MENGELBERG EN ZIJN TIJD ofrz.-r
Jl., - • ;
•,'
Herinneringen aan Eduard van Beinum Iedereen kent Jan Pieter Heije Over de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst
EEN UITGAVE VAN DE WILLEM MENGELBERG VERENIGING 22E JAARGANG NUMMER 89 JUNI 2009
Inhoud 4 Van het bestuur
6 Verenigingsjaarverslag 2008
7 Financiële verantwoording
8 Verslag Alt!
12 Repliek: "Een onzorgvuldige en weinig passende vergelijking"
1g lig.rinneringen
aan Eduard van Beinum
18 Herman Moerkerks portret van Willem Mengelberg
19 Mengelberg en de musiceerpraktijk rond 1900 en daarna
22 Iedereen kent Jan Pieter Heije
6 Johann Sebastian Bach of James MacMillan
0 Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst
3 4 Dirk van Dokkum: raspoëet
Johann Sebastian Bachs Cantate 57: Selig ist der Mann
Zomernummer MezT 2009
oe,reed-6,rd
MAAKT KUNST VRIJ? et voor het verschijnen van het 90e nummer van MezT, gaat in september een nieuwe productie in première bij de Nederlandse Opera: La Juive. Een bijna vergeten 'grand opéra' van librettist Eugène Scribe en componist Fromental Halévy. Een werk
heeft. Het vormt volgens Riemen in feite 'een bittere klacht' over absolutisme, intolerantie, geestelijke terreur en tegelijk een verklankt verlangen naar vrijheid.
dat bewonderd werd door onder andere Wagner. "Die muziek komt uit het diepste van de menselijke ziel", vond hij. Maar ook Mahler gaf hoog op over dit werk:
ligt, citeert hij in dit verband ook de Duitse in de adelstand verheven filosoof Friedrich von Schiller. Die vond dat kunst 'de dochter van de vrijheid' is. Daar waar de mensheid zijn waardigheid verloren heeft, redt en bewaart kunst die waardigheid. Kunst helpt de mens vanuit een barbaarse natuurstaat te transformeren tot
N
"Een van de grootste opera's ooit gecomponeerd." Hoe kon deze opera in de vergetelheid raken? Rob Riemen, oprichter en directeur van het humanistische Nexus Instituut (bestudeert het Europees cultuurgoed in kunstzinnige, levensbeschouwelijke en filosofische samenhang) schrijft daarover: "Wellicht komt dat doordat deze opera ons confronteert met precies die passies van de ziel die we lange tijd vergeten waren: religiositeit, absolutisme, fanatisme, passie voor de dood uit naam van liefde en waarheid, de schreeuw om vrijheid." La Juive (de Jodin) is een klassiek drama dat antisemitisme, liefde en 'het ultieme offer', de dood, als thema
Terwijl La Juive bij Riemen op de filosofische snijplank
een vrij zedelijk wezen in een vrije maatschappij, zo meende Von Schiller. En biedt dat niet stof tot nadenken voor leden van de Willem Mengelberg Vereniging? Wat leverde De Kunst Willem Mengelberg aan het eind van zijn rijke leven op? Bepaald geen vrijheid. In tegendeel. Of kwam dit juist door toedoen van lieden die de Kunst uit hun hart verbannen hadden? Food for thought De redactie wenst u weer veel leesplezier en wonderschone zomermaanden toe!
Pieter J. Bogaers
Achterstallige contributie? De penningmeester verzoekt leden die hun contributie nog niet hebben voldaan om overmaking van (minmaal) C 27,50 op onze bankrekening 155 802. Dank!
COLOFON Mengelberg en zijn Tijd is een kwartaaluitgave van de Willem Mengelberg Vereniging, opgericht op 13 februari 1987. Overname van de redactionele inhoud is alleen toegestaan na schriftelijke toestemming. Aanlevering kopij voor MezT 90 uiterlijk 15 augustus 2009. Redactie: J. Krediet, mr. A.A. Meurer en P.J. Bogaers (grafische vormgeving a.i.) (Redactie)Secretariaat: Mozartkade 14, 1077 DJ Amsterdam, telefoon (020) 626 2550, e-mail:
[email protected], bankrekening 155 802 Bestuur van de Willem Mengelberg Vereniging: Voorzitter: dr. Eveline Nikkels (072) 589 5000, secretaris-penningmeester: mr. A.A. Meurer (020) 626 2550, Leden: mr. J.C. Reinoud (026) 339 1139, en mr. F. Heemskerk (06) 21 296 791.
Erend: Riccardo Chailly Minimale jaarcontributie C 27,50 voor leden binnen Europa (€32,50 buiten Europa), over te maken op bankrekening 155 802 t.n.v. Willem Mengelberg Vereniging te Amsterdam. Opzeggingen uitsluitend tegen 1 januari met een opzeggingstermijn van 1 maand. Aan de inhoud van dit periodiek kunnen geen rechten ontleend worden. © 2009
Van het bestuur
TERUGZIEN OP EEN GEANIMEERDE ALV Met meer dan normale belangstelling zagen wij uit naar de algemene ledenvergadering, die dit jaar op zaterdag 25 april in De Tamboer in Amsterdam plaatsvond. Belangrijk agendapunt was immers het tevoren aan alle leden toegezonden rapport 'Wie niet sterk is moet slim zijn' van de Werkgroep WMV, waarover de leden zich konden uitspreken. Hoe ze dat hebben gedaan kunt u lezen in het conceptverslag dat in dit nummer is opgenomen.
Zeer kort samengevat bleek de vergadering zich te kunnen scharen achter de grondgedachte dat de vereniging teneinde haar voortbestaan te waarborgen en ter verwezenlijking van de (mogelijk aan te passen) statutaire doeleinden zich moet richten op de drie in het rapport aangegeven 'pijlers', te weten MezT, de website en samenwerking met andere organisaties, aangevuld met sociale activiteiten als vierde pijler. Bestuur en werkgroep gaan op deze weg voort.
Afscheid twee bestuursleden Op 25 april verlieten twee bestuursleden het bestuur, Pierre Geelen na drie jaar en Johan Krediet na achttien jaar. Tot grote spijt van het bestuur heeft Pierre
foto ter gelegenheid van het Nederlandsch Muziekfeest van 1935, waarop behalve uiteraard Mengelberg zelf ook de heren De Marez Oyens, Van Beinum, Heineken en Rudolf Mengelberg zijn te herkennen. Deze foto prijkt op de voorkant van dit nummer.
Redactie MezT Ab van Kapel heeft zich teruggetrokken uit de redactie van MezT. Bestuur en leden zijn hem veel dank verschuldigd voor de grote toewijding waarmee hij zich vele jaren (ook) voor ons blad heeft ingezet. Zijn grote belangstelling voor het Nederlandse muziekleven en voor de geschiedenis daarvan hebben de overige redactieleden maar bovenal de lezers van MezT als een verrijking ervaren. Het blijft echter wel wennen dat hij niet alleen is opgehouden als bestuurslid, maar nu ook geen redactielid meer is. Gelukkig hoopt hij nog regelmatig bijdragen voor ons blad te leveren.
Verleden
Dankwoorden voor Johan Krediet en Pierre Geelen
Geelen wat zijn tijdbesteding betreft gemeend voorrang te moeten geven aan zijn 'andere grote liefde', bewaring van het industriële erfgoed in Nederland. Wij kunnen niet anders dan zijn beslissing respecteren, maar nemen node afscheid van een bestuurslid wiens inbreng altijd relevant, to the point en vooral plezierig was. Met Johan Krediet verliest het bestuur een buitengewoon creatief iemand die altijd boordevol ideeën zat, die als hij deze in het bestuur aansneed vaak al veel voorwerk had verricht en zijn bestuursleden voortdurend bij de les hield. We zullen zijn inzet, zijn bonhomie en zijn humor missen. Gelukkig blijft hij zich voor de vereniging inzetten als door velen zo gewaardeerd redactielid van MezT. Pierre kreeg als afscheidscadeau twee boeken over Mahler die hij tot onze opluchting nog niet bleek te hebben. Johan kreeg een door Mengelberg gesigneerde
De berichtgeving in MezT over onze pogingen de 'Philips Pensioenfondstoren' aan de Zuidas naar Mengelberg vernoemd te krijgen heeft enige reacties uitgelokt die zich in het bijzonder op diens oorlogsverleden richtten. Met bedoeld bericht stond het bestuur helemaal niet voor ogen de discussie over dat onderwerp nieuw leven in te blazen, temeer omdat daaraan in ons blad in het verleden uitvoerig aandacht is besteed en er zich sindsdien geen nieuwe ontwikkelingen hebben voorgedaan die op zichzelf een heropening van de toenmalige discussie zouden rechtvaardigen. Nu er echter sprake is van indringende reacties waarin dat onderwerp wederom wordt aangeroerd, wil het bestuur zich beraden of we deze aangelegenheid in MezT weer (uitvoerig) aan de orde moeten laten komen dan wel moeten laten rusten en ons concentreren op de grote betekenis van de musicus Mengelberg.
'Nieuwe' opnamen ontdekt In april kwam er opzienbarend nieuws uit Frankrijk. Eric Derom berichtte ons het volgende. "Recent vond in Lyon een platenverzamelaar bij een brocanteur twee volledige concerten op Pyralplaten met het Grand Orchestre de Radio Paris o.l.v. van
Willem Mengelberg en de solisten Paul Tortelier en Alfred Cortot, publieke opnamen uit januari 1944. Op de dozen met de platen stond met potlood slechts vermeld: 'Grand Concert Symphonique'. Groot was de verbazing van de koper toen hij de platen thuis beluisterde: uit zijn luidsprekers hoorde hij de stem van de presentator zeggen: "Ici Radio Paris, nous vous présentons un concert avec Willem Mengelberg et le Grand Orchestre de Radio Paris ..." enz. Het betreft professionele opnamen, aangezien deze met twee opnamemachines werden verricht (elke plaat overlapt de andere voor enkele seconden). Zij zijn dus met een aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid afkomstig uit het archief van deze radiozender. Het zijn de eerste publieke opnamen van dit orkest die na meer dan 60 jaar opnieuw het levenslicht zien. Fake Restauratie is aan de gang door de Franse cd-firma Malibran. Na een paar weken werd ik op de hoogte gebracht van deze vondst. Het concert van Dvorak heb ik integraal kunnen beluisteren en het bewijst dat de (in 1990 door King records, KICC 2058, uitgebrachte, red.) zogezegde opname met Gendron onder Mengelberg,
Op de website zijn het volgende adres en telefoonnummer te vinden: Alfacd, Precojo, PortoVecchio, 20137 Frankrijk, telefoon: 0033 952 400 518, Mme Floriana Miranda. Orgelmuziek
Frits Zwart stuurde ons volgend bericht over zijn vader en zijn grootvader: Tijdens zijn laatste levensjaren nam Dirk Jansz. Zwart (1917-2002) de orgelmuziek van zijn vader op in de St. Joriskerk te Amersfoort. Het fraaie resultaat ervan als uitgave op cd's is al verschillende keren aangekondigd. Gelukkig is nu door de firma Festivo uit Amersfoort de eerste box met drie cd's op de markt gebracht. De productie gaat vergezeld van een rijk geïllustreerd, zeer uitvoerig tekstboek in het Nederlands en het Engels. De tweede box met cd's verschijnt in de loop van 2010. Daarmee is het project dan voltooid. In de eerste box met cd's zijn de werken van Jan Zwart opgenomen die vanaf 1917 verschenen in de serie Nederlandse Orgelmuziek (boek 1 tot en met 17) en Musijck over de Voijsen der Psalmen Davids tot en met Stuk III, aangevuld met enkele onbekende koraalbewerkingen. In de tweede box zijn de overige werken uit deze laatste
fake is. Solist en dirigent zijn perfect op elkaar ingespeeld. Ik verneem dat het pianoconcerto van Chopin met Cortot (op een paar te verwachten technische missers van Cortot na) van hoog muziekaal niveau is, terwijl
serie opgenomen (de eerste cd), een groot aantal onbekendere werken van Jan Zwart (een tweede cd), en tenslotte alle historische opnamen van Jan Zwart vanuit de Kerk aan de Kloveniersburgwal te Amsterdam.
Mengelberg de laatste beweging van de Pathétique van Tsjaikovsky met 13' 36" gevoelig langzamer neemt dan in de 2 opnamen die op Telefunken werden uitgebracht. Zelf ben ik de cd-boekjes aan het nalezen en aan het bijwerken met eigen gegevens, verstrekt door Nico
Daaronder zijn verschillende niet eerder uitgebrachte opnamen: met het kerkkoor dat hij er dirigeerde, plus enkele opnamen gemaakt in de Bachzaal te Berlijn. De nu versche-nen cd-box kost €29,90 (exclusief €2,verzendkosten). U kunt uw interesse kenbaar maken
Steffen alsook met elementen afgeleid uit de biografie van Frits Zwart. Zij kunnen via internet worden besteld (C 24,- per stuk of € 33,- voor beide cd's.
en een bestelling plaatsen. Stuurt u dan een mailtje met uw adresgegevens via de site www.dirkjanszzwart. com. Maakt u dan tegelijkertijd € 31,90 over op bankrekening 2160489 t.n.v. F.W. Zwart, Den Haag. Box 1 wordt u direct na ontvangst van de overmaking toegestuurd. U krijgt bericht zodra box 2 is verschenen.
le Grand Orcheite• de Radtd-Párli TAihtre de• Chemie Elyiisi
1.• Grind Orcha•tr• di Ridsd.P•el. 1944 TheAtte dem Chemie Eiy•eas
MENGELBERG - CORTOT
MENGELBERG - TORTEL1ER
U kunt deze uitaven natuurlijk ook gewoon via uw eigen muziekleverancier bestellen.
MALIBRAN - MUSIC
MALIBRAM-MUSIC 471
(www.malibran.com)." Op die website is onder meer te lezen dat het twee concerten betreft, beide in het Theatre des Champs Elysées, met op 16 januari 1944 Cherubini Ouverture Anacreon, Dvdák Celloconcert (Tortelier) en Franck Symfonie en op 20 januari Berlioz Ouverture Carnaval romain, Chopin 2e Pianoconcert (Cortot) en Tsjaikovsky Pathétique. Ten slotte is het op zijn minst opmerkelijk dat in bezet Frankrijk Tsjaikovsky kon klinken. Vlak hierna, in februari 1944, was in Nederland daarvoor de speciale toestemming van Seyss-Inquart nodig.
Repliek
"EEN ONZORGVULDIGE EN WEINIG PASSENDE VERGELIJKING" In september 2008 verscheen nummer 86, 21e
ouvertures laat horen welk een uitstekend componist Verhuist is geweest.3 ik beoog geen laudator temporis
jaargang van Mengelberg en zijn Tijd van de Willem Mengelberg Vereniging. Op p. 7-8 vindt men een artikel van Johan Krediet waarin onder de kop Ter vergelijking
acti te zijn met de mening dat zijn orkestwerken moeiteloos het niveau halen van het beste van Max Bruch en Niels Gade.
de levensloop van Henri Deterding wordt geplaatst naast die van Willem Mengelberg, dit in het licht van hun contacten met het Derde Rijk. Voor Deterding betreft het diens betrekkingen als groot zakenman die sterk sympathiseerde met de Nazi's. Daarentegen had
Hoewel mijn artikel uit 1996 in een belangrijk opzicht gedateerd is door de groeiende aandacht voor Verhuist als componist, volgt hieronder de integrale tekst. Een
Willem Mengelberg vergeleken met Henri Deterding
Willem Mengelberg een apolitiek standpunt ten aanzien van plaats en omstandigheden van zijn optreden als musicus. Het handelen van Deterding past bij dat van een gewetenloze schurk, terwijl men de overspontane Mengelberg hoogstens een overigens in de omstandigheden niet altijd verschoonbare naïveteit zou kunnen toedichten. Daarom doet de vergelijking door Krediet mijns bedunkens afbreuk aan de reputatie van een der grootste dirigenten uit de geschiedenis wiens nagedachtenis door het nageslacht in ere gehouden dient te worden. 12 Willem Mengelberg versus Johannes Verhuist Wil men Mengelberg vergelijken met iemand van zijn gewicht, dan kan men beter omzien naar Johannes Verhuist. Beide musici werden omgeven door de idolatrie van hun omgeving die hen isoleerde van een wereld waarvan ze de tekenen des tijds niet langer begrepen of konden doorzien. Beiden hebben dat ook moeten boeten met alle fatale gevolgen van dien. Het artikel van Krediet waarin Mengelberg wordt vergeleken met een rücksichtsloze man die zich zeer bewust was van hetgeen hij deed, werpt dan ook onterecht een schaduw over de persoon en kunstenaar Mengelberg, ik acht de vergelijking derhalve weinig passend en zelfs onzorgvuldig. In het jaar 1996 schreef ik voor het tijdschrift Koor en Kunstleven het artikel Johannes Verhuist: een genie het spoor bijster.' Daarin trof ik de vergelijking van Verhuist met Mengelberg wat betreft hun gezamenlijk lot: uitstoting na een glanzende carrière. Sedert dat jaar 1996 is er gelukkig het een en ander veranderd ten aanzien van Verhuist. De musicoloog Ton Braas en ik begonnen destijds met steun van de Stichting SNK aan een onderzoek dat leidde tot heruitgave van 19e eeuwse koormuziek van vaderlandse bodem. Onder redactie van Ton Braas zijn inmiddels de concertmissen van Joh. van Bree in As kl. t. en de Missa op. 20 van Verhuist uitgegeven. Daarnaast verschenen onder auspiciën van de SNK/KCZB enkele koorwerken a cappella in druk bij uitgever Harmonia.2 De Missa van Verhuist is op cd verschenen. De recente uitgave van een cd met de Symphonie in E k.t. en enkele van zijn
voorname reden hiervoor is duidelijk: een vergelijking van de neergang in de carrière van twee grote vaderlandse musici. Deze plaatst Mengelberg in een beter en objectiever licht dan de verbinding van zijn naam met die van Deterding. Johannes Verhuist: een genie het spoor bijster Op 22 maart 1951 stierf Willem Mengelberg in Zwitserland, waar hij in ballingschap zijn laatste levensjaren doorbracht.' Tijdens de uitvaartdienst in de Hofkirche te Zürich — precies op zijn tachtigste verjaardag — werd het Requiem op. 51 van Johannes Verhuist uitgevoerd. Zo bracht het toeval deze grote musici na hun dood voor één keer tezamen. Hun aard en levensloop vertonen treffende overeenkomsten. Beiden droegen zij royaal bij aan opgang en bloei van het Nederlands muziekleven. Beiden ontbrak het ook aan begrip voor de verandering der tijd waarin zij leefden, beiden waren tactloze autocraten wier kwetsende uitlatingen tot hun latere isolement zeer hebben bijgedragen. Tenslotte verloren beiden ook hun onaantastbaar geachte positie in het muziekleven, waarna een periode volgde van bijna volstrekt stilzwijgen, zelfs van een negeren hunner verdiensten. Tot zover de overeenkomsten. Verhuist overleefde nog enige jaren, na een deels onvrijwillige troonsafstand, zijn getaande roem.s Hij werd als een balling in eigen land aangegaapt door de bezoekers van Bavaria, het vermaarde bieretablissement in de Kaiverstraat waar hij elke vrijdag zijn maaltijd placht te gebruiken.' Willem Mengelberg wiens naam in opspraak kwam door zijn wereldvreemde houding tijdens de Duitse bezetting, verbleef tot aan zijn dood in zijn Zwitserse chalet. Het dankbare vaderland toonde zich groot in het toerekenen aan een ander van eigen feilen en klein in zijn vermogen tot edelmoedigheid. Nieuwe mogelijkheden voor Verhuist Pieter van Moergastel heeft in 1991 een fors pleidooi gevoerd voor de koormuziek van Verhuist! Zijn artikel bevat onder meer een oproep aan de koordirigenten het Requiem op. 51 opnieuw uit te voeren. Thans, vier jaar later, lijkt het tij enigszins gekeerd. Het Requiem heeft het inmiddels enige keren tot een uitvoering gebracht. Het Mannenkoor 'La bonne
Espérance' uit Eindhoven bereidt een cd-opname voor van het werk. Bovendien kon met het op 2 november
Het motet Inclina Domine van Verhuist, in verhouding tot ontwikkelingen bij Bruckner en Wagner
(Allerzielen) beluisteren via Radio 4. Minder kansen zijn er voorlopig nog voor de Missa fur 4 Soiostimmen, Chor und Orchester, op. 20. Het gezaghebbend oordeel van Eduard Reeser zou aannemelijk moeten maken dat dit imposante werk inmiddels een vaste plaats had verworven op het repertoire van menige oratoriumvereniging.8 Echter, noch in de bibliotheken van Toonkunst, het Haagse Gemeentemuseum of Musica Neerlandica, noch in
Het werk omvat 68 maten. Na een homofone introductie (m. 1-20) volgt een knap uitgewerkt polyfoon middendeel (m. 21-42). Bij de herhaling van de openingswoorden (m. 42) wordt de homofone opzet van het begin goeddeels hernomen tot aan het slot. Verhuist geldt als de geniale leerling van Mendelssohn wiens invloed hij heeft ondergaan.14 Marcel Venderbosch wijst op deze relatie van leraar/ leerling in verband met Mendelssohns voorkeur voor
andere toegankelijke verzamelingen en archieven zijn de koor- en orkestmaterialen van dit werk beschikbaar voor de uitvoeringspraktijk. Eerst als een nieuwe kritische uitgave van op. 20 is gerealiseerd kan deze compositie op passende wijze in ere worden hersteld?
een instrumentale behandeling van de melodie, boven een werkwijze die uitgaat van woordexpressie." in zijn artikel bespreekt Venderbosch vooral hetgeen hij noemt de 'Wagneriaanse' (harmonische) aspecten in het lied-oeuvre van Verhuist. De bedoelde kenmerken van melodisch-instrumentale tekstbehandeling en een
Uit nader onderzoek is gebleken dat er nog meer goed materiaal bestaat dat aan de concertpraktijk kan worden 'teruggegeven'. De hymne Clemens est Dominus bevindt zich in die categorie." Onder de 25 koren van op. 52 kan men fraaie bijdragen aantreffen voor het a cappella repertoire. Ook enkele van de 12 Geestelijke Gezangen op. 38 zijn aan herwaardering toe. Zoals vele van zijn andere vocale werken heeft Verhuist ook op. 38 op teksten in de moedertaal geschreven. Had zijn leermeester Felix Mendelssohn hem daartoe bovendien niet aangemoedigd?" Marcel Venderbosch heeft waarderende woorden geschreven over het lied-oeuvre op Nederlandse tekst van Verhuist."
vooruitstrevende harmonische toepassing betreffen niet alleen de liederea van Verhuist, maar evenzeer een aantal van zijn koorwerken, waaronder niet in de laatste plaats Inclina Domine. Venderbosch citeert Wagner in diens opvatting ten aanzien van de betekenis gevende kracht van de harmonie aan de melodie: anders gezegd: de toepassing van een bepaald harmonisch concept zou het melodietype pas zijn definitieve betekenis geven. Welnu, dat was een les die de jonge Verhuist in de jaren veertig van Wagner niet behoefde te leren. Zijn progressieve inrichting van de harmonische structuur in Inclina Domine - denk slechts aan de veelvuldige
Nieuw klimaat van belangstelling Misschien ontstaat langzamerhand toch een klimaat
toepassing van het verminderde septiemakkoordtoont dit zonder meer aan. Als wij bedenken dat Bruckner in diezelfde tijd nog uitsluitend motetten schreef naar het model van de Weense Klassieken of
waarin nieuwe belangstelling groeit voor Johannes Verhuist. Hiertoe zal dan zeker bijdragen de opname van twee van zijn koorwerken in Vox Neerlandica. Het betreft het geestelijk lied De nevel dekt ons voor gemengd koor a cappella uit het eerder vermelde
onder invloed van wat later het Caeciliaanse ideaal van Franz Xaver Witt zou gaan heten, dan blijft het verbazingwekkend dat Verhuist zich zo consequent heeft gedistantieerd van latere muzikale ontwikkelingen in Europa, in het bijzonder de Duitse. En dat alles vanwege
opus 38 en voorts Inclina Domine voor sopraan, alt, tenor en bas a cappelia, behorende bij de concertmis op. 20 waarvan eveneens sprake was." De publicatie van beide koorwerken in Vox Neerlandica kan als een poging tot eerherstel gelden voor een groot man die kort na zijn verscheiden door Loman, maar vooral door Alphons Diepenbrock werd verguisd,
een halsstarrige houding over het vormaspect bij Wagner, zoals Venderbosch terecht opmerkt. Toen Bruckner al zijn koorwerken daterend van voor 1864 verwierp, bleek Verhuist een goede twintig jaar eerder met Inclina Domine een niveau te hebben bereikt dat in harmonisch opzicht en in zeggingskracht
teruggebracht tot een nulliteit, een schadelijk obstakel, en sindsdien voorgoed beroofd van enige aanspraak op erkentelijkheid jegens zijn onmiskenbare verdiensten voor de ontwikkeling van het Nederlands muziekleven in de 19e eeuw. "Verhuist is voor het huidige geslacht niets, niets meer", aldus het anathema van Diepenbrock in De Nieuwe Gids van April 1891. Maar over het oeuvre van Verhuist zou, ruim honderd jaar na de banvloek van Diepenbrock, een later geslacht wel eens iets genuanceerder kunnen denken. Dat schept althans de ruimte om met belangstelling stil te staan bij een van de meest geslaagde koorwerken van Verhuist, zijn offertoriummotet Inclina Domine uit de Missa op. 20.
vergeleken kan worden met rijpe Bruckneriaanse motetten als Os Justi, Locus iste en Christus factus est. De eerder genoemde mening van Eduard Reeser betreffende de Missa op. 20, waarvan inclina Domine deel uitmaakt, moge een aansporing inhouden Verhuist als componist niet te onderschatten. Analyse Inclina Domine 1. Het eerste deel van een triptiek Het karakter van een smeekbede heeft in de motieven een muzikaal passende uitdrukking gevonden. Hiermee in overeenstemming is de stijgende verminderde kwint b-f met de aanroep Exaudi me (verhoor mij). Het aanroepen van de smekeling gaat van laag naar hoog, zoals het luisteren van de Heer zich in dalende beweging voltrekt. De vele akkoorden in sext- en
13
et ex _ au di.__ me urzd
re _ uns,
er - hö
P
ex au- di
me
er - - re uns,
et ex _
au - di
me
and er - ho - re uns,
b,
•
•
I
ex au- di et me
and
-
er
hd - re uns, voorbeeld I
secundeligging en de harmonische oplossingen in sextakkoorden wijzen op een ongewisse stemming: het verlangen naar verhoring is immers nog niet vervuld (muziekvrb. 1) 2. Een polyfoon
middendeel Het middendeel is gebouwd op een enkel
markant thema, dat door S wordt geïnitieerd in 21/3 en wordt overgenomen door ATB met een min of meer gevarieerd verloop. Het is een knappe vondst zoals het thema wordt ingezet in de afsluiting door AT en B van het eerste deel (voorbeeld 2). 3. Het derde deel Spiegel en bevestiging van hetgeen voorafging. De ABA structuur brengt geen letterlijke herhaling van deel 1. Sporen van de polyfone thematiek vormen een lineair 14 bindmiddel in de hernomen verticale stemvoering, bij voorbeeld in B 46/3-50 en T 55/4-59. In de dalende melodische lijn van S in de drie slotmaten is de troost gegeven van het verhoorde gebed. De uit de hoogte neerdalende genade brengt de smekelingen de verlangde rust en verhoring. Verhuist heeft met Inclina Domine een vitaal, temperamentvol gebed gecomponeerd dat een dynamisch vitale uitvoering verlangt, (voorbeeld 3) Samentreffen van barokke retoriek en een 19e-eeuws harmonisch concept
ABA vorm, duidelijk waarnemen. De enorme ruimte die aldus ontstaat, plaatst het werk in de traditie van de barok. De harmonische uitwerking echter - of interpretatie zo men wil - wijst vooruit naar een komende tijd, door Verhuist zelf zo weinig begrepen. Naschrift Sinds in 1996 mijn artikel verscheen, heeft de Nederlandse 19e-eeuwse muziek allengs meer aandacht gekregen, niet door mijn artikel, maar omdat kennelijk de tijd ervoor rijp is geworden. Ton Braas en Odilia Vermeulen hebben onverdroten het werk voortgezet dat door Eduard Reeser was begonnen; (her-)uitgave van het oeuvre van Alphons Diepenbrock. De monumentale Missa in die festo voor tenor solo, acht mannenstemmen en orgel kan men thans op cd beluisteren met de heruitgegeven partituur in de hand." Sinds het Röntgen-jaar 2005 hebben we vele zeer fraaie composities in verscheidene bezettingen kunnen beluisteren van deze getalenteerde geestverwant der Leipziger Schule. Het huidige Daniël de Lange-jaar 2009 belooft veel goeds. Het Nederlands Kamerkoor heeft bovendien De Langes Requiem voor achtstemmig gemengd koor a cappella al een aantal jaren geleden op cd gezet.' De serie Treasures of Dutch choral music van de Koninklijke Vereniging voor Nederlands Muziekgeschiedenis in samenwerking met Donemus belooft nog meer muzikale schatten uit het 19e-eeuwse Nederlands verleden aan de muziekpraktijk terug te geven. Waar wij eindelijk weer in concert of via cd de voortreffelijke vocale en instrumentale composities van een in zijn eer herstelde Johannes Verhuist zonder vooringenomenheid kunnen beluisteren, heb ik tenslotte nog een wens. Laten de huidige en toekomstige generaties voortaan slechts met dankbaarheid spreken over Willem Mengelberg zonder schampere opmerkingen of onterechte associaties.
Terugkomend op een karakteristiek onderscheid in vocale stemvoering tussen Bruckner en Verhuist kan men wijzen op het meer 'taalgevoelige' meiodietype van de eerste ten opzichte van de instrumentaalmelodische tekstbehandeling door Verhuist. De retorische elementen in nnelodievoering en harmonische bouw geven diepte en betekenis aan de
Frans Schouten Ceterum censeo Casam Mengelbergensem non esse vendendam!
Noten 1 F. Schouten, Johannes Verhuist: een genie het spoor bijster, in: Koor en kunstleven, Loosdrecht oktober 1996, Sle jrg.nr. 5.
tekstbehandeling (vertaling van de tekst: 'Luister naar mij. Heer, en verhoor mij overeenkomstig uw grote barmhartigheid'). In de factuur van het motet kan
3 Verhuist: Symphony in E minor; Overtures, Chandos
men bovendien de contouren van een driedeling, de
10179. Matthias Bamert, Residentie Orchestra, The Hague.
2 red. Dr. Paul van Reijen: Vox Neerlandica, Vijf eeuwen gemengd koor a cappella, Loosdrecht/Voorschoten 1995.
Un poco animato
20
P
----
se
con dum ka dei - ner gros - -
nada
et _ ex _ und _ er -
au
di
re
gnam mi - se - fl
-
all - er - bar -
SC17
se noch
- cun Cor- di-am tu - am men - den Lie bl:, ranch dei -
run - dum ma dei -
ner gras -
nam
sen,
duin ner
mi nach _
voorbeeld 2
je
In (,110___-- •
_
•• -
h, -In
: • •
ei ex •zu - di meel er - he; - ,
FP
•
4,••
•--4.. •- ,
ei ex • nu • dl und er • hu • re
.___
. , -,--0.4,
' • .
I.. I.
•
di
me.
re
was!
,-
4..4
.—.-=-=--..._
's \.
•
PP
et en- eo mud er-ne,
tc ex- nu - di 118d er -88 - re
-4-, •,-,
•
f
,,,--...
.?P
e
et ex • all wil er . 88
- • c. -
cL ex - au - di we e en - au - di me cl cx - ex ithd er - 88 - re oas end er- h• - re in;. vol er -
..
:
f 7-
_____
di re
•
me. unr?
e:, 27
_• 1 IJ
di
uit
re
voorbeeld 3
4 Wouter Paap: Willem Mengelberg, 1960. Frits Zwart:
aan Verhuist van 17 november 1844: Moge ihnen Ihr schánes
Willem Mengelberg, Amsterdam 1999 (de periode 1875-1920)
Streben, Gesang in Ihrer Muttersprache zu verbreiten
5 Eduard Reeser: Een eeuw Nederlandse muziek 1815-
gelingen, und die dankbare Anerkennung zu finden, die
1915, Amsterdam 2e dr. 1986.
es verdient! Ich wuPte kein edieres Ziel, was sich einer
6 Nico van Harpen: Algemeen Handelsblad 28-11-1922.
verstecken konnte, als das dom Vateriande und der eignen
7 Pieter van Moergastel: Heropening van de zaak Verhuist,
Sprache Musik zu geben, wie Sie es gethan haben und zu thun
Koor en Kunstleven, augustus 1991.
beabsichtigen.
8 Eduard Reeser: op. cit. pp. 87-99. Het vloeiend klinkend
12
offertorium [...] blijft toch de indruk overheersen van een
van Verhuist, Mens en Melodie Maart 1991.
Marcel Venderbosch: Wagneriaanse aspecten in liederen
ernstig en verantwoord werk, dat zowel wat het geestelijk-
13
Vox Neerlandica: op. cit. pp. 118-125.
muzikale gehalte als wat de beheersing der vocale en
14
J. Hartog: Robert Schumann, een biografie; cap 6, p. 158.
instrumentale middelen betreft omstreeks 1840 eenzaam
Mendelssohn aan Schumann: 'eInen genialen Hohnder'.
boven soortgelijke producten van Nederlandse bodem
15
Marcel Venderbosch: op. cit. Mens & Melodie, mrt 1991.
stond en zich daar tot diep in de negentiende eeuw heeft
16
TDCM 6: Alphons Diepenbrock: Missa in die festo (1890-
gehandhaafd.
91, rev. 1892-94), for tenor solo, double male choir and organ,
9 inmiddels is het werk uitgegeven in de serie Treasures
edd. Ton Braas & Odilia Vermeulen (2005)
of Dutch Chor al Music, TDCM 2: Johannes Verhuist: Mass op.
17
20 (1840-43) for 4 solo voices, mixed choir and orchestra, edd.
dubbel solistenkwartet, door het Nederlands Kamerkoor, dir.
Ton Braas & Odilia Vermeulen (2004). 10
Johannes Verhuist, TDCM I:Hymnus Clemens est
Daniël de Lange: requiem voor gemend dubbelkoor en
Uwe Gronostay, NM Classics, 92039, 1994. Op deze cd tevens motetten van Aiphons Diepenbrock en Julius Rotgen. Zie ook
Dominus op. 12 for doublé choir and orchestra.
uitgave partituur Daniël de Lange, Requiem 1868, ed. René
11 J. Hartog: Felix Mendelssohn Barthoidy en zijn werken:
Rakier, Ned. Muziekinstituut/Donemus, Amsterdam 2001.
Leiden 1909, pp. 262-263. Uit een brief van Mendelssohn
Weerwoord op het artikel van Frans Schouten Frans Schouten schrijft in de aanhef van zijn artikel Johannes Verhuist: een genie het spoor bijster over mijn artikel in MezT 86/7 Ter vergelijking Henri Deterding en Willem Mengelberg het volgende: "Ik acht de vergelijking derhalve weinig passend en zelfs onzorgvuldig." De aanleiding voor mijn vergelijking was een artikel van Marcel Metze in het Historisch Nieuwsblad van december 2005 (aflevering nr. 10) met als kop: "De Napoleon van de olie: Henri Deterding (1866-1939)". Ongeveer tegelijkertijd las ik een kolom van Charles Boissevain in het Algemeen Handelsblad in december 1895 over Mengelbergs muzikale prestaties: "Welk een legercommandant is die jonge Bonaparte! Hoe zwenkt met kracht het voetvolk hem voorbij en wacht roerloos op het sein der aanval. Hij geeft een wenk ... tirailleurs spreiden zich links en rechts ... Die staf stormt, retireert, knalt, dondert en maakt hoorbare stilte in de hinderlagen, barst uit in wild geflikker van bliksemsnelle bajonetten ... die staf is een zwaard, is duizend zwaarden. 0, de veldheersvreugde van een man, die zoo gebieden, zoo bezielen kan. Geen wonder dat de nobele veteranen en de geestdriftvolle jongsoldaten den kleinen korporaal door alles heen omhoog, tegen den bergen op, steeds volgen." Dit was voor mij de aanleiding de aanleiding de levensladder van beide Napoleontische heren zonder commentaar naast elkaar te zetten. Het doet mij deugd dat Frans Schouten, die geen lid van onze vereniging is, op mijn artikel reageert. Frans Schouten ziet Deterding zijn ladder beklimmen als een 'gewetenloze schurk' en Mengelberg met een 'niet altijd verschoonbare naïviteit'. Helaas hebben beide zich vergrepen toen zij de bovenste sport hadden bereikt en dat overschaduwt nog steeds hun prestaties als ondernemer en orkestleider, gelijk het Napoleon verging. Frans Schouten eindigt zijn artikel over Johannes Verhuist die, volgens hem, het spoor ook al bijster was, met: "Laten de huidige en toekomstige generaties voortaan slechts met dankbaarheid spreken over Willem Mengelberg zonder schampere opmerkingen of onterechte associaties". Ik, die Mengelberg als dirigent zeer bewonder, ben het volkomen met hem eens. Graag zal onze secretaris hem als lid noteren.
Johan Krediet
15
Dirigenten rond Mengelberg
Herinneringen aan Eduard van Beinum (1900 - 1959)
EEN VADER VOOR HET ORKEST, Aad van der Ven schrijft in Preludium van april 2009: "De violist noemt hem een vaderfiguur, de fagottist herinnert zich vooral zijn warmte en de hoornist vindt dat hij te weinig eer heeft gekregen. Zij praten over hun vroegere dirigent Eduard van Beinum, die vijftig jaar geleden, op 13 april 1959, tijdens een repetitie een fatale hartaanval kreeg. Is Van Beinums reputatie in overeenstemming met het respect dat hij binnen het orkest genoot? Er zijn diverse handboeken over dirigenten waarin zijn naam niet eens voorkomt. Zijn voorganger Willem Mengelberg behoorde tot het inmiddels uitgestorven type van de dirigent als alleenheerser. Dat sprak tot de verbeelding. Bernard Haitink maakte en maakt nog steeds het mediatijdperk mee, dat zelfs van mensen die daar niet om vragen sterren kan maken. Eduard van Beinum kon noch van het een, noch van het ander profiteren. Artisticiteit en integriteit waren de pijlers onder zijn loopbaan, die een hoge vlucht nam, maar door fysieke problemen misschien minder glorieus was dan die had kunnen zijn. 'Hij kon soms de energie niet opbrengen die nodig was', zegt violist Jo Jacobs (85). 'Hij moet allang ziek zijn geweest voordat dat algemeen bekend was.' Jacobs maakte in december 1948 zijn entree bij de 16 tweede violen van het Concertgebouworkest. 'Ik kwam uit Maastricht. Ik had enorme verwachtingen van mijn nieuwe baan. Tijdens de eerste repetitie speelden we de Tweede symfonie van Badings. Die werd heel snel doorgenomen. Ik dacht: is dat het nou? Maar dat stuk bleek kort daarvoor te zijn gespeeld. Dus die eerste indruk was misleidend.' Van de orkestmusici die er nog over kunnen meepraten is de vroegere solohoornist Adriaan van Woudenberg (83) degene die het langst, zestien jaar, onder Van Beinum heeft gespeeld. Als 'knechtje van Mengelberg' had de in Amsterdam als assistent-dirigent begonnen Van Beinum een moeilijke periode, meent hij. 'Aan de andere kant kon hij ook profiteren van de strenge discipline die het orkest in die tijd bezat. Mengelbergs dictatuur leverde grote resultaten op. Maar er heerste inmiddels een andere geest, ook elders in de maatschappij. Bij Van Beinum stond het samen musiceren voorop. Al was hij meegaand, hij liet niet met zich sollen. Als je een grens overschreed, moest je bij hem uit de buurt blijven.' Boetseren Brian Pollard (78) was 22 toen hij hoorde dat er in Amsterdam een soloplaats voor zijn instrument was vrijgekomen. Hij zat in het orkest van het Royal Opera House (Covent Garden) en deed auditie voor Van Beinum toen deze voor een gastdirectie in Londen was. De dirigent zei iets in de trant van 'ik zou je wel willen aannemen, maar we hebben een democratisch orkest,
dus anderen beslissen mee'. Waarna Pollard zijn auditie in Amsterdam herhaalde. De fagottist typeert het musiceren van Van Beinum als 'boetseren'. 'Ik vergelijk hem met een pottenbakker. Wat voor klei heb ik in mijn handen? Ik help de klei, de klei helpt mij. In die geest bedoel ik het.' Jo Jacobs: 'Toen ik kwam had hij nog vrij grote gebaren. Die werden geleidelijk geconcentreerder. Ook de stok verdween. Maar hij bleef duidelijk. Ik vond hem een veelzijdig dirigent. Hij heeft veel nieuwe Nederlandse muziek uitgevoerd. Natuurlijk, die klonk niet zoals de muziek van tegenwoordig. Maar toch ... hij was ook heel goed in stukken als Stravinsky's Le sacre du printemps en Bartóks Concert voor orkest, een van zijn favorieten. Die muziek hoorde je toen nog niet zo vaak. Ook met oudere muziek had hij affiniteit. Ik weet zeker dat zijn uitvoering van Hàndels Water Music een heel eind in de richting van de tegenwoordige barokspecialisten kwam'. Brian Pollard herinnert zich bij Van Beinum een trucje dat hij bij geen enkele andere dirigent heeft gezien. 'Tijdens de stilte tussen de delen van een compositie bracht hij onzichtbaar voor het publiek een van zijn handen naar zijn borst. Ter hoogte van zijn tweede knoopje ging dan zijn wijsvinger heen en weer. Zo gaf hij het tempo aan van de muziek die moest komen.' Zonder dat Van Beinum autoritair was droegen zijn interpretaties wel degelijk een eigen stempel, meent Adriaan van Woudenberg. 'Al viel dat voor hem in zijn eerste Amsterdamse jaren niet mee. Misschien is hij te laat tot ontplooiing gekomen. Spelen onder zijn leiding was heel prettig. Wat bijzonder gewaardeerd werd was de vrijheid die hij zijn musici gaf, bijvoorbeeld wanneer ze een belangrijke solo hadden. Als hij kritiek had verwoordde hij die op een positieve manier. Dan zei hij eerst dat het heel mooi was, maar dat alleen enzovoort.' Brian Pollard ziet in Eduard van Beinum een vaderfiguur. 'We hadden in die tijd een actief sociaal leven rond het orkest. Er was een klaverjasclub, ook een toneelvereniging en er werden dansavonden georganiseerd. Als hij kon was Van Beinum er bij.' Jo Jacobs herinnert zich de heerlijke taart van de dirigent
EEN VRIEND VAN HET PUBLIEK nadat de violist een dochter had gekregen. Adriaan van Woudenberg noemt Van Beinum 'een charmante man'. 'Dat hij iedereen gelukkig wilde maken was wel eens een probleem. Geregeld kwam het voor dat hij bijvoorbeeld een orkestmusicus een belangrijke solopartij of zelfs een optreden als solist beloofde. Dat kon natuurlijk niet altijd. Zo krijg je zure gezichten. Terwijl hij juist voor iedereen zo aardig wilde zijn".
Tot zover Aad van der Ven. Een Concertbezoeker
Hoe herinnert een concertbezoeker zich Eduard van Beinum? In mijn herinneringen van ruim 60 jaar geleden zie ik Van Beinum als een vriendelijke, elegante dirigent met een duidelijke slag. Mijn vaste plaats was op het podium achter Brian Pollard en ik zie Van Beinums markante kop met diepliggende sprekende ogen, luisterende oren en muziek knedende handen. En ik zie, net zoals Brian, zijn wijsvinger heen en weer gaan ter hoogte van het tweede knoopje van zijn vest. Maar ik zie ook hoe hij regelmatig in zijn vestzakje tast en een tabletje (nitrobaat) naar zijn mond brengt. Tijdens de onverkorte Matthaus Passion uitvoeringen zit ik in het midden van de zaal en ik zie een dirigent die zonder pose en eigendunk het koor, solisten en orkest leidt in hun opgang naar Jeruzalem. '0 schone Zeit, o kostlich Angedenken!' Toen ik later in een zakelijke relatie met hem kwam raakte ik onder de indruk van zijn hartelijke, diepe stem, zijn huiselijke eenvoud en de wijze waarop hij zijn vrouw aansprak met 'moeder'. David, zijn poedel, was niet bij hem weg te slaan en hij gaf David alle aandacht die deze verlangde. Door zijn bemiddeling kreeg ik de mogelijkheid in december 1956 het huldigingsconcert vanwege zijn 25jarig jubileum als dirigent van het Concertgebouworkest bij te wonen. Omdat er geen plaatskaarten meer beschikbaar waren, moest ik genoegen nemen met een plaats achterin de loge naast de toegangsdeur. Tijdens het applaus na het Te Deum van Diepenbrock was ik reeds de gang opgegaan en ik zag hem door de geopende deur naar boven komen. De laatste treden dreigde hij te struikelen, hij was bezweet en had een asgrauwe kleur. Hij werd door de orkestbodes opgevangen en Arp, de chauffeur van het Concertgebouw, stond klaar met een glas water en pillen die hij meteen naar binnen slikte. Hij zuchtte diep en kreeg weer wat kleur en werd door de orkestbodes naar de solistenkanner gebracht. Na ongeveer 10 minuten kwam hij met zijn vrouw weer opgefrist te voorschijn om de huldiging in de grote zaal te ondergaan. Er waren minstens 10
sprekers die lovende dingen over hem zeiden, maar het was voor hem een marteling waar hij zich manmoedig doorheen sloeg en op een komische, relativerende wijze op reageerde. Wat zijn naaste omgeving verwachtte dat zou gaan gebeuren vond plaats op 13 april 1959. Hij had het 'voorrecht te midden van zijn orkest tijdens de repetitie van Brahms' Eerste Symfonie te mogen overlijden. Zelden heeft het 'Wir setzen uns mit Tranen nieder' meer indruk op mij gemaakt dan bij de herdenkingsbijeenkomst op zaterdagmiddag 18 april 1959. Volgens Aad van der Ven komt zijn naam in handboeken over dirigenten niet voor, maar mijn generatie is Eduard van Beinum niet vergeten. Bart van Beinum schreef een aandoenlijk boek over zijn vader en Truus de Leur een biografie en de Eduard van Beinum-stichting doet nog steeds van zich spreken. Te beluisteren zijn de vele grammofoonopnames met het Concertgebouworkest en het London Philharnnonic Orchestra, in het Concertgebouw staat het door Mani Andriessen vervaardigde borstbeeld en in AmsterdamBuitenveldert is een straat naar hem vernoemd. Zijn honderdste geboortedag werd in de pers en in MezT nr 55 van september 2000 herdacht. Ter gelegenheid van zijn vijftigste sterfdag droeg het Koninklijk Concertgebouworkest het concert op 17 april 2009 aan hem op. De uitspraak "Een overledene is niet waarlijk gestorven, zolang de herinnering aan hem voortleeft" is beslist van toepassing op Eduard van Beinum.
Samengesteld door Johan Krediet.
HERMAN MOERKERKS PORTRET VAN WILLEM MENGELBERG Ons medelid Lodewijk van Gorkom had de kans een zeer expressief, door Herman Moerkerk getekend portret van Willem Mengelberg te verwerven, dat deze op 10 februari 1919 volgens het bijschrift had opgedragen aan zijn jongere broer, pater Edmund Mengelberg S.J. (1878-1950). (dit artikel sluit aan op 'Het verhaal achter het portret - Geen spijt van litho', door Lodewijk van Gorkom, MezT 88, maart 2009)
De zakelijke kant van deze koop was evenwel, zoals Van Gorkom dit beschrijft, nu niet bepaald comme il faut geweest. Ik durf zelfs te betwijfelen of Martinus van Mierlo dit portret met graagte —volgens zeggen als cadeau — van pater Edmund voor
Niet onvermeld mag hier blijven, dat Herman Moerkerk in 1934 ter gelegenheid van de benoeming van Willem Mengelberg tot bijzonder hoogleraar in de Algemene Muziekwetenschap aan de Rijksuniversiteit van Utrecht (3 december 1934) een prent tekende, waarbij Gustav Mahler en Ludwig van Beethoven Mengelberg met het ornaat van een hoogleraar tooien. Helaas kan ik niet zeggen in welk dagblad deze prent is verschenen, in ons familiearchief ligt slechts een fotografische reproductie daarvan.
diens overlijden gekregen zou hebben. Hij was in het overlijdensjaar 1950 immers pas 29 jaar oud en het is daarom de vraag of hij Willem Mengelberg als musicus ooit zal hebben beleefd. Het was bovendien toen ook nog de tijd dat Mengelberg een 'landverrader' genoemd 18 werd. Zou het niet eerder zo zijn geweest, dat het portret uit pater Edmunds nalatenschap stamde? En na diens overlijden door de jezuïeten van het Retraitehuis Loyola te Vught, waar pater Edmund van 1922 tot 1950 als adjunct-directeur, retraiteleider, bibliotheekprefect, organist en koordirigent had geleefd en gewerkt, opgeruimd werd? Het is maar een vermoeden ... In ieder geval is de datering van de opdracht van Willem Mengelberg (1919) voor ons belangrijk, omdat wij thans nagenoeg precies het jaar van het ontstaan van het portret kunnen bepalen. Ik persoonlijk bezit dit portret eveneens (zie afbeelding) en had het tot dusver op circa 1920 gedateerd. Trouwens ook in het bezit van naaste familieleden bevinden zich twee exemplaren van Herman Moerkerks portretkop. Uiteraard is één exemplaar in het bezit van stichting Het Willem Mengelberg Archief in Den Haag (Nederlands Muziek Instituut). Pater Edmund Mengelberg was de één jaar jongere broer van mijn grootmoeder Kathy Mengelberg (1877-1949), wier plechtige uitvaartdienst door hem op 23 mei 1949 in de parochiekerk van de heiligen Antonius en Barbara in 's-Hertogenbosch geleid werd. Ik bewaar nog talrijke brieven van hem én een goede herinnering aan een beminnelijke heeroom. Pater Edmund was de peetzoon van zijn gelijknamige oom Edmund Mengelberg (1850-1922). In 1877 had deze als architect de plannen voor de nieuwbouw van de Leidse Universiteit ontworpen, die destijds ministerieel werden bekroond.
Buitendien mag niet vergeten worden, dat pater Edmund zelf ook drie jaar een studie tekenen had gevolgd aan de Academie voor Beeldende Kunsten te Amsterdam toen Moerkerk docent geschiedenis en aardrijkskunde was aan het St. lgnatius College. Door pater Edmund moet Herman Moerkerk dan ook Willem Mengelberg hebben leren kennen met als resultaat het portret van Willem met de grote uitdrukkingskracht, waarvan pater Edmund van zijn broer zeker het eerste exemplaar vereerd kreeg. Nu dit alles boven water komt, krijgt Herman Moerkerks Mengelberg-portret ook veel duidelijkere contouren! Het origineel van deze portretkop was een krijttekening, waarvan een reeks fotolithografieën werd vervaardigd (afmeting 50 x 37,5 cm).
Paul Zander
MENGELBERG EN DE MUSICEERPRAKTIJK ROND 1900 EN DAARNA De musicoloog Clive Brown is de auteur van een in 1999 gepubliceerd boek getiteld: Classical & Romantic Performance Practice 1750-1900. Dit boek geeft heel veel informatie over de praktijk van het musiceren in genoemde periode, maar ook over wat daarvan nog in de 20e eeuw is te horen in grammofoonopnamen. De naam Willem Mengelberg komt in het uitgebreide register van dit boek niet voor. Dat is jammer, want hij had zijn wortels als mens en als musicus juist in de 19e eeuw. Rond 1890 studeerde Mengelberg in Keulen, bij de dirigent Franz Wullner (1832-1902).
Deze man was niet alleen leerling van Anton Schindler (piano en compositie), maar ook degene die de wereldpremière dirigeerde van Wagners Das Rheingold (München 1869) en Die Walklire (eveneens in Winchen, 1870). Door zijn band met Schindler, ooit op zijn beurt leerling en secretaris van Ludwig van Beethoven, is het niet vreemd dat Millner kennis uit de tweede hand over Beethoven en diens muziek weer kon doorgeven aan onder anderen Willem Mengelberg. Minner had dus ook contact met Wagner, zij het dat Wagner geen waardering voor deze man had. Dat was bij Wagner wel vaker het geval, maar de wereldpremières van de eerste twee delen van zijn Ring des Nibelungen onder leiding van \Winner hadden plaats op bevel van koning Ludwig II en waren dus geheel tegen de zin van Wagner. "Hande weg von meiner Partitur" luidde het devies van Wagner aan Minner. Wuliner had contact met Brahms en Richard Strauss. Hij was dus als dirigent niet alleen gericht op de meer
traditionele richting in het muziekleven van zijn tijd, maar zette zich ook in voor de zogeheten neu-deutsche Schule, de muziek van componisten als Liszt en Wagner. Minner was behalve dirigent ook componist (net als Mengelberg en Furtwangler) en dus geen vertegenwoordiger van het type beroepsdirigent waartoe mensen als Hans von Bulow en Hans Richter behoorden. Laatstgenoemde was betrokken bij de repetities van de reeds genoemde Wagner-opvoeringen onder de directie van Minner. Diezelfde Richter dirigeerde de eerste volledige opvoering van de Ring in 1876 in Bayreuth. Nog in 1912 leidde hij er opvoeringen van Die Meistersinger von Nurnberg, die Wilhelm Furtwangler zich herinnert als opvoeringen waarin elk woord was te verstaan (Zie: John Ardoin: The Furtwangler Sound, p.204). Richter was actief in heel Europa: in Wenen dirigeerde hij een omvangrijk repertoire en zette zich in voor componisten die niet veel gespeeld werden, bijvoorbeeld Bruckner, maar hij waagde het ook de Wiener Philharmoniker het symfonisch gedicht Penthesilea van Hugo Wolf op
19
een repetitie te laten doorspelen. Onder afkeurende opmerkingen over de als criticus gevreesde componist bracht Richter dit werk echter nooit in een concert ten gehore. In Engeland dirigeerde Richter muziek van Edward Elgar, in het bijzonder diens Eerste Symfonie in As-groot. Hans Richter overleed in 1916, hij liet ons geen plaatopnamen na. Wie dat wel deed was een collega van Mengelberg die over de hele wereld optrad, tot in Boston toe: Arthur Nikisch (1855-1922). Hij had contact met Liszt, wiens symfonische gedichten hij ten gehore bracht, met grote waardering van de componist. Nikisch speelde als violist op 22 mei 1872 mee in de gedenkwaardige uitvoering van de Negende symfonie van Ludwig van Beethoven. De uitvoering stond onder leiding van Richard Wagner en de locatie was het barokke Markgràfliche Opernhaus in Bayreuth. Eerder die dag was de eerste steen gelegd van het Festspielhaus. Arthur Nikisch maakte in 1913 de eerste grammofoonopname van een symfonie ooit, Beethovens Vijfde. Opvallend is de extreem lang aangehouden Es meteen in het begin. Daar staat een fermate bij. Dat geeft hier aan dat die toon langer moet klinken dan gebruikelijk. Richard Wagner stelt in zijn geschrift uit 1869 "Ober das Dirigieren" dat veel dirigenten dat fermate verwaarlozen. Wagner benadrukt dat dit teken er niet zo maar staat, het moet wel tot klinken komen en Nikisch doet 20 dat. Willem Mengelberg neemt dit minder extreem, zowel in een akoestische opname uit 1922 met the New York Philharmonic (Biddulph WHL 025-26) als met de live opname van het Concertgebouworkest uit 1940 (verschenen op Philips, maar nu op andere labels uitgebracht). Wat bij Nikisch sterk opvalt is het orkestspel zonder vibrato. Dit expressiemiddel is in het bijzonder in zwang bij strijkinstrumenten. De toon zonder vibrato klinkt strakker, misschien ook wat kaler. Theo Willemze heeft het in zijn Algemene Muziekleer (blz.354) over "een tamelijk luguber klinkend effect". Het vibrato is "de normale speelwijze voor langere tonen" (ibidem). De juiste intonatie is bij het non-vibratospel van uitzonderlijk groot belang. Nu is in de periode rond 1900 het spelen met vibrato echter een hoge uitzondering. Het spelen zonder vibrato praktiseerde Nikisch zowel in zijn opnamen gemaakt met zijn eigen Berliner Philharmoniker als in de opnamen met het London Synphony Orchestra. De door Mengelberg gemaakte opname in New York doet vermoeden dat er daarginds wel met vibrato werd gespeeld. Clive Brown refereert aan de opnamen van Nikisch maar noemt ook Sir Edward Elgar, die ons zowaar twee door hemzelf gedirigeerde opnamen van zijn eigen Tweede Symfonie in Es (1911) heeft nagelaten. De eerste opname is ontstaan rond 1920 (ooit uitgebracht op Pearl, met welk orkest heb ik niet kunnen achterhalen), de opname is akoestisch en laat een kale
1
N. Pe r reh i d
Letpsi,S e<1401
Arthur Nikisch ... eerste opname symfonie op grammofoon
klank horen. Nu is het opmerkelijk dat Elgar op één plek in het langzame deel (partituurcijfer 86) de violen het gebruik van vibrato voorschrijft. Het is dus rond 1910 gebruikelijk dat een orkest zonder vibrato speelt. Helaas is de opname van dusdanig lage kwaliteit en spelen er zoveel instrumenten samen in die ene passage, dat het voorgeschreven vibrato niet duidelijk uit het klankbeeld naar voren komt. Merkwaardig is dat de elektrische opname uit 1927 (EMI) wel constant vibrato laat horen. Daar valt die ene plek dus helemaal niet op. Blijkbaar is het spelen met vibrato dan al normaal geworden in het orkest, in dit geval het London Symphony Orchestra. Het Weens Philharmonisch Orkest echter speelde nog in 1938, toen Bruno Walter de eerste opname maakte van de Negende Symfonie van Mahler, zonder voortdurend vibrato. De door Tahra uitgebrachte opnamen van Mengelberg met de Wiener Philharmoniker, uit 1942, van Beethovens Ouverture Egnnont en Webers Ouverure tot de opera Euryanthe laten geen overvloedig gebruik van vibrato horen, maar of de strijkers echt strakke tonen voortbrengen is door de matige opname moeilijk te beoordelen. Helaas maakte Mengelberg pas in 1926 zijn eerste platen met het Concertgebouworkest. De microfoon had reeds de intrede gedaan. Een van de eerste platen betrof het Adagietto uit Mahlers Vijfde Symfonie. Hier zijn overduidelijk vibrato en natuurlijk ook het portannento te beluisteren.
Lezersvraag
Zijn er misschien kenners onder de leden van de Willem Mengelberg Vereniging die iets kunnen zeggen over het gebruik van vibrato door het Concertgebouworkest zo rond 1905, de periode waarin Gustav Mahler vanuit Wenen naar Amsterdam kwam om er zijn werken te komen dirigeren?
Makkelijk historisch zoeken bij New York Philharmonic
In menig boek over Mengelberg (Frits Zwart: Willem Mengelberg Een biografie 1871-1920 en ook in de catalogus bij de Mengelberg-tentoonstelling in het Haags Gemeentemuseum 1995) is te lezen dat Mengelberg in zijn opvattingen over tempo werd beïnvloed door Wagners geschrift 'Ober das Dirigieren'. Wagner hecht grote waarde aan het kiezen van een zodanig tempo dat de luisteraar zich steeds bewust is van de melodie. Wel doordachte tempowisselingen waren een vereiste voor een goede uitvoering van de muziek, bijvoorbeeld de symfonieën van Ludwig van Beethoven. Metronoomcijfers Mengelbergs uitvoeringen van die composities zijn gelukkig vrij goed bewaard gebleven. Van de Zevende Symfonie bestaan twee radio-opnamen met het Concertgebouworkest (mei 1936 en mei 1940, laatstgenoemde is de meest bekende). Met een radio-symfonie-orkest in Berlijn gaf Mengelberg op 28 januari 1942 een uitvoering, die gelukkig ook bewaard is gebleven. Mengelberg mag dan zijn partituren hebben voorzien van metronoomcijfers, het is niet zo dat hij die voor meerdere uitvoeringen liet gelden. Deze drie opnamen zijn op cd uitgebracht. De Berlijnse alleen op Archive Documents en dan ook nog eens als één enkele track. De toonhoogte is wel juist. De Berlijnse heeft een sneller verlopende opening van het eerste deel. Het derde deel kenmerkt zich nog steeds door veelvuldige tempowisselingen, maar het klinkt mij allemaal minder bedacht dan de opname uit 1940. Wellicht had Mengelberg oog en oor voor de melodie van dit deel, maar iemand als Carlos Kleiber pakt dat dan toch weer heel anders aan.
Het New York Philharmonic Orchestra heeft al zijn gegevens over vroegere concerten online gezet onder het kopje 'performance historical search'. Dat betekent heel wat, want het New York Phil is verreweg het oudste symfonieorkest van de Verenigde Staten en een van de oudste ter wereld. Het orkest werd in 1842 (onder een andere naam) opgericht door Ureli Corelli Hill en heeft sindsdien bijna 15.000 (!) concerten gegeven (nu zo'n 180 per jaar). Het orkest grossiert in namen van bekende dirigenten als Mahler, Mengelberg,
Toscanini, Barbirolli, Walter, Mitropoulos, Bernstein, Szell, Boulez, Mehtcr en Maazel (huidige dirigent). Bekijk daarvoor de website history.nyphil.org (zonder www). En natuurlijk tikken we daar even de letters m e ng e I berg in en dan blijkt dat zijn naam maar liefst 289 keer voorkomt tussen 1905 en 1930. Bijna alle (op één na) van zijn 411 concerten dirigeerde Mengelberg tussen 1922 en 1930, de periode waarin hij daar music director was. Zijn eerste vond plaats in 1905.
PJB Zoals Eric Derom destijds heeft ontdekt, is de datering waarvan Michael Thomas deze Zevende voorziet, 1939, niet juist. De opname dateert van 28 januari 1942. Dick Verkijk schrijft overigens in zijn boek 'Radio Hilversum 1940-1945' op blz. 673: "Op 28 januari 1942 wordt een concert dat Willem Mengelberg geeft voor de op heel West-Europa gerichte 'Deutschlandsender' via Hilversum II direct overgenomen. Er worden Nederlandse werken gespeeld (van Wagenaar, Dopper, Röntgen en Diepenbrock)". Deze laatste is niet juist, dat moet volgens mij Van Anrooy zijn (zie MezT nr. 85, blz. 46).
Johan Maarsingh
Amsterdam muziekstad
IEDEREEN KENT
JAN PIETER HEIJE Gustav Mahler zei: "Het belangrijkste staat niet in de noten" en zo was het zaterdag 25 april van dit jaar. We werden door de secretaris opgetrommeld om vanwege de jaarlijkse ledenvergadering tussen 10 en 10.30 uur in de Tamboer aanwezig te zijn. Een gewoon woonhuis aan de Overtoom dat vroeger Zoekt de Vrede heette (zie MezT, nr 68/7). In dat huis bracht de violist Joh. Chr. Herbschleb zijn jeugdjaren door. Johan Herbschleb was van 1892 tot 1935 aan het Concertgebouworkest verbonden en van 1909 tot 1935 trad hij op als president van Maatschappij Caecilia. Op de uitnodiging voor de vergadering stond vermeld dat de Tamboer gemakkelijk te bereiken is met tramlijn 1, halte Jan Pieter Heijestraat. In die straat was juist op 1 maart 2009 (zijn 200e geboortedag) een herinneringsplaquette aangebracht van dr. J.P. Heije, de man die zo belangrijk is geweest voor de ontwikkeling van Amsterdam tot Muziekstad. Jan Pieter Heije 1809 - 1876 Zijn inzet voor de ontwikkeling van Amsterdam tot muziekstad was in 1898 niet de voornaamste reden 22 voor de naamgeving van de straat geweest en ook dit jaar niet voor het plaatsen van de plaquette. Dr. Jan
Pieter Heije deed ook baanbrekend werk op het gebied van de gezondheidszorg, het zang- en gymnastiekonderwijs, de gemeentepolitiek en hij stichtte het Prinsengracht Ziekenhuis. Als jongen op de lagere school en thuis maakte ik al kennis met J.P. Heije door de bekende bundel Kun je nog zingen, zing dan mee, van J. Veldkamp en K. de Boer. Niet minder dan 25 liedteksten die door hem zijn geschreven komen daarin voor, waarvan de bekendste zijn: Heb je wel gehoord van de zilverenvloot, Een karretje op de zandweg reed, Ferme jongens, stoere knapen en Zie de maan schijnt door de bomen. Zij zijn door zijn collega-arts J.J. Viotta van muzieknoten voorzien. Jan Pieter Heije werd op 1 maart 1809 geboren op het Oudekerksplein, op het huidige nummer 56, zijn vader was een chirurgijn/baardsnijder en afkomstig uit NoordDuitsland. Die erfde wat geld zodat Jan Pieter naar de Franse en Latijnse school kon en later zelfs medicijnen kon studeren in Amsterdam en Leiden, waar hij in 1832 promoveerde. Jan Pieter Heije als huisarts Na zijn promotie vestigde Jan Pieter Heije zich in zijn geboorteplaats Amsterdam in het huis van zijn ouders aan de Prinsengracht 985. Hij kon zich als huisarts meteen bewijzen tijdens de zojuist uitgebroken choleraepidemie. Hij verdiende er een zilveren medaille van het gemeentebestuur mee "voor zijn moed en vertrouwen in de grootheid van de menselijke geest en liefde tot het volk". Die liefde tot het volk heeft zijn leven voor een belangrijk deel bepaald. In 1841 slaagde hij erin een aantal medici en notabelen te winnen voor zijn plan tot oprichting van een Vereeniging voor Ziekenverpleging. Die vereniging zou zorgen voor de vorming van geschikte ziekenoppassers, die de zieken thuis zouden komen verzorgen. Vermogenden betaalden ervoor, armlastigen zouden gratis hulp krijgen. Voor het financiële draagvlak werd gezocht naar donateurs. De ziekenoppassers
Geboortehuis Jan Pieter Heije aan het Oudekerksplein
zouden hun werk doen uit naastenliefde, maar er wel een bescheiden weekgeld voor ontvangen, plus kost en inwoning. Naar het voorstel van Heije werden ze pleegzusters genoemd, een woord dat bewaard gebleven
'f,;•11
1Wr ly i r 2
is in de naam van bloedwijn. Vanaf 1853 had hij ziting in de Amsterdamse gemeenteraad, waar hij opkwam voor betere leefen woonomstandigheden voor de mindere man. Maar zijn ambities en die van de Vereeniging gingen verder, er moest ook een eigen ziekenhuis komen. Op 11 juni 1857 werd op de Prinsengracht het hospitaal van de Vereeniging voor Ziekenverpleging , geopend, het huidige Prinsengracht Ziekenhuis.
Zang en gymnastiek Een ander werkterrein was dat van opvoeding en onderwijs. Vanaf 1844, toen hij secretaris werd van de Maatschappij tot Nut van 't Algemeen, heeft hij zich ingezet voor onderwijs voor iedereen, in het bijzonder voor het zangonderwijs. Dat bevorderde hij door het oprichten van volkszangscholen voor volwassenen en kinderen en door zijn steun aan de nieuwe zangmethode van Willem Smits. Tegelijk ijverde Heije voor verplichte zangles op de lagere school. Feestelijke 24 gebeurtenissen waren de jaarlijkse 'Openbare examens Volkszang' in de kerk van de Remonstrantsch Gereformeerde Gemeente op de Keizersgracht 402 - nu beter bekend als De Rode Hoed - waar debatten, lezingen, literaire en muzikale programma's worden georganiseerd. Bovendien besliste de gemeenteraad op zijn voorstel in oktober 1854 om gymnastiek op het lesrooster van de stadsscholen te plaatsen.
De hogere muziek Jan Pieter Heije was muzikaal. Het is niet onwaarschijnlijk dat hij tijdens zijn studententijd muzieklessen had van de onder Leidse studenten zeer bekende muziekmeester Abraham Lièvre. Hij speelde piano en trachtte te componeren. De eerste keer dat hij zich als uitvoerder van eigen werk met de titel Snarenspel heeft gemanifesteerd was op Driekoningenavond 5 januari 1833 ten huize van de auteur Jeronimo de Vries (18081880) op de Herengracht 483. In het zelfde jaar wordt in de Nederlandsche Muzenalmanak zijn Afscheid van het Vaderland gepubliceerd, een werk voor zangstem en piano. Heije heeft met zijn liederen in zijn vriendenkring veel succes. Mogelijk hierdoor aangemoedigd doet hij mee aan de door de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst uitgeschreven prijsvraag voor Eene Ouverture en Entre'actes voor Vondels Treurspel Gijsbrecht van Amstel. De beoordeling in oktober 1836 van dit werk door Carl Muhlenfeldt luidde: "De tijd die de componist eraan besteed heeft, is verspilde tijd. Moge dit
Hospitaal voor de Vereeniging van Ziekenverpleging (1857)
maakwerk de Hollandsche grenzen niet overschrijden". Op 9 juni 1837 is Johannes van Bree met zijn beoordeling klaar en schrijft: "Ik vind dat het werk niet bekroond kan worden, daar ik die compositie van weinig waarde vind, en deze op sommige plaatsen wel eens slecht kan genoemd worden". De afwijzende beoordelingen moeten voor de ambitieuze Heije teleurstellend zijn geweest, want behoudens een paar melodietjes bij zijn eigen teksten, heeft hij zich nooit meer aan een compositie van een groot werk gewaagd.
Potgieter Tegenover deze teleurstelling stond de erkenning van
E.J. Potgieter (1808-1875) die met hem het Literair en Algemeen Cultureel tijdschrift De Gids oprichtte en in 1839 ontving hij de gouden medaille van de Maatschappij van Fraaie Kunsten & Wetenschappen te Haarlem voor zijn literair werk. Maar zijn einde als componist betekende allerminst het einde van zijn bemoeienissen met de muziek. Bijna als vanzelf werd hij in 1843 tot secretaris van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst benoemd. Dat bevorderen hield in: het uitschrijven van compositiewedstrijden, het organiseren van muziekfeesten en volksconcerten, het verstrekken van compositieopdrachten, het opbouwen van een muziekbibliotheek, maar vooral het werven van nieuwe leden. Ook kwam er een pensioenregeling tot stand, het Kunstenaarfonds, voor de weduwen van componisten. In 1868 werd op zijn initiatief de Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis opgericht.
Vereeniging voor Nederlandsche Muziekgeschiedenis Blijvende roem verdient Heije voor zijn oprichting van de Vereeniging, de oudste musicologische organisatie ter wereld. Hij wilde de Nederlanders doordringen van
het grote belang van de Nederlandse muziek uit de 17de eeuw. Daar was in zijn tijd nauwelijks belangstelling voor, want die muziek was onbereikbaar, onzichtbaar en onhoorbaar. Heije riep op tot het doorzoeken van familiearchieven naar composities van Padbrué en Schuyt, maar bovenal natuurlijk van Jan Pieterszoon Sweelinck, die hij op één lijn stelde met Rembrandt. Dat leidde tot een reeks muziekpublicaties van zijn hand.
Tenslotte In zijn laatste jaren leed Heije aan vele kwalen en hij bouwde zijn werkzaamheden af, maar met Toonkunst
Hiermee is de lijst van Heijes werkzaamheden nog lang niet volledig. Tussen de bedrijven door maakte hij bijvoorbeeld ruim 100 zingbare vertalingen van teksten
jaar geworden zijn.
bij cantates en oratoria, mét inleidingen. Herr Direktor Heijes overstelpende productie en tomeloze energie hingen natuurlijk samen met zijn karakter. Hij had een grote geldingsdrang en was ijdel. Zijn vrienden noemden hem 'Herr Direktor'. Zijn burgerlijke staat van vrijgezel was misschien wel het gevolg van zijn geldingsdrang en daadkracht; hij had geen tijd om een vrouw te trouwen en een gezin te onderhouden. Hij trouwde pas toen hij 41 jaar oud was en schoot toen goed raak. De tekst van zijn lied Heb je van de Zilveren Vloot wel gehoord was op hem zelf van toepassing waar het heet: 'Zijn naam is klein, zijn daden benne groot, hij heeft gewonnen de Zilveren Vloot'. Zijn bruid was namelijk een van de rijkste vrouwen van Amsterdam, Maria Margaretha van Voorst, dochter van dominee Jan Jacob van Voorst (1791-1869) wonende aan de Herengracht 412. Ze was zestien jaar jonger dan de bruidegom. Door zijn huwelijk kreeg Heije ook te maken met meer materiële zaken. De familie Van Voorst was schatrijk dank zij de vrouw des huizes, Sophia Hoeufft, die van meerdere rijke families afstamde. Maar ook haar echtgenoot de dominee, de parabel uit Mattheus 25 goed kennende, wist hoe hij met geld moest omgaan. Toen in 1852 de Haarlemmermeer droog was gelegd, kocht Jan Jacob van Voorst voor fl. 900.000,- grond in het zuidelijke deel, bij Abbenes, waar hij boerderijen liet bouwen die hij verpachtte. Heije was daar van begin af bij betrokken en trad vanaf 1861 op als zaakwaarnemer van zijn schoonvader. Heije bleek ook een goed rentmeester te zijn; hij ontwikkelde ook nu weer allerlei 'Wenken en Meeningen' en schreef een brochure over de toen heersende veepest en pleitte voor de aanstelling van een Inspecteur van den Landbouw. Op 8 februari 1862 schreef hij in een brief aan zijn vriend Vermeulen dat er veel op het spel stond dat hij goed en nuttig oordeelde, maar waarvan hij zeker was dat hij het niet verwerven zou: "Maar - zal 't baten? vraagt ge! Zie, mijn vriend! dat is altijd mijn geluk of mijn ongeluk in 't leven geweest, dat ik mij innerlijk nooit die vraag heb kunnen stellen, maar mij steeds heb moeten afvragen: Mag ik 't laten? Anderen zullen voltooien wat ik begon, maar voltooid zal het worden; daarvan ben ik zeker".
bleef hij zich bemoeien. Het herverschijnen van Sweelinks psalmen mocht hij net niet meer meemaken. Heije overleed op 24 februari 1876 in Amsterdam en werd vier dagen later naar zijn wens begraven in Abbenes, in een groot familiegraf. Op 1 maart zou Heije 67
Concertgebouw Op 1 maart 1909 werd Jan Pieter Heije groots herdacht in het Concertgebouw; in 1996 werd door de Mij. ter bevordering der Toonkunst en door de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis een Jan Pieter Heije-prijs ingesteld voor scripties op het gebied van Nederlandse muziek; en op 1 maart 2009 werd in de Jan Pieter Heijestraat zijn plaquette onthuld. In de catalogus van de Koninklijke Bibliotheek en van het Nederlandse Muziek Instituut zijn bijna 900 treffers op de naam J.P. Heije te vinden.
Johan Krediet
Colofon: "Kun je zingen, zing dan meel", J. Veldkamp en K.
•
• • •
de Boer. "Ons Amsterdam" afl. maart 2009. www.janstroop.nl/artikelen (met toestemming) Gedenkboek Maatschappij ter Bevordering der Toonkunst 1828-1829
H I 110; gEBOETIN
Maan rfgarrigi.9 8 uur
GEDENK VIERING
P111111
aPdan WO" Phoeftedag nul
25
JOHANN SEBASTIAN BACH
...
De aankondiging in Preludium nr. 8 van april 2009 over de uitvoering van 'De nieuwe Passie' op Palmzondag en de aankondiging in de AVRO bode van 4 t/m 10 april over de uitzending daarvan zijn voor mij aanleiding geweest het Concertgebouw te bellen om toezending van een tekstboekje. Met dank aan de Stichting Koninklijk Concertgebouworkest heb ik het boekje zaterdag ontvangen en heb ik de uitzending de volgende dag aan de hand van het boekje beluisterd.
Johann Sebastian Bach of James MacMillan? vrijdag 3 en zondag 5 april 2009 Hans Ferwerda schrijft in het bovengenoemd Preludium: "Voor het eerst sinds 1899 doorbreekt het Koninklijk Concertgebouworkest welbewust de gewoonte op Palmzondag een Passion van Bach uit te voeren. De oude traditie krijgt na 110 jaar een hedendaagse injectie. Bereid u voor op een totaal andere Passie-ervaring". Hij vervolgt met: "Geen angst, volgend jaar zal alles weer bij het oude zijn".
Dat laatste is voor iemand die vanaf zijn twaalfde jaar met Bachs Matthaus Passion is opgevoed een hele geruststelling ondanks dat ik beslist niet afkerig ben van hedendaagse injecties. Muzikaal zouden mij meerdere injecties toegediend moeten worden voordat ik een beoordeling over het lijdensverhaal volgens MacMillan' kan uitspreken. Wel kan ik zeggen dat bepaalde klanken niet hedendaags in mijn oren klinken doordat ik in 1969 Carl Orffs Carmina Burana (1936) heb bestudeerd en uitgevoerd. Ondanks de injectie blijven fragmenten uit de Johannes Passion en de Matthaus Passion van Bach, die ik als koorzanger en als koordirigent zo'n 250 keer in de loop van vijftig jaar heb gezongen en gedirigeerd, door- en naklinken.
26
In de pauze blader ik nog eens door het tekstboekje en lees:
James MacMillan St-John Passion Nederlandse première, geschreven in opdracht van het London Symphony Orchestra voor de tachtigste verjaardag van Sir Colin Davis ... Bach schreef zijn Johannes Passion ter ere van, zoals de tekst van het openingskoor luidt: 'Herr, unser Herr, unser Herrscher dessen Ruhm in allen Landen herrlich ist' en zijn Mattheus Passion geeft hij als opschrift mee: 'Passion unseres Herrn Jesu Christ'. en ondertekent het werk niet met J.S. Bach maar met Soli Deo Gloria. Erik Voermans schrijft op 1 april in Het Parool: "De aankondiging dat het Koninklijk Concertgebouworkest dit jaar met Pasen voor de afwisseling eens géén Matthaus- of Johannes Passion van Johann Sebastian Bach te spelen, leidde in de Obrechtstraat, waar zich het kantoor van het KCO bevindt, niet tot een woedende menigte die met spandoeken ( "Wij laten ons Bach niet afnemen!") zijn misnoegen kenbaar maakte.
De heilige Johannes (gravure, omstreeks 1520)
Misschien had men zich groen en geel geërgerd aan de passie-uitvoeringen onder leiding van Roger Norrington en was men eigenlijk wel blij met een jaartje zonder
...
OF JAMES MACMILLAN?
Bach bij het KCO. Bovendien zijn in het Concertgebouw
die met het Groot Omroepkoor acte de présence geeft.
meer dan genoeg alternatieven voor handen voor de muziekliefhebber die het in deze dagen niet zonder
Inmiddels is men tot de overtuiging gekomen dat grote koren niet des Bachs zijn waardoor in 1974 Felix de Nobel met zijn Nederlands Kamerkoor optreedt. In de jaren 1976, 1978 en 1979 doet Nicolaus Harnoncourt met het Nederlands Kamerkoor en het Collegium Vocale Gent zijn licht over de muziek uit de Baroktijd schijnen;
Bach wil of kan stellen." Het lijkt mij goed om na te gaan in hoeverre het misnoegen van de woedende menigte gerechtvaardigd is om met spandoeken "Wij laten ons Bach niet afnemen" de Obrechtstraat op te gaan, 'ad dass nicht ein Aufruhr werde im Volk'. Aan de hand van publicaties — zie colofon - telde ik hoe vaak de beide passionen in 'dem Palast' aan de Van Baerlestraat vanaf de oprichting in 1888 tot nu met de uitvoering van Macmillans St John Passion hebben geklonken. De namen der dienstdoende "Hohenpriester/dirigenten" zijn belangrijk om het totaal van de uitvoeringen
hij bepleit kleinere ensembles, oude instrumenten en dito speelwijze. Maar in de jaren 1981 en 1983 maakt hij toch weer gebruik van het in 1979 opgerichte vrij grote Concertgebouwkoor en in 1987 en 1989 nog eens met het Groot Omroepkoor. In de jaren 1991, 1993 en 1995 is het Ton Koopman die oorspronkelijk wil zijn en weer met het Nederlands Kamerkoor en het
enigszins te benaderen..
Matthaus Passion Tochter, Kommt, ihr, helft mir klagen! Zo klinkt Bachs uitnodiging vanaf 1891 meerdere keren per jaar in de grote zaal van het Concertgebouw; hij is daarbij zelf als het ware aanwezig, zijn naam prijkt op de cartouche —vanuit de zaal gezien — rechts van het orgel waar de solisten en dirigent naar de plaats des oordeels afdalen en weer verrijzen. Julius Röntgen als dirigent van het ToonkunstkoorAmsterdam valt de eer te beurt in 1891 en 1895 de Matthaus Passion in het Concertgebouw geïntroduceerd te hebben. Willem Mengelberg, zijn opvolger als dirigent van het Toonkunstkoor, maakt van 1899 tot 1944 in totaal met vijf en negentig uitvoeringen er een jaarlijkse traditie van. Lodewijk de Vocht dirigeert in mei 1946 de eerste uitvoering na de Bevrijding en Eduard van Beinum zet van 1947 tot 1958 met 32 uitvoeringen de traditie voort die door Mengelberg is begonnen. Na het overlijden van Eduard van Beinum neemt in de jaren 1959 en 1960 Anton van der Horst de honneurs waar en van 1961 tot 1972 leidt Eugen Jochum zes en dertig uitvoeringen, traditiegetrouw steeds met het Toonkunstkoor-Amsterdam. Daarna komt er een einde aan de medewerking van het Toonkunstkoor-Amsterdam en wordt het in de komende jaren experimenteren met allerlei injecties en verschillende koren. In 1973 is het Ferdinand Leitner
st* De heilige Mattheus (gravure uit omstreeks 1520)
Kersjes, Jan Eelkema en Winfried Maczewski goed voor 31 uitvoeringen. Eveneens bij benadering zijn in het Concertgebouw door 200 andere koren op Bachs uitnodiging 'Kommt, ihr Tochter, helft mir klagen' ingegaan. Ook voor wat minder gerenommeerde koren zoals het r.k. Hoofdstadkoor, de Amsterdamse Bach Vereniging, het Amsterdams Gemengd Koor, de Koorvereniging Amsterdam Groot-Noord laten zich mede door de uitverkochte zalen in het Concertgebouw verleiden zich zo'n 50 keer aan Bachs invitatie gevolg te geven. Johannes Passion Herr, unser Herr, unser Herrscher dessen Ruhm in allen Landen herrlich ist James MacMillan
Collegium Vocale Gent optreedt. Jos van Veldhoven treedt in de jaren 1997 en 2001 met zijn iets grotere Nederlandse Bach Vereniging in het licht. Vanaf 1999 probeert Riccardo Chailly met een groot koor, het Groot Omroepkoor, de traditie die door Mengelberg is opgebouwd weer op gang te krijgen. Maar in 2001 kiest men toch weer voor Jos van Veldhoven met zijn kleiner koor van de Nederlandse Bach Vereniging. In 2002 probeert Riccardo Chailly het nog een keer met het Groot Omroepkoor. Philippe Herreweghe met het 28 Collegium Vocale Gent valt in de jaren 2004 en 2005 te beluisteren.. In 2007 is het Roger Norrington en in 2008 Iván Fischer, beiden weer met het Groot Omroepkoor. Zo'n 225 keer ... Bij benadering is in het Concertgebouw door verschillende koren met begeleiding van het Concertgebouworkest onder leiding van zijn eigen en gastdirigenten in totaal zo'n 225 keer, inclusief de openbare generale repetities, aan de uitnodiging 'Kommt, ihr Tochter, helft mir klagen' gehoor gegeven.
Zo klinkt Bachs lofzang bij het begin van de Johannes Passion, geen dramatiek, maar verheerlijkende muziek met geweldige melismen op 'Herrscher' en 'verherrlicht'. Bach had waarschijnlijk reden voor deze lofprijzing, hij was enkele maanden voordat hij in 1723 aan deze compositie begon aangesteld als cantor van de Thomaskirche in Leipzig, hij was 38 jaar oud en verkeerde in de zomertijd van zijn leven. De Johannes Passion is in het Concertgebouw nooit door Willem Mengelberg uitgevoerd, de dramatiek van het openingskoor van de Matthaus Passion 'Kommt, iht Tochter, helft mir klagen' lag hem waarschijnlijk beter dan de lofzang van de Johannes Passion. Niet het feit dat de tekst van Johannes veel feller tegen de Joden is gericht dan de tekst van Mattheus — die veel meer over 'wir' en 'uns' spreekt — zal hem van het uitvoeren van de Johannes Passion hebben weerhouden. Hij zal zich ook niet hebben gerealiseerd dat Mattheus — volgens de Bijbelvertaling in 1968 van het Nederlandsch Bijbelgenootschap — een belastingambtenaar is en met de Belastingdienst onderhield Mengelberg geen vriendschappelijke relaties. (Zie MezT nr. 80/67.) Dankzij Mengelberg ...
Gat in de markt Uitverkochte zalen zijn steeds het gevolg van Bachs uitnodiging geweest en velen zijn teleurgesteld geen deelnemersbewijs te hebben kunnen bemachtigen. Dat blijkt een gat in de markt te zijn voor andere gerenommeerde koren naast het Toonkunstkoor Amsterdam om in de behoefte te voorzien. Voor de oorlog is dat het KCOV o.l.v. Anton Tierie in de jaren 1909 tot 1931 met 12 uitvoeringen en vanaf 1933 tot 1944 door Anton van der Horst met 19 uitvoeringen.. Na de oorlog is het Piet van Egmond met zijn Amsterdams Oratorium Koor en het Utrechts
Anton Tierie, organist van de Vrije Gemeente op de Weteringschans — nu Paradiso — en dirigent van de Christelijke Oratorium Vereeniging de C.O.V., laat in de jaren 1914, 1915 en 1919 voor het eerst de Johannes Passion in het Concertgebouw met het Concertgebouworkest horen. In 1923 neemt Louis van Tulder als dirigent van de r.k. Oratorium Vereniging dit van hem over en in 1933 leidt Theo van der Bijl als dirigent van het zelfde koor de uitvoering nog een keer. Op 18 december 1940 - het eerste jaar van de Duitse bezetting van Nederland - laat Hubert Cuypers met het C.O.V. tot bemoediging nog een keer het 'Herr, unser Herr, unser Herrscher dessen Ruhm in allen Landen herrlich ist' klinken. Zes uitvoeringen Johannes Passion tegenover vijfennegentig uitvoeringen Matthaus
Stedelijk orkest dat van 1946 tot 1973 vijf en zeventig uitvoeringen verzorgt. Ook het K.C.O.V. o.l.v. Simon C. Jansen doet vanaf 1949 tot 1966 weer jaarlijks via de Matthaus Passion van zich spreken, hetgeen nadien door Martin Kamminga tot 2006 wordt voortgezet. Vanaf 1970 is het zelfstandig geworden Toonkunst-
Passion, dat bewijst wel dat Mattheus, dank zij Mengelberg, in het Concertgebouw veel populairder is dan Johannes.
koor Amsterdam onder leiding van de dirigenten Anton
Na de Tweede Wereldoorlog komt hier verandering in
door het optreden van Anton van der Horst als dirigent van de Nederlandse Bach Vereniging. Vanaf 1951 tot 1965 geeft hij in het Concertgebouw 12 uitvoeringen van de Johannes Passion met begeleiding van het Concertgebouworkest. Hierna komt de Evangelist Johannes tien jaar lang niet aan het woord totdat Nicolaus Harnoncourt in de jaren 1975, 1977, 1980, 1982 en 1984 hem weer op zijn manier het woord gunt. In 2001 en 2003 is het Philippe Herreweghe en in 2006 Roger Norrington. Dat is bij elkaar in 60 jaren zo'n 25 uitvoeringen Johannes Passion in het Concertgebouw. Feiten en cijfers Bij benadering heeft er in de loop van het 120-jarig bestaan van het Concertgebouw 475 keer de Matthaus Passion en 25 keer de Johannes Passion geklonken. Verschillende 'Hohepriester' traden hierbij op die "das Volk uberredeten'. Na het 'Ruht wohl, und bring mich auch zur Ruh' van de Johannes Passion en het 'Wir setzen uns mit Tranen nieder' uit de Matthaus Passion
Johann Sebastian Bach
ging een ieder stil en voldaan naar huis. Ook de N.V. het Concertgebouw is voldaan met de opbrengst van de zaalhuur het is tenslotte geen 'Blutgeld'. Evenzo denken de penningmeesters van de medewerkende orkesten en koren, zij tellen de 'Silberlingen'. Mengelberg `kaufte einen Acker' in de Zwitserse bergen en de solisten stamelen: 'Habt lebenslang fur euer Leiden tausend Dank' en zien hun vakantieplannen in vervulling gaan. Mattheus de belastingontvanger 'welcher auch ein JUnger Jesu war' is tevreden met de opbrengst van de Vermakelijkheidsbelasting. Kortom, spiritueel en materiaal is er geen enkele reden tot 'klagen'. Naar mijn mening zal de St Johns Passion van James MacMillan dat opent met 'The arrest of Jesus' dat succes in het Concertgebouw niet beschoren zijn.
29
Dat klinkt goed! Groots assortiment, helder advies, designbrillen, sportbrillen, zonnebrillen, lenzen... Bij Sijbrants & van Olst. www.clesignbril.n1
Met excuses voor het dubbelzinnige gebruik van teksten uit de Matthaus Passion.
Johan Krediet
Colofon: De Matthaus Passion 100 jaar Passietraditie van het Concertgebouworkest, uitgeverij THOTH Bussum Historie en Kroniek van het Concertgebouworkest, uitgave De Walburg Pers Preludium Seizoenverslagen van het Koninklijk Concertgebouw Orkest
Sijbrants & van Olst speciaaloptiek Dorps,traat 29 Marktplein 21 Ouderkerk afd Mistel Lfitlionrn 020 406 60 02 0297 54 07 77
MAATSCHAPPIJ TOT BEVORDERING DER TOONKUNST In de aflevering MezT 88/22 schonken wij aandacht aan het feit dat 180 jaar geleden de Zangvereeniging Afd. Amsterdam, sinds de benoeming in 1898 van Willem Mengelberg het Toonkunstkoor-Amsterdam, werd opgericht. In deze aflevering gedenken we dat op 19 en 20 april 1829 de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst gestalte kreeg. Over het 100-jarig bestaan van de Maatschappij schreef Dirk van Dokkum - leest u in deze aflevering zijn levensbeschrijving geschreven door Pieter Vis - een gedenkwaardig boek bestaande uit 311 pagina's tekst en 36 fotopagina's. Wouter Paap schreef bij het 150 jarig bestaan Van de Maatschappij in Mens & Melodie een uittreksel van het boek dat wij hieronder laten volgen. Bij het 150-jarig bestaan van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst
door Wouter Paap "Oorspronkelijk lag het in de bedoeling dat bij de in 1784 opgerichte Maatschappij tot Nut van het Algemeen een soort van Muziekdepartement zou worden ondergebracht. De man die dit potje op het vuur zette, was de jonge jurist N.W. Schroeder Steinmetz (179330 1826) te Groningen, die zijn ideeën in 1810 uiteenzette in een rapport, dat de grondbeginselen inhield van hetgeen de in 1829 als zelfstandig lichaam opgerichte Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst zou gaan nastreven. Als een der taakstellingen noemde hij het inrichten van "meer algemeen en grondig onderwijs in de muziek, en wel bijzonder in de zang, vermits alle beschaving in de muziek van de zang uitgaat". In het ontwerp van Steinmetz komt nog een doelstelling voor, die een belangrijk richtsnoer van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst zou worden, namelijk "het streven naar Regeringszorg voor de ontwikkeling der Toonkunst". Het "Nut" hapte niet toe en daarom werd op instigatie van de Rotterdamse gymnasiumrector A.C.G. Vermeulen door een aantal muziekliefhebbers besloten deze aangelegenheid in eigen hand te nemen. Gedurende de Paasdagen van 1829 (19 en 20 april) hielden achttien muziekliefhebbers uit Amsterdam, Arnhem, Dordrecht, 's-Gravenhage, Haarlem, Leeuwarden, Middelburg, Nijmegen, Rotterdam en Utrecht ingevolge een oproep van Vermeulen een bijeenkomst in het gebouw Tecum Habita ('woont bij uzelve', red.) aan de Herengracht 248 te Amsterdam, waar tot de oprichting van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst werd besloten. De eerste besprekingen bleven nog wat in het vage. Vermeulen, wiens zorg het was dat "de toonkunst in ons vaderland nog gansch niet op de hoogte was, waarop wij haar bij onze naburen zien", was gefrappeerd geraakt
door de grootscheepse muziekfeesten die toenmaals in het Duitse Rijngebied werden gehouden. Hij vond dat de Maatschappij daar iets nationaal-Nederlands tegenover moest proberen te stellen. De Amsterdamse rechtsgeleerde prof. C. A. den Tex (een straat tussen de Weteringschans en de Nic. Witsenkade is naar hem vernoemd, red.) vond alles goed en wel, maar hij was van mening dat zulk een eerzucht niet de allereerste doelstelling der piepjonge maatschappij moest zijn. Na de eerste vergaderdag sloot hij zich op in zijn studeerkamer om een doelstelling op schrift te stellen die meer gericht was op de versteviging van de nog wankele basis waarop het Nederlandse muziekleven rustte. De volgende ochtend bracht hij een Schets van Ontwerp van Wetten voor de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst ter tafel waar men heel wat beter houvast aan had. Het doel der Maatschappij (zo luidde de formulering) is: de Toonkunst in de Nederlanden door
Adriaan Vermeulen
alle mogelijke middelen te bevorderen. Bijzonder zal zij trachten de zucht voor de Toonkunst onder de Natie meer en meer op te wekken en goede muzikale kennis te verbreiden. Tot de belangrijkste taken der Maatschappij rekende Den Tex: zorg voor goede onderwijzers in zang- en toonkunst en het door de plaatselijke afdelingen in stand houden of oprichten van goede concerten, in het bijzonder van zangverenigingen. Massale kooruitvoeringen
Wat het op touw zetten van grote landelijke muziekfeesten betreft kreeg Vermeulen wel zijn zin, want reeds in 1830 en in 1834 vonden, respectievelijk in Rotterdam en Den Haag, massale kooruitvoeringen plaats, waar amateurs uit het hele land aan deelnamen. Men zag echter wel in dat de koorcultuur er beter mee gediend zou zijn, wanneer deze in de plaatselijke afdelingen werd beoefend. In tal van plaatsen kwamen toonkunstkoren tot stand, die zich een uitnemende naam verwierven. Democratisch
Wanneer men de structuur der Maatschappij bekijkt, blijkt deze van het begin af aan op democratische leest te zijn geschoeid. Aanvankelijk was het zelfs zo, dat de afdelingsbesturen beurtelings als hoofdbestuur fungeerden, maar dit rouleringssysteem bleek niet goed te werken. Al spoedig werd het ambulante door een permanent hoofdbestuur opgevolgd, dat z'n zetel kreeg in Amsterdam, waar het thans nog is gevestigd. De afdelingen - thans 55 in getal - hebben een grote mate van zelfstandigheid. Het algemeen beleid gaat uit van het hoofdbestuur, maar - zo werd het in oude stukken gesteld - "de bevoegdheid van het hoofdbestuur hangt geheel af van de macht aan hetzelve door de Algemene Vergadering verleend". Tweemaal per jaar vindt zulk een algemene vergadering plaats: de zogenaamde Wintervergadering, een werkvergadering te Amsterdam van de afgevaardigden, en de Zomervergadering, die elk jaar in een andere plaats wordt gehouden. Deze Zomervergadering oefent op de afdelingen een grote aantrekkingskracht uit. De ontvangende afdeling geeft aan de vooravond een eigen concert en zij zorgt ervoor dat de omranning van de Zomervergadering iets feestelijks krijgt. Er wordt voldoende tijd voor uitgetrokken om de uit het gehele land toegestroomde Toonkunstleden gelegenheid te bieden met elkaar hun gemeenschappelijke belangen te bespreken en ideeën uit te wisselen. De Zomervergadering heeft een heel eigen sfeer: men heeft het gevoel als een hechte 'toonkunstfamilie' bijeen te zijn, want het besef van saamhorigheid, dat toonkunst altijd heeft gekenmerkt, is na anderhalve eeuw nog even sterk. De kracht der Maatschappij is dat zij wordt gedragen door een groot aantal fervente muziekliefhebbers, die zich belangeloos inspannen om de amateuristische muziekbeoefening op peil te houden. Een vast agendapunt van de Zomervergadering luidt: De vergadering zingt. Dan worden de beslommeringen even opzij gezet om samen canons, motetjes of madrigalen
vue te zingen, en dan worden ook wel moderne koortechnieken aan de orde gesteld, bijvoorbeeld een of andere grafische partituur. Gedurende de eerste eeuw van haar bestaan heeft de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst tal van zaken behartigd, die voor de opbouw van het Nederlandse muziekleven van essentiële betekenis waren. Men denke alleen maar aan het muziekonderwijs, dat zij van de grond bracht. Dit gold niet alleen het oprichten van zang- en muziekscholen, gevolgd door conservatoria voor de vakopleiding, maar deze bemoeienis strekte zich ook uit tot het muziekonderwijs op de scholen. In dit opzicht heeft de Maatschappij zich een muzikale opvoedster van ons volk getoond. Op haar instigatie werd in 1858 'de zang' op het lesrooster van de lagere school geplaatst, hetgeen voor de Maatschappij aanleiding was een Getuigschrift voor Zangonderwijs op de Lagere School in te stellen, dat in 1940 werd vervangen door het Getuigschrift voor de Methode-Gehrels, dat nog steeds onder het hoofd van de Maatschappij wordt uitgereikt. Toen Willem Gehrels in 1932 de Volkszangschool oprichtte, vond hij hierbij dadelijk steun van de Maatschappij. Ook in de voorbereiding van het muziekonderwijs bij het Voortgezet Onderwijs heeft de Maatschappij de hand gehad, en het is tevens aan haar bemoeienis te danken dat in 1930 aan de Rijksuniversiteit te Utrecht een leerstoel voor Muziekwetenschap werd ingesteld. Ook met het uitschrijven van muzikale vakexamens was de Maatschappij er al vroeg bij. Om de ouders die hun kinderen naar een Toonkunstmuziekschool stuurden een waarborg te bieden dat dit onderwijs aan bekwame handen werd toevertrouwd, werden de leerkrachten sinds 1883 aan een examen onderworpen. Jarenlang hebben twee vakexamens naast elkaar bestaan: dat voor het Toonkunst-diploma en dat voor het Diploma van de KNTV. Het heeft heel wat voeten in de aarde gehad om tot een unificatie van deze vakexamens te komen. Pas in 1935 mond den zij uit in het officiële Staatsexamen voor Muziek. De Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst werd van haar zorgen voor het muziekonderwijs ontslagen toen de muziekscholen voor amateurs gemeentelijke instellingen werden en de instellingen voor muzikaal vakonderwijs onder het Rijk kwamen te ressorteren (1968). De oorspronkelijke gedachte: dat het muziekonderwijs een zaak van regeringszorg zou moeten worden, is na een zeer langdurig en moeizaam proces tot verwezenlijking gekomen. De Maatschappij heeft tot deze ontwikkeling steeds bewust bijgedragen. Haar taak van 'plaatsvervangende overheid' heeft de Maatschappij langzamerhand kunnen laten schieten, maar zij heeft zich daarbij niet overbodig gemaakt. Zij blijft ten opzichte van al wat zich in de organisatie van het Nederlandse muziekleven voltrekt op haar qui-vive, ook al hebben de door haar gestimuleerde ontwikkelingen ertoe geleid dat zij niet meer die centrale plaats inneemt als in vroeger jaren het geval was. Doordat verscheidene 'grote schotels' van de tafel der Maatschappij werden weggenomen, kon zij zich gedurende de laatste 25 jaar in het bijzonder gaan
toeleggen op de vernieuwing van het koorbestel. Hiertoe werd in 1957 een speciale Commissie voor Koor- en Repertoirevernieuwing in het leven geroepen, bestaande uit koordeskundigen die het bestuur met adviezen terzijde konden staan. De koorvernieuwing was er allereerst op gericht een werkwijze te vinden die voor jonge koorleden aantrekkelijk zou zijn. Er werden cursussen opgezet, waar geoefend wordt in het bladlezen, solfège, stemvorming e.d., zodat het instuderen van een koorwerk vlotter zou kunnen verlopen. Voor dit koorvormingswerk werd een aparte rijkssubsidie uitgetrokken, op voorwaarde dat ook niet bij de Maatschappij aangesloten koren hiervan mochten profiteren. Deze koorvorming vormt nog steeds een nuttig onderdeel van de werkzaamheden der Maatschappij. In de methodiek hebben zich in de loop der jaren veranderingen voltrokken, zodat men het wat stijve woordje "cursus" kon laten vallen. Veelal worden studiedagen of -weekeinden aan de koorvorming besteed, en het komt ook dikwijls voor dat de stemtechnische en andere muzikale vaardigheidszaken in de manier van repeteren worden geïntegreerd. De Koorcommissie beschikt over enige visiteurs, die zich regelmatig op de hoogte stellen van het gehalte van deze pedagogische aangelegenheden en menige aanwijzing geven, waarmee de koren hun voordeel kunnen doen. Er wordt nogal eens gesproken over "vergrijzing" in de koorwereld, maar deze is dank zij 32 genoemde pedagogische injectie flink tegengegaan. Het komt praktisch niet voor, dat een Toonkunstkoor het uit gebrek aan toevoer van jongere leden moet laten afweten. Toen de Jongerenkoren in opkomst kwamen (dit was in de jaren vijftig het geval), sprong de Maatschappij dadelijk in op dit nieuwe verschijnsel. Op haar instigatie verenigde in 1962 een aantal van deze koorformaties, die vooral voorkomen in de muzikale studentenwereld, zich tot de "Federatie van Jongerenkoren", die zich aansloot bij de Maatschappij en daardoor kon profiteren van allerlei faciliteiten die de 'aloude' Maatschappij had te bieden. Deze 'Federatie van Jongerenkoren' is een frisse, bloeiende zijtak van de Maatschappij geworden. Ook de vernieuwing van het repertoire werd stevig ter hand genomen. Er werd een post 'toonkunstbelangen' op de begroting geplaatst, waaruit tegemoet kon worden gekomen aan de extra kosten die verbonden zijn aan het programmeren van nieuwe of onbekende koorwerken. Het is helaas nog steeds het geval, dat het publiek niet zo gemakkelijk afkomt op uitvoeringen van minder bekende composities, maar daar komt toch een kentering in. De 'avondvullende oratoria oefenen nog wel de meeste aantrekkingskracht uit, maar tegenwoordig komen steeds meer gemengde programma's in zwang, waarop bijvoorbeeld het Magnificat van J.S. Bach naast de cantate The hollow Men van Kees van Baaren wordt geplaatst, of de Harmoniemesse van Haydn naast het Te Deum van Hendrik Andriessen. De programma's der Toonkunstuitvoeringen zijn in de loop der jaren heel
wat genuanceerder geworden en aan de verschillende koorgenres (waaronder de a cappella-zang) wordt aandacht besteed. Vernieuwing
Dat in de toonkunst-koorwereld beweging en lust tot vernieuwing zit, blijkt uit het programma van het Tweedaags Muziekfeest, waarmee het 150-jarig bestaan der Maatschappij op vrijdag 25 en zaterdag 26 mei in het Concertgebouw te Amsterdam wordt gevierd. Het Feestconcert op vrijdagavond bevat drie Nederlandse werken: de in opdracht van CRM voor deze gelegenheid gecomponeerde Psalmen Trilogie van Jurriaan Andriessen (Toonkunstkoor Amsterdam), het Gloria van Marius Monnikendam (Toonkunstkoor Utrecht) en het Te Deum van Alphons Diepenbrock (Toonkunstkoor Rotterdam). Op zaterdagmiddag vindt in verschillende zalen van het Concertgebouw een toonkunst manifestatie plaats, waaraan wordt deelgenomen door een groot aantal toonkunstkoren en -orkesten uit den lande. Dit wordt een kleurig tableau van allerlei stijlen en bezettingen, waarin de Nederlandse muziek met eerste uitvoeringen van werken van Jan Felderhof, Piet Kingma, Jacques Reuland, Piet Post (opdrachten van het Buma Fonds), Wim Franken, Koos Terpstra, Dirk Hol, Daan Manneke en anderen rijkelijk vertegenwoordigd zal zijn. "Opwekken van kwijnend muzikaal leven"
Toen de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst in 1879 vijftig jaar bestond, legde zij de volgende verklaring af: "Onze Maatschappij heeft van meet af aan geen ander doel beoogd, dan het opwekken van het kwijnende muzikale leven ten onzent, het mondig maken in muzikale zin van onze natie, en vooral ook de verheffing van de toonkunstenaarsstand." In deze toeleg is de Maatschappij in alle opzichten geslaagd. Haar geschiedenis biedt een volledige afspiegeling van al hetgeen zich in de Nederlandse muziekmaatschappij heeft voltrokken, en waartoe zij haar stuwkracht heeft uitgeoefend, met ijver en volharding. "Toonkunst" is in ons Nederlandse muziekleven een begrip gebleven. De Maatschappij heeft haar bakens met het getij herhaaldelijk moeten verzetten, maar het élan waarmee zij tal van zaken heeft aangepakt heeft zij tot op vandaag behouden. Tot zover Wouter Paap. Het 175-jarig bestaan
Bij de viering van het 175-jarig bestaan stelde het hoofdbestuur vast dat in loop van de tijd veel van de oorspronkelijke doelstellingen - bijvoorbeeld met betrekking tot de ontwikkeling van de actieve en passieve muziekbeoefening en tot het muziekonderwijs en het muziekwetenschappelijk onderzoek - waren gerealiseerd. Op de meeste van de beleidsterreinen was de rol van 'bevorderaar der toonkunst' niet meer exclusief voorbehouden aan de Maatschappij maar feitelijk overgenomen door de overheid. De
' Concertgebouworkest en Toonkunstkoor in het Trocadéro voor een uitvoering van de Matthdus Passion, april 1902
Maatschappij was zich in laatste decennia van de 20ste eeuw steeds meer gaan manifesteren als belangenbehartiger van en serviceverlener aan de aangesloten verenigingen (een groot aantal qua repertoirekeuze, leeftijdsopbouw en werkwijze onderscheiden koren en een enkel amateurorkest). Bij die kerntaak paste naar de mening van het Hoofdbestuur niet langer de traditionele top-down-structuur, maar lag een organisatievorm met een vanuit de leden gekozen bestuur duidelijk voor de hand. Na een intensieve gedachtewisseling tussen alle betrokkenen en een zorgvuldige voorbereiding kon eind 2007 de Vereniging Toonkunst Nederland (VTN) worden opgericht. Vanaf dat moment houdt de Maatschappij zich nog uitsluitend bezig met het beheer van en het beleid ten aanzien van de onder haar verantwoordelijkheid vallende fondsen en nauw gelieerde stichtingen. Met de daaruit voortvloeiende middelen probeert het bestuur van de Maatschappij ook nu nog een bescheiden invulling te geven aan wat de initiatiefnemers in 1829 voor ogen stond. In concreto gebeurt dat als volgt: "Wanneer er sprake is van een artistiek bijzondere en financieel risicovolle concertprogrammering kan, uiteraard onder voorwaarden, aan bij de VTN aangesloten ensembles een stimuleringssubsidie (de zogeheten Vermeulenpremie) worden toegekend. Ook in de kosten van op kwaliteitsverbetering gerichte activiteiten (koorscholing bijvoorbeeld) kan een financiële bijdrage worden verleend. Daarnaast stelt de Maatschappij elk jaar een bedrag beschikbaar, waarmee het functioneren van de onder de VTN ressorterende muziekcommissie (gedeeltelijk) wordt mogelijk gemaakt. Ook wanneer VTN-leden behoefte hebben aan advies op artistiek, organisatorisch of bestuurlijk terrein, kan de Maatschappij eventueel besluiten een deel van de daaraan verbonden kosten te dragen. Voor pas opgerichte kinder- of jeugdkoren, mits aangesloten bij de VTN, geldt dat voor de aanloopperiode een beroep op financiële steun van de Maatschappij kan worden gedaan".
Nederland of haar leden aangewend. Andere relevante aandachtspunten worden gevormd door de musicologische bibliotheek (eigendom van de Maatschappij), maar in 2008 voor tenminste dertig jaar in bruikleen afgestaan aan de afdeling Bijzondere Collecties van de Bibliotheek van de Universiteit van Amsterdam en de Stichting Peuters en Muziek (wetenschappelijk onderzoek, opleiding tot erkend muziekdocent ten behoeve van creches en peuterspeelzalen). Beurzen, subsidies en componeeropdrachten
De Maatschappij kan incidenteel beurzen verlenen aan zeer talentvolle muziekstudenten voor het volgen van cursussen en masterclasses of geldprijzen toekennen aan jonge professionele musici die zich op concoursen hebben onderscheiden. Aan jonge componisten kunnen opdrachten worden gegeven en ook de tweejaarlijkse Nederlandse Vocali Presentatie wordt door de Maatschappij gesubsidieerd. Eens per drie jaar kennen de Maatschappij en haar dochterorganisatie, de Koninklijke Vereniging voor Nederlandse Muziekgeschiedenis, gezamenlijk de Jan Pieter Heije Prijs toe. Daarmee wordt de beste afstudeerscriptie op het gebied van 'de muziekhistorie in de noordelijke en zuidelijke Nederlanden bekroond en wordt publicatie ervan mogelijk gemaakt. Ook in de kosten van bijzondere uitgaven van muziekwerken wordt, indien de middelen dat toelaten, financieel bijgedragen. Zo zagen de afgelopen tijd met geldelijke steun van de Maatschappij de eerste twee edities het licht in de serie Treasures of Dutch Choral Music met missen van Verhuist en Van Bree. Herdenking van het 180-jarig bestaan
Bij de herdenking van het 180-jarig bestaan op 19 en 20 april konden wij constateren dat er een zeer enge band bestaat tussen de aloude Maatschappij en de nieuwe Vereniging Toonkunst Nederland en dat de Maatschappij veel heeft bijgedragen tot de ontwikkeling van Amsterdam tot Muziekstad.
De fondsen van de Maatschappij worden niet uitsluitend ten behoeve van de Vereniging Toonkunst
Samengesteld door Johan Krediet.
33
DIRK VAN DOKKUM RASPOËET Dirk van Dokkum, een vruchtbare dichter, maar vergeten als geschiedschrijver en onder meer auteur van het 'Gedenkboek 100 jaar Maatschappij der Toonkunst'. Zeventig jaren na zijn heengaan missen we zijn vaardige pen en kennis van het Nederlandse muziekleven. Ruim 140 jaar geleden, op woensdag 17
april 1868, zag de Utrechtse journalist
en tekstdichter Dirk Jan Cristiaan van
Dokkum het levenslicht. Zowel zijn
ouders als vrienden en kennissen
noemden hem kortweg Dirk. Zijn broer
Gerrit Willem Pieter was een bekende
stadsschilder, tekenaar en graficus. Toen
Dirk van Dokkum in 1886 achttien jaar
tifr.
Utrechtse Universiteitsbibliotheek waar
oud werd, kreeg hij een betrekkingaan de hij tot 1905 de functie van bibliothecaris
bekleedde. Daarna vertrok hij in dezelfde hoedanigheid naar Amsterdam waar hij tot 1920 verbleef. Vervolgens werkte hij tot aan zijn pensioen als bibliothecaris aan de Landbouwhogeschool te Wageningen. Zowel op geschiedkundig terrein als op dat van de muziekbeoefening in Nederland 34 en
het bibliotheekwezen in ons land verschenen er verschillende publicaties van zijn hand.
Dirk van Dokkum placht op verschillende gebieden collecties aan te leggen. Er verschenen lezenswaardige boeken van zijn hand waaronder: 'In en om Utrecht. Beschrijving van de stad en de omgeving met een
luchtbanden van Dunlop waren uitgevonden, toen 't nog een hele toer was je te wagen op zo'n rijwiel met een groot, angstwekkend hoog voorwiel en een klein achterwieltje: zo'n fiets waarop je moest klimmen, eer je op 't zadel zat." Tot zover Van Dokkums dochter
heliogravure' met illustraties van zijn broer Gerrit. Het boek verscheen in 1900 bij L.E. Bosch & Zoon. In de bibliotheek van het Rijksmuseum te Amsterdam
mevrouw Daanje.
bevinden zich nog de volgende titels: 'Nederlandsche bibliotheekgids, adresboek van Nederlandsche
Doordat Dirks ouders bevriend waren met verschillende Utrechtse families waaronder Mengelberg en
openbare bibliotheken' uit 1924, 'Reclame en Grafische Arbeid-Tentoonstelling Amsterdam' met een voorwoord van Dirk van Dokkum (Regatta) Juli-
Wagenaar toonde hij al vroeg een brede belangstelling voor het muziekleven in de Domstad. Zo sloot hij in zijn kinderjaren vriendschap met de 3 jaar jongere
September 1919, en het boek 'Rembrandt' uit 1914. Voor de serie 'Vaderlandsche Boeken' leverde hij het boekje 'Ons mooie Nederland'. Een andere titel, 'Het Gooi', verscheen in 1921 bij uitgeverij Meulenhoff.
Willem Mengelberg (geboren op 28 maart 1871) en Johan Wagenaar (geboren op 1 november 1862), tijdens zijn leven een gevierd componist en organist.
Sportief aangelegd Naast hun drukke studie en werkzaamheden waren de gebroeders Van Dokkum zeer sportief aangelegd, aldus Dirks dochter mevrouw T. Daanje - van Dokkum bij mijn bezoek aan haar op 23 april 1983 in Eindhoven ter gelegenheid van het 125ste geboortejaar van Catharina van Rennès. Ze wilde graag het volgende kwijt: "Ik herinner mij nog heel goed hoe mijn vader en
mijn oom Gerrit in Utrecht tot de allereerste wielrijders behoorden. Dat was in een tijd, lang voordat de
Van Dokkums contacten met Catharina van Rennès (geboren op 2 augustus 1858) en haar Utrechtse kunstzuster Hendrika van Tussenbroek (geboren op 2 december 1854) hebben zijn dichterstalent veelvuldig beïnvloed. Jarenlang zou hij voor deze twee vriendinnen versjes, poëzie en libretto's voor hun kindercantates schrijven. In de twintiger jaren van de vorige eeuw bewoog Van Dokkum zich op velerlei terreinen. Hij was bijvoorbeeld lange tijd voorzitter van de 'Muzikale Kring'. Deze werd mede door hem, Johan Wagenaar, Catharina van Rennes en de pianofabrikant André L. Krom op 25 november 1893 opgericht. Van Dokkum
werd in 1915 erelid van deze muziekkring. Niet dat hij zelf componeerde, maar wel was hij een groot muziekminnaar. Door de vele andere artistieke vrienden kwam hij voortdurend met muziek in aanraking.' Daarvan getuigt zijn boek De Muziekschool der Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst te Utrecht ter gelegenheid van het 40-jarig bestaan van de school op 1 december 1915. Doordat de schrijver en dichter getrouwd was met de zangeres Mina Smits had hij tevens zitting in het bestuur van de Utrechtse afdeling Toonkunst. Het was daarom gauw beslist dat Van Dokkum ook het herdenkingsboek hiervan zou gaan schrijven. Naast dit eerste Gedenkboek (18291929) verscheen het omvangrijke, fraai geïllustreerde gedenkboek Honderd jaar muziekleven in Nederland. Dit naslagwerk geeft de geschiedenis weer van de Maatschappij tot bevordering der Toonkunst bij haar eeuwfeest in 1929. Het is nog steeds een bron van informatie rond ons nationaal koorleven uit de 20ste eeuw? Librettist Ook als librettist kreeg Van Dokkum landelijke bekendheid met zijn De Doge van Venetië, e tutti quanti dat op meesterlijke wijze door Johan Wagenaar was getoonzet. Wagenaar wist dat zijn vriend Dirk gemakkelijk en vaardig dichtte en een uitermate bruikbaar librettist zou kunnen zijn voor zijn opus 20. Het is een quasi ernstige opera, maar puur Nederlands theaterwerk. Wagenaar componeerde het tussen 1898 - 1899. Vijf jaar later in 1904, bij de opvoering, vervulde Dirks broer Gerrit van Dokkum als verdienstelijk zanger een van de rollen. In Johans schrijven van 11 oktober 1930 proeft men de hang naar die vruchtbare en prettige parodistische muzikale invallen tijdens de jarenlange vriendschap met Dirk in hun Utrechtse perioden:
"Waarde vriend Dirk. Ja, die oude, leuke tijd van frisse, artistieke jool komt nooit meer terug. Al heb ik na 'De Schipbreuk' veel geschreven dat mij voldoening en succes bracht. Het Schipbreukje blijft toch nog altijd een mijner liefste werken en dit niet alleen om het ding zelf, maar ook om alle herinneringen uit mijn jonge tijd, die er aan vastzitten. Dankbaar ben ik, dat in deze zo, op elk gebied veranderden tijd, dit werk nog altijd belangstelling vindt en dat het bij gezonde mensen nog steeds inslaat. Dat is werkelijk een heel ding ... In oude vriendschap, Uw Johan."
Catharina van Rennes
zijn rijke stroom aan verzen. Graag werkten ze met hem samen vanwege zijn inlevingsvermogen en de eenvoudige toonzetting van zijn dichterlijke creaties die goed aansloten bij hun muzikaliteit. Om een voorbeeld te noemen: het zo bekende engelenlied Gloria in Excelsis Deo verscheen in Van Rennes' bundel In de kerstdagen. Van Dokkums vertaling wordt heden ten dage nog door veel koren graag gezongen. Ook Van Dokkums stadsgenoot, de befaamde bas-bariton en componist Hendrik Christiaan van Oort (1873-1953) heeft zijn verzen verschillende malen vereeuwigd. 35 Zo was Van Dokkums Oranje-Nassaucantate, geschreven ter gelegenheid van de inhuldiging van koningin Wilhelmina, door Catharina van Rennes briljant van muziek voorzien. Tot twee maal toe wijzigde Van Dokkum de tekst van deze meerstemmige compositie voor kinderkoor. Bij de eerste wijziging kreeg het de titel mee Oud-Hollands Nieuwe Tijd. In 1937, een jaar voor zijn dood, schreef hij ter gelegenheid van het huwelijk van prinses Juliana en prins Bernhard, de muziek intact latend, voor wat toen een bruidscantate werd toepasselijk zijn trouwtekst. Tevens schreef hij De 'Bruidsdans (voor tweestemmig koor) en Miniatuurtjes, die eveneens door Van Rennes werden getoonzet. Over Van Dokkums
Verder had Van Dokkum en aantal gedichten waaronder Bruidsvaart der Rozen door Wagenaar van spranklende frisse pianomuziek laten voorzien. Als dank schreef de tekstdichter belangrijke geschriften waarin hij Wagenaar als muzikaal genie uitvoerig beschreef.3 De ongetrouwde Utrechtse musiciennes Van Rennes en Van Tussenbroek waren rond de 20ste eeuw populair in zingend Nederland. Ook zij waren bevriend met Wagenaar, Mengelberg en hun huisdichter Van Dokkum. Regelmatig maakten zij dankbaar gebruik van Henrika van Tussenbroek
gedichten Van Vogels en Bloemen ontfermde zich de jonge Hendrika van Tussenbroek in haar bundeltje Kinderliederen. In 1917 publiceerde schrijver D.J.C. van Dokkum in de reeks Mannen en vrouwen van Beteekenis een biografie van Catharina van Rennes. Zij was de eerste vrouwelijke componist in deze serie, waarin naast Willem Mengelberg en hun beider muziekleraar Richard Hol ook de namen van Charles Gounod, César Franck en Giuseppe Verdi prijkten. Het zijn slechts enkele voorbeelden van de veelzijdige werkzaamheden die Van Dokkum verrichtte. Zijn verzen zijn altijd gemakkelijk zingbaar en behelzen geen hoogdravende poëzie: veeleer kenmerkt hem zijn melodieuze gratie van ritme en zinsopbouw. Regelmatig voerde Dirk van Dokkum een schuilnaam op voor zijn meer poëtische verzen:
Men vraagt zich af wie Freia was. Het antwoord geven wij al ras: De dichteres van het 'Biddend Kindje' En "De gefopte vogelaar" Nam, als het 'Vinkje', 't is echt waar, Ons bij de neus, geloofd het maar! Ziehier, haar naam, opdat u 't weet: 't Is Dirk van Dokkum, raspoëet! 36 (Het versje schreven dr. Nancy van der Eist en de auteur van dit artikel op 8 augustus 1983, bij de presentatie van de grammofoonplatenbox gewijd aan Catharina van Rennès en haar Utrechtse tijdgenoten ter gelegenheid van haar 125e geboortejaar.)
Julius Röntgen
1935 en van Catharina van Rennes in 1940 werd een Utrechtse periode eigenlijk al afgesloten. Ruim 40 jaar heeft het Utrechts muziekleven een heel eigen gezicht getoond. In de eerste helft van de 20ste eeuw konden maar weinig vrouwen aan de weg timmeren. Deze muzikale pioniers waren ook van het eerste uur voorstanders van het feminisme.
Ook voor zijn Bilthovense vriend Julius Röntgen schreef de vruchtbare poëet diverse teksten waaronder het
Oude garde
zangspel in drie bedrijven van De lachende Cavalier. Na het overlijden van Hendrika van Tussenbroek in
maar vertrok 5 jaar later naar Wageningen.' Tot aan zijn dood (28 februari 1938) verbleef hij daar. Doch Van
Dirk van Dokkum was in 1915 verhuisd naar Bussum
Dokkum hield zich trouw aan zijn geboortestad en meer dan eens schreef hij een bijdrage voor het historische tijdschrift Oud-Utrecht. In het Utrechts Nieuwsblad van 28 februari 1938 verscheen een uitgebreid In memoriam van de hand van dr. Johan Wagenaar en Catharina van Rennes, getiteld: Dirk van Dokkum overleden - Een bekende figuur uit de oude garde van Utrecht.
Mengelberg Johan Wagenaar, die in 1919 naar Den Haag verhuisde vanwege zijn benoeming tot directeur van het Koninklijk Conservatorium, overleed op 17 juni 1941. De nog laatst levende grote Utrechternaar, Willem Mengelberg, had zijn geboortestad al in 1890 vaarwel had gezegd en was in 1895 benoemd tot dirigent van het Amsterdams Concertgebouworkest. Van Dokkum heeft in vooraanstaande muziekbladen diverse lovende artikelen aan zijn gewezen stadsgenoot gewijd. Zoals Mengelbergs levensloop in de eerdere genoemde reeks van Vrouwen en mannen van beteekenis. Willem was na koningin Wilhelmina Nederlands bekendste verschijning, hetgeen mede kwam door zijn gedreven
dirigentschap. Het was dankzij Mengelberg dat in 1935, tijdens zijn 40-jarig jubileum als dirigent van het Concertgebouworkest, Nederlandse toondichters weer aan hun trekken kwamen. Zo wenste hij zijn jubileum te vieren met een Nederlandsch Muziekfeest. Het had anders wellicht nog wel langer geduurd, na de twee voorafgaande muziekfeesten in 1902 en 1912, voordat nationale muziekwerken van onder andere zijn Utrechtse muziekvrienden waaronder Wagenaar en Van
Bronnen 1)D.J.C. van Dokkum, 'Een episode uit het Utrechtsche kunstleven in het einde der 19de en het begin der 20ste eeuw. I. De Kunstkring en de Shelfishclub', in Jaarboekje van "Oud-Utrecht" 1937, 97-137; idem, 'Een episode uit het Utrechtsche kunstleven in het einde der 19e en het begin der 20ste eeuw. II. De Muzikale Kring', ibidem 1938, 124-162.
Rennes weer eens zouden klinken.' Amper 10 jaar later, na vijf jaar Duitse bezetting was Mengelberg als persona non grata niet meer welkom tijdens het bevrijdingsconcert dat door zijn muzikale petekind, het Amsterdams Concertgebouworkest, in zijn muziektempel werd gehouden. Mengelberg, eens de gevierde muziekheld van Nederland, die ooit vereeuwigd werd in het orkestwerk Ein Heldenleben door zijn Duitse vriend en toondichter Richard Strauss, stierf als banneling op 22 maart 1951 in zijn Zwitserse chalet, ver weg van zijn vaderland. Vergeethoek Veel meer dan Mengelberg lijkt Van Dokkum ook in de vergeethoek te zijn verdwenen. Zeventig jaren na diens heengaan zijn er niet veel Utrechtenaren of Amsterdammers meer die deze veelzijdige journalist, historicus, tekstschrijver en dichter nog persoonlijk gekend hebben. Dirk van Dokkum en zijn Utrechtse vriendenkring dreigen alleen voor muziekwetenschappers nog interessant te zijn. Deze mannen en vrouwen van betekenis hebben ons een dergelijke bron van creativiteit nagelaten Het is wat de schrijver Van Dokkum zelfs eens fijnzinnig opmerkte: "Gone from the earth to a better land 1 know".
Pieter Vis
2)D.J.C. van Dokkum, Honderd jaar muziekleven in Nederland. Een geschiedenis van de Maatschappij tot Bevordering der Toonkunst bij haar eeuwfeest 18291929. 2 Vols. Vol II: Feestverslag. 3) D.J.C. van Dokkum, 'Dr. Johan Wagenaars Utrechtsche jaren', in De Muziek 7(1932)13-25. 4) 1984 Marcus van der Heide, Bussum door schrijvers ogen. [Bussum in de Nederlandse letteren, bekroond met Aanmoedigingsprijs Gemeente Bussum]. Contactblad Historische Kring Bussum (door hem opgericht) nr. 2 mrt. 1985 D.J.C. van Dokkum; Bussums ingezetenen 1915-1920. 5) Dat Hollandse gecomponeer; De "Nederlandsche Muziekfeesten" Van 1902, 1912 en 1935: Naar een Nationale Muziek in Nederland; Scriptie J.A.W. de Vreugd / Reg.nr. 9648550; Amersfoort, juli 2007.
De klinkende Mengelberg
JOHANN SEBASTIAN BACHS CANTATE 57
SELIG IST DER MANN Van Johann Sebastian Bach zijn maar weinig opnamen van uitvoeringen door Mengelberg bewaard gebleven. In 1929 nam hij met de New York Philharmonic in de Carnegie Hall in New York het Air uit de tweede orkestsuite op voor het label Victor. Op 2 juni 1931 nam Mengelberg de hele Tweede suite op voor Columbia met het Concertgebouworkest. In de herfst van 1935 volgde het dubbelconcert met Louis Zimmermann en Ferdinand Helman voor Decca. Telefunken bracht 21 december 38
1937 het Air uit de Derde suite uit. Pas na de oorlog werd de op 2 april 1939 door de AVRO opgenomen Matthàus Passion door Philips uitgebracht.
Jarenlang bleef een aantal opnamen van de radioconcerten sluimeren in de archieven van de omroep, totdat deze, mede door toedoen van de Willem Mengelberg Vereniging, uitgegeven werden op cd. Zo beschikken we nu onder andere van Bach over concertregistraties van de cantates 57 en 202, het Vijfde klavierconcert met AgyJambor als solist, delen uit de Matthaus Passion uit 1936 en weer de Tweede orkestsuite. We willen ons deze keer bezighouden met de cantate nummer 57, Selig ist der Mann. Mengelberg voerde het werk uit op 7 december 1940 met medewerking van Jo Vincent (sopraan), Max Kloos (bas) en het Toonkunstkoor Amsterdam. Bach schreef deze cantate voor de Tweede Kerstdag 1725. De tekst is van Georg Christian Lehnns. Het is een dialoog tussen Jezus (bas) en de ziel (sopraan). Ze houdt verband met het epistel en evangelie van de zondag. Het evangelie bevatte Matthaus 23: de kritiek van Jezus op de Farizeeën en schriftgeleerden. Als epistel werd gelezen Handelingen 6 en 7. Dat is het verhaal
van de steniging van Stephanus. Volgens de liturgische kalender van de Kerk wordt op Tweede Kerstdag de eerste martelaar van het Nieuwe Verbond (Testament), dat begint met de opstanding van Christus, herdacht, namelijk Stephanus (Handelingen 7:60). De tekst van Lehnns begint met Jacobus 1:12: "Zalig de man, die in de beproeving staande blijft. Want wie de proef doorstaat, ontvangt de kroon des Levens." In het Grieks staat voor kroon: Stephanos. Deze begintekst slaat duidelijk op Stephanus, aan wie de Tweede Kerstdag gewijd is. Om het volgende recitatief te begrijpen, moeten we weten dat Abel, de tweede zoon van Adam en Eva, die door zijn broer Kaïn werd gedood, in Matthaus 23:36 in de christelijke leertraditie met Stephanus in verband wordt gebracht. Abel, de eerste martelaar van het Oude Testament, Stephanus, de eerste martelaar van het Nieuwe Testament. In dit recitatief blijkt duidelijk hoe benauwd de ziel het heeft, en alleen maar wenst te sterven als Jezus haar niet zou liefhebben. Maar dan komt het antwoord van Jezus: Ik reik je de hand en kan de vijand overwinnen. De ziel kan nu als Stephanus de hemel open zien. De dood blijkt dan de verlangde vereniging met Jezus. Het slotkoraal is niet van Lehms, maar door Bach vervangen door een strofe van Ahasverus Frisch. Op de vraag van de ziel: "wat schenk jij mij?" antwoordt Jezus: "Ik ben jouw vriend en zet je in de hemel vanuit jouw gemartelde lichaam." De cantate bestaat uit aria, recitatief en koraal. De vroegste cantates van Bach hadden nog niet deze vorm. In Muhlhausen schreef hij nog cantates met voornamelijk Bijbeltekst en koraal. In Weimar, waar Bach van 1708 tot 1717 concertmeester was, gebruikte hij voor de cantates dezelfde vorm. In 1713 maakte hij kennis met de cantateteksten van Erdmann Neumeister, die onder invloed van de Italiaanse opera recitatieven en aria's opnam. Bach componeerde nu cantates in deze vorm. Als hij in 1717 naar Cothen gaat, schrijft hij geen kerkelijke cantates, maar alleen wereldlijke. In 1723 begint hij zijn loopbaan in Leipzig. Hij had daar een koor van twaalf zangers tot zijn beschikking, van elke stemsoort drie. Het drietal zong uit één partij. De middelste zong ook de soli. Afwisselend werd in de Thomas- en in de Nicolaikirche gezongen, maar op de hoge feesten in de Nicolaikirche, daar dit de hoofdkerk was. Tijdens de Advent en de Vasten was er geen medewerking van het koor. Ook voor de Mariafeesten, Johannesdag, Michaelsdag en Epiphanium moesten
Selig ist der Mann BWV 57
1. Aria Oboe I Vionsio
°boe II Violmo if
1.:■•■
,
MI■ ZM• •■•
•
M1■I ■1■Igla 1■1■ •• We MMO CM/ka, MMEIM ./~■•■■■••■■■■■■■•■■•■1111!••■••
111.1~1111
"Mal
--(1 ■ 11■ 11■ 1 W112
ksoll
Organo e Co 4
2
66 6 5 5 4 it
3 2
6
g
39
1...1••■1.."1"""". 5 6 6
6 1
5+ 6
9
;
16
71 7 -6 6k 4. 1.1. 4
6 -
8
3
cantates gecomponeerd worden. Zo kwam Bach op ongeveer 59 uitvoeringen per jaar. Tekstdichters waren
Elly Ameling de rol van de ziel. Zij is de echte zangeres, die haar prachtige stem laat horen.
onder andere Franck, Neumeister, Lehms en Picander.
Mengelberg voegt na het slotkoraal nog een couplet toe, op dezelfde melodie. Het is het bekende Lobe den Herren, het eerste couplet van nummer 234 uit het
De orkestbegeleiding van onze cantate, Selig ist der Mann, bestaat uit twee hobo's, taille (tenorhobo), strijkers en basso continuo. Het is boeiend om de opname van Mengelberg te vergelijken met latere, van bijvoorbeeld Helmuth Rilling, Philippe Herreweghe en Nikolaus Harnoncourt. Mengelberg neemt een langzaam tempo, met veel ritardandi. Het klinkt bijna intiem. Jo Vincent krijgt alle kans rustig uit te zingen, vooral in de slotfases. Max Kloos zingt zeer expressief. Hij declameert bijna, meer dan dat hij zingt. Bij de tweede basaria laat Mengelberg het basgedeelte van het da capo weg. Harnoncourt heeft het snelste tempo, en laat de rol van de ziel door een jongenssopraan zingen. Rilling staat daartussenin. Hij heeft een rustiger tempo.
Evangelisches Kirchengesangbuch (EKG). De tekst van dit couplet luidt: Lobe den Herren, den machtigen Konig der Ehren, meine geliebete Seele, das ist mein Begehren; kommet zu Hauf, Psalter und Harfe, wacht auf, lasset den Lobgesang horen! Mengelbergs opnames van de cantates 57 en 202 staan op een cd van Hubert Wendel als Volume 1 van zijn reeks Mengelberg-cd's. De cd is via zijn website www. willenn-mengelberg.com te bestellen voor € 12,- inclusief porto.
Er is nog een opname, van de Deutsche Bachsolisten onder leiding van Helmut Winschermann. Hierin zingt
2.
40
D7EIHNACHTSTAG
Auch das zweite Rezitativ der Kantate (Satz 3) ist ein schlic.htes Secco vor dem SchluBchoral (Satz 6), in dem Bach die kirchentonale Melodie mit viel Geschick in die Dur-Moll-Tonalitát seiner Zeit faBt
Selig ist der Mann (Dialogus) • BWV 37 NBA 1/3 — AD: ca. 18 Min. 1. ARIA [13; Ob I, n, Taille + Str; Bc] g3 »Selig ist der Mann, der die Anfechtung erduldet; denn nachdem er bewahret ist, wird er die Krone des Lebens empfahen.« 2. RECITATIVO [S, Bc] Es—c C Ach! dieser sulle Trost Erquickt auch nur mein Herz, Das sonst in Ach und Schmerz Sein ewig Leiden findet Und sich als wie ein Wurm in seinem Blute winder. Ich mug als wie ein Schaf Bei tausend rauhen Wolfen leben; Ich bin ein recht verlagnes Lamm Und mug mich ihrer Wist Und Grausamkeit ergeben. Was Abeln dort betraf, Erpresset mir Auch diese Teinenflut. Ach! Jesu, wilflt ich hier Nicht Trost von dir, So miigte Mist und Herze brechen, Und voller Trauren sprechen: 3. ARIA [S, Str, Bc] c .•34. Ich wiinschte mir den Tod, den Tod, Wenn du, mein Jesu, mich nicht liebtest. Ja wenn du mich annoch betriibtest, So han ich mehr als Hfillennot 4. RECITATIVO [S, B, Bc] g—B C Jesus
Ich reiche dir die Hand Und auch darnit das Hetze. Stele
Ach! siilles Liebespfand, Du kannst die Feinde stiirzen Und ihren Grimm verkurzen. 141
Ab van Kapel
BWV
5. AAL& [B, Str, Bc] Ja, ja, ich kann die Feinde schlagen, Die dich nur stets bei mir verklagen, Drum fasse dich, bedringter Geist. Bedrangter Geist, hor auf zu weinen, Die Sonne wird noch helle scheinen, Die dir itzt Kummerwolken weist. 6. RECITATTVO [S, B, Bc]
121,
B
57
.4
Es—d C
Jesus
In meiner Schog liegt Ruh und Leben, Dies will ich dir einst ewig geben. Seele
Ach! Jesu, wïr ich schon bei dir, Ach striche mir Der Wind schon Ober Gruft und Grab, So konnt ich alle Not besiegen. Wohl denen, die im Sarge liegen Und auf den Schall der Engel hoffen! Ach! Jesu, mache mir doch nur Wie Stephano den Hirrunel offen! Mein Hert ist schon bereit, Zu dir hinaufzusteigen. Komm, komm, vergniigte Zeit! Du magst nik Gruft und Grab Und meinen Jesum zeigen. g—B 7. ARIA [S, V solo, Bc] Ich ende Behende Mein irdisehes Leben. Mit Freuden Zu scheiden Verlang ich itzt eben. Mein Heiland, ich sterbe mit hochster Begier, t Hier bast du die Seele, was schenkest du mir? B CHORAL [S, A, T, B, Bc (+ Instr)] Richte dich, Liebste, nach meinem Getallen und gláube, Dag ich dein Seelenfreund immer und ewig verbleibe, Der dich ergotzt Und in den Himmel versetzt Aus dem gemarterten Leibe. Unter den Kantaten Bachs zum a. Weihnachtstag ist dies die eigentliche »Stephanus-Kantate«, weil sie auf das Fest der Geburt Christi überhaupt keinen Bezug nimtnt und gleich mit einem Preis des Martyriurns einsetzt. Zugleich ist dies aber auch die persemlichste Kantate des Tages; denn ihr Gegenstand ist — TA C
HE WAT EEN GOED IDEE! HET
•
27L7411Z/Z7Y1W 73U7-1,417 VAN DE
WILLEM MENGELBERG VERENIGING
41
SLECHTS 13,75
•
(BESTEL EEN VOUCHER BIJ HET SECRETARIAAT!)
(Deze gegevens mailen naar tvmv(ttp/anernl ofdeze coupon sturen naar het secretanaat vsms dr Willem /Welige/berg Verviliging, N1‘.zartkatle 14, 1077
PI Amsterdam)
Willem Mengell >erg Vereniging, 1 fierhii kei ik
o snede de heer/meen luw
Gefeliciteerd! adresgegrvens:
c- r vuuit (y,egr.1,11,
ti n Irl, t wArtdaillp keh fl
t),, c adc a u1ii inimrehaf, u is
Ir u augu.relr, mlrn ,h.or
aan te I n cider, s oor een Cadeoultdennatschap van de Willem Mengelberg Vereniging Ik heb daartoe C12.50 in ergernaakt
op girorekening 155R02 r.n.I. de Willem .Mengelben; S'emingsng Naam
•
Ilandie- 1:ening