MEER Meer
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
Deze uitgave is mogelijk gemaakt door bijdragen van:
MEER Meer
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
Auteurs : A. Boosten Natuurmonumenten G. van Ee voorheen Provincie Noord-Holland, thans werkzaam bij Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier K. Everards voorheen werkzaam bij Dienst Waterbeheer en Riolering (Hoogheemraadschap AGV) J. Hofstra Waternet (Hoogheemraadschap AGV) G. Lemmen Natuurmonumenten P. Melman voorheen Provincie Noord-Holland, thans werkzaam bij Landschap Noord-Holland M. Ouboter Waternet (Hoogheemraadschap AGV) R. van Ouwerkerk Waternet (Hoogheemraadschap AGV) R. de Wijs Natuurmonumenten Eindredactie: A. Boosten ’s-Graveland, april 2006
5. 2. 2 Broedvogels
laag is, waarschijnlijk als gevolg van de afgenomen voedsel-
In het Naardermeer worden van de kolonievogels blauwe
rijkdom van het gebied. Hierdoor is de voedselsituatie voor
reiger, purperreiger, aalscholver (inventarisatie van RIZA) en
futen verslechterd. De ontwikkeling van de meerkoet (figuur
zwarte stern steeds jaarlijks de nesten geteld, evenals die van
5.7) vertoont eerst een sterke toename en daarna een sterke
grauwe gans. Roofvogels worden met enige regelmaat geteld,
afname. Mogelijk waren de hogere voorjaarspeilen en de
zowel nesten als territoria. Van de grote karekiet worden jaar-
grotere beschikbaarheid van waterplanten als voedsel gunstig
lijks de territoria geteld, ook van sommige andere schaarse
voor deze soort. Later kreeg de meerkoet waarschijnlijk te ma-
soorten worden waarnemingen verzameld. Van de overige
ken met groeiende voedselconcurrentie van de grauwe gans.
vogels worden jaarlijks tellingen verricht in 3 telgebieden, die
De ontwikkeling van de wilde eend vertoont slechts lokale
zodanig zijn gekozen dat ze representatief zijn voor het Naar-
schommelingen, die bij de landelijke trend worden uitgemid-
dermeer. De telgebieden bestaan uit:
deld.
- een gebied van 12,4 ha met jaarlijks gemaaid rietland en Soorten van jonge rietlanden en zeggenvegetaties
een klein stuk jong moerasbos; - een gebied van 23,3 ha overjarig rietland en een klein stuk
Zwarte stern
De belangrijkste vertegenwoordigers van jong rietland en
Nest grauwe gans
zeggenvegetaties in het Naardermeer zijn baardmannetje,
jong moerasbos; - een gebied met oud moerasbos van 15.1 ha (Oude Kooi).
Figuur 5.5: aantalsontwikkeling van de zwarte stern
bruine kiekendief, grauwe gans, grote karekiet, kleine kare-
Figuur 5.8: aantalsontwikkeling van de grauwe gans
kiet, rietgors, rietzanger en snor. Het baardmannetje is steeds
Hieronder wordt de ontwikkeling van de broedvogels be-
400
met een klein en wisselend aantal aanwezig, hetgeen veelal
120
60
sproken per groep van soorten. Van diverse soorten zijn de
350
overeenkomt met de landelijke ontwikkeling. Baardmannetjes
100
50
ontwikkelingen ook als grafiek opgenomen. Hierbij wordt de
300
broeden vooral in rietland op kleigrond. In laagveenmoeras-
80
40
aantalsontwikkeling in het Naardermeer vergeleken met de
250
sen zijn ze altijd vrij schaars vertegenwoordigd. De bruine
landelijk trend van deze soort in moerasgebieden (volgens
200
kiekendief is de laatste jaren steeds maar met 1 paar aanwe-
SOVON). Beide trends (Naardermeer en landelijk) zijn in de
150
zig, hetgeen jaren geleden wel anders was. Misschien speelt
grafiek voorzien van een eigen y-as, zodat de startpunten van
100
hierbij de toegenomen voedselconcurrentie, met name door
50
havik en buizerd, een rol. Het aantal grauwe ganzen is dramatisch toegenomen (figuur 5.8), vooral sinds 1996. Was de 04
vestiging in eerste instantie vooral het gevolg van de kolonisa-
05
02
03
00
01
98
99
96
97
94
95
92
0
op de trend in het Naardermeer.
93
04
02
00
98
96
94
92
y-as heeft betrekking op de landelijke trend en de rechter y-as
90
0 88
de grafieken zo goed mogelijk konden samenvallen. De linker
0 86
10
84
20
90
20
91
40
Nmeer
88
30
NL index
89
60
Nmeer
70
NL
140
tie van deze soort van de Oostvaardersplassen en het uitstra-
60 40
Fuut nl
ondanks het jaarlijks uitleggen van broedvlotjes. De zwarte
Fuut
sterns broedden toen in de naburige Ankeveense Plassen.
5
20
100
8
en was gemiddeld 21 %. In het voorjaar van 2005 is het aantal
6
80
Nadat ze hier vertrokken waren (mogelijk door aanhoudende
60
verstoring van onder andere vossen), keerden ze weer terug
40
in het Naardermeer. Ondanks dat ook hier waarnemingen zijn
20
gedaan van langs zwemmende vossen en overvliegende havik
00
98
96
94
92
90
88
86
0 84
0
bewoonde nesten schommelt sinds 2000 tussen de 3 en 40 % Grote Karekiet NL
legsels met eieren voor het eerst duidelijk afgenomen (De
Grote Karekiet
Wijs, ongepubliceerd). Mogelijk heeft de populatie zijn top bereikt. Predatie van vossen op de legsels is vooralsnog ge-
4
ring, in 2004 zo’n 8 %. Overige verstoring komt vermoedelijk
2
door de (buur)ganzen zelf. De effecten van de grote aantallen
0
0
grauwe gans op de vegetatie in het gebied wordt al duidelijk
03
10
geschiktheid van het Naardermeer. De jaarlijkse toename in
10
120
01
80
leiden dat deze soort tussen 1984 en 1994 afwezig is geweest,
140
99
15
160
97
100
180
(figuur 5.5). Uit de ontwikkeling van deze soort valt af te
95
120
tig voedselrijk water in het Naardermeer is de zwarte stern
93
20
jaren zo sterk in het gebied ontwikkelt zegt ook iets over de
12
91
140
200
89
160
lend effect hiervan, het feit dat deze soort zich de afgelopen
Figuur 5.9: aantalsontwikkeling van de grote karekiet
87
De belangrijkste vertegenwoordiger van kleinschalig, ma-
85
Soorten van kleinschalig, matig voedselrijk water
83
Figuur 5.6: aantalsontwikkeling van de fuut
merkbaar; vele rietkragen en rietvelden worden opgegeten.
en buizerd, hebben ze tot nu stand gehouden. Het hoofdvoedsel van de zwarte stern bestaat uit kleine vissen en grote
Figuur 5.7: aantalsontwikkeling van de meerkoet 400
35
350
30
waterinsekten (onder andere libellen) en is in voldoende mate voorhanden, zodat verwacht mag worden dat deze soort zich ook in de toekomst kan handhaven.
Dit kan negatieve gevolgen hebben voor andere rietvogels.
Figuur 5.10: aantalsontwikkeling van de kleine karekiet
140
De grote karekiet is zo’n rietvogel. Hij broedt vooral in water-
70
riet, dat de laatste jaren is afgenomen. De ontwikkeling van
60
deze soort (figuur 5.9) vertoont flinke lokale schommelingen,
50
die niet exact synchroon lopen met de landelijke trend. Door
120
300
25
water zijn fuut, meerkoet en wilde eend. De ontwikkeling van
60
de visetende fuut (figuur 5.6) loopt duidelijk achter bij de lan-
40
86
de lage aantallen is deze afwijking echter niet heel wezenlijk. Kleine Karekiet NL
Markant is wel dat de grote karekiet in het Naardermeer niet
Kleine Karekiet
als broedvogel aanwezig was in 1982-1983, maar hierna toch den in Nederland waar deze soort verdween en niet meer
0
0
terug is terug gekomen. De kleine karekiet is een algemene
00
20
98
weer terugkwam. Dit in tegenstelling tot veel andere gebie-
10
96
20
94
00
98
96
94
92
90
opgemerkt dat de biomassa van vissen in het Naardermeer
88
0 86
delijke trend van moerasgebieden. In hoofdstuk 4.6 is reeds
0 84
50
5
30
92
10
100
De belangrijkste vertegenwoordigers van open, voedselrijk
40
90
Meerkoet
80
88
15
150
Meerkoet NL
100
86
20
200
Soorten van open, voedselrijk water
84
250
87
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
rietzangvogel, waarvan de aantallen landelijk gezien licht toe-
Soorten van struwelen, bosranden en jong bos
nemen vanaf 1984 (figuur 5.10). Ook in het Naardermeer was
De belangrijkste broedvogels van struweel, bosrand en jong
daarvan sprake tot 1995, waarna de aantallen sterk afnamen.
bos, die ook nog binding hebben met riet, zijn blauwborst
Dit is ongetwijfeld het gevolg van de afgenomen rietkwali-
en sprinkhaanzanger. De blauwborst vertoont landelijk een
teit, vermoedelijk veroorzaakt door vraat van grauwe gans.
geleidelijk stijgende trend vanwege gunstige ontwikkelingen
De rietzanger is sterk toegenomen, hetgeen ook landelijk het
in zuidelijk Flevoland en de Biesbosch (na verdwijnen van
geval is (figuur 5.11). Dit heeft vermoedelijk te maken met
de getijden). In de telgebieden in het Naardermeer is ook
gunstige omstandigheden in het wintergebied in Afrika. Toch
sprake van een toename na de vestiging in 1992 (figuur 5.14).
moet niet worden vergeten dat deze toename meer het ‘op-
De sprinkhaanzanger schommelt in het Naardermeer sterk
krabbelen’ is van een eerdere afname in Nederland, met 1984
in aantal (figuur 5.15) en het aantal broedparen neemt in
als dieptepunt. Dat de rietzanger nog toeneemt terwijl de
vergelijking met de landelijke trend af. Voor dit laatste is geen
kleine karekiet afneemt, heeft te maken met een verschil in
verklaring voorhanden.
het habitat: de rietzanger zit vooral in overjarig riet met wat
Figuur 5.15: aantalsontwikkeling van de sprinkhaanzanger
400
45
een toename, die wat sterker lijkt dan de landelijke trend
loopt in het Naardermeer enigszins achter bij de landelijke
200
350
40
in moerasgebieden. Waarschijnlijk is dit het gevolg van de
trend (figuur 5.16). Misschien speelt de verminderde voedsel-
180
35
gunstige ontwikkelingen in het Naardermeer vanaf 1986: met
rijkdom van het Naardermeer hierbij een rol. De aalscholvers
30
verhoogde peilen en verbeterde waterkwaliteit. De rietgors
van het Naardermeer fourageren vooral in het IJmeer. De
25
Rietzanger NL
lijkt in het Naardermeer wat sterker toe te nemen dan de
ontwikkeling van het aantal aalscholvers in het IJsselmeerge-
20
Rietzanger
landelijke trend (figuur 5.12). Ook deze soort heeft voor-
bied en nog sterker in het Naardermeer, loopt wat achter bij
80
keur voor rietvelden met wat struweel, waar de invloed van
die in de rest van Nederland (figuur 5.17). Dit heeft te maken
60
ganzen wat gringer is. De purperreiger die ook in dit habitat
met het feit dat de voedselvoorraad aan vis in het IJsselmeer
voorkomt vertoont een wat achterblijvende trend vergeleken
vooral is afgenomen ten zuiden van de Houtribdijk, de dijk
met de landelijke (figuur 5.13). Het is niet duidelijk of de vos
tussen Enkhuizen en Lelystad. De aalscholvers van het Naar-
hierbij nog een rol speelt als predator. De aantalsontwikke-
dermeer zijn juist van dit deel van het IJsselmeer afhankelijk
lingen van de purperreiger in Nederland worden grotendeels
en hebben het daardoor het moeilijkst.
15 10
00
Figuur 5.12: aantalsontwikkeling van de rietgors
180
Ze zaten vooral in overjarig rietland en zochten hun voedsel
160
160
grotendeels in de polders van Waterland. In 1988 wisten één
140
140
Rietgors NL
of meer vossen de hoofdkolonie te bereiken en aten vrijwel
120
120
Rietgors
alle eieren en jongen op, getuige de vele prooiresten en an-
100
100
10
dere sporen die ze achterlieten. Slechts 37 van de 120 nesten
50
5
wisten hieraan te ontkomen. De lepelaars weken in de jaren hierna uit naar zuidelijk Flevoland. Ondanks inspanningen om het Naardermeer weer geschikt te maken, zijn ze niet meer
Figuur 5.14: aantalsontwikkeling van de blauwborst
00
98
96
94
92
90
88
86
84
0
80
80
60
60
40
40
20
20
0
0 02
100
00
15
98
beschikbaar.
96
sterk toegenomen, landelijke gegevens waren echter nog niet
teruggekeerd. Om de vos tegen te houden is een gazen hek geplaatst in sloten rondom een rietland en ook zijn kunststof
Figuur 5.13: aantalsontwikkeling van de purperreiger
12
500
80
60
300 250
50 Purperreiger
150
30
100
0
6000
8
landse lepelaars broedt inmiddels op de Waddeneilanden en
5000
Blauwborst NL geheel
elders langs de kust. De verwachting is niet dat ze op korte
Blauwborst
termijn in het Naardermeer zullen terugkeren.
4000
4
3000
2
2000
0
1000
84
00
0
10
98
100
Dit leverde echter niets op. Het merendeel van de Neder-
50
20
96
200
94
40
200
92
300
Purperreiger NL
10
6
90
400
350
88
500
400
70
86
600
Figuur 5.17: aantalsontwikkeling van de aalscholver
lokvogels en kunstnesten geplaatst om lepelaars te lokken.
450
0 1925
05
03
01
99
97
95
93
91
89
87
85
0
88
Sprinkhaanzanger
Figuur 5.16: aantalsontwikkeling van de blauwe reiger 200
150
0
0
94
200
20
0
92
25
1
90
250
20
180
Tot en met 1988 broedden ook lepelaars in het Naardermeer.
NL
2
200
Recent is de purperreiger in het Naardermeer echter weer
Sprinkhaanzanger
3
40
bepaald door de situatie in het wintergebied in West-Afrika.
30
300
4
88
98
96
94
92
90
0 88
0 86
5
84
50
5
100
86
100
120
84
150
6
140
84
250 200
7
160
82
300
8
00
Naardermeer. De aantalsontwikkeling van de blauwe reiger
98
geren elders. De blauwe reiger fourageert wel in en om het
in het Naardermeer aanvankelijk een afname, gevolgd door
96
ganzen vermoedelijk de meeste invloed. De snor vertoonde
Aalscholver
94
Blauwe reiger en aalscholver broeden in bomen, maar foura-
92
zonder houtige opslag. Op deze rietoevers hebben de grauwe
90
Overige kolonievogels
88
Figuur 5.11: aantalsontwikkeling van de rietzanger
struweel, de kleine karekiet meer in de randen van rietland
86
Aalscholver
89
1945
1965
1985
2005
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
Blauwe Reiger NL Blauwe Reiger
Rietzangvogels terug in de tijd
Figuur 5.18: verspreiding van kleine en grote karekiet in 1943, 1988 en 2001 - 2003
Van de meeste zangvogels in het Naardermeer is informatie over aantallen pas bekend vanaf 1968 (voorzichtige schattingen). In 1988 werd voor het eerst een echte integrale inventarisatie uitgevoerd (De Wijs, 1989). Bijzonder is echter dat de rietzangvogels al veel eerder, in 1943, goed zijn geteld door Fischer en Ladiges (1944 en 1945). Dergelijke vroege inventarisaties komen in Nederland niet veel voor. Het is dan ook aardig om de gegevens van 1943 te vergelijken met die van 1988 en 2001-2003 (De Wijs, ongepubliceerd) (tabel 5.6). Natuurlijk zijn er verschillen in de methode, maar alle drie de inventarisaties zijn gebaseerd op een vorm van territoriumkartering, waardoor enige mate van vergelijking mogelijk is. Het blijkt dat snor en rietzanger sinds 1943 in aantal zijn toege-
Broedende lepelaars in het Naardermeer (voor 1988)
nomen. Grote karekiet is sterk afgenomen, maar dit aantal blijft vanaf 1988 ongeveer op hetzelfde niveau. De kleine karekiet is aanvankelijk sterk toegenomen, maar is sinds 1988
Kleine karekiet 1943
Grote karekiet 1943
Kleine karekiet 1988
Grote karekiet 1988
Kleine karekiet 2001 - 2003
Grote karekiet 2001
afgenomen. Het aantal rietgorzen nam aanvankelijk toe, maar is daarna ongeveer gelijk gebleven. Het baardmannetje komt vanaf 1943 steeds in zeer lage aantallen voor. Tabel 5.6: aantallen rietzangvogels in het Naardermeer 1943
1988
2001-2003
Grote karekiet
44-50
7
8
Snor
22-30
46
72
46
117-120
183
Kleine karekiet
55
404-499
(172)
Rietgors
35
78
(60)
Baardmannetje
2
3
0-3
Rietzanger
Grote karekiet
De recente afname van de kleine karekiet is het gevolg van achteruitgang van het riet (oppervlakte en kwaliteit). De verspreidingskaartjes van de grote en kleine karekiet tonen goed de veranderingen in het gebied (figuur 5.18). In 1943 was de grote karekiet een algemene soort in alle delen met waterriet (ook op plaatsen waar inmiddels bos is gekomen), in 1988 zat de soort vooral langs de vitale rietstroken langs de Oosttocht, waar momenteel vrijwel geen goed ontwikkelde rietstroken meer voorkomen.
90
91
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
5. 2. 3 Zoogdieren
5. 2.4 Libellen
80
Zoogdierwaarnemingen van het Naardermeer zijn bekend
In 1997 is het Naardermeer op libellen geïnventariseerd (De
70
vanaf 1992. Tevens is in 1994 een vallenonderzoek uitgevoerd
Groot, 1997). Er zijn 23 libellensoorten gevonden, waarvan
60
(Provincie Noord-Holland en Noord-Hollandse Zoogdierstu-
waarschijnlijk 21 vaste bewoners en 2 zwervers. Dit komt goed
50
diegroep, 1998). Van de in totaal 21 zoogdiersoorten die zijn
overeen met het aantal soorten libellenlarven dat aangetrof-
40
waargenomen, heeft alleen de waterspitsmuis de status van
fen is bij het macrofauna-onderzoek. Vooral enkele karakteris-
30
Rode Lijst soort. De vleermuizen zijn extra beschermd in het
tieke laagveensoorten kwamen in hoge dichtheden voor, zoals
20
kader van internationale verdragen (Habitatrichtlijn, Conven-
glassnijder, vroege glazenmaker (beide Rode Lijst soorten) en
10
tie van Bonn, Conventie van Bern).
de smaragdlibel. De grote roodoogjuffer, die vooral aangewe-
Vroege Glazenmaker Smaragdlibel Glassnijder Groene glazenmaker
0 1998
1999
2000
2001
2002
2003
2004
zen is op witte waterlelie en gele plomp, bleef opvallend lang Bijlage 8 omvat een soortenlijst van de zoogdieren die vanaf
in het Naardermeer vliegen. Ook is een mannelijk exemplaar
Figuur 5.21: aantalsontwikkeling van 4 soorten libellen op
1992 in het Naardermeer waargenomen zijn. Aangezien
waargenomen van de kwetsbare bruine korenbout en van de
een drietal monitoringsroutes in het Naardermeer
vooral losse waarnemingen bekend zijn en geen (periodieke)
bedreigde groene glazenmaker (beide Rode Lijst soorten).
inventarisaties uitgevoerd zijn, is het veelal niet mogelijk
Ree
uitspraken te doen over de aantalsontwikkeling van deze
Beide zijn waarschijnlijk zwervers uit de Kortenhoefse Plassen en Het Hol (De Groot, 1995; Provincie Noord-Holland, 1997).
soorten. Uitzondering hierop vormen de reeën, die vanaf 1999 geteld zijn.
Sinds 1998 worden enkele van bovengenoemde karakteris-
Het aantal reëen in het Naardermeer is jarenlang vrij stabiel
tieke soorten geteld langs een drietal monitoring-routes.
gebleven, maar lijkt recentelijk af te nemen (mondelinge
Twee routes zijn gelegen tussen Visserij en omgeving Binnen-
mededeling J. Verkerke). Uit tellingen aan de buitenrand van
zij. Deze telroutes zijn gericht op de in het voorjaar actieve
de Ringdijk in de voorjaren vanaf 1999 blijkt dat er sprake is
soorten: vroege glazenmaker, glassnijder en smaragdlibel. Een
van een recente afname (figuur 5.19). Hierbij is geen verschil
derde route loopt langs de spoorlijn bij het Jan Hagensbos.
te zien tussen het seizoensmaximum van de totalen per teldag
Deze is gericht op de groene glazenmaker, vanwege de daar
(staven) en de optelling van alle seisoensmaxima per telvak
aanwezige krabbenscheervegetatie. Uit figuur 5.21 blijkt dat
(lijn). Dit laatste gaat uit van de plaatstrouwheid van de die-
vroege glazenmaker en glassnijder fluctuerend stabiel zijn. De
ren (territoriaal in het voorjaar).
fluctuaties bij de smaragdlibel zijn veel groter, een duidelijke
Viervlek
trend is nog niet te zien. De groene glazenmaker is slechts Bij een vergelijking van de aantallen reeën in de bufferzone
twee maal waargenomen. Hieruit kan de conclusie getrok-
(westzijde) met die langs de Ringdijk, blijkt dat de afname in
ken worden dat er geen sprake van een echte populatie. De
de bufferzone sterker is (figuur 5.20). Dat kan zowel verband
krabbenscheervegetatie ter plaatse, die enkele jaren geleden
houden met afgenomen zichtbaarheid door verruiging, als
Konijn
zeer mooi en dicht was, is tegenwoordig veel minder geschikt
met de afgenomen grasproductiviteit (grasland is omgevormd
voor deze soort (door vestiging van riet). Dit dichtgroeien met
tot moeras/rietland/ruigte), waardoor minder voedsel aan-
riet kan het gevolg zijn van natuurlijke successie, die mogelijk
wezig. Opvallend is wel dat ook langs de Ringdijk, waar deze
versneld wordt door de slechtere waterkwaliteit in dit deel
effecten minder sterk zijn, de aantallen afnemen. Afgewacht
van het Naardermeer (maakt onderdeel uit van de hydrologi-
Figuur 5.20: vergelijking van aantal reeën langs
moet worden of deze daling doorzet. Overigens zal een deel
sche isolatie van de aalscholverkolonie). Buiten deze moni-
Ringdijk en in de bufferzone
van de aanwezige reëen niet in de tellingen vertegenwoordigd
toringsroute is in 2003 tweemaal een eiafzettende groene
90
zijn, omdat ze simpelweg niet geteld worden of omdat ze hun
80
territorium midden in het Naardermeer hebben. In 1980 was
de spoorlijn).
70
dit laatste bij 10 van de 80 reeën het geval (De Wijs, 1981).
60
140 120 100 80
50
buffer
40
Ringdijk
Het ontbreken van verschillende successiestadia van de verlanding is naast de waterkwaliteit een beperkende factor voor
30
vestiging van enkele libellensoorten. Dit geldt vooral voor de
20
vestiging van de groene glazenmaker en voor de terugkeer
10
van de gevlekte witsnuitlibel. De groene glazenmaker heeft
0 1999
60
Paringswiel van het lantaarntje
glazenmaker waargenomen in de Drie Elssloot (ten zuiden van
2000
2001
2002
2003
2004
dichte krabbenscheervegetaties nodig om eitjes in te leggen. Mogelijk kan deze soort door de geconstateerde (lichte) toe-
40
name van krabbenscheer in de toekomst toegevoegd worden
20
aan de vaste bewoners van het Naardermeer.
0 1999
2000
2001
2002
2003
2004
Figuur 5.19: aantallen reeën langs de Ringdijk (buitenzijde)
92
93
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r
5. 2.5 Herpetofauna
bepalen is, zijn geen aantallen aangegeven. Aangezien de
In het Naardermeer zijn 7 soorten amfibieën en 2 soorten
ringslang en de heikikker nu nog steeds waargenomen zijn
reptielen waargenomen (bijlage 10). Hiervan zijn er twee op-
in het Naardermeer en van beide soorten voortplanting is
genomen op de Rode Lijst, namelijk de heikikker en ringslang.
geconstateerd, kan gesteld worden dat voor deze soorten aan het streefbeeld van zowel 2005 als 2050 is voldaan. Deson-
De kleine watersalamander komt in ieder geval voor nabij
danks geeft dit te weinig informatie over het voorkomen en
de uitwatering van het Naardermeer en de rugstreeppad
de aantalsontwikkeling van de soorten, een voortzetting van
is aangetroffen bij De Visserij en in de polders rondom het
de monitoring is hiervoor gewenst.
Naardermeer. Van de ringslang is waarschijnlijk een zeer rijke populatie aanwezig, ze worden op allerlei plaatsen aange-
5. 2.6 Conclusie fauna
troffen en in 2001 was er zelfs een buizerd die er zijn jong
Evenals de terrestrische vegetatie is ook de terrestrische fauna
mee voerde (8 slangen op het nest, diverse voedselvluchten
minder direct te koppelen aan de herstelmaatregelen. De
met slang gezien, mondelinge mededeling R. de Wijs). Sinds
fauna is vooral afhankelijk van de structuur van de vegetatie
2001 zijn ringslangen geteld op een monitoringsroute langs
en het voedselaanbod, maar ook spelen factoren als versto-
de Ringdijk (vanaf De Visserij in zuid-westelijke richting). De
ring, bereikbaarheid en de situatie op overwinteringsplaatsen
aangetroffen aantallen waren achtereenvolgens 6, 3, 2 en 1.
een rol.
De geringe aantallen in 2004 kunnen zijn veroorzaakt door de aanleg van een verhoogde dijk op dit transect in de winter
Het merendeel van de moerasbroedvogels doet het goed in
van 2003-2004. Tot in 2001 waren enkele mesthopen aanwezig
het Naardermeer. Maar de afname van het (water)riet (in op-
bij de volkstuintjes langs de spoordijk bij Naarden, die goed
pervlakte en kwaliteit) is voor bepaalde soorten, zoals grote
gebruikt werden door de ringslang als broedplaats. Vanwege
en kleine karekiet nadelig. Het is niet duidelijk of deze slechte
de kans op vermesting van het water zijn deze hopen in 2001
rietkwaliteit het gevolg is van het minder voedselrijke water,
verwijderd. Andere broedplaatsen van ringslangen in het
de geringe peilfluctuaties of de sterke toename van vraat
gebied zijn (vooralsnog) niet bekend.
door grauwe ganzen. Onderzoek hiernaar is gewenst.
De heikikker is in 2000 in opdracht van de Provincie Noord-
Van de overige faunagroepen, zoals zoogdieren, libellen en
Holland onderzocht in het Naardermeer en de Noordelijke
herpetofauna zijn minder gegevens bekend, zodat vrijwel
Vechtplassen (Van Straaten, 2001). Het Naardermeer bleek het
alleen de aan- of afwezigheid aangegeven kan worden. Voor
belangrijkste deelgebied voor deze soort in de regio. Voort-
meer informatie over de aantalsontwikkeling, dient de moni-
planting werd vooral geconstateerd aan de west- en zuidrand
toring voortgezet te worden.
van het Naardermeer en in de westelijke bufferzone. Ook in de jaren hierna werd voortplanting aan de westrand geconstateerd. Van Straaten (2001) noemt met name de bufferzone als plek met grote aantrekkingskracht op bruine kikker en heikikker, waar ook uitbreiding van deze soorten heeft plaatsgevonden. Ringslang
Meldingen van het voorkomen van kamsalamander konden niet geverifieerd worden; een speciale zoektocht in de Eendenkooi leverde niets op. Een nieuwkomer is de roodwangschildpad. Eerder werd al eens een eierleggend vrouwtje bij de Eendenkooi gezien. In 2003 zwom een exemplaar in de westelijke Ringsloot en in 2004 zat een exemplaar te zonnen in de Bovenmeent. In het streefbeeld van het Herstelplan Naardermeer zijn van de herpetofauna alleen de ringslang en de heikikker genoemd. De streefbeeld-abundanties voor beide soorten zijn aangegeven met een +, wat inhoudt dat ernaar gestreefd wordt dat van beide soorten een levensvatbare populatie aanwezig is. Omdat de grootte van de populaties moeilijk te
94
95
13 j a a r H e r s t e l p l a n N a a r d e r m e e r