had kunnen verschijnen zonder dat iemand het überhaupt had opgemerkt. De wachtmeester leek elk moment in tranen te kunnen uitbarsten en Arthur haastte zich naar de trap. Op weg naar de recherchekamer liep hij Joachim tegen het lijf, die er tien jaar ouder uitzag. “Wat is je status?” informeerde hij voorzichtig. Aan zijn gezicht te zien moest Joachim ook weg. Misschien zouden ze uiteindelijk toch op hetzelfde bureau terechtkomen, dat zou aardig zijn. “Wat doet het ertoe?” antwoordde zijn collega somber. “Alles gaat toch veranderen. Hadden ze echt niet nog drie jaar kunnen wachten?” De oudere hoofdagent slaakte een vermoeide zucht. “Een ouwe hond kun je geen nieuwe trucjes meer leren. Moet ik straks voor die drie jaar nog allerlei cursussen gaan doen, met computers en alles...” Hij huiverde zichtbaar. “Zo lastig is dat toch allemaal niet?” Joachims blik maakte elk antwoord overbodig. “Je sleept je er wel doorheen, man. Jij slaat je overal doorheen.” Arthur had zo veel van Joachim geleerd dat het hem zwaar viel zich in te beelden dat de staalgrijze ogen onder de borstelige wenkbrauwen de wanhopige blik zouden krijgen van iemand die het na tien keer nog niet snapte. “Ik hoop dat je gelijk hebt, Hartman.” In een opwelling pakte Arthur Joachims hand. “Ik zal je missen, De Beer.” “Ik jou niet, Hartman.” Joachim grijnsde zonder vreugde. “Of 23
toch wel. Ja. Ik zou je gezicht wel eens willen zien als je eindelijk tegen de juiste oploopt.” Arthur fronste. “De juiste wat?” vroeg hij, voor hij het begreep en zijn tong graag wilde afbijten. “De juiste voor jou.” Joachim gaf hem een knipoog die in andere omstandigheden speels zou zijn geweest en liep toen door. Verbijsterd staarde Arthur hem na. Niet ‘de juiste vrouw’, zoals hij verwacht had, maar zijn verbijstering slonk alweer. Ergens wist hij wel dat Joachim niet stom was en zijn jongere collega in zijn waarde liet, dat was zijn stijl nu eenmaal. Toch voelde het fijner als hij simpelweg kon denken dat iedereen dacht dat hij hetero was en bewust single. “Aan je gezicht te zien heb jij ook het A’tje van aftaaien,” zei Stokvis, zijn chef. “Je bent verre van de enige.” Zelf keek hij ook niet al te vrolijk. “Huh? Oh, ja.” Arthur keek om zich heen, alsof hij zich voor het eerst in de recherchekamer bevond in plaats van zowat voor het laatst. “Raar idee, of niet? Je hebt hier je hele politieleven gezeten. En nu besluiten de hoge heren dat je niet meer op je plek zit door die verdomde reorganisatie en mag je pleite.” Arthur haalde zijn schouders op. “Ergens anders kan ik ook mijn werk doen.” Stokvis keek hem met een niet te peilen blik aan en knikte toen. Hij kende Arthur. Of beter, hij wist hoe Arthur reageerde. Kennen deed niemand hem. “Laten we dan maar aan het werk gaan. De boefjes zitten niet stil terwijl ons hele bestaan overhoop wordt gegooid.” Hetero’s kunnen ook prima dramaqueens zijn, dacht Arthur geamuseerd voor hij zich op zijn stoel liet zakken en het eerste dossier van die dag begon door te spitten. “Ik ga verhuizen, moeder,” zei Arthur en hij merkte hoe nadrukkelijk zijn stem klonk, alsof zijn moeder in de afgelopen maanden seniel en doof geworden was, wat juist niet het geval was. Hij had zijn belofte gehouden en was elke week naar Arnhem gereden. Zelfs als piketdienst hem in Ridderkerk hield, belde 24
hij op om te horen hoe het ging. Elke zondag zag en hoorde hij zijn moeder wat meer opleven. Haar grijze ogen stonden helderder dan ooit, of in ieder geval helderder dan de afgelopen vijftien jaar. En hoe graag hij ook wilde denken dat dat door zijn bezoekjes kwam, hij wist dat het niet zo was. Ze sprak over nieuwe vrienden, buren en kennissen die ze beneden had ontmoet in het dienstencentrum. Hij moest lachen als ze het had over ‘de oudjes van hiernaast’ omdat die helemaal niet zo oud waren. Eenmaal had hij gevraagd of ze het hier naar haar zin had, niet liever terugwilde naar haar oude huis, maar ze had beslist haar hoofd geschud. “Jelmer zit daar prima, jongen. Laat mij hier maar lekker schuiven.” Het stelde hem gerust en doofde zijn schuldgevoel. “Verhuizen? Waar ga je wonen?” “Terug naar Rotterdam,” verkondigde hij en hij kon de brede grijns niet onderdrukken. Het was lang geleden dat hij zich zo opgewekt had gevoeld, bijna gelukkig zelfs. Niet alleen kon hij zoals gewenst als rechercheur aan de slag in Oost, zijn nieuwe flat beviel hem ook uitstekend. Een echte flat – niet zo’n portiekflatje waar je buren je alsnog in het oog hielden, maar eentje met honderden bewoners die elkaar niet wilden kennen. Hij hoefde zich niet af te vragen of hij zich de teleurstelling op het gezicht van zijn moeder verbeeldde en zijn grijns verdween. “Zo ver, jongen,” verzuchtte ze. “Waarom kom je niet hierheen?” Arthur vroeg zich af of Elsa er met zijn moeder over gepraat had, of dat het vrouwen eigen was. “Dat gaat niet.” Zin om het uit te leggen ontbrak. Hij had al verteld over de reorganisatie en dat was duidelijk niet blijven hangen. “Heb je je best wel gedaan?” Ze keek hem onverwacht scherp aan en voor het eerst sinds lange tijd voelde hij het schaamrood over zijn wangen kruipen. “Nee,” gaf hij toe. “Niet echt. Ik hoor hier niet meer, moeder. Mijn leven is daar.” Fabian was in Rotterdam, en Arend en de andere kennissen uit de scene. En vast nog wel twintig mannen die hij nooit in Arnhem zou tegenkomen. Zijn lichte voorkeur voor Hollandse boerenjongens was niet zo heel praktisch in de 25
multiculturele havenstad, maar erg kieskeurig was hij niet. Als het maar strak was, en een beetje jonger dan hijzelf. “Is er eindelijk iemand...” Ze zag zijn gezicht en zweeg, begreep zichtbaar niet wat hem dan in Rotterdam kon houden, als het geen meisje was. “Je lijkt zo op je vader,” zei ze zacht, met liefde in haar stem die hij pas hoorde in zijn herinnering, toen hij van de schok was bekomen. “Meer dan Jelmer.” “Hoe... wat...” stamelde hij en hij propte zijn handen in de zakken van zijn joggingvest om zijn vuisten te verbergen. “Zo koppig, zo je eigen zin willen doen, omdat je precies weet hoe het moet. Hij was trots op je, jongen. Meer dan je misschien wist.” “Ik geloof u niet,” zei hij, fel als een gewond dier. Toch kon hij geen reden bedenken waarom ze zou liegen. Misschien wist ze niet beter, net zoals ze een heel andere Jelmer kende dan hij. Net zoals ze hem niet kende. “Dat spijt me heel erg, jongen.” Zijn moeder stond op, voorzichtig maar zonder wankelen, en naderde hem. Hij sloeg zijn blik neer en haar zachte hand streelde zijn wang. “Toch was het zo. Je deed niet wat hij wilde, en daar bewonderde hij je om.” “Waarom heeft hij dat dan nooit laten merken?” vroeg hij gesmoord, nog steeds zonder haar aan te kijken. “Hij was bang dat je niet meer zou proberen zijn goedkeuring te krijgen door goed te zijn in wat je wel deed, om hem te willen laten zien dat het ook anders kon.” Met de beste wil van de wereld kon hij deze kennis niet plaatsen in de vorm die zijn vader in zijn geheugen had uitgesleten. Hij wilde dat het waar was, maar dat zou betekenen dat zijn vader hem moedwillig keer op keer had bezeerd. Voor zijn bestwil. Hij beet op zijn onderlip en waagde een blik in het gezicht van zijn moeder. Ze glimlachte. Hij hield van me? Pas toen ze hem haar ruwgewassen zakdoekje gaf, besefte hij dat hij huilde.
26
3 januari 1994 Vandaag had ik mijn eerste dag op Bureau Oost. Het is wel iets heel anders dan Ridderkerk, hoewel ik niet precies weet waar het hem nu in zit. Stadser, waarschijnlijk. Het doet me denken aan mijn stage, maar dat is zo lang geleden en er is zoveel veranderd in de afgelopen vijftien jaar dat het allemaal toch ook anders is. De collega’s lijken wel geschikt. Afgezien van de hoofdinspecteur komt iedereen van een ander bureau. Ik werk het meest samen met Bram Starink, beetje het type Freek Dekker maar dan zonder voetbalfanatisme. De chef, José Donkersloot, is een vrouw die voor zover ik weet flink haar mannetje staat. Door en door Rotterdams. De flat bevalt enorm, nog meer dan ik had gedacht. Ik woon er nu al bijna twee maanden en ik heb alleen mijn linkerbuur gezien, een jonge vrouw met zwart haar tot op haar kont en nogal indringende ogen. We groeten elkaar, maar ik heb geen idee hoe ze heet. Ze heeft twee herders, maar die zijn hartstikke goed afgericht en blaffen amper. Ik heb meer last van de heavy metal van de andere buren. Dat doet me er wel aan denken, het is nog steeds behoorlijk leeg hier. Een hond gaat natuurlijk niet, ik ben vaak weg, maar misschien een kat, net als Fabian? Of een vogel... Of een vriend natuurlijk, maar dat is nog veel meer gedoe dan een huisdier. In Rotterdam zijn ze een stuk schappelijker dan in Arnhem en ze waarderen Foxtrot nog steeds op de dansvloer en in bed, maar er is niemand met wie ik het langer dan een paar weken uithou. Uit wil houden, misschien wel. Of zij met mij. Niet dat ik gedumpt word, of zelf iemand dump, maar na een paar weken rotzooien kijken we elkaar aan en 27
besluiten we tegelijk dat het niet meer gaat worden dan het nu is. Pik ik de verkeerde jongens eruit, of ben ik inmiddels zo ver afgegleden dat het op mijn gezicht staat te lezen? Kevin probeerde het tenminste nog, toen, tot me doordringen. Misschien heeft de rest geen zin in een oester. Ach, wat. Ik heb ook geen zin in hen. Wat moet ik met een vriendje? Seks is belangrijk, dat doet alleen pijn als je hem er droog in ramt en dat heb je helemaal zelf in de hand. Het is wel best zo.
28
3 januari 1994 Pik ik de verkeerde jongens eruit, of ben ik inmiddels zo ver afgegleden dat het op mijn gezicht staat te lezen? Kevin probeerde het tenminste nog, toen, tot me doordringen. Misschien heeft de rest geen zin in een oester. Ach, wat. Ik heb ook geen zin in hen. Wat moet ik met een vriendje? Na een reorganisatie bij de politie komt Arthur Hartman terecht op een bureau in Rotterdam Oost. Hij is inmiddels de dertig gepasseerd en heeft genoeg van de zoektocht naar de Ware. Vriendjes zijn alleen maar lastig, vertelt hij zichzelf en zijn vrienden telkens weer. Dan komt hij Ferry tegen, met de mooiste blauwe ogen die hij ooit gezien heeft. Helaas is Ferry hetero en Arthur probeert hem uit zijn hoofd te zetten. Dat blijkt echter lastiger dan gedacht. Arthur glijdt steeds verder af in de hopeloosheid en zelfs zijn beste vriend Fabian kan hem niet beschermen tegen de valkuilen op zijn pad. Een verhaal over moed en angst, waarheid en tegen jezelf liegen. Kan Arthur op tijd zijn leven in eigen hand nemen, of sleurt het lot hem een doodlopende straat in? Over Cadans: “Homoseksualiteit staat centraal in het boek, maar lijkt ondergeschikt aan de emoties waar Arthur mee om moet leren gaan. Het boek is prachtig en indringend geschreven. Soms bloedgeil, maar je raakt ook tot tranen toe geroerd als je Arthurs onzekerheden leert kennen. Een absolute aanrader!” (Expreszo) Over Dubbel leven: “In zijn keuzes en houding is Arthur Hartman soms weinig beminnelijk, maar naarmate het verhaal vordert, leren we hem beter begrijpen en vergeven we hem graag zijn tekortkomingen. ‘Dubbel leven’ is een erg eerlijk boek, dat de lezer met zijn uiterst vlotte stijl en realistische inhoud moeiteloos meevoert.”(Zizo)
www.verschil.be www.micha.meinderts.nl 29