Kantoor Eindhoven
1
>
Telefoon (0800) 0543 Postbus 90056
Kennisgroep CAO
5600 PJ EINDHOVEN
Datum
Vakraad voor Houtverwerkende industrie Postbus 90154 5000 LG Tilburg
. . . . . . . . . . . . .
8 september 2014 Uw kenmerk
Kenmerk
2014-50/GvS
Betreft:
cao voor de Houtverwerkende industrie 2014
Geachte heer/mevrouw,
In het besluit van 23-07-2014, UAW Nr. 11572 heeft de Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid bepalingen van de cao voor de Houtverwerkende industrie 2014 algemeen verbindend verklaard tot en met 31 december 2014. Deze bepalingen heb ik beoordeeld op fiscale aspecten van de loonheffingen. Het doel hiervan is onder meer dat werkgevers zo goed mogelijk in staat zijn om hun fiscale verplichtingen na te komen. Ik heb de beoordeling beperkt tot de in mijn ogen belangrijkste fiscale aspecten. In de bijgevoegde rapportage informeer ik u over het resultaat van deze beoordeling. Wellicht ten overvloede vermeld ik dat u aan deze beoordeling alleen vertrouwen kunt ontlenen voor zover ik fiscale aspecten expliciet benoem. De beoordeling heeft plaatsgevonden naar de wet- en regelgeving zoals die geldt per 1 januari 2014, en is dus inclusief regels rondom de werkkostenregeling. Ik verzoek u om de cao-partijen van de inhoud van deze brief op de hoogte te stellen. Ik ga ervan uit dat ik u hiermee voldoende heb geïnformeerd. Indien u vragen of opmerkingen heeft, kunt u mij bereiken op bovengenoemd doorkiesnummer. Uiteraard kunt u ook bij mij terecht als u informatie wenst over de fiscale aspecten van niet in deze beoordeling genoemde cao-bepalingen.
Hoogachtend,
ON 579- 1Z*1ED
namens de inspecteur,
Bezoekadres In uw antwoord datum en kenmerk van deze brief vermelden
Karel de Grotelaan 4 EINDHOVEN
Kenmerk
2
In deze rapportage verwijs ik naar het Handboek Loonheffingen 2014, uitgave januari (hierna: Handboek). In dit Handboek is zowel de regelgeving over de werkkostenregeling opgenomen als de oude regelgeving van de vrije vergoedingen en verstrekkingen, “de overgangsregeling”. Indien de nummering van paragrafen van de werkkostenregeling en de overgangsregeling in het Handboek daartoe aanleiding geeft, verwijs ik in de rapportage eerst naar de werkkostenregeling en vervolgens naar de overgangsregeling. U kunt het Handboek raadplegen op of downloaden van de internetsite van de Belastingdienst (www.belastingdienst.nl). Uiteraard vindt u hier ook steeds het laatste nieuws, waarover u zich ook door middel van een rss-feed kunt laten informeren. De door de Belastingdienst uitgevoerde caobeoordelingen zijn ook te vinden op de site van de Belastingdienst, www.belastingdienst.nl, met de zoekterm “cao-beoordelingen”. Met ingang van 1 januari 2011 is de werkkostenregeling ingevoerd. Dit is de nieuwe regeling van kostenvergoedingen en voorzieningen (verstrekkingen en het ter beschikking stellen van zaken) voor de werknemer. Hiertoe is de Wet op de loonbelasting 1964 (hierna: Wet LB) gewijzigd en zijn ook de uitvoeringsbepalingen herschreven. De nieuwe uitvoeringsbepalingen zijn vervat in de Uitvoeringsregeling loonbelasting 2011 (hierna: URLB 2011). De Uitvoeringsregeling loonbelasting 2001 is vervallen. De werkkostenregeling houdt kort gezegd in dat de werkgever een vrije ruimte heeft van - in 2014 - 1,5% van het totaal van de individuele fiscale lonen van zijn werknemers. Tot dit bedrag kan de werkgever onbelast kostenvergoedingen en voorzieningen geven aan zijn werknemers. Daarnaast gelden nog enkele specifieke vrijstellingen en bovendien zijn er voorzieningen die de werkgever, hoewel ze als loon (in natura) zijn aan te merken, tegen een lagere waarde of nihil waarde in aanmerking mag nemen. De werkgever kan in de jaren 2011 tot en met 2014 jaarlijks, aan het begin van het jaar, kiezen om de oude regelgeving (overgangsregeling) toe te passen. In dat geval hanteert hij de regelgeving zoals die luidde per 31 december 2010. Meer informatie over de werkkostenregeling kunt u vinden op de site van de Belastingdienst met de zoekterm “wkr”. Artikel 6 Verplichtingen werknemers Lid 4 stelt dat indien de werknemer enig, tot het bedrijf behorend goed opzettelijk of door onachtzaamheid beschadigt of verliest, dat artikel 7:632 BW van toepassing is. De betaling door de werknemer aan zijn werkgever van een schadevergoeding bij opzet of bewuste roekeloosheid vloeit voort uit het civiele recht en vormt geen negatief loon. Als de werkgever geen gebruik maakt van zijn verhaalsmogelijkheden is in beginsel sprake van loon. Artikel 7 Aanvang en einde van de dienstbetrekking Dit artikel regelt voornamelijk de civielrechtelijke bepalingen ten aanzien van het aangaan en beëindigen van de arbeidsovereenkomst. Voor de volledigheid wijs ik op de fiscale verplichtingen van de werkgever om uiterlijk de dag voordat de werknemer gaat werken: - de gegevens van de werknemer voor de loonheffingen te ontvangen; - de identiteit van de werknemer vast te stellen. Voor de inhoud van deze verplichtingen verwijs ik naar de paragrafen 2.1 en 2.2 van het Handboek. Het niet naleven van deze verplichtingen kan tot forse naheffingsaanslagen en/of tot grote administratieve overlast leiden. In dit verband wijs ik tevens op de identificatieplicht van de werknemer, (zie paragraaf 2.2.2 van het Handboek) en op de bewaarplicht van de werkgever (zie paragraaf 3.5 van het Handboek). Ik wijs voor de volledigheid ook na het beëindigen van de arbeidsovereenkomst op de bewaarplicht en de bewaartermijnen zoals die gelden voor de loonadministratie, zie de paragrafen 3.5 en 15.2 van het Handboek.
Kenmerk
3
Artikel 11 Toeslagen In dit artikel zijn de bedragen vastgesteld die worden toegekend als diplomatoeslag, EHBO-toeslag en toeslag voor BHV-ers. De toeslagen behoren tot het loon. Artikel 12 Vergoedingen De volgende vergoedingen gelden: 1. De werkgevers zullen aan de werknemers voor zover zij het voor hun werk benodigde gereedschap niet verstrekken, een tegemoetkoming van € 2,87 per week verlenen in de kosten van aanschaf en het onderhoud daarvan. Met ingang van 1 januari 2014 wordt de toeslag verhoogd naar € 2,98. 2. In bedrijven waar de werknemers gebruik dienen te maken van werkkleding, zullen de werkgevers aan de werknemers een werkkledingvergoeding verstrekken van € 0,57 per gewerkte dag, voorzover de werkgever de benodigde werkkleding niet verstrekt. Met ingang van 1 januari 2014 wordt de werkkledingvergoeding verhoogd naar € 0,59 per gewerkte dag. Gereedschap Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding van de kosten van het gereedschap als de waarde van het verstrekte of ter beschikking gestelde gereedschap tot het loon. De werkgever kan dit loon onderbrengen in zijn vrije ruimte. Stelt de werkgever het gereedschap ter beschikking aan de werknemer dan bedraagt de waarde daarvan nihil indien de werknemer a) het gereedschap gebruikt op de werkplek en het na werktijd daar achterlaat; of b) het gereedschap nagenoeg geheel, dat is ten minste 90%, zakelijk gebruikt. Ik verwijs naar de paragrafen 4.5, 4.6 en 20.2.2 van het Handboek. Past de werkgever de oude regelgeving toe dan behoort een vergoeding voor gereedschap in beginsel tot het loon, tenzij de werkgever aannemelijk kan maken dat de werknemer die vergoeding feitelijk aanwendt voor de aanschaf van gereedschap voor zakelijk gebruik. De verstrekking van gereedschap kan, voor zover het om zakelijk gebruik gaat, onbelast plaatsvinden. Voor zover een werkgever gereedschap verstrekt is een onbelaste vergoeding voor dergelijke kosten uiteraard niet mogelijk. Ik verwijs naar de paragrafen 4.5, 4.7 en 27.2 van het Handboek. Voor de algemene fiscale voorwaarden voor vaste kostenvergoedingen verwijs ik respectievelijk naar paragraaf 4.6 en 4.7 van het Handboek. Werkkleding Indien de werkgever de werkkostenregeling toepast, dan behoren zowel de vergoeding en verstrekking van (werk-)kleding als de ter beschikking gestelde (werk-)kleding tot het loon van de werknemer. De werkgever kan deze vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding als eindheffingsloon aanwijzen en onderbrengen in de vrije ruimte. Voor de waardering ervan verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Voor ter beschikking gestelde kleding geldt een uitzondering. Als ter beschikking gestelde kleding geheel of deels op de werkplek wordt gebruikt, is de waarde hiervan nihil in de volgende drie situaties: a) de kleding is uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b) de kleding is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk; c) de kleding blijft achter op de werkplek. Mogelijk kwalificeert de kleding als een arbovoorziening. Arbovoorzieningen die de werkgever verstrekt of ter beschikking stelt, behoren niet tot het loon indien de werknemer deze gebruikt of verbruikt op de werkplek. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.7 van het Handboek. Het onderhoud van de kleding volgt het regime van de kleding; de vergoeding of de waarde van de verstrekking van het onderhoud behoort tot het loon tenzij de kleding onder de genoemde nihilwaardering valt. Indien de werkgever gebruik maakt van de oude regelgeving van vrije vergoedingen en verstrekkingen dan behoort de vergoeding, de verstrekking of de ter beschikkingstelling van kleding tot het loon tenzij
Kenmerk
4
sprake is van een van de volgende situaties: a) er sprake is van werkkleding; b) er sprake is van ter beschikking gestelde kleding die tevens aantoonbaar op het werk achterblijft; c) de vergoeding of de verstrekking van kleding vormt een arbovoorziening. Kleding is slechts als werkkleding aan te merken indien zij: a. uitsluitend of nagenoeg uitsluitend geschikt is om tijdens de vervulling van de dienstbetrekking te worden gedragen; b. is voorzien van een of meer duidelijk zichtbare, aan de inhoudingsplichtige gebonden beeldmerken met een oppervlakte van samen tenminste 70 cm2 per kledingstuk. Als de kleding een arbovoorziening vormt gelden de volgende (aanvullende) voorwaarden: - de werkgever heeft een arboplan; - de verstrekking van kleding maakt in redelijkheid deel uit van dat arboplan; - de kleding wordt overwegend tijdens werktijd gedragen; - de werknemer hoeft geen eigen bijdrage te betalen; - er is geen sprake van een aanmerkelijke privé-besparing voor de werknemer. Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek. In de praktijk kan men ervan uitgaan dat in ieder geval sprake is van een aanmerkelijk privévoordeel als de privé-uitgaven van de werknemer op jaarbasis € 454 lager zullen zijn dan de privé-uitgaven van met hem vergelijkbare werknemers. In alle overige gevallen moet de werkgever de vergoeding of de waarde van de verstrekte of ter beschikking gestelde kleding tot het loon rekenen. Ik verwijs naar paragraaf 27.42 van het Handboek. Voor de onderhoudskosten van kleding geldt dat, als er sprake is van werkkleding in fiscale zin of van een arbovoorziening, de werkgever het onderhoud belastingvrij mag vergoeden of verstrekken. Is geen sprake van werkkleding, dan behoort de werkgever de vergoeding van onderhoudskosten en/of de waarde van de verstrekking tot het loon te rekenen. Voor de waardering van zowel de kleding als van de onderhoudskosten verwijs ik naar paragraaf 4.5 van het Handboek. Artikel 13 Reiskostenvergoeding Dit artikel regelt de vergoeding voor reiskosten voor onder andere de woon-/ werkafstand. Woon- werkverkeer geldt als zakelijk verkeer. De maximale onbelaste vergoeding van zakelijke kilometers, ongeacht het vervoermiddel, bedraagt € 0,19 per kilometer. Dit betekent dat werkgevers elke zakelijke kilometer, dus ook elke kilometer voor woon-werkverkeer, met maximaal € 0,19 onbelast kunnen vergoeden. Hoofdstuk 21 van het Handboek bevat een uitgebreide behandeling van de wet- en regelgeving over reiskosten. Voor reizen met openbaar vervoer gelden bijzondere regels, ik verwijs naar paragraaf 21.2 van het Handboek. De paragrafen 21.3 tot en met 21.8 van het Handboek gaan, onder meer aan de hand van schema’s, over reizen anders dan met openbaar vervoer. In paragraaf 21.9 / 20.9 staat dat, voor zover sprake is van vervoer vanwege de werkgever, er geen mogelijkheid is om reiskosten onbelast te vergoeden. De paragrafen 21.10, 21.11 en 21.12 behandelen respectievelijk het verstrekken of vergoeden van (kosten van) parkeergelegenheid, de reiskosten voor periodiek gezinsbezoek en het tijdelijk ander vervoer bij wegwerkzaamheden. Artikel 18 Scholing/(vak)opleiding/loopbaanbeleid Vakopleiding Lid 7 van dit artikel stelt dat werkgevers die werknemers in dienst hebben op basis van de Beroepsbegeleide leerweg volgens de Wet Educatie en Beroepsonderwijs, in aanmerking komen voor een korting op de af te dragen loonbelasting/ premie volksverzekeringen. Vanaf 1 januari 2014 is de afdrachtvermindering onderwijs vervangen door de Subsidieregeling Praktijkleren. Deze regeling wordt uitgevoerd door Agentschap NL. De subsidie is een tegemoetkoming in de kosten die u als werkgever maakt voor de begeleiding van een leerling, deelnemer of student. Ook is de subsidie een tegemoetkoming in de loon- of begeleidingskosten van een promovendus of technologisch ontwerper in de opleiding (toio). Wilt u weten wat er precies is veranderd vanaf 1 januari 2014? Lees dan meer over de Subsidieregeling Praktijkleren en de voorwaarden om hiervoor in aanmerking te komen.
Kenmerk
5
Scholing Lid 11 bepaald dat werknemers die uit dienst treden nadat zij een opleiding hebben voltooid, de opleidingskosten aan de werkgever moeten vergoeden volgens onderstaande staffel: –uitdiensttreding in het eerste jaar na de opleiding: 100% van de kosten –uitdiensttreding in het tweede jaar na de opleiding: 2/3 van de kosten –uitdiensttreding in het derde jaar na de opleiding: 1/3 van de kosten. Vergoedingen in verband met een studie of een opleiding die een werknemer volgt behoren, voor zover er werkelijk sprake is van beroeps- of studiekosten, niet tot het loon. Een gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een vergoeding die niet tot het loon behoort, komt niet in mindering op het loon. Zie de paragrafen 4.10.2 en 20.1.5 / 27.38 van het Handboek. Zie ook onderdeel 5 van het besluit van 23 juni 2014, nr. BLKB2014/1033M (zie: http://wetten.overheid.nl/BWBR0035269/). Artikel 27 Loonbetaling en uitkering bij ziekte In lid 8 is geregeld dat in geval van overlijden van een werknemer diens nagelaten betrekkingen over de periode vanaf de dag van overlijden tot en met de laatste dag van de tweede maand na die, waarin het overlijden plaatsvond, een uitkering ontvangen ten bedrage van het loon dat de werknemer laatstelijk rechtens toekwam. Voor de gevolgen van (de aanspraak op) een (eenmalige) overlijdensuitkering voor de loonheffingen verwijs ik naar de paragrafen 19.1.7 en 19.1.8 van het Handboek. In deze paragrafen staan uitvoerig de gevolgen beschreven van een aantal te onderscheiden situaties. Artikel 28 Ongevallenverzekering De werkgever is verplicht voor zijn werknemers een verzekering af te sluiten, die een uitkering garandeert in geval van blijvend lichamelijk letsel of dood ten gevolge van een ongeval dat de werknemers in of buiten dienstverband is overkomen. Indien de werkgever een ongevallenverzekering afsluit voor zijn werknemer verstrekt hij de verzekering aan de werknemer. Bij toepassing van de werkkostenregeling behoort deze verstrekking, voor zover de premie betrekking heeft op een uitkering bij overlijden of invaliditeit, niet tot het loon. Indien de werknemer een dergelijke verzekering afsluit en daarvoor een vergoeding van de werkgever ontvangt, behoort deze wel tot het loon. Een eventuele uitkering uit een dergelijke verzekering is loon uit vroegere dienstbetrekking. Daaruit volgt dat de werkgever de uitkering niet kan aanwijzen als eindheffingsloon. Ik verwijs naar de paragrafen 19.1.6 en 19.1.7 van het Handboek. Past de werkgever de oude regelgeving toe dan behoren zowel de vergoeding van de premie voor een ongevallenverzekering als de verstrekking van een dergelijke verzekering niet tot het loon, mits het verzekeringen betreft die uitsluitend zien op ongevallen tijdens het vervullen van de dienstbetrekking. De uitkeringen behoren dan tot het loon voor de loonheffing en de Zvw, maar niet tot het loon voor de werknemersverzekeringen. Een aanspraak op een uitkering bij overlijden of invaliditeit als gevolg van een ongeval behoort als zodanig niet tot het loon. De uitkering zelf behoort in beginsel wel tot het loon. De werkgever dient eventueel verschuldigde loonheffingen in te houden en af te dragen, waarbij de werkgever voor de loonheffing mogelijk de tabel bijzondere beloningen moet toepassen. Ik merk op, dat over de uitkering bij overlijden geen premies werknemersverzekeringen verschuldigd zijn en dat een eenmalige uitkering bij overlijden tot maximaal driemaal het loon over een maand is vrijgesteld. Ik verwijs naar de paragrafen 19.1.6 en 19.1.7 van het Handboek. Mogelijk is ter zake van de uitkering sprake van loon uit vroegere dienstbetrekking en/of van loon van nabestaanden; ik verwijs naar de paragrafen 4.3 en 7.3.3 van het Handboek.
Kenmerk
6
Artikel 38 Medisch onderzoek Werknemers van 40 jaar en ouder hebben het recht zich eenmaal per drie jaar te laten onderwerpen aan een medisch onderzoek door een bedrijfsgezondheidsdienst of een specialist. De kosten, verbonden aan dit onderzoek, zullen gedragen worden door de onderneming. Als de werkgever de werkkostenregeling toepast en de keuring plaatsvindt op de werkplek èn de keuring tevens als een voorziening op grond van de Arbeidsomstandighedenwet kwalificeert, geldt voor de voorziening een zogenoemde nihilwaardering. Feitelijk betekent dit dat de waarde van de voorziening weliswaar tot het loon behoort, maar dat zij toch (door de nihilwaardering) onbelast blijft. Van belang is onder meer dat sprake moet zijn van een voorziening. Deze term is bedoeld om vergoedingen uit te sluiten. Als de werkgever aan de werknemer de kosten van een keuring vergoedt, behoort de vergoeding tot het loon voor de loonheffingen. Ik verwijs naar paragraaf 20.2.5 van het Handboek. Als de werkgever de werkkostenregeling (nog) niet toepast geldt de facto géén uitsluiting voor vergoedingen. Evenmin geldt als voorwaarde dat de keuring op de werkplek plaats moet vinden. Wel geldt onverkort de voorwaarde dat de voorziening of vergoeding op de Arbeidsomstandighedenwet moet zijn gebaseerd. Ik verwijs naar paragraaf 27.3 van het Handboek.