Vlaams Verbond van het Katholiek Secundair Onderwijs Guimardstraat 1, 1040 Brussel
MEDEDELING referentienr. datum gewijzigd contact
: M-VVKSO-2004-109 : 2004-10-20 :— : Dienst Leerlingen en schoolorganisatie,
[email protected], 02 507 07 25 Joost Laeremans,
[email protected], 02 507 08 66 Jackie Denis,
[email protected], 02 507 07 42 Janwillem Ravyst,
[email protected], 02 507 07 96 Katrien Bressers,
[email protected], 02 507 07 25 Jan Schokkaert,
[email protected], 02 507 06 48
Visie op zorg
Vooraf De laatste jaren hebben veel van onze scholen zeer veel tijd en energie geïnvesteerd in hun zorgbeleid. Zij doen dit vanuit een bijzonder engagement, zonder dat daar noemenswaardige middelen tegenover staan. De weg die ze hebben afgelegd tot de zorgbrede scholen die ze vandaag zijn, is vaak indrukwekkend. Op vraag van het Comité van de Hoofdbegeleiders heeft het VVKSO – aansluitend bij de Algemene Pedagogische Reglementering nr. 2 betreffende “Het pedagogisch dossier van de leerling – de basisvisie over “zorg op school” verder geëxpliciteerd. De tekst die nu voorligt, is vooral bedoeld als: •
basistekst waaraan latere teksten zullen refereren (o.a. in voorbereiding: “Het zieke kind op school”, “Leerlingen met specifieke onderwijsbehoeften”, …);
•
spiegel waaraan de school haar eigen zorgbeleid kan toetsen, bespreken en verder concretiseren.
Het zou jammer zijn dat dit document na vluchtige lezing geklasseerd wordt. Daarom willen we het hele schoolteam én de leerlingen oproepen om vanuit deze algemene visie de concrete schoolpraktijk aan een toetsing te onderwerpen. Dat kan b.v. gebeuren door een aantal stellingen uit de tekst te lichten en deze te bespreken in de scholengemeenschap, een pedagogische studiedag, een personeelsvergadering, de leerlingenraad enz. Met concrete vragen over optimalisering van het zorgbeleid, modellen en materiaal kan de school ook steeds terecht bij de diocesane of congregationele begeleiding, die deze visie op zorg mee zal ondersteunen.
1
Uitgangspunten
Wie problemen heeft zoekt een veilig en liefst warm nest om bezorgdheid en angst te uiten, om zichzelf te zijn. Eerder dan raadgevingen, meningen, en “oplossingen”, zoeken we hier naar mensen die aan die bezorgdheid en angst tegemoet kunnen komen: leraren, leerlingen, directeurs, die kunnen luisteren. Iemand waar je vertrouwen in kan hebben, iemand bij wie alles vertrouwelijk blijft, die zegt "Ik geef om je", die gelooft.
2 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
1.1
Zorg en het maatschappelijk appel
“Stel dat je midden in de nacht naar één van je vrienden gaat om te vragen: "Vriend, leen me drie broden, want een vriend van me is na een lange reis bij mij aangekomen en ik heb niets om hem voor te zetten.'' Zou die ander daarbinnen antwoorden: "Val me niet lastig. De deur is al op slot en mijn kinderen en ik liggen in bed. Ik kan niet opstaan om ze je te geven?” Welnee, hij staat op en geeft je wat je nodig hebt “ (Lc 11, 5-8). In een samenleving waarin de onderlinge verhoudingen geregeld worden door rechten, plichten en contracten is bovenstaand antwoord niet vanzelfsprekend. Het individu is een aantal voorheen vertrouwde kaders en gevoelens van verbondenheid of samenhorigheid kwijtgeraakt of heeft ze nooit gekend. Precies omdat deze banden ontbreken of afgebrokkeld zijn is het gemakkelijker de andere (of de omgeving) te verwaarlozen en schade toe te brengen. Desintegratie is een vaak gesignaleerd maatschappelijk probleem. Het wegvallen van deze gemeenschappelijkheid op sociaal vlak en van de gedeelde waardenkaders veroorzaakt bij onze jongeren vaak angst (ook voor de toekomst) en gevoelens van plaatsverlies. Zorgethiek zal vanuit die gewijzigde maatschappelijke context anders worden ingevuld. Meer dan ooit is de vraag naar van binnenuit doorleefde en voorgeleefde verbondenheid groot. Mensen die zelf leven vanuit een persoonlijke morele bewogenheid en verantwoordelijkheid, kunnen diezelfde waarden bij jongeren stimuleren. Deze kansen mogen we niet laten liggen.
1.2
Zorg en de missie van de katholieke school
Het christelijke gebod je naaste lief te hebben, vraagt engagement en volgehouden inzet. Liefde heeft betrekking op de andere als persoon, als mens. Beminnen gaat verder dan de rechtvaardigheid, die stelt dat je gelijke gevallen op een gelijke manier moet beoordelen en dat je alleen een uitzondering kan maken als ze kan gerechtvaardigd kan worden. “De rechtvaardigheid vergelijkt, de liefde niet’ 1 . We zijn geen “calculerende” burgers maar enthousiastelingen die vanuit hun gedeeld mens- en maatschappijbeeld die christelijke inspiratie geëngageerd gestalte geven. De bijbelse traditie blijft ons stimuleren bij de opvoeding en vorming van jonge mensen die opgroeien in - en het product zijn van - een samenleving die gekenmerkt wordt door toenemende individualisering. De bijbel beschouwt de mens als een wezen-in-wording. Mens word je, door en samen met anderen. Kenmerkend daarbij is het verbonden zijn. Elke mens ervaart zichzelf in relatie tot zichzelf, tot de andere, tot de wereld en tot God 2 . Op de vraag van de wetgeleerde “Wie is mijn naaste?” vertelt Jezus het verhaal van een man die in de handen van rovers is gevallen. De barmhartige Samaritaan (Lc. 5, 30-37) wordt gelezen vanuit het standpunt van de weldoende helper. Er zijn andere standpunten mogelijk. Hoe voelt het om in de positie van slachtoffer te verkeren? Waarom werd juist die man slachtoffer? Wie zorgt voor de zorgdrager? Het is zinvol deze vragen in overweging te nemen.
1
P. MOYAERT, De mateloosheid van het christendom. Over naastenliefde, betekenisincarnatie en mystieke liefde, Sun, Nijmegen, 1998, p. 30.
2
We verwijzen hier naar het intern document “Mensbeeld” zoals dat tot stand kwam binnen de dienst Pedagogische begeleiding. Beide documenten moeten samen worden gelezen.
3 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
In de opdrachtsverklaring van het katholiek onderwijs vinden we passages die aangeven op welke wijze wij onze zorg voor de jongeren gestalte willen geven: •
“Zij (de katholieke school) legt de nadruk op een pedagogische benadering van het kind en de jonge mens. Ze streeft de totale vorming van de persoon na.’
•
De katholieke school stelt zich actief open voor al wie in onze maatschappij, op welke manier ook, kansarm is.
•
In deze schoolgemeenschap ervaren kinderen en jongeren dat hun opvoeders met hen begaan zijn. De jonge mensen worden opgeroepen om op creatieve wijze hun bestaan gestalte te geven als een gave en een opdracht.
•
Directie en personeelsleden zijn de dragers van het opvoedings- en vormingsproject en de belangrijkste uitvoerders ervan. Dit impliceert dat zij daartoe een gunstig klimaat scheppen”.
Scholen, scholengemeenschappen, congregaties vertalen deze missie in een eigen christelijk opvoedingsproject waarvan zorg hét kernelement of de grondslag is. (zie ook punt 5).
2
Definitie en criteria
We willen het begrip ‘zorg’ bewust heel breed definiëren en gaan er daarbij van uit dat elke school daar al mee bezig is. Bij het uitschrijven van deze visie valt op dat het gemakkelijker is het zorgbeleid voor leerlingen in kaart te brengen, dan aandachtspunten te formuleren om ook de zorg voor collega’s ter harte te nemen. Toch maken ze integraal deel uit van onze bekommernis. Onder zorg op school verstaan we alle initiatieven die het welbevinden van alle schoolbetrokkenen verhogen en maximale ontwikkelingskansen creëren voor alle leerlingen. Een goed uitgebouwd zorgsysteem beantwoordt aan de volgende criteria. 2.1 Zorg zit verweven in de schoolcultuur, het is geen laagje vernis dat er bovenop komt. Bedoeling is dat iedere leerling en iedere medewerker zich goed voelt op school en ook bereid is om de zorgcultuur mee te dragen en medeverantwoordelijk te zijn voor het algemeen welbevinden. Zorg is een recht maar tegelijkertijd ook een plicht voor iedereen op een school. 2.2 De visie op zorgbeleid door de school of de scholengemeenschap uitgetekend schept een kader waaraan deelaspecten getoetst worden (zoals o.a. leerlingenbegeleiding, taalbeleid, Gok-beleid, aanpak leerproblemen, preventie...) en waarbinnen leren leren, leren kiezen en leren leven een plaats vinden en krijgen. Ook ‘werken’ in een school zal op grond van die visie geëvalueerd worden. 2.3 Zorgbeleid is dynamisch en moet steeds inspelen op nieuwe ontwikkelingen. Dialoog en inspraak creëren de nodige ruimte om eraan te werken en het bij te sturen. Zo groeit de draagkracht en ontstaat een permanente betrokkenheid. 2.4 De zorgzame school bekommert zich om de totale leerling. Een zorgende school legt zowel de klemtoon op het bijbrengen van sociale en morele vaardigheden als op kwaliteitsvolle vorming op intellectueel en technologisch vlak. Aandacht voor het groeiproces dat leerlingen doormaken op alle terreinen, zal het welbevinden bevorderen.
4 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
Als de school door de leerlingen ervaren wordt als een plaats: •
waar ze zich aanvaard weten en zich thuis voelen (brede zorg);
•
waar vaardigheden, kennis en competenties geleerd worden (cognitieve, dynamisch-affectieve en psychomotorische vorming);
•
waar ze verantwoordelijkheid leren nemen (participatieve en maatschappelijke betrokkenheid);
•
waar ze sociaal verkeer kunnen inoefenen (sociale vaardigheden);
•
waar ze op zoek mogen gaan naar zingeving (morele en religieuze vorming);
dan zit het welbevinden goed. 2.5 Zorg op school betreft elke leerling (mens). Iedereen is anders, historisch gesitueerd, met eigen talenten en mogelijkheden, affectief bewogen, bepaald door zijn lichamelijkheid, product van zeer veel invloeden. Zorgbeleid gaat verder dan remediëren of kansenbevorderend werken met minderheidsgroepen of doelgroepleerlingen. Het accent ligt minder op corrigeren, remediëren en/of voorkomen van narigheid. De zorg zal zich daarom niet eng focussen op remediëring en herstel. 2.6 Consequent doorgedreven zorg voor iedereen leidt automatisch, via het solidariteitsprincipe, tot initiatieven van zorgverdieping voor leerlingen met specifieke behoeften. 2.7 De zorgzame school zal preventie centraal stellen en haar beleid niet enkel in functie van probleemsituaties uitbouwen. 2.8 De school kan dit alles niet alleen realiseren en moet durven te kennen geven dat zij niet alle deskundigheid in huis heeft. Ze zal in eerste instantie overleg plegen met de ouders; zij zijn immers de prioritaire partner wanneer het de zorg om hun kinderen betreft. Daarnaast zal veel aandacht gaan naar de samenwerking met het CLB en naar de uitbouw van netwerken (deskundigen, organisaties betrokken bij jeugdbeleid, welzijn en andere vormen van onderwijs zoals het BuO, DBSO). Door persoonlijke contacten groeit een permanente betrokkenheid en een dynamische interactie tussen de school/scholengemeenschap en de andere maatschappelijke sectoren die evenzeer opvoedingsverantwoordelijkheid dragen.
3
Zorgbeleid op verschillende niveaus
In wat volgt bekijken we de verschillende niveaus waarop het zorgbeleid georganiseerd kan worden. Onderverdelen houdt het gevaar in dat men de verantwoordelijkheid naar het volgende niveau kan afschuiven. In onze visie wordt het zorgbeleid gedragen door alle personeelsleden (én leerlingen). Niemand kan zeggen: dit is niet mijn zorg. De mens is elke mens een zorg.
3.1
Niveau van de individuele leerling
Het werken met een zorgplan vertrekt van het luisteren naar wat jongeren zelf van leerlingenbegeleiding en zorg op school verwachten. Rekening houden met hun verwachtingen kan zeker voor de uitbouw van een preventieve aanpak. Af en toe de leerlingen bevragen over hun welbevinden en peilen naar de thema’s die zij willen verbeterd zien, geeft reeds aan dat brede zorg belangrijk wordt geacht. De resultaten kunnen bovendien een belangrijk element zijn binnen de evaluatie van de interne kwaliteitszorg van de school. Bij het uitwerken van een visie op zorg m.b.t. de individuele leerling is het essentieel dat het schoolteam vertrekt van een houding die is ingegeven door openheid en aanvaarding van de jongere ondanks zijn tekortschieten. De aandacht gaat ook uit naar de leefwereld van de jongere, de subcultuur waartoe hij behoort, de etnische diversiteit, de sociaal-economische achtergrond enz.
5 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
De individuele leerlingenbegeleiding concentreert zich op drie domeinen die wel onderscheiden kunnen worden, maar niet altijd strikt te scheiden zijn. Dat blijkt vaak heel duidelijk uit de concrete dossiers van de leerlingen. Het gaat om •
de studieloopbaanbegeleiding: basiscompetenties, vroegere schoolloopbaan, de oriëntering naar verdere studie- en beroepskeuze;
•
de studie- of de leerprocesbegeleiding: leervaardigheden als studiemethode, werktempo, concentratievermogen, zelfstandig leren, verder interesses, attitudes, motivatie en eventuele leermoeilijkheden en/of leerstoornissen;
•
de sociaal-emotionele ontwikkeling van de jongere: de thuissituatie, de cultuur (eventueel jongerensubcultuur), specifieke belevingen binnen allochtone culturen, vroegere schoolervaringen, welbevinden op school enz.
Men spreekt ook van begeleiding bij het leren leren, leren kiezen en leren leven Pubers en adolescenten groeien in zelfverantwoordelijkheid, ook voor het formuleren van de hulpvraag. De school stelt alles in het werk om de hulp laagdrempelig en vlot toegankelijk aan te bieden. Tegelijk zal zij discreet en vertrouwelijk omgaan met informatie over elke individuele leerling. Zeker wanneer jonge leerlingen om ondersteuning vragen, zal de communicatie met de ouders de nodige aandacht krijgen. Voor eerstejaarsleerlingen kan het zinvol zijn de inspanningen die in het basisonderwijs reeds werden geleverd te valoriseren. Sommige lagere scholen stellen een document op met de samenvatting van de stappen die ze met de leerling op het vlak van zorg al hebben gezet. Dit document wordt aan de ouders meegegeven. Ouders zijn een belangrijke partner in het zoeken naar de meest adequate begeleiding en zorg voor de jonge leerling. In wat hierna volgt, wordt de zorg op het niveau van de individuele leerlingen verder opgenomen.
3.2
Klasniveau
3.2.1
De leraar
De leraar krijgt een andere rol: waar hij vroeger meer optrad als vakdeskundige met een groot gezag wordt hij nu meer begeleider van het ganse leerproces. Het is belangrijk dat hij een goede verhouding nastreeft tussen vakkennis en didactische vaardigheden. Deze rol is voor veel leraren nieuw. Vernieuwingen stuiten vaak op weerstand. Het onbekende moet vertrouwd worden en het tempo waarin dat gebeurt is individueel erg verschillend. Leraren moeten kunnen steunen op collega’s. Dat kan gaan van een gesprek tot peercoaching. Wat ze in de klas moeten verwezenlijken moeten ze ook als team realiseren: leren van elkaar. De leraar wordt meer en meer gezien als coach van de leerlingen, als een deskundige die in dialoog met de leerlingen hun leertraject uitstippelt met het oog op hun talent- en competentieontwikkeling. Hij zet de leerling aan tot begeleid zelfstandig leren en zelfvorming. Een leraar die zorgend met zijn leerlingen omgaat zal •
de leerstof bevattelijk en gedifferentieerd overbrengen;
•
aandacht hebben voor de instructie- en de leertaal en voor de verschillende vormen van leren (coöperatief leren, begeleid zelfstandig leren enz);
•
leerlingen instrumenten aanreiken om te leren leren;
•
(vakgerichte) remediëring aanbieden;
6 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
•
belangstelling hebben voor het reeds afgelegde leertraject en de schoolloopbaan;
•
eventuele leermoeilijkheden en leerachterstanden vaststellen, opvolgen en signaleren wan-neer het de eigen draagkracht overschrijdt;
•
er over waken dat leren een intrinsiek motiverende ervaring wordt/blijft;
•
…
Naast de zorg voor het samen-leren, heeft elke leraar ook oog voor het samen-leven in een klasgroep. De leraar ontwikkelt samen met de leerlingen een klasklimaat waar iedereen zich thuis voelt. De klas is het eerste steunend sociaal netwerk binnen een school. De leraar kan daar zorg voor dragen wanneer hij: •
een vertrouwensband tracht op te bouwen met de leerlingen;
•
het gevoel van verbondenheid, van samenhorigheid stimuleert;
•
aandacht heeft voor de diversiteit onder de leerlingen;
•
leerlingen de mogelijkheid geeft om met engagement en verantwoordelijkheid om te gaan;
•
leerlingenactiviteiten en –initiatieven positief waardeert;
•
signalen van leerlingen opvangt en die correct tracht in te schatten;
•
de begeleidende klassenraad 3 , de delibererende klassenraad 4 en elk overleg zorgvuldig voorbereidt;
•
de klasleraar tijdig op de hoogte brengt van bepaalde bevindingen;
•
…
Leraren kunnen bij hun taakinvulling eventueel rekenen op coaching en professionele ondersteuning via b.v. nascholing. De beginnende leraar heeft recht, zoals in andere beroepen op een gedegen aanvangsbegeleiding 5 . De klasleraar 6 heeft, vanuit zijn opdracht, extra aandacht voor het functioneren van de klasgroep en voor het opvolgen van de individuele leerling. De school moet er over waken dat de klasleraar nooit het gevoel heeft of krijgt dat hij/zij alleen staat voor deze uitdagende en veeleisende opdracht. De zorg kan zich concretiseren in •
de opvolging van de sociaal-emotionele ontwikkeling en de persoonlijkheidsvorming van de leerling. Hij vervult hier bij uitstek een signaalfunctie en zal, al dan niet in samenspraak met de begeleidende klassenraad, doorverwijzen naar de interne leerlingbegeleiding of naar het CLB;
•
aandacht voor het leren leren van de leerling,
•
bespreking van attitudes, vaardigheden, verslagen en rapporten;
•
begeleiding van de keuze inzake studies, beroep;
3
Mededeling van januari 2004 betreffende “Algemene pedagogische reglementering nr. 2 – Het pedagogisch dossier van de leerling”, Kl. 62.02.
4
Mededeling van 25 april 2003 betreffende “Algemene pedagogische reglementering nr. 3 – De delibererende klassenraad op het einde van het schooljaar”, Kl. 62.03.
5
We verwijzen hiervoor naar onze visietekst “De leraar morgen”. U kan die raadplegen op www.vsko.be/vvkso/ Onder standpunten klikt u op “2003-10-22 Visietekst De leraar morgen”.
6
Zie ook onze mededeling van 2000—2001 betreffende “Functiebeschrijving en evaluatie van personeelsleden in het secundair onderwijs”, Kl. 90.01.09, blz. 61 e.v.
7 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
•
aandacht voor het groepsproces en zorg voor de opbouw van een goede klasgeest;
•
grote luisterbereidheid en vaardigheid in het voeren van klasgesprekken;
•
aanwezigheid bij zinvolle lesvervangende programma’s, extra-muros activiteiten, pastorale initiatieven;
•
belangstelling voor en het stimuleren van de deelneming van de leerlingen aan het algemeen klas- en schoolgebeuren;
•
het vervullen van brugfunctie tussen de klas en vakleraren;
•
het voorbereiden en voorzitten van de begeleidende klassenraden.
Ouders verwachten van de klastitularis dat hij •
er over waakt dat (nieuwe) leerlingen snel worden opgenomen in de klasgroep;
•
praktische informatie doorgeeft;
•
bereikbaar en beschikbaar is om te communiceren en besprekingen te voeren;
•
zorgt voor goede relaties.
3.2.2
De begeleidende klassenraad
Op klasniveau fungeert de begeleidende klassenraad als een belangrijk orgaan op het vlak van de vorming en de evaluatie van de vorderingen van een groep leerlingen. De klassenraad bespreekt regelmatig de leerresultaten, de attitudes en eventuele (leer)moeilijkheden van de leerlingen. Deze besprekingen moeten voeren tot de meest adequate begeleiding van de leerling. De schoolloopbaanbegeleiding is een vast item op begeleidende klassenraden. De klassenraad is ook best geplaatst om te waken over de taakbelasting van de leerlingen. Met de toename van begeleid zelfstandig leren zal de coördinatie van taken, opdrachten en toetsen belangrijker worden. De begeleidende klassenraad speelt een grote rol in de opvolging van bepaalde leerlingen bij wie signalen voor extra zorg worden opgevangen. De klassenraad bespreekt deze signalen en overweegt een handelingsplan voor de leerling. Sommige leerlingen hebben nood aan een meer gerichte individuele aanpak. Naargelang de problematiek die zich aandient kan de begeleidende klassenraad opteren om een interne leerlingbegeleider in te schakelen of een beroep te doen op een de CLB-medewerker. (Deze en andere afspraken kunnen opgenomen worden in de bijzondere bepalingen van het beleidscontract tussen de school en CLB) 7 . Op elke begeleidende klassenraad kan een lid van de zorgwerkgroep (zie punt 3.3.3) aanwezig zijn om een bepaalde problematiek te detecteren, om de aandacht te vestigen op mogelijke zorginitiatieven die reeds bestaan of om na te gaan waar nog nood aan zorguitbreiding is. Zij ondersteunen zo hun collega’s in het correct omgaan met de zorgvraag op de school.
3.3
Niveau school
3.3.1
Rol van de directeur
Een directie die getuigt van een bezielend leiderschap zal de sfeer van verbondenheid en betrokkenheid op elkaar als belangrijk ervaren en het zorgbeleid ter harte nemen. Samen met het schoolteam zoekt de directeur naar middelen om de zorggedachte bewust te integreren en vorm te geven in de schoolorganisatie. Dit kan o.m. gebeuren door het scheppen van een open, positieve en participatieve schoolcultuur, het ondersteunen van raden en organen die de zorg expliciet opnemen, een doordacht personeelsbeleid te voeren, oog te hebben voor de infrastructuur in functie van het welbevinden. 7
Mededeling van 12 december 2002 betreffende “Beleidscontract school – CLB”, Kl. 72.
8 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
3.3.2
Een open, positief en participatief ingestelde schoolcultuur
De eerste kennismaking met de school laat meestal een sterke indruk na bij nieuwe leerlingen en hun ouders. De aanwezigheid van enkele leuke elementen van de jongerencultuur geven een prettig gevoel. Een opendeurdag als weerspiegeling van het schoolleven, een onthaaldag met een paar speelse componenten en zoveel andere initiatieven maken ook deel uit van het zorgbeleid. De wijze waarop directie en personeelsleden met elkaar en met de leerlingen omgaan heeft een grote weerslag op het algemeen pedagogisch klimaat. Om een vruchtbare samenwerking te realiseren is geregeld overleg een noodzaak, maar zijn evenzeer de informele ontmoetingsmomenten waardevol. Het welbevinden van leerlingen vergroot naarmate de betrokkenheid van de leerlingen bij het schoolgebeuren groeit. Goed uitgebouwde participatie- en inspraakstructuren kunnen voor leerlingen een echte positieve leerschool zijn. Naast de formele kanalen kunnen allerlei initiatieven zich ontwikkelen: een verantwoordelijke leerling per klas, een steward, een vertrouwensleerling, initiatieven om met de leerlingen van een derde graad verantwoordelijkheid op te nemen voor de jongere leerlingen enz.(zie ook 3.3.3). De zorgzame school zal de interne (en externe) communicatie analyseren en optimaliseren. Dat kan gaan om informatie-uitwisseling met leerkrachten en leerlingen, bevragingen van ouders, leerkrachten, leerlingen, stagegevers…, een draaiboek voor oudercontacten enz. Een schoolwebsite die, naast het studieaanbod, ook ruimte voorziet voor activiteiten met en door leerlingen georganiseerd, zal met plezier bezocht worden.
3.3.3
De zorg voor de leerling opgenomen door een aantal organen/werkgroepen.
De zorgvraag kan ook opgenomen worden door een zorgwerkgroep op schoolniveau (cel leerlingenbegeleiding, pedagogische raad, coördinatorenraad…) binnen een bepaalde graad, binnen een bepaald leerjaar of zelfs binnen een bepaalde studierichting, b.v. over relationele en seksuele vorming, leerstoornissen enz. Deze werkgroep kan zorginitiatieven coördineren, ontwikkelen, begeleiden, bewaken, sturen. De samenstelling van deze werkgroep wordt bepaald op lokaal niveau en kan verschillen. Door de participatie aan de ontwikkeling van het zorgbeleid te vergroten zal een gevoel van medeverantwoordelijkheid en teamwerking groeien. Het optreden van de werkgroep zal er ook steeds op gericht zijn de deskundigheid van de leraars te versterken. Naast onmiddellijke ondersteuning krijgen zij ook de nodige hulp om problemen (of leerlingen met behoefte aan extra-zorg) te duiden in hun context en ontstaansgeschiedenis . Dit zal ertoe leiden dat leraars op een adequatere manier met een bepaalde leerling kunnen omgaan. In de praktijk treden leraars vaak spontaan op als vertrouwensleerkracht. Ze zijn complementair aan de leden van de zorgwerkgroep. De aanwezigheid van een CLB-verantwoordelijke is belangrijk. Steunend op de concrete doelen en de zorgpunten die in de zorgwerkgroep geformuleerd worden, zullen de school en het CLB de bijzondere bepalingen van het beleidscontract 8 opstellen, waardoor de samenwerking tussen de school en het CLB wordt geconcretiseerd. De zorgbegeleider verzorgt de brugfunctie naar het multidisciplinair team van het CLB dat de school begeleidt. Het kan gaan om begeleiding op vraag van de school, schoolondersteuning, CLB als draaischijf tussen de school en externe organisaties enz. We willen hier speciale aandacht besteden aan vertrouwensleerlingen. Hoe goed ook georganiseerd, toch is de drempel naar hulpverlening, waarin exclusief volwassen functioneren, soms te hoog. Jongeren zoeken in eerste instantie steun bij elkaar en gaan bij elkaar te rade gaan. Leerlingen (of de leerlingenraad) kunnen dus zeker een aanvullende rol spelen in de begeleiding. Dit is positief omdat de school hier vertrouwen geeft aan leerlingen. Het zijn leeftijdsgenoten die extra zorg leveren bij pestproblematiek, verdriet, twijfel, conflict enz. en zodoende mee het draagvlak creëren voor een zorgzaam schoolklimaat. Jongeren zijn geen specialisten, misschien wel ervaringsdeskundigen in hun leefwereld.
8
Mededeling van 12 december 2002 betreffende “Beleidscontract school – CLB”, Kl. 72.
9 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
De rol die leerlingen (de leerlingenraad) opnemen kan variëren •
medeleerlingen preventief informeren rond gevaren van druggebruik, het verantwoord omgaan met het milieu, de nefaste gevolgen van vandalisme enz. (peereducation);
•
het bieden van emotionele en sociale ondersteuning van medeleerlingen of specifieke doelgroepen (peersupport);
•
bemiddelen tussen ruziënde partijen, individuele leerlingen, een individuele leerling en een leerkracht of doelgroepen (peermediation) enz.
Vertrouwensleerlingen zullen eerst een opleiding krijgen. Daar bestaan projecten voor. De school voorziet in nauwkeurig uitgetekende communicatiekanalen naar leerlingen (via de klasleraar, de leerlingenraad, vertrouwensleerlingen) en naar ouders. Het zorgbeleid zou eveneens een vast item kunnen zijn op ouderavonden. De vakvergadering of de vakgroepwerking kan eveneens een bijdrage leveren tot het welbevinden van leerlingen op school. Verticale vakwerking waakt over de afstemming van de programma’s doorheen de opeenvolgende leerjaren. Horizontale vakwerking kan sleutelen aan bepaalde aandachts- of verbeterpunten en op deze wijze de zorg mee helpen uitbouwen. De initiatieven die vanuit deze werkgroepen ontwikkeld worden, moeten perfect gecommuniceerd worden naar alle andere personeelsleden zodat iedereen van het zorgbeleid doordrongen raakt en op dezelfde manier handelt. Informatie over zorg zou een vast item kunnen zijn op de personeelsvergaderingen.
3.3.4
De zorg geconcretiseerd in het personeelsbeleid
De directie kent de competenties van de personeelsleden en kan best uitmaken wie voor de invulling van zorgtaken in aanmerking komen: leerkrachten, de technisch-adviseur, technisch-adviseurcoördinator, ondersteunend personeel, graadcoördinator, leerlingbegeleider, vertrouwensleraar, leden van het directieteam, GOK – begeleider, interne pedagogische begeleider… Het is belangrijk te kiezen voor personeelsleden die gemakkelijk bereikbaar zijn, die onmiddellijk kunnen inspelen op de situatie en die door de leerlingen als vlot toegankelijk ervaren worden. Een zorgbegeleider heeft tijd en ruimte nodig om voor de leerlingen aanwezig te zijn, om naar hen te luisteren, te troosten, te praten. De extra taken die deze verantwoordelijkheid met zich meebrengt worden vermeld in de functiebeschrijving bij de betrokken personeelsleden en bevraagd bij het functioneringsgesprek. Dit getuigt van een personeelsbeleid met aandacht voor de maximale inzet van ieders mogelijkheden. De directie stimuleert deze personeelsleden om nascholingen te volgen ter professionalisering van hun taken en gaat na hoe de opgedane deskundigheid een multiplicatoreffect kan krijgen. Het zal steeds een delicate opdracht blijven om het evenwicht te zoeken tussen het stimuleren van leraren om het zorgbeleid mee op te nemen en anderzijds begrip op te brengen voor leraren die vinden dat hun opdracht al voldoende zwaar is. Sommige omstandigheden, vaak van tijdelijke aard, kunnen personeelsleden ertoe brengen het wat rustiger aan te doen. Waardering en bemoediging doen wonderen: “geef me een pluim en ik kan vliegen”. We springen daarmee vaak zuinig om.
10 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
3.3.5
Gepaste infrastructuur
Bekommernis om zorg en welbevinden zal zich ook vertalen naar de infrastructuur. We denken aan: •
een ruimte waar een individuele leerling discreet een gesprek kan voeren met iemand van het personeel of een medeleerling, waar ouders voor een gesprek kunnen ontvangen worden enz.;
•
een ontmoetingsruimte voor leerlingen;
•
veiligheid in, en een prettige aankleding van klaslokalen, vaklokalen, speelplaatsen;
•
voldoende sanitaire voorzieningen en hygiëne.
3.4
Niveau scholengemeenschap
In functie van de hoedanigheid van elke scholengemeenschap kunnen intensievere vormen van samenwerking op het vlak van het zorgbeleid worden ontwikkeld. Scholen binnen een scholengemeenschap kunnen leren van elkaars sterke punten. We denken b.v. aan het uitwisselen van ervaringen over het omgaan met leerstoornissen als dyslexie, ADHD, het opzetten van een aidspreventiecampagne enz. Het zorgbeleid kan vanuit de scholengemeenschap ondersteund worden door een thema af te spreken waaraan prioritair aandacht zal besteed worden in de verschillende scholen. Of indien de noden erg verschillend zijn elkaar te informeren over prioriteiten die men zal leggen op vlak van het zorgbeleid. Scholen van eenzelfde scholengemeenschap kunnen ook gemeenschappelijke elementen van het zorgbeleid samen bespreken en onderhandelen. Ze kunnen hun zorgbeleid op elkaar afstemmen en afspraken voorzien over: •
de intake en het inschrijvingsbeleid, b.v. afspraken over het weigeren en doorverwijzen van leerlingen in toepassing van het GOK-decreet 9 ;
•
de schoolloopbaanbegeleiding, b.v. studieloopbaanroosters 10 ;
•
de objectieve leerlingenoriëntering en –begeleiding, b.v. afspraken over criteria die gehanteerd worden voor toelatings- en delibererende klassenraden 11 ;
•
inschrijvingen en heroriënteringen in de loop van het schooljaar, b.v. het omgaan met leerlingen die omwille van disciplinaire reden, via een tuchtprocedure, definitief zijn uitgesloten (solidariteit);
•
mogelijke samenwerkingsinitiatieven met scholen voor buitengewoon onderwijs, b.v. elkaar op de hoogte houden van de Gon-begeleiding;
•
een nascholingsbeleid voor alle personeelsleden die binnen de verschillende scholen een zorgtaak op zich nemen.
•
het opstellen van de bijzondere bepalingen in het beleidscontract met het CLB en de wijze waarop de jaarlijkse evaluatie hiervan plaatsvindt.
9
Mededeling betreffende “Inschrijvingsrecht en inschrijvingsbeleid volgens decreet GOK-I – standpunt van het VVKSO”, Kl. 64.04.01.01. Mededeling van 25 juni 2003 betreffende “Doorverwijzing in het kader van het GOK-decreet van leerlingen S.O. met een attest buitengewoon onderwijs”, Kl. 64.04.01.01.
10 11
VVKSO en VCLB, werken aan een schoolloopbaanbegeleiding in de scholengemeenschap, juni 2000, Kl. 71.
Op dit aspect wordt dieper ingegaan in de Mededeling van 25 april 2003 betreffende “ Algemene Pedagogische Reglementering voor het voltijds secundair onderwijs Nr. 3 - De delibererende klassenraad op het einde van het schooljaar”, Kl. 62.03.
11 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
4
Werken aan een zorgbeleid
“Leerkrachten en directies stellen vast – en verwoorden dit ook zo – dat zij enkel/overwegend curatief, persoonsgericht en defensief werken. Werken met een schema zet hen aan om ook de andere dimensies in hun handelen aan bod te laten komen. Tijdens de discussie gaan zij actief op zoek om vroeger te ageren, om structurele veranderingen op gang te brengen en om een offensieve invulling te geven” 12 . Ook op andere plaatsen wordt erop gewezen dat onze secundaire scholen een hoge nood aan curatie hebben waardoor te weinig aandacht naar preventie kan gaan. Daar zijn een aantal redenen voor aan te geven. Misschien het vermelden waard: de grote kloof tussen de gezins-, jongeren- en schoolcultuur. Heel wat leerlingen zijn onvoldoende betrokken bij het schoolgebeuren. Bij het uittekenen van een zorgbeleid, dat vertrekt van een positieve welzijnsdefinitie, is het logisch dat het leerlingengericht denken steeds meer veld wint. Leren en welzijn zijn met elkaar verbonden, optimale ontplooiing en betere leerprestaties (breed begrepen) hangen veelal samen met het welbevinden van de leerlingen (en leerkrachten) op school. In de literatuur wordt regelmatig een pleidooi gehouden om jongeren de nodige ruimte te geven om te groeien en hierin begeleid te worden. “Het betekent niet dat jongeren geen structuur aangeboden krijgen, wel dat zij iets meer ruimte krijgen dan zij tot nu toe bewezen hebben aan te kunnen” 13 . Het leerlinggestuurd concept zal bij de visie op zorg voldoende uit de verf komen. Gezien de impact van deze ontwikkelingen op de organisatie van het schoolleven is het aan te raden hier niet lukraak aan te beginnen. Dit zal te zeer leiden tot versnipperd en fragmentarisch aanbod van initiatieven die onvoldoende gestructureerd en gesystematiseerd zijn.
4.1
Een visie op zorg uit schrijven
Een visie op zorg •
geeft een antwoord op de vraag: welke school willen we? Hoe willen we dat de school (het zorgbeleid) er in 2008 of 2010 uitziet;
•
kan een beschrijving zijn van de huidige situatie (As is) waarbij men aangeeft waar men heen wil (To be).
Een visie moet breed gedragen zijn en impliceert dus frequent overleg. Een visie moet gecommuniceerd worden.
4.2
Uitwerken van een plan
4.2.1
Welke doelen bereiken?
De visie wordt vertaald in doelstellingen, b.v. in de school een optimaal leefklimaat scheppen, een schoolcultuur van positieve samenwerking en open communicatie tot stand brengen. De algemene doelstellingen zullen geconcretiseerd worden in meer specifieke. De school kan daarbij een aantal thema’s kiezen die prioritair onder de aandacht zullen worden gebracht en andere die gekaderd worden binnen een perspectief van een langere termijn. Het is belangrijk hierbij voor ogen te houden welke doelstellingen op lange, middellange en korte termijn gerealiseerd zullen worden.
12 13
N. VETTENBURG en B. VANDEWIELE, p. 38.
N. VETTENBURG en B. VANDEWIELE, Preventie van anti-sociaal gedrag op school. De bruikbaarheid van het preventiemodel van F. De Cauter in Welwijs, jg. 12, nr. 1, p. 36-39.
12 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
4.2.2
Hoe deze doelen bereiken?
De doelen worden gekoppeld aan een strategie. De strategie zal verschillen naar gelang: •
de school verplicht is remediërend of curatief te werken omdat een bepaalde problematiek zich acuut manifesteert (b.v. spijbelgedrag bij individuele leerlingen of een kleine doelgroep) of, in andere situaties preventief kan werken, waarbij de school acties opzet die anticiperen op risicofactoren (vb. anti-pestcampagne);
•
men kiest voor een persoonsgerichte en/of een structuurgerichte aanpak, waaruit blijkt dat men eveneens aandacht heeft voor de context waarin een bepaalde problematiek zich handhaaft. De context moet ruim worden ingevuld gaande van de school zelf, de ouders, de onderwijsreglementering, de schoolomgeving. Een voorbeeld “wanneer een school kampt met een hardnekkige spijbelproblematiek, kan men bijvoorbeeld een campagne uitwerken waarbij spijbelaars het belang van de aanwezigheid in de les beter inschatten of krijgen zij vaardigheden mee om gezondere relaties met leerkrachten te kunnen opbouwen. Om de problematiek op langere termijn een halt toe te roepen zal het echter ook nodig zijn om als school ook te zoeken naar mogelijke structurele oorzaken die het spijbelgedrag in de hand werken” 14 .
•
men eerder offensief dan defensief wenst te werken. Offensief moet begrepen worden als ondersteunend, de handelingsmogelijkheden van de jongeren verruimend, stimulerend. Niet langer beperkend, aanpassend, controlerend (defensief). B.v. om vandalisme tegen te gaan kan men de toegang tot bepaalde plaatsen ontzeggen of het toezicht verhogen. Deze maatregel is ongetwijfeld efficiënt op korte termijn, maar in hoge mate defensief. Het aanleren van waarden (respect voor de natuur, voor eigendom enz ) door b.v. samen met leerlingen een project op te zetten, zal meer tijd in beslag nemen maar maakt essentieel deel uit van de opdracht van elke school;
•
het gaat om lange of korte termijn doelstellingen, b.v. werken aan collegialiteit, het drugsbeleid, het vandalisme tot de helft terugdringen, leerachterstand aanpakken enz.
De school kan vertrekken van wat er feitelijk al bestaat aan begeleidingsinitiatieven en wat men wil bereiken. Welke lacunes zijn er vastgesteld? Welke knelpunten worden ervaren? Welke problemen keren steeds terug? Om dit te bereiken werkt de zorgzame school bewust aan een zorgbeleid. Binnen de school of de scholengemeenschap wordt een plan uitgetekend. Daarin is weergegeven vanuit welke doelen het volledige team, in samenspraak met de leerlingen, de eigen visie op zorg wil realiseren. Dit impliceert: •
vertaling in actieplannen en schoolorganisatie;
•
duidelijkheid in taakomschrijving, rolverdeling en medewerking van externen;
•
aandacht voor teamfunctioneren en communicatie.
Het uitwerken van een plan zal repercussies hebben op het personeelsbeleid (mensen), competenties, vorming, professionalisering, informatietechnologieën, infrastructuur… Werken met een fasemodel is hier zeker aanbevolen. Het verplicht telkens tot nadenken over coördinatie en doelgerichte aanpak (voorbereidingsfase, planning, uitvoering, evaluatie, bijstelling en opvolging). Het ontwikkelen van een zorgbeleid komt er niet door het opleggen van regels en verplichtingen, wel door het op gang brengen van veranderingsprocessen en het samen zoeken naar haalbare initiatieven die elke betrokkene en dus ook de jongeren aanspreken op het beste in henzelf.
14
D. BURSSENS, D. VERDONCK en N. VETTENBURG, Preventie in het onderwijs. Groeien naar “wenselijke preventie” in Welwijs, 2003, jg. 14, nr. 3, p. 31-35.
13 2004-10-20 – M-VVKSO-2004-109
5
En nu aan de slag
We hebben het begrip ‘zorg’ heel breed opgevat. Dit kan voor de school een geruststelling zijn en een bevestiging van het feit dat ze op de goede weg zit. Er is de laatste jaren zeer veel in zorgbeleid geïnvesteerd zonder dat daar echt middelen tegenover stonden. Toch eindigt het werk op school niet met het lezen van deze tekst, maar het begint ermee. Het is aan de school (het team én de leerlingen) om de band te leggen tussen deze algemene visie en de concrete situatie in de schoolpraktijk. Alleen zo zal het zorgbeleid geoptimaliseerd worden. Een overleg waarbij iedereen betrokken wordt, is wenselijk. Uit deze tekst kunnen een aantal stellingen gedistilleerd worden, die het uitgangspunt kunnen vormen van dat overleg. De stellingen kunnen gekozen worden vanuit enkele pijnpunten die in het schoolleven regelmatig opduiken. We denken aan de wijze waarop leerkrachten met elkaar omgaan tijdens deliberaties, bij de verdeling van de opdrachten en de uurroosters. We denken aan het hanteren van vertrouwelijke informatie, de weg die we willen gaan met moeilijke leerlingen… knooppunten in feite waar de geloofwaardigheid van onze zorgcultuur wordt uitgedaagd.