Masterscriptie “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten
Bram Roenhorst Masterscriptie Communicatiekunde Rijksuniversiteit Groningen, Nederland Augustus 2014
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten
Rijksuniversiteit Groningen Faculteit Letteren, Communicatie- en Informatiewetenschappen Finale versie scriptie Persuasieve Gezondheidscommunicatie
Begeleider Rijksuniversiteit Groningen:
prof. dr. C.J.M. Jansen
Begeleider Universiteit Stellenbosch:
prof. dr. L.G. de Stadler
Student: Bram Roenhorst
E-mail:
[email protected]
Adres:
Hora Siccamasingel 312,
Tel: (+31) 611354640
9721 HZ, Groningen
Studentnummer: s1690639
Voorwoord Op mijn achtste verjaardag kreeg ik van mijn opa en oma een atlas cadeau. Ik was er dolblij mee. Urenlang bestudeerde ik de hoogste, diepste, mooiste en bijzonderste plekken op aarde. Met als gevolg dat ik tijdens de aardrijkskundeles op de basisschool met regelmaat de juffrouw moest corrigeren. Enkele jaren later verdween de niet zo stoere atlas onder invloed van puberale hormonen in de kast. De fascinatie voor verre landen en onbekende culturen verdween echter nooit. Na mijn middelbare school vertrok ik voor een halfjaar naar Nieuw-Zeeland; een land nog mooier dan mijn atlas beschreef. Na mijn reis begon ik aan de studie communicatie- en informatiewetenschappen in Groningen. Een goede studievriend van me, Gosse Bouma, deed in zijn masterjaar van dezelfde studie een onderzoek naar gezondheidscommunicatie in Zuid-Afrika. Zijn verhalen over dat land en het onderzoek dat hij daar uitvoerde, lieten het 8-jarige jongetje weer in mij naar boven komen. Ik moest toen nog aan mijn masterjaar beginnen en ik wist dat onderzoek doen in Zuid-Afrika tot de mogelijkheden behoorde. Ik voelde dat ik deze kans met beide handen moest aangrijpen. In maart 2013 vertrok in naar Zuid-Afrika. Het bezoek was helaas van korte duur. Na een week was ik door familieomstandigheden genoodzaakt terug te keren naar Nederland. In augustus 2013 vertrok ik voor de tweede keer naar Zuid-Afrika. Ik verbleef vier maanden in Stellenbosch en voerde daar aan de universiteit onderzoek uit. Ik kan terugkijken op een geweldige tijd in Zuid-Afrika; een land dat mijn hart gestolen heeft. Ik spreek dan ook graag een woord van dank uit aan iedereen die een bijdrage heeft geleverd aan deze fantastische ervaring. In het bijzonder wil ik mijn begeleiders prof. Carel Jansen en prof. Leon de Stadler bedanken. Prof. Jansen heeft mij de mogelijkheid gegeven om in Zuid-Afrika scriptie-onderzoek te doen, waarvoor ik hem erg dankbaar ben. Ook wil ik hem bedanken voor de regelmatige feedback en de altijd goed onderbouwde kritiek op mijn werk. Prof. de Stadler wil ik bedanken voor de goede begeleiding in ZuidAfrika en voor de wekelijkse overlegmomenten. Ik bewonder de manier waarop beide professoren nauw betrokken zijn met hun studenten. Daarnaast wil ik mijn beste Zuid-Afrikaanse vriend Philip Du Plessis bedanken voor al zijn hulp. Phillip was mijn contactpersoon vanuit Nederland, maar werd al snel mijn beste Zuid-Afrikaanse vriend. Ik werd door Philip en zijn vrienden overal met open armen ontvangen en ben iedereen daar ontzettend dankbaar voor. De avonturen die we samen beleefden vergeet ik nooit weer. Ook wil ik mijn familie bedanken voor de steun in een tijd die voor ons niet altijd makkelijk was. Allerlaatst wil ik Sascha bedanken. Haar steun in het afgelopen jaar betekent heel veel voor mij. Ik vind het zeer pijnlijk dat in een land zo mooi en speciaal als Zuid-Afrika, jaarlijks duizenden mensen sterven aan seksueel overdraagbare aandoeningen. Met de verkregen resultaten uit dit onderzoek hoop ik een bijdrage te kunnen leveren aan de kwaliteit van gezondheidscommunicatie over soa’s in ZuidAfrika. Bram Roenhorst, Groningen, Juli 2014 “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
I
Samenvatting Doel: In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre nationaliteit en religiositeit van invloed zijn op soatestintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten. Daarnaast werd nagegaan in hoeverre de variabelen: seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus, geslacht, perceived severity en perceived susceptibility, van invloed zijn op religiositeit en soa-testintentie en op de relatie tussen beide variabelen. De verkregen resultaten uit het onderzoek kunnen een bijdrage leveren aan de kwaliteit van gezondheidsboodschappen over soa’s in Zuid-Afrika en Nederland. Design: Een kwantitatief comparatief onderzoek. Methode: Er namen 80 Afrikaans sprekende Zuid-Afrikaanse studenten (Universiteit Stellenbosch) en 80 Nederlandse studenten (Rijksuniversiteit Groningen) deel aan het onderzoek. De studenten vulden vragenlijsten in. De vragenlijst werd samengesteld met behulp van het ‘Integrative Model of Behavioral Prediction’ (IMBP). Resultaten: Uit variantieanalyse bleek dat nationaliteit, relatiestatus en soa-teststatus bijdroegen aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Om na te gaan of er sprake was van een invloed van nationaliteit op de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie werd een moderatie-analyse uitgevoerd. Daaruit bleek dat het moderatie-effect van nationaliteit de significantie dicht benaderde. Daarom werd er in de analyses van de resultaten steeds een onderscheid gemaakt tussen Zuid-Afrikaanse, Nederlandse en Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. Verder bleek uit moderatie-analyse dat er een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bestond onder de groep ‘seksueel actieve’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen, en onder de groep ‘niet op soa’s geteste’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. Uit mediatie-analyse bleek dat er onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten een negatief totaal effect van religiositeit op soa-testintentie bestond. Onder de groep Nederlandse studenten bleek er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan. Onder deze groep bleek er wel een positieve relatie te bestaan tussen perceived susceptibility en soatestintentie en een negatieve relatie tussen perceived severity en soa-testintentie. Onder de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen bleek de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie gemedieerd te worden door perceived susceptibility. Dit bleek zowel uit mediatie-analyse als uit parallelle mediatie-analyse. Uit gemodereerde mediatie-analyse bleek dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie, in het mediatiemodel met perceived severity als mediator, gemodereerd werd door nationaliteit. De overige relaties tussen de variabelen in beide mediatiemodellen bleken niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Conclusie: Zuid-Afrikaanse ontwerpers van gezondheidsboodschappen over soa’s doen er verstandig aan zich in hun communicatie te richten op andere variabelen dan Nederlandse ontwerpers van gezondheidsboodschappen over soa’s. Onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten bestaat er een “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
II
negatieve relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Vermoedelijk loopt de negatieve relatie tussen religiositeit en soa-testintentie indirect via overtuigingen, heersend onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten. Het is daarom van groot belang dat er in vervolgonderzoek achterhaald wordt welke specifieke overtuigingen onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten soa-testintentie negatief beïnvloeden. Zuid-Afrikaanse communicatiemakers kunnen vervolgens gezondheidsboodschappen ontwikkelen die gericht zijn op het veranderen van deze overtuigingen. Onder de groep Nederlandse studenten bestaat er geen relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Wel bestaat er een positieve relatie tussen perceived susceptibility en soa-testintentie en een negatieve relatie tussen perceived severity en soa-testintentie. Het is aan te raden dat Nederlandse ontwerpers van gezondheidsboodschappen inspelen op de perceived susceptibility van een persoon; het is af te raden dat ze inspelen op de perceived severity van een persoon.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
III
Inhoudsopgave Voorwoord ............................................................................................................................ I Samenvatting ....................................................................................................................... II Inhoudsopgave ................................................................................................................... . IV
1. Inleiding .......................................................................................................... 1
2. Literatuur ........................................................................................................ 3 2.1 Soa’s en soa-testen....................................................................................................... 3 2.1.1 Soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika ....................................................................................... 3 2.1.1.1 Soa’s: omvang van het probleem in Zuid-Afrika ...................................................................... 3 2.1.1.2 Soa-testen in Zuid-Afrika .......................................................................................................... 3 2.1.1.3 Communicatie over soa’s in Zuid-Afrika ................................................................................. 4
2.1.2 Soa’s en soa-testen in Nederland ........................................................................................ 6 2.1.2.1 Soa’s: omvang van het probleem in Nederland ....................................................................... 6 2.1.2.2 Soa-testen in Nederland .......................................................................................................... 6 2.1.2.3 Communicatie over soa’s in Nederland .................................................................................. 6
2.2 Religie ........................................................................................................................ 8 2.2.1 Religie in Zuid-Afrika .......................................................................................................... 8 2.2.1.1 Geschiedenis van religie in Zuid-Afrika .................................................................................... 8 2.2.1.2 Huidige rol van religie in Zuid-Afrika ........................................................................................ 8 2.2.1.3 Religie en seksualiteit in Zuid-Afrika ........................................................................................ 9 2.2.1.4 Overzicht van FBO’s in Zuid-Afrika ......................................................................................... 11
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
IV
2.2.2 Religie in Nederland ......................................................................................................... 13 2.2.2.1 Geschiedenis van religie in Nederland ................................................................................... 13 2.2.2.2 Huidige rol van religie in Nederland ...................................................................................... 13 2.2.2.3 Religie en seksualiteit in Nederland ....................................................................................... 14 2.2.2.4 Overzicht van FBO’s in Nederland ......................................................................................... 15
2.3 IMBP .......................................................................................................................... 16 2.3.1 Het IMBP, een introductie van het model ................................................................................. 16 2.3.2 Gedrag en intentie ................................................................................................................... 17 2.3.3 Global perceptions ..................................................................................................................... 17 2.3.4 Onderliggende Beliefs ............................................................................................................... 18 2.3.5 Distal variables ........................................................................................................................... 18
2.4 Eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika ..................................................... 19 2.4.1 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen ................ 19 2.4.2 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Broersma en Jansen .............................................. 20 2.4.3 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Tempelman en Vermeer ....................................... 20
2.5 Onderzoeksvraag........................................................................................................ 22
3. Methode ....................................................................................................... 23 3.1 Procedure ................................................................................................................. 23 3.2 Participanten.............................................................................................................. 23 3.3 Meetmethode ........................................................................................................... 24 3.4 Ethiek ......................................................................................................................... 24 3.5 Vragenlijst .................................................................................................................. 24 3.6 Pre-test vragenlijst .................................................................................................... 25 3.7 Materiaal .................................................................................................................. 25
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
V
3.7.1 Introductie van de vragenlijst .................................................................................................... 25 3.7.2 Intentie ...................................................................................................................................... 26 3.7.3 Global perceptions: attitude, perceived norm en self-efficacy ................................................. 26 3.7.4 Onderliggende beliefs ............................................................................................................... 27 3.7.5 Distal variabelen ....................................................................................................................... 28
4. Resultaten..................................................................................................... 31 4.1 De rol van nationaliteit ............................................................................................... 33 4.1.1. Moderatieanalyse ..................................................................................................................... 33 4.1.2 Resultaten moderatie-analyse met nationaliteit ....................................................................... 33
4.2 De invloed van distal variabelen op soa-testintentie .................................................. 35 4.2.1 ANOVA en ANCOVA ................................................................................................................... 35 4.2.2 Resultaten ANOVA .................................................................................................................... 36 4.2.3 Resultaten ANCOVA .................................................................................................................. 37
4.3 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: moderatie-analyse ......................... 38 4.3.1 Moderatie-analyse ..................................................................................................................... 38 4.3.2 Resultaten moderatie-analyse distal variabelen ....................................................................... 39
4.4 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: mediatie-analyses ......................... 43 4.4.1 Mediatie-analyse ............................................................................................................. 43 4.4.2 Resultaten mediatie-analyse ............................................................................................ 45 4.4.2.1 Resultaten Mediatiemodel 1 t/m 6 ................................................................................... 45 4.4.3 Gemodereerde mediatie-analyse...................................................................................... 49 4.4.3.1 Resultaten Gemodereerde mediatiemodel 1 en 2 ............................................................ 50
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
VI
4.4.4 Parallelle mediatie-analyse ...................................................................................................... 52 4.4.4.1 Resultaten Parallelle Mediatiemodel 1 t/m 3 .................................................................... 52
5. Conclusie....................................................................................................... 55 5.1 Nationaliteit en soa-testintentie ................................................................................. 55 5.2 Religiositeit en soa-testintentie .................................................................................. 55 5.3 De invloed van distal variabelen op religiositeit en soa-testintentie ............................ 56 5.4 Algemene conclusie .................................................................................................... 57
6. Discussie ....................................................................................................... 59 6.1 Nationaliteit en soa-testintentie ................................................................................ 59 6.2 Religiositeit en soa-testintentie .................................................................................. 59 6.3 Distal variabelen en soa-testintentie .......................................................................... 60 6.4 Het IMBP als meetmodel ............................................................................................ 61 6.5 Beperkingen .............................................................................................................. 62 6.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek ....................................................................... 63 6.7 Aanbevelingen voor de praktijk .................................................................................. 64
Literatuurlijst .................................................................................................... 65
Bijlage A............................................................................................................ 69 Vragenlijst Zuid-Afrika (in het Afrikaans) .......................................................................... 69
Bijlage B ............................................................................................................ 80 Vragenlijst Nederland ...................................................................................................... 80
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
VII
1. Inleiding 59% van de mensen op de wereld beschouwt zichzelf als religieus, 23% beschouwt zichzelf als nietreligieus en 13% beschouwt zichzelf als atheïst1. Dit blijkt uit een onderzoek waarin enquêtes werden afgenomen bij 50.000 mannen en vrouwen in 57 landen in de wereld (Religiosity and Atheism Index, 2012). Ondanks de in het onderzoek gerapporteerde wereldwijde afname van religiositeit met 9% tussen 2005 en 2012, blijkt uit de percentages dat religie nog steeds een grote rol speelt in de wereld. De rol van religie in onze samenleving is onder andere terug te vinden in morele waarden; bijvoorbeeld morele waarden met betrekking tot seksualiteit en seksueel gedrag. Veel van onze huidige morele waarden met betrekking tot seksualiteit kennen hun oorsprong in een religie; dit zijn bijvoorbeeld morele waarden over liefde, huwelijk, trouw, maagdelijkheid en voortplanting. Deze morele waarden beogen een positief effect op het seksuele gedrag van een individu, maar blijken in de werkelijkheid soms juist een negatief effect te hebben. Een voorbeeld hiervan is het advies van de Rooms-katholieke Kerk om geen condooms te gebruiken tijdens de seks, omdat dit de natuurlijke manier van voortplanting in de weg zou staan. Dezelfde condooms worden echter ingezet om de verspreiding van seksueel overdraagbare aandoeningen (soa’s) tegen te gaan. Hoewel seksueel gezondheidsgedrag positief of negatief beïnvloed lijkt te kunnen worden door religie en religiositeit, is er nog weinig onderzoek bekend dat ingaat op deze relatie. Een van de weinige onderzoeken is een scriptie-onderzoek van Van De Sande (2008). In dit onderzoek werd nagegaan in hoeverre Faith Based Organisations (FBO’s)2 in de provincie Limpopo (Zuid-Afrika) kerkleden aanmoedigen of juist ontmoedigen om zich te laten testen op hiv/aids. In een scriptie-onderzoek van De Kruijk (2013) uitgevoerd in Stellenbosch (ook Zuid-Afrika) werd nagegaan in hoeverre FBO’s bijdragen aan stigmatisering van mensen die leven met hiv/aids. Vooral in landen waar de problemen met betrekking tot de seksuele gezondheid groot zijn, is onderzoek naar de rol van religie en religiositeit op seksueel gezondheidsgedrag meer dan wenselijk. Een voorbeeld is Zuid-Afrika. In Zuid-Afrika zijn de problemen met betrekking tot soa’s groot. De problemen met betrekking tot hiv/aids springen het meest in het oog. Met naar schatting 5.3 miljoen mensen met hiv/aids, is er geen enkel land in de wereld dat meer hiv/aids patiënten heeft. Daarnaast is Zuid-Afrika een erg religieus land. In Zuid-Afrika is bijna 80% van alle inwoners aangesloten bij een Christelijke Kerk (Stats SA, 2012). Vervolgonderzoek naar de relatie tussen religiositeit en seksueel gezondheidsgedrag in Zuid-Afrika is daarom aanbevelingswaardig (De Kruijk, 2013; Van De Sande, 2008).
1
5% van de ondervraagden gaven “weet ik niet” als antwoord, of vulden de vraag niet in (Religiosity and Atheism Index, 2012). 2 Alle op godsdienst gebaseerde organisaties (bijvoorbeeld kerken) worden tot de FBO’s gerekend. Vanaf dit punt in de tekst wordt de term FBO’s gebruikt wanneer er gesproken wordt over religieuze organisaties in het algemeen. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
1
In dit onderzoek wordt nagegaan in hoeverre religiositeit onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samenhangt met soa-testintentie. Er is gekozen voor ‘soa-testen’ (het jezelf laten testen op soa’s) als seksueel gezondheidsgedrag, omdat soa-testen een heel bruikbaar instrument zijn bij het voorkomen van soa-verspreiding. Er is verder gekozen voor een comparatieve onderzoeksopzet, waarin wordt nagegaan wat de relatie is tussen religiositeit en soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten. Met behulp van een comparatief onderzoek kan nagegaan worden in hoeverre de mogelijke relatie tussen religiositeit en soa-testintentie samenhangt met nationaliteit. Op deze wijze kan geanalyseerd worden of mogelijke overeenkomsten en/of verschillen in de gevonden resultaten verklaard kunnen worden op basis van nationaliteit en alle bijbehorende kenmerken daarvan. De volgende hoofdvraag staat in dit onderzoek centraal: Hoe beïnvloeden religie en nationaliteit soa-testintentie onder Nederlandse en (Afrikaans sprekende3) Zuid-Afrikaanse studenten? Dit onderzoek valt binnen de persuasieve gezondheidscommunicatie; een vakgebied waarbinnen onder andere onderzocht wordt in hoeverre gezondheidsboodschappen er in slagen gezondheidsgedrag te veranderen. Het doel van dit onderzoek is vaststellen in hoeverre er in Zuid-Afrika en Nederland sprake is van een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Inzicht in deze relatie kan ontwerpers van gezondheidsboodschappen in beide landen waardevolle informatie geven over de kenmerken van hun doelgroep. Deze kennis kan ingezet worden bij het ontwerpen van effectieve gezondheidsboodschappen over soa’s. Een verdere uiteenzetting van de onderzoeksvraag volgt in hoofdstuk 2. Daar wordt achtergrondinformatie gegeven over soa’s, soa-testen, religiositeit en over de relatie tussen religiositeit en seksualiteit. Dit wordt steeds gedaan voor Zuid-Afrika en Nederland afzonderlijk. Verder wordt toegelicht hoe en waarom het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP) de theoretische basis vormt voor dit onderzoek. Ook komen in hoofdstuk 2 eerder verrichte onderzoeken naar testintentie in Zuid-Afrika aan bod. In hoofdstuk 3 wordt de meetmethode van het onderzoek besproken, gevolgd door de resultaten van moderatie-, variantie- en mediatieanalyse in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden de conclusies van het onderzoek gepresenteerd en in hoofdstuk 6 komen de discussie, de beperkingen en de aanbevelingen aan bod.
3
In paragraaf 3.2 wordt toegelicht waarom alleen Afrikaans sprekende Zuid-Afrikaanse studenten deelnamen aan het onderzoek. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
2
2. Literatuur In dit hoofdstuk zal de relevante literatuur voor het beantwoorden van de hoofdvraag besproken worden. In de eerste paragraaf wordt een algemene uiteenzetting gegeven over soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika en Nederland. In de tweede paragraaf wordt de rol van religie in de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse samenleving besproken. In de derde paragraaf komt het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP) aan de orde. In de vierde paragraaf worden eerdere onderzoeken naar testintentie besproken. In de vijfde en laatste paragraaf wordt de onderzoeksvraag gepresenteerd en nader toegelicht.
2.1 Soa’s en soa-testen In deze paragraaf zal worden besproken hoe omvangrijk de problemen met betrekking tot soa’s in ZuidAfrika en Nederland zijn. Vervolgens zal worden toegelicht hoe in Zuid-Afrika en Nederland het instrument soa-test ingezet wordt om de problemen te voorkomen, daarna wordt toegelicht hoe er gecommuniceerd wordt over soa’s en soa-testen in voorlichting- en gezondheidscampagnes.
2.1.1 Soa’s en soa-testen in Zuid-Afrika 2.1.1.1 Soa’s: omvang van het probleem in Zuid-Afrika Het probleem met betrekking tot seksueel overdraagbare aandoeningen en infecties is in Zuid-Afrika zeer omvangrijk. De problemen met betrekking tot hiv/aids springen het meest in het oog. Er is geen enkel land in de wereld dat meer hiv/aids patiënten heeft dan Zuid-Afrika. In de meest recente statistische data, vrijgegeven door de Zuid-Afrikaanse overheid valt af te lezen dat in mei 2013, 5,26 miljoen Zuid-Afrikanen besmet waren met het hiv virus. In 2002 waren dat er naar schatting 4 miljoen. 17.4% van de Zuid-Afrikaans vrouwen en 15.9% van de Zuid-Afrikaanse mannen in de leeftijdscategorie 15-49 jaar oud, zijn besmet met het hiv virus (Statistics South Africa, 2013, p. 4). Deze getallen maken duidelijk dat de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika nog steeds enorm zijn. Ook de problemen met soa’s anders dan hiv/aids zijn groot in Zuid-Afrika. Dit blijkt onder andere uit een onderzoek uitgevoerd door Radebe et al. (2011). Daarin werden 1057 scholieren uit de Oost-Kaap voor een periode van 54 maanden gevolgd en in deze periode meerdere keren getest op een groot aantal type soa’s met uitzondering van hiv/aids. Na 54 maanden bleek 15.8% van alle scholieren besmet te zijn met een soa (Radebe et al., 2011, p. 30, 31). 2.1.1.2 Soa-testen in Zuid-Afrika De Zuid-Afrikaanse regering lijkt zich door de jaren heen steeds bewuster te worden van de omvang van de problemen aangaande soa’s. De regering is er ook van overtuigd dat soa-testen een substantiële “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
3
bijdrage kunnen leveren aan een afname van het aantal soa’s. De regering doet haar best om de stap voor Zuid-Afrikanen om zich te laten testen, zo klein mogelijk te maken. Verspreid door het land zijn er klinieken waar Zuid-Afrikanen zich in de meeste gevallen gratis en altijd anoniem kunnen laten testen op soa’s. Deze vorm van testen wordt HCT4 genoemd. Hoewel de testen gratis worden aangeboden zijn er toch nog veel Zuid-Afrikanen die ervoor kiezen niet voor een HCT te gaan. In een Belgisch onderzoek van De Koker, Lefèvre, Matthys, Stuyft en Delva (2010), verricht in de Zuid-Afrikaanse provincie Limpopo, werd onderzocht wat de mogelijke barrières van mensen waren om zich niet te laten testen. Naast angst voor HCT bleek ook een gebrek aan communicatie met anderen een belangrijke factor te zijn voor nalaten van HCT: participanten gaven aan dat ze eerder geneigd zouden zijn om naar een HCT te gaan als de communicatie tussen hen en hun partners, familieleden en gemeenschap, verbeterd zou worden (De Koker et al., 2010, p. 364). 2.1.1.3 Communicatie over soa’s in Zuid-Afrika In Zuid-Afrika zijn het voornamelijk drie organisaties die de voorlichtingscampagnes over soa’s voor hun rekening nemen (Van De Sande, 2008). De focus van alle drie de organisaties ligt op het voorkomen van hiv infecties. Dat is gezien de omvang van het probleem begrijpelijk, maar ook soa’s in het algemeen komen in de campagnes aan bod. De organisatie die als eerste besproken zal worden (Khomanani) is een volledig door de overheid gesteunde organisatie. De tweede en de derde organisatie (loveLife en Soul City) zijn NGO’s (non-governmental organizations), die voor het grootste deel zonder steun van de overheid opereren. In Zuid-Afrika bestaan er tal van kleine NGO’s, deze NGO’s worden voor nu buiten beschouwing gelaten. Hieronder volgt een toelichting waarin de drie voornaamste organisaties en hun werk verder wordt besproken.
Khomanani: Een in 2001 opgerichte, volledig door de overheid gefinancierde organisatie, die met behulp van campagnes mensen voorlicht over soa’s. De campagnes van de organisatie zijn erop gericht om mensen bewust te maken van soa’s, maar zijn vooral bedoeld om mensen ervan te overtuigen dat ze zich moeten laten testen. Naast deze campagnes, ontwikkelt Khomanani ook campagnes die de maatschappelijke problemen rondom soa’s aan de kaak stellen (Broersma, 2010). Figuur 1: Een voorbeeld van een voorlichtingsboodschap ontworpen door Khomanani.
4
HCT: HIV Counselling and Testing, voorheen bekend onder de naam VCT: Voluntary Counselling and Testing. Tijdens een HCT wordt er informatie over soa’s aan een patiënt verstrekt en wordt de patiënt getest op in ieder geval hiv/aids en afhankelijk van de kliniek ook op andere soa’s. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
4
loveLife: loveLife werd in 1991 opgericht en is een organisatie die deels gesteund wordt door de overheid, maar voornamelijk afhankelijk is van private financiële ondersteuning. De organisatie richt zich op jongeren in de leeftijdscategorie 12-17 jaar oud. loveLife wil jongeren met behulp van campagnes en educatieve ondersteuning bewust maken van een gezonde seksuele leefstijl (Website loveLife, z.d.). Soul City: Deze organisatie bestaat sinds 1995 en wordt net als loveLife deels door de overheid gesubsidieerd (Van De Sande, 2008). De organisatie richt zich behalve op de bestrijding van hiv/aids, op een breder scala aan maatschappelijke problemen onder jongeren. Toch gaat meer dan de helft van het budget van de organisatie op aan kwesties rondom hiv/aids. Het vlaggenschip van de organisatie is een op nationale televisie uitgezonden drama/soap serie, waarin het leven van een aantal jongeren in de fictieve sloppenwijk ‘Soul City’ geportretteerd wordt. De personages in de tv-serie raken verwikkeld in allerlei maatschappelijke kwesties en problemen. Problemen rond soa’s en hiv/aids zijn ook veelvuldig in de serie te zien (Website Soul City, 2011 z.d.).
Figuur 2: Een voorbeeld van een voorlichtingsboodschap ontworpen door loveLife.
Figuur 3: Een screenshot van de tv-serie ‘Soul City’.
Het is de vraag of gezondheidsboodschappen, die organisaties zoals hierboven besproken in het kader van hun campagnes gebruiken, altijd even succesvol zijn. Het is ook de vraag in hoeverre er bij het ontwerpen van de boodschappen gebruik wordt gemaakt van de wetenschappelijke kennis die binnen het vakgebied van de gezondheidscommunicatie beschikbaar is. In het scriptieonderzoek, “Ek het die story net uit myn duim gesuig” van Kramer (2004), is het ontwikkelingsproces van hiv/aids gezondheidsboodschappen door organisaties in Zuid-Afrika bestudeerd en is de kwaliteit van de ontwikkelde hiv/aids gezondheidsboodschappen geanalyseerd. Hoewel in dit scriptieonderzoek niet expliciet blijkt dat de organisaties geen gebruik maken van wetenschappelijke kennis, wordt uit de titel van het onderzoek duidelijk dat volgens de onderzoeker Zuid-Afrikaanse voorlichtingsorganisaties bij het ontwerpen van gezondheidsboodschappen niet altijd gebruik maken van de beschikbare wetenschappelijke kennis. Er is verder zeer weinig onderzoek bekend naar de kwaliteit van hiv/aids gezondheidsboodschappen in Zuid-Afrika.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
5
2.1.2 Soa’s en soa-testen in Nederland 2.1.2.1 Soa’s: omvang van het probleem in Nederland Het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) presenteert jaarlijks een rapport waarin uitgebreid wordt toegelicht wat de stand van zaken is met betrekking tot soa’s in Nederland. Het meest recente rapport, uit 2012, geeft een volledig overzicht van het aantal gerapporteerde nieuwe soabesmettingen in het land. Opvallend is dat het aantal chlamydia-infecties in het jaar 2011 wederom toenam; er werden 12.913 mensen positief getest op deze soa. Meer dan 50% van alle chlamydia infecties werd opgelopen door jongeren tot 25 jaar (RIVM, 2012, p. 118). Ook het aantal gonorroebesmettingen in het jaar 2011 liep op in vergelijking met voorgaande jaren. Het aantal gerapporteerde hiv-besmettingen bleef in 2011 rond dezelfde waarde schommelen als de voorgaande jaren. In Nederland worden tegenwoordig zo’n 1100 hiv-besmettingen op jaarbasis gerapporteerd (RIVM, 2012, p. 118). 2.1.2.2 Soa-testen in Nederland In 2011 lieten 113.880 Nederlanders zich testen op een soa (RIVM, 2012, p. 118). Er zijn verspreid door het land veel GGD (Gemeentelijke Gezondheidsdienst) klinieken waar mensen zich kunnen laten testen op een soa. Bij de GGD kunnen mensen zich gratis en anoniem laten testen op een soa, mits ze tot een vastgestelde risicogroep behoren. Die risicogroepen zijn onder andere: jongeren tot en met 24 jaar, mannen die seksueel contact hebben met mannen, mensen die gewaarschuwd zijn door iemand met een soa, en mensen met klachten die wijzen op een soa. Mensen die niet tot zo’n risicogroep behoren, kunnen een afspraak maken bij hun huisarts voor een onderzoek. Voor een onderzoek bij de huisarts kunnen, afhankelijk van de zorgverzekering, kosten in rekening worden gebracht (website Gezonde seksualiteit, Rijksoverheid, z.d.). 2.1.2.3 Communicatie over soa’s in Nederland Behalve met het verschaffen van de hierboven genoemde voorzieningen, houdt de Nederlandse overheid zich bezig met communicatie over soa’s. De Nederlandse overheid verspreidt actief informatie over veilige seks en soa-testen; dit gebeurt via massamediale campagnes, via websites en via sociale media kanalen. De campagnes zijn vooral gericht op jongeren.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
6
Vrij veilig campagnes: De Nederlandse overheid hield zich van 1986 tot 2011 actief bezig met voorlichting over veilig vrijen en soa’s, via een massamediale ‘vrij veilig’ campagne. Op Nederlandse radio en televisie waren 25 jaar lang herhaaldelijk ‘vrij veilig spotjes’ te horen en te zien. De ‘vrij veilig’ campagnes richtten zich voornamelijk op het stimuleren van condoomgebruik onder jongeren (website Seksoa, 2011). In bredere zin richtte de campagne zich op het voorkomen van de verspreiding van soa’s en Figuur 4: Een voorbeeld van een ‘vrij veilig’ kan het ook gezien worden als een campagne die jongeren boodschap ontworpen door de Nederlandse overheid. aanzette zich te laten testen op soa’s.
Soa Aids Nederland: In 2004 fuseerden de Stichting Soa-Bestrijding en het Aids Fonds met elkaar en de activiteiten werden samen voortgezet onder de naam ‘Soa Aids Nederland’. De overheid zoekt nu samen met Soa Aids Nederland naar andere manieren dan via massamediale campagnes om jongeren te bereiken. De organisatie probeert dat nu via onder andere de sociale media kanalen te doen. Een van de doelstellingen van de organisatie is om jongeren te stimuleren zich te laten testen op soa’s (website Soaids, z.d.).
Figuur 5: Een voorbeeld van een voorlichtingsboodschap ontworpen door Soa Aids Nederland.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
7
2.2 Religie In deze paragraaf zal worden toegelicht wat de invloed van religie op de bevolking is en welke rol de kerk in de samenleving speelt. Voor zowel Zuid-Afrika als voor Nederland, wordt er een korte religieuze geschiedenis van het land besproken. Daarna wordt, ook weer kort, ingegaan op de huidige rol van religie en kerk in de samenleving. Aansluitend wordt er een overzicht gepresenteerd van de voornaamste FBO’s die actief zijn in beide landen.
2.2.1 Religie in Zuid-Afrika 2.2.1.1 Geschiedenis van religie in Zuid-Afrika De historie van Zuid-Afrika ten aanzien van religie en de verspreiding van de verschillende godsdiensten in het land begon in 1652. In dit jaar stichtte de Nederlandse Verenigd Oost-Indisch compagnie (VOC) een kolonie in de Kaap (tegenwoordig Kaapstad); die halverwege de handelsroute tussen Nederland en Oost-Indië lag en diende als rusthaven. In de jaren erna, verspreidden de Nederlanders hun gereformeerde Christelijke gedachtegoed over een groot deel van het huidige Zuid-Afrika. De Nederlanders stichtten Nederduits Gereformeerde Kerken (NGK) waarin het Calvinisme gepredikt werd. Alle andere godsdiensten werden door de Nederlanders verboden (Elpick and Davenport, 1997). In 1806 kwam er met de slag van Blaauwberg een einde aan de Nederlandse overheersing in Zuid-Afrika. De Engelsen oefenden vanaf dat moment hun koloniale macht uit. Met de komst van de Engelsen deden ook nieuwe godsdiensten en kerken hun intrede: Anglicaanse Kerk, Presbyteriaanse Kerk, Baptistische Kerk, Congregatie Kerk en Methodistische Kerk. Later werden er ook kerken gesticht door zendelingen uit Frankrijk, Zwitserland, Duitsland en Scandinavië (Elpick and Davenport, 1997, p. 2). Aan het begin van de 20e eeuw ontstonden er naast de kerken van de (voormalige en tegenwoordige) koloniale overheersers ook zelfstandige kerken. Deze Afrikaanse Onafhankelijke Kerken (AIC’s) hadden Afrikaanse leiders en Afrikaanse tradities speelden een grote rol binnen deze kerken. In dezelfde periode begon de Rooms-katholieke Kerk in Zuid-Afrika ook aan een opmars. In korte tijd wist de Rooms-katholieke Kerk zichzelf een sterke positie te verschaffen binnen het religieuze spectrum van Zuid-Afrika (Elpick and Davenport, 1997). 2.2.1.2 Huidige rol van religie in Zuid-Afrika In het Zuid-Afrika van nu kan er, bij alle verscheidenheid in kerken, een onderverdeling in twee groepen worden gemaakt: Missionaire Kerken zoals de Nederduits Gereformeerde Kerk en de Rooms-Katholieke Kerk, en de Afrikaanse Onafhankelijke Kerken zoals de Zionistische Kerk, de Apostolische Kerk en de Ethiopische Kerk. De Missionaire Kerken zijn allemaal traditioneel Christelijke Kerken. De Afrikaanse Onafhankelijke Kerken worden meestal tot de groep Christelijke Kerken gerekend, maar geven
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
8
vaak een geheel eigen interpretatie aan het Christelijke geloof (Elpick and Davenport, 1997). In ZuidAfrika is bijna 80% van alle inwoners aangesloten bij een Christelijke Kerk (Stats SA, 2012); beide hierboven besproken kerkgroepen zijn sterk vertegenwoordigd in het land. Mede door het grote aantal kerkleden vervullen kerken op maatschappelijk vlak een zichtbare rol in de huidige Zuid-Afrikaanse samenleving. Liebowitz (2002) zegt daar het volgende over: “Kerkleden zijn vaak meer toegewijd aan een kerk dan aan politieke, economische en sociale instituten. Daarnaast oefenen kerken vaak een directe invloed uit op scholen en andere sociale instituten” (Liebowitz, 2002, p. 1, 2). Putman (2000) brengt naar voren dat wanneer organisaties zoals FBO’s in Zuid-Afrika zich veelvuldig en succesvol bezighouden met maatschappelijke kwesties, er gesproken kan worden van een instituut dat ‘sociaal kapitaal’ creëert binnen een gemeenschap. Met ‘sociaal kapitaal’ worden de netwerken en vertrouwensbanden van mensen binnen een gemeenschap bedoeld. Actieve deelname van personen binnen een gemeenschap laat het sociaal kapitaal groeien. FBO’s benutten dit sociaal kapitaal om sociale doelstellingen te behalen (Van De Sande, 2008, p. 15). Ondanks het grote aantal Zuid-Afrikanen dat nog altijd aangesloten is bij een FBO, blijkt religiositeit onder Zuid-Afrikanen toch af te nemen. Dat blijkt uit een enquête over religiositeit, gehouden onder 52.000 mannen en vrouwen in 57 landen van de wereld. Uit de resultaten bleek dat in 2012, 64% van de Zuid-Afrikanen zichzelf als religieus beschouwde, terwijl dit percentage in 2005 nog op 83% lag (Global Index of Religiosity and Atheism, 2012). In het rapport worden verder geen verklaringen gegeven voor de afname van religiositeit in ZuidAfrika. 2.2.1.3 Religie en seksualiteit in Zuid-Afrika Religie vervult een belangrijke rol in de Zuid-Afrikaanse samenleving. Veel van de traditionele morele waarden met betrekking tot seksualiteit kennen hun oorsprong in een religie. Dit zijn bijvoorbeeld morele waarden die betrekking hebben op: seks voor of buiten het huwelijk, voortplanting, en de rol van liefde en trouw. In Zuid-Afrika vindt er een verschuiving van deze morele waarden plaats; traditionele religieuze morele waarden over seksualiteit maken plaats voor modernere morele waarden. Van Zyl (2010) schrijft deze verschuiving onder andere toe aan modernisering. De term modernisering verwijst naar de technologische ontwikkelen in de afgelopen eeuw. Deze ontwikkelingen brachten nieuwe morele waarden met zich mee die de plek van traditionele morele waarden langzaam innamen. In de laatste decennia spelen vooral moderne media een grote rol in de verschuiving van de traditionele morele waarden met betrekking tot seksualiteit. Zuid-Afrikanen komen sneller in aanraking met seksualiteit en met aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen via bijvoorbeeld televisie, films, advertenties en sociale media. Er lijkt onder invloed van deze moderne media steeds vrijer omgegaan te worden met seksualiteit en met aan seksualiteit gerelateerde onderwerpen. Traditioneel morele waarden verdwijnen hierdoor steeds meer naar de achtergrond. De belangrijke rol van religie in de Zuid-Afrikaanse samenleving is ook terug te vinden binnen de gezondheidscommunicatie. Zoals eerder besproken heeft het land te kampen met ernstige problemen betreffende seksueel overdraagbare aandoeningen. Vooral de problemen rondom hiv/aids springen in “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
9
het oog. Naast gezondheidscampagnes betreffende soa’s (voornamelijk hiv/aids) gerealiseerd door de Zuid-Afrikaanse overheid, zijn het ook de FBO’s, die hun ‘sociale kapitaal’ inzetten om de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika aan te pakken. Aan de ene kant is dit gunstig: de sociale macht van Zuid-Afrikaanse FBO’s is groot en omdat er zoveel mensen religieus zijn, kan er een grote doelgroep bereikt worden. Aan de andere kant is het de vraag of FBO’s de meest geschikte organisaties zijn om over seks-gerelateerde gezondheidskwesties te communiceren. Veel godsdiensten kennen immers sterke morele waarden ten aanzien van seksualiteit en seksueel gedrag. Deze morele waarden kunnen mensen behoeden voor alle mogelijke negatieve consequenties van seksueel gedrag, maar dezelfde morele waarden kunnen er ook toe leiden dat mensen worden buitengesloten wanneer ze gedrag vertonen dat niet binnen deze morele waarden valt. In een masterscriptie van de hand van Van De Sande (2008) wordt onderzoek beschreven naar de mate waarin communicatie door FBO’s in Limpopo (een provincie in Zuid-Afrika) leden aanmoedigt of ontmoedigt om zich te laten testen op hiv/aids. Het onderzoek was onderdeel van een driejarig project genaamd: HIV/AIDS Communication Aimed at Local And Rural Areas (HACALARA). Het grootste deel van de onderzochte FBO’s in Limpopo bleken te communiceren over hiv/aids en hun leden aan te moedigen om zich te laten testen op hiv/aids. Toch bleken veel leden van de FBO’s zich niet te laten testen op hiv/aids. De redenen hiervoor waren: een gevoel van schaamte om zichzelf te laten testen op hiv/aids en angst voor een positieve testuitslag (Van De Sande, 2008 p. 45 t/m 47). In een recente masterscriptie van de hand van De Kruijk (2013) wordt onderzoek beschreven naar de mate waarin Christelijke FBO’s in de omgeving van Stellenbosch hiv/aids stigma aanmoedigden of ontmoedigden. Van de vijftien onderzochte FBO’s in Stellenbosch bleken er drie actief hiv/aids stigma te ontmoedigen, twee bleken hiv/aids stigma actief aan te moedigen en de overige tien FBO’s bleken een passieve rol in te nemen en liever niet te spreken over hiv/aids stigma. Het innemen van een bewuste passieve houding door de FBO’s was onder andere toe te schrijven aan opvattingen over seksualiteit en moraliteit, dit bleek uit interviews met de kerkleiders van de FBO’s. Een derde van de geïnterviewde kerkleiders ontkende bijvoorbeeld dat jongeren voor het huwelijk seksueel actief waren. Daarnaast beschouwde een groot deel van de kerkleiders seks voor het huwelijk, seks buiten het huwelijk en homoseksualiteit als een zonde (De Kruijk, 2013, p. 44 t/m 50).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
10
2.2.1.4 Overzicht van FBO’s in Zuid-Afrika Zoals hierboven besproken bestaan er in Zuid-Afrika veel verschillende FBO’s. Om een beeld te geven van deze FBO’s en hun ledenaantallen, wordt in Tabel 1 een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste FBO’s in Zuid-Afrika (in alfabetische volgorde). FBO’s met meer dan 10.000 leden zijn aan de lijst toegevoegd. Tabel 1:
De belangrijkste FBO’s in Zuid-Afrika, in alfabetische volgorde. Links in de tabel staat de naam van de FBO (met de naam die de organisatie zelf hanteert) en rechts in de tabel het bijbehorende aantal leden (Stats SA, 2012, p. 219).
Naam kerk African Methodist Episcopal church African Traditional Belief Afrikaanse Protestante Kerk Anglican church Apostolic Faith Mission of SA 5 (Overige) Apostolic churches Assemblies of God of SA Bandla Lama Nazaretha Baptist Churches Christian Centres Church of England in SA Congregational churches 6 Dutch Reformed church Ethiopian Type churches Ethnic Churches Full Gospel Church of God in Southern Africa Hinduism International Fellowship of Christian Churches International Pentecost church Jewish Faith/Hebrew Lutheran Church of Southern Africa Methodist Churches of SA Muslim Faith Nederduits Hervormde Kerk New Age New Apostolic church Orthodox churches Pentecostal churches Pinkster Protestante Kerk
Aantal leden 269 687 125 903 16 153 1 614 954 246 190 5 052 613 592 346 248 824 691 156 290 673 107 122 252 120 3 112 407 751 415 128 999 310 041 551 669 82 943 216 104 75 555 1 130 986 1 035 717 654 064 106 790 249 530 18 250 42 251 803 971 52 148
5
Deze FBO’s worden in de bron niet verder gespecificeerd. De Dutch Reformed Church (DRC) bestaat uit drie FBO’s: De Nederduits Gereformeerde kerk (NGK), De Nederduitsch Hervormde kerk (NHK), en de Gereformeerde Kerke (GK). Er worden in de bron geen ledenaantallen gepresenteerd voor deze drie FBO’s afzonderlijk. 6
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
11
Presbyterian churches Reformed churches Refused Roman Catholic church Salvation Army United church Seventh-Day Adventist church St Engenas Zion Christian church St John's Apostolic church United Congregational church of SA Zion Christian church (overige) Zion Christian churches
832 496 103 553 12 520 3 151 791 58 675 156 489 23 477 527 290 256 705 4 948 455 1 887 147
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
12
2.2.2 Religie in Nederland 2.2.2.1 Geschiedenis van religie in Nederland Van de 6e tot de 11e eeuw n. Chr. werd het gebied dat nu Nederland heet, bewoond door drie Germaanse volksstammen: de Friezen, de Franken, en de Saksen. Vanaf de 6e eeuw n. Chr. probeerden, onder anderen, Engelse missionarissen om die volksstammen te bekeren tot het Christelijke geloof. Het duurde tot de 10e eeuw n. Chr. voordat het Christelijke geloof in Nederland dominant was (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006). In de eeuwen daarna breidde de macht van het Christendom zich steeds verder uit, en zo ook de invloed van het Christendom op de samenleving. De reformatie, de geloofsscheuring binnen het Christendom, leidde tot de bloedige Tachtigjarige Oorlog tussen de Katholieken en de Protestanten (1568-1648). Daarbij slaagden de Protestanten erin zich af te scheiden van de Katholieken en de Republiek der Zeven Verenigde Nederlanden te stichten. In de 18e eeuw ontstond er onder invloed van het verlichtingsdenken ook een groeiende groep niet-religieuzen (seculieren). Onder invloed van ideeën die voortkwamen uit de verlichting werd aan het einde van de 18e eeuw de scheiding tussen kerk en staat wettelijk vastgelegd. In de 19 eeuw groeide het aantal seculieren in Nederland snel. In de 20e eeuw leidde de religieuze en ideologische verdeeldheid in het land tot de verzuiling, een verdeling van groepen mensen op levensbeschouwelijke basis. Iedere zuil kende zijn eigen instituties zoals bijvoorbeeld: verenigingen, scholen, omroepen en politieke partijen. De Rooms-katholieke zuil en de Protestantse zuil waren de twee religieuze zuilen. In de jaren 60 kwam er onder andere onder invloed van een sterke jeugdcultuur, die zich afzette tegen de gevestigde orde, er steeds meer kritiek op de verzuiling. Dit was het begin van de ontzuiling, een periode waarin de macht van de zuilen steeds verder afnam. Onder invloed van deze ontzuiling nam de macht van de kerk binnen de religieuze zuilen steeds verder af (Van Eijnatten & Van Lieburg, 2006). 2.2.2.2 Huidige rol van religie in Nederland In de afgelopen decennia is het aantal Nederlanders dat religieus betrokken is steeds verder afgenomen. In 2002 bleek dat twee derde van de Nederlanders zichzelf als ‘buitenkerkelijk’ beschouwde (Janssen, Kregting & Bernts, 2006, p. 42). De sporen van de verzuiling zijn nog in alle lagen van de samenleving terug te vinden, maar de maatschappelijke invloed van de zuilen op de samenleving is tegenwoordig onaanzienlijk. Ook de invloed van de kerk op de huidige Nederlandse maatschappij is steeds kleiner geworden. Janssen et al. (2006, p. 44) noemen in hun beschouwing over de rol van religie in Nederland, religie anno 2006: “maatschappelijk onzichtbaar”. Steeds meer Nederlanders (onder anderen ook religieuze Nederlanders) zijn niet meer lid van een kerk, omdat ze religiositeit als een persoonlijke aangelegenheid beschouwen, die niet meer per definitie verbonden is aan de kerk als instituut (Janssen et al., 2006, p. 43). Er dient in Nederland een verschil gemaakt te worden tussen religiositeit: het geloven in hogere machten en/of het aanbidden van een of meer goden, en kerkelijke betrokkenheid:
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
13
aangesloten zijn bij een kerk. Janssen et al. (2006, p. 43, 44) noemen deze twee vormen van religiositeit: kerkgebonden religiositeit en geïndividualiseerde religiositeit. In een in 2014 verschenen rapport van Het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), werden cijfers gepresenteerd over de actuele godsdienstige situatie in Nederland. Uit het rapport bleek dat de ontkerkelijking in Nederland doorzet. Het aantal kerkleden en de actieve deelname aan kerkelijke rituelen nemen steeds verder af. Uit enquêtecijfers komt naar voren dat in 1958 driekwart van de bevolking zich tot een kerkgenootschap rekende; in 1980 gold dit voor de helft van de bevolking, en in 2012 gold dit voor nog maar een derde van de bevolking. Halverwege de jaren tachtig bezocht 17% van de bevolking wekelijks een kerkdienst, terwijl dit in 2012 nog maar gold voor 10% van de bevolking (SCP, 2014, p. 9). Toch bleek, ondanks een afname van kerkelijkheid onder de gehele bevolking, dat de groep jongere Christelijke kerkleden steeds actiever ging geloven. Onder de groep gelovige Christelijke jongeren tot 30 jaar, bleek 44% regelmatig een kerkdienst te bezoeken. Onder alle kerkleden samen was dit percentage maar 32% (SCP, 2014, p. 86). In het rapport wordt gesproken van “een revitalisering van de traditionele Christelijke geloofstraditie onder de jongere kerkleden” (SCP, 2014, p. 11). Jongere Christelijke kerkleden geloofden vaker dan de oudere kerkleden zonder twijfel in God. Ook bleken jongere kerkleden in vergelijking met de oudere kerkleden, kerkelijke leerstellingen in hogere mate te onderschrijven. Jongere kerkleden bleken met name sterker in het bestaan van de hel en de duivel te geloven. 2.2.2.3 Religie en seksualiteit in Nederland Religie vervult een steeds kleinere maatschappelijke rol in de Nederlandse samenleving. Dit betekent echter niet, zoals in het hierboven besproken rapport ook al bleek, dat Nederlanders helemaal niet meer beïnvloed worden door religie. Onder de groep zeer gelovige Nederlandse jongeren heersen nog altijd andere ideeën en opvattingen over bijvoorbeeld seksualiteit dan onder de groep niet gelovige (of niet zeer gelovige) Nederlandse jongeren. Dit bleek uit een grootschalig onderzoek uitgevoerd door De Graaf, Kruijer, Van Acker en Meijer (2012) in samenwerking met het Rutgers WPF en Soa Aids Nederland, waarin 8000 jongeren t/m 24 jaar enquêtes invulden over hun ervaringen met en opvattingen over seksualiteit. Religiositeit bleek verband te houden met seksueel gedrag en seksuele opvattingen, en wel als volgt. De jongeren werden op basis van hun religieuze overtuiging opgedeeld in zes groepen: niet-gelovig, beetje Christelijk, zeer Christelijk7, Islamitisch, Hindoeïstisch en overig. Daarna werd nagegaan in hoeverre de opvattingen over seksualiteit per groep verschilden. Zeer Christelijke en Islamitische Nederlandse jongeren dachten, in vergelijking met de andere vier groepen jongeren, minder positief over: seks voor het huwelijk, seks buiten een relatie en seks zonder liefde. Dezelfde twee groepen jongeren gaven in het onderzoek blijk van negatieve gevoelens rondom seksualiteit, waaronder gevoelens van schuld en schaamte. Daarnaast bleek uit het onderzoek dat zeer Christelijke meisjes en 7
Alleen binnen de groep Christelijke jongeren werd er onderscheid gemaakt tussen jongeren die het geloof een beetje, en jongeren die het geloof erg belangrijk vonden (De Graaf et al, 2012, p. 16). “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
14
Islamitische jongens en meisjes er vaker voor kozen om geen anticonceptiemaatregelen te treffen bij de eerste geslachtgemeenschap en ook minder vaak anticonceptiemaatregelen troffen bij het laatst gerapporteerde seksuele contact (De Graaf et al., 2012, p. 76). Deze resultaten suggereren dat er ondanks de relatief kleine rol van religie in de Nederlandse samenleving, onder zeer Christelijke en Islamitische jongeren nog wel andere overtuigingen en attitudes bestaan over seksualiteit dan onder niet-religieuze jongeren. 2.2.2.4 Overzicht van FBO’s Nederland Om een beeld te geven van de verschillende religieuze groepen in Nederland, wordt in Tabel 2 een overzicht gepresenteerd van de belangrijkste FBO’s (in alfabetische volgorde) en hun ledenaantallen in Nederland. Alle FBO’s met meer dan 10.000 leden zijn in de lijst opgenomen. Het ledenaantal in de tabel geeft het aantal personen weer dat volgens de administratie van de FBO als lid geregistreerd staat. Hierbij moet opgemerkt worden dat veel leden niet actief betrokken zijn bij de FBO, maar (nog) wel als lid geregistreerd staan. Uit een rapport van het Kaski (2013), waarin een vijftal8 FBO’s deelnamen aan een onderzoek, bleek dat slechts 14% van de leden van een FBO minimaal één maal per maand een FBO bezocht (Kaski, 2013, p. 2). Tabel 2:
De namen van de belangrijkste FBO’s in Nederland en het aantal leden, gerangschikt op alfabetische volgorde. Links in de tabel staat de naam van de FBO en rechts in de tabel het bijbehorende aantal leden (website Katholiek Sociaal-Kerkelijk Instituut, 2011).
Naam kerk Bevindelijk-gereformeerde Kerken Evangelische en pinksterkerken Hindoeïsme Islam Jodendom Orthodox-gereformeerde Kerken Overige kerkgenootschappen Protestantse Kerk Rooms-katholiek Kerkgenootschap Vrijzinnige Kerken
Aantal leden 235 000 148 000 100 000 850 000 43 000 238 000 156 000 1 762 000 4 091 000
19 000
8
De volgende FBO’s namen deel aan het onderzoek: het Rooms-katholieke Kerkgenootschap, de Protestantse Kerk, de Algemene Doopsgezinde Sociëteit, de Remonstrantse Broederschap, en de Oud-katholieke Kerk. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
15
2.3 IMBP In de vorige paragrafen zijn de concepten soa’s, soa-testen, religie, en religie en seksualiteit in ZuidAfrika en Nederland aan de orde gekomen. In deze paragraaf wordt toegelicht hoe deze concepten, met behulp van een theoretisch model, in verband gebracht kunnen worden met soa-testintentie. Het model dat hiervoor gebruikt wordt, is het Integrative Model of Behavioral Prediction (IMBP). Na een introductie van het model zullen de verschillende elementen waaruit het model bestaat besproken worden. Figuur 6:
Een schematische weergave van het IMBP (Fishbein & Yzer, 2003, p. 167).
2.3.1 Het IMBP, een introductie van het model Het IMBP is een combinatie van drie verschillende modellen: Het Health Belief Model (Janz & Becker, 1984), de Theory of Reasoned Action (Ajzen & Fishbein, 1980; Fishbein & Ajzen, 1975), en de Social Cognitive Theory (Bandura, 1977). In het IMBP (zie Figuur 6) zijn variabelen opgenomen die in onderlinge samenhang de variantie in gedrag kunnen voorspellen (Yzer, 2012). Om mogelijke verwarring te voorkomen is ervoor gekozen om hieronder, met uitzondering van de twee variabelen intentie (intention) en gedrag (behavior), de Engelse benaming van de variabelen uit het IMBP te hanteren en deze niet te vertalen naar het Nederlands.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
16
Het IMBP is bedoeld als een theoretische basis voor het succesvol ontwerpen van gezondheidsboodschappen. Het IMBP is met name geschikt om gepland gedrag te voorspellen. Met gepland gedrag wordt gedrag bedoeld dat voortkomt uit bewuste overdenking. Naast gepland gedrag bestaat er ook een veel vaker voorkomend type gedrag dat voortkomt uit routine; dit wordt gedrag gebaseerd op gewoonte genoemd (habitual behavior) (Fishbein & Yzer, 2003). Het gezondheidsgedrag dat in dit onderzoek centraal staat: soa-testen, is een voorbeeld van gepland gedrag. De keuze van iemand om zich te laten testen op soa’s zal immers altijd een keuze zijn die bewust overdacht is. 2.3.2 Gedrag en intentie Om een goed beeld te krijgen van de verschillende variabelen en hun rol binnen het IMBP, is het handig om te beginnen aan de rechterkant van het model en te kijken naar de relatie tussen gedrag en intentie (zie figuur 6). Naast een pijl die direct vanaf intentie (intention) naar gedrag (behavior) wijst, zien we twee pijlen die op hun buurt weer wijzen naar de pijl tussen intentie en gedrag: de variabelen skills en environmental constraints. Deze factoren kunnen een persoon ervan weerhouden om een bepaald gedrag uit te voeren, ongeacht de intentie van een persoon om het gedrag uit te voeren. De eerste variabele, environmental constraints, verwijst naar een serie van contextuele factoren die het gedrag van een persoon kunnen belemmeren (Yzer, 2012). In het geval van soa-testen kan een environmental constraint bijvoorbeeld de aan-of-afwezigheid van een soa-testkliniek in de woonomgeving zijn. De tweede variabele wordt gevormd door de skills, die verwijzen naar vaardigheden van een persoon om het gedrag uit te kunnen voeren. Met de gekozen methode in dit onderzoek (zie hoofdstuk 3), is het enkel mogelijk om de (soa-test)intentie van een respondent te meten. Hoewel intentie aangewezen kan worden als de sterkste voorspeller van gedrag, hoeft een sterke intentie niet per definitie te leiden tot een beoogd (gezondheids)gedrag (Yzer, 2012; Fishbein & Yzer, 2003). 2.3.3 Global perceptions Het IMBP laat zien dat intentie een belangrijke voorspeller is van (gezondheids)gedrag. Verder laat het IMBP zien dat intentie zelf ook kan worden voorspeld door drie variabelen: attitude, perceived norm en self-efficacy (Fishbein & Yzer, 2003). Met attitude wordt de houding van een persoon tegenover het beoogde gedrag aangeduid. Perceived norm refereert aan de sociale omgeving van een persoon en de wijze waarop mensen binnen deze sociale omgeving denken over het gedrag in kwestie, het gedrag zelf al uitvoeren, en anderen stimuleren tot het uitvoeren van het gedrag. Met self-efficacy wordt de gepercipieerde vaardigheid van een persoon aangeduid; in hoeverre een persoon denkt in staat te zijn een bepaald gedrag uit te kunnen voeren. Self-efficacy verschilt van de eerder besproken variabele skills, omdat het bij self-efficacy niet draait om de vaardigheden van een persoon, maar om de overtuiging van een persoon dat hij/zij in staat is om het gedrag uit te voeren. De drie variabelen samen worden de ‘global perceptions’ genoemd (Fishbein & Yzer, 2003). De mate waarin de global perceptions de variantie in intentie voorspellen, verschilt sterk per type (gezondheids)gedrag: bij het ene type (gezondheids)gedrag kan het bijvoorbeeld attitude zijn die voor het grootste deel de verklaarde variantie “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
17
in intentie bepaalt, terwijl bij een ander type gezondheidsgedrag perceived norm voor het grootste deel de verklaarde variantie in intentie bepaalt. Yzer (2012) stelt dat de mate waarin de global perceptions de variantie in intentie voorspellen, ook verschilt per doelgroep (target group). 2.3.4 Onderliggende Beliefs Een stap verder naar links in het IMBP model staan drie variabelen die met pijlen verbonden zijn met de hierboven besproken global perceptions. Het zijn de volgende variabelen: behavioral beliefs and outcome evaluations, normative beliefs and motivation to comply, en efficacy beliefs (Fishbein & Yzer, 2003); het zijn de onderliggende beliefs van de global perceptions. De global perceptions samen met de onderliggende beliefs, worden vaak de ‘proximal variables’ genoemd. Deze proximal variabelen worden beschouwd als belangrijkste voorspellers van intentie en gedrag (Fishbein & Yzer, 2003). Het model laat zien dat de relatie tussen de onderliggende beliefs en intentie nooit een directe relatie is, maar altijd loopt via de global perceptions. Yzer (2008, p. 52) wijst er ook op dat hiv/aids-preventieboodschappen nooit een directe invloed uitoefenen op de global perceptions, maar dat ze wel de onderliggende beliefs, die global perceptions voorspellen, kunnen beïnvloeden. Yzer (2008) voegt daaraan toe dat hiv/aidspreventieboodschappen gericht moeten zijn op het veranderen van specifieke onderliggende beliefs van een persoon. Welke specifieke beliefs aangesproken moeten worden in gezondheidsboodschappen, verschilt per type gezondheidsgedrag en per doelgroep. 2.3.5 Distal variables Ten slotte bevat het IMBP helemaal links in het model een kolom, waarin een laatste groep variabelen vermeld wordt; deze groep variabelen zijn de ‘distal’ variabelen. De kolom is met stippellijnen verbonden met de hierboven besproken beliefs. Er is hier gebruik gemaakt van stippellijnen om aan te geven dat er geen eenduidige relatie tussen individuele distal variabelen en individuele beliefs bestaat, maar dat er steeds sprake is van een mogelijke maar verder ongespecificeerde invloed van (een deel van) deze variabelen op (een deel van) de beliefs (Fishbein & Yzer, 2003). Voorbeelden van distal variabelen zijn: demografische kenmerken zoals geslacht, leeftijd of gezinssamenstelling, persoonlijke factoren zoals stemming en gemoedstoestand, en cultuurbepaalde variabelen zoals ideologie en levensbeschouwing (Yzer, 2008 p. 53). De variabelen religiositeit en nationaliteit, die in dit onderzoek centraal staan, worden ook tot de categorie distal variabelen gerekend. Yzer (2008) stelt dat wanneer er een relatie bestaat tussen een distal variabele en intentie, deze relatie altijd zal lopen via de beliefs en de global perceptions. Verder merkt hij op dat de relevantie van bepaalde distal variabelen uniek is voor elk type gezondheidsgedrag (Yzer, 2008). In het geval van soa-testgedrag zullen er wellicht ook specifieke distal variabelen zijn die mogelijk via de proximal variabelen verband houden met soa-testintentie. Deze variabelen komen later in het onderzoek nog uitgebreid aan bod.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
18
2.4 Eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika In deze paragraaf worden de resultaten uit eerder onderzoek naar testintentie in Zuid-Afrika besproken. Er worden alleen onderzoeken in Zuid-Afrika besproken, omdat er zover bekend nog geen onderzoeken naar testintentie in Nederland bestaat. In twee van de drie onderzoeken in Zuid-Afrika werd het IMBP als theoretisch kader gebruikt. In één onderzoek diende het TPB, een van de voorlopers van het IMBP, als theoretisch kader. 2.4.1 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen In Swanepoel, Burger, Loohuis en Jansen (2008) wordt een onderzoek gerapporteerd waarin aan 75 studenten van de Universiteit van Pretoria (Zuid-Afrika) vragen werden gesteld over onder meer de intentie om zich te laten testen op hiv/aids (HCT) en over de onderliggende overtuigingen daarvan. De vragenlijst werd ontworpen met het IMBP als theoretische kader. Uit de resultaten (Swanepoel et al., 2008, p. 101) bleek dat studenten die zich al eerder hadden laten testen op hiv/aids eerder geneigd waren om zich nogmaals te laten testen op hiv/aids dan de studenten die zich nog niet hadden laten testen op hiv/aids. Verder bleek voor de niet-blanke Afrikaanse studenten de mate waarin ze zichzelf in staat achtten om zich te laten testen op hiv/aids, een belangrijke voorspeller van hiv/aids-testintentie. Voor de blanke Afrikaanse studenten waren het andere overtuigingen die testintentie voorspelden, zoals: het vertrouwen om een normaal leven te kunnen leiden na een positieve testuitslag, om te kunnen gaan met negatieve reacties na een positieve testuitslag, en de angst voor negatieve economische gevolgen na een positieve testuitslag. Verder bleek dat de resultaten verschillend waren voor de groep studenten die een soa-test overwogen (of zich al hadden laten testen) en de groep studenten die geen soa-test overwogen (Swanepoel et al., 2008, p. 101). Voor de eerste groep studenten bleken voornamelijk praktische overtuigingen hiv/aidstestintentie te bepalen. De volgende overtuigingen waren voor deze groep studenten bepalend: de mate waarin de studenten ervan overtuigd waren dat hiv/aids testen effectief bij konden dragen aan de bescherming van hun gezondheid, en hun kennis over de locatie van een testfaciliteit in de nabije woonomgeving. Voor de tweede groep studenten bleken voornamelijk persoonlijke overwegingen hiv/aids-testintentie te bepalen. De volgende overtuigingen waren voor deze groep studenten bepalend: in hoeverre ze zelf dachten risico te lopen op een hiv/aids besmetting, het vertrouwen in de medische staf en de omgang met vertrouwelijke informatie over de test, en de mate waarin de studenten zichzelf in staat achtten de rest van hun leven hiv-remmende medicijnen in te nemen.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
19
2.4.2 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Broersma en Jansen In Broersma en Jansen (2012, p. 29, 30) wordt een onderzoek gerapporteerd waarin aan 113 ZuidAfrikaanse studenten vragen werden gesteld over onder andere hun intentie om zich te laten testen op hiv/aids. Daarnaast werden er vragen gesteld om na te gaan door welke overtuigingen hun testintentie mogelijk bepaald werd. Ook in dit onderzoek werd ook het IMBP gebruikt als theoretisch kader. Hiv/aids-testintentie bleek positief samen te hangen met het gepercipieerde gevoel van controle over hun hiv/aids-testgedrag (self-efficacy) en de gepercipieerde sociale druk vanuit de omgeving (perceived norm). Er waren twee efficacy beliefs die significant en positief bijdroegen aan de variabele self-efficacy: de overtuiging van een student om niet te bang of gestrest te zijn voor een hiv/aids test, en de overtuiging van een student om in staat te zijn met een ongunstige testuitslag om te kunnen gaan. Perceived norm bleek significant en positief voorspeld te worden door de overtuiging van de student dat hun ouders hun goedkeuring zouden verlenen aan een hiv/aids test. Verder bleek dat de distal variabele stigmatiserende houding tegenover mensen met hiv/aids negatief bijdroeg aan hiv/aids-testintentie. De relatie tussen deze distal variabele en testintentie was geen directe relatie, maar verliep via de efficacy beliefs en self-efficacy. Deze resultaten zijn in overeenstemming met de veronderstelling uit het IMBP dat de relatie tussen een distal variabele en intentie verloopt via de proximal variabelen. Verder bleek dat de distal variabele perceived susceptibility positief en significant samenhing met hiv/aidstestintentie. In afwijking van de veronderstelling uit het IMBP dat de relatie tussen een distal variabele en intentie verloopt via de proximal variables, bleek de relatie tussen de distal variabele perceived susceptibility en hiv/aids-testintentie een directe relatie te zijn (Broersma & Jansen, 2012, p. 32). 2.4.3 Onderzoek naar hiv/aids-testintentie door Tempelman en Vermeer Tempelman en Vermeer (2009) voerden een studie uit waarin werd nagegaan welke overtuigingen onder Zuid-Afrikaanse jongeren bepalend waren voor de keuze om zichzelf wel of niet te laten testen op hiv/aids. Een voorloper van het IMBP, de Theory of Planned Behavior (TPB) zoals gepresenteerd in Ajzen (1991), werd in het onderzoek gebruikt als theoretisch kader. Het onderzoek werd uitgevoerd onder 346 jongeren in een township (sloppenwijk) in Mpumalanga, Zuid-Afrika. Attitude bleek significant en positief samen te hangen met hiv/aids-testintentie. Verder bleek ook subjective norm9 significant en positief samen te hangen met hiv/aids-testintentie. Daarnaast bleek dat onder de groep jongeren die zich al hadden laten testen op hiv/aids, zich meer vrouwen dan mannen bevonden. Onder dezelfde groep geteste jongeren bleek kennis over hiv/aids en kennis over hiv/aidstesten, significant en positief bij te dragen aan hiv/aids-testintentie. Leeftijd bleek ook soa-testintentie te voorspellen; hoe hoger de leeftijd, hoe groter de kans dat de jongeren zich al hadden laten testen op 9
Subjective norm in het TPB model: de manier waarop mensen in de sociale omgeving van een persoon denken over het gezondheidsgedrag in kwestie. In het IMBP wordt deze variabele perceived norm genoemd. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
20
hiv/aids (Tempelman en Vermeer, 2009, p. 256, 257). In de discussieparagraaf van het onderzoek wordt onder andere het belang van uitgebreider onderzoek naar de rol van ‘perceived risk’10 op testintentie besproken. Ze vermoeden dat perceived risk een ‘trigger’ kan zijn voor mensen om zich te laten testen op hiv/aids (Tempelman en Vermeer, 2009, p. 258).
10
In het onderzoek van Tempelman en Vermeer (2009) wordt met perceived risk het gepercipieerde risico voor het oplopen van hiv/aids bedoeld. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
21
2.5 Onderzoeksvraag Uit de hierboven besproken literatuur blijkt dat de problemen met betrekking tot soa’s in Zuid-Afrika en Nederland niet van dezelfde orde zijn. Daarnaast blijkt dat religie in Zuid-Afrika en Nederland een verschillende rol vervult in de samenleving. Het doel van dit onderzoek is om na te gaan in hoeverre verschillen in nationaliteit en religie van invloed zijn op soa-testintentie van studenten in Zuid-Afrika en Nederland. Daarnaast zal worden nagegaan in hoeverre andere relevante distal variabelen soatestintentie beïnvloeden of de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloeden. De volgende vraag staat daarmee centraal in dit onderzoek: Hoe beïnvloeden religie en nationaliteit soa-testintentie onder Nederlandse en (Afrikaans sprekende) Zuid-Afrikaanse studenten?
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
22
3. Methode In dit hoofdstuk wordt de methode van het onderzoek besproken. In de eerste paragraaf wordt de procedure van het onderzoek besproken. In de tweede paragraaf wordt besproken wie er deelnamen aan het onderzoek. In de derde paragraaf komt de meetmethode van het onderzoek aan bod. In de vierde paragraaf wordt de ethiek van het onderzoek besproken. In de vijfde paragraaf wordt toegelicht welke theorie gebruikt is om de vragenlijst samen te stellen. In de laatste paragraaf wordt besproken welke vragen zijn toegevoegd aan de vragenlijst. 3.1 Procedure In dit onderzoek werden Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten gevraagd om deel te nemen aan een onderzoek. Aan de studenten werd gevraagd of ze bereid waren een vragenlijst in te vullen. De studenten die hiermee instemden en voldeden aan de hieronder besproken criteria (zie 3.2 participanten), kregen een vragenlijst. Verzocht werd de inleiding met aandacht te lezen en de vragenlijst in te vullen. Zowel de Zuid-Afrikaanse als de Nederlandse studenten vulden de vragenlijst in hun eigen taal in (Afrikaans en Nederlands). Na afloop van het invullen van de vragenlijst werden de studenten bedankt voor hun tijd.
3.2 Participanten Er namen 80 studenten met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit en 80 studenten met de Nederlandse nationaliteit deel aan het onderzoek. De Zuid-Afrikaanse studenten, studeerden aan de Universiteit Stellenbosch en de Nederlandse studenten, studeerden aan de Rijksuniversiteit Groningen. De ZuidAfrikaanse groep studenten bestond uit uitsluitend Afrikaans11 sprekende studenten. Aan de ZuidAfrikaanse studenten werd voor ze de vragenlijst te zien kregen gevraagd of ze Afrikaans als eerste taal spraken. Voldeden ze niet aan deze eis, dan konden ze de vragenlijst niet invullen. Er werd gekozen voor het vertalen van de vragenlijst naar slechts één van de elf officiële Zuid-Afrikaanse talen. Zo werd voorkomen dat er gewerkt moest worden met vragenlijsten in verschillende talen. De vele vertalingen konden leiden tot inconsistentie op taalniveau. Er is specifiek voor Afrikaans sprekende studenten gekozen, omdat de Afrikaanse taal nauw verbonden is aan de Nederlandse taal. De officiële taal in Nederland is het Nederlands. Om die reden was de taal die de Nederlandse studenten spraken geen criteria voor deelname.
11
Afrikaans is de naam van één van de elf officiële talen die in Zuid-Afrika gesproken wordt.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
23
3.3 Meetmethode Er werd gebruik gemaakt van een vragenlijst met drie type vragen. Het eerste type vragen waren ja/nee vragen zoals: “Heb je op dit moment een relatie?” Het tweede type vragen waren meerkeuze vragen zoals: “Tot welke kerk behoor je?” De student kon deze vraag beantwoorden door het antwoord dat op hem/haar van toepassing was in een lijst met optionele antwoorden aan te kruizen. Het derde type vragen waren stellingen gemeten op schaalniveau zoals: “Het is waarschijnlijk dat ik een soa krijg”. De student kon bij deze vraag steeds op een 5-puntsschaal aangeven in hoeverre hij/zij het eens was met deze stelling. 1 stond voor: “helemaal mee oneens”, 2 voor: “mee oneens”, 3 voor: “neutraal”, 4 voor: “mee eens” en 5 voor: “helemaal mee eens”. 3.4 Ethiek Het onderzoeksvoorstel werd voorgelegd aan de Ethische Commissie van de Stellenbosch University (Research Ethics Committee) en aan de afdeling Institutioneel Onderzoek en Planning (Institutional Research and Planning Division) Op 7-10-2013 werd goedkeuring verleend door de Institutional Research and Planning Division om het onderzoek uit te voeren. Op 16-10-2013 volgde goedkeuring van de Research Ethics Committee. 3.5 Vragenlijst Het IMBP-model (zie paragraaf 2.3) werd gebruikt als theoretisch kader bij het ontwikkelen van de vragenlijst. Aan de hand van het IMBP werd er een onderverdeling gemaakt in vier groepen vragen: vragen over intentie, vragen over global perceptions, vragen over beliefs en vragen over distal variabelen. De vragen in de vragenlijst zijn tot stand gekomen met behulp van de beschikbare en voor dit onderzoek relevante literatuur betreffende het samenstellen van vragenlijsten. Bij het samenstellen van de vragenlijst is gelet op de volgorde van de vragen in de vragenlijst. Besloten werd om de vragen niet willekeurig, maar per onderwerp te presenteren, dit om verwarring bij de respondenten te voorkomen (Baxter & Babbie, 2003, p. 184). De vragen over intentie en de global perceptions zijn ontworpen in overeenstemming met een handleiding voor het ontwerpen van vragenlijsten, die gebruikt kan worden bij onderzoek naar gezondheidsgedrag (Francis et al., 2002). Daarnaast werd er bij het ontwerpen van de vragen gebruik gemaakt van eerder verschenen onderzoek over testintentie. Hieronder wordt toegelicht om welk onderzoek dat gaat. De vragen over de onderliggende beliefs van de studenten zijn ontworpen met behulp van eerder verschenen onderzoek naar testintentie onder studenten (zie paragraaf 2.4). Vooral het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) was bruikbaar bij het ontwerpen van de vragen over beliefs, aangezien het onderwerp van dat onderzoek in sterke mate overeenkomt met het onderwerp van dit onderzoek. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
24
Bij het ontwikkelen van vragen betreffende de distal variabelen werd het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) gebruikt, maar daarnaast werd er nog aparte literatuur geraadpleegd. Bij het samenstellen van vragen over de perceived susceptibility en de perceived severity van de student werd er gebruik gemaakt van de ‘Risk Behavior Diagnosis Scale’ (Witte et al., 1996). Voor het meten van religiositeit werden de vragen ontworpen met behulp van de uiteenzetting: ‘Measuring religiosity using surveys’; een uiteenzetting over het meten van religie en religiositeit in vragenlijsten (McAndrew & Voas, 2011). 3.6 Pre-test vragenlijst Er werden twaalf pre-tests afgenomen bij studenten (zes mannen en zes vrouwen), zes in Zuid-Afrika en zes in Nederland. De studenten werd verzocht de vragenlijsten compleet in te vullen en na afloop te laten weten of ze de introductie helder vonden, de vragen in de vragenlijst begrepen, het taalgebruik duidelijk vonden, of ze de vragen gemakkelijk in konden vullen, en of ze de vragen in de vragenlijst niet als te persoonlijk ervoeren. Alle twaalf studenten gaven aan geen problemen te ondervinden met betrekking tot de bovengenoemde punten. 3.7 Materiaal Hieronder wordt eerst kort toegelicht hoe de introductie van de vragenlijst tot stand kwam, daarna wordt per vraaggroep besproken welke vragen werden toegevoegd aan de vragenlijst en waarom. Bepaalde hieronder genoemde items werden later samengevoegd tot één variabele. Waar dit het geval was, wordt de Cronbachs alfa voor de samengevoegde items gegeven. De Nederlandse versie van de vragenlijst zal hieronder besproken worden. De in het Afrikaans vertaalde versie van de vragenlijst12 is te vinden in de bijlage. 3.7.1 Introductie van de vragenlijst De vragenlijst werd ingeleid met een introductie waarin het onderwerp van de vragenlijst werd genoemd. Ook werd aangeven op welke wijze het onderzoek bijdraagt aan de wetenschap. Vervolgens werd benadrukt dat de gegeven antwoorden op de vragen anoniem verwerkt zouden worden. Onderaan de vragenlijst werd de student verzocht een paraaf te zetten, waarmee de student toestemming gaf voor deelname aan het onderzoek. De contactgegevens van de onderzoeker stonden vermeld in de introductie voor het geval dat de student problemen ondervond met de vragenlijst.
12
De Nederlandse vragenlijst is vertaald naar het Afrikaans en gecontroleerd op interne consistentie met de hulp van prof L.G. de Stadler. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
25
3.7.2 Intentie Er werden vijf items gebruikt om de variabele ‘intentie’ te meten. Twee van de vijf items kwamen uit Francis et al. (2002): “Ik heb de intentie om mezelf te laten testen op soa’s” en “Ik wil mezelf laten testen op soa’s”. Het derde item werd gebruikt in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) om intentie te meten: “Ik laat mezelf binnen nu en drie maanden testen op soa’s”. Als vierde item werd een variatie op het vorige item toegevoegd aan de vragenlijst: “Ik laat mezelf binnen nu en een jaar testen op soa’s”. Ten slotte werd nagegaan in hoeverre de respondent het eens was met de stelling “Ik zal mezelf nooit laten testen op soa’s”. De scores voor de laatste vraag werden omgepoold. Om de interne consistentie van de bovengenoemde items te meten werd nagegaan wat de waardes waren van de Cronbachs alfa voor de samengevoegde items13. Die bleken hoog genoeg te zijn om de items samen te voegen tot de variabele ‘intentie’ (Cronbachs alfa nl/za = .834, nl = .784, za = .870). 3.7.3 Global perceptions: attitude, perceived norm en self-efficacy Hieronder wordt besproken met welke vragen in de vragenlijst de drie global perceptions gemeten werden. Ook wordt besproken hoe items, wanneer mogelijk, samengevoegd werden tot één variabele. Er werden allereerst drie items toegevoegd om de global perception attitude te meten: “Het is nuttig om je te laten testen op soa’s”, “Het is verstandig om je te laten testen op soa’s” en “Het is belangrijk om je te laten testen op soa’s.” Deze drie items waren in overeenstemming met de voorgestelde vragen uit de handleiding van Francis et al. (2002) en werden ook in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) gebruikt om attitude te meten. De Cronbachs alfa voor de drie items bleken hoog genoeg te zijn om de items samen te voegen tot de variabele ‘attitude’ (Cronbachs alfa nl/za = .861, nl = .911, za = .777). Vervolgens werd perceived norm werd gemeten aan de hand van drie in de handleiding voorgestelde items (Francis et al., 2002): “De meeste mensen die belangrijk voor me zijn, vinden het een goed idee als ik me laat testen op soa’s”, “Ik ervaar sociale druk vanuit mijn omgeving om mezelf te laten testen op soa’s” en “Als ik onzeker ben over mijn seksuele gezondheid wordt het van me verwacht dat ik me laat testen op soa’s”. In het onderzoek van Broersma en Jansen (2012) werd alleen het eerste hierboven genoemde item gebruikt om perceived norm te meten. Er werd nagegaan of de drie items samengevoegd konden worden tot één variabele, dit bleek niet het geval. De waarden van de Cronbachs alfa voor de samengevoegde items waren niet hoog genoeg (≤ .70). Vervolgens werd er nagegaan of één van de drie items verwijderd kon worden uit de vragenlijst en of de Cronbachs alfa voor de twee overgebleven items dan wel hoog genoeg waren; dit was ook niet het geval. Vervolgens werd besloten 13
Er worden steeds drie Cronbachs alfa’s voor de items gepresenteerd: één voor scores van zowel Nederlandse als Zuid-Afrikaanse respondenten (nl/za), één voor de scores van alleen de Nederlandse respondenten (nl), en één voor de scores van alleen de Zuid-Afrikaanse respondenten. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
26
om de stelling: “De meeste mensen die belangrijk voor me zijn, vinden het een goed idee als ik me laat testen op soa’s” te gebruiken om ‘perceived norm’ te meten. Deze vraag werd zowel gebruikt in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012), als in de handleiding van Francis et al. (2002). Als laatste werd self-efficacy gemeten met drie items: “Ik ben ervan overtuigd dat ik in staat ben om mezelf te laten testen op soa’s”, “Ik denk dat het gemakkelijk is om mezelf te laten testen op soa’s” en “Niets houdt mij tegen om mezelf te laten testen op soa’s”. De eerste twee hierboven genoemde items zijn in overeenstemming met de handleiding van Francis et al. (2002). De Cronbachs alfa voor de drie items waren hoog genoeg om de drie items samen te voegen tot de variabele ‘self-efficacy’ (Cronbachs alfa nl/za = .778, nl = .751, za = .807).
3.7.4 Onderliggende beliefs Vervolgens werden er veertien vragen toegevoegd om de onderliggende overtuigingen (beliefs) te meten. De vragen werden in drie groepen verdeeld: behavioral beliefs, normative beliefs en efficacy beliefs. De items die de verschillende beliefs maten werden hier niet samengevoegd tot variabelen. Dit werd niet gedaan, omdat de beliefs afzonderlijk van elkaar en in verschillende mate soa-testintentie konden beïnvloeden. Er werden allereerst drie items toegevoegd om de behavioral beliefs van de respondent te meten: “Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan kan ik leren dat te accepteren”, “Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan kan ik omgaan met de gevolgen daarvan” en “Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan vind ik dat een probleem”. De eerste twee vragen werden op vergelijkbare manier gesteld in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012). Met de derde vraag werd nagegaan in hoeverre de respondent een positieve uitslag als een probleem zou ervaren. De scores voor de derde vraag werden omgepoold. Daarna werden er acht items toegevoegd om de normative beliefs van de respondenten te meten: “Mijn religieuze gemeenschap vindt het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s”, “Mijn familie vindt het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s”, “Mijn vrienden vinden het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s”, “Mijn ouders vinden het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s”, “Mijn religieuze gemeenschap steunt mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s”, “Mijn vrienden steunen mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s”, “Mijn familie steunt mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s” en “Mijn ouders steunen mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s”. De eerste vier hierboven genoemde vragen worden op vergelijkbare wijze gesteld in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012). Deze vragen werden aangevuld met de laatste vier vragen, waarin werd nagegaan of de verschillende sociale groepen de respondent ook steunden om zich te laten testen op soa’s. Als laatste werden er drie items toegevoegd om de efficacy beliefs van de respondent te meten: “Ik ben te bang om mezelf te laten testen op soa’s”, “Mezelf laten testen op soa’s, zou ik als stressvol ervaren” en “Ik weet niet of ik in staat ben mezelf te laten testen op soa’s”. De laatste twee items werden ook “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
27
gebruikt in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012). De scores voor deze drie vragen werden omgepoold. 3.7.5 Distal variabelen Uit de hiervoor besproken literatuur (zie paragraaf 2.3) komt naar voren dat de proximal variabelen worden beïnvloed door de distal variabelen; welke distal variabelen dit zijn, en in welke mate ze dit doen, is afhankelijk van het type gezondheidsgedrag en de doelgroep. Hieronder zal per distal variabele eerst kort worden besproken waarom deze in dit onderzoek als mogelijk relevant beschouwd werd. Vervolgens wordt besproken welke vragen werden toegevoegd, om deze distal variabele te meten.
Religiositeit: De focus van deze studie ligt op de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Daarom werd de distal variabele religiositeit opgenomen in de vragenlijst. McAndrew en Voas (2011, p. 10) geven in hun rapport over het meten van religiositeit in vragenlijsten aan dat vragen over religiositeit in elk geval drie onderwerpen moeten behandelen: het geloven in een hogere macht, het (actief) uitoefenen van een geloof, en betrokkenheid bij een religieuze instelling. In overeenstemming met deze onderwerpen werden er vijf vragen over religiositeit toegevoegd aan de vragenlijst: “Ik beschouw mezelf als religieus”, “Religie speelt een belangrijke rol in mijn leven”, “Ik bid elke dag”, “Ik ben actief lid van een kerk” en “Ik bezoek met regelmaat kerkdiensten”. De interne consistentie van deze vijf items bleek groot genoeg te zijn (Cronbachs alfa nl/za = .953, nl = .945, za = .925) om de vijf items samen te voegen tot de variabele: mate van religiositeit. Er werd nog een zesde vraag toegevoegd, waarin aan de student gevraagd werd: “Tot welke kerk behoor je?” De student kon uit een lijst van de grootste (op basis van ledenaantal) FBO’s in Zuid-Afrika of Nederland een FBO kiezen. De student kon ook de optie “Andere:” kiezen en zelf invullen tot welke FBO de student behoorde. De studenten die niet tot een FBO behoorden, konden de optie: “Geen kerk” kiezen. Nationaliteit: Aangezien zowel Zuid-Afrikaanse als Nederlandse studenten deelnamen aan het onderzoek, was nationaliteit een distal variabele die in acht genomen moest worden. Nationaliteit kent twee betekenissen: staatsburgerschap, en het behoren tot een bepaalde etniciteit op basis van herkomst. Nationaliteit staat in dit onderzoek gelijk aan staatsburgerschap. Om de nationaliteit van de student vast te stellen werd de vraag: “Wat is je nationaliteit?”, toegevoegd. De studenten konden kiezen uit de opties: “Nederlandse” (in de Nederlandse vragenlijst), “Suid-Afrikaanse” (In de Zuid-Afrikaanse vragenlijst), en “Anders”, indien ze een andere nationaliteit bezaten. Geslacht: Tempelman en Vermeer (2009) meldden in hun onderzoek dat er een relatie bestond tussen geslacht en testintentie (zie paragraaf 2.4.3). Dit gaf aanleiding om de distal variabele geslacht aan de vragenlijst toe te voegen. Om voor een voldoende evenwichtige man/vrouw verdeling in de sample te zorgen, werden er op basis van geslacht en nationaliteit vier groepen
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
28
respondenten samengesteld: 40 Zuid-Afrikaanse vrouwen, 40 Zuid-Afrikaanse mannen, 40 Nederlandse vrouwen en 40 Nederlandse mannen. De volgende vraag werd gesteld om het geslacht van de student na te gaan: “Wat is je geslacht?” De vraag kon beantwoord worden met “man” of “vrouw”. Etnische achtergrond: Zowel Zuid-Afrika als Nederland zijn multiculturele samenlevingen. Vooral de Zuid-Afrikaanse samenleving wordt gekenmerkt door etnische diversiteit. De etnische achtergrond van een student kon mogelijk bepalend zijn voor zijn/haar overtuigingen met betrekking tot soa’s en soa-testen en is daarom toegevoegd als distal variabele. In de ZuidAfrikaanse en de Nederlandse vragenlijsten werden verschillende vragen gesteld om de etnische achtergrond van de student na te gaan. De volgende vraag werd in de Zuid-Afrikaanse vragenlijst gesteld: “Wat is jou etniese agtergrond?” De Zuid-Afrikaanse student kon kiezen uit de volgende vier antwoorden: “Blank”, “Kleurling”, “Swart” of “Indiër”. In Nederland wordt de etnische achtergrond van een persoon gewoonlijk bevraagd met vragen naar de eigen afkomst en de afkomst van de ouders. In de Nederlandse vragenlijst werd etnische achtergrond nagegaan met de volgende open vragen: “Wat is je land van herkomst?” en “Wat is het land van herkomst van je ouders?” De laatste vraag werd opgedeeld in: “Vader:” en “Moeder:”. Relatiestatus: Het is aannemelijk dat studenten in een relatie voor een langere periode seksueel contact hebben met een en dezelfde persoon en daarom minder risico lopen om met een soa besmet te raken dan alleenstaande studenten. Studenten in een relatie scoorden daarom mogelijk lager voor soa-testintentie. Relatiestatus werd gemeten met de vraag: “Heb je op dit moment een relatie?” De vraag kon beantwoord worden met “ja” of met “nee”. Seksuele activiteit: Studenten die niet seksueel actief zijn, hebben een zeer lage kans om een soa op te lopen. Daarom was seksuele activiteit mogelijk van invloed op de soa-testintentie van de student. Seksuele activiteit werd gemeten met de vraag: “Ben je op dit moment seksueel actief?” De vraag kon beantwoord worden met “ja” of met “nee”. Soa-teststatus: Er bestond een mogelijkheid dat een aan het onderzoek deelnemende student zich in het verleden al had laten testen op soa’s. De soa-teststatus van een student en de uitslag van de soa-test, konden van invloed zijn op zijn/haar intentie om zichzelf (opnieuw) te laten testen op soa’s. Soa-teststatus werd gemeten met de vraag: “Heb je jezelf wel eens laten testen op soa’s?” De vraag kon beantwoord worden met “ja” of met “nee”. Perceived Threat: Met perceived threat wordt de mate bedoeld waarin een persoon vatbaar denkt te zijn voor een ziekte, geconstrueerd met de mate waarin de persoon denkt dat de ziekte ernstig is. Perceived threat kan opgedeeld worden in twee variabelen: perceived severity en perceived susceptibility (Witte, 1992; Turner et al., 2004; Popova, 2012). In dit onderzoek wordt met perceived severity de door de student gepercipieerde angst voor een soa-besmetting bedoeld en wordt met perceived susceptibility de door de student gepercipieerde vatbaarheid voor het gevaar van een soa-besmetting bedoeld. Deze variabelen kunnen in verschillende mate van invloed zijn op de soa-testintentie, daarom zullen ze als twee aparte distal variabelen beschouwd worden. Perceived threat werd gemeten aan de hand van vragen over perceived
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
29
susceptibility en vragen over perceived severity. De perceived susceptibility van de student werd gemeten met de volgende drie vragen: “Ik loop risico om een soa te krijgen”, “Het is waarschijnlijk dat ik een soa krijg” en “Er bestaat een mogelijkheid dat ik een soa krijg”. Deze drie items corresponderen met de items die Witte et al. (1996) presenteren in hun handleiding voor het meten van perceived threat. De Cronbachs alfa voor de drie items bleken hoog genoeg te zijn om de drie items samen te voegen tot de variabele perceived susceptibility (Cronbachs alfa nl/za = .822, nl = .774, za = .884). Perceived severity werd gemeten met de volgende vijf vragen, waarvan de eerste drie afkomstig uit de handleiding van Witte et al. (1996) en de laatste twee afkomstig uit Broersma en Jansen (2012): “Ik vind soa’s ernstig”, “Ik denk dat soa’s ernstige negatieve gevolgen hebben”, “Ik denk dat soa’s zeer schadelijk zijn”, “Het is gevaarlijk om een soa te krijgen” en “Soa’s zijn gevaarlijke aandoeningen”. De Cronbachs alfa voor de vijf items bleken hoog genoeg te zijn om de vijf items samen te voegen tot de variabele perceived severity (Cronbachs alfa nl/za = .916, nl = .931, za = .760).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
30
4. Resultaten In dit hoofdstuk worden de resultaten van het onderzoek besproken. Er worden in dit hoofdstuk meerdere analyses uitgevoerd. Hieronder volgt, om complexiteit van de resultaten te vermijden, een overzicht van de analyses die in dit hoofdstuk aan bod zullen komen. Een schematische weergave van moderatie-analyse 4.1 De rol van nationaliteit Allereerst wordt besproken in hoeverre met nationaliteit als moderator (X = religiositeit, Y = nationaliteit de relatie tussen religiositeit en soa- soa-testintentie) testintentie beïnvloedde. Er werd met behulp van moderatie-analyse nagegaan of de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie werd beïnvloed door de conditionele waarde van de distal variabele nationaliteit.
4.2 De invloed van distal variabelen op soa-testintentie: variantieanalyse In deze paragraaf wordt besproken of de variantie in soa-testintentie mogelijk ook bepaald werd door andere variabelen dan religiositeit. Om dit na te gaan werd er eerst een ANOVA en vervolgens een ANCOVA uitgevoerd met soa-testintentie als afhankelijke variabele, met de dichotoom gemeten distal variabelen (seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus, geslacht en nationaliteit) als onafhankelijke variabelen, en met religiositeit als covariaat (in de ANCOVA). 4.3 De relatie tussen religiositeit en soa- Een schematische weergave van moderatie-analyse (DV = distal variabele, X = religiositeit, Y = soa-testintentie). testintentie: moderatie-analyse Vervolgens werd nagegaan hoe de dichotoom gemeten distal variabelen (seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus en geslacht) de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloedden. Daartoe werd weer gebruik gemaakt van moderatie-analyse. 4.4 De relatie tussen religiositeit en soa- Een schematische weergave van mediatie-analyse (DV = distal variabele X = religiositeit, Y = soa-testintentie). testintentie: mediatie-analyses 4.4.2 Mediatie-analyse In de laatste paragraaf wordt eerst besproken in hoeverre er sprake was van een directe relatie tussen religiositeit en soa-testintentie, dan wel van een indirecte relatie via de continu gemeten distal variabelen perceived susceptibility en perceived severity afzonderlijk.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
31
Een schematische weergave van parallelle mediatie4.4.3 Gemodereerde mediatie-analyse Daarna wordt besproken in hoeverre de relaties analyse (DV = distal variabele X = religiositeit, Y = soatussen de variabelen in de mediatiemodellen testintentie). werden gemodereerd door nationaliteit. Ook werd nagegaan of er voor de verschillende waarden van de moderator sprake was van een indirecte relatie tussen religiositeit en soatestintentie via de continu gemeten distal variabelen perceived susceptibility en perceived severity.
Een schematische weergave van parallelle mediatie4.4.4 Parallelle mediatie-analyse Vervolgens wordt besproken in hoeverre er sprake analyse (DV = distal variabele X = religiositeit, Y = soawas van een indirecte relatie tussen religiositeit testintentie). en soa-testintentie via de continu gemeten distal variabelen perceived susceptibility en perceived severity samen.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
32
4.1 De rol van nationaliteit Om de hoofdvraag van dit onderzoek te kunnen beantwoorden, dient allereerst nagegaan te worden wat de invloed was van de distal variabele nationaliteit op de mogelijke relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Het is namelijk denkbaar dat het verschil in nationaliteit in deze sample (80 ZuidAfrikaanse studenten en 80 Nederlandse studenten) zo bepalend was voor de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie, dat het noodzakelijk is om de data van beide groepen apart van elkaar te analyseren. 4.1.1. Moderatieanalyse Om bovengenoemde veronderstelling statistisch te toetsen werd er een moderatie-analyse uitgevoerd met behulp van de SPSS applicatie PROCESS (Hayes, 2013). Een moderatie-analyse is een analyse waarin wordt nagegaan of de relatie tussen een onafhankelijke variabele X en een afhankelijke variabele Y wordt beïnvloed door een moderator (M) (Hayes, 2013: 254). In dit geval geldt religiositeit als X, soatestintentie als Y en nationaliteit als M (zie Figuur 7). Met PROCESS kan worden nagegaan of er een interactie-effect bestaat tussen variabele X en variabele M, met variabele Y als outcome variabele. Variabele Y wordt in moderatie-analyse de outcome variabele genoemd. Er is sprake van moderatie wanneer er een significant interactie-effect bestaat tussen variabele X en variabele M. Daarnaast kan met behulp van PROCESS worden nagegaan wat het conditionele effect van X op Y is voor beide waarden van de moderator. In het geval van nationaliteit als moderator zijn de waarden van de moderator 0 (Zuid-Afrikaanse nationaliteit) of 1 (Nederlandse nationaliteit). Figuur 7:
Moderatiemodel (Hayes, 2013) met de waarden voor X, Y en M
4.1.2 Resultaten moderatie-analyse met nationaliteit Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en nationaliteit met soatestintentie als outcome variabele (B = .267, t(158) = 1.859 p = .065). Er bleek wel een significant en negatief effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan wanneer de conditionele waarde van de “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
33
moderator Zuid-Afrikaanse nationaliteit was (B = -.195, t(158) = -2.263 p = .025). Dit effect trad niet op wanneer de conditionele waarde van de moderator Nederlandse nationaliteit was (B = .072, t(158) = .629 p = .531). In de meest strikte opvatting werd de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie dus niet gemodereerd door nationaliteit en was het niet noodzakelijk om de resultaten van de groep ZuidAfrikaanse studenten en de resultaten van de groep Nederlandse studenten apart van elkaar te analyseren. Gegeven de lage p-waarde van het interactie-effect die significantie dicht benadert en gegeven het belang in het theoretisch kader werd er toch gekozen om in de vervolganalyses wel onderscheid te maken tussen Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten. Alle vervolganalyses in het onderzoek werden drieledig uitgevoerd: voor studenten met de Zuid-Afrikaanse nationaliteit, voor studenten met de Nederlandse nationaliteit en voor beide groepen samen.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
34
4.2 De invloed van distal variabelen op soa-testintentie Uit de hierboven besproken moderatie-analyse bleek dat de distal variabele nationaliteit de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloedde. Voordat er verder gekeken wordt naar de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie, wordt er eerst nagegaan welke dichotome distal variabelen (seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus, geslacht en nationaliteit) soa-testintentie mogelijk beïnvloedden. De analyses in deze paragraaf geven inzicht in de relaties tussen deze distal variabelen en soa-testintentie. 4.2.1 ANOVA en ANCOVA In de methode (paragraaf 3.7.5) worden vijf dichotome distal variabelen genoemd die mogelijk soatestintentie voorspellen: seksuele activiteit, relatiestatus, soa-teststatus, geslacht en nationaliteit. Met behulp van variantieanalyse (ANOVA) werd nagegaan in hoeverre deze distal variabelen een bijdrage leverden aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Vervolgens werd dezelfde analyse hieronder nogmaals uitgevoerd, maar nu met religiositeit als covariaat (Analysis of Covariance of ANCOVA genoemd). Met behulp van deze ANCOVA werd nagegaan of eventueel significante relaties tussen de distal variabelen en soa-testintentie die gevonden werden in de ANOVA, nog steeds significant bleken nadat ze waren gecorrigeerd voor de invloed van religiositeit. Hieronder worden eerst de resultaten van de ANOVA besproken en vervolgens de resultaten van de ANCOVA. De volgende variabelen werden ingevoerd in de AN(C)OVA:
Afhankelijke variabele: Factor 1: Factor 2: Factor 3: Factor 4: Factor 5:
soa-testintentie seksuele activiteit relatiestatus soa-teststatus geslacht nationaliteit
Covariaat (in de ANCOVA):
religiositeit
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
35
4.2.2 Resultaten ANOVA Hieronder worden de resultaten van de ANOVA gepresenteerd (zie Tabel 3). Eerst worden alle hoofdeffecten van de distal variabelen op soa-testintentie besproken. Daarna worden alleen de significante 1e orde interactie-effecten besproken. Om ervoor te zorgen dat de resultaten interpreteerbaar bleven, werden hogere orde interactie-effecten in dit onderzoek buiten beschouwing gelaten. In de linker kolom van de tabel staan de onafhankelijke variabelen vermeld en in de rechterkolom de p-waarden en de F-waarden. Onder de tabel worden de resultaten van de ANOVA steeds kort besproken. Tabel 3: Resultaten ANOVA met afhankelijke variabele: soa-testintentie, factor 1: seksuele activiteit, factor 2: relatiestatus, factor 3: soa-teststatus, factor 4: geslacht, factor 5: nationaliteit.
soa-testintentie Hoofdeffecten seksuele activiteit relatiestatus soa-teststatus geslacht nationaliteit
p = .244, F(1, 131) = 1.370 p = .040, F(1, 131) = 4.302 p = .002, F(1, 131) = 10.118 p = .680, F(1, 131) = .171 P = .002, F(1, 131) = 9.664
Significante 1e orde interactie-effecten relatiestatus × soa-teststatus
p = .014, F(1, 131) = 6.256
Uit de ANOVA bleek dat relatiestatus, soa-teststatus en nationaliteit een significante bijdrage leverden aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Studenten met een relatie scoorden significant lager op soa-testintentie (M = 2.23, SD = 1.08) dan studenten zonder een relatie (M = 2.52, SD = 1.06). Studenten die zichzelf al hadden laten testen op soa’s scoorden significant hoger op soa-testintentie (M = 2.75, SD = 1.11) dan studenten die zichzelf nog niet hadden laten testen op soa’s (M = 2.18 SD = 1.00). ZuidAfrikaanse studenten scoorden significant hoger op soa-testintentie (M = 2.78, SD = 1.14) dan Nederlandse studenten (M = 2.00, SD = 0.83). Verder werd er één significant 1e orde interactie-effect gevonden tussen relatiestatus en soa-teststatus. Studenten zonder een relatie die zichzelf al hadden laten testen op soa’s scoorden significant hoger op soa-testintentie (M = 2.90, SD = 0.94) dan studenten met een relatie die zichzelf nog niet hadden laten testen op soa’s (M = 1.90, SD = 0.82). Ook studenten met een relatie die zichzelf al hadden laten testen op soa’s scoorden significant hoger op soa-testintentie (M = 2.62, SD = 1.23) dan studenten zonder een relatie die zichzelf nog niet hadden laten testen op soa’s (M = 2.36 SD = 1.07).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
36
4.2.3 Resultaten ANCOVA Hieronder worden de resultaten van de ANCOVA met religiositeit als covariaat gepresenteerd (zie Tabel 4). In de linker kolom van de tabel staan de onafhankelijke variabelen vermeld en in de rechterkolom de p-waarden en de F-waarden. Onder de tabel wordt besproken of de significante relaties uit de ANOVA (hierboven), nog steeds significant bleken nadat ze waren gecorrigeerd voor de invloed van religiositeit. Tabel 4: Resultaten ANCOVA met afhankelijke variabele: soa-testintentie, factor 1: seksuele activiteit, factor 2: relatiestatus, factor 3: soa-teststatus, factor 4: geslacht, factor 5: nationaliteit, en covariaat: religiositeit.
soa-testintentie Hoofdeffecten seksuele activiteit relatiestatus soa-teststatus geslacht nationaliteit religiositeit
p = .178, F(1, 130) = 1.837 p = .031, F(1, 130) = 4.757 p = .002, F(1, 130) = 10.354 p = .707, F(1, 130) = .142 p = .009, F(1, 130) = 7.011 P = .424, F(1, 130) = .644
Significante 1e orde interactie-effecten relatiestatus × soa-teststatus
p = .015, F(1, 130) = 6.023
Uit de resultaten van de ANCOVA bleek dat drie variabelen een significante bijdrage leverden aan de verklaarde variantie in soa-testintentie: relatiestatus, soa-teststatus en nationaliteit. Deze drie variabelen leverden ook in de ANOVA een significante bijdrage aan de verklaarde variantie in soatestintentie. Ook werd er, net als in de ANOVA, één significant 1e orde interactie-effect gevonden tussen relatiestatus en soa-teststatus. Religiositeit bleek geen significante bijdrage te leveren aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Dezelfde drie variabelen als in de ANOVA bleken, na correctie voor de invloed van religiositeit, een bijdrage te leveren aan de verklaarde variantie in soa-testintentie.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
37
4.3 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: moderatie-analyse In de vorige paragraaf werd nagegaan wat de invloed van een aantal dichotome distal variabelen op soatestintentie was. In deze paragraaf wordt verder geanalyseerd in hoeverre deze distal variabelen de relatie tussen religiositeit en testintentie beïnvloedden. 4.3.1 Moderatie-analyse Uit de moderatie-analyse in paragraaf 4.1 bleek dat er een significante en negatieve relatie bestond tussen religiositeit en soa-testintentie voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten. In de volgende analyses werd er nagegaan of de overige vier dichotome distal variabelen: seksuele activiteit, relatiestatus, soateststatus en geslacht, ook de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloedden. Deze distal variabelen werden op dezelfde wijze in de analyses betrokken als nationaliteit in paragraaf 4.1. Er werd met behulp van de SPSS applicatie PROCESS (Hayes, 2013) nagegaan of er een significant interactieeffect bestond tussen religiositeit en de dichotome distal variabele met soa-testintentie als outcome variabele en of er dus sprake was van moderatie. Daarnaast werd steeds nagegaan of er een relatie bestond tussen religiositeit en soa-testintentie voor geen van de twee condities, voor één van de twee condities of voor allebei de condities van de distal variabele. De moderatie-analyses werden steeds afzonderlijk uitgevoerd voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, voor de groep Nederlandse studenten en voor de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
38
4.3.2 Resultaten moderatie-analyse distal variabelen In Tabel 5, 6, 7, en 8 worden de resultaten van de moderatie-analyses met de distal variabelen weergegeven. Rechts van de tabel met de resultaten staat steeds een schematische weergave van het bijbehorende moderatiemodel. Onder de tabel worden de resultaten kort toegelicht. Seksuele activiteit Tabel 5: Moderatieanalyse met X = religiositeit, Y = soa-testintentie, M = seksuele activiteit. ZA = Zuid-Afrikaanse studenten, NL = Nederlandse studenten, ZA/NL = Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De getallen onder het kopje ‘Interactie-effect’ geven de regressiecoëfficiënten van de interactie-effecten tussen X en M weer. De getallen onder het kopje ‘Relatie tussen X en Y’ geven de regressiecoëfficiënten van de relatie tussen X en Y voor beide waarden van de moderator weer. Significante p-waarden zijn aangeven met een * p<.05, ** p< .01, *** p< .001.
ZA X×M NL X×M ZA/NL X × M
Interactie-effect -.1892 -.0571 -.0925 Relatie tussen X en Y
ZA seksueel actief niet seksueel actief NL seksueel actief niet seksueel actief ZA/NL seksueel actief niet seksueel actief
-.0132 -.0703 .1117 .0192 .2673* .0781
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en seksuele activiteit met soatestintentie als outcome variabele. Dit gold voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, voor de groep Nederlandse studenten en voor de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door seksuele activiteit. Er bleek wel een significante en positieve relatie te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie voor de conditie ‘seksueel actief’, onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen (B = .267, t(158) = 2.344, p = .021). Deze relatie werd niet gevonden voor de groep niet-seksueel actieve studenten. Onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten en onder de groep Nederlandse studenten bleken er geen significante relaties te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie voor de twee condities van seksuele activiteit. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
39
Relatiestatus Tabel 6: Moderatieanalyse met X = religiositeit, Y = soa-testintentie, M = relatiestatus. ZA = Zuid-Afrikaanse studenten, NL = Nederlandse studenten, ZA/NL = Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De getallen onder het kopje ‘Interactie-effect’ geven de regressiecoëfficiënten van de interactie-effecten tussen X en M weer. De getallen onder het kopje ‘Relatie tussen X en Y’ geven de regressiecoëfficiënten van de relatie tussen X en Y voor beide waarden van de moderator weer. Significante p-waarden zijn aangeven met een * p<.05, ** p< .01, *** p< .001.
ZA X×M NL X×M ZA/NL X × M
Interactie-effect -.1083 .1235 -.1505 Relatie tussen X en Y
ZA in een relatie niet in een relatie NL in een relatie niet in een relatie ZA/NL in een relatie niet in een relatie
-.2680 -.1445 .1676 .0172 .1607 .0524
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en relatiestatus met soatestintentie als outcome variabele. Dit gold voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, voor de groep Nederlandse studenten en voor de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door relatiestatus. Er bleken ook geen significante relaties te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie voor de twee condities van relatiestatus.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
40
Soa-teststatus Tabel 7: Moderatieanalyse met X = religiositeit, Y = soa-testintentie, M = soa-teststatus. ZA = Zuid-Afrikaanse studenten, NL = Nederlandse studenten, ZA/NL = Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De getallen onder het kopje ‘Interactie-effect’ geven de regressiecoëfficiënten van de interactie-effecten tussen X en M weer. De getallen onder het kopje ‘Relatie tussen X en Y’ geven de regressiecoëfficiënten van de relatie tussen X en Y voor beide waarden van de moderator weer. Significante p-waarden zijn aangeven met een * p<.05, ** p< .01, *** p< .001.
ZA X×M NL X×M ZA/NL X × M
Interactie-effect .0124 .2558 -.2526 Relatie tussen X en Y
ZA studenten getest op soa’s niet getest op soa’s NL studenten getest op soa’s niet getest op soa’s ZA/NL studenten getest op soa’s niet getest op soa’s
-.2431 .0127 .2654 .0128 .1389 .1513*
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en soa-teststatus met soatestintentie als outcome variabele. Dit gold voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, voor de groep Nederlandse studenten en voor de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door soa-teststatus. Er bleek wel een significante en positieve relatie te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie voor de conditie ‘niet getest op soa’s’, onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen (B = .151, t(158) = 2.132, p = .035). Deze relatie werd niet gevonden voor de groep studenten die zich al wel hadden laten testen op soa’s. Onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten en onder de groep Nederlandse studenten bleken geen significante relaties te bestaan tussen religiositeit en soatestintentie voor de twee condities van soa-teststatus.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
41
Geslacht Tabel 8: Moderatieanalyse met X = religiositeit, Y = soa-testintentie, M = geslacht. ZA = Zuid-Afrikaanse studenten, NL = Nederlandse studenten, ZA/NL = Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De getallen onder het kopje ‘Interactie-effect’ geven de regressiecoëfficiënten van de interactie-effecten tussen X en M weer. De getallen onder het kopje ‘Relatie tussen X en Y’ geven de regressiecoëfficiënten van de relatie tussen X en Y voor beide waarden van de moderator weer. Significante p-waarden zijn aangeven met een * p<.05, ** p< .01, *** p< .001.
ZA X×M NL X×M ZA/NL X × M
Interactie-effect .0135 -.0846 -.1403 Relatie tussen X en Y
ZA man Vrouw NL man Vrouw ZA/NL man Vrouw
-.1569 -.2414 .1215 -.0188 .0982 .1118
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en geslacht met soa-testintentie als outcome variabele. Dit gold voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, voor de groep Nederlandse studenten en voor de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door geslacht. Er bleken ook geen significante relaties te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie voor de twee condities van geslacht.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
42
4.4 De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie: mediatie-analyses Uit twee gerapporteerde onderzoeken in paragraaf 4.2 (Tempelman en Vermeer, 2009; Broersma en Jansen, 2012) blijkt dat perceived susceptibility (gepercipieerde vatbaarheid voor het gevaar van een soa-besmetting) en/of perceived severity (gepercipieerde angst voor een soa besmetting) samen kunnen hangen met testintentie. Het is denkbaar dat religiositeit soa-testintentie beïnvloedt via perceived susceptibility en/of via perceived severity. Om deze mogelijke indirecte relatie statistisch te toetsen, wordt er gebruik gemaakt van mediatie-analyse. 4.4.1 Mediatie-analyse Er werden mediatie-analyses uitgevoerd met behulp van de SPSS applicatie PROCESS (Hayes, 2013). In PROCESS kunnen logische regressies, totale effecten, directe effecten en indirecte effecten in een drievoudig model geanalyseerd worden. In Figuur 8 (hieronder) wordt het algemene mediatiemodel gepresenteerd. In dit model is er een onafhankelijke variabele X, een afhankelijke variabele Y en een mediërende variabele M. De A in het model geeft de relatie tussen de variabelen X en M weer, B geeft de relatie tussen de variabelen M en Y weer, en C’ de relatie tussen de variabelen X en Y zonder tussenkomst van de mediator. Het totale effect van X op Y wordt in het model aangeven met een C. Figuur 8 :
Mediatiemodel (Hayes, 2013).
Om mediatie aan te tonen, moet er aan twee voorwaarden voldaan worden (Hayes, 2013, p. 86, 87). De eerste voorwaarde voor een mediatieverband is een significante relatie tussen variabele X en variabele M (pad A) en de tweede voorwaarde is een significante relatie tussen variabelen M en variabele Y (pad B). Wanneer er aan beide voorwaarden voldaan wordt, is er sprake van een indirect effect via de mediator (M). Dit effect kan berekend worden door effect A met effect B te vermenigvuldigen. Met de PROCESS applicatie van Hayes (2013) kan aan de hand van een zogeheten ‘bootstrap resample “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
43
methode’ nagegaan worden of een indirect effect significant is. In deze methode wordt er een schatting gemaakt van de onder- en bovengrens van het betrouwbaarheidsinterval horend bij het indirecte effect. Wanneer de waarden van zowel de ondergrens als de bovengrens positief zijn of wanneer beide waarden negatief zijn, kan aangenomen worden dat het indirecte effect positief, respectievelijk negatief significant is (<.05). Naast een indirect effect van X op Y kan er ook sprake zijn van een direct effect van X op Y (C’). Dit is het directe effect van X op Y zonder tussenkomst van de mediator (Hayes, 2013, p. 91). Het totale effect van X op Y kan als volgt berekend worden: C = A×B + C’. Een significant totaal effect is geen voorwaarde voor een mediatieverband. Er kan dus een significant indirect effect van X op Y bestaan zonder dat er een significant totaal effect van X op Y bestaat (Hayes, 2013, p. 88). Hieronder worden voor de duidelijkheid de uitkomstmogelijkheden binnen mediatie-analyse opgesomd en wordt er aangegeven in welke gevallen er sprake is van mediatie: 1) Er bestaat geen significant totaal effect (C) van X op Y, ook A en B zijn niet, of niet beide significant (indirect effect); C’ (direct effect) is niet significant. Er is geen sprake van mediatie. 2) Er bestaat geen significant totaal effect (C) van X op Y, ook A en B zijn niet, of niet beide significant (indirect effect); C’ (direct effect) is significant. Er is geen sprake van mediatie. 3) Er bestaat een significant totaal effect (C) van X op Y, maar A en B zijn niet, of niet beide significant (indirect effect); C’ (direct effect) is niet significant. Er is geen sprake van mediatie. 4) Er bestaat een significant totaal effect (C) van X op Y, maar A en B zijn niet, of niet beide significant (indirect effect); C’ (direct effect) is significant. Er is geen sprake van mediatie. 5) Er bestaat een significant totaal effect (C) van X op Y, en zowel A als B zijn significant (indirect effect); ook C’ (direct effect) is significant. Er is sprake van mediatie 6) Er bestaat een significant totaal effect (C) van X op Y en zowel A als B zijn significant (indirect effect); C’ (direct effect) is niet significant. Er is sprake van mediatie. 7) Er bestaat geen significant totaal effect (C) van X op Y, wel zijn zowel A als B significant (indirect effect); ook C’ (direct effect) is significant. Er is sprake van mediatie. 8) Er bestaat geen significant totaal effect (C) van X op Y, wel zijn zowel A als B significant (indirect effect); C’ (direct effect) is niet significant. Er is sprake van mediatie. Bij de opties 5 t/m 8 is er sprake van mediatie. De mediatie in optie 5 en 7, waarin de relatie tussen X en Y indirect loopt via M, maar waarin er ook een direct effect van X op Y bestaat, wordt ook wel gedeeltelijke mediatie genoemd. De mediatie in optie 6 en 8, waarin de relatie tussen X en Y enkel indirect loopt via de mediator M, wordt ook wel volledige mediatie genoemd (Hayes, 2013).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
44
4.4.2 Resultaten mediatie-analyse Allereerst werden er drie mediatie-analyses uitgevoerd met de continu gemeten distal variabele perceived susceptibility als mediator (M), religiositeit als X en soa-testintentie als Y (zie Mediatiemodel 1 t/m 3 hieronder): één analyse voor de Zuid-Afrikaanse studenten (Mediatiemodel 1), één voor de Nederlandse studenten (Mediatiemodel 2) en één voor de Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen (Mediatiemodel 3). Vervolgens werden er drie mediatie-analyses uitgevoerd met de continu gemeten distal variabele perceived severity als mediator (M), wederom voor de drie waarden van nationaliteit (Mediatiemodel 4 t/m 6). Daarna werden er twee gemodereerde mediatie-analyses uitgevoerd (Gemodereerde mediatiemodel 1 en 2). Als laatste werden er drie parallelle mediatieanalyses uitgevoerd met de perceived susceptibility en perceived severity samen als mediator (Parallelle mediatiemodel 1 t/m 3). De resultaten van alle mediatie-analyses zijn hieronder in modelvorm weergegeven. 4.4.2.1 Resultaten Mediatiemodel 1 t/m 6 De resultaten van de mediatie-analyses zijn hieronder in modelvorm weergegeven. A is het effect van X op M, B is het effect van M op Y, C is het totale effect van X op Y, C’ is het directe effect van X op Y, en A×B is het indirecte effect van X op Y via M. De cijfers bij het model geven de regressiecoëfficiënten weer. Significante p-waarden zijn aangeven met * (p<.05), ** (p< .01), *** (p< .001). Een significant totaal indirect effect is aangegeven met (sig.). Een significant indirect effect is aangegeven met (sig.). Als er sprake was van een significant indirect effect, is onder het model vermeld of er sprake was van gedeeltelijke of volledige mediatie. Mediatiemodel 1: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility onder Zuid-Afrikaanse studenten.
In Mediatiemodel 1 bleek er een significant en negatief totaal effect te bestaan van religiositeit (X) op soa-testintentie (Y) (B = -.195, t(78) = -1.997 p = .049). Er bleek ook een significante en negatieve relatie
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
45
(A) te bestaan tussen religiositeit en perceived susceptibility (B = -.179, t(78) = -2.326, p = .027), maar de relatie tussen perceived susceptibility en soa-testintentie (B) bleek niet significant te zijn. Er was dus geen sprake van een indirect effect via perceived susceptibility. Ook werd er geen direct effect van X op Y gevonden (C’). Er was geen sprake van mediatie.
Mediatiemodel 2: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility onder Nederlandse studenten.
In Mediatiemodel 2 werd er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Er bleek ook geen significante relatie (A) te bestaan tussen religiositeit en perceived susceptibility. Er bleek wel een significante en positieve relatie (B) te bestaan tussen perceived susceptibility en soa-testintentie (B = .541, t(158) = 6.182 p = .000). Er was geen sprake van mediatie.
Mediatiemodel 3: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen.
In Mediatiemodel 3 werd er geen totaal effect gevonden van religiositeit op soa-testintentie. Ook werd er geen direct effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Wel bleek er een significante en negatieve relatie (A) te bestaan tussen religiositeit en perceived susceptibility (B = -.179, t(158) = -3.594 “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
46
p = .000). Ook bleek er een significante (B) en positieve relatie te bestaan tussen perceived susceptibility en soa-testintentie (B = .340, t(158) = 3.723 p = .000). Er was sprake van een significant en negatief indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via de mediator perceived susceptibility (B = -.061, CI .121 tot -.020, bootstrap: 5000). Er was, ondanks het ontbreken van een significant totaal effect, sprake van volledige mediatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility.
Mediatiemodel 4: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived severity onder ZuidAfrikaanse studenten.
In Mediatiemodel 4 bleek er net als in mediatiemodel 1, onder Zuid-Afrikaanse studenten een significant en negatief totaal effect te bestaan van religiositeit op soa-testintentie (B = -.195, t(78) = -1.997 p = .049). De relatie tussen religiositeit en perceived severity bleek niet significant te zijn, ook de relatie tussen perceived severity en soa-testintentie bleek niet significant. Er was geen sprake van mediatie.
Mediatiemodel 5: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived severity onder Nederlandse studenten.
In Mediatiemodel 5 werd er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Er bleek ook geen significante relatie (A) te bestaan tussen religiositeit en perceived severity. Er bleek wel een significante en negatieve relatie (B) te bestaan tussen perceived severity en soa-testintentie (B = -.382, t(158) = 3.830 p = .000). Er was geen sprake van mediatie. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
47
Mediatiemodel 6: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived severity onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten.
In Mediatiemodel 6 werd er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Wel bleek er een significante en positieve relatie (A) te bestaan tussen religiositeit en perceived severity (B = .224, t(158) = 5.212, p = .000), maar de relatie tussen perceived severity en soa-testintentie (B) bleek niet significant te zijn. Er was geen sprake van mediatie.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
48
4.4.3 Gemodereerde mediatie-analyse In paragraaf 4.1 bleek dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie niet significant gemodereerd werd door nationaliteit. Wel bleek uit deze moderatie-analyse dat er een significante en negatieve relatie bestond tussen religiositeit en soa-testintentie voor één van de twee condities van de moderator. In de vorige paragraaf werden mediatie-analyses uitgevoerd met perceived susceptibility en perceived severity als mediators. De analyses werden steeds drieledig uitgevoerd: eenmaal voor de ZuidAfrikaanse studenten, eenmaal voor de Nederlandse studenten en eenmaal voor de Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen. Er werden onder de verschillende groepen steeds andere relaties tussen de variabelen in het mediatiemodel gevonden. Dit gaf aanleiding om de rol van nationaliteit nader te onderzoeken. In onderstaande analyses werd nagegaan in hoeverre de relaties tussen twee variabelen in het mediatiemodel met perceived susceptibility of perceived severity werden gemodereerd door nationaliteit. Deze analyse wordt gemodereerde mediatie-analyse genoemd (Hayes, 2013). In gemodereerde mediatie-analyse wordt er binnen een mediatiemodel nagegaan of er sprake is van moderatie. In de onderstaande gemodereerde mediatie-analyses is de distal variabele nationaliteit steeds de moderator. De moderator wordt in gemodereerde mediatie-analyse aangegeven met de letter W. Met behulp van de SPSS applicatie PROCESS (Hayes, 2013) kan worden nagegaan of er een significant interactie-effect bestaat tussen X en W met M als outcome variabele, tussen X en W met Y als outcome variabele, en tussen M en W met Y als outcome variabele. De outcome variabele is de afhankelijke variabele in de moderatie-analyse. Als er sprake is van een significant interactie-effect tussen twee variabelen binnen het mediatiemodel, wordt er gesproken van gemodereerde mediatie. Ook kan in PROCESS nagegaan worden of er een indirect effect bestaat voor de verschillende waarden van de moderator (in dit geval Zuid-Afrikaans of Nederlands). In Figuur 9 (hieronder) wordt het gemodereerde mediatie-model schematisch weergeven. Figuur 9: Gemodereerde mediatiemodel (Hayes, 2013)
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
49
4.4.3.1 Resultaten Gemodereerde mediatiemodel 1 en 2 De resultaten van de gemodereerde mediatie-analyses zijn hieronder in modelvorm weergegeven. In het model lopen drie lijnen vanaf de variabele nationaliteit. Naast deze lijnen staan de cijfers (1), (2) en (3). Cijfer (1) verwijst naar het interactie-effect tussen religiositeit (X) en nationaliteit (W) met perceived susceptibility/ perceived severity (M) als outcome variabele. Cijfer (2) verwijst naar het interactie-effect tussen religiositeit (X) en nationaliteit (W) met soa-testintentie (Y) als outcome-variabele. Cijfer (3) verwijst naar interactie-effect tussen perceived susceptibility/ perceived severity (M) en nationaliteit (W) met soa-testintentie (Y) als outcome-variabele. Naast het model worden de bijbehorende regressiecoëfficiënten van de interactie-effecten (1), (2) en (3) gepresenteerd. Significante p-waarden zijn aangeven met een * (p<.05), ** (p< .01), *** (p< .001). Gemodereerde mediatiemodel 1: Gemodereerde mediatiemodel met perceived susceptibility als mediator en nationaliteit als moderator.
Interactie effecten (1) Interactie Religiositeit × .1568 Nationaliteit (2) Interactie Religiositeit × .2380 Nationaliteit (3) Interactie Perceived .3122 susceptibility × Nationaliteit
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en nationaliteit met perceived susceptibility als outcome variabele (interactie-effect 1). De relatie tussen religiositeit en perceived susceptibility bleek niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Er werd geen significant interactieeffect gevonden tussen religiositeit en nationaliteit met soa-testintentie als outcome variabele (interactie-effect 2). De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Ook werd er geen significant interactie-effect gevonden tussen perceived susceptibility en nationaliteit met soa-testintentie als outcome variabele (interactie-effect 3). De relatie tussen perceived susceptibility en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Verder bleek er voor beide condities van de moderator geen significant indirect effect te bestaan van “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
50
religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility. Dit resultaat was in overeenstemming met de resultaten uit Mediatiemodel 1 en 2, waarin bleek dat onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten afzonderlijk, de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie niet gemedieerd werden door perceived susceptibility.
Gemodereerde mediatiemodel 2: Gemodereerde mediatiemodel met perceived severity als mediator en nationaliteit als moderator.
Interactie effecten (1) Interactie Religiositeit × .0324 Nationaliteit (2) Interactie Religiositeit × .2890* Nationaliteit (3) Interactie Perceived -.1782 severity × Nationaliteit
Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en nationaliteit met perceived severity als outcome variabele (interactie-effect 1). De relatie tussen religiositeit en perceived severity bleek niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Er werd wel een significant interactie-effect gevonden tussen religiositeit en nationaliteit (B = .289, t(158) = 2.051, p = .042) met soa-testintentie als outcome variabele (interactie-effect 2). De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek in dit mediatiemodel gemodereerd te worden door nationaliteit. Er werd geen significant interactie-effect gevonden tussen perceived severity en nationaliteit met soa-testintentie als outcome variabele (interactie-effect 3). De relatie tussen perceived severity en soa-testintentie bleek niet gemodereerd te worden door nationaliteit. Voor beide waarden van de moderator bleek er geen significant indirect effect te bestaan van religiositeit op soa-testintentie via perceived severity. Dit resultaat was in overeenstemming met de resultaten uit Mediatiemodel 4 en 5 waarin bleek dat onder de groep ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten afzonderlijk, de relaties tussen religiositeit en soa-testintentie niet gemedieerd werden door perceived severity.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
51
4.4.4 Parallelle mediatie-analyse In de hierboven besproken analyses is steeds nagegaan in hoeverre de relatie tussen religiositeit en soatestintentie liep via perceived susceptibility of perceived severity afzonderlijk. Met behulp van parallelle mediatie kan ook nagegaan worden in hoeverre de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bepaald werd door perceived susceptibility en perceived severity samen. In de literatuur over perceived severity en perceived susceptibility komt naar voren dat de twee variabelen (bij elkaar opgeteld Witte, 1992, of met elkaar vermenigvuldigd, Popova, 2012) als één variabele (‘perceived threat’) kunnen worden beschouwd. Het is dan ook denkbaar dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie liep via perceived susceptibility en perceived severity samen. Het parallelle mediatiemodel ziet er hetzelfde uit als het mediatiemodel, maar in plaats van één mediator zijn er twee mediators opgenomen (voor een schematische weergave zie Parallelle mediatiemodel 1 t/m 3). Met behulp van de PROCESS applicatie (Hayes, 2013) werd berekend wat het totale indirecte effect van religiositeit op soatestintentie was via perceived severity en perceived susceptibility samen. De analyses werden wederom uitgevoerd voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten, de groep Nederlandse studenten, en de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. 4.4.4.1 Resultaten Parallelle mediatiemodellen 1 t/m 3 De resultaten van de parallelle mediatie-analyses zijn hieronder in modelvorm weergegeven. Het totale indirecte effect van religiositeit op soa-testintentie is aangegeven met tot. A × B en de afzonderlijke indirecte effecten zijn aangegeven met A1 × B1 en A2 × B2. Het directe effect is aangegeven met C’. Het totale effect is aangegeven met C. A1 is het effect van religiositeit op perceived severity, B1 is het effect van perceived severity op soa-testintentie. A2 is het effect van religiositeit op perceived susceptibility, B2 is het effect van perceived susceptibility op soa-testintentie. De cijfers naast het model geven de regressiecoëfficiënten weer. Significante p-waarden zijn aangeven met een * (p<.05), ** (p< .01), *** (p< .001). Een significant indirect effect, of een significant totaal indirect effect, is aangegeven met (sig.). Als er sprake was van een significant indirect effect is onder het model vermeld of er sprake was van gedeeltelijke mediatie of volledige mediatie.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
52
Parallelle mediatiemodel 1: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility en perceived severity onder Zuid-Afrikaanse studenten.
In Parallelle mediatiemodel 1 werd er, net als in Mediatiemodel 1 en 4, een significant en negatief totaal effect gevonden van religiositeit op soa-testintentie (B = -.195, t(78) = -1.997 p = .049). Er bleek ook een significante en negatieve relatie te bestaan tussen religiositeit en perceived susceptibility (B = -.179, t(78) = -2.326, p = .027), maar de relatie tussen perceived susceptibility en soa-testintentie bleek niet significant te zijn. Er werd geen indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility of via perceived severity gevonden. Er werd ook geen totaal indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility en perceived severity samen gevonden. Er was geen sprake van mediatie.
Parallelle mediatiemodel 2: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility en perceived severity onder Nederlandse studenten.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
53
In Parallelle mediatiemodel 2 werd geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Er werd geen indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility of via perceived severity gevonden. Er werd ook geen totaal indirect effect via de mediators samen gevonden. Er was geen sprake van mediatie.
Parallelle mediatiemodel 3: De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility en perceived severity onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen.
In Parallelle mediatiemodel 3 werd geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden. Ook werd er geen totaal indirect effect via perceived susceptibility en perceived severity gevonden. Wel werd er een significant en negatief indirect effect van religiositeit op soa-testintentie gevonden via perceived susceptibility (B = -.068, CI -.135 tot -.026, bootstrap: 5000). Ook bleek er een significant en positief direct effect te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie (B = -.148, t(158) = 2.377 p = .019). Er was, ondanks het ontbreken van een significant totaal effect, sprake van gedeeltelijke mediatie tussen religiositeit en soa-testintentie via perceived susceptibility.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
54
5. Conclusies De volgende vraag stond centraal in dit onderzoek: Hoe beïnvloeden nationaliteit en religiositeit soa-testintentie onder Nederlandse en (Afrikaans sprekende) Zuid-Afrikaanse studenten? Hieronder worden de conclusies naar aanleiding van de onderzoeksvraag gepresenteerd. Achtereenvolgens wordt besproken wat de invloed van nationaliteit op soa-testintentie was, wat de invloed van religiositeit op soa-testintentie was, en welke distal variabelen de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleken te beïnvloeden. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een algemene conclusie.
5.1 Nationaliteit en soa-testintentie Nationaliteit draagt bij aan de verklaarde variantie in soa-testintentie. Variantieanalyse toonde aan dat nationaliteit bijdroeg aan de verklaarde variantie in soa-testintentie, terwijl er gecontroleerd werd voor de variabele religiositeit (zie paragraaf 4.2). Uit deze resultaten bleek dat Zuid-Afrikaanse studenten14 eerder geneigd waren om zich te laten testen op soa’s dan Nederlandse studenten. Verder bleek uit moderatie-analyse dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie niet gemodereerd werd door nationaliteit (zie paragraaf 4.1). Wel bleek er onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten een negatieve relatie te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie. Deze relatie bleek niet te bestaan onder de groep Nederlandse studenten.
5.2 Religiositeit en soa-testintentie Religiositeit blijkt onder Zuid-Afrikaanse studenten negatief samen te hangen met soa-testintentie. Onder Nederlandse studenten blijkt religiositeit niet samen te hangen met soa-testintentie. Onder Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen blijkt de relatie tussen religiositeit en soatestintentie gemedieerd te worden door perceived susceptibility. Uit mediatie-analyse (zie paragraaf 4.3) bleek er onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten een negatief totaal effect te bestaan van religiositeit op soa-testintentie. Uit mediatie-analyse met perceived susceptibility als mogelijke mediator bleek er onder dezelfde groep studenten een negatieve relatie te bestaan tussen religiositeit en perceived susceptibility. Er bleek geen relatie te bestaan tussen perceived susceptibility en soatestintentie. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse studenten werd dus niet gemedieerd door perceived susceptibility. Uit mediatie-analyse met perceived severity als mogelijke
14
Wanneer er in de conclusie en discussie gesproken wordt over ‘Zuid-Afrikaanse studenten’, wordt er verwezen naar de onderzoeksgroep: Afrikaans sprekende Zuid-Afrikaanse studenten. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
55
mediator, bleek de negatieve relatie tussen religiositeit en soa-testintentie ook niet gemedieerd te worden door perceived severity. Onder de groep Nederlandse studenten bleek er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan. Onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen bestond er geen totaal effect van religiositeit op soa-testintentie. Wel bleek er een negatief indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility te bestaan. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen werd dus gemedieerd door perceived susceptibility. Dit bleek zowel uit mediatie-analyse met perceived susceptibility als mediator, als uit parallelle mediatie-analyse met perceived susceptibility en perceived severity samen als mediators. In beide gevallen bleek religiositeit negatief samen te hangen met perceived susceptibility en bleek perceived susceptibility op zijn beurt weer positief samen te hangen met soa-testintentie. In de mediatie-analyse (zie paragraaf 4.4.2) bleek er naast een negatief indirect effect van religiositeit op soatestintentie via perceived susceptibility, geen direct effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan. Er was hier sprake van volledige mediatie. In de parallelle mediatie-analyse (zie paragraaf 4.4.4) met perceived susceptibility en perceived severity als mogelijke mediators, bleek er naast een negatief indirect effect van religiositeit op soa-testintentie via perceived susceptibility, ook een positief direct effect van religiositeit op soa-testintentie te bestaan. Er was hier sprake van gedeeltelijke mediatie. Uit de parallelle mediatie-analyse bleek dat er geen totaal indirect effect bestond van religiositeit op soatestintentie via perceived susceptibility en perceived severity samen. Uit gemodereerde mediatie-analyse (zie paragraaf 4.4.3) bleek dat de relatie tussen religiositeit en soatestintentie onder Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen, in het mediatiemodel met perceived severity als mogelijke mediator, gemodereerd werd door nationaliteit. De overige relaties tussen de variabelen in beide mediatiemodellen bleken niet gemodereerd te worden door nationaliteit.
5.3 De invloed van distal variabelen op religiositeit en soa-testintentie Er blijken onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen twee dichotome variabelen (naast nationaliteit) bij te dragen aan de verklaarde variantie in soa-testintentie: relatiestatus en soa-teststatus. Dit bleek uit variantieanalyse (zie paragraaf 4.2) waarin gecontroleerd werd voor de variabele religiositeit. Studenten met een relatie scoorden lager op soa-testintentie dan studenten zonder een relatie. Studenten die zich al hadden laten testen op soa’s scoorden hoger op soatestintentie dan studenten die zich nog niet hadden laten testen op soa’s. Ook bleek er een interactieeffect te bestaan tussen relatiestatus en soa-teststatus. Er blijkt een positieve relatie te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie onder de groep seksueel actieve Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen, en onder de groep ‘niet op soa’s geteste’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. Uit moderatie-analyse (paragraaf 4.3) bleek dat er een positieve relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bestond onder twee condities van de “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
56
distal variabelen. De relatie bestond voor de groep seksueel actieve Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De relatie bestond ook voor de groep ‘niet op soa’s geteste’ Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen. De relaties werden niet gevonden voor de groep Zuid-Afrikaanse en de groep Nederlandse studenten afzonderlijk. Onder de groep Nederlandse studenten blijken twee continu gemeten distal variabelen samen te hangen met soa-testintentie. Het zijn de variabelen perceived susceptibility en perceived severity. Uit mediatie-analyse (zie paragraaf 4.4) bleek onder de groep Nederlandse studenten, dat er een positieve relatie bestond tussen perceived susceptibility en soa-testintentie. Daarnaast bleek er onder dezelfde groep een negatieve relatie te bestaan tussen perceived severity en soa-testintentie.
5.4 Algemene conclusie De hierboven besproken resultaten uit het onderzoek kunnen ontwerpers van gezondheidsboodschappen in Zuid-Afrika en Nederland helpen bij het ontwerpen van effectieve gezondheidsboodschappen over soa’s. Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat Zuid-Afrikaanse communicatiemakers bij het ontwerpen van gezondheidsboodschappen over soa’s er verstandig aan doen zich te richten op andere variabelen dan Nederlandse communicatiemakers. Onder de groep Zuid-Afrikaanse studenten bestaat er een negatieve relatie tussen religiositeit en soatestintentie. Deze relatie wordt niet gemedieerd door perceived susceptibility of perceived severity. Yzer (2008) stelt dat wanneer er een relatie bestaat tussen een distal variabele (in dit geval religiositeit) en intentie (in dit geval soa-testintentie), deze relatie altijd zal lopen via de beliefs en de global perceptions (uit het IMBP). Vermoedelijk wordt soa-testintentie in dit onderzoek negatief beïnvloed door overtuigingen (beliefs) over soa’s en soa-testen, heersend onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten. Het is voor Zuid-Afrikaanse ontwerpers van gezondheidsboodschappen waardevol om te achterhalen welke specifieke overtuigingen soa-testintentie negatief beïnvloeden. Zij kunnen immers gezondheidsboodschappen ontwikkelen die gericht zijn op het veranderen van deze overtuigingen. Gezondheidsboodschappen die gericht zijn op het veranderen van overtuigingen (beliefs) kunnen een positieve bijdrage leveren aan de bereidheid van een persoon om een bepaald type gezondheidsgedrag uit te voeren (Yzer, 2008). Het is daarom van wezenlijk belang dat er vervolgonderzoek wordt verricht, waarin achterhaald wordt welke specifieke overtuigingen, heersend onder Zuid-Afrikaanse religieuze studenten, soa-testintentie negatief beïnvloeden. Onder de groep Nederlandse studenten bestaat er geen relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Wel blijkt er onder de groep Nederlandse studenten een positieve relatie te bestaan tussen perceived susceptibility en soa-testintentie. Daarnaast blijkt er een negatieve relatie te bestaan tussen perceived severity en soa-testintentie. Het is aan te raden dat Nederlandse ontwerpers van gezondheids-
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
57
boodschappen over soa-testen in hun boodschappen inspelen op de gepercipieerde vatbaarheid van een persoon voor het gevaar van een soa-besmetting (perceived susceptibility). Het is daarentegen af te raden dat ze in gezondheidsboodschappen over soa-testen inspelen op de gepercipieerde angst van een persoon voor een soa besmetting (perceived severity). Althans niet bij het communiceren met een doelgroep vergelijkbaar met de doelgroep in dit onderzoek.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
58
6. Discussie In dit hoofdstuk wordt besproken hoe de resultaten geïnterpreteerd kunnen worden en hoe ze zich verhouden tot de eerder besproken literatuur in hoofdstuk 2. Allereerst wordt besproken hoe de relaties tussen nationaliteit en soa-testintentie, religiositeit soa-testintentie en de distal variabelen soa-testintentie, geïnterpreteerd kunnen worden. Vervolgens wordt het IMBP als meetmodel besproken. Daarna worden de beperkingen van het onderzoek toegelicht, gevolgd door aanbevelingen voor vervolgonderzoek en aanbevelingen voor de praktijk.
6.1 Nationaliteit en soa-testintentie Naar de relatie tussen nationaliteit en soa-testintentie is zover bekend nog niet eerder onderzoek gedaan. Dit maakt het lastig om de relatie tussen nationaliteit en soa-testintentie te verklaren. Een mogelijke verklaring kan gevonden worden in het feit dat de verschillen in Zuid-Afrika en Nederland met betrekking tot soa’s als gezondheidsprobleem zeer groot zijn. In Zuid-Afrika vormen soa’s een zeer groot gezondheidsprobleem, waaraan jaarlijks duizenden mensen komen te overlijden. In Nederland zijn de problemen met betrekking tot soa’s, vergeleken met de problemen in Zuid-Afrika, zeer gering. Dergelijke verschillen zouden een verklaring kunnen geven voor het feit dat Zuid-Afrikaanse studenten eerder geneigd zijn zich te laten testen op soa’s dan Nederlandse studenten.
6.2 Religiositeit en soa-testintentie Er blijkt een negatieve relatie te bestaan tussen religiositeit en soa-testintentie onder Zuid-Afrikaanse studenten. In de besproken literatuur komt naar voren dat religie een grote rol speelt in Zuid-Afrika. Bijna 80% van alle inwoners is aangesloten bij een Christelijke Kerk (Stats SA, 2012). Daarnaast zijn ZuidAfrikaanse kerkleden vaak meer toegewijd aan een kerk dan aan politieke, economische en sociale instituten (Liebowitz, 2002, p. 1, 2). Deze grote invloed van religiositeit op de Zuid-Afrikaanse samenleving kan de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie verklaren. De relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bleek een negatieve relatie te zijn. In de algemene conclusie werd besproken dat soa-testintentie in dit onderzoek mogelijk negatief beïnvloed werd door overtuigingen over soa’s en soa-testen heersend onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten. Er is zover bekend nog geen onderzoek dat nagaat welke specifieke overtuigingen onder religieuze personen in Zuid-Afrika soatestintentie negatief beïnvloeden. Uit de literatuur blijkt wel dat er onder leden van Zuid-Afrikaanse FBO’s sterke morele waarden kunnen heersen ten aanzien van seksualiteit en seksueel gedrag. Deze morele waarden kunnen leden behoeden voor alle negatieve consequenties van seksueel gedrag, maar dezelfde morele waarden kunnen er ook toe leiden dat leden zich schamen of buitengesloten voelen wanneer ze seksueel gerelateerd gedrag vertonen dat niet binnen deze morele waarden valt. Het is mogelijk dat een soa-test door leden van FBO’s als immoreel ervaren wordt, omdat een soa-test in
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
59
relatie gebracht kan worden met seksualiteit en immoreel seksueel gedrag. Het is denkbaar dat deze morele waarden de basis vormen voor de overtuigingen die soa-testintentie mogelijk negatief beïnvloeden. Daarnaast zijn religieuze studenten mogelijk bang dat hun religieuze gemeenschap hen niet zal steunen wanneer ze zich willen laten testen op soa’s. Het is niet ondenkbaar dat bepaalde religieuze gemeenschappen in Zuid-Afrika soa-testen afraden. Uit het scriptie-onderzoek van De Kruijk (2013) bleek dat slechts een klein deel van de kerken in en rondom Stellenbosch soa-testen actief aanmoedigen. Drie van de vijftien onderzochte kerken bleken actief betrokken te zijn bij hiv-aids gerelateerde activiteiten zoals soa-testen. Negen van de vijftien kerken bleken te communiceren over hiv/aids. Terwijl vijf van de vijftien kerken bewust niet bleken te communiceren over hiv/aids (De Kruijk, 2013, p. 46, 47). Het is zeer de vraag of kerken die weigeren te communiceren over hiv/aids, hun leden wel zouden steunen om zich te laten testen op soa’s. Uit het scriptie-onderzoek van Van De Sande (2008) bleek dat het grootste deel van de onderzochte FBO’s in de provincie Limpopo hun leden wel zouden steunen wanneer ze zich wilden laten testen op hiv/aids. Toch bleken veel leden van deze FBO’s zich niet te laten testen op hiv/aids. De redenen hiervoor waren: een gevoel van schaamte om zichzelf te laten testen op hiv/aids en angst voor een positieve testuitslag (Van De Sande, 2008 p. 45 t/m 47). Onder de groep Nederlandse studenten blijkt er geen relatie te bestaan tussen religiositeit en soatestintentie. Dit is geen opmerkelijk resultaat gezien de huidige rol van religie in de Nederlandse samenleving. Uit de literatuur blijkt dat de invloed van de kerk op de huidige Nederlandse maatschappij steeds kleiner wordt. De kerk in Nederland is “maatschappelijk onzichtbaar” geworden (Janssen et al., 2006, p. 44). Dit lijkt de voornaamste reden voor het ontbreken van een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie onder Nederlandse studenten. Onder de groep Nederlandse en Zuid-Afrikaanse studenten samen blijkt de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie gemedieerd te worden door perceived susceptibility. Uit gemodereerde mediatieanalyse bleek dat zowel de relatie tussen religiositeit en perceived susceptibility als de relatie tussen perceived susceptibility en soa-testintentie, niet gemodereerd werd door nationaliteit. Er moet echter een kanttekening bij bovengenoemde resultaten geplaatst worden. Uit mediatie-analyse en uit gemodereerde mediatie-analyse bleek namelijk dat de indirecte relatie tussen religiositeit en soatestintentie via perceived susceptibility niet bestond voor de groep Zuid-Afrikaanse studenten en ook niet bestond voor de groep Nederlandse studenten. De bovengenoemde resultaten zeggen dus alleen iets over de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen, maar zeggen niets over de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie in beide landen afzonderlijk.
6.3 Distal variabelen en soa-testintentie Naast nationaliteit en religiositeit blijken ook andere distal variabelen soa-testintentie te beïnvloeden. In de vorige paragraaf is besproken dat de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie gemedieerd wordt “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
60
door perceived susceptibility. Uit mediatie-analyse bleek dat onder de groep Zuid-Afrikaanse en Nederlandse studenten samen en onder de groep Nederlandse studenten, er een positieve relatie bestond tussen perceived susceptibility en soa-testintentie. Een hoge gepercipieerde vatbaarheid voor het gevaar van een soa-besmetting leidde dus tot een hoge mate van soa-testintentie. Dezelfde relatie werd gevonden in het onderzoek van Broersma en Jansen (2012, p. 31). In dat onderzoek bleek perceived susceptibility positief samen te hangen met hiv/aids-testintentie. De distal variabele perceived severity bleek in dit onderzoek niet van invloed op soa-testintentie. Ook deze resultaten zijn in overeenstemming met het onderzoek van Broersma en Jansen (2012), waarin perceived severity niet van invloed bleek te zijn op hiv/aids-testintentie. Ondanks het feit dat perceived susceptibility en perceived severity vaak worden samengevoegd tot de variabele perceived threat (Witte, 1992; Popova, 2012), bleken de variabelen in dit onderzoek afzonderlijk in verschillende mate van invloed op soatestintentie. Verder blijkt dat studenten met een relatie lager scoren op soa-testintentie dan studenten zonder een relatie. Er is zover bekend geen onderzoek dat ingaat op het verband tussen relatiestatus en soatestintentie. Het is aannemelijk dat studenten in een relatie voor een langere periode seksueel contact hebben met een en dezelfde persoon en daarom minder risico lopen op een soa. Dit zou het verband tussen relatiestatus en soa-testintentie kunnen verklaren. Daarnaast blijkt dat studenten die zich al hebben laten testen op soa’s eerder geneigd zijn om zich nogmaals te laten testen op soa’s. Dit verband komt ook naar voren in het onderzoek van Swanepoel et al. (2008). In dat onderzoek blijken studenten die zichzelf al hebben laten testen op hiv/aids eerder geneigd te zijn om dit nogmaals te doen (Swanepoel et al., 2008, p. 101).
6.4 Het IMBP als meetmodel Uit variantieanalyse bleek dat drie variabelen een bijdrage leverden aan de verklaarde variantie in soatestintentie: nationaliteit, soa-teststatus en relatiestatus. Uit mediatie-analyse bleek dat er onder verschillende groepen studenten relaties bestonden tussen religiositeit en soa-testintentie, tussen perceived susceptibility en soa-testintentie en tussen perceived severity en soa-testintentie. De relaties tussen de distal variabelen en soa-testintentie in bovengenoemde analyses bleken directe relaties te zijn. Yzer (2008) stelt dat wanneer er een relatie bestaat tussen een distal variabele en intentie, deze relatie altijd zal lopen via de beliefs en de global perceptions (uit het IMBP). Het wordt in dit onderzoek niet duidelijk of de relaties tussen de distal variabelen en soa-testintentie indirect lopen via de global perceptions en onderliggende beliefs. Er kan namelijk sprake zijn van zowel een directe invloed van de distal variabelen op soa-testintentie als van een indirecte invloed van de distal variabelen op soatestintentie via de global perceptions en onderliggende beliefs.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
61
6.5 Beperkingen Hieronder wordt besproken wat de beperkingen van het onderzoek zijn en in hoeverre deze beperkingen de resultaten van het onderzoek beïnvloed kunnen hebben.
De Zuid-Afrikaanse onderzoeksgroep bestond uit uitsluitend Afrikaans sprekende studenten. Afrikaans is slechts één van de elf officiële talen in het land. De resultaten zeggen daarom alleen iets over de groep Afrikaans sprekende Zuid-Afrikaanse studenten en niet iets over ZuidAfrikaanse studenten in het algemeen. Yzer (2008) stelt dat wanneer er een relatie bestaat tussen een distal variabele en intentie, deze relatie altijd zal lopen via de beliefs en de global perceptions. In dit onderzoek werd deze veronderstelling niet getoetst. Er zijn in dit onderzoek een aantal distal variabelen onderzocht die mogelijk soa-testintentie beïnvloedden en/of de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloedden. Een deel van deze distal variabelen werden als relevante variabelen genoemd in eerder verricht onderzoek naar testintentie (Swanepoel et al., 2008; Tempelman & Vermeer, 2009; Broersma & Jansen, 2012). Andere distal variabelen werden toegevoegd omdat ze in het geval van soa-testen als gezondheidsgedrag, als mogelijk relevant werden beschouwd. Desalniettemin is het mogelijk dat er distal variabelen bestaan die soa-testintentie beïnvloeden en/of de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie beïnvloeden, die niet opgenomen zijn in dit onderzoek. Er werd een mediatie-analyse uitgevoerd met behulp van de SPSS applicatie PROCESS (Hayes, 2013). Hiermee werd nagegaan in hoeverre de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie gemedieerd werd door perceived susceptibility en perceived severity. In mediatie-analyse kunnen dichotome variabelen niet als mediator ingevoerd worden (Hayes, 2013). Er kon in dit onderzoek met behulp van mediatie-analyse niet nagegaan worden in hoeverre de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie liep via de dichotome distal variabelen. Het onderzoek werd uitgevoerd in de Wes-Kaap, de provincie met het laagste percentage hiv/aids patiënten in Zuid-Afrika (UNAIDS Factsheet South Africa, 2004). Dit kan van invloed zijn geweest op de soa-testintentie van studenten. Het onderzoek werd uitgevoerd aan de Universiteit van Stellenbosch. Deze universiteit wordt nog altijd gezien als een ‘blanke’ universiteit. Het grootste deel van de respondenten in dit onderzoek waren inderdaad blanke studenten. Etnische achtergrond kan van invloed zijn geweest op de soa-testintentie van studenten.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
62
6.6 Aanbevelingen voor vervolgonderzoek Hieronder worden enkele aanbevelingen gedaan voor vervolgonderzoek naar de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie.
In de algemene conclusie kwam al naar voren dat vervolgonderzoek naar de onderliggende overtuigingen met betrekking tot soa’s, soa-testen en seksueel gedrag, heersend onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten, zeer gewenst zou zijn. In vervolgonderzoek zou nagegaan kunnen worden welke specifieke overtuigingen onder religieuze Zuid-Afrikaanse studenten een negatief effect hebben op soa-testintentie. In dit onderzoek worden Zuid-Afrikaanse studenten vergeleken met Nederlandse studenten. Met behulp van dezelfde onderzoeksmethode kan ook nagegaan worden wat de relatie is tussen religiositeit en soa-testintentie onder studenten (of een andere doelgroep) van een andere nationaliteit. Ook zou er met behulp van dezelfde onderzoeksmethode, onderzoek gedaan kunnen worden binnen de grenzen van een land. In Zuid-Afrika is het aanbevelingswaard om de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie bijvoorbeeld per taalgroep te analyseren. Dit geeft inzicht in de mogelijke invloed van demografische kenmerken op de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie. Uit het scriptie-onderzoek van De Kruijk (2013) blijkt dat een deel van de kerken in en rondom Stellenbosch actief hiv/aids stigma aanmoedigen. Het is zeer de vraag of deze kerken hun leden zouden steunen om zich te laten testen op soa’s. In vervolgonderzoek zou nagegaan kunnen worden of de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie verschilt onder leden van verschillende FBO’s. In Nederland zou vervolgonderzoek naar de relatie tussen religiositeit en soa-testintentie zich kunnen richten op de groep zeer gelovige jongeren. Uit eerder onderzoek blijkt dat er onder deze groep jongeren andere overtuigingen met betrekking tot seksualiteit heersen dan onder de groep niet religieuze of niet zeer religieuze jongeren (De Graaf et al, 2012; SCP, 2014). Mogelijk bestaat er wel een relatie tussen religiositeit en soa-testintentie onder de groep zeer gelovige Nederlandse jongeren.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
63
6.7 Aanbevelingen voor de praktijk Hieronder wordt een aantal aanbevelingen gedaan die de ontwerpers van gezondheidsboodschappen in acht kunnen nemen.
Ontwerpers van gezondheidsboodschappen die erop zijn gericht om mensen ervan te overtuigen zich te laten testen op soa’s, doen er goed aan zich te beseffen dat kennis over de doelgroep van essentieel belang is voor het succesvol ontwerpen van een gezondheidsboodschap. Met kennis over de doelgroep worden alle kenmerken en overtuigingen van de doelgroep bedoeld die van invloed kunnen zijn op het door de communicatiemaker beoogde gezondheidsgedrag. Het is aan te bevelen om steeds vóór de ontwerpfase van een gezondheidsboodschap, doelgroeponderzoek te verrichten. In Zuid-Afrika wordt door communicatiemakers die boodschappen over seksuele gezondheid ontwerpen te weinig gebruik gemaakt van de beschikbare wetenschappelijke kennis op het gebied van seksuele gezondheidscommunicatie (Kramer, 2004). Het is aan te bevelen dat ontwerpers van gezondheidsboodschappen in Zuid-Afrika de beschikbare wetenschappelijke kennis op het gebied van seksuele gezondheidscommunicatie in acht nemen. Mogelijk hebben ze er moeite mee de juiste wetenschappelijke bronnen te vinden. Een overzicht van alle verrichte studies op het gebied van seksuele gezondheidscommunicatie in Zuid-Afrika zou hieraan kunnen bijdragen. Hierbij kan gedacht worden aan een handleiding voor Zuid-Afrikaanse communicatiemakers waarin alle wetenschappelijke kennis over seksuele gezondheidscommunicatie besproken wordt.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
64
Literatuurlijst Boeken en artikelen Ajzen, I. & Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behavior. Englewood Cliffs: Prentice Hall. Bandura, A. (1977). Self-efficacy: toward a unifying theory of behavioral change. Psychological Review, 84 (2), 191-215. Baxter, L.A. & Babbie, E. (2004). The basics of communication research. Belmont: Thomson Wadsworth. Broersma, A. & Jansen, C. (2012).“Why should I?”: on selecting the content of persuasive HIV counselling and testing messages for students at a previously disadvantaged university in South Africa. Communicare, 31 (1), 19-35. Eijnatten, J. & Lieburg, F. van (2006) Nederlandse religie geschiedenis. Hilversum: Uitgeverij Verloren. Elphick, R. & Davenport, R. (1997). Christianity in South Africa, a political, social and cultural history. Claremont: David Philip Publishers. Fishbein, M. & Ajzen, I. (1975). Belief, attitude, intention and behavior: an introduction to theory and research. Reading, Massachusetts: Addison Wesley. Fishbein, M. & Yzer, M.C. (2003). Using theory to design effective health behavior interventions. Communication Theory, 13 (2), 164-183. Graaf, H. de, Kruijer H., Acker J. van, & Meijer S. (2012). Seks onder je 25e: Seksuele gezondheid van jongeren in Nederland anno 2012. Delft: Uitgeverij Eburon. Hayes, A. F. (2013). Introduction to mediation, moderation, and conditional process analysis. New York: The Guilford Press. Janssen, J. , Kregting, J., & Bernts, T. (2006). Opvattingen over het maatschappelijke belang van religie. Religie & Samenleving, 1 (1), 42-58. Janz, N.K. & Becker, M.H. (1984). The health belief model: a decade later. Health Education Quarterly, 11 (1), 1-47.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
65
Koker, P. de, Lefèvre P., Matthys F., Stuyft P. van der, & Delva W. (2010). Barriers to VCT despite 13 years of community-based awareness campaigns in a peri-urban township in northern Limpopo. South African Medical Journal, 100 (6), 364-365. Kruijk, M. de (2013). Religion as a double edged sword: The position of Christain churches in and around Stellenbosch in communicating about HIV/Aids and in dealing with HIV/Aids stigma. (Masterscriptie). Rijksuniversiteit Groningen, Groningen. Libowitz, J. (2002). The impact of faith-based organisations on HIV/aids prevention and mitigation in Africa. Health Economics and HIV/AIDS Research Division, University of Natal, Durban. McAndrew, S., & Voas D. (2011). Measuring religiosity using surveys. SQB Topic Overview 4 (2), 1-15. Popova, J. (2012) The Extended Parallel Process Model: Illuminating the Gaps in Research. Health Education Behavior, 39 (4), 455-473. Putnam, R.D. (2000). Bowling Alone: The collapse and revival of American community. New York: Simon and Schultser. Radebe, F. et al. (2011). Incidence and prevalence of sexually transmitted infections among school students in the Eastern Cape, South Africa. Sexually transmitted infections, 38 (1), 30-36. Religiosity and Atheism Index (2012). Global index of religion and atheism. z. pl. WIN-Gallup International. RIVM (2012). Sexually transmitted infections, including HIV, in the Netherlands in 2011. Bilthoven: Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu. Sande, A. van der (2008). HACALARA Project (2007-2010). Have faith in testing. The role of churches in the Limpopo province in VCT Communication (Masterscriptie). Radboud Universiteit, Nijmegen. SCP, (2014). Geloven binnen en buiten verband: Godsdienstige ontwikkelingen in Nederland. Den Haag: Sociaal Cultureel Planbureau. Stats SA (2013). Mid-year population estimates 2013. Pretoria: Statistics South Africa. Swanepoel, P., Burger, M., Loohuis, A., & Jansen, C. (2008). Promoting VCT among South African students: Are we missing the message? In P.H. Swanepoel, & H. Hoeken (Red.). Adapting health communication to cultural needs: optimizing documents in South African health communication on HIV and AIDS (pp. 89-106). Amsterdam: Benjamins. Tempelman, H. & Vermeer, A. (2009). An AIDS awareness programme in a rural area of South Africa to promote participation in voluntary counselling and testing. In L. Lagerwerf, H. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
66
Wasserman, & H. Boer (Red.). Health communication in Southern Africa. Engaging with social and cultural diversity (pp. 241-260). Pretoria: UNISA Press. Witte, K., Cameron, K. A., McKeon, J. K., & Berkowitz, J. M. (1996). Predicting risk behaviors: development and validation of a diagnostic scale. Journal of Health Communication, 1 (4), 317-341. Witte, K. (1992). Putting the fear back into fear appeals: The Extended Parallel Proces Model. Communication Monographs, 59 (4), 329-349. Yzer, M.C. (2008). The integrative model and message-based HIV prevention. In P. Swanepoel, & H. Hoeken, H. (Red.). Adapting health communication to cultural needs: optimizing documents in South African health communication on HIV and AIDS (pp. 49–69). Amsterdam: Benjamins. Yzer, M.C. (2012). The integrated model of behavioral prediction as a tool for designing health Messages. Designing Messages for Health Communication Campaigns: Theory and Practice (pp. 21-40). Thousand Oaks, Californië: Sage. Zyl, C. Van (2010). Die invloed van religieuse en kulturele verskeidenheid op moraliteit in die huidige Suid-Afrikaanse konteks: 'n Uitdaging vir Christelike kerke. Verbum et Ecclesia 31(1), art. 405.
Online bronnen KASKI (2011). Kerncijfers 2011 http://www.ru.nl/kaski/onderzoek/cijfers-overige/virtuele_map/ kerncijfers-2011/ (geraadpleegd op 03-02-2014). KASKI (2013). Kerncijfers van de kerkgenootschappen die deelnemen aan de actie ‘Kerkbalans 2013’. http://www.kerkrentmeester.nl/site/media/vkbdocs/kaski2013.pdf (geraadpleegd op 03-02-2014). loveLife (z.j). Know the facts. http://www.lovelife.org.za/love-facts/know-the-facts/ (geraadpleegd op 25-10-2013). Maseko, D.V. (2011). Incidence and prevalence of sexually transmitted infections among school students in the Eastern Cape. http://www.fidssa.co.za/images/ppt/11h00%20Maseko%20Sat%2 0Congela%20%20%20FIDSSA%202011%20Talk.pdf (geraadpleegd op 08-04-2013). Rijksoverheid (z.j.). Waar kan ik een soa-test laten doen? http://www.rijksoverheid.nl/onder werpen/gezonde-seksualiteit/vraag-en-antwoord/waar-kan-ik-een-soa-test-laten-doen.html (geraadpleegd op 20-10-2013).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
67
Seksoa (2011). Vrij Veilig Campagne en het condoommoment. http://www.seksoa.nl/artikelen/vrij-veiligcampagne-en-het-condoommoment/ (geraadpleegd op 21-10-2013). Soaids (z.j.). Onze gezamenlijke meerjarenstrategie. http://www.soaaids.nl/nl/over-soa-aids-nederland (geraadpleegd op 21-10-2013). Soul City (z.j.). Soul City television series. http://www.soulcity.org.za/projects/soul-city-series (geraadpleegd op 10-06-2013). Stast SA (2012). South African Statistics 2012. http://www.statssa.gov.za/publications/ SAStatistics/SAStatistics2012.pdf (geraadpleegd op 29-01-2014). Stats SA (2013). Mid-year population estimates 2013. http://beta2.statssa.gov.za/publications/ P0302/P03022013.pdf (geraadpleegd op 14-06-2013). UNAIDS (2004). Factsheet South Africa. http://data.unaids.org/publications/factsheets01/southafrica_en.pdf (geraadpleegd op 24-03-2014).
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
68
Bijlage A Zuid-Afrikaanse vragenlijst (in het Afrikaans)
Inleiding tot die ondersoek Geagte Student Hierdie aanlyn-ondersoek gaan oor SOS toetsing onder studente. SOS'e verwys na seksueel oordraagbare siektes soos chlamydia, gonorree, sifilis, genitale herpes, hepatitis B en C, asook MIV/VIGS. Naas die beoefening van veilige seks, kan SOS-toetsing ook belangrik wees om jou seksuele gesondheid te verseker. Om toe te sien dat die regering doeltreffende gesondheidsveldtogte loods, is wetenskaplike navorsing hieroor nodig. Hierdie ondersoek sal bydra tot hierdie belangrike doelwit. Die vrae in die onderstaande vraelys kan persoonlik wees, maar wees verseker dat jou deelname vrywillig is en jou antwoorde anoniem. Dit sal onmoontlik wees om antwoorde aan 'n spesifieke individu te koppel. Alle antwoorde sal versamel, en as 'n groep ontleed word. Ons sal dit daarom waardeer as jy hierdie vrae so volledig en eerlijk moontlik kan invul. Indien jy enige probleme of kommentaar oor hierdie ondersoek het, of as jy enige vrae het oor jou regte as respondent, kontak gerus vir: Bram Roenhorst Student aan die Rijksuniversiteit Groningen en geaffilieerde student aan die Universiteit Stellenbosch Tel:
+31611354640
E-pos:
[email protected] [email protected]
Deur die vraelys te voltooi en in te dien gee jy toestemming om deel te neem. Ek aanvaar en wil voortgaan Ek weier en wil nie voortgaan nie
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
69
Wat is jou nasionaliteit?
Wat is jou etniese agtergrond?
Wat is jou geslag?
Ek beskou myself as godsdienstig.
Geloof speel 'n belangrike rol in my lewe.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
70
Ek bid op 'n daaglikse basis.
Ek is 'n aktiewe lid van 'n kerk.
Ek woon gereeld kerkdienste by.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
71
Aan watter kerk behoort jy?
Is jy op die oomblik in 'n verhouding? (Indien jy getroud is, kies ook 'Ja' )
Is jy op die oomblik seksueel aktief?
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
72
Het jy al ooit jouself laat toets vir SOS'e?
Ek loop die risiko om 'n SOS te kry.
Dit is waarskynlik dat ek 'n SOS sal kry.
Dit is moontlik dat ek 'n SOS sal kry.
Ek glo dat SOS'e baie ernstig is.
Ek glo dat SOS'e hou ernstige negatiewe gevolge in.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
73
Ek glo dat SOS'e is baie skadelik.
Dit is gevaarlik om 'n SOS te kry.
SOS'e is baie gevaarlike siektes.
Dit is nuttig om vir 'n SOS-toets te gaan.
Dit is verstandig om jou te laat toets vir SOS'e .
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
74
Dit is belangrik om vir 'n SOS-toets te gaan.
Die meeste mense wat vir my belangrik is dink dat dit goed is as ek my laat toets vir SOS'e.
Indien ek onseker oor my seksuele gesondheid, word dit van my verwag om myself te laat toets vir SOS'e.
Ek ervaar sosiale druk om my te laat toets vir SOS'e.
Ek is daarvan oortuig dat ek in staat sal wees om myself te laat toets vir SOS'e.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
75
Ek dink dit sal maklik wees om myself te laat toets vir SOS'e.
Niks verhoed my om myself te laat toets vir SOS'e nie.
As ek ooit positief sou toets vir 'n SOS sal dit vir my 'n probleem wees.
As ek ooit positief sou toets vir 'n SOS sal ek die gevolge kan hanteer.
As ek ooit positief sou toets vir 'n SOS sal ek leer om dit te aanvaar.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
76
My ouers dink dit is 'n goeie idee om myself laat toets vir SOS'e.
My ouers sal my ondersteun as ek myself wil laat toets vir SOS'e.
My familie dink dit is 'n goeie idee om myself laat toets vir SOS'e.
My familie sal my ondersteun as ek myself wil laat toets vir SOS'e.
My vriende dink dit is 'n goeie idee om myself laat toets vir SOS'e.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
77
My vriende sal my ondersteun as ek myself wil laat toets vir SOS'e.
My godsdienstige gemeenskap dink dit is 'n goeie idee om myself laat toets vir SOS'e.
My godsdienstige gemeenskap sal my ondersteun as ek myself wil laat toets vir SOS'e.
Ek is te bang om myself te laat toets vir SOS'e.
Om myself te laat toets vir SOS'e sal stresvol wees.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
78
Ek weet nie of ek in staat sal wees om myself te laat toets vir SOS'e nie.
Ek wil myself laat toets vir SOS'e.
Ek is van plan om myself te laat toets vir SOS'e.
Ek sal nooit myself laat toets vir SOS'e nie.
Ek sal myself binne die volgende drie maande laat toets vir SOS'e.
Ek sal myself binne die volgende jaar laat toets vir SOS'e.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
79
Bijlage B Nederlandse vragenlijst
Beste student, Deze vragenlijst gaat over soa testen onder studenten. Soa’s zijn seksueel overdraagbare aandoeningen zoals, chlamydia, gonorroe, syfilis, genitale herpes, hepatitis B en C en hiv/aids. Naast het hebben van veilige seks, kan het testen op soa’s van belang zijn om je seksuele gezondheid te verzekeren. Om ervoor te zorgen dat gezondheidscampagnes van de overheid succesvol verlopen, is wetenschappelijk onderzoek zoals ook dit onderzoek van belang. De vragen in de onderstaande vragenlijst kunnen persoonlijk zijn; het is daarom belangrijk om te weten dat deelname aan het onderzoek vrijwillig is en dat de door jou gegeven antwoorden anoniem zullen blijven. Antwoorden zullen niet traceerbaar zijn tot een individu. Alle antwoorden zullen samengevoegd worden en voor groepen en niet voor individuen worden geanalyseerd. Het wordt zeer op prijs gesteld als je de vragen zo volledig en eerlijk mogelijk invult. Ondervind je problemen met de vragenlijst, heb je vragen/opmerkingen n.a.v. de vragenlijst, of heb je vragen over je rechten als respondent, neem dan contact op met: Bram Roenhorst Student aan de Rijksuniversiteit Groningen en gelieerde student aan de Stellenbosch University Telefoon: +31611354640 E-mail:
[email protected] [email protected]
Door het invullen en indienen van deze vragenlijst stem je in met deelname aan het onderzoek. Ik stem in met deelname en wil doorgaan Ik weiger deelname en wil niet doorgaan
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
80
Wat is je nationaliteit?
Wat is je land van herkomst?
Wat is het land van herkomst van je ouders? Vader: Moeder:
Wat is je geslacht?
Ik beschouw mezelf als religieus.
Religie speelt een belangrijke rol in mijn leven.
Ik bid elke dag.
Ik ben actief lid van een kerk. “Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
81
Ik bezoek met regelmaat kerkdiensten.
Tot welke kerk behoor je?
Heb je op dit moment een relatie? (Als je getrouwd bent kies dan ook Ja)
Ben je op dit moment seksueel actief?
Heb je jezelf wel eens laten testen op soa’s?
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
82
Ik loop risico om een soa te krijgen.
Het is waarschijnlijk dat ik een soa krijg.
Er bestaat een mogelijkheid dat ik een soa krijg.
Ik vind soa’s ernstig.
Ik denk dat soa’s ernstige negatieve gevolgen hebben.
Ik denk dat soa’s zeer schadelijk zijn.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
83
Het is gevaarlijk om een soa te krijgen.
Soa’s zijn erg gevaarlijke aandoeningen.
Het is nuttig om je te laten testen op soa’s.
Het is verstandig om je te laten testen op soa’s.
Het is belangrijk om je te laten testen op soa’s.
De meeste mensen die belangrijk voor me zijn, vinden het een goed idee als ik me laat testen op soa’s.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
84
Ik ervaar sociale druk vanuit mijn omgeving om mezelf te laten testen op soa’s.
Ik ben ervan overtuigd dat ik in staat ben om mezelf te laten testen op soa’s.
Ik denk dat het gemakkelijk is om mezelf te laten testen op soa’s.
Niets houdt mij tegen om mezelf te laten testen op soa’s.
Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan vind ik dat een probleem.
Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan kan ik omgaan met de gevolgen daarvan.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
85
Als ik ooit een positieve uitslag krijg op een soa test, dan kan ik leren dat te accepteren.
Mijn ouders vinden het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s.
Mijn ouders steunen mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s.
Mijn familie vindt het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s.
Mijn familie steunt mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s.
Mijn vrienden vinden het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
86
Mijn vrienden steunen mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s.
Mijn religieuze gemeenschap vindt het een goed idee als ik mezelf laat testen op soa’s.
Mijn religieuze gemeenschap steunt mij als ik mezelf wil laten testen op soa’s.
Ik ben te bang om mezelf te laten testen op soa’s.
Mezelf laten testen op soa’s, zou ik als stressvol ervaren.
Ik weet niet of ik in staat ben mezelf te laten testen op soa’s.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
87
Ik wil mezelf laten testen op soa’s.
Ik heb de intentie om mezelf te laten testen op soa’s.
Ik zal mezelf nooit laten testen op soa’s .
Ik laat mezelf binnen nu en drie maanden testen op een soa’s.
Ik laat mezelf binnen nu en een jaar testen op soa’s.
“Oh mijn God, een soa-test”: de invloed van religiositeit en nationaliteit op soa-testintentie onder ZuidAfrikaanse en Nederlandse studenten
88