Preek van Martijn Piet d.d. 9 november 2008
Opofferende liefde 27 Tot jullie die naar mij luisteren zeg ik: heb je vijanden lief, wees goed voor wie jullie haten, 28 zegen wie jullie vervloeken, bid voor wie jullie slecht behandelen. 29 Als iemand je op de wang slaat, bied hem dan ook de andere wang aan, en weiger iemand die je je bovenkleed afneemt, ook je onderkleed niet. 30 Geef aan ieder die iets van je vraagt, en eis je bezit niet terug als iemand het je afneemt. 31 Behandel anderen zoals je wilt dat ze jullie behandelen. 32 Is het een verdienste als je liefhebt wie jullie liefhebben? Want ook de zondaars hebben degenen lief die hen liefhebben. 33 En is het een verdienste als je weldaden bewijst aan wie weldaden bewijzen aan jullie? Ook de zondaars handelen zo. 34 En is het een verdienste als je geld leent aan degenen van wie jullie iets terug verwachten? Ook zondaars lenen geld aan zondaars in de verwachting alles terug te krijgen. 35 Nee, heb je vijanden lief, doe goed en leen geld aan anderen zonder iets terug te verwachten; dan zullen jullie rijkelijk worden beloond, en zullen jullie kinderen van de Allerhoogste zijn, want ook hij is goed voor wie ondankbaar en kwaadwillig is. 36 Wees barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is. Lucas 6:27-36
Micha 6:1-8 Micha was een profeet en hij sprak tot een volk, een maatschappij, waar welvaart en voorspoed heerste (al 40 jaar lang), waar het de meerderheid aan niets ontbrak. Eten, drinken, huisvesting, kleding, “vakanties naar Eilat”, het was binnen bereik, maar die welvaart en voorspoed hadden, hoe herkenbaar, ook zelfgenoegzaamheid en egoïsme gebracht. De eigen IK was het belangrijkst. IK nam zoveel ruimte in dat GOD vanuit het hart naar de randen van het bestaan werd gedreven, en er bij sommigen overheen duikelde. Of bij anderen alleen nog maar bestond uit lippendienst, want het hart was vooral vol van IK. Daar waar Ik centraal staat en God uit beeld is, verkilt ook de liefde en betrokkenheid bij de medemens. Mensen werden aan hun lot overgelaten, er was sociaal onrecht. Er was sprake van corruptie en machtsmisbruik onder de bovenlaag van de bevolking. Grootgrondbezitters, machthebbers, rechters, priesters en profeten, ze maakten zich schuldig aan onrecht. Daarom begint Micha 6 ook met een aanklacht van God tegen het volk. Het wordt beschreven als een rechtszaak. Er staat boven: De gerechtigheid van de HEER 1 Hoor toch wat de HEER zegt! (Luisteren!) Sta op, laat de bergen uw rechtsgeding horen, laat de heuvels getuige zijn. 2 Luister, bergen, naar het pleidooi van de HEER, hoor toe, onwrikbare fundamenten van de aarde. De HEER heeft een geschil met zijn volk, hij klaagt Israël aan: Micha 6:1-2 God stelt een aanklager aan, een soort officier van justitie. Het zijn de bergen en de heuvels die worden opgeroepen om te fungeren als jury. In vers 2 zegt God dat Hij Israël in staat van beschuldiging stelt. Verassend is dan vers 3. Daar staat: 3 ‘Mijn volk, wat heb ik je misdaan? Waarmee heb ik je gekweld? Antwoord mij!
Micha 6:3
Het lijkt wel of God de rollen omdraait: Hij gaat zelf in de beklaagdenbank staan en zegt: “Vertel Me dan maar wat jullie tegen Mij hebben”.
1
God vraagt zich af waarom het volk, met hun gedrag God afwijzen. Wat heeft Hij misdaan dat ze Hem niet meer van harte volgen? God geeft de gelegenheid te uiten welke moeiten er zijn met het geloof en met Hem zelf. God wil een echte relatie met mensen, met jou en met mij. God wil dat als we zingen “Ik heb U lief”, we dat doen omdat we het menen! En dat als we daar moeiten mee of twijfels over hebben, dat we die dan uiten. God wil niet dat we een spelletje spelen, maar dat we een echte relatie met Hem hebben. En als je niet uit, wat je ten diepste denkt – ook al denk je: mag ik zo wel denken? – dan wordt het nooit een echte relatie! 4 Ik heb je weggeleid, bevrijd uit de slavernij in Egypte. Ik zond Mozes, Aäron en Mirjam om jullie voor te gaan. 5 Ben je dan vergeten, mijn volk, wat Balak besloot, de koning van Moab, wat Bileam, de zoon van Beor, hem antwoordde? Ben je vergeten wat er gebeurde tussen Sittim en Gilgal? Ken je de gerechtigheid van de HEER niet meer?’ Micha 6:4-5 God zegt: jullie zijn wel even iets vergeten! Je bent vergeten dat ik je uit het land Egypte heb geleid en door de woestijn heb geleid en dat ik jullie het beloofde land heb binnengeleid. Ja, wacht nou eens even, dat is honderden jaren eerder gebeurd. Israël leeft op het moment van deze woorden van Micha zo‟n 700 voor Christus en de bevrijding uit Egypte was rond 1400 voor Christus. Die gebeurtenis had 700 jaar voor hun tijd plaatsgevonden. Hoe kan God dan zeggen: “Ik heb jullie uit Egypte gevoerd?” Omdat in die uittocht uit Egypte God voor eens en voor altijd Israël heeft aangenomen als zijn volk! Op dezelfde wijze worden wij als christen ook aangesproken in het NT. Het mag 2000 jaar geleden gebeurd zijn en we waren er niet bij toen Jezus werd gekruisigd, maar daarin heeft God óns voor eens en voor altijd gezegend. Dat is de basis van ons geloof, die we niet mogen vergeten. Voor Israël was dat de bevrijding uit Egypte en voor christenen is dat het verlossingswerk van Christus. In vers 6 en 7 komt dan het schuldbewuste Israël aan het woord. Hoe kunnen ze het weer goedmaken? 6 ‘Wat kan ik de HEER aanbieden, waarmee hulde brengen aan de verheven God? Moet ik hem tegemoet treden met brandoffers, zou hij eenjarige stieren aanvaarden? 7 Kan ik hem gunstig stemmen met duizenden rammen, met olie, stromend in tienduizend beken? Moet ik mijn oudste kind geven voor wat ik heb misdaan, de vrucht van mijn schoot voor mijn zondig leven?’ Micha 6:6-7 Hoe kunnen ze het weer goed maken? Hoe kunnen ze er voor zorgen dat God hun weer goedgezind is. Wat wil Hij hebben? Hij wil vast brandoffers en als een gewoon offer niet genoeg is dan misschien een heel luxe offer, een éénjarig kalf. En zo klimt het op, het offer dat ze willen brengen wordt steeds groter. Misschien kunnen ze de Heer gunstig stemmen wanneer ze duizenden rammen offeren en dan wordt er zelfs gesproken over een kinderoffer, waarvan de volken rondom Israël dachten dat de goden daar plezier in hadden. Weetje, er is een levensgroot verschil tussen godsdienstigheid en het dienen van God! Godsdienstigheid bestaat uit het vervullen van allerlei religieuze plichten, zonder dat er iets wezenlijks gebeurt in jou. Het brengen van offers is niet het zelfde als je bekeren van je verkeerde wegen. Hoe schrijnend dat dít Israël, waar financiële oneerlijkheid en machtsmisbruik zo‟n grote rol
2
speelt, alleen maar denkt aan het brengen van offers. Godsdienstigheid komt zo in de plaats van het dienen van God! Daarom eindigt het stukje in vers 8 met een samenvatting van wat God wél van Israël vraagt. 8 Er is jou, mens, gezegd wat goed is, je weet wat de HEER van je wil: niets anders dan recht te doen, trouw te betrachten en nederig de weg te gaan van je God. Micha 6:8 Als we God willen dienen dan gaat het erom dat je eerlijk en liefdevol leeft met Hem en met alle mensen. Micha 6:8 is een prachtig vers. God vraagt hier drie dingen: 1. Dat we Recht doen . Dat is eerlijk zijn, het staat tegenover de oneerlijke handel die toen plaats vond, maar ook nog nu vandaag….maar als je op God vertrouwt, dan hoeft je niemand ook maar een cent tekort te doen, want er wordt voor jou gezorgd. 2. Dat we Trouw betrachten. Dat we betrouwbaar zijn in onze handel en wandel. Laat je ja „ja‟ zijn en je nee „nee‟. Wees iemand die doet wat hij zegt en zegt wat hij doet. 3. En dat we Nederig onze weg met God gaan. Nederige mensen zijn mensen die beseffen dat het nodig was dat Christus voor hen aan het kruis stierf. Als je dat beseft, dan kijk je niet meer op anderen neer, maar dan ben je bewogen met hen. Micha 6:8 roept ons op om goed te doen, rechtvaardig en eerlijk. Nou daar kan niemand iets tegen hebben. Dat is een goede boodschap. Daar kunnen we allemaal AMEN op zeggen. We willen immers dat andere mensen ook zo tegen ons doen. Lucas 6 Maar dan terug naar de woorden van Jezus uit Lucas 6. Want zoals zo vaak, gaan de woorden van Jezus radicaal verder. Hij zegt niet alleen dat we récht moeten doen aan anderen, maar roept ons op om af te zien van ons eigen recht. af te zien van het recht op genoegdoening wanneer iemand ons iets aandoet. wij moeten onze vijanden zegenen en voor hen bidden. iemand die ons in het gezicht slaat, moeten wij onze andere wang toekeren, als iemand iets steelt, moeten wij het niet terugeisen, maar wat extra‟s meegeven en wanneer we iemand geld lenen, moeten we afzien van ons recht om het terug te vorderen. “Of zijn ook wij vergeten dat God zelf goed is voor wie ondankbaar en kwaadwillig is”, zegt Jezus. “Als jullie kinderen van God zijn, wees dan barmhartig zoals jullie Vader barmhartig is.” Dat is niet eenvoudig. Zo leven vraagt een offer. Het vraagt een sterven aan jezelf. Maar dán, zegt vers 35 zul je door God rijkelijk worden beloond. Filemon Het is met dit onderwijs in gedachte, dat we even gaan kijken naar de brief van Paulus aan Filemon. Het is een eigenaardige brief. Eén waarvan je je af kunt vragen, waarom die in onze bijbel staat. Er staat geen enkel theologisch standpunt in en ook niets van Evangelie verkondiging. Dat is allemaal afwezig. Het is een persoonlijke brief van Paulus aan Filemon, waarin hij Filemon een heel praktisch verzoek doet. Eigenlijk vraag Paulus aan Filemon om te doen wat we zojuist gelezen hebben in Lucas 6. Filemon wordt gevraagd om goed te zijn, voor iemand die niet goed voor hem is geweest.
3
Het gaat om zijn weggelopen slaaf Onesimus. Er is sprake van een arbeidsconflict. Niets geestelijks, zo op het eerste gezicht. Het is een brief en een situatie uit het leven gegrepen. Het gaat niet over de hemel, niet over de gemeente, niet over de Heilige Geest, het gaat over een arbeidsconflict. En toch is het beslist geen vergissing, dat dit briefje in de Bijbel staat! Waarom niet? Omdat God ons wil ontmoeten midden in het gewone dagelijkse leven. Dat is typisch voor de God van Israël, die niet alleen op de Sabbat en in de tempel gediend wil worden, maar juist ook op de marktpleinen op doordeweekse dagen. Gewone intermenselijke relaties en arbeidsverhoudingen behoren óók tot het werkterrein van de Heilige Geest. Wat is er aan de hand? Onesimus is weggelopen van zijn baas Filemon. Het lijkt er op dat hij iets op zijn geweten heeft. Dat zijn baas door hem is benadeeld. Het is niet helemaal duidelijk waarom Onesimus naar Paulus vlucht. Waarschijnlijk maakte hij gebruik van een regel uit het Romeinse recht: een slaaf die een vergrijp had gepleegd kon een derde partij om bijstand vragen. Deze persoon kon dan als advocaat van de slaaf optreden. Die regel was er om te voorkomen dat eigenaren van slaven hun slaven om het minste of geringste zouden afranselen. Zo komt Onesimus bij Paulus, die op dat moment gevangen zit, waarschijnlijk in Efeze. En Paulus besluit het voor Onesimus op te nemen en Filemon die christen is en ook een gemeente bij hem thuis heeft, een brief te schrijven. 10 Ik zou u om een gunst willen vragen voor Onesimus… (die tijdens mijn gevangenschap mijn kind is geworden.) Filemon vers10 15 Misschien hebt u hem korte tijd moeten missen om hem voor altijd terug te krijgen, 16 niet meer als een slaaf, maar als veel meer dan dat, als een geliefde broeder. Voor mij is hij dat al, hoeveel te meer moet hij het dus voor u zijn, zowel in het dagelijks leven als in het geloof in de Heer. 17 Dus, als u met mij verbonden bent, ontvang hem dan zoals u mij zou ontvangen. 18 En mocht hij u hebben benadeeld of u iets schuldig zijn, breng het mij dan in rekening. 19 Ik, Paulus, schrijf hier eigenhandig neer dat ik u zal betalen. Ik ga er dan maar aan voorbij dat u mij uw eigen leven schuldig bent. 20 Kom, broeder, bewijs mij deze dienst omwille van de Heer, stel mij omwille van Christus gerust. Filemon:15-20 Paulus vraagt van Filemon wat Jezus ook van ons vraagt in Lucas 6 om goed te doen aan Onesimus, ook al heeft deze hem misschien benadeeld. Hij vraagt niet alleen om Onesimus te vergeven, maar zelfs om een stap verder te gaan en zijn slaaf niet langer als een bezielde stofzuiger, een ding, een stuk huisraad te beschouwen, maar als veel meer dan dat: als een broeder in Christus. Filemon moet zijn recht op vergelding en genoegdoening loslaten. En zijn positie als eigenaar niet gebruiken voor eigen gewin, maar juist om Onesimus te zegenen. Hoe Filemon op deze brief heeft gereageerd dat weten we niet. Dat is voor ons nu ook niet zo belangrijk. Belangrijk is de vraag hoe jij en ik reageren. Misschien heb je wel werknemers in dienst of ben je manager van een afdeling. Misschien zit je in een situatie, waarin je ernstig wordt benadeeld. Je staat in je recht. Dat recht mag zegenvieren, dan heb je je beloning binnen. Maar er is een beloning van God voor diegene die goed is voor mensen die ondankbaar en kwaadwillend zijn.
4
Dat is geen makkelijke boodschap. Dat kun je alleen wanneer je doordrongen bent van het besef dat God ook voor jou barmhartig en genadig is. Dat kun je alleen wanneer de Geest van God de ruimte krijgt om in en door je heen te werken. Het zijn onze daden op de werkvloer, op de marktpleinen die weerspiegelen wat we geloven, niet onze religieuze activiteiten op zondag of op andere momenten. Onze relatie met God blijkt uit onze relatie met onze medemens. 6 Is dit niet het vasten dat ik verkies: misdadige ketenen losmaken, de banden van het juk ontbinden, de verdrukten bevrijden, en ieder juk breken? 7 Is het niet: je brood delen met de hongerige, onderdak bieden aan armen zonder huis, iemand kleden die naakt rondloopt, je bekommeren om je medemensen? 8 Dan breekt je licht door als de dageraad, je zult voorspoedig herstellen. Je gerechtigheid gaat voor je uit, de majesteit van de HEER vormt je achterhoede. 9 Dan geeft de HEER antwoord als je roept; als je om hulp schreeuwt, zegt hij: ‘Hier ben ik.’ Wanneer je het juk van de onderdrukking uitbant, de beschuldigende vinger en de kwaadsprekerij, 10 wanneer je de hongerige schenkt wat je zelf nodig hebt en de verdrukte gul onthaalt, dan zal je licht in het donker schijnen, je duisternis wordt als het licht van het middaguur. 11 De HEER zal je voortdurend leiden, hij zal je verkwikken in dorre streken, hij maakt je botten sterk en krachtig. Je zult zijn als een goed bevloeide tuin, als een bron waarvan het water nooit opdroogt. Jesaja 58:6-11
5