Meer Banen voor Talent Perspectieven 2006
BCG
perspectieven
BCG Meer Banen voor Talent Perspectieven 2006
Emile Gostelie Jan Dirk Waiboer marty Smits Ymke Fokma
oktober 2006
www.bcg.com
© The Boston Consulting Group BV. 2006. Alle rechten voorbehouden. Voor meer informatie of herdruk, neemt u contact op met de marketingafdeling van The Boston Consulting Group BV: E-mail:
[email protected] Fax:
+31(0)35 548 6801
Post:
The Boston Consulting Group BV
afdeling marketing
J.F. Kennedylaan 100
3741 EH Baarn
Nederland
BCG
perspectieven
Inhoud Inleiding
4
1. Een overschot aan hoogopgeleiden
5
2. Opleiden voor de kenniseconomie
12
3. Meer kansen door meer groei
18
Bibliografie
22
Technische bijlage
26
Meer Banen voor Talent
Inleiding Het hoger onderwijs in Nederland staat hoog op de politieke agenda. Er gaat geen dag voorbij of media berichten erover. Van verschillende kanten wordt gepleit voor meer investeringen en voor verbetering van kwaliteit en kwantiteit. Er wordt regelmatig gewaarschuwd voor een tekort aan hoogopgeleiden in de nabije toekomst, vooral met het oog op de vergrijzing. De pleidooien voor verbetering van het hoger onderwijs variëren per afzender, evenals de argumenten en de gehanteerde aannames. Toch lijkt iedereen het erover eens dat HBO’s en universiteiten meer afgestudeerden moeten afleveren en dat de kwaliteit van de opleidingen omhoog moet. Bij alle aandacht voor vergroting van het aanbod onderzocht The Boston Consulting Group ook de andere kant van dit vraagstuk: hoe ontwikkelt de vraag naar hoogopgeleiden zich? De studie leidt tot verrassende uitkomsten. Er is geen tekort aan hooggeschoolden op de arbeidsmarkt. Er melden zich meer afgestudeerden op de arbeidsmarkt dan er banen vrijkomen en bijkomen voor academici en HBO’ers. Dit zal in de komende jaren niet veranderen. Dit rapport vormt daarmee een kanttekening bij de eenzijdige aandacht voor het vergroten van het aantal afgestudeerden in het hoger onderwijs. Er is niets op tegen om het aanbod aan hooggeschoolden te vergroten, maar dat is alleen waardevol als tegelijkertijd de vraag naar hoogopgeleid werk
BCG
perspectieven
stijgt. Zoniet, dan blijven de kwaliteiten van de afgestudeerden onderbenut omdat ze geen baan op niveau kunnen vinden. Het is ons inziens belangrijk om de vraag naar hooggeschoolde arbeid te bevorderen. The Boston Consulting Group levert graag een constructieve bijdrage aan discussies over belangrijke vraagstukken in de samenleving. Daartoe verschijnt de serie BCG Perspectieven, waarin The Boston Consulting Group op eigen initiatief een rapport aan de samenleving uitbrengt. Dit jaar richten we ons op de relatie tussen hoger onderwijs en de arbeidsmarkt in Nederland. Met behulp van objectieve feiten en cijfers willen wij knelpunten aanwijzen en mogelijkheden aanreiken voor fundamentele verbetering van die relatie. Dit rapport is gebaseerd op interviews met betrokken partijen, op steekproeven onder HR managers, werknemers en onder studenten en op analyse van beschikbare cijfers uit relevante bronnen. (zie voor bronvermelding pagina 22) Hopelijk brengen de uitkomsten van deze studie het debat over hoger onderwijs en de arbeidsmarkt in Nederland een stap verder. Wij willen graag met de betrokken partijen verder denken over concrete invulling van de bevordering van de vraag naar hoogopgeleiden en daarmee aan het verhogen van het competitief vermogen van de Nederlandse economie en de bedrijven die hierin actief zijn.
Hoofdstuk 1 – Een overschot aan hoogopgeleiden In het maatschappelijke debat weerklinkt zo vaak de waarschuwing dat Nederland afstevent op een tekort aan hoogopgeleiden (HBO en WO afgestudeerden) dat de constatering van het tegendeel als een verrassing komt. Toch lijdt het geen twijfel dat Nederland beschikt over een ruim aanbod van hoogopgeleiden. Er is op dit moment een structureel overschot aan hoogopgeleiden. Daar bovenop komt nog een groot onbenut potentieel van mensen die niet participeren of in deeltijd werken. Volgens onze berekeningen bedroeg in 2004 het structurele overschot rond de 80-duizend FTE (voltijdbanen). Er zijn circa 1,8 miljoen FTE hoogopgeleide banen. De hoogopgeleide beroepsbevolking bedraagt circa 1,9 miljoen FTE. Het verschil hiertussen bestaat voor een deel uit zogenaamde frictiewerkeloosheid van circa 3 procent, oftewel 50-duizend FTE, benodigd om de arbeidsmarkt soepel te laten verlopen en voor het andere deel
uit een structureel overschot van 80-duizend FTE (ongeveer 4 procent). (Zie afbeelding 1) Dit structurele overschot vertaalt zich niet volledig in werkloosheid. Er staan geen honderdduizen den hoogopgeleiden ingeschreven bij het arbeids bureau. Het uit zich vooral in het feit dat mensen met een hoge opleiding een baan onder hun niveau aannemen, waardoor zij hun talenten en opleidingen niet ten volle benutten. Daarmee verdringen ze werknemers met een middelbare opleiding. Diverse macro-economische indicatoren bevestigen dit door ons berekende overschot: • Uit onderzoek van het Researchcentrum voor (1) Onderwijs en Arbeidsmarkt (ROA 2005) over 2004 blijkt dat veel afgestudeerden een baan accepteren onder hun niveau. Dit fenomeen doet zich vaker voor bij academici dan bij HBO’ers. Van de universitair afgestudeerde economen
Afbeelding 1 Meer Banen voor Talent
Afbeelding 2 komt bijna 40 procent in een baan terecht die ook door een lagergeschoolde zou kunnen worden vervuld. Van de jonge academici met een sociaal - wetenschappelijke opleiding komt zelfs de helft in een laaggeschoolde baan terecht. Het geldt, in mindere mate, ook voor bèta’s. Eén op de drie wetenschappelijk geschoolde technici accepteert een baan onder zijn of haar niveau. •U it cijfers over 2004 van het ROA (2005) blijkt dat hoogopgeleide starters vaak moeite hebben om snel aan een baan te komen. Het werkloosheidspercentage onder afgestudeerde academici en HBO’ers in de voornaamste studierichtingen ligt tussen de 4 en 8 procent. Starters met een wetenschappelijke medische opleiding vormen de uitzondering. Van deze groep was anderhalf jaar na afstuderen slechts 2 procent werkloos. (Zie afbeelding 2). •D e ontwikkeling van de salarissen van hoogopgeleiden zijn verhoudingsgewijs achtergebleven bij die van salarissen van lagerbetaalden. Volgens de SEO (2) (2006) zijn de reële startsalarissen van hoogopgeleiden gedaald sinds 2002. Het ROA schrijft in haar rapport “De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010” uit 2005: ‘Hoewel de werkloos
BCG
perspectieven
heid onder hoogopgeleiden maar beperkt toenam, werden afgestudeerden van het HBO en WO meer dan op lagere opleidingsniveaus het geval was, geconfronteerd met een dalend reëel bruto maandloon, meer onderbenutting, een hoger percentage werkzaam buiten de eigen vakrichting en een stijgend percentage flexibele en deeltijdbanen’. (Zie afbeelding 3)
Vergrijzing leidt niet tot ommekeer Veel mensen denken dat de vergrijzing tot tekorten zal leiden op de arbeidsmarkt. Berekeningen van The Boston Consulting Group wijzen uit dat het overschot aan hoogopgeleiden de komende jaren zal blijven bestaan. Ondanks de economische groei en de daaruit voortvloeiende werkgelegenheidsgroei blijft het structurele overschot bestaan, ook al verlaten mensen door vergrijzing de arbeidsmarkt. Voor het jaar 2020 berekenen wij een structureel overschot van circa 140-duizend FTE. De berekening is als volgt. Tussen 2006 en 2020 worden naar schatting 355-duizend voltijdbanen gecreëerd voor hoogopgeleiden. Tegelijkertijd melden zich naar schatting 910-duizend starters (FTE) met een afgeronde HBO- of universitaire studie. Daarbij komen nog 55-duizend FTE vanwege een verwachte
Afbeelding 3 toegenomen participatie. In dezelfde periode verlaten circa 500-duizend hoogopgeleiden (FTE) de arbeidsmarkt omdat ze met pensioen gaan. Uit onze berekening blijkt dat, in tegenstelling tot wat vaak wordt gedacht, de vergrijzing niet leidt tot tekorten van hooggeschoolde arbeidskrachten. Babyboomers hebben verhoudingsgewijs veel minder vaak gestudeerd aan HBO of universiteit. Het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking is in de afgelopen jaren enorm toegenomen. Volgens het CBS had in 1979 ongeveer 13 procent van de beroepsbevolking een HO opleiding, in 1985 ongeveer 17 procent en in 2005 was dit 31 procent. (Zie afbeelding 4) Het overschot zal zich ook in de toekomst vermoedelijk niet uiten in hoge werkloosheidscijfers onder hoogopgeleiden. Het is waarschijnlijker dat zij, net als nu, in groten getale onder hun niveau gaan werken. Waarschijnlijk heeft dat een drukkend effect op het gemiddelde salaris van hoogopgeleiden. In onze modellen zijn wij uitgegaan van het meest waarschijnlijke lange termijn groei scenario van het CPB, het zogenaamde Transatlantic Market scena-
rio (TAM). Dit scenario gaat uit van een gemiddelde groei van 2,2 procent tussen 2001-2020. Als de economische groei achterblijft bij deze 2,2 procent gemiddeld, wordt het overschot groter. Dit is het geval bij twee van de drie alternatieve CPB scenario’s: het Regional Communities scenario en het Strong Europe scenario. Bij het Global Economy scenario wordt de economische groei hoger en ontstaat een klein tekort. (Zie afbeelding 5)
Groter potentieel In feite is het overschot aan hoogopgeleiden nog groter dan uit voorgaande cijfers blijkt. Nederland wendt zijn potentieel niet volledig aan. Er is nog veel onbenutte ruimte. Dat speelt op drie terreinen. De arbeidsdeelname van hoogopgeleiden in Nederland bedraagt op dit moment 84,1 procent. Welhaast zestien procent van de hoogopgeleiden is dus niet beschikbaar voor de arbeidsmarkt. De Raad voor Werk en Inkomen en de HBO-raad (2006) gaan ervan uit dat de participatie van hoogopgeleiden zal stijgen met 2,5 procentpunt tot 86,6 procent in het jaar 2010. Wij hebben deze aanname overgenomen in onze modellen. Het CPB gaat Meer Banen voor Talent
Afbeelding 4
Afbeelding 5
BCG
perspectieven
ook uit van stijgende participatie. Als Nederland zich wat betreft arbeidsparticipatie zou spiegelen aan IJsland, Zweden, Portugal en Zwitserland zou het gaan behoren tot de landen met de hoogste arbeidsparticipatie in Europa. In de top 5 van Europa bedraagt de arbeidsdeelname gemiddeld 3,4 procentpunt meer dan in Nederland. Als Nederland dat voorbeeld zou volgen en de participatie extra zou laten groeien, zou het aanbod in 2020 toenemen met 25-duizend hoogopgeleide FTE extra. Eenzelfde effect doet zich voor als Nederland minder in deeltijd zou werken. Hoogopgeleiden werken in Nederland gemiddeld 33,2 uur per week. Als we de werkweek zouden verhogen naar gemiddeld 38 uur (zoals in Italië en Luxemburg) zou dat een extra arbeidsaanbod opleveren van 335-duizend FTE in 2020. Als alle hoogopgeleiden 40 uur per week zouden werken zou de arbeidsmarkt in 2020 een extra aanbod krijgen van 485-duizend FTE. Tenslotte zou Nederland zijn potentieel nog beter benutten als het zijn hoogopgeleiden daadwerkelijk banen voor academici of HBO’ers liet vervullen en geen banen waarvoor een lagere opleiding volstaat. In het jaar 2020 zou hierdoor ongeveer
425-duizend FTE extra hoogopgeleid werk verricht kunnen worden. Alles bij elkaar genomen beschikt Nederland over een reserve aan hooggeschoolden van bijna 1 miljoen FTE. (Zie afbeelding 6) Zelfs als de economie veel harder zou groeien dan voorzien is er dus voldoende ruimte om de toekomstige vraag te kunnen opvangen.
Aansluiting studies Er wordt regelmatig gewaarschuwd voor tekorten in bepaalde studierichtingen. Ons onderzoek laat ook hier een andere uitkomst zien; de meeste banen voor hoogopgeleiden vereisen in de eerste plaats een goed HBO/academisch denkniveau. Veel werkgevers hechten daaraan meer belang dan aan een specifieke opleiding. Desgevraagd verklaarden werkgevers in het bedrijfsleven dat ‘het persoonlijkheidsprofiel van een kandidaat net zo zwaar weegt als vakkennis’ (een groot chemieconcern en een grote logistieke werkgever geïnterviewd door BCG). Uit ons onderzoek blijkt dat slechts bij 13 procent
Afbeelding 6 Meer Banen voor Talent
van de universitaire banen en 11 procent van de HBO banen specifieke opleidingseisen worden gesteld. Klaarblijkelijk biedt in veel gevallen de algemene vorming van het hoger onderwijs een voldoende voorbereiding op de beroepspraktijk. (Zie afbeelding 7) De brede inzetbaarheid van hoogopgeleiden blijkt ook uit de vele vakgebieden waar afgestudeerden uiteindelijk emplooi vinden. Uit onderzoek van het ROA (2005) blijkt dat meer dan 30 procent van de universitair afgestudeerden in de opleidingsgebieden economie, landbouw en milieu, letteren en sociaal-culturele wetenschappen na afronding van de studie een baan vindt buiten de opleidingsrichting. In het HBO geldt dit evenzeer voor de opleidingsgebieden economie en landbouw en milieu.
Naar ons idee geven de studies naar tekorten aan bèta’s geen uitsluitsel over de vraag of er nu wel of geen gebrek zal ontstaan. De beschikbare indicatoren wijzen naar ons inzien niet in de richting van een echt tekort.
Tekort aan bèta’s?
•U it cijfers van het CBS blijkt dat in de afgelopen vijf jaar in zowel het HBO als aan de universiteit het aantal afgestudeerden in bèta-richtingen is gegroeid. We zitten weer bijna op de piek van midden jaren negentig. (Zie afbeelding 8)
Over het vermeende tekort aan bèta’s lopen de meningen uiteen. Het Centraal Planbureau (2005) zegt dat er geen tekort aan bèta's lijkt te zijn (persbericht 28/07/2005). Anderzijds zeggen HR-managers
blijkt dat in •U it gegevens van het CPB (2005) de afgelopen vijf jaar de salarissen van bèta’s over het algemeen niet harder gestegen zijn dan die van economen.
Afbeelding 7 10
wel degelijk te vrezen voor een gebrek aan kandidaten voor technische en industriële banen. ‘In de toekomst wordt het dringen voor bèta’s’, aldus een groot concern ondervraagd door BCG. Universiteiten zien dit momenteel nog anders. ‘Werkgevers staan hier niet aan de poort te rammelen’, aldus een door BCG ondervraagde hoogleraar natuurkunde. Het ROA (2005) voorspelt een tekort aan mensen met een bèta-opleiding.
BCG
perspectieven
(3)
•H et CPB voert aan dat ‘de arbeidsmarktpositie van bèta’s het afgelopen decennium is verslechterd. De beloning van bèta’s is sinds 1996 achtergebleven bij die van alle andere hoogopgeleiden. De arbeidsparticipatie van bèta’s is lager en de werkloosheid is groter dan bij andere hoogopgeleiden. Het aantal vacatures voor bèta’s is vergelijkbaar met die van andere hoogopgeleiden, maar lager dan die van afgestudeerde economen.’ (persbericht 28/07/2005). (4)
•U it gegevens van het ROA (2005) blijkt dat van de universitair geschoolde bèta’s 24 procent een baan heeft gevonden buiten de opleidingsrichting. Voor afgestudeerden aan het HBO betreft dat 18 procent. •U it ons eigen onderzoek blijkt dat slechts 10 procent van de recentelijk afgestudeerden in bètastudies denkt dat alleen de eigen studie de goede voorbereiding vormde op de huidige baan. Dit betekent dat slechts een klein deel specialistisch aan de slag gaat.
zeer specialistische, vakrichtingen. Een aantal voorbeelden hiervan zijn: • Een chemiebedrijf laat weten meer fermentatietechnologen te kunnen gebruiken dan de Nederlandse universiteiten afleveren en wijkt dus al uit naar buitenlandse studenten. • Een grote werkgever in de ICT spreekt over ‘Ervaren technisch specialisten op het gebied van Java, J2EE, SAP, Oracle en .Net, we hebben ze állemaal nodig. Het structurele tekort komt met name doordat er domweg te weinig mensen afstuderen om de uitstroom van 2 procent per jaar bij te houden. Ieder jaar zijn er weer 20 procent minder informaticastudenten.’ (H. Bouma in het Financiële Dagblad 20 juli 2006). • In de zuivelbranche is voor sommige functies zeer gerichte kennis vereist. ‘Toen zich een dreigend tekort openbaarde’, zo vertelt een werkgever in de sector, ‘is besloten een leerstoel aan de Universiteit van Wageningen te bekostigen’.
Desalniettemin ervaren werkgevers in individuele gevallen wel degelijk tekorten voor bepaalde, vaak
Afbeelding 8 Meer Banen voor Talent
11
Hoofdstuk 2 – Opleiden voor de kenniseconomie Nederland stelt zichzelf ten doel een kenniseconomie te worden. Daarmee kunnen we ons wapenen tegen de verwachte concurrentie van opkomende nieuwe economische grootmachten, menen bestuurders en politici. Deze wens leeft niet alleen in Nederland, maar in heel Europa. Meestal bedeelt men het hoger onderwijs in dit streven een sleutelrol toe. Er bestaat veel onduidelijkheid over de kwantiteit en de kwaliteit van het hoger onderwijs in Nederland. In de media wordt vaak de indruk gewekt dat het aantal afgestudeerden in Nederland achterblijft bij andere ontwikkelde landen. Dit is meestal gebaseerd op internationale vergelijkingen van de OESO. De gehanteerde definities zijn cruciaal in dergelijke vergelijkingen. In de politiek wordt vaak een vergelijking aangehaald waarin Nederland matig scoort op het aandeel van de beroepsbevolking dat 2- tot 4-jarig tertiair onderwijs volgde. Nederland behaalt daarin een resultaat van 28 procent, veel lager dan Finland en Noorwegen die beide 40 procent scoren.
Afbeelding 9 12
BCG
perspectieven
Maar Nederland kent vrijwel geen kortdurend tertiair onderwijs. Als de vergelijking wordt gemaakt op basis van het Nederlandse systeem met vierjarig HBO of universitair onderwijs ziet het beeld er heel anders uit. In Nederland is dan 27 procent van de beroepsbevolking hoogopgeleid, terwijl de gemiddelde score in de EU 17 procent bedraagt. Hiermee staat Nederland op de 4e plaats van de ontwikkelde landen in de OESO. (Zie afbeelding 9) Voor jongeren van 25 tot 34 jaar is het beeld nog positiever. Onlangs schreef Stichting Nederland Kennisland in een persbericht (14/09/2006): ‘Nederland heeft in de generatie 25-34 jaar minder hoogopgeleiden dan veel van ons omringende landen’. Maar op die uitspraak valt veel af te dingen. Volgens recente cijfers van de OESO heeft 34 procent van de beroepsbevolking tussen 25 en 34 jaar in Nederland een opleiding gevolgd op HBO of universitair niveau, tegen een gemiddelde in de EU van 28 procent (Brief minister OCW aan Tweede Kamer 12/09/2006).
Afbeelding 10
Afbeelding 11
Meer Banen voor Talent
13
Ondanks het al relatief hoge percentage hoogopgeleiden is het beleid erop gericht de groei van het aantal hoogopgeleiden te bevorderen. Vanwege Europese afspraken in het kader van de Lissabonagenda formuleerde het kabinet in het jaar 2000 de doelstelling om te komen tot 50 procent hoogopgeleiden. De Onderwijsraad heeft onlangs een inventarisatie gemaakt van de maatregelen die hiervoor nodig zijn. Alles bij elkaar opgeteld leiden die tot een stijging van het aantal studenten aan HBO en universiteit met 700-duizend personen in totaal over de periode 2002 tot 2022. Daarmee zou in het jaar 2022 de helft van de beroepsbevolking tussen 25 en 44 jaar het predikaat hoogopgeleid mogen voeren (Onderwijsraad, december 2005).
Meer geld nodig voor onderwijs? De heersende opinie luidt dat er jarenlang te weinig geld aan onderwijs is besteed, waardoor bijvoorbeeld de kwaliteit nu ondermaats zou zijn. Pleitbezorgers voor meer investeringen wijzen er vaak op dat Nederland met zijn uitgaven aan onderwijs bij Europa achterblijft. Afgemeten aan ons bruto binnenlands produkt per inwoner spendeert Nederland inderdaad verhoudingsgewijs weinig aan onderwijs. Dit betreft de uitgaven aan het gehele onderwijs, dus van basisschool tot aan universiteit. (Zie afbeelding 10) Maar voor het hoger onderwijs is het beeld anders. Gemeten naar de uitgaven per student zit Nederland wel degelijk boven het Europese gemiddelde, zo blijkt uit cijfers van de OESO. We blijven wel ver achter bij de Verenigde Staten. (Zie afbeelding 11) Daar komt bij dat de Nederlandse universiteiten relatief goed presteren. Nederland kent misschien geen internationaal erkende topuniversiteit, maar de gemiddelde kwaliteit doet absoluut niet onder voor die van onze buurlanden. Nederland heeft twee universiteiten in de top 100 van de wereld en 12 universiteiten in de top 500. Afgezet tegen het aantal inwoners staat ons land daarmee op de vijfde plaats als naar de top 100 universiteiten gekeken wordt en op de derde plaats als naar de top 500 gekeken wordt. Nederland eindigt na Zweden en Zwitserland en dus vóór Canada, Duitsland, het Verenigd Koninkrijk en de Verenigde Staten, op basis van de Top-500. (Zie afbeelding 12)
14
BCG
perspectieven
Tekortschietende vaardigheden Dat betekent niet dat er aan het hoger onderwijs in Nederland niets te verbeteren valt. Al zijn bedrijven over het algemeen te spreken over het niveau van de afgestudeerden, ze missen wel degelijk bepaalde kwaliteiten bij starters op de arbeidsmarkt. Grote ondernemingen missen bij wetenschappelijk geschoolden vooral kwaliteiten op het gebied van ondernemerschap en leiderschap. Ook hun communicatieve vaardigheden schieten nogal eens tekort. Dit blijkt uit eigen onderzoek van The Boston Consulting Group. (Zie afbeelding 13) Op de universiteit wordt daaraan weinig aandacht besteed, zo blijkt ook uit ondervraging door BCG van de studenten zelf. Op de universiteit ontwikkel je analytisch vermogen, academisch denkniveau en zelfstandigheid. Ondernemerschap en leiderschap komen nauwelijks aan bod. Het grootbedrijf heeft voor deze tekortkomingen zelf oplossingen gevonden. Zodra de starters binnen zijn, leiden bedrijven hen zelf verder op. Precies die vaardigheden die ontbreken, kunnen goed door bedrijven zelf worden aangeleerd. Recruiter Wouter van Batenburg van Siemens zei het in het weekblad Intermediair (18/09/2006) als volgt: ‘Starters schieten op onderdelen altijd tekort, en daarom ga ik ze vormen in deze onderneming.' Op deze manier werken veel grote ondernemingen de gebreken bij starters zelf weg. (Zie afbeelding 14) Over de kwaliteit van afgestudeerden van het HBO zijn grote ondernemingen iets kritischer, zo blijkt uit onze eigen studie. Ze schieten tekort in dezelfde vaardigheden als academici, dus in leiderschap en ondernemerschap, maar daarnaast springen het gebrek aan vakkennis, zelfstandigheid en vooral communicatieve vaardigheden in het oog. Overigens zeggen ook de HBO – studenten zelf dat leiderschap en ondernemerschap er in hun opleiding bekaaid vanaf komen.
Afbeelding 12
Afbeelding 13
Meer Banen voor Talent
15
Afbeelding 14 Uit ondervraging door The Boston Consulting Group blijkt dat het MKB kritischer is over het niveau van afgestudeerde academici dan het grootbedrijf. Het ontbreekt veel universitair geschoolden aan academisch denkniveau, analytische vaardigheden en voldoende zelfstandigheid, aldus bedrijven uit het MKB. (Zie afbeelding 15) Gebrekkige vakkennis van afgestudeerde HBO’ers is veel kleine en middelgrote bedrijven een doorn in het oog. Ook over het gebrek aan communicatieve vaardigheden wordt veel geklaagd.
16
BCG
perspectieven
Veel tekorten vangt het MKB zelf op, net als het grootbedrijf, aldus blijkt uit ons onderzoek. Op de werkvloer worden ontbrekende vaardigheden alsnog aangeleerd. Maar de bedrijven – en recentelijk ook VNO/NCW en MKB Nederland in een gezamenlijke nota (september 2006) – wijzen erop dat het de hoofdtaak blijft van het HBO om hoogwaardige beroepsbeoefenaren op te leiden. (Zie afbeelding 16)
Afbeelding 15
Afbeelding 16
Meer Banen voor Talent
17
Hoofdstuk 3 – Meer kansen door meer groei Allerwegen klinkt de roep om het scholingsniveau in Nederland verder te verhogen. Maar op dit moment worden de kwaliteiten van vele hoogopgeleiden al onderbenut doordat zij werken in banen onder hun niveau. In de voorgaande hoofdstukken lieten wij zien dat er een overschot bestaat aan hoogopgeleiden dat naar verwachting zal blijven bestaan. Het kabinetsstreven naar 50 procent hoogopgeleiden zal dit overschot nog verder doen toenemen. Wij hebben geen bezwaar tegen een hoogopgeleide bevolking, maar het wordt wel zaak om al het aangeboden talent te benutten. Daartoe moet de vraag naar hoogopgeleide werknemers worden gestimuleerd. Bij een jaarlijkse economische groei van gemiddeld 2,2 procent over de periode 2001-2020 - zoals verwacht door het CPB in haar Transatlantic Market scenario - telt Nederland in 2020 een overschot van hoogopgeleide arbeidskrachten van tenminste 140-duizend FTE. Naar verwachting komen deze mensen veelal terecht in banen waarvoor ze overgekwalificeerd zijn. Als er meer banen voor hoogopgeleiden komen, zijn daarmee niet alleen academici en HBO’ers geholpen, maar ook werknemers met een lagere opleiding. Werknemers met een lager opleidings niveau worden nu vaak verdrongen. Naarmate hoogopgeleiden werk vinden dat bij het niveau van hun opleiding past komen meer banen vrij voor werknemers met een daarop toegepaste opleiding. Ook hún talenten worden dan maximaal benut. Als we alle hoogopgeleiden een baan op niveau willen bieden zal de economie harder moeten groeien dan met 2,2 procent per jaar of moet het aandeel hoogopgeleide banen anderhalf keer sneller stijgen dan nu wordt voorzien. Bij de eerste variant, - meer economische groei -, blijkt uit berekeningen van The Boston Consulting Group dat een jaarlijkse economische groei van 2,5 procent in plaats van 2,2 procent tot 2020 nodig is om alle hoogopgeleiden aan het werk te krijgen. De circa 3 procent frictie werkeloosheid - die nodig is om de arbeidsmarkt efficiënt te laten functioneren - en 18
BCG
perspectieven
het onbenut potentieel blijft dan wel bestaan. Bij deze economische groei worden daarnaast ook 230-duizend FTE banen gecreëerd voor lager en middelbaar opgeleiden. De tweede manier om het aanbod beter te benutten is door het aantal banen voor hoogopgeleiden sneller te laten groeien dan de gemiddelde banengroei. In onze prognoses wordt al uitgegaan van een gestage toename, want het aandeel hoogopgeleide banen stijgt jaarlijks gemiddeld met 0,3 procent. Maar om alle aanbod optimaal te benutten is een jaarlijkse groei nodig van gemiddeld 0,44 procent. Dat komt neer op een versnelling van de groei van het aandeel hoogopgeleide banen met bijna 50 procent per jaar.
Meer kennisintensieve banen Hoe kunnen we de economische groei zodanig bevorderen dat de vraag naar hoogopgeleide werknemers het snelst toeneemt? Hoe creëren we meer kennisintensieve banen? Daar passen meerdere antwoorden op. Er zijn verschillende mogelijkheden om kennisintensieve groei te stimuleren. In recente discussies over de kenniseconomie is een aantal van deze mogelijke maatregelen uitgebreid aan bod gekomen.
Bevorder sectoren die kennisintensief zijn Bepaalde economische sectoren, zoals de zakelijke dienstverlening, de creatieve sector en de financiële sector, zijn van nature kennisintensief. Zij maken meer gebruik van hoogopgeleiden dan andere sectoren. Naarmate deze sectoren sneller groeien, kunnen ze meer hoogopgeleide aspirant-werknemers opnemen. In de financiële sectoren is een werkgelegenheidsgroei nodig van 1,4 procent in plaats van 0,5 procent en in de zakelijke dienstverlening moet de werkgelegenheid met 1,2 procent in plaats van 0,3 procent groeien om samen voldoende extra banen te creëren. Een actief beleid om groei in deze sectoren te bevorderen kan de vraag naar hoogopgeleiden stimuleren. Dit beleid kan zich richten op het
wegnemen van specifieke barrières (bijvoorbeeld in regelgeving en in vestigingsbeleid) en het verschaffen van groeiprikkels (bijvoorbeeld middels investeringen in infrastructuur en het openstellen van markten). Er zijn al initiatieven op dit gebied. Wij hebben in deze studie niet onderzocht hoe effectief die maatregelen zijn. Door het Innovatieplatform zijn een aantal dynamische, sterke en veelbelovende sleutelgebieden in Nederland onderscheiden die de basis onder de kenniseconomie kunnen vormen, te weten ICT, chemie (zogenaamde innovatie-assen) en flowers & food, high-tech systemen en materialen, water, creatieve industrie (de zogenaamde sleutelgebieden). Het Innovatieplatform benoemt een aantal maatregelen om elk van deze gebieden aan te jagen. Voorbeelden zijn het ter beschikking stellen van onderzoeksbudgetten, aanpassing van wetgeving (bijvoorbeeld in de biotechnologie) en (5) logistieke versoepelingen.
Help het MKB meer hoogopgeleid talent aan te boren Kleinere bedrijven maken minder gebruik van hoogopgeleiden dan grote ondernemingen in dezelfde branche. Het MKB is bezig met een inhaalslag. Volgens MKB Nederland worden bedrijven langzaam kennisintensiever: in de laatste vier jaar is het aandeel hoogopgeleide werknemers gestegen van 16 procent naar 22 procent (MKB Nederland, 2006). Het gat tussen grote en kleine ondernemingen zal vermoedelijk nooit helemaal gedicht worden, al was het maar omdat het midden- en kleinbedrijf minder managementlagen telt. Er is echter nog voldoende ruimte voor groei. Recente oproepen van VNO/ NCW over het midden- en kleinbedrijf geven aan dat het MKB zelf ook graag meer gebruik van hoogopgeleiden wil maken. ‘De eerste prioriteit voor het MKB is meer HBO’ers’, zei voorzitter B. Wientjes bij een persconferentie met MKB-Nederland. In hun recent verschenen nota geeft MKB Nederland aan dat het MKB specifieke eisen stelt aan afgestudeerden waar op dit moment te weinig in voorzien wordt. Denk bijvoorbeeld aan betere vakkennis. Door in het curriculum expliciet aandacht te besteden aan deze specifieke behoeften kan de vraag naar hoogopgeleiden wellicht worden versterkt. Ook door MKB Nederland voorgestelde maatregelen zoals een nauwere samenwerking tussen onderwijsinstellingen en MKB om instroom van talent te bevorderen, moeten (6) serieus overwogen worden.
Als het aandeel hoogopgeleiden in het MKB groeit van de huidige 22 procent naar 31 procent in 2020 dan leidt dit tot voldoende extra vraag naar hoogopgeleiden (140-duizend FTE). Dat betekent dat het aandeel hoogopgeleide banen met 0,3 procent meer moet groeien dan de verwachte groei.
Stimuleer ondernemerschap In ons onderzoek stelden we vast dat het hoger onderwijs weinig aandacht schenkt aan ondernemerschap. Zowel bedrijven als afgestudeerden ervaren tekortkomingen op dit vlak. (Zie afbeelding 17) Dit lijkt geen urgent probleem voor bestaande bedrijven omdat zij hun nieuwe werknemers de benodigde vaardigheden zelf bij kunnen brengen. Het gebrek aan ondernemerschap kan echter wel het starten van nieuwe ondernemingen door hoogopgeleiden in de weg staan. Ondernemerschap is in Nederland matig ont wikkeld, er worden relatief weinig nieuwe onder nemingen gestart. (Zie afbeelding 18) Ondernemerschap bevordert economische groei en zorgt voor meer vraag naar arbeid, ook naar arbeid van hoogopgeleiden. De vraag naar hoogopgeleide arbeid wordt in het bijzonder gestimuleerd doordat nieuwe ondernemers zich meestal richten op modernere (en vaak kennisintensievere) sectoren, zoals de creatieve sector en zakelijke dienstverlening. Hoogopgeleide ondernemers maken een grotere kans om succesvol te zijn. Dat blijkt uit diverse onderzoeken. Onderzoeken van het Economisch (7) Instituut voor Midden en Kleinbedrijf (EIM) tonen aan dat hoogopgeleide ondernemers ongeveer twee keer zoveel winst maken als het gemiddelde. Het niveau van de opleiding is daarentegen niet van invloed op de overlevingskans van de jonge (8) onderneming, zo stelden EIM-onderzoekers (9) vast. Een recente studie aan de UvA toont aan dat een ondernemer met ieder genoten studiejaar 14 procent meer verdient. Als we meer succesvolle ondernemers willen, moeten we hoogopgeleiden tot ondernemerschap aanmoedigen. Er zijn allerlei experimenten om binnen het onderwijs meer aandacht aan ondernemerschap te schenken. Op de Universiteit Utrecht bijvoorbeeld is er naast startkapitaal voor het vermarkten van intelMeer Banen voor Talent
19
Afbeelding 17
Afbeelding 18
20
BCG
perspectieven
lectueel eigendom ook een centrum voor ondernemerschap opgezet dat van studenten starters kan maken. Aanpassing van het curriculum verdient serieuze overweging om studenten de basisvaardigheden van ondernemerschap bij te brengen. Daarnaast kunnen regelingen worden overwogen die de stap om na de studie meteen ondernemer te worden kleiner maken. Te denken valt aan faciliteiten om starters te helpen (financiering, coaches) of regelingen die de inherente risico's van ondernemerschap behapbaar maken (bijvoorbeeld in de sfeer van bedrijfsverzekeringen, arbeidsongeschiktheid en ziektekosten eerste werknemers). Ook lijkt het verstandig om verder te wieden in regels en voorschriften. Startende ondernemers schrikken vaak van de papierwinkel die het opzetten van een bedrijf met zich meebrengt. Het ministerie van Economische Zaken heeft hierom ook ‘minder administratieve lasten en regeldruk’ als eerste prioriteit benoemd. Vorig jaar ontstonden er volgens het CBS 40-duizend nieuwe ondernemingen. Daarmee werden 57-duizend nieuwe banen gecreëerd. Over de afgelopen vijf jaar was dit gemiddeld 53-duizend banen. Als het aandeel hoogopgeleide banen daarbinnen gelijk is aan het Nederlandse gemiddelde, betekent
dit dat er rond de 14-duizend FTE hoogopgeleide banen per jaar door dit ondernemerschap gecreëerd worden. De hoeveelheid ondernemerschap moet met meer dan 50 procent stijgen om het structurele overschot aan hoogopgeleiden over een periode van 15 jaar weg te werken.
Conclusie The Boston Consulting Group constateert dat meer hoogopgeleiden de arbeidsmarkt betreden dan dat er vraag naar hun kwalificaties bestaat. Een belangrijk deel van de hoogopgeleiden werkt noodgedwongen onder zijn of haar niveau. Dat is onderbenutting van talent. Anders dan sommigen denken is de grootste uitdaging niet om tekorten te voorkomen, maar om banen voor hoogopgeleiden te creëren. In dit rapport doen wij daarvoor een aantal suggesties, zowel binnen als buiten het onderwijs. Het is nu zaak om de echte uitdaging te onderkennen en onze energie te richten op het beter benutten van het enorme potentieel. Wij hopen dat dit onderzoek zal helpen bij het aanbrengen van de juiste focus.
“Ruim baan voor talent” betekent vooral “Meer Banen voor Talent”
Noten: (1) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010 (2005): Tabel 3.3 (2) Studie en Werk (2006): Figuur 1.2 (3) CPB document 92: Noailly, Waagmeester, Jacobs, Rensman & Webbink (2005), Scarcity of Science and engineering students in The Netherlands, Tabel 6.1. (4) De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2010 (2005): Tabel 3.4 (5) Innovatieplatform Werkprogramma, 2006 (6) Nota Partners in professie, september 2006 (7) Bosman, Van Praag en De Wit, 2000 (8) Bruins, Op de Coul, Stigter en Van Uxem, 2000
(9) Van der Sluis, Van Praag en Van Witteloostuijn, 2006
Meer Banen voor Talent
21
Bibliografie Advokaat, W., Van Cruchten, J., Gouweleeuw, J., Schulte Nordholt, E. & Weltens, W., 2005, Loon naar beroep en opleidingsniveau, Sociaaleconomische trends 2e kwartaal 2005.
Canton, E. & Webbink, D., 2004, Prestatieprikkels in het Nederlandse onderwijs: Wat kunnen we leren van recente buitenlandse ervaringen? CPB document 49.
Allen, J. & Ramaekers, G., January 2006, Survey among employers of alumni from the Faculty of Economics and Business Administration of Universiteit Maastricht, Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt.
Centraal Bureau voor de Statistiek, 2005, Jaarboek Onderwijs in Cijfers 2006.
Antenbrink, P., Burger, K., Cornet, M., Rensman, M. & Webbink, D., 2005, Nederlands onderwijs & onderzoek in internationaal perspectief, CPB document 88.
Centraal Bureau voor de Statistiek. CBS Statline.
Bangma, K., De Jong-'t Hart, P. & Van Eck van der Sluijs, P., 2005, Bedrijvendynamiek & werkgelegenheid Periode 1987-2005, EIM. Blom, F., Van Gils, B.A.A., Hartgers, M.I., Van Herpen, L.W., Jol, C., Kapel, R.C., Van Miltenburg, T.J.J., Ramaker, J., Takkenberg, D.E.W. & Westerman, S., 2004, Jaarboek onderwijs in cijfers 2005, Kluwer Deventer.
Centrum voor Werk & Inkomen, 2006, CWI Arbeidsmarktprognose 2006-2011. Centrum voor Werk & Inkomen, 2005, CWI Arbeidsmarktprognose 2005-2010. Centrum voor Werk & Inkomen, 2006, Kerngegevens: De arbeidsmarkt in Nederland 2005. Commissie ‘Ruim baan voor Talent’: Advies Commissie ‘Ruim baan voor talent’, november 2004.
Boland C., september 2006, Net-afgestudeerden hebben saaie cv's, Intermediair weekblad.
Commissie ‘Ruim Baan voor Talent’, februari 2006, Tussenrapportage 2005.
Bosman, Van Praag & De Wit, 2000, Determinants of Successful entrepreneurship, EIM.
Cornet, M., Huizinga, F., Minne, B. & Webbink, D., 2006, Kansrijk Kennisbeleid, CPB document 124.
Bouma H., 20 juli 2006, Worstelen met een kwalitatieve mismatch, Financieele Dagblad.
Corpeleijn, A., 2005, Ontwikkeling van beloningsverhoudingen, 1997-2002, Sociaaleconomische trends 2e kwartaal 2005, CBS.
Brief van de Minister van OC&W aan de Tweede Kamer, 12 september 2006, Onderwerp: Publicatie Education at a Glance 2006. Bruins, op de Coul, Stigter, van Uxem, 2000, Wat bepaalt het succes van een starter?, EIM. Canton, E., Minne, B., Nieuwenhuis, A., Smit, B. & Van der Steeg, M., 2005, Human capital, R&D and competition in macroeconomic analysis, CPB document 91.
22
Centraal Bureau voor de Statistiek, 2006, Statistisch Jaarboek 2006.
BCG
perspectieven
Cörvers, F., Dupuy, A., Dijksman, S., Goldsteyn, B. & Hensen, M., 2004, Methodiek arbeidsmarkt prognoses en –indicatoren 2003-2008, Research centrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt. Cörvers, F. & Heijke, H.,2004, Forecating the labour market by occupation and education: Some key issues, Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt.
Cörvers, F., Kriechel, B. & Montizaan, R., 2006, Scenario-analyse van de vervangingsvraag tot 2010, Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt.
Hofman A. e.a., 2003, Studentenmonitor 2002: studenten in het hoger onderwijs, EUR, SEO, SCO-Kohnstamm Instituut.
Centraal Plan Bureau, 2006, Centraal Economisch Plan 2006.
Huizinga, F. & Broer, P., 2004, Wage moderation and labour productivity, CPB document 28.
Centraal Plan Bureau, 2006, Het groeipotentieel van de Nederlandse economie tot 2011, CPB document 117.
Huizinga, F. & Smit, B., 2004, Vier vergezichten op Nederland: Productie, Arbeid & Sectorstructuur in 4 scenario's tot 2040, CPB document 55.
Centraal Plan Bureau, Stimuleren keuze bètastudie heeft weinig effect op R&D, Persbericht 28 juli 2005.
Huizinga, F. & Smit, B., 2005, Werkgelegenheid & toegevoegde waarde per bedrijfstak, 20012020&2001-2040, CPB Memorandum.
Centraal Plan Bureau, 1998, Recent trends in Dutch labor productivity: The role of changes in the composition of employment, CPB working paper 98.
Innovatieplatform, 2006, Innovatieplatform Werkprogramma 2006.
De Jong, U. & Verbeek, F., 2005, Rapport WO-monitor 2002-2003: Afgestudeerden & de Kennissamenleving, VSNU.
Institute of Higher Education, Shanghai Jiao Tong University, Academic Ranking of World Universities 2005, (http://ed.sjtu.edu.cn/rank/2005/ ARWU2005TOP500list.htm)
De Kok, J., de Wit, G . & Suddle, K., 2006, SMEs as job engine of the Dutch private economy, EIM / SCALES.
ITS, oktober 2005, Net dat beetje extra, Studentenmonitor 2004, Radbout Universiteit Nijmegen.
EIM, 2006, Kleinschalig ondernemen 2006: Stuctuur en ontwikkeling van het Nederlandse MKB, EIM Zoetermeer.
Jongbloed, B., Salerno, C., Huisman, J. & Vossensteyn, H., 2005, Research Prestatiemeting: Een internationale vergelijking, Center for Higher Education Policy Studies Enschede.
EIM, 2005, Ondernemen in de Sectoren: Feiten en ontwikkelingen 2004-2006. EIM, 2004: Opleidingsniveau MKB stijgt. Elsevier, 26 januari 2005, Eigen bedrijf is weer aantrekkelijk. Eurostat, Eurostat Statistics, (http://epp.eurostat.ec. europa.eu/portal/page?_pageid=1090,30070682,1090_ 33076576&_dad=portal&_schema=PORTAL) Hessels, J., Bosma, N. & Wennekers, S., 2005, Nieuw ondernemerschap in herstel: Global Entrpreneurship Monitor 2004 Nederland. Hessels, J. & Suddle, K., 2006, Global Entrpreneurship Monitor 2005 Nederland.
Kaiser, F. & O'Heron, H., 2005, Myths and methods on access and participation in higher education in international comparison, Center for Higher Education Policy Studies Enschede. Kranendonk, H. & Verbruggen, J., 2006, Een "multi purpose"-model van de Nederlandse economie voor analyses op korte en middellange termijn, CPB document 123. Lambert, R. & Butler, N., 2006, The future of European Universities: Renaissance or decay, CER, Centre for European Reform. McGuckin, R. & Van Ark, B., 2005, Productivity and participation: An international comparison, Groningen Growth and Development Center van University of Groningen.
Meer Banen voor Talent
23
McMahon, P.J., 1986, An international comparison of labor force participation, 1977-84, Monthly labor review May 1986. Ministerie EZ: april 2005, Onderscheidend vermogen, Sleutelgebieden-aanpak: samen werken aan innovatie op kansrijke gebieden. Ministerie van OC&W, 2005, Bestel in Beeld. Ministerie van OC&W, 2006: 2020: De helft van Nederland hoogopgeleid. Ministerie van OC&W, december 2003, Deltaplan bèta / techniek. Ministerie van OC&W, 2004, Hoger Onderwijs & Onderzoek Plan 2004 HOOP. Ministerie van OC&W, 2005, Kerncijfers 2001-2005. Ministerie van OC&W, september 2003, Nota Werken in het onderwijs. Ministerie van OC&W, september 2005: Onderwijsprofiel van Nederland, Analyse & samenvatting van Education at a Glance 2005. Ministerie van OC&W, 2 juni 2006, Persbericht ministerraad: Kabinet streeft naar meer hoogopgeleiden in Nederland. Ministerie OC&W, 2005, Referentieraming 2005. Ministerie van OC&W, 2005, Referentieraming 2005: Methodiek & tabellen. Ministerie van OC&W, juni 2006, Samenvatting Memorie van toelichting Wetsvoorstel Hoger Onderwijs en Onderzoek, WHOO. MKB Nederland, 2006, Arbeidsmarkt monitor MKB 2006. MKB Nederland, 2005, Jaarbericht 04-05: Groeiende kracht van het MKB. MKB-Nederland, november 2004: Kenniscirculatie hbo en mkb: Rol en positie lectoraten. MKB-Nederland / VNO-NCW, september 2006: Hogescholen en branches: partners in professie. 24
BCG
perspectieven
Noailly, J., Waagmeester, D., Jacobs, B., Rensman, M. & Webbink, D., 2005, Scarcity of science and engineering student in The Netherlands, CPB document 92. OECD, 2006: Education at a Glance 2006 & Glossary. Onderwijsraad, december 2005, De helft van Nederland hoogopgeleid, pp. 22-26. Press search in het NRC Handelsblad, De Volkskrant & het Financieel Dagblad in de periode juli 2003 - juli 2006 op zoektermen "hoger onderwijs", "hoger onderwijs & arbeidsmarkt" en "universiteit". Raad voor Werk & Inkomen en HBO-raad, 2006, Kennistekort in Nederland: Stagnerend opleidingsniveau belemmering voor arbeidsmarkt. Raad voor Werk & Inkomen, 2004, Vergrijzing & vervanging: Een analyse van de gevolgen van het uitstromen van de babybomgeneratie voor de arbeidsmarkt. Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt, 2005, De arbeidsmarkt naar opleiding & beroep tot 2010. Researchcentrum voor Onderwijs & Arbeidsmarkt, oktober 2005, Samenvatting HBO monitor 2004, HBO-raad. Romans, F. & Hardarson, O.S., 2006, Statistics in Focus 2006: Population and social conditions, Eurostat Luxembourg. Roodenburg, H. & Van Vuuren, D., 2004, Arbeidsaanbod in de lange-termijn scenario's voor Nederland, CPB document 71. SEO Economisch Onderzoek, 2006 (in opdracht van Elsevier Thema), Studie & Werk 2006, SEO rapport 902. Siers, M., maart 2006, Scholing, werk & inkomen, concept CWI. Smit, B., 2005, Arbeidsproductiviteit op lange termijn in historisch & internationaal perspectief, CPB Memorandum.
Sociaal & Cultureel Plan Bureau, 1998, Sociaal & cultureel rapport 1998. Sonneveld, H. & Oost, H., 2006, Foreign peer reviewers about the quality and added value of Dutch research schools, Ministerie OCW.
VNO-NCW, september 2003, Nederland moet slimmer: Onderwijsbeleid voor de kenniseconomie 2010. VSNU, 2005, WO-Monitor 2002-2003: Afgestudeerden & de kennissamenleving.
Stam, Suddle, Hessels, Van Stel, 2006, High growth entrepreneurs, public policies and economic growth, EIM / SCALES Stichting Nederland Kennisland, september 2006, Kenniseconomiemonitor 2006. Stichting Nederland Kennisland, 14 september 2006, Persbericht: Zes doorbraken nodig om van Nederland een slimmer land te maken. Tijssen R., januari 2006, Science and Technology Indicators 2005 Summary, Netherlands Observatory of Science and Technology, Ministerie van OC&W. Van den Broek, A., De Jong, R., Hampsink & Sand. A ,2006, Topkwaliteit in het hoger onderwijs, ITS/ IOWO, Ministerie van OC&W. Van der Steeg, M. & Webbink, D., 2006, Voortijdig schoolverlaten in Nederland: omvang, beleid & resultaten, CPB document 107. Van der Sluis, Van Praag & Van Witteloostuijn, Why are the returns to education higher for entrepreneurs than for employees? University of Amsterdam, 2006 Van der Wiel, H.P., 1999, Sectoral labour productivity growth: A growth analysis of Dutch industries, 1973-1995, CPB document 158. Van Stel, A., Carree, M., Thurik, R., 2005, The effect of entrepreneurial activity on national economic growth, EIM / SCALES Van Stel, A. & Suddle, K., 2006, The Impact of New Firm Formation on Regional Development in the Netherlands, EIM / SCALES Van Tilborg, L. & Van Es, W., 2006, De uitkomsten van de RMC analyse 2005, Sardes Van Vuuren, D. & Euwals, R., 2006, De structurele groei van het arbeidsaanbod op de middellange termijn, CPB Memorandum. Meer Banen voor Talent
25
Technische bijlage
Deel 1 Toelichting kwantitatieve analyse vraag en aanbod
I. Algemeen
II. Onnauwkeurigheden in brondata
De modellen zijn gebaseerd op een groot aantal bronnen (zie bibliografie). Waar de noodzakelijke gegevens niet direct beschikbaar waren hebben we bronnen zo goed mogelijk gecombineerd. Daar waar relevant hebben we aannames op basis van onze beste inschattingen gemaakt.
Er moet een kanttekening gemaakt worden bij de cijfers van het CBS. Deze cijfers zijn middels steekproeven tot stand gekomen en de cijfers in brondata kunnen daarom onnauwkeurigheden bevatten. Een aantal cijfers is zelfs verschillend in uiteenlopende documenten van het CBS. In die gevallen hebben we de robuustheid van de uitkomsten getoetst door met beide cijfers te rekenen en de impact op het overschot te kwantificeren. Het overschot bleef in die gevallen bestaan.
Wij hebben op een aantal manieren getoetst of het aannemelijk is dat onze uitkomsten op basis van deze gegevens de juiste richting aangeven. Ten eerste hebben we gekeken of andere macro-economische indicatoren de bevindingen ondersteunen. Daarnaast hebben we gegevens met andere bronnen vergeleken en in een aantal gevallen getoetst bij experts. Wij hebben onder andere onze bevindingen naast die van de Raad voor Werk en Inkomen (RWI) en de HBO-raad (2006) gehouden. Het blijkt dat onze inschattingen van de huidige situatie (2004) zeer vergelijkbaar zijn met die van de RWI en de HBO-raad, als we dezelfde werkgelegenheidsontwikkeling aannemen. We hebben een aantal controles uitgevoerd op totalen, zoals de vergelijking tussen de totale werkende hoogopgeleide bevolking in FTE en het totaal aantal gevulde hoogopgeleide banen in FTE, dat per definitie gelijk aan elkaar moet zijn. Daarnaast hebben we gevoeligheidsanalyses gedaan op de belangrijkste variabelen.
26
BCG
perspectieven
III. Terminologie De vraag is gedefinieerd als het totaal aantal gevulde hoogopgeleide banen. Het aanbod is gedefinieerd als de hoogopgeleide beroepsbevolking. Het verschil tussen vraag en aanbod, het overschot of tekort, bestaat uit het frictioneel overschot en het structureel overschot. Wanneer in dit rapport gesproken wordt over een overschot van hoogopgeleiden, wordt alleen het structurele overschot bedoeld. Dit structurele overschot bestaat uit werkeloosheid (aanname dat deze stabiel blijft op het niveau van 2005) en het saldo van hoogopgeleiden die onder hun niveau werken en lageropgeleiden die een hoogopgeleide baan hebben. De totale werkeloosheid was 4,2 procent in 2005 en bestaat uit de frictionele werkeloosheid (3 procent) en de structurele werkeloosheid. Zie voor overige definities de definitielijst.
IV. Methodiek Het overschot/tekort van hoogopgeleiden is bepaald door ieder jaar het verschil tussen vraag en aanbod van hoogopgeleiden te bepalen. a. Bepaling startpunt vraag en aanbod Vraag Het startpunt van de vraag bestaat uit het aantal hoogopgeleide banen (FTE) in het jaar 2001. Het aantal hoogopgeleide banen (FTE) in 2001 wordt berekend door middel van het totaal aantal banen (FTE) per sector en het aandeel hoogopgeleide banen per sector. De omvang van het totaal aantal banen (FTE) in 2001 wordt door het CBS gepubliceerd. Het aandeel hoogopgeleide banen per sector is vastgesteld op basis van gegevens van het CBS over het aantal hoogopgeleide werknemers per industrie. Als startpunt van de vraag is 2001 gekozen, omdat het CPB prognoses voor de vraag maakt voor de periode 2001-2020 en dus rekent vanuit het aantal banen in 2001.
tief, dat wil zeggen dat wij een kleiner overschot voorspellen dan er in werkelijkheid is geweest. De economische groei is sinds 2005 weer hoger dan de afgelopen jaren. Daarmee komen de uitkomsten over de lange termijn weer in de pas met het lange termijn Transatlantic Market scenario (2001-2020) van het CPB. Als wij onze berekening aanpassen aan de reële groeivertraging van de afgelopen jaren resulteert onze som in een structureel overschot van circa 165-duizend FTE in 2004 (tegenover een modelmatige uitkomst van 80-duizend FTE op basis van het startjaar voor de vraag 2001 en een langetermijn groei van gemiddeld 2,2 procent). Dat is in lijn met waarnemingen van de Raad voor Werk en Inkomen. Wanneer wij berekeningen doen op basis van de cijfers die gepubliceerd zijn door de HBO-raad en het RWI in Kennistekort in Nederland (2006), komen we ook uit op een vergelijkbaar overschot in FTE in 2010. (Zie afbeelding 19)
Aanbod Het startpunt van het aanbod bestaat uit de hoogopgeleide beroepsbevolking in het jaar 2005. De omvang van de hoogopgeleide beroepsbevolking in 2005 komt uit gegevens van het CBS. Het jaar 2005 is gekozen om waar mogelijk de laatst bekende reële getallen te gebruiken. Aansluiting vraag en aanbod De BCG prognose is gemaakt op basis van de gemiddelde werkgelegenheidsgroei van het CPB Transatlantic Market scenario. De werkgelegenheidscijfers kunnen daarom in afzonderlijke jaren afwijken van de reële cijfers. In de praktijk is de economische groei in de afgelopen jaren onder de 2,2 procent gebleven. De uitkomst van deze modelmatige berekening voor 2004 is daarom conserva-
Meer Banen voor Talent
27
Afbeelding 19 b. Onderbouwing ontwikkeling aantal banen Elk jaar ondergaat het aantal banen (FTE) een verandering door enerzijds de werkgelegenheidsgroei per sector en anderzijds de toename in het aandeel hoogopgeleiden per sector. De gegevens over de werkgelegenheidsgroei 2001-2020 zijn gebaseerd op het Transatlantic Market scenario, het meest conservatieve middenscenario uit het CPBrapport 4 Vergezichten (2004). Het CWI is een andere bron die ook prognoses maakt voor de werkgelegenheidsgroei. Volgens het middenscenario van het CWI is de werkgelegenheidsgroei voor de periode 2001 tot 2010 0,5 procent. Ook met deze CWI prognose zal er een overschot van hoogopgeleiden ontstaan. Het aandeel hoogopgeleiden stijgt gemiddeld met 0,3 procent per jaar en is gebaseerd op analyses per sector. Dit percentage is in lijn met de verwachting van het RWI en de HBO-raad (2006) en met CBS gegevens over nieuwe instroom van hoogopgeleiden per industrie. (Zie afbeelding 20) c. Onderbouwing ontwikkeling beroepsbevolking De jaarlijkse verandering in de hoogopgeleide beroepsbevolking wordt bepaald door middel van 28
BCG
perspectieven
de instroom van afgestudeerden, het saldo van de in- en uitstroom van nieuwe participanten en de uitstroom van gepensioneerden. Er komen afgestudeerden van het HBO en WO in de beroepsbevolking. De cijfers over de instroom van afgestudeerden komen uit de referentieramingen van het Ministerie OCW, dat elk jaar het verwachte aantal leerlingen en geslaagden per onderwijsniveau publiceert. De afgestudeerden komen met een gemiddelde participatiegraad op de arbeidsmarkt. Elk jaar verlaten hoogopgeleiden de beroeps bevolking omdat ze met pensioen gaan. Het aantal gepensioneerden is berekend met behulp van CBS cijfers over de leeftijdsopbouw per industrie in 2004 en het aantal hoogopgeleide banen per industrie. Een verhoging van de bruto participatiegraad van hoogopgeleiden leidt tot meer hoogopgeleiden die participeren en dus tot een toename van de hoogopgeleide beroepsbevolking. De huidige bruto participatiegraad van hoogopgeleiden komt uit gegevens van het CBS. Tot 2010 stijgt de participatiegraad volgens de prognose van het RWI en HBO-raad (2006). Het CPB gaat ook uit van een stijgende participatiegraad in het Transatlantic Market scenario. De resulterende hoogopgeleide beroepsbevolking wordt omgerekend naar voltijd beroepsbevolking
Afbeelding 20 (FTE) door middel van de deeltijdsfactor. De deeltijdsfactor van hoogopgeleiden komt uit cijfers van het CBS over de gemiddelde arbeidsduur (aantal werkuren) per week. (Zie afbeelding 21) Veel mensen denken dat de vergrijzing tot tekorten zal leiden op de arbeidsmarkt. Berekeningen van The Boston Consulting Group wijzen uit dat het overschot aan hoogopgeleiden de komende jaren zal blijven bestaan. Ondanks de economische groei en de daaruit voortvloeiende werkgelegenheidsgroei blijft het structurele overschot bestaan, ook al verlaten mensen de arbeidsmarkt. Voor het jaar 2020 berekenen wij een structureel overschot van circa 140-duizend FTE. De berekening is als volgt. Tussen 2006 en 2020 worden naar schatting 355-duizend voltijdbanen gecreëerd voor hoogopgeleiden. Tegelijkertijd melden zich naar schatting 910-duizend starters (FTE) met een afgeronde HBO- of universitaire studie. Daarbij komen nog 55-duizend FTE vanwege toegenomen participatie. In dezelfde periode verlaten circa 500duizend hoogopgeleiden (FTE) de arbeidsmarkt omdat ze met pensioen gaan. (Zie afbeelding 22) Zoals eerder genoemd is het startpunt van het aanbod het jaar 2005. De tabel laat zien dat er in het jaar 2005
een afname plaatsvindt in de hoogopgeleide beroepsbevolking. Dit lage cijfer voor het aanbod in 2005 is een trendbreuk in de cijfers van het CBS over de hoogopgeleide beroepsbevolking. De CBS cijfers laten tussen 2004 en 2005 een afname zien in de hoogopgeleide beroepsbevolking. Dat zorgt ervoor dat in 2005 het overschot klein is. Wij hebben onze modellen toch gebaseerd op deze lage inschatting van het CBS voor de hoogopgeleide beroepsbevolking, omdat wij conservatief willen zijn. Als we 2004 als startjaar gebruiken, komt de beroepsbevolking 50-duizend FTE hoger uit in 2005 dan het cijfer van CBS voor 2005. Dit zou er toe leiden dat in 2020 het overschot met 50-duizend FTE verder toeneemt naar 190-duizend FTE. d. Onderbouwing onbenut potentieel De onbenutte ruimte bestaat uit onbenutte deeltijd, onbenutte participatie en beneden niveau werken. In 2020 beschikt Nederland naar schatting over een onbenut potentieel van bijna 1 miljoen hoogopgeleiden (FTE), bestaande uit 25-duizend FTE onbenutte participatie, 485-duizend FTE onbenutte deeltijd en 425-duizend FTE aan hoogopgeleiden die onder hun opleidingsniveau werken. Er vindt geen dubbeltelling plaats tussen deze drie Meer Banen voor Talent
29
Afbeelding 21
Afbeelding 22 vormen van onbenut potentieel, omdat alle data zijn omgerekend met dezelfde deeltijdsfactor en participatiegraad. Onbenutte participatie De bruto participatie van Nederland ligt op dit moment onder het gemiddelde van de Europese top-5. In het basisscenario van het BCG model stijgt de bruto arbeidsparticipatie al met 2,5 procent van 84,1 procent naar 86,6 procent. Deze stijging is bepaald op basis van de prognose van het RWI en de HBO-raad (2006) en is ook in lijn met de CPB verwachting over een toename in arbeidsparticipa30
BCG
perspectieven
tie in de komende jaren. De onbenutte participatie (25-duizend FTE in 2020) is de extra capaciteit die vrijkomt wanneer de participatie nog verder oploopt en de hoogopgeleiden volgens de door Eurostat vastgestelde Europese top-5 gaan participeren. In dit geval gaat het participatiecijfer van hoogopgeleiden met 3,4 procent omhoog. De participatiecijfers voor hoogopgeleiden van Eurostat en het CBS komen overigens niet overeen, omdat Eurostat aanpassingen heeft gemaakt om deze participatiecijfers internationaal vergelijkbaar te maken. Het participatiecijfer van de hoogopgeleiden in Nederland is gebaseerd op CBS data. (Zie afbeelding 23)
Afbeelding 23
Onbenutte deeltijd Onbenutte deeltijd komt voort uit de lage deeltijdsfactor van Nederland. De hoogopgeleiden in Nederland werken gemiddeld 33,2 uur en de Nederlandse bevolking werkt gemiddeld 32,5 uur. De onbenutte deeltijd is op twee manieren berekend: • De hoeveelheid capaciteit die vrijkomt wanneer hoogopgeleiden 40 uur per week gaan werken. Dit komt neer op 485-duizend FTE in 2020. • De hoeveelheid capaciteit die vrijkomt wanneer hoogopgeleiden net zoveel gaan werken als het Europese gemiddelde. Er zijn alleen internationale deeltijdcijfers beschikbaar voor de volledige werkzame beroepsbevolking en niet specifiek voor de hoogopgeleide werkzame beroepsbevolking. Als benadering van de onbenutte deeltijd is het verschil tussen het EU-gemiddelde voor de gehele werkzame beroepsbevolking en het gemiddelde in Nederland gebruikt. Dat leidt tot een onbenut potentieel van 335-duizend FTE in 2020. (Zie afbeelding 24) Onbenut potentieel vanwege onder niveau werken Er werken hoogopgeleiden in banen waarvoor geen
hoog opleidingsniveau is vereist, maar een middelbaar of laag opleidingsniveau. Deze hoogopgeleiden werken dus beneden hun niveau. De onbenutte capaciteit is de ruimte die vrijkomt wanneer hoogopgeleiden weer op niveau gaan werken. In 2020 bedraagt deze onbenutte capaciteit 425-duizend FTE.
V. Methodiek berekening benodigde economische groei of toename aandeel HO-ers In 2020 is er volgens onze prognose een structureel overschot aan hoogopgeleiden. Er zijn in principe twee mogelijke manieren om meer hoogopgeleide banen te creëren in 2020 en dus alle hoogopgeleiden aan het werk te krijgen op hun opleidingsniveau. A. Hogere economische groei De hele economie groeit en bij gelijkblijvende arbeidsproductiviteitsstijging neemt daarmee ook het totaal aantal banen toe. In dit geval wordt het aandeel hoogopgeleide banen constant gehouden en neemt het totaal aantal banen toe. De benodigde toename in totaal aantal banen wordt omgerekend naar economische groei met behulp van de arbeidsproductiviteitcijfers. De economie moet Meer Banen voor Talent
31
Afbeelding 24 met 2,5 procent in plaats van 2,2 procent groeien om alle hoogopgeleiden aan het werk te krijgen. B. Hoger aandeel hoogopgeleiden Het aandeel hoogopgeleide banen op het totaal aantal banen neemt toe. Het totaal aantal banen in 2020 blijft gelijk aan de BCG prognose, maar een groter aandeel banen vereist een hoog opleidingsniveau. Het aandeel hoogopgeleiden zou dan 39 procent moeten worden in 2020 (in tegenstelling tot 37 procent in de uitgangssituatie van 2020). Daarvoor moet het aandeel hoogopgeleiden jaarlijks met 0,45 procent in plaats van 0,3 procent toenemen. Dit betekent een versnelling van de groei van het aandeel hoogopgeleiden met 50 procent. Meer praktisch gezien is er een aantal manieren om meer hoogopgeleide banen te creëren. Twee van de oplossingsrichtingen vallen onder categorie A, hogere economische groei. • Het totale overschot zou geabsorbeerd kunnen worden door twee kennisintensieve sectoren; de financiële sector en de zakelijke dienstverlening. Het benodigde aantal hoogopgeleide banen in 2020 wordt verhoudingsgewijs naar het aantal banen over 32
BCG
perspectieven
de twee sectoren verdeeld en daaruit wordt de benodigde werkgelegenheidsgroei afgeleid. In de financiële sector is een werkgelegenheidsgroei nodig van 1,4 procent in plaats van 0,5 procent en in de zakelijke dienstverlening moet de werkgelegenheid met 1,2 procent in plaats van 0,3 procent groeien om voldoende extra banen te creëren. •H et totale overschot aan hoogopgeleiden in 2020 zou geabsorbeerd kunnen worden door het ondernemerschap in Nederland te laten groeien. In de periode 2000 tot 2005 zijn er volgens het CBS gemiddeld 35.000 nieuwe ondernemingen bijgekomen, hetgeen 53.000 nieuwe banen heeft opgeleverd. Ervan uitgaande dat het aandeel hoogopgeleiden binnen het ondernemerschap gelijk is aan de hele economie en het aandeel met hetzelfde percentage toeneemt, creëert dat per jaar gemiddeld 14.000 nieuwe hoogopgeleide banen (FTE). Om het overschot in 2020 weg te werken, moeten er per jaar ~10.000 hoogopgeleide banen (FTE) bijkomen in de periode 2006 tot 2020. Dat betekent dat het ondernemerschap 50 procent harder moet groeien dan in 2005. Hierbij wordt niet meegenomen dat een hoger niveau van ondernemerschap ook leidt tot een
hogere economische groei (voor landen met een hoog BNP per capita). De laatste oplossingsrichting valt binnen categorie B, het vergroten van het aandeel hoogopgeleiden. •H et totale overschot zou geabsorbeerd kunnen worden door meer hoogopgeleide banen binnen het MKB. Aanname is dat het aandeel MKBbanen gelijk blijft aan 2005, maar dat het aandeel hoogopgeleide banen binnen het MKB stijgt. Het aandeel hoogopgeleiden moet met ~0,3 procent stijgen bovenop de algemene toename in het aandeel hoogopgeleiden van 0,3 procent per jaar om 134.000 extra banen (exclusief frictie) te creëren.
in 2020. Alleen met de werkgelegenheidsgroei van het Global Economy scenario ontstaat er een klein tekort, maar ook in dit scenario is er meer dan voldoende capaciteit om dit tekort op te vangen (in de vorm van onbenutte deeltijd, onbenutte participatie en hoogopgeleiden die onder hun opleidingsniveau werken). Bij het merendeel van de andere belangrijke varia belen, zoals participatie en deeltijdsfactor, wordt het structurele overschot groter wanneer alternatieve aannames worden gedaan. (Zie afbeeldingen 25 en 26)
VI. Scenario's en sensitiviteiten Er zijn sensitiviteitsanalyses uitgevoerd op de belangrijkste variabelen en het model blijkt erg sensitief te zijn voor een aantal van deze variabelen. De werkgelegenheidsgroei is een variabele met veel impact op het overschot. In 3 van de 4 CPB scenario's komt er een overschot
Afbeelding 25 Meer Banen voor Talent
33
Afbeelding 26
Deel 2 Toelichting surveys Algemeen BCG heeft onder 4 verschillende groepen een online enquête gehouden: - HR-managers van grote bedrijven - HBO-/ WO-afgestudeerden met werkervaring tot 8 jaar - HBO-/ WO-studenten - MKB-ers Methode De vragenlijsten zijn door BCG samengesteld en zijn getoetst op begrijpelijkheid en juiste interpretatie. De bevindingen die getoond worden in het rapport zijn gebaseerd op vragen met vier antwoordmogelijkheden (zeer groot, redelijk groot, beperkt en helemaal niet), waarvan steeds de eerste twee (zeer en redelijk groot) zijn gebruikt om als positief/bevestigend antwoord mee te tellen.
Betrouwbaarheid Aan de verschillende groepen zijn de volgende aantallen vragenlijsten gestuurd: - 150 HR managers van grote bedrijven - onbekend aantal HBO-/ WO-afgestudeerden met werkervaring (tot 8 jaar) - onbekend aantal HBO-/ WO-studenten Bij het uitsturen van de enquête naar het Grootbedrijf heeft BCG de top 10 tot top 20 grootste bedrijven per economische bedrijfssector benaderd. Het aantal respondenten is bij de top van het Grootbedrijf alsmede de studenten en werkende hoogopgeleiden voldoende groot voor redelijk betrouwbare uitspraken: - 41 responses van HR managers van grote bedrijven - 247 responses van HBO / WO afgestudeerden met werkervaring tot 8 jaar - 361 responses van HBO / WO studenten Wij hebben ook een enquête afgenomen onder het MKB. Het aantal responses op de MKB survey was te klein om betrouwbare resultaten te leveren en
34
BCG
perspectieven
daarom zijn de resultaten alleen toereikend voor het trekken van indicatieve conclusies. Berekeningen De antwoorden op de vragen in de enquête zijn berekend als aandeel van de totale populatie die de vraag (correct) heeft beantwoord. Onderstaand de data bij elk van de gebruikte grafieken:
Specificiteit van baan
Tekorten aan vaardigheden in grootbedrijf
Meer Banen voor Talent
35
Vermogen tot aanleren in grootbedrijf
Mate van aanleren vaardigheden in hoger onderwijs
36
BCG
perspectieven
Deel 3 Definitielijst Aandeel hoogopgeleide banen: Het percentage hoogopgeleide banen van het totale aantal banen.
Grootbedrijf: Bedrijf met meer dan 250 werknemers (volgens (inter)nationaal gehanteerde regels).
Arbeidsproductiviteitsstijging: Groei in arbeidsproductiviteit. De arbeidsproductiviteit is het totale inkomen dat in het productieproces ontstaat (inclusief winst, belastingen en sociale verzekeringspremies) gedeeld door het totale arbeidsvolume.
HBO starter (in de survey): Een HBO starter is een hoogopgeleide met werkervaring. Een HBO starter heeft een HBO studie afgerond en werkt nu 0-8 jaar.
Economische groei in BBP: De procentuele toename van het bruto binnenlands product (toegevoegde waarde geproduceerd in eigen land ongeacht de oorsprong van de productiefactoren) per hoofd van de bevolking over een bepaalde periode (maand, kwartaal of jaar) in koopkrachtpariteitsdollars of powerparity dollars. Economische groei is de som van werkgelegenheidsgroei en stijging van de arbeidsproductiviteit. Beneden niveau: Het door werkgever vereiste opleidingsniveau is lager dan het feitelijke opleidings niveau van de schoolverlater. Beroepsbevolking: - Personen die tenminste twaalf uur per week werken, of personen die werk hebben aanvaard waardoor ze tenminste twaalf uur per week gaan werken, of - Personen die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden. - Van de beroepsbevolking worden personen die ten minste twaalf uur per week werken tot de werkzame beroepsbevolking gerekend en degenen die niet of minder dan twaalf uur per week werken tot de werkloze beroepsbevolking. Bruto participatiegraad: Beroepsbevolking in procenten van de bevolking (5-64 jaar). Deeltijdsfactor: Gemiddelde arbeidsduur per week. Gebaseerd op een 40-urige werkweek. De factor die nodig is om een aantal naar voltijdequivalent om te rekenen. FTE: Full time equivalent oftwel Voltijdequivalent, gebaseerd op 40-urige werkweek.
Hoogopgeleiden: Mensen met HBO of WO als hoogst genoten opleidingsniveau. MKB: Bedrijven met minder dan 250 werknemers (volgens (inter)nationaal gehanteerde regels). Ondernemers: Een persoon die zich actief bezig houdt om een nieuw bedrijf op te zetten of manager/eigenaar is van een bedrijf van minder dan 42 maanden oud. Netto participatiegraad: Werkzame beroepsbevolking in procenten van de bevolking (15-64 jaar). Niet-participanten: 15-64 jarigen die niet tot de beroepsbevolking behoren. Onderbenutting: Het door werkgever vereiste opleidingsniveau is lager dan het feitelijke opleidings niveau van de schoolverlater. Opleidingsniveau: Het hoogst behaalde opleidingsniveau. Referentieramingen OCW: Het ministerie van OCW publiceert elk jaar ramingen van de verwachte aantallen leerlingen en geslaagden in de verschillende onderwijstypen. Tertiar type-A onderwijs (ISCED): Onderwijs dat grotendeels theoretisch is en de student kwalificeert voor gevorderde onderzoeksprogramma's en beroepen met hoge kwalificatie-eisen, zoals medicijnen, tandheelkunde en architectuur. Dit onderwijsprogamma heeft een minimumduur van drie jaar voltijdonderwijs, maar duurt meestal vier jaar of langer. Tertiar type-A onderwijs wordt niet alleen op universiteiten aangeboden. Niet alle universiteitsdiploma's zijn tertiar type-A onderwijs. Tertiar type-A bevat onder andere tweede graad progamma's, zoals het Amerikaanse master. Vergrijzing: Stijging van de gemiddelde leeftijd. Meer Banen voor Talent
37
Vraag voor frictie: De extra ruimte die nodig is om de arbeidsmarkt soepel (frictieloos) te laten werken. Bij een werkloosheid onder de 3 procent kunnen knelpunten ontstaan in de vacaturevervulling door bijvoorbeeld baanwisselingen. Werkgelegenheidsgroei: Jaarlijkse groei in het totaal aantal banen. Werkeloosheidspercentage: Werkloze beroepsbevolking in procenten van de beroepsbevolking. Werkelozen (werkeloze beroepsbevolking): Personen die verklaren ten minste twaalf uur per week te willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en activiteiten ontplooien om werk voor ten minste twaalf uur per week te vinden, maar die niet of minder dan twaalf uur per week werken. Werkzamen (werkzame beroepsbevolking): Personen die ten minste twaalf uur per week werken. WO starter (in de survey): Een WO starter is een hoogopgeleide met werkervaring. Een WO starter heeft een WO studie afgerond en werkt nu 0-8 jaar.
38
BCG
perspectieven
The Boston Consulting Group
Dankbetuiging
Sinds de oprichting in 1963 streeft BCG ernaar zijn klanten te
De auteurs van dit rapport willen een aantal mensen bedanken
helpen concurrentievoordeel te behalen. Ons bedrijf heeft de
waaronder Free Huizinga van het CPB, Wim Schouten van het
overtuiging dat best practices of benchmarks maar zelden vol-
RWI, Bastiaan van der Wulp van de HBO-raad en Frank Cörvers
doende zijn om blijvende waarde te creëren en dat nieuw inzicht
van het ROA, alle overige experts die geïnterviewd zijn en de
in de economie, markten en de dynamiek van organisaties nodig
vele anderen die hun bijdrage leverden. Daarnaast bedanken zij
is om tot verbetering te komen. Voor ons is elke opdracht een
hun collega’s Frans Blom, Kees Cools, Wouter Jan Schouten,
unieke reeks kansen die niet optimaal kunnen worden benut door
Vie Blonk, Madelon van der Tol, Lianne Pot en alle vele anderen
een standaardoplossing toe te passen. BCG heeft 61 vestigingen
voor hun waardevolle bijdrage.
in 36 landen en telt onder zijn klanten ondernemingen uit alle bedrijfstakken en markten. Meer informatie vindt u op onze web-
Voor verdere vragen kunt u contact opnemen met
site www.bcg.com.
Emile Gostelie: Senior Vice President en Director E-mail:
[email protected]
Over de auteurs Emile Gostelie is Senior Vice President en Director bij
Jan Dirk Waiboer: Vice President en Director
The Boston Consulting Group in Amsterdam. U kunt contact
E-mail:
[email protected]
met hem opnemen via E-mail:
[email protected] Ymke Fokma: Project Leader Jan Dirk Waiboer is Vice President en Director bij The Boston
E-mail:
[email protected]
Consulting Group in Amsterdam. U kunt contact met hem opnemen via E-mail:
[email protected] Marty Smits is Manager bij The Boston Consulting Group in Amsterdam. U kunt contact met hem opnemen via Email:
[email protected] Ymke Fokma is Project Leader bij The Boston Consulting Group in Amsterdam. U kunt contact met haar opnemen via E-mail:
[email protected]
Amsterdam Athens Atlanta Auckland Bangkok Barcelona Beijing Berlin Boston Brussels Budapest
Buenos Aires Chicago Cologne Copenhagen Dallas Detroit Düsseldorf Frankfurt Hamburg Helsinki Hong Kong
Houston Jakarta Kuala Lumpur Lisbon London Los Angeles Madrid Melbourne Mexico City Miami Milan
Monterrey Moscow Mumbai Munich Nagoya New Delhi New Jersey New York Oslo Paris Prague
Rome San Francisco Santiago São Paulo Seoul Shanghai Singapore Stockholm Stuttgart Sydney Taipei
Tokyo Toronto Vienna Warsaw Washington Zürich
Meer Banen voor Talent
39