Onderwijsvisitatie
Master in het Sociaal werk Een evaluatie van de kwaliteit van de opleiding Master in het Sociaal werk
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk Een gedrukte versie van dit rapport kan tegen betaling bekomen worden op volgende adressen: VLIR-secretariaat, Ravensteingalerij 27, 1000 Brussel T +32 (0)2 792 55 00 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] VLHORA-secretariaat, Ravensteingalerij 27/3, 1000 Brussel T +32 (0)2 211 41 90 – F +32 (0)2 211 41 99
[email protected] Het rapport is elektronisch beschikbaar op http://www.vlir.be http://www.vlhora.be Wettelijk depot: D/2008/2939/5
Voorwoord van de voorzitters van de VLIR en de VLHORA
De visitatiecommissie brengt met dit rapport verslag uit over haar evaluatie van de Master in het sociaal werk en de daaraan ten grondslag liggende motivering, conclusies en aanbevelingen die resulteren uit het kwaliteitsonderzoek dat zij heeft verricht naar de desbetreffende opleiding. In Vlaanderen worden drie opleidingen Master in het sociaal werk georganiseerd. Die opleidingen zijn opgezet in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen verschillende hoger onderwijsinstellingen van eenzelfde associatie, waarbij de universiteit instaat voor de coördinatie. Zoals bepaald in artikel 93 van het Structuurdecreet van 4 april 2003 betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs, is deze visitatie gezamenlijk georganiseerd door de VLIR en de VLHORA. De praktische coördinatie was in handen van de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR. De visitatiecommissie verrichtte haar onderzoek en bezocht de betrokken opleidingen in het voorjaar 2008. Zij volgde daarbij de visitatieprocedure zoals vastgelegd in de ‘Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA’ (Brussel, februari 2005). Naast belangrijke suggesties en aanbevelingen voor continue verbetering van het academisch onderwijs, heeft de commissie een oordeel geformuleerd over de kwaliteit van de opleiding. Tevens heeft zij een evaluatiescore gegeven aan de zes onderwerpen en de onderliggende facetten van het accreditatiekader van de Nederlands-Vlaamse Accreditatie Organisatie (NVAO). Samen met de kwalitatieve oordelen vormen die scores in de opleidingsrapporten een belangrijk element in het vastleggen van de accreditatiebesluiten door de NVAO. Het visitatierapport is in de eerste plaats bedoeld voor de betrokken opleidingen en is vooral gericht op kwaliteitshandhaving en -verbetering. Daarnaast wil het rapport alle belanghebbenden in de samenleving objectief inlichten over de kwaliteit van de geëvalueerde opleidingen. Daarom is het visitatierapport op de webstekken van de VLIR en de VLHORA publiek gemaakt. De lezer moet er echter rekening mee houden dat het visitatierapport een momentopname is. Bovendien vertegenwoordigt het slechts één fase in het proces van blijvende zorg voor onderwijskwaliteit. Immers, al na korte tijd kunnen de opleidingen grondig zijn gewijzigd en verbeterd, mede als antwoord op de resultaten van interne onderwijsevaluaties die de betrokken universiteiten en hogescholen zelf uitvoeren, of als reactie op de aanbevelingen van de visitatiecommissie. Graag danken wij, namens de VLIR en de VLHORA, op de eerste plaats de voorzitter en de leden van de visitatiecommissie voor de bestede tijd alsook voor de deskundigheid waarmee zij hun opdracht hebben uitgevoerd. De visitatie was enkel mogelijk dankzij de inzet van velen die binnen de universiteiten en hogescholen betrokken waren bij de voorbereiding en uitvoering ervan. Ook hen willen wij daarvoor oprecht danken. Hopelijk ervaren zij in de positieve opmerkingen van de visitatiecommissie een bevestiging voor hun inspanningen en vinden zij in de aanbevelingen tevens een bijkomende stimulans om de kwaliteit van het academisch onderwijs aan hun instelling verder te verbeteren. Marc Vervenne
Bert Hoogewijs
voorzitter VLIR
voorzitter VLHORA
Voorwoord voorzitters VLIR en VLHORA
3
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Woord vooraf van de voorzitter van de visitatiecommissie Master in het Sociaal werk
De visitatie van de Master in het Sociaal Werk was een intense klus waar de commissie veel van heeft geleerd. Belangrijker is natuurlijk of dit ook geldt voor de bezochte instellingen, en dan met name of zij profijt zullen hebben van de bevindingen zoals deze in dit rapport zijn opgeschreven. Wij zijn er in ieder geval, zonder enige reserve, van overtuigd geraakt dat zich drie waardevolle masteropleidingen Sociaal werk in Vlaanderen hebben ontwikkeld. Visitaties stellen de instellingen letterlijk op de proef, een situatie die voor betrokkenen – die deskundigheid, ziel en zaligheid in opleidingen hebben gelegd – niet gemakkelijk is. Ik wil de opleidingen die we hebben gevisiteerd dan ook bedanken voor hun medewerking en de opbouwende sfeer waarin de gesprekken zijn verlopen. Bij de visitatie van Vlaamse universiteiten en hogescholen zal de visitatiecommissie veelal, gezien de randvoorwaarden die door het gebruik van de taal in het hoger onderwijs zijn opgelegd, bestaan uit Belgen en Nederlanders. Ook in het geval van de visitatie van de gloednieuwe opleiding Master in het Sociaal werk was deze wetmatigheid van toepassing. Het was een eer als Nederlander voorzitter te mogen zijn van een commissie die in meerderheid uit Belgische deskundigen bestond. (Dit laat onverlet dat het aspect internationalisering, ook vanuit de regering, extra aandacht verdient, en dat nog eens in positieve zin nagedacht wordt over de mate waarin met name de Engelse taal in het onderwijs zal worden gebruikt.) Mijn Nederlandse en Belgische collegae van de visitatiecommissie dank ik voor hun grote inzet tijdens onze bezoeken, onze indringende onderlinge gesprekken en hun zeer constructieve bijdrage aan het eindresultaat. Een bijzonder woord van dank geldt voor de twee secretarissen die de commissie successievelijk hebben ondersteund: Magalie van Lishout en Patrick Van den Bosch. Beiden hebben er zorg voor gedragen dat het gehele proces gestroomlijnd is verlopen. Bovendien zijn de verslagen van de bezoeken en de voorbereiding van de rapporten op zeer adequate wijze ter hand genomen. Veel dank hiervoor. Jan Willem Duyvendak Voorzitter visitatiecommissie Master in het Sociaal werk
Voorwoord voorzitter visitatiecommissie
5
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Lijst van gebruikte afkortingen
AAP
Academisch Assisterend Personeel
ATP
Administratief en Technisch Personeel
AP
Academisch Personeel
AUGent
Associatie universiteit Gent
AUHA
Associatie universiteit en hogescholen Antwerpen
BAP
Bijzonder Academisch Personeel
CIKO
Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg in het Onderwijs
CLB
Centrum voor Leerlingenbegeleiding
DOWA
Directie Onderwijsaangelegenheden
DUO/ICTO
Dienst Universitair Onderwijs/Informatie en Communicatie Technologie in het Onderwijs
ECTS
European Credit Transfer System
EVC
Elders Verworven Competenties
EVK
Eerder Verworven Kwalificaties
FTE
Full-Time equivalent
FPPW
faculteit Psychologie en Pedagogische wetenschappen
K.U.Leuven
Katholieke Universiteit Leuven
NVAO
Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie
OER
Onderwijs- en examenreglement
POC
Permanente Onderwijscommissie
PSW
faculteit Politieke en Sociale wetenschappen
SID-in
Studieinformatiedagen
SES
semesterexamensysteem
SP
studiepunten
STIP
Studenten Informatie Punt
UGent
Universiteit Gent
UA
Universiteit Antwerpen
VBJK
Vormingscentrum voor de Begeleiding van het Jonge Kind
Gebruikte afkortingen
7
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VLHORA
Vlaamse hogescholenraad
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
VTE
Voltijds Equivalent
ZAP
Zelfstandig Academisch Personeel
Inhoud
p 3
Voorwoord van de voorzitter van de VLIR
p 5
Voorwoord van de voorzitter van de visitatiecommissie
p 7
Lijst met af kortingen
p 11
Deel 1 – Algemeen deel
p 13
I. De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
p 19
II. Het referentiekader
p 27
III. Algemene beschouwing
p 31
IV. De opleidingen in vergelijkend perspectief
p 43
V. Tabellen met scores, onderwerpen en facetten
p 47
Deel 2 – Opleidingsrapporten Master in het Sociaal werk
p 49
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
p 73
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
p 93
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke H ogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
p 117
Bijlagen Bijlage 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie Bijlage 2: Bezoekschema’s
Inhoud
9
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Deel 1 Algemeen deel
I. De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
Inleiding In dit rapport brengt de visitatiecommissie Sociaal werk verslag uit van haar bevindingen over de masteropleiding Sociaal Werk die zij in het voorjaar 2008, in opdracht van de Vlaamse Interuniversitaire Raad (VLIR) en de Vlaamse Hogescholenraad (VLHORA) heeft bezocht. Dit initiatief kadert in de werkzaamheden van de VLIR en de VLHORA op het vlak van de externe kwaliteitszorg, waarmee de Vlaamse universiteiten en hogescholen gevolg geven aan de decretale verplichtingen ter zake.
1 De betrokken opleidingen Ingevolge haar opdracht heeft de visitatiecommissie bezocht: - op 11 en 12 maart 2008: De ‘Master in het Sociaal werk’ aan de Universiteit Gent (penvoerende instelling) i.s.m. Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen - op 18 en 19 maart 2008: De ‘Master in het Sociaal werk’ aan de Universiteit Antwerpen (penvoerende instelling) i.s.m. Hogeschool Antwerpen, Karel de Grote-Hogeschool - op 16 en 17 april 2008: De ‘Master in het Sociaal werk’ aan de Katholieke Universiteit Leuven (penvoerende instelling) i.s.m. de Europese Hogeschool Brussel, de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Leuven, de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
13
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
2 De visitatiecommissie 2.1
Samenstelling
De samenstelling van de visitatiecommissie Sociaal Werk werd op 17 januari 2008, 4 februari 2008 en 7 maart 2008 bekrachtigd door de Erkenningscommissie Hoger Onderwijs. De visitatiecommissie werd vervolgens door de VLIR en de VLHORA ingesteld bij besluit van 21 januari 2008 en 1 februari 2008. De commissie had de volgende samenstelling: Voorzitter: - Prof. dr. Jan Willem Duyvendak, hoogleraar algemene sociologie aan de Universiteit van Amsterdam Vakdeskundige leden: - Prof dr. Jan Steyaert, Lector sociale infrastructuur en technologie aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies en Bijzonder Hoogleraar ‘Technology and Social Quality’ aan de University of Southampton, U.K. - Prof. dr. Pierre Reman, directeur Faculté ouverte de politique économique et sociale, Université Catholique de Louvain - Mevr. Ann Demeulemeester, algemeen secretaris ACW en voorzitter van de Vlaamse Onderwijsraad (VLOR) Onderwijskundig lid: - Prof. dr. Wynand Wijnen, hoogleraar Ontwikkeling en Onderzoek van Hoger Onderwijs, Universiteit Maastricht Student-leden: - Mevr. Nele Beel, student Master Sociaal werk, Katholieke Universiteit Leuven - Mevr. Katrien D’Hose, student Master Sociaal werk, Universiteit Gent Mevr. Magalie Van Lishout, stafmedewerker kwaliteitszorg verbonden aan het VLIR-secretariaat, trad op als projectleider en secretaris van de commissie. Vanaf 1 juli 2008 werd deze taak overgenomen door dhr. Patrick Van den Bosch. Mevrouw Ann Demeulemeester heeft, gezien haar lidmaatschap van de Raad van Bestuur van de Katholieke Universiteit Leuven, niet deelgenomen aan het bezoek en de beoordeling van de betreffende opleiding. De voorzitter en andere leden van de visitatiecommissie hebben er tijdens het bezoek aan en de beoordeling van de opleiding aan de K.U.Leuven over gewaakt dat aan die elementen die te maken hebben met de specifieke expertise van mevr. Demeulemeester aandacht is besteed. De studentleden hebben niet deelgenomen aan het bezoek en de beoordeling van de eigen opleiding. Mevr. Nele Beel nam deel aan de bezoeken en de beoordeling van de opleiding van de Universiteit Antwerpen en de Universiteit Gent. Mevr. Katrien D’Hose nam deel aan het bezoek en de beoordeling van de opleiding van de Katholieke Universiteit Leuven. Prof. dr. Jan Steyaert heeft, gezien zijn verbondenheid aan de opleiding Sociaal Werk van de Universiteit Antwerpen vanaf 1 oktober 2008, niet deelgenomen aan de beoordeling van de betreffende opleiding. Op het ogenblik dat de opleiding te Antwerpen werd bezocht, was prof dr. Jan Steyaert op geen enkele manier verbonden aan de opleiding. Voor een kort curriculum vitae van de commissieleden wordt verwezen naar bijlage 1.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
14
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
2.2
Taakomschrijving
De opdracht van de visitatiecommissie, die in het instellingsbesluit is omschreven, luidde als volgt: a. een gemotiveerd en onderbouwd oordeel geven over de zes onderwerpen en bijhorende facetten uit het accreditatiekader en – in voorkomend geval – over de bijzondere kwaliteitskenmerken; b. een integraal oordeel geven over de opleiding waarop de NVAO zich zal baseren bij de accreditatie; c. aanbevelingen formuleren om waar mogelijk te komen tot kwaliteitsverbetering.
2.3
Werkwijze
2.3.1
Voorbereiding
Ter voorbereiding van de visitatie werd aan de opleidingen gevraagd een uitgebreid zelfevaluatierapport op te stellen. De voor de praktische organisatie van de visitatie instaande Cel Kwaliteitszorg van de VLIR heeft hiervoor een visitatieprotocol1 ter beschikking gesteld, waarin de verwachtingen t.o.v. de inhoud van het zelfevaluatierapport uitgebreid beschreven zijn. Het zelfevaluatierapport volgt het accreditatiekader. Naast feitelijke beschrijvingen per onderwerp en per facet van het accreditatiekader wordt aan de opleiding ook gevraagd haar toekomstperspectieven kenbaar te maken en een kritische sterkte-zwakte analyse op te nemen in het zelfevaluatierapport. Daarnaast wordt een aantal verplichte bijlagen opgenomen, zoals een beschrijving van het programma, studenten- en personeelstabellen, cursusbeschrijvingen, examenvragen, enz. De commissie ontvangt het zelfevaluatierapport een aantal maanden voor het eigenlijke bezoek, waardoor zij voldoende gelegenheid krijgt deze documenten zorgvuldig te bestuderen en het eigenlijke bezoek grondig voor te bereiden. De vakdeskundige commissieleden worden bovendien verzocht een tweetal eindverhandelingen/masterproeven te selecteren uit een lijst van recente eindverhandelingen/masterproeven. De geselecteerde eindverhandelingen/ masterproeven worden eveneens een aantal weken voor het eigenlijke bezoek door de organiserende Cel Kwaliteitszorg van de VLIR aan de commissieleden bezorgd. Elk commissielid heeft bijgevolg twee eindverhandelingen grondig gelezen vooraleer het bezoek aan de opleiding plaatsvindt. De visitatiecommissie hield haar installatievergadering op 8 februari 2008. Op dit moment hadden de commissieleden het visitatieprotocol en de zelfevaluatierapporten reeds een aantal maanden in hun bezit. Tijdens deze vergadering werden de commissieleden verder ingelicht over het visitatieproces en hebben zij zich concreet voorbereid op de af te leggen bezoeken. Verder heeft de commissie op deze vergadering een referentiekader geformuleerd (zie hoofdstuk II). Daarnaast werd het programma voor de bezoeken opgesteld (zie bijlage 2) en werd een eerste bespreking gehouden van de zelfevaluatierapporten.
2.3.2
Bezoek aan de instelling
De tweede bron van informatie wordt gevormd door de gesprekken die de commissie tijdens haar bezoek aan de betreffende instellingen heeft gevoerd met alle geledingen die zijn betrokken bij het onderwijs. Ook wordt aan de opleidingen gevraagd – als een derde bron van informatie – om een veelheid aan documenten ter inzage te leggen ten behoeve van de commissie. Tijdens de bezoeken is voldoende tijd uitgetrokken om de commissie de gelegenheid te geven deze documenten grondig te bestuderen. De documenten die ter inzage van de commissie worden gelegd zijn: het leermateriaal (cursussen, handboeken, syllabi), verslagen van de belangrijke beleidsvormende of beleidsopvolgende organen (faculteitsraad, opleidingscommissies, departementsraden), documenten die betrekking hebben op
1 |
Handleiding Onderwijsvisitaties VLIR/VLHORA. Brussel, februari 2005. (www.vlir.be)
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
15
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
de interne kwaliteitszorg (enquêteformulieren, niet-persoonsgebonden evaluatie van het onderwijs), documenten aangaande de procedures van curriculumherzieningen, c.q. de omvorming naar de bachelor-master (bama)structuur, voorbeelden van informatieverstrekking aan kandidaat-studenten, enz. Bovendien worden nog enkele tientallen eindverhandelingen ter inzage gelegd. Het programma voorziet – naast gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken, de studenten, de assistenten, de docenten en de facultaire en opleidingsgebonden beleidsmedewerkers – steeds in een bezoek aan de faciliteiten (inclusief bibliotheek, practicalokalen, computerfaciliteiten), een gesprek met de afgestudeerden van de opleiding en een spreekuur waarop de commissie bijkomend leden van de opleiding kan uitnodigen of waarop individuen op een vertrouwelijke wijze door de commissie kunnen worden gehoord. De gesprekken zijn erg verhelderend geweest en waren een goede aanvulling bij de lectuur van het zelfevaluatierapport. Aan het einde van het bezoek werden, na intern beraad van de visitatiecommissie, de voorlopige bevindingen mondeling aan de gevisiteerde opleiding medegedeeld aan de hand van een presentatie door de voorzitter.
2.3.3
Rapportering
Als laatste stap in het visitatieproces heeft de commissie haar bevindingen, conclusies en aanbevelingen in voorliggend rapport vastgelegd. Bovendien heeft zij, overeenkomstig de bepalingen voor de visitaties in het kader van de NVAO accreditatie van de opleidingen, een beoordeling voldoende/onvoldoende toegekend aan de zes onderwerpen van het accreditatiekader, en een beoordeling excellent/goed/voldoende/onvoldoende toegekend aan de samenstellende en onderliggende facetten van elk onderwerp. De opleiding werd hierbij in de gelegenheid gesteld om op het concept deelrapport te reageren en heeft dit ook gedaan. De commissie heeft deze reacties voor zover zij zich er in kon vinden in het rapport verwerkt.
3 Een korte terugblik op de visitatie De commissie heeft de haar toegekende opdracht met zeer grote belangstelling uitgevoerd. De visitatie heeft de leden van de commissie de kans geboden een master die in een nieuw kader georganiseerd wordt van naderbij te bekijken. Tevens was deze visitatie een unieke gelegenheid om onder vakgenoten te reflecteren en te debatteren over de aard, de kwaliteit en de toekomst van het hoger onderwijs. De commissie wil daarom ook alle bestuurders, medewerkers, studenten en afgestudeerden van de opleiding bedanken voor de geleverde inspanningen. De commissie heeft zich niet altijd aan de indruk kunnen onttrekken dat in de gesprekken met enige omzichtigheid werd gesproken, ook al omdat de opleidingen bevreesd leken voor een te grote openhartigheid nu visitatie en accreditatie aan elkaar zijn gekoppeld. Hoewel de commissie begrip heeft voor deze opstelling van enkele gespreksgenoten, betreurt zij deze toch, vooral omdat wij hierdoor wellicht met minder nuttige bevindingen en aanbevelingen kunnen komen dan in een situatie van volledige openhartigheid en transparantie. Gelet op dit effect van verminderde openhartigheid, stelt de commissie met enige nadruk vast dat de schaduw van de accreditatie het lerende vermogen van de visitatie dreigt te ondermijnen.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
16
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
4 Opzet en indeling van het rapport Het voorliggend rapport bestaat uit twee delen. In het eerste deel van het rapport beschrijft de visitatiecommissie in hoofdstuk II het referentiekader van waaruit zij de gevisiteerde opleiding heeft beoordeeld. In hoofdstuk III geeft de commissie een algemene beschouwing aangaande de Master in het sociaal werk in Vlaanderen. In hoofdstuk IV worden de gevisiteerde opleidingen in vergelijkend perspectief geplaatst en in hoofdstuk V worden de toegekende scores in tabelvorm samengevat. De visitatiecommissie benadrukt dat de tabellen niet los van de rapporten kunnen geïnterpreteerd worden. In het tweede deel van het rapport brengt de visitatiecommissie verslag uit over de verschillende opleidingen die zij heeft gevisiteerd. De aanbevelingen die de commissie doet ten aanzien van de afzonderlijke opleidingen worden in deze deelrapporten achteraan opgenomen. De deelrapporten werden geordend in chronologische volgorde van de bezoeken.
De onderwijsvisitatie Master in het Sociaal werk
17
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
II. Referentiekader van de visitatiecommissie Sociaal Werk ten behoeve van de academische masteropleidingen Sociaal Werk in Vlaanderen
Inleiding Voor het beoordelen van het onderwijs in de masteropleidingen sociaal werk gaat de visitatiecommissie uit van een referentiekader. Dit kader is gebaseerd op de doelstellingen, eindtermen en kwaliteitseisen waarover volgens haar consensus bestaat. Naar haar oordeel dienen academische masteropleidingen in sociaal werk aan dit referentiekader te voldoen. Het expliciet formuleren van dit referentiekader is noodzakelijk opdat de commissie aangeeft waarop haar oordelen zijn gebaseerd. Bij het opstellen van het referentiekader heeft de commissie zich gebaseerd op het onderwijskundige referentie kader zoals in Vlaanderen gehanteerd door de Cel Kwaliteitszorg van de VLIR, het Vlaamse Structuurdecreet (2003) en het toetsingskader van het Nederlands-Vlaams Accreditatie Orgaan (NVAO) waarin een aantal minimumeisen voor academische opleidingen worden vooropgesteld die zijn gebaseerd op de internationaal aanvaarde Dublin-descriptoren, alsook op veelgenoemde kenmerken van academische opleidingen in sociaal werk1. Tevens zijn de in de zelfstudies weergegeven referentiekaders van de te visiteren opleidingen gebruikt, voor zover ze aansluiten bij de hiervoor vermelde documenten. Het referentiekader beschrijft aan welke disciplinespecifieke minimumeisen de masteropleidingen dienen te voldoen, wat de vereiste kwalificaties voor een afgestudeerde in het vakgebied zijn en hoe moet worden gezorgd voor een adequate aansluiting op de arbeidsmarkt. Tevens biedt het referentiekader algemeen onderwijskundige maatstaven waaraan academische opleidingen moeten voldoen. Daarnaast worden algemene eisen gesteld op vlak van de onderwijsorganisatie, het personeelsbeleid, het onderwijzend personeel en de interne kwaliteitszorg. Het referentiekader wordt vóór de eigenlijke visitatie, maar na het inleveren van de zelfevaluaties, voorgelegd aan de opleidingen. Tijdens het bezoek van de visitatiecommissie wordt de gelegenheid geboden om het referentie kader met de opleiding te bediscussiëren. Bij de visitatie en beoordeling van de opleidingen, zal de visitatiecommissie de richtlijnen van het VLIR/VLHORA-visitatieprotocol volgen.
1 |
De Global Standards for the Education and Training of the Social Work Profession van de International Federation of Social Workers (zie www.ifsw.org) en de International Association of Schools of Social Work (zie www.iassw-aiets.org/).
Referentiekader
19
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Met alle respect voor de doelstellingen die elke opleiding zichzelf stelt, mag worden verwacht dat deze alleszins een aantal gemeenschappelijke kernelementen weerspiegelen op het vlak van kennis en inzicht en de toepassing daarvan, oordeelsvorming, communicatie, leervaardigheden. Deze kernelementen vindt men terug in de Dublin-descriptoren en komen hieronder aan bod.
1 Algemeen Het artikel 58 van het Structuurdecreet, dat is opgesteld in de geest van de Dublin-descriptoren, verwacht dat de instelling een onderwijs aanbiedt dat studenten bij de voltooiing van hun opleiding brengt tot (i) het beheersen van algemene competenties; (ii) het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties; (iii) het begrijpen en inzicht hebben in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis en (iv) het beheersen van algemene en specifieke beroepsgerichte competenties. Meer concreet houdt dit voor afgestudeerde Master-studenten het volgende in: i
Het beheersen van algemene competenties op een gevorderd niveau zoals het vermogen om op een wetenschappelijke wijze te denken en te handelen, het om kunnen gaan met complexe problemen, het kunnen reflecteren op het eigen denken en werken en het kunnen vertalen van de reflectie naar de ontwikkeling van adequate oplossingen, het vermogen tot communiceren van het eigen onderzoek en probleemoplossingen met vakgenoten en leken, en het vermogen tot oordeelsvorming in een onzekere context.
ii Het beheersen van algemene wetenschappelijke competenties op een gevorderd niveau als het kunnen gebruiken van methoden en technieken in onderzoek, het kunnen ontwerpen van onderzoek, het kunnen toepassen van paradigma’s in het domein van de wetenschappen en het kunnen aanduiden van de grenzen van paradigma’s, het vermogen tot originaliteit en creativiteit met het oog op het continu uitbreiden van de kennis en inzichten, en het samen kunnen werken in een multidisciplinaire omgeving. iii Het begrijpen van en hebben van inzicht in de wetenschappelijk-disciplinaire kennis eigen aan een bepaald domein van de wetenschappen, inzicht hebben in de nieuwste kennis in het vakgebied of delen ervan, in staat zijn om in een of enkele delen van het vakgebied een originele bijdrage aan kennis te leveren en het bezitten van een specifieke bij het vakgebied horende vaardigheden als ontwerpen, onderzoeken, analyseren en diagnosticeren. iv Het beheersen van de algemene en beroepsgerichte competenties nodig voor de zelfstandige aanwending van wetenschappelijke kennis op het niveau van een beginnende beroepsbeoefenaar. Van de afgestudeerde wordt verwacht dat hij/zij de resultaten van het wetenschappelijk onderzoek kritisch kan beoordelen en dat hij/zij toepassingsgericht onderzoek kan opzetten (incl. het vertalen van vraagstukken uit de hulpverlening naar onderzoek). Hij/zij kan ook resultaten van onderzoek omzetten naar verbeterd professioneel handelen. De brugfunctie tussen wetenschap en hulpverlenen (in beide richtingen) is essentieel in de masteropleiding sociaal werk.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
20
Referentiekader
2 Domeinspecifieke uitgangspunten Het domein van het hedendaagse sociaal werk omvat in brede zin sociaal-cultureel werk, maatschappelijk werk en maatschappelijk advies. Het is multidisciplinair van opzet daar verschillende disciplines kunnen bijdragen aan de analyse van en het oplossingsgericht denken over sociale problemen. Dit impliceert ook dat sociaal werk verweven is met sociaal beleid. Beroepshalve bevordert sociaal werk sociale verandering, probleemoplossing in menselijke relaties en empowerment, die op hun beurt bijdragen aan welzijnsvergroting. Sociaal werk maakt gebruik van theorieën van menselijk gedrag en sociale systemen, alsook van evidence-based knowledge afgeleid uit onderzoek en praktijkevaluatie, met inbegrip van lokale, contextspecifieke kennis (practice-based evidence). Van de afgestudeerden kan meer specifiek worden verwacht dat hij/zij: - de complexiteit van interactie tussen mens en omgeving onderkent alsook de mogelijkheid tot beïnvloeden en beïnvloed worden door omgevingsfactoren; - op de hoogte is van de maatschappelijke ontwikkelingen in brede zin (onder andere met betrekking tot multien interculturaliteit, sociale uitsluiting en ongelijkheid, en duurzame ontwikkeling); - op de hoogte is van beroepsgebonden ontwikkelingen; - verdiepende kennis heeft van relevante sociaal-wetenschappelijke theorieën; - in staat is om toepassingsgericht wetenschappelijk onderzoek te doen naar bepaalde sociale problemen en/of fenomenen en hierbij, af hankelijk van het onderwerp van onderzoek, verschillende analysekaders en methoden kan hanteren; - kennis en inzicht heeft in beleidsinstrumenten en -netwerken op sociaal terrein; - leiding en vorming kan geven aan een multidisciplinair team; - bij kan dragen aan de professionalisering van het sociaal werk. Via de kwaliteiten van de afgestudeerden draagt de masteropleiding bij tot de verbetering van de kwaliteit van het denken over en het beoefenen van sociaal werk.
3 Onderwijskundige uitgangspunten De visitatiecommissie hanteert, naast de inhoudelijke domeinspecifieke eisen, onderstaande criteria met betrekking tot onderwijskundige en onderwijsorganisatorische aspecten als nastrevenswaardige doelen voor de opleidingen. ‘De opleiding’ kan daarbij betrekking hebben op de opleiding in strikte zin, de opleiding binnen de context van een faculteit (bv. m.b.t. het voeren van een alumnibeleid) en de opleiding binnen de context van de universiteit (bv. m.b.t. het uitwerken van een geëxpliciteerde visie op internationalisering). De commissie zal, voor zover relevant, aandacht geven aan onderstaande opsommingen in het vormen van haar oordeel.
3.1
Doelstellingen en eindtermen
- De doelstellingen en eindtermen van de opleiding zijn mede gebaseerd op de wettelijke regelingen, de ontwikkelingen in het wetenschaps- en vakgebied, de arbeidsmarkt voor de afgestudeerden, de kennis omtrent leren en onderwijzen en relevante maatschappelijke ontwikkelingen. - De keuzes die daarbij door de opleiding zijn gemaakt zijn helder en expliciet vastgelegd in het onderwijskundig referentiekader van de opleiding. - De doelstellingen en eindtermen zijn helder en concreet. De eindtermen zijn beschreven aan de hand van bij de student waarneembare en toetsbare leerresultaten (inzake kennis, vaardigheden en attitudes).
Referentiekader
21
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
- In de doelstellingen en eindtermen komt de wetenschappelijke oriëntatie van de opleiding concreet tot uitdrukking. - De doelstellingen en eindtermen zijn richtinggevend voor de inhoud en de vormgeving van het onderwijsaanbod. - Doelstellingen en eindtermen zijn zowel geformuleerd op het niveau van de opleiding als op het niveau van de opleidingsonderdelen. - Elk opleidingsonderdeel draagt op een eigen wijze bij aan de doelstellingen van de opleiding als geheel.
3.2
Programma
Aansluiting programma op academische en professionele eisen De opleiding stelt zich garant voor de wetenschappelijke, maatschappelijke en beroepsvoorbereidende relevantie van het onderwijs, de doelmatigheid en doeltreffendheid van het opleidingsprogramma. Daartoe moet de opleiding: - voldoen aan standaarden bepaald door de ontwikkelingen in het vak- en wetenschapsgebied en rekening houdend met verwachtingen die de arbeidsmarkt stelt; - op de hoogte zijn van de beschikbare wetenschappelijke kennis over leren en onderwijzen nodig voor het ontwerpen, uitvoeren en evalueren van het onderwijs; - zo veel als mogelijk rekening houden met relevante maatschappelijke ontwikkelingen. Wetenschaps- en vakgebied De opleiding is op de hoogte van de (meest recente) theorievorming en van de ontwikkelingen in het vakgebied. Deze zijn terug te vinden in de inhoud en de opbouw van het onderwijsprogramma. Werkveld - De opleiding zit in relevante netwerken met het werkveld. - De kennis van en ervaring met het werkveld wordt daar waar mogelijk en zinvol vertaald naar het onderwijsaanbod, bv. via stages. - De vragen waarmee het werkveld worstelt zijn één van de inspiratiebronnen voor het wetenschappelijk onderzoek dat aan de master verbonden is. - De opleiding voert een actief alumnibeleid. Wetenschappelijke kennis omtrent leren en onderwijzen - De opleiding heeft een expliciete visie op leren en onderwijzen (neergeschreven in het onderwijskundige referentiekader) die refereert aan wetenschappelijk aanvaarde onderwijskundige inzichten. - Het onderwijskundig referentiekader is mede uitgangspunt voor de inrichting van het programma. Relevante maatschappelijke ontwikkelingen De opleiding is op de hoogte van het belang/de betekenis van de informatietechnologie op het vak- en wetenschapsgebied en houdt hiermee rekening in het onderwijsprogramma. De opleiding heeft een duidelijke en geëxpliciteerde visie op de internationalisering van de opleiding.
Studeerbaarheid Studeerbaarheid - De programmaorganisatie van de opleiding dient de studeerbaarheid te bevorderen. - Het programma dient door de gemiddelde student te kunnen worden afgerond in de ervoor gestelde tijd.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
22
Referentiekader
Studierendement/Studietijd - De opleiding bewaakt systematisch de studietijd. - De opleiding houdt cijfermatige gegevens bij aangaande studievoortgang en studieloopbaan. - De opleiding stemt het programma af op de diverse doelgroepen ten behoeve van de bevordering van de in-, door- en uitstroom. Instroom/Toelatingsvoorwaarden De opleiding geeft duidelijk aan welk beginniveau van de studenten wordt vereist en hoe dat niveau te bereiken. Aanwezigheid studiebevorderende/studiebelemmerende factoren - Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediëring wordt uitgewerkt. - Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt.
Didactiek van het onderwijsleerproces - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar door de opleiding noodzakelijk geachte werkvormen en didactiek. - Het leerproces van de student staat centraal en is vertrekpunt voor de invulling en vormgeving van het onderwijsprogramma. - Het leerproces wordt ondersteund door een adequate didactische uitrusting en door goed aansluitende onderwijs- en leermiddelen die in voldoende mate voor de studenten beschikbaar zijn. - Er is een gevarieerd gebruik van aangepaste didactische werkvormen en een efficiënte begeleiding ervan met relevante technologieën (bv. elektronisch leerplatform). - De invulling van de werkvormen is stimulerend en activerend.
Beoordeling en toetsing - De visie op leren en onderwijzen is concreet vertaald naar de vorm en inhoud van de evaluatie. - Er wordt gestreefd naar een zo gunstig mogelijke planning van de evaluatieactiviteiten tijdens de examen periodes. - De exameneisen en -vormen zijn vooraf aan de studenten duidelijk bekend gemaakt. - De beoordeling vindt plaats op basis van van te voren vastgelegde beoordelingscriteria. - De opleiding voorziet in feedback over de toetsresultaten aan de studenten.
Kwaliteitseisen met betrekking tot de masterproef - De masterproef is een individuele2 proeve van bekwaamheid en vormt het sluitstuk van de opleiding. - De opleiding is zo ingericht dat de student zich op een adequate manier kan voorbereiden op het volbrengen van de masterproef, bijvoorbeeld door de mogelijke organisatie van stages. - Met de masterproef tonen de studenten aan dat ze een onderzoeksprobleem op een creatieve en wetenschappelijk verantwoorde manier kunnen analyseren, aanpakken en uitvoeren, en de resultaten ervan helder kunnen rapporteren, schriftelijk en eventueel mondeling. - De masterproef heeft een omvang van ten minste één vijfde van het totale aantal studiepunten met een minimum van 15 en een maximum van 30 studiepunten. - De beoordelingscriteria zijn helder en expliciet vastgelegd en bekendgemaakt.
2 |
Dit sluit niet uit dat de masterproef in groep kan worden voorbereid. Een individuele beoordeling moet evenwel mogelijk zijn.
Referentiekader
23
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Internationalisering - De opleiding heeft structurele contacten met andere (buitenlandse) universiteiten. - De opleiding moedigt internationalisering en mobiliteit binnen het hoger onderwijs aan zowel binnen als buiten Europa. - Er worden initiatieven genomen om de internationale dimensie ook voor hen die niet naar het buitenland vertrekken in het onderwijs in te bouwen. - De kwaliteit van het in het buitenland gevolgd onderwijs wordt opgevolgd. - De curriculumstructuur en organisatorische randvoorwaarden van de opleiding houden in de mate van het mogelijke rekening met de mobiliteit van studenten.
3.3
Inzet van Personeel
Kwaliteitseisen onderwijzende staf - De kwaliteitseisen van de onderwijzende staf hebben vooral betrekking op: ! de wetenschappelijke deskundigheid ! de onderwijsdeskundigheid ! de vertrouwdheid en de ervaring met het werkveld - Er wordt steeds gestreefd naar een duidelijke koppeling van onderzoek en onderwijs van de staf bij de toekenning van de onderwijsopdracht. - De internationale gerichtheid van de opleiding veronderstelt van de staf de uitbouw van internationale contacten met een terugkoppeling naar het onderwijs en/of onderzoek door middel van participatie aan internationale netwerken en samenwerkingsverbanden. - De staf beschikt over een wetenschappelijk curriculum en neemt actief deel aan het wetenschappelijk onderzoek.
Personeelsbeleid (vanuit een onderwijsperspectief) - De procedure aangaande aanwervingen en benoemingen van personeel is helder omschreven en voor iedereen raadpleegbaar. - Selectie en bevordering van personeel gebeurt mede op basis van de onderwijskwaliteit van de betrokkene. - De opleiding heeft een geëxpliciteerd professionaliseringsbeleid. - Het personeel is aanspreekbaar en bereikbaar. - Er wordt gezorgd voor voldoende evenwicht tussen de omvang van het personeelsbestand en de specifieke kwaliteit die wordt vereist van het personeel in functie van de opleiding/afstudeerrichtingen. - Er wordt een actieve politiek gevoerd inzake gelijkekansenbeleid.
3.4
Voorzieningen/onderwijsorganisatie
Materiële voorzieningen/faciliteiten - De staf kan beschikken over voldoende materiële voorzieningen (kwantiteit en kwaliteit) en over adequate accommodatie ter ondersteuning van het onderwijsproces. - De studenten kunnen beschikken over voldoende middelen (kwantiteit en kwaliteit) en adequate accommo datie ter ondersteuning van het onderwijs- en leerproces.
Studie-informatie en -begeleiding - Er wordt adequate informatie beschikbaar gesteld voor (potentiële) studenten. - Het onderwijs- en examenreglement, inclusief de klachtenprocedure in het geval van betwisting, zijn vooraf bekend gemaakt.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
24
Referentiekader
- De opleiding voert een beleid gericht op het detecteren van veranderingen in de instroom. - In het onderwijs zijn mogelijkheden ingebouwd om de deficiënties in voorkennis en vaardigheden weg te werken en/of hiervoor door te verwijzen naar andere instanties. - De opleiding voorziet in een systeem van studie- en studentenbegeleiding en neemt gericht maatregelen om de resultaten en de studievoortgang van de studenten te bevorderen.
3.5
Interne kwaliteitszorg
- De opleiding beschikt over een duidelijk omschreven kwaliteitszorgsysteem met betrekking tot onderwijs. - Het kwaliteitsbeleid en – systeem is zowel preventie – als controlegericht. - Er is duidelijk vastgelegd wie welke bevoegdheid heeft in het kader van het kwaliteitszorgsysteem. - Er is een duidelijke structuur aanwezig ter ondersteuning van het kwaliteitszorgproces. - De kwaliteitsbewaking is afgestemd op het onderwijskundig referentiekader van de opleiding. - De opleiding werkt zo veel mogelijk met streefnormen voor het beoordelen voor de beoordeling van de mate waarin de gewenste kwaliteit wordt gerealiseerd. - De opleiding betrekt medewerkers, studenten, alumni en vertegenwoordigers van het werkveld in haar kwaliteitszorgsysteem.
3.6
Resultaten
De opleiding waakt over de realisatie van haar doelstellingen en heeft oog voor haar onderwijsrendement. Daarbij kunnen de volgende elementen een rol spelen: - Het eindniveau van de afgestudeerden (onder meer het niveau van de masterproef, het niveau van de stage en het niveau van de examens). - De structurele contacten met het werkveld en de aandacht voor de behoeften van het werkveld. - Een actief alumnibeleid. - Het onderwijsrendement: ! Studiebelemmerende factoren worden in kaart gebracht. Een remediering wordt uitgewerkt. Studiebevorderende maatregelen worden genomen, opgevolgd en bijgestuurd waar dit nodig blijkt. ! Cijfermatige gegevens worden bijgehouden door de opleiding en opgevolgd door het opleidingsbestuur. ! Het onderwijsrendement, inclusief dat van verschillende kansengroepen, wordt gestimuleerd in het licht van het nieuwe financieringsmodel (cf. financiering uit het aanmoedigingsfonds).
Referentiekader
25
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
III. Algemene beschouwing
In dit globaal overzicht wordt stil gestaan bij een aantal algemene vaststellingen die de visitatiecommissie deed naar aanleiding van de visitatie van de opleidingen Master in het Sociaal werk in Vlaanderen. Deels hebben zij betrekking op de formeel geëvalueerde aspecten, maar voor een ander deel ook op meer algemene beschouwingen van de commissie. De commissie hoopt dat haar waarnemingen/vaststellingen kunnen dienen als basis voor het op gang brengen van een bredere constructieve discussie over de toekomstperspectieven van de opleiding. De commissie wenst te benadrukken dat de aanbevelingen die ze in dit hoofdstuk maakt geen af breuk doen aan het feit dat alle drie opleidingen Master in het Sociaal werk in Vlaanderen zeer degelijke opleidingen zijn. De commissie onderkent dat de Masters in het Sociaal werk in Vlaanderen, gelet op hun recente karakter in een ontwikkelingsproces verkeren, waarin door de drie opleidingen reeds veel bereikt is. Met deze aanbevelingen wil de commissie haar steentje aan de verdere ontwikkeling bijdragen. Hoewel de Master in het Sociaal werk uitdrukkelijk geen voortgezette professionele master is, is deze academische master niettemin ook ‘professioneel’ van aard. Dit uit zich idealiter in een nauwe samenwerking met de hogescholen en het werkveld. ‘Sociaal werk’ is immers een toepassingsgebied waarop zowel afgestudeerden van hogescholen als zij die de Master Sociaal werk succesvol hebben afgerond, actief zijn. (In die zin is de term Master ‘Sociaal werk’ voorbarig als ware ‘Sociaal werk’ reeds een volgroeide academische discipline, hetgeen zij, althans tot op heden, (nog) niet is).
Profilering Studenten hebben in Vlaanderen de keuze tussen drie instellingen waar de Master in het Sociaal werk wordt ingericht. De commissie stelde vast dat iedere opleiding een duidelijk eigen inhoudelijk profiel heeft. De eigenheid van het profiel wordt echter niet duidelijk gecommuniceerd naar potentiële studenten. Daarnaast vernam de commissie uit de gesprekken met de studenten dat deze vooral om pragmatische redenen hun opleiding aan een bepaalde instelling volgen. Argumenten voor de keuze waren onder meer de bereikbaarheid van de instelling en de vooropleiding die werd gevolgd binnen een hogeschool van de associatie waarbinnen de masteropleiding wordt georganiseerd. De commissie is van mening dat de opleidingen hun profilering duidelijk(er) in de verf moeten zetten en communiceren naar potentiële studenten zodat deze de nodige informatie hebben om een opleiding te kiezen op basis van haar specifieke accenten. De commissie meent dat de doorstroom naar de masteropleiding niet louter een associatiegebeuren mag zijn zoals nu vaak het geval is.
Algemene beschouwing
27
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De commissie heeft ook vastgesteld dat het werkveld onvoldoende bekend is met de competenties van de afgestudeerde Master in het Sociaal werk. De opleidingen dienen de inhoud en de waarde van het diploma duidelijk te maken. De afgestudeerden van de Master in het Sociaal werk zijn immers een ‘nieuwe beroepscategorie’, die voorheen in Vlaanderen niet bekend was. Het is volgens de commissie nodig om de inhoud en de waarde van het diploma duidelijk te maken aan potentiële werkgevers, zodat de plaats van de afgestudeerden op de arbeidsmarkt duidelijker wordt. Dit neemt niet weg dat de profilering van de verschillende Vlaamse masteropleidingen Sociaal werk in de verf kan worden gezet: potentiële werkstudenten en doorstroomstudenten, zijnde studenten die rechtstreeks doorstromen uit de professionele en academische bacheloropleiding, moeten een keuze kunnen maken uit de verschillende accenten die de masteropleidingen in het Sociaal werk in de drie instellingen leggen. Om bovenstaande redenen beveelt de commissie concreet aan om de handen in elkaar te slaan.
Universiteit en Hogescholen De opleiding Master in het Sociaal werk is een van de drie ‘vooruitgeschoven masteropleidingen’ in het Structuurdecreet (04/04/2003)1, naast de Master in het Toerisme en de Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde. Het zijn de eerste masteropleidingen die in associatieverband worden georganiseerd. Een intensieve samenwerking tussen de universiteit en de participerende hogescholen zou dan ook een evidentie moeten zijn. De commissie heeft echter vastgesteld dat de afstand tussen de universiteit en de hogescholen soms groot (geworden) is. De facto treden de hogescholen niet altijd meer mee op als partner in de organisatie van deze master. De kwaliteit van de master, en dan met name de relevantie ervan voor het werkveld, is niet alleen de verantwoordelijkheid van de universiteiten maar een gedeelde verantwoordelijkheid. Waarom zou de Master in het Sociaal werk niet in een inniger samenwerking tussen hogescholen en universiteit georganiseerd kunnen worden? Na een gezamenlijke start, dienen de opleidingen nu te zoeken naar nieuwe samenwerkingsvormen. De commissie ziet hier een centrale rol weggelegd voor de associaties.
Relatie master versus werkveld De commissie stelde een zekere spanning vast tussen het karakter van de master en de behoeften vanuit het werkveld, te weten de verwachting dat de masters ook direct relevant zijn voor allerlei aspecten van de beroepsuitoefening. Deze spanning is niet bij elke opleiding even groot of even manifest aanwezig. Aangezien het bestaan van de master mede wordt gelegitimeerd door de vraag vanuit werkveld, is het oplossen of overbruggen van de spanning een belangrijke uitdaging voor de drie masteropleidingen. De vraag vanuit het werkveld – waarnaar tijdens de door de commissie gevoerde gesprekken veelvuldig is verwezen als belangrijke legitimatie van het bestaan van de masteropleiding – wordt evenwel nergens op een systematische wijze duidelijk geëxpliciteerd, en bereikte de commissie tijdens haar visitatiewerk ook slechts op een fragmentarische manier. Signalen zijn niet altijd eenduidig interpreteerbaar en spreken elkaar soms tegen. De visitatiecommissie meent dat het de ‘sociale sector’ zou sieren als alle betrokkenen een gezamenlijk standpunt uitwerken over de rol en gewenste inhoud van de Master in het Sociaal werk in Vlaanderen. Dat zou de opleidingen op hun beurt meer handvatten geven om daar adequaat op in te spelen.
1 |
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04/04/2003)
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
28
Algemene beschouwing
Internationalisering De Master in het Sociaal werk is een éénjarige opleiding. Dit belemmert op verschillende vlakken de mogelijkheid een sterke internationalisering in de opleiding in te brengen. Het is bijvoorbeeld niet evident om op uitwisseling naar het buitenland te gaan. Daarnaast vormen de wettelijke beperkingen op het taalgebruik in het onderwijs in Vlaanderen een belangrijke remmende factor die naar oordeel van de commissie moeten weggenomen worden. Dit mag echter geen reden zijn om niet verder te zoeken naar andere vormen van internationalisering.
Sleutelfiguren Het profiel van de Master in het Sociaal werk wordt aan alle instellingen sterk gedragen door een beperkt aantal sleutelfiguren. Dat maakt het profiel kwetsbaar en geeft het soms ook een aura van een pragmatische keuze. Bovendien doet zich in een aantal gevallen de situatie voor dat deze sleutelfiguren aan het einde van hun loopbaan staan, en dat dus de overdracht van hun rol en de borging van de master geregeld moet worden. De commissie beveelt de opleidingen aan van deze situatie gebruik te maken om de opleiding zoveel als mogelijk in handen van docenten met een hoofdtaak in het Sociaal werk te brengen.
Studentenbeleid De Master in het Sociaal werk richt zich op dit ogenblik bijna uitsluitend op studenten die in het bezit zijn van een bachelor in het Sociaal werk of een diploma maatschappelijk assistent in de oude benaming. De visitatiecommissie adviseert de opleidingen na te denken om de instroom vanuit andere opleidingen te vergroten. Daarnaast dient ook bewuster te worden omgegaan met de instroom vanuit diverse doelgroepen (allochtone studenten, kansarme studenten) en moet er aandacht zijn voor een groter evenwicht op het vlak van gender. Onder de studentenpopulatie van de Master in het Sociaal werk zitten heel wat werkstudenten. De commissie beveelt de opleidingen aan om, gezien het hoge percentage werkstudenten, de contacturen meer te centreren opdat deze studenten de colleges in grotere mate zouden kunnen volgen. Dat sommige opleidingsonderdelen niet over een echte cursus beschikken, maar slides als cursusmateriaal gebruiken, is een belemmerende factor voor werkstudenten om de leerstof efficiënt te verwerken indien zij de hoorcolleges niet kunnen bijwonen. Werkstudenten die de colleges zelf niet kunnen bijwonen moeten gebruik kunnen maken van goede alternatieve onderwijsvormen. De afgestudeerden met een masterdiploma Sociaal werk worden nog te weinig betrokken bij de opleidingen aan de verschillende instellingen. Zij kunnen belangrijke input leveren voor de kwaliteitsverbetering van de opleiding en kunnen als ‘actievelingen in het werkveld’ hun expertise meegeven aan de huidige studenten.
Algemene beschouwing
29
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderzoeksoutput Hoewel het niet strictu sensu tot de taak van de commissie behoort aanbevelingen te geven omtrent het onderzoeksbeleid verbonden aan de betrokken opleidingen, wenst de commissie een waarneming aangaande de onderzoeksoutput te maken. Het valt de commissie immers op dat de onderzoeksoutput van de bij de drie masters betrokken wetenschappelijk medewerkers relatief slecht toegankelijk is, en alleen via de commerciële uitgevers en tijdschriften ontsloten is. Deze werkwijze is niet in lijn met de internationale ontwikkeling naar ‘open access’ van wetenschappelijke publicaties en de oprichting van ‘institutional repositories’.2 Er wordt wel melding gemaakt van voorzichtige initiatieven op dit terrein maar er is voor gebruikers concreet nog weinig van te merken. De vulling van de repositories vanuit de sector Sociaal werk blijft enigszins achter. Werkveld, beleid en (toekomstige) studenten moeten het voorlopig nog stellen met een academische bibliografie met verwijzingen, zonder directe toegang tot de publicaties.
2 |
De Belgische universiteiten en hogescholen hebben die ontwikkeling omarmt, bv. door de ondertekening van de ‘Berlin Declaration on Open Access to Knowledge in the Sciences and Humanities’ in februari 2007.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
30
Algemene beschouwing
IV. De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
Woord vooraf In dit hoofdstuk geeft de commissie in vergelijkend perspectief een overzicht van haar bevindingen over de Master in het Sociaal werk. Zij besteedt hierbij voornamelijk aandacht aan elementen die haar het meest in het oog zijn gesprongen of die zij belangrijk acht en aan opvallende overeenkomsten dan wel verschillen tussen de instellingen. De commissie realiseert zich dat onderstaande vergelijkende alinea’s al snel (kunnen) worden gelezen als (dis)kwalificaties. De commissie hecht er dan ook uitdrukkelijk aan om op te merken dat de overeenkomsten tussen de opleidingen de verschillen verre overtreffen. Bovendien doen de verschillen zich voor op de (smalle) bandbreedte van voldoende respectievelijk goed. Per onderwerp geeft de visitatiecommissie haar bevindingen weer en verwijst hierbij naar de toestand binnen de verschillende opleidingen. De wijze van voorstellen geeft de opleidingen de mogelijkheid zich, althans voor wat betreft de aangehaalde punten, ten opzichte van elkaar te positioneren. Het is geenszins de bedoeling van de commissie om de individuele deelrapporten van de opleidingen aan de verschillende instellingen in detail te herhalen, al zullen bepaalde delen uit dit rapport wel terug komen in de deelrapporten. Voor een volledige onderbouwing van de oordelen van de commissie, verwijst de commissie naar de deelrapporten. De opleidingen Master in het Sociaal werk zijn ieder opgezet in het kader van een samenwerkingsovereenkomst tussen verschillende hoger onderwijsinstellingen van eenzelfde associatie: (1) de Universiteit Gent (UGent) in samenwerking met de Hogeschool Gent, de Hogeschool West-Vlaanderen en de Arteveldehogeschool, (2) de Universiteit Antwerpen (UA) in samenwerking met de Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool, (3) de Katholieke Universiteit Leuven (K.U.Leuven) in samenwerking met de Europese Hogeschool Brussel, de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Leuven en de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen. Bij elk van deze opleidingen is het de universiteit die instaat voor de coördinatie. Aan de UGent wordt de opleiding georganiseerd door de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen, aan de UA door de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen, aan de K.U.Leuven door de Faculteit Sociale Wetenschappen. Deze organisatorische context heeft, samen met de specifieke lokale situatie en geschiedenis, gevolgen met betrekking tot de visie van waaruit de opleiding vertrekt en de inhoudelijke zwaartepunten van de masters.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
31
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De opleidingen aan de K.U.Leuven en de UA zijn beiden ingebed in de sociologische aanpak. Beide opleidingen hebben een gezamenlijk ‘mission statement’ opgesteld waarin ze onder meer vijf domeinspecifieke doelstellingen voor de Master in het Sociaal werk formuleren. De Antwerpse opleiding opteert binnen dit kader voor een focus op organisatieproblematiek en grootstedelijke problematieken, daar waar de Leuvense opleiding zich vooral toespitst op de wisselwerking tussen sociaal werk en sociaal beleid in metaperspectief. De opleiding aan de UGent daarentegen sluit vooral aan bij de sociale pedagogiek en wil een expliciete verbinding maken tussen sociaal werk, sociale politiek en sociaal beleid. Om in te stromen in de masteropleiding in het Sociaal werk moeten de studenten met een professioneel bache lordiploma eerst een schakelprogramma volgen. Studenten met een academisch bachelordiploma moeten eerst een voorbereidingsprogramma volgen.
Onderwerp 1 Facet 1.1
Doelstellingen van de opleiding
Niveau en oriëntatie
De commissie is over het algemeen tevreden over het niveau en de oriëntatie van de Master in het Sociaal werk. Alle opleidingen leggen qua doelstellingen en eindtermen de lat voldoende hoog en voldoen dus ruimschoots aan de minimumeisen die de commissie daaromtrent in haar referentiekader formuleerde. De opleidingen streven naar de beheersing van algemene en algemeen wetenschappelijke competenties en het bijbrengen van wetenschappelijk disciplinaire basiskennis en onderzoekscompetenties. De doelstellingen zijn overal afgestemd met artikel 58 van het Structuurdecreet. De commissie beoordeelt het facet niveau en oriëntatie aan alle opleidingen dan ook als ‘goed’. De commissie stelt vast dat er een zekere spanning aanwezig kan zijn tussen het karakter van de master en de behoeften vanuit het werkveld. Deze spanning is het meest manifest aanwezig in de opleiding van de UGent. De Gentse opleiding wil de studenten opleiden tot zelfstandige onderzoekers die aan kennisontwikkeling doen in het sociaal werkgebied. In haar doelstellingen legt de opleiding dan ook een sterke klemtoon op wetenschappelijk onderzoek. Het werkveld daarentegen is eerder vragende partij voor hoogopgeleide professionals in het Sociaal werk die ook over andere dan onderzoeksvaardigheden beschikken. De commissie schat de maatschappelijke relevantie van de opleiding Master in het Sociaal werk hoog in. De opleidingen oriënteren zich echter in wisselende mate op de samenleving. De UA kiest voor een beroepsveldoriëntatie met een resultaatsfocus op afgestudeerden die in het middenmanagement van een dienstverleningsorganisatie terecht komen. Bij de UGent is dit minder het geval. Hoewel de commissie waardering heeft voor het feit dat de financiering van de opleiding aan de UGent voor een periode van vijf jaar verzekerd is, meent de commissie dat in de betoelaging kenmerkende aspecten van de opleiding sterker zouden moeten meewegen. Aan de K.U.Leuven tenslotte toont de commissie op dit punt haar bezorgdheid over de beperkte aanwezigheid van onderwijspersoneel met specifieke expertise in het sociaal werk. De UA toont aan dat een goede samenwerking tussen de universiteit en de hogescholen een meerwaarde is voor de Master in het Sociaal werk. Ook aan de K.U.Leuven is de samenwerking tussen de universiteit en de betrokken hogescholen de commissie opgevallen, maar de intensiteit ervan is het laatste academiejaar afgenomen. Aan de UGent wordt de samenwerking met de partnerhogescholen en de mogelijkheden die dit kan creëren (nog) minder benut. De visitatiecommissie beveelt aan om bij elke master de intensieve samenwerking met de participerende hogescholen – eventueel in een andere vorm – verder te zetten en nog verder uit te bouwen.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
32
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
Ten slotte oordeelt de commissie dat de bekendheid van de opleiding bij het werkveld nog kan worden verbeterd. De commissie meent dat de drie masteropleidingen in het Sociaal werk de handen in elkaar moeten slaan om gezamenlijk het werkveld te benaderen en zo onder meer de bekendheid van de competenties van de afgestudeerde Master in het Sociaal werk bij het werkveld te verbeteren. Werken aan algemene bekendheid van de Master Sociaal werk kan best samengaan met behoud van het individuele profiel van elk van de master-opleidingen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
De commissie beoordeelt de domeinspecifieke eisen aan de UGent als voldoende en aan de UA en de K.U.Leuven als goed. Zoals vermeld heeft elke instelling een eigen en onderling verschillend profiel opgesteld voor de Master in het Sociaal werk. De opleidingen aan de K.U.Leuven en de UA zijn enigszins vergelijkbaar qua profiel gegeven de sociologische inbedding van beide opleidingen. De opleiding aan de UGent sluit meer aan bij de sociale pedagogiek. De commissie is van mening dat men de aandacht voor sociaal beleid in de opleiding aan de UGent een meer herkenbare plaats moet geven. De doelstellingen zijn aan alle opleidingen afgestemd op de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. De afstemming op de behoeften van het werkveld verschilt tussen de opleidingen. Deze afstemming blijkt ook niet eenvoudig gezien het feit dat het beroepenveld heterogeen is en er tegenstrijdige verwachtingen bestaan. Niettemin zijn de K.U.Leuven en de UA er respectievelijk redelijk tot goed in geslaagd de doelstellingen af te stemmen op de wensen en behoeften van het beroepenveld. Aan beide instellingen werden een of meerdere gesprekken rond de opleidingsdoelen gevoerd met het werkveld. Volgens de commissie is dit een eerste stap in de richting van een meer geïnstitutionaliseerde relatie met het beroepenveld. Aan de UGent is de afstemming van de doelstellingen op de wensen en behoeften van het beroepenveld nog minder ver gevorderd. De commissie beveelt alle opleidingen aan om de contacten met het werkveld te verstevigen. Waar reeds een externeadviesgroep of werkveldcommissie bestaat, zoals aan de UGent en de K.U.Leuven, vraagt de visitatiecommissie een concretere inbedding van representatieve werkveldcommissies in het beleid met betrekking tot de inhoud van o.a. de master en de masterproef (zie ook 2.8).
Onderwerp 2 Facet 2.1
Programma
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
De commissie beoordeelt de relatie tussen de doelstellingen en de inhoud van het programma als voldoende aan de UGent en de K.U.Leuven en als goed aan de UA. Aan de UA zijn de eindkwalificaties adequaat in het programma geconcretiseerd. Het curriculum is geleidelijk gegroeid en het profiel van de opleiding heeft meer en meer een eigenstandig karakter gekregen. Dit groeiproces is evenwel nog niet voltooid. Een sterk punt van de opleiding is de interdisciplinaire link met de sociologie, die – naar de commissie vernam tijdens haar bezoek – nog verder zal worden verstrekt. Aan de UGent en de K.U.Leuven concretiseren de curricula in voldoende mate de beoogde eindkwalificaties. Aan de UGent is een aantal doelstellingen evenwel niet consequent vertaald, aan de K.U.Leuven kan de domeinspecifieke inkleuring van het programma nog worden versterkt. Meer controle en zeggingsschap van de opleidingsverantwoordelijken over de inhoud van het toegeleverd onderwijs zal hier alvast toe kunnen bijdragen.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
33
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
In alle programma’s zijn er volgens de commissie topics die onderbelicht worden of niet aan bod komen. Zo wordt aan de UA veel aandacht besteed aan maatschappelijk werk en individuele hulpverlening, maar worden sociaalcultureel werk en opbouwwerk onderbelicht. Aan de UGent mist de commissie dan weer aandacht voor management en sociale economie. Ook aan de K.U.Leuven gaat geen aandacht (meer) uit naar economie. In alle gevallen biedt de inhoud van de programma’s evenwel aan de studenten de mogelijkheid om de geformuleerde eindkwalificaties te bereiken. Op het vlak van internationalisering is er aan alle instellingen nog enig werk voor de boeg, ook al realiseert de commissie zich dat door de Belgische/Vlaamse taalwetgeving en de lengte van de Master (1 jaar) internationalisering noodgedwongen beperkt blijft. De studenten- en docentenparticipatie kan qua internationalisering echter worden geïntensiveerd.
Facet 2.2
Eisen professionele en academische gerichtheid van het programma
De commissie beoordeelt de eisen van professionele en academische gerichtheid aan alle betrokken opleidingen als voldoende. Binnen de betrokken opleidingen is er aandacht voor kennisontwikkeling en het onderzoeksvaardig maken van studenten. De opleiding van de UA verwezenlijkt in haar programma een evenwicht tussen de professionele en de academische componenten. Aan de UGent is duidelijk gekozen voor een sterke academische profilering. Aan de K.U.Leuven kan de academische gerichtheid van het programma, die weliswaar voldoende is, verder worden versterkt door een eigen onderliggend onderzoeksprogramma. Binnen de opleidingen vormt het methodenonderwijs een belangrijk onderdeel. Aan de UA is er een coherent en consistent methodiekblok in de opleiding aanwezig. Aan de K.U.Leuven werd de kwantitatieve kant van het methodologisch luik recent versterkt. Deze uitbreiding is een verbetering maar ging spijtig genoeg ten koste van het opleidingsonderdeel Economie. Daarenboven moet gewaakt worden over het evenwicht tussen kwantitatieve en kwalitatieve methoden. Aan de UGent wordt sterk(er) de nadruk gelegd op kwantitatieve onderzoeksmethoden en blijven kwalitatieve methoden enigszins onderbelicht. De commissie beveelt, gelet op de aard van het beroepsveld, aan meer aandacht te hebben voor deze kwalitatieve methoden.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
De commissie beoordeelt de samenhang van de programma’s als voldoende aan de UGent en als goed aan de UA en de K.U.Leuven. Alle opleidingen zijn logisch en sequentieel opgebouwd. De commissie prijst vooral de coherente samenhang en de evenwichtige balans tussen verplichte en keuzeopleidingsonderdelen van de opleiding die aan de K.U.Leuven wordt aangeboden. Ook de UA engageert zich om de coherentie te waarborgen en verbeteren. Zo werden reeds veranderingen in de methodenonderdelen aangebracht die de coherentie en consistentie van het methodiekblok ten goede komen. Het ruime aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen dat wordt aangeboden, is een verrijking van de kern van het masterprogramma. Ook het aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen (majors) aan de UGent is evenwichtig en zinvol, maar in sommige gevallen te weinig verdiepend voor een masteropleiding en door de programmatie ervan in het tweede semester slechts in beperkte mate zinvol voor de masterproef. De commissie raadt de opleidingen aan de overlap tussen het schakeljaar en het masterjaar in het oog te houden.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
34
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
Facet 2.4
Studieomvang
De masteropleiding in het Sociaal werk voldoet met respectievelijk 60 studiepunten aan alle instellingen aan de decretaal vastgelegde eisen.
Facet 2.5
Studietijd
De commissie beoordeelt de studietijd als voldoende aan de K.U.Leuven en als goed aan de UA en de UGent. De commissie toont zich tevreden over de studietijdmetingen die er in de aanloop naar de visitatie zijn geweest. Aan de UA bleek uit de bevragingen dat er in het algemeen een goede afstemming is tussen de begrote en reële studietijd. Aan de UGent, waar uit de metingen naar voor kwam dat de reële studiebelasting in bepaalde gevallen hoger of lager lag dan begroot, werden concrete initiatieven genomen om de afstemming te verbeteren en alzo de studeerbaarheid te bevorderen. Aan beide opleidingen is er wel een disbalans in zwaarte tussen het eerste en tweede semester. Aan de UA door de programmatie van de sociologische keuzeopleidingsonderdelen in het tweede semester, aan de UGent doordat er in het eerste semester voor elk opleidingsonderdeel een paperopdracht is voorzien. De commissie raadt beide opleidingen aan werk te maken van een evenwichtigere spreiding. Aan de K.U.Leuven is het programma goed studeerbaar, behoudens voor sommige werkstudenten. De contacturen worden te veel gespreid over verschillende dagen zodat werkstudenten niet in staat zijn de colleges bij te wonen. Een ander knelpunt is de masterproef waarvan het werk nauwelijks of niet is af te ronden binnen de ervoor begrote studietijd. De visitatiecommissie vraagt de opleiding aan de K.U.Leuven dan ook om blijvend te monitoren met betrekking tot de studietijd.
Facet 2.6
Afstemming tussen vorm en inhoud
De commissie beoordeelt de afstemming tussen vorm en inhoud van de Master in het Sociaal werk aan alle instellingen als goed. Aan alle opleidingen wordt een didactisch concept gehanteerd dat in lijn is met de doelstellingen. Aan de K.U.Leuven is dit het universiteitsbrede onderwijsconcept ‘Begeleide zelfstudie’ dat impliceert dat de studenten verantwoordelijk zijn voor hun eigen leren, de docent voor het bepalen van specifieke doelstellingen, de uitwerking van een evaluatiesysteem en de uitbouw van een leeromgeving en de onderlinge afstemming van deze elementen. In het didactisch concept van de UA wordt het onderwijs zo georganiseerd dat het autonoom, actief, samenwerkend en reflectief leren van de student zo veel mogelijk wordt bevorderd. Aan de UGent wordt het programma naar analogie met het didactisch concept gaandeweg verder uitgetekend in de richting van competentiegericht leren met meer nadruk op begeleide zelfstudie en zelfstandig werk om “op te leiden tot een reflectieve onderzoekende professional”. De commissie is verder tevreden over de uitgebreide variatie aan didactische werkvormen die wordt gehanteerd in de verschillende opleidingen en die bijdragen tot het bereiken van de doelstellingen. De commissie is ook positief over de elektronische leeromgevingen die de studenten ondersteunen. De UA kent een lange traditie van avondonderwijs voor werkstudenten. Om werkstudenten een aangepaste begeleiding te geven, heeft de opleiding het initiatief genomen om ‘Blended Learning’1 toe te passen. Ook in de opleidingen van de K.U.Leuven en de UGent bevinden zich werkstudenten onder de studentenpopulatie. Omwille van programma-organisatorische redenen is het voor deze studenten evenwel niet altijd mogelijk om aanwezig te zijn tijdens de contactmomenten. De commissie beveelt alle opleidingen aan om het aantal lesdagen enigszins te
1 |
Blended Learning is een combinatie van contacturen en afstandsonderwijs.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
35
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
comprimeren opdat ook werkstudenten tijdens de contacturen aanwezig kunnen zijn. De contacten tussen werkstudenten en studenten die rechtstreeks uit de professionele bachelor doorstromen (via het schakeljaar) zijn verrijkend voor een Master Sociaal werk en moeten daarom gefaciliteerd worden.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
De commissie beoordeelt het facet beoordeling en toetsing aan alle instellingen als voldoende. De commissie stelt vast dat de examenvragen van academisch niveau zijn. De verschillende instellingen maken verder gebruik van een verscheidenheid aan evaluatievormen die zijn afgestemd op het toetsen of de leerdoelen zijn gerealiseerd. Het is de commissie verder positief opgevallen dat de werkstudenten aan de K.U.Leuven de mogelijkheid hebben om te kiezen voor alternatieve evaluatievormen zoals het indienen van een paper in plaats van een mondeling examen. Deze praktijk zou volgens de commissie mogelijks navolging kunnen krijgen in de andere betrokken opleidingen. De commissie beveelt de opleiding aan de K.U.Leuven aan om er voor te zorgen dat bij alle opleidingsonderdelen de examenvragen het gehele leerstofpakket behelsen. Daarnaast vraagt de commissie dat de opleiding aan de K.U.Leuven het evenwicht tussen de moeilijkheidsgraad van examenoefeningen en de oefeningen tijdens de colleges zou bewaken. De commissie vindt het een goede zaak dat aanpassingen aan de evaluatievormen aan de UGent door de opleidingscommissie Sociaal werk en aan de K.U.Leuven door het faculteitsbestuur worden goedgekeurd. In de Antwerpse instelling is het niet duidelijk wie over deze bevoegdheid beschikt. Het zijn voornamelijk de individuele lesgevers die hierover zeggenschap blijken te hebben. De commissie heeft vastgesteld dat ook aan de UGent de lesgevers een zeer grote verantwoordelijkheid krijgen met betrekking tot de kwaliteit van de toets. Door deze autonomie van de docent is er nog nauwelijks sprake van een centrale bewaking van de gekozen toetsvormen en gekozen beoordelingsvormen. De visitatiecommissie beveelt daarom aan om een beleid gericht op variatie en evenwicht vooraf te formuleren in plaats van op basis van de voorstellen van individuele lesgevers. Dit kan de kwaliteitsbewaking van het toetsgebeuren enkel ten goede komen.
Facet 2.8
Masterproef
De commissie beoordeelt de masterproef Sociaal werk aan de UGent en de UA als voldoende, en aan de K.U.Leuven als goed. Alle instellingen voldoen aan de decretaal vastgelegde eisen met betrekking tot de omvang van de masterproef, maar geven een ander gewicht aan hun masterproef. De opleiding aan de UGent geeft met 24 studiepunten een groot gewicht aan haar masterproef. De ambities van de masterproef liggen er ook heel hoog, maar dit vertaalt zich volgens de commissie niet voldoende in de realiteit. De masterproeven zijn weliswaar van academisch niveau maar vaak erg descriptief en weinig theoretisch. Ook aan de UA, waar de masterproef 15 studiepunten omvat, stelt de commissie vast dat de masterproef – hoewel van academisch niveau – vaak erg descriptief is. De opleiding zou ook een kritischer beoordeling van de afgeleverde proeven kunnen overwegen. De K.U.Leuven geeft sinds het academiejaar 2007–2008 een gewicht van 18 studiepunten aan haar masterproef, voorheen bedroeg dit 20 studiepunten. De commissie was tevreden over de kwaliteit van de masterproeven die ze heeft gelezen. De werken geven blijk van zelfstandig probleemoplossend vermogen, analytisch denken, kritische houding en onderzoeksvaardigheid. Op het vlak van samenwerking tussen de studenten en onderzoekers in het kader van de masterproef ziet de commissie nog kansen onderbenut. De onderwerpen van de masterproeven aan de UA zijn zeer versplinterd. Indien deze gebundeld zouden zijn binnen een enigszins ruimer thema, zouden deze kunnen bijdragen aan de onderzoeksagenda van de opleiding. Ook aan de UGent beveelt de commissie aan de masterproeven dichter bij het
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
36
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
lopende onderzoek te laten aansluiten. Verder zou – en ook dit is onderbenut – voor de onderwerpkeuze ook gebruik kunnen worden gemaakt van vragen vanuit het werkveld. De UGent plant een afstudeerbeurs waarop het werkveld onderzoeksvragen die mogelijk aanleiding tot masterproeven geven kan voorstellen. Zulke initiatieven verdienen ook navolging bij de andere instellingen. Aan de UA bestaat de mogelijkheid om een onderwerp te bepalen via de Wetenschapswinkel van de universiteit. Deze piste wordt echter zelfs door enkele docenten afgeraden. De commissie beveelt aan ofwel deze optie weg te laten ofwel een verbetertraject voor de Wetenschapswinkel uit te werken. Opvallend is dat de studenten aan de UGent en de K.U.Leuven hun masterproeven veelal in tweede zittijd inleveren. De doorlooptijd die voor de masterproef wordt begroot, is duidelijk te kort. De commissie beveelt aan alle instellingen aan de onderwerpen reeds op het einde van het schakeljaar te bepalen en studenten de mogelijkheid te geven hun keuze dan reeds vast te leggen. De studenten kunnen de zomervakantie dan als oriënteringsfase gebruiken en desgewenst reeds een keuze maken. De begeleiding door de promotoren bij het tot stand komen van de masterproef, varieert aan alle instellingen van persoon tot persoon. Initiatieven zoals collectieve begeleiding van studenten, waarvan aan de K.U.Leuven en de UGent melding werd gemaakt, worden door de commissie aangemoedigd. Voor alle opleidingen beveelt de commissie aan om bij de beoordeling een persoon uit het werkveld te betrekken.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
De commissie beoordeelt de toelatingsvoorwaarden aan de UA en de K.U.Leuven als voldoende, aan de UGent als goed. Om in te stromen in de masteropleiding in het Sociaal werk moeten de studenten eerst een schakelprogramma (voor professionele bachelors) of een voorbereidingsprogramma (voor academische bachelors) volgen. De commissie heeft vastgesteld dat aan de UGent terdege is nagedacht bij de opbouw van deze programma’s. Door de goede manier waarop de opleiding aan methodologische kennis en praktijkkennis aandacht besteedt, verzekert ze dat de vereiste kwalificaties om in de master in te stromen, worden behaald. Aan de UA is de commissie positief over het schakelprogramma dat een degelijke voorbereiding op de masteropleiding garandeert. Wel stelt ze vast dat de opleiding het voorbereidingsprogramma niet serieus neemt. Dit programma wordt op dit ogenblik niet ingericht omdat er geen instromende studenten zijn. De commissie kreeg de indruk dat de opleidingsverantwoordelijken zelf niet echt geloven in de relevantie en de haalbaarheid van dit voorbereidingsprogramma. Aan de K.U.Leuven wordt enkel een schakelprogramma georganiseerd en wordt de instroom beperkt tot exclusief professionele bache lors in het Sociaal werk. De commissie is niet overtuigd van deze instroombeperking. Overigens biedt het schakelprogramma een degelijke voorbereiding op de masteropleiding. Alle opleidingen kampen met een gebrek aan diversiteit binnen de opleiding. De faculteiten moeten ook op dit vlak intensiever gaan samen werken met de partnerhogescholen aangezien de hogescholen er makkelijker in slagen de beoogde doelgroepen te bereiken. Aan de UA en de K.U.Leuven klagen doorstromers over inhoudelijke overlap tussen het bachelorprogamma en het schakelprogramma, zij het voor Antwerpen in beperkte mate. De commissie is lovend over het EVC en EVK-beleid dat aan de UGent wordt gevoerd. Aan de K.U.Leuven en de UA bestaat er een procedure maar hiervan werd tot op heden nog geen gebruik van gemaakt.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
37
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 3 Facet 3.1
Inzet van personeel
Kwaliteit van het personeel
De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed voor alle opleidingen. De vakinhoudelijke kennis is overal groot, het personeel beschikt over goede onderwijskundige en didactische kwaliteiten, kortom de kwaliteit is overal goed. De commissie looft ook de verschillende initiatieven die er overal op het vlak van onderwijsprofessionalisering worden genomen. Inzake personeelsbeleid springt de goede samenwerking die er bestaat tussen de UA en de hogescholen uit haar associatie in het oog. De docenten van de hogescholen worden actief betrokken bij de uitvoering van schakelprogramma en masteropleiding en er is een enkele dubbelbenoeming. De andere instellingen moeten hier duidelijk nog werk van (willen) maken. Voor wat betreft het benoemings- en bevorderingsbeleid is het de commissie opgevallen dat aan de UGent een relatief zwaarder gewicht wordt toegekend aan publicaties dan aan onderwijskwaliteiten en maatschappelijke dienstverlening. De commissie betreurt dit aangezien, zeker met betrekking tot de opleiding Sociaal werk, maatschappelijke dienstverlening een belangrijk factor dient te zijn. Aan de UA daarentegen kon de commissie vaststellen dat het belang dat bij aanstellingen, bevorderingen en opvolging van het personeel wordt gehecht aan de geleverde inspanningen inzake zowel onderzoek/publiceren, onderwijsactiviteiten als maatschappelijke dienstverlening even groot is. Wel wijst de commissie op de beperkte financiële ruimte die er aan de UA is op het vlak van personeelsbeleid. Aan de opleiding aan de K.U.Leuven raadt de commissie aan zich tijdig te buigen over de opvolging van enkele hoogleraren die op emeritaat gaan. De twee bovenstaande feiten kunnen mogelijk – tenzij ze blijvend in het oog worden gehouden – het goed personeelsbeleid afremmen.
Facet 3.2
Eisen professionele en academische gerichtheid
De commissie beoordeelt het facet eisen professionele en academische gerichtheid als voldoende aan alle instellingen. Het personeel van de gevisiteerde opleidingen geeft blijk van een grote onderzoeksdeskundigheid. Er is aan alle instellingen binnen de staf een brede waaier aan specialisaties aanwezig. De commissie constateert dat er ruimte wordt gecreëerd voor de master. Met name aan de UGent kregen vijf onderzoekers van de faculteit toelating om te doctoreren in het sociaal werk; een zesde aanvraag is in voorbereiding. De internationale contacten van het personeel en de participatie van de opleiding aan de internationale netwerken en samenwerkingsverbanden, zijn minder sterk ontwikkeld.
Facet 3.3
Kwantiteit van het personeel
De commissie beoordeelt het facet kwantiteit van het personeel voor alle opleidingen als goed. De omvang van het personeelsbestand is overal voldoende groot om de opleiding op een kwalitatief goede manier aan te bieden. Aan de UA worden hogeschoollectoren van de partnerhogescholen voor verschillende opleidingsonderdelen als gastspreker uitgenodigd. Aan de K.U.Leuven is het aantal gastdocenten beperkt. De commissie beschouwt dit als een verbeterpunt.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
38
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
De materiële voorzieningen waarover de opleidingen Sociaal werk kunnen beschikken worden door de visitatiecommissie overal als goed beoordeeld. De commissie heeft aan elke instelling een bezoek gebracht aan de infrastructuur en was daar overal erg tevreden over. De ruimtes zijn recentelijk vernieuwd, in Gent is er zelfs een nieuwbouw in gebruik genomen. De onderwijsruimten aan de gevisiteerde opleidingen zijn allen ook voorzien van moderne projectiemiddelen. De commissie beveelt de opleiding aan de UGent aan meer ruimten te voorzien voor groepswerken. De bibliotheek en de boeken- en tijdschriftencollectie worden door de commissie aan alle betrokken opleidingen positief beoordeeld. Ze zijn allen toegespitst op de noden van de opleiding. De commissie beveelt de opleiding aan de UGent aan om aanvullend te investeren in enkele lokale tijdschriften en publicaties uit het werkveld. Alle opleidingen beschikken ook over moderne computerfaciliteiten met internettoegang. Er wordt aan de instellingen ook intensief gebruik gemaakt van de voorziene digitale leeromgeving
Facet 4.2
Studiebegeleiding
De commissie beoordeelt het facet ‘studiebegeleiding’ als voldoende aan de UGent en de K.U.Leuven en als goed aan de UA mede door de aanstelling van een zeer toegankelijke studietrajectbegeleider. De studiebegeleiding van en de informatievoorziening aan studenten zijn adequaat met het oog op de studievoortgang. De commissie stelde vast dat in het algemeen beschouwd de lesgevers zeer toegankelijk zijn. De informatie over de opleiding naar potentiële studenten toe nog kan verbeteren aan de K.U.Leuven. Voor wat betreft de masteropleiding vernam de commissie dat er verschillen bestaan in de intensiteit van de begeleiding aan de K.U.Leuven. Aan alle instellingen worden zowel op het centraal niveau als op het niveau van de opleiding initiatieven genomen in het kader van studiebegeleiding. Tijdens SID-ins en afstudeerbeurzen worden abituriënten geïnformeerd over de studiemogelijkheden. Het is de commissie opgevallen dat de begeleiding van de masterproef aan de UGent en de K.U.Leuven sterk afhankelijk is van promotor tot promotor.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
39
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 5 Facet 5.1
Interne kwaliteitszorg
Evaluatie van de resultaten
De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten als goed bij alle opleidingen. De opleiding Master in het Sociaal werk wordt aan alle instellingen periodiek en nauwgezet geëvalueerd. Overal wordt de vinger aan de pols gehouden: indien evaluaties tekorten aantonen, zijn er in het systeem van alle opleidingen procedures ingebouwd die de vastgestelde problemen moeten remediëren. Aan alle opleidingen zijn er een of meerdere organen verantwoordelijk voor de interne kwaliteitszorg. Ook op dit vlak is de nauwe samenwerking van de UA met de partnerhogescholen een pluspunt. Op het niveau van de opleiding is er de Stuurgroep Master Sociaal werk, waarin leden van de universiteit en de hogescholen zetelen. Deze vormt een belangrijke factor in het kwaliteitszorgsysteem dankzij de intensieve contacten die de leden met elkaar onderhouden.
Facet 5.2
Maatregelen ter verbetering
De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende voor de K.U.Leuven, en als goed voor de UA en de UGent. De Master in het Sociaal werk is een recent opgestarte opleiding en werd voor de eerste keer gevisiteerd. De opleidingsverantwoordelijken konden dus geen maatregelen treffen aan de hand van een vorig rapport. De opleidingen hebben wel verbetermaatregelen genomen naar aanleiding van de zelfevaluatie en docenten- en studentenevaluaties, dit geldt met name voor Antwerpen en Gent, en in mindere mate voor Leuven, waar naar aanleiding van de zelfevaluatie relatief weinig verbeterambities werden geformuleerd. De commissie is in het algemeen tevreden over de genomen en de voorziene maatregelen tot verbetering. Signalen die worden opgevangen door de verschillende formele en/of informele circuits worden ernstig genomen.
Facet 5.3
Betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
De commissie beoordeelt het facet betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld aan alle instellingen als voldoende. De betrokkenheid van medewerkers en studenten is aan alle opleidingen voldoende. Aan de UGent zijn twee studenten actief als lid van de opleidingscommissie, maar het ontbreekt de studenten aan intern onderwijskundig overleg. De commissie beveelt de studenten aan de UGent aan een meer structureel overleg te organiseren. Aan de UA stelt de commissie vast dat de studenten duidelijk gehoord worden. De rol van studentenvertegenwoordiger Sociaal werk aan de UA wordt echter vertolkt door een schakelstudent en niet door een student die de masteropleiding volgt. Dit had de commissie graag anders gezien. De opleidingsverantwoordelijken aan de K.U.Leuven dienen de studentenvertegenwoordigers beter te betrekken, de studentenvertegenwoordigers zelf dienen meer oog te hebben voor communicatie naar hun medestudenten met inbegrip van de werkstudenten. Om dit te bereiken dienen de opleidingsverantwoordelijken aan de medewerkers en studenten meer kanalen aan te bieden. De betrokkenheid van de alumni Sociaal werk is aan alle instellingen voornamelijk incidenteel. De commissie spoort de drie opleidingen aan hier dringend structureel werk van te maken. De opleidingen hebben nu nog als voordeel dat de alumni pas afgestudeerd zijn en dus nog goed traceerbaar zijn. De afgestudeerden kunnen bovendien bijdragen tot een betere bekendmaking van het profiel van de opleiding bij het werkveld.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
40
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
Het werkveld zelf wordt door de opleidingen ook niet intensief genoeg betrokken bij onder meer onderwijsevaluaties en curriculumvernieuwingen. Aan de UGent bestaat er een werkveldcommissie, maar deze is enkel samengesteld uit redacteurs van tijdschriften. De visitatiecommissie acht het opportuun dat de werkveldcommissie haar representativiteit zou vergroten door uit te breiden naar andere segmenten van het werkveld. Ook aan de K.U.Leuven werd melding gemaakt van een werkveldcommissie. Deze blijkt echter in de loop van de tijd aan betekenis te hebben ingeboet. Het contact tussen de opleidingen en het werkveld is dus een werkpunt voor de opleidingen.
Onderwerp 6 Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Het gerealiseerd niveau van de opleidingen Master in het Sociaal werk wordt als voldoende beoordeeld aan de UA en als goed aan de UGent en de K.U.Leuven. Aan alle opleidingen reflecteren de examenvragen het academisch niveau van masteropleiding. Hetzelfde geldt voor de masterproeven die de visitatiecommissie heeft bestudeerd aan de verschillende opleidingen, al zijn een meerderheid van de masterproeven aan de UA erg descriptief van aard, wat de commissie er mede toe bracht het gerealiseerd niveau als voldoende te quoteren. Aan de K.U.Leuven vallen de academische diepgang en het kwaliteitsvol empirisch onderzoek de commissie op, maar een voltijds traject wordt anderzijds meestal op anderhalf jaar doorlopen. Uit de alumnibevragingen en de gesprekken met afgestudeerden die de commissie voerde, blijkt verder dat de afgestudeerden erg tevreden zijn over de genoten opleiding. Ze geven aan goed voorbereid te zijn op de arbeidsmarkt en de meerwaarde van de opleiding zeker in te zien. Een algemeen tewerkstellingsprofiel is niet eenvoudig om op stellen, gezien de grote heterogeniteit van het werkveld. Bij de helft van de respondenten van de alumnibevraging aan de UA, ligt het beroep in het verlengde van het behaalde masterdiploma. Iets meer dan de helft van de afgestudeerden Sociaal werk aan de UA is tewerkgesteld in de welzijnszorgsector. Aan de K.U.Leuven ligt het beroep voor een grotere meerderheid (9/11) in het verlengde van het behaalde masterdiploma. De hoofdmoot van de afgestudeerden is professioneel actief in de sociale sector.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
De commissie beoordeelt het facet onderwijsrendement als voldoende aan de UGent en de K.U.Leuven en als goed aan de UA. De opleidingsverantwoordelijken Sociaal werk hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd. De commissie begrijpt dit aangezien de instroom van professionele bachelors via een schakelprogramma in een masteropleiding een nieuw gegeven is. Aan de K.U.Leuven wordt een selectie-effect in het schakeljaar beoogd waarin de opleiding lijkt te slagen: gemiddeld genomen slaagt iets minder dan viervijfde van de masterstudenten in het masterjaar. De studieduur aan de opleidingen in Gent en Leuven is langer dan de voorziene termijn. Aan de UGent doen studenten relatief gezien langer over het schakelprogramma dan over het masterprogramma. Aan de K.U.Leuven is het door de masterproef niet eenvoudig een programma in een jaar af te werken (zie 2.8). De gemiddelde studieduur bedraagt er dan ook 1,5 jaar.
De opleidingen Master in het Sociaal werk in vergelijkend perspectief
41
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
V. Tabel met scores, onderwerpen en facetten
In de hierna volgende tabel wordt het oordeel van de commissie op de zes onderwerpen en de onderliggende facetten uit het accreditatiekader weergegeven. Per facet wordt in de tabel aangegeven of de opleiding hier volgens de commissie onvoldoende, voldoende, goed of excellent scoort. Op basis van de beoordelingen per facet geeft de commissie vervolgens een samenvattend oordeel op het niveau van de onderwerpen. Bij deze beoordeling maakt de commissie gebruik van de indeling onvoldoende/voldoende. In het voorafgaande beschrijvend deel van het rapport over de opleiding is inzichtelijk gemaakt hoe de commissie op basis van de bijbehorende beoordelingscriteria tot een beoordeling per facet en vervolgens, op basis van een weging van de facetten, tot een beoordeling per onderwerp is gekomen. De oordelen zijn zo goed mogelijk onderbouwd met feiten en analyses. Het is dan ook duidelijk dat de scores in onderstaande tabel gelezen en geïnterpreteerd moeten worden in samenhang met de oordelen die in de tekst worden gemaakt. Verklaring van de scores op de facetten (quaternaire schaal): E
Excellent
‘best practice’, kan (internationaal) als voorbeeld dienen voor andere opleidingen
G
Goed
de kwaliteit stijgt duidelijk uit boven de basiskwaliteit
V Voldoende
voldoet aan de basiseisen
O
voldoet niet aan de minimumeisen
Onvoldoende
Verklaring van de scores op de onderwerpen (binaire schaal): + Voldoende: voldoet ten minste aan de minimumeisen voor basiskwaliteit; er is geen verdere schaalverdeling om verdere graden van excellentie aan te duiden. - Onvoldoende: voldoet niet aan de minimumeisen voor basiskwaliteit.
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
43
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Vergelijkende scoretabel Sociaal Werk
UGent
UA
K.U.Leuven
Onderwerp 1: Doelstellingen
+
+
+
Facet 1.1. Niveau en oriëntatie
G
G
G
Facet 1.2. Domeinspecifieke eisen
V
G
G
Onderwerp 2: Programma
+
+
+
Facet 2.1. Relatie doelstelling en inhoud
V
G
V
Facet 2.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
V
V
Facet 2.3. Samenhang van het programma
V
G
G
Facet 2.4. Studieomvang
ok
ok
ok
Facet 2.5. Studietijd
G
G
V
Facet 2.6. Afstemming vormgeving en inhoud
G
G
G
Facet 2.7. Beoordeling en toetsing
V
V
V
Facet 2.8. Masterproef
V
V
G
Facet 2.9. Toelatingsvoorwaarden
G
V
V
Onderwerp 3: Personeel
+
+
+
Facet 3.1. Kwaliteit personeel
G
G
G
Facet 3.2. Eisen professionele en academische gerichtheid
V
V
V
Facet 3.3. Kwantiteit personeel
G
G
G
Onderwerp 4: Voorzieningen
+
+
+
Facet 4.1. Materiële voorzieningen
G
G
G
Facet 4.2. Studiebegeleiding
V
G
V
Onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg
+
+
+
Facet 5.1. Evaluatie resultaten
G
G
G
Facet 5.2. Maatregelen tot verbetering
G
G
V
Facet 5.3. Betrekken van medewerkers, studenten, alumni, beroepenveld
V
V
V
Onderwerp 6: Resultaten
+
+
+
Facet 6.1. Gerealiseerd niveau
G
V
G
Facet 6.2. Onderwijsrendement
V
G
V
O= onvoldoende, V= voldoende, G= goed, E= excellent
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
44
Tabel met scores, onderwerpen en facetten
Deel 2 Opleidingsrapporten
Deelrapport Master in het Sociaal werk Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Inleiding Dit deelrapport behandelt de masteropleiding in het Sociaal werk die wordt georganiseerd door de Faculteit Psychologie en Pedagogische Wetenschappen van de Universiteit Gent in samenwerking met de Hogeschool Gent, de Hogeschool West-Vlaanderen en de Arteveldehogeschool van de Associatie Universiteit Gent. De Universiteit staat in voor de coördinatie van de opleiding. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 11 en 12 maart 2008 ter plekke. De opleiding Master in het Sociaal werk is een van de drie ‘vooruitgeschoven masteropleidingen1’ in het Structuurdecreet (04/04/2003)2, naast de Master in het Toerisme en de Master in de Verpleegkunde en Vroedkunde. Het zijn de eerste masteropleidingen die in associatieverband worden georganiseerd. De Gentse Master in het Sociaal werk is opengesteld voor gediplomeerde professionele bachelors en academische bachelors. De professionele en academische bachelors dienen eerst respectievelijk een schakel- of voorbereidingsprogramma met succes te doorlopen alvorens zij zich kunnen inschrijven voor de masteropleiding. Het schakelprogramma bedraagt 60 of 90 studiepunten naargelang het behaalde bachelordiploma. Het voorbereidingsprogramma omvat 60, 75 of 90 studiepunten. In het academiejaar 2004–2005 zijn de schakel- en voorbereidingsprogramma’s van start gegaan. De masteropleiding is in het daaropvolgende academiejaar gestart. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het Sociaal werk, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakel- en voorbereidingsprogramma zijn niet het voorwerp van de visitaties maar worden in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakel- en voorbereidingsprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakel- en voorbereidingsprogramma.
1 | 2 |
Alert, jaargang 31, 1, (2005), p. 17 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04/04/2003).
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
49
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 1
Doelstellingen van de academische masteropleiding
Algemene beschrijving In haar zelfevaluatierapport schrijft de opleiding Master in het Sociaal Werk dat zij een expliciete verbinding wil maken tussen sociaal werk, sociale politiek en sociaal beleid zonder de aansluiting met de sociaal-pedagogische traditie te verliezen. Sociaal werkonderzoek wordt tevens verbonden met de studie van sociaal werkpraktijken en in het bijzonder met de sociaal-pedagogische praktijk: het onderzoek betreft de theorievorming over de pedagogiek van het sociaal werk. Voor de formulering van competenties werd aangesloten bij het Competentiemodel Universiteit Gent. Dat model is opgebouwd uit zes competentiegebieden die een academische opleiding karakteriseren. Het uitgangspunt van de masteropleiding is een duidelijk academische opleiding te zijn: - competentie in één of meer wetenschappelijke disciplines - wetenschappelijk competentie - intellectuele competentie - competentie in samenwerken en communiceren - maatschappelijke competentie - beroepsspecifieke competentie
Competentiegebied 1: Competentie in Sociaal werk en aanverwante wetenschappen (Kennis) M.1.1.
Geavanceerde kennis van de sociale pedagogiek aanwenden om complexe sociaal werk- en beleidspraktijken te analyseren.
M.1.2. Geavanceerde kennis van sociaal werk creatief aanwenden om complexe sociaal werk- en beleidspraktijken te analyseren. M.1.3.
Geavanceerde kennis van sociaal-agogische theorieën aanwenden om complexe sociaal werk- en beleidspraktijken te analyseren.
M.1.4. Verwante wetenschappen origineel gebruiken bij de analyse van sociaal werk- en beleidspraktijken. M.1.5.
Ondersteunende wetenschappen bij de professionele activiteiten of onderzoek origineel gebruiken.
M.1.6. Kritisch reflecteren over complexe sociale werk- en beleidspraktijken. M.1.7.
Kritisch reflecteren over de wisselwerking tussen sociale problemen en sociale probleemdefinities.
Competentiegebied 2: Wetenschappelijke competentie (Onderzoek en ontwerp) M.2.1. Kritisch inzicht hebben in de wetenschappelijke literatuur en onderzoek van het sociaal werk en bronnen origineel kunnen gebruiken. M.2.2. Hedendaagse maatschappelijke situaties, probleemdefinities en ontwikkelingen kritisch kunnen analyseren en duiden vanuit verschillende theoretische referentiekaders, en deze kunnen vertalen naar een onderzoeksopzet. M.2.3. Een relevant en samenhangend onderzoekdesign kunnen uitschrijven. M.2.4. Zelfstandig passende methoden van kwalitatief en kwantitatief onderzoek kunnen selecteren, verantwoord gebruiken en kritisch evalueren. M.2.5. Zelfstandig passende analysetechnieken kunnen selecteren, uitvoeren en de resultaten hiervan kritisch kunnen interpreteren. M.2.6. Eigen onderzoek kunnen opzetten, uitvoeren en evalueren.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
50
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Competentiegebied 3: Intellectuele competentie M.3.1.
Een kritische en integere professionele houding hebben die getuigt van wetenschappelijke gerichtheid, maatschappelijke verbeeldingskracht en zelfstandigheid.
M.3.2. Zelfstandig systematisch en kritisch reflecteren over het eigen denken en handelen. M.3.3. Blijk geven van een actieve houding tegenover permanente kennisontwikkeling, levenslang leren en getuigen van zelfstandigheid in het sturen van het eigen leerproces.
Competentiegebied 4: Competentie in samenwerken en communiceren M.4.1. Eigen wetenschappelijk onderzoek in sociaal werk kunnen presenteren en verantwoorden aan experts en niet-deskundigen. M.4.2. Eigen wetenschappelijk onderzoek in sociaal werk kunnen neerschrijven in een kwaliteitsvol rapport. M.4.3. Afhankelijk van de situatie gepast inspirerend, adviserend of leidinggevend kunnen communiceren, samenwerken en handelen.
Competentiegebied 5: Maatschappelijke competentie M.5.1.
Het maatschappelijk debat openhouden en een onderbouwde analyse maken van de wijze waarop sociaal werkpraktijken maatschappelijke veranderingen en empowerment nastreven.
M.5.2. Een doordachte visie hebben op de relatie overheid – individu – sociaal werk. M.5.3. Maatschappelijke, historische, sociale, culturele, economische en politieke aspecten integreren in wetenschappelijk werk.
Competentiegebied 6: Beroepsspecifieke competentie M.6.1. In een verscheidenheid van multidisciplinaire gespecialiseerde beroepssituaties zelfstandig kunnen functioneren. M.6.2. Zelfstandig sociaal-wetenschappelijk onderzoek kunnen verrichten en zich kunnen inpassen in een groep die sociaal onderzoek verricht. De opleiding georganiseerd door de Associatie Universiteit Gent (AUGent) profileert zich vergeleken met andere sociaal werkopleidingen door: - De omschrijving van de onderscheiden, autonome finaliteit van de professionele opleiding sociaal werk en van de masteropleiding sociaal werk, en de inbedding van de masteropleiding in een volwaardig academisch traject. - De erkenning van zowel de professionele bacheloropleiding als de academische opleiding pedagogische weten schappen, afstudeerrichting sociale agogiek, als specifieke instroom naar de masteropleiding, en de onderlinge afstemming via een onderscheiden instroomprogramma. - De gezamenlijke organisatie van de opleiding via een paritair samengestelde opleidingscommissie. De keuze een conceptuele verbinding te maken tussen de Engelstalige social worktraditie en de continentale sociaalpedagogische invalshoek; hiermee wordt aangesloten op een internationaal belangrijke discussie.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
51
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als goed. De opleiding richt zich sterk op het beheersen van algemene competenties en algemene wetenschappelijke competenties. De doelstellingen besteden immers ruime aandacht aan het bijbrengen van de wetenschappelijk disciplinaire basiskennis. De doelstellingen zijn volgens de commissie goed afgestemd met artikel 58 van het Structuurdecreet. Verder constateert de commissie dat de opleiding de studenten inzicht in en een reflectieve houding over probleemdefinities wil bijbrengen. De samenhang met aansluitende vakgebieden zoals de sociale agogiek komt expliciet aan bod. Voor het bijbrengen van vaardigheden die studenten oriënteren op het beroepenveld zoals management en het coachen van personeel is minder aandacht. De commissie beveelt de opleiding aan om deze hoogst relevante beroepsvaardigheden explicieter in de doelstellingen op te nemen. De opleiding legt een sterk accent op wetenschappelijk onderzoek. Voor een academische master vindt de commissie dit logisch, ware het niet dat de opleiding en het er omheen uitgevoerde onderzoek idealerwijze moet bijdragen aan een betere beroepsuitoefening van sociaal werkers. De commissie meent dat deze master meer duidelijkheid moet scheppen over hoe de gekozen klemtoon bijdraagt tot een grotere effectiviteit en efficiëntie in het werkveld. De commissie vernam van de opleidingsverantwoordelijken dat de Master in het Sociaal werk studenten wil opleiden tot zelfstandige onderzoekers die aan kennisontwikkeling doen in het sociaal werkgebied. De commissie heeft twijfels over de haalbaarheid van deze ambitieuze doelstelling. De meerderheid van de instromende studenten hebben namelijk een professionele achtergrond. Ten tweede is de sector eerder vragende partij voor hoogopgeleide professionals in het Sociaal werk dan voor zelfstandige onderzoekers. De commissie is ervan overtuigd dat deze doelstelling geen af breuk doet aan de academische oriëntatie van de opleiding. De opleiding moet durven diversifiëren in de jobperspectieven. Momenteel is er volgens de commissie nog een grote kloof tussen de professionele bachelor en de academische master. De commissie stelt een tegenstelling vast tussen de opleidingsdoelen die in de informatiebrochures van de opleiding staan en die door de opleidingsverantwoordelijken tijdens de gesprekken werden geformuleerd. Uit de gesprekken blijkt dat de opleiding zich niet als academische bovenbouw van de professionele bacheloropleiding beschouwt. In haar informatiebrochure wordt de positionering als academische bovenbouw wel expliciet vermeld. Dit is verwarrend voor instromende studenten. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om de opleidingsdoelen eenduidiger te formuleren. Een gemis in de masteropleiding ligt in de weinig professionele gerichtheid van het programma. Een academische Master in het Sociaal werk moet volgens de commissie ook vertrouwd zijn met sociale economie en aspecten van het management. Tot op heden worden deze doelstellingen te weinig vertaald in het programma. De commissie acht de maatschappelijke relevantie van deze jonge academische opleiding erg hoog. Zij is tevreden dat de financiering voor de opleidingen voor een periode van vijf jaar verzekerd is door het faculteitsbestuur, maar in de betoelaging zou het kenmerkende werkveld moeten doorwegen en niet uitsluitend de merites van de onderzoeksoutput en derde geldstromen. De impulsen vanuit de faculteit en de academische overheid om de verdeling van middelen sterker te laten beïnvloeden door ISI-publicaties3 is overigens niet bevorderlijk voor een (mede)gerichtheid van de opleiding op het werkveld (zie ook facetten 2.2 en 3.1).
3 |
Institute for Scientific Information (ISI). Citatie-index van wetenschappelijke publicaties.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
52
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
De bekendheid van de opleiding bij de instromende studenten en het werkveld kan nog worden verbeterd. De samenwerking met de hogescholen binnen de associatie, die aanzienlijk zou kunnen bijdragen aan de bekendmaking, wordt tot op heden nog onderbenut. Een nauwere samenwerking met de hogescholenpartners zal ook bijdragen tot een betere doorstroom van het onderzoeksgerelateerd onderwijs binnen de Master in het Sociaal werk aan de Universiteit Gent naar de professionele bacheloropleidingen Sociaal werk aan de hogescholen. Om het werkveld – en dus ook potentiële werkstudenten – beter bekend te maken met de competenties van de afgestudeerde Master in het sociaal werk beveelt de commissie ook aan om de handen in elkaar te slaan met de andere masteropleidingen in het Sociaal werk in Vlaanderen.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als voldoende. De commissie is ervan overtuigd dat opleidingsverantwoordelijken ernstig hebben nagedacht bij het formuleren van de doelstellingen. De doelstellingen kunnen de internationale toets goed doorstaan. Op internationaal vlak maakt de opleiding Sociaal werk de vergelijking met gelijknamige academische masteropleidingen in Groot-Brittannië, Duitsland, Frankrijk en de US en het Socratesprogramma voor sociaal werkopleidingen. Uit deze informatie komt naar voor dat de opleiding nauwer aansluit bij de Duitstalige continentaal Sozialpädagogik traditie dan bij de Angelsaksische social work and policy. Bij de bepaling van de doelstellingen van de opleiding ging de opleiding ook uit van een vergelijking van de voorstellen van de hogescholen van de AUGent met betrekking tot een Master in het Sociaal werk 4 en van de bestaande opleiding Pedagogische wetenschappen, optie Sociale agogiek. Meer nog, de opleidingsverantwoordelijken stellen dat de masteropleiding Sociaal werk is ontstaan op vraag van de hogescholen en het werkveld. De commissie respecteert de aansluiting bij de Sociale pedagogiek maar wil er wel op wijzen dat het luik sociaal beleid ook van groot belang is in het Sociaal werk. Het is onduidelijk in welke mate de doelstellingen zijn afgestemd op de wensen en behoeften van het beoogde beroepenveld aangezien de opleidingsverantwoordelijken het naar eigen zeggen moeilijk vinden om het werkveld te definiëren. Het beroepenveld is heterogeen en heeft tegenstrijdige verwachtingen. De commissie meent echter dat de opleiding tot taak heeft op zoek te gaan naar een adequate definitie van het werkveld en vervolgens onderzoekt hoe de opleidingsdoelstellingen hier nauwer bij kunnen aansluiten.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
4 |
Visie-elementen voor de uitbouw Master sociaal werk-Associatie Gent vanuit opleiding sociaal werk van Hogeschool West-Vlaanderen, Hogeschool Gent, Arteveldehogeschool – 10.03.2003
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
53
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 2
Programma
Algemene beschrijving Het zelfevaluatierapport vermeldt dat de basis voor de opleiding wordt gelegd in het voorbereiding- en in het schakelprogramma. Het voorbereidingsprogramma legt een sterke nadruk op praktijk. In het schakelprogramma wordt aandacht besteed aan methodologische opleidingsonderdelen. Het programma van de masteropleiding (60 studiepunten) omvat algemene opleidingsonderdelen (30 studiepunten), een major samengesteld uit opleidingsonderdelen naar keuze (6 studiepunten) en de masterproef (24 studiepunten). De major kan gekozen worden uit volgende actuele thema’s: Management voor de social profitsector, Sociaal werk en preventie; Pedagogiek en de publieke ruimte; Sociaal werk en migratie; Sociaal werk en duurzame ontwikkeling. Het masterprogramma wordt in onderstaande tabel weergegeven. Alle majors zijn opgebouwd volgens eenzelfde structuur. Opleidingsonderdeel
Sem.
Studiepunten (SP)
Sociale pedagogiek
1
5
Sociale politiek en sociaal beleid
1
5
Agogische theorieën
1
5
Sociaal werk en welzijnsrechten
1
5
Cultuurstudies
1
5
Planning en integratie in het sociaal beleid
1
5
Clusters – Één major voor 6 SP
2
Algemene opleidingsonderdelen
Elke major bestaat uit: - research in agogisch handelen I: historisch-theoretische en praktijkperspectieven - research in agogisch handelen II: onderzoek en theorievorming
2
3
2
3
Keuzemogelijkheden Major - Management voor de social profitsector (6SP) - Sociaal werk en preventie (6SP) - Pedagogiek en de publieke ruimte (6SP) - Sociaal werk en migratie (6SP) - Sociaal werk en duurzame ontwikkeling (6SP) Masterproef
6
2
24
In het zelfevaluatierapport wordt verder aangehaald dat het masterprogramma twee opleidingsonderdelen bevat die refereren aan enerzijds de Engelstalige social worktraditie (het opleidingsonderdeel Agogische theorieën) en anderzijds de sociaal-pedagogische traditie (het opleidingsonderdeel Sociale pedagogiek). Twee andere opleidingsonderdelen richten zich op de Sociaal-politieke en sociaal beleidsaspecten van het sociaal werk. In het opleidingsonderdeel Sociale politiek en Sociaal beleid worden studenten expliciet aangesproken op openheid voor een niet-westerse kijk op concrete situaties. In het opleidingsonderdeel Planning en integratie in het sociaal beleid wordt aangesloten bij het denken over sociaal werk en sociaal beleid in de context van de Westerse verzorgingsstaat. Het opleidingsonderdeel Sociaal werk en welzijnsrechten concentreert zich op de verhouding tussen hulp en recht in het sociaal werk. Het opleidingsonderdeel Cultuurstudies gaat in op de wijze waarop het sociaal werk bijdraagt tot de constructie van identiteiten, culturele praktijken en instituties.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
54
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als voldoende. Uit documentatie en gesprekken met lesgevers en studenten blijkt dat het masterprogramma in voldoende mate de eindkwalificaties van de opleiding concretiseert. De eindkwalificaties staan helder geformuleerd in de ECTSfiches van de opleidingsonderdelen. De programmaonderdelen hebben ontegensprekelijk academische diepgang. De commissie mist in het programma niettemin aandacht voor management en sociale economie. Een aantal doelstellingen zijn niet consequent vertaald naar het programma. Zo heeft de commissie geen aanwijzing gevonden dat studenten nieuwe bijdragen leveren aan de ontwikkeling van de kennis over sociaal werk, hetgeen een ambitieuze doelstelling is. Hoewel de opleidingsverantwoordelijken verder stellen dat de opleiding elementen van de Duitstalige én Angelsaksische scholen verbindt, meent de commissie op basis van het cursusmateriaal en getuigenissen van de studenten dat er in het masterprogramma voornamelijk een sterk accent ligt op de (Duitstalige) continentale sociaalpedagogie. Op het vlak van internationalisering omschrijft de commissie de studenten- en docentenparticipatie momenteel als beperkt.
Facet 2.2
Academische en professionele gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma’ als voldoende. Meer bepaald is de academische gerichtheid van het programma goed en de professionele gerichtheid, gezien de aard van de masteropleiding toch ook van belang, voldoende. De masteropleiding kiest sterk voor onderzoek en theorievorming, en maakt het academische karakter van de master dus erg belangrijk. 17 studiepunten worden gewijd aan onderzoeksmethoden. In verschillende opleidingsonderdelen waaronder Cartografie van het sociaal werk leren studenten hoe ze problemen wetenschappelijk moeten definiëren en uitwerken. Via oefeningen maken studenten ook kennis met lopende onderzoeksprojecten. Waar mogelijk laten assistenten hun lopende doctoraatsproject in het sociaal werk aan bod komen tijdens colleges. Door deze sterke academische gerichtheid ontstaat volgens de commissie het gevaar dat de opleiding minder aandacht heeft voor professionele vaardigheden noodzakelijk voor de beroepsuitoefening in het werkveld. De opleiding zou volgens de commissie dichter moeten aansluiten bij het primaire proces van het werkveld en profes sionele vaardigheden uit de dagelijkse realiteit van hulpverlening incorporeren in het programma. De commissie wil wel benadrukken dat de opleiding erin geslaagd is om de reflectieve en analytische vaardigheden van studenten sterk te ontwikkelen, die ook in het professionele leven goed van pas komen. Voor wat betreft het methodenonderwijs meent de commissie dat er te eenzijdig nadruk wordt gelegd op kwantitatieve onderzoeksmethoden en de kwalitatieve onderzoeksmethoden – die volgens haar minstens zo relevant zijn voor het sociaal werk – onderbelicht worden. Ze beveelt dan ook aan om meer aandacht te besteden aan kwalitatieve onderzoeksmethoden, een behoefte die ook bij de studenten leeft.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
55
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als voldoende. Volgens de commissie zijn het schakel- en voorbereidingsprogramma en het masterprogramma logisch en sequentieel opgebouwd. Het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma zijn opgebouwd vanuit een afstemming tussen academische en professionele vooropleiding (zie ook 2.9), zodanig dat studenten de voor de master vereiste begincompetenties kunnen verwerven. In het voorbereidingsprogramma ligt het accent op het verwerven van werkveldervaring (via stage), in het schakelprogramma op het verwerven van academische competenties. Wel stelt de commissie vast dat verscheidene opleidingsonderdelen in het schakelprogramma, worden georganiseerd voor groepen studenten uit verschillende opleidingen samen. Dat houdt volgens haar het gevaar in dat de inhoud van de opleidingsonderdelen te weinig specifiek afgestemd wordt op sociaal werk. De studenten en het personeel van de master geven tijdens gesprekken evenwel aan de huidige situatie als een evenwichtige balans te ervaren, met gezamenlijke colleges in het schakeljaar, specifieke colleges in het eerste semester van het masterjaar en de masterproef in het tweede semester. Tijdens gesprekken met studenten uit zowel het masterprogramma als het schakel- en voorbereidingsprogramma vernam de commissie dat er enige inhoudelijke overlap bestaat tussen het schakelprogramma en het masterprogramma en ook met leerstof uit de professionele bacheloropleiding in het Sociaal werk. Het onderwijzend personeel is zich bewust van deze kritiek maar meent dat de overlap zinvol is omdat er in de masteropleiding wordt voortgebouwd op de eerder vergaarde leerinhouden door middel van reflectie. De commissie vindt het aanbod aan majors in het algemeen evenwichtig en zinvol. Bedoeling van deze keuzeopleidingsonderdelen is de theoretische kennis en praktische oefeningen rond de onderzoeksthema’s aan te scherpen. De commissie stelt evenwel vast op basis van vakinhouden dat de major in sommige gevallen veeleer een inhoudelijke kennismaking met een actueel thema inhoudt dan een verdieping zoals in een master mag verwacht worden. Zo levert de major ‘sociaal werk en duurzame ontwikkeling’ interessante inzichten op het macro-niveau op, maar dit betekent niet dat de student een verdiepende en kennis heeft en de kennis in praktijk kan brengen. De commissie vernam verder dat de major ook officieel wordt vermeld op het diploma. Zij ziet redenen om hiervan af te zien. Ten eerste leidt de vermelding van de major tot de moeilijkheid dat elke herziening van de majors ook een diplomawijziging inhoudt. De masteropleiding zou nochtans het aanbod aan majors jaarlijks tegen het licht willen houden om in te spelen op veranderingen in het vakgebied en indien nodig een bestaande major schrappen of een nieuwe toe te voegen. Bij de start van de opleiding was dit trouwens de bedoeling van het majorsysteem. De major omvat overigens slechts zes studiepunten en is als dusdanig geen volwaardige afstudeerrichting. De bedoeling van de majors is eveneens om een link te leggen met de masterproef. Een zorgpunt in de samenhang is het aanbieden van de major in het tweede semester van het masterjaar. De major is m.a.w. te laat geprogrammeerd om de student inhoudelijk echt van nut te zijn bij de masterproef.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
56
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Facet 2.4
Studieomvang
De masteropleiding in het Sociaal werk voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Facet 2.5
Studietijd
Algemene beschrijving In het academiejaar 2006–2007 werd een studietijdmeting uitgevoerd, die in de toekomst zal worden herhaald. Uit de meting blijkt dat voor een aantal opleidingsonderdelen de reële studietijd niet aansluit bij de begrote studietijd. De studiebelasting van de onderdelen Cultuurstudies en Concepten van planning en integratie in het sociaal beleid en van de majores ligt significant lager dan begroot en die van de onderdelen Sociaal werk en welzijnsrechten, Socialepedagogiek en Sociale politiek en sociaal beleid ligt hoger. In navolging op deze bevindingen heeft de opleiding het aantal studiepunten van de opleidingsonderdelen respectievelijk verlaagd en verhoogd.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van het programma als goed. De commissie constateert dat de opleiding studietijdmetingen uitvoert en de opleidingscommissie stelselmatig gevolg geeft aan de resultaten. De opleiding neemt concrete initiatieven om de begrote en werkelijke studietijd beter op elkaar af te stemmen en alzo de studeerbaarheid te bevorderen. Niettemin stelt de commissie op basis van gesprekken met studenten en recent afgestudeerden een ongelijke studietijd over de semesters vast. Het eerste semester is zwaar omdat voor elk opleidingsonderdeel een paperopdracht is voorzien. Om die reden stellen de meeste studenten de masterproef uit tot het tweede semester. De commissie vindt papers een prima manier om de schriftelijke vaardigheden te ontwikkelen, maar raadt de lesgevers toch aan om de werkvormen nog meer te diversifiëren en het aantal papers binnen de perken te houden. In tweede instantie oppert de commissie de idee van formatieve evaluatie voor een aantal onderdelen in het eerste semester, hetgeen de studietijd in die periode beter spreidt.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. Er is sprake van een didactisch concept – competentiegericht leren – dat erg goed aansluit bij het UGent-competentiemodel, ‘een uitwerking en interpretatie van de decretaal vastgelegde competenties voor academische bachelors en masters in Vlaanderen’. In het zelfevaluatierapport wordt gesteld, dat het programma gaandeweg verder wordt uitgetekend in de richting van competentiegericht leren met meer nadruk op begeleide zelfstudie en zelfstandig werk om ‘op te leiden tot een reflectieve onderzoekende professional’. De commissie is tevreden over het didactisch concept, dat volgens haar in lijn is met de doelstellingen. Tijdens het bezoek ontving de commissie tevens het Beleidsplan Onderwijsinnovatie 2008–2010 dat de faculteit recentelijk heeft opgesteld en dat de competenties in het concept verder vorm geeft. Bij de afstemming tussen vormgeving en inhoud ligt een sterke verantwoordelijkheid bij de individuele lesgever. Voorstellen van de lesgevers worden weliswaar aan de opleidingscommissie voorgelegd, maar van een duidelijk beleid met een tijdplan, dat gericht is op een bepaald evenwicht na verloop van tijd is niet echt sprake. Het totale beeld is zeker in orde, maar een evenwichtige programmering zou nog enige aandacht mogen krijgen (zie ook 2.7). In het algemeen zijn de verschillende werkvormen goed afgestemd op de algemene en domeinspecifieke doelen
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
57
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
van de opleiding. Er is ook voldoende variatie in de werkvormen die bij de opleiding worden gebruikt. Bij de beschrijving in het zelfevaluatierapport worden hierbij verschillende werkvormen genoemd, met name hoorcollege, werkcollege, groepswerk, zelfstandig werk, de elektronische leeromgeving, excursie, doceerlessen met discussie, online opdrachten, plenaire oefeningen, werk- en praktijkervaringen, zelfstudie en zelfstandig werk. Hoewel duidelijk wordt gestreefd naar begeleide zelfstudie, zelfstandig werk en werken met een online leeromgeving, wordt het hoorcollege genoemd als de meest gebruikte werkvorm vanwege de grote studentenaantallen die de opleiding heeft. In het eerste semester van het masterprogramma wordt voor elk opleidingsonderdeel een paperopdracht gegeven. Met name bij de majores en de masterproef kunnen de studenten dan weer zelf onderzoek opzetten. De commissie is positief over de universiteitsbrede elektronische leeromgeving, die door de Universiteit Gent nog steeds verder wordt ontwikkeld. Onder de studentenpopulatie bevinden zich ook werkstudenten in de masteropleiding. De commissie vindt hun aanwezigheid positief aangezien zij vanuit het werkveld een waardevolle bijdrage kunnen leveren aan de masteropleiding in het Sociaal werk. Hun aanwezigheid tijdens contactmomenten is dan ook gewenst. Op basis van getuigenissen van werkstudenten constateert de commissie echter dat het programma voor hen niet gecomprimeerd wordt aangeboden en zij onmogelijk elk college fysiek kunnen bijwonen. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om ervoor te zorgen dat werkstudenten zoveel mogelijk aanwezig kunnen zijn tijdens colleges door bijvoorbeeld de colleges op een tweetal dagen te doceren.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Algemene beschrijving In de masteropleiding worden volgende evaluatievormen gebruikt: mondeling en/of schriftelijk examen, paper schrijven, portfolio. Beoordeling en toetsing zijn geregeld in het onderwijs- en examenreglement (OER) van de Universiteit Gent, dat elk jaar schriftelijk aan studenten en docenten wordt toegestuurd. Het OER onderscheidt periodegebonden en niet-periodegebonden evaluaties. Examens tijdens officiële examenperiodes zijn periodegebonden evaluaties, terwijl niet periodegebonden evaluaties regelmatig in de loop van het academiejaar plaats vinden.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De commissie heeft recente examenvragen ingekeken en is tevreden over het academisch niveau van de vragen. Duidelijk is dat de opleiding bij de evaluatie ook aandacht heeft voor complexe cognitieve structuren, inzicht en het leggen van verbanden, kritische reflectie, enz Lesgevers krijgen jaarlijks de kans de evaluatievormen aan te passen. De commissie vindt het een goede beslissing dat deze aanpassingen moeten worden voorgelegd aan de opleidingscommissie Sociaal werk, zodat aansluiting bij het competentieprofiel kan worden bewaakt. Er is sprake van een variatie van toetsvormen, maar ook op dit punt heeft de individuele lesgever een grote invloed: “de beoordeling van de kwaliteit van de toets behoort in eerste instantie tot de individuele verantwoordelijkheid van de betrokken lesgever”, stelt het zelfevaluatierapport. Ook met betrekking tot beoordeling en toetsing zou overwogen kunnen worden om een beleid gericht op variatie en evenwicht vooraf te formuleren in plaats van op basis van voorstellen van individuele lesgevers.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
58
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
De voor studenten relevante informatie over de evaluaties wordt op de ECTS-fiches voor de afzonderlijke opleidingsonderdelen duidelijk vermeld. Docenten en studenten kunnen dus op de hoogte zijn van de evaluatieprocedures die binnen de opleiding worden gehanteerd.
Facet 2.8
Masterproef
Algemene beschrijving De masterproef (24 SP) biedt aan studenten de gelegenheid om zelfstandig een probleemstelling en onderzoeksvraag te ontwikkelen, die zowel relevant zijn voor het vakgebied als voor het werkveld waarin onderzoek gedaan wordt. Met de masterproef geeft de student(e) blijk in staat te zijn tot een wetenschappelijk onderbouwde reflectie over het sociaal werk, op basis van een origineel uitgewerkte probleemstelling. De probleemstelling van de masterproef wordt gekozen door de student(e), in overleg met de promotor.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende. De opleiding heeft met 24 studiepunten – waarmee is voldaan aan de decretale eisen ter zake – een groot gewicht gegeven aan de masterproef. Bovendien komen in de verwachtingen van de opleidingsverantwoordelijken ten aanzien van de masterproef de ambities van de opleiding volledig tot uiting, te weten de studenten vanuit ‘professionele twijfel’ een vraagstelling laten uitwerken gevolgd door literatuurstudie en een bevraging van de empirie, om met de resultaten een bijdrage te leveren aan theorievorming. Dat is een stevige en uitdagende ambitie, die evenwel in de door de commissie gelezen selectie van masterproeven niet tot uiting komt. De masterproeven die de commissie heeft gelezen zijn weliswaar van academisch niveau, maar de werken zijn erg descriptief met weinig tot geen theorievorming. Er ligt een kans om de ambitie haalbaarder te maken door de masterproeven minder thematisch versplinterd aan te bieden en te bundelen binnen een wat ruimer thema. Zo kan een AAP of ZAP personeelslid van de opleiding de oogst van een aantal masterproeven samen met de studenten gebruiken voor theorievorming, en kunnen de masterproeven bijdragen aan de onderzoeksagenda van de opleiding. De individuele keuzevrijheid van studenten m.b.t. het thema van de masterproef kan hierdoor enigszins beperkt worden, maar weegt volgens de commissie niet op ten aanzien van de mogelijke winst inzake verdieping en theorievorming. Ten aanzien van de organisatie van de masterproef wordt door studenten en afgestudeerden tijdens gesprekken met de commissie aangegeven dat het werk te veel geconcentreerd is in het tweede semester en daardoor de tijd om te werken aan de masterproef wel erg kort is. Veel studenten zouden daarom al automatisch voor tweede zit in september kiezen, en dat mag luidens de commissie de bedoeling niet zijn. Het verdient aanbeveling de keuze voor onderwerpen voor de masterproef zo mogelijk al op het einde van het schakel- of voorbereidingsprogramma te starten, zodat bij aanvang van het eerste semester van het masterprogramma de student helder heeft waar hij of zij dat jaar een masterproef over gaat maken en de verkennende fase kan beginnen. De opleiding zou daarnaast moeten overwegen om het bijwonen van de informatiesessie over de masterproeven een verplichtend karakter te geven, hetgeen tot nog toe niet het geval was. Op die manier zouden alle studenten worden bereikt gezien het verplichtend karakter en zullen ze allemaal geïnformeerd zijn over wat van hen verwacht wordt. Om een volledig beeld te geven zouden ook alle promotoren aanwezig moeten zijn tijdens deze sessie, hetgeen evenmin het geval was. Een andere mogelijkheid houdt volgens de visitatiecommissie in dat de goedkeuring van de onderwerpen van de masterproeven – die pas in de maand november van het masterprogramma plaatsvindt – wordt vervroegd.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
59
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Qua begeleiding van studenten constateert de commissie dat de intensiteit van begeleiding van promotor tot promotor varieert. Deze vaststelling neemt niet weg dat tijdens gesprekken met studenten en doctor-assistenten goede voorbeelden van begeleiding werden aangehaald: zo zijn er promotoren die groepsessies organiseren met hun ‘scriptiestudenten’ die onderzoek doen naar een gelijkaardig onderwerp. Tijdens deze bijeenkomsten kunnen de studenten hun ervaringen en moeilijkheden met elkaar en met de promotor uitwisselen. Tijdens de visitatie werd melding gemaakt van het plan om een afstudeerbeurs te organiseren waarop het werkveld onderzoeksvragen die mogelijk aanleiding geven tot masterproeven kan voorstellen. Dit lijkt de commissie een prima idee dat alle steun verdient. Wel moet er daarbij over worden gewaakt dat de onderzoeksvragen van het werkveld relevant, innovatief en niet te uiteenlopend zijn. Opnieuw is hierbij de clustering van een aantal masterproeven die elk deelaspecten van een wat zwaardere vraag vanuit het werkveld bekijken, een aantrekkelijk scenario volgens de commissie. De beoordeling van de masterproef gebeurt door een promotor en verslaggever die gelieerd zijn aan de opleiding. Indien relevant, zou het volgens de commissie goed zijn als bij de beoordeling van de masterproef ook een persoon vanuit het werkveld betrokken is.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Algemene beschrijving In het zelfevaluatierapport worden de verschillende instromende groepen in de masteropleiding Sociaal werk beschreven: i. Een instroom van professionele bachelors ! Een instroom van studenten, afgestudeerd in Sociaal werk, die in de masteropleiding in het Sociaal werk een mogelijkheid zien tot ‘verder studeren’, waar zij deze voorheen niet zagen. ! Een instroom van reeds tewerkgestelde maatschappelijk assistenten. ! Een instroom van afgestudeerde hogeschoolstudenten, andere dan maatschappelijk assistenten en/of licentiaten. Het gaat voornamelijk om mensen die wel tewerkgesteld zijn in het sociaal werk, maar met een ander diploma dan sociaal werk. ii. Een instroom van academische bachelors ! Een instroom van bachelors in de Sociale agogiek. ! Een instroom van andere academische bachelors. De opleiding is voor deze onderscheiden groepen toegankelijk via hetzij een schakelprogramma, hetzij een voorbereidingsprogramma. Wie dit schakelprogramma, respectievelijk voorbereidingsprogramma met succes aflegt, kan instromen in de Master in het Sociaal werk. De opleiding tot Master in het Sociaal werk is via een schakelprogramma toegankelijk voor: Vooropleiding
Gewicht voorbereidingsprogramma
- Professionele Bachelor Sociaal werk - (oude structuur: maatschappelijk assistent)
60 studiepunten
- Bachelor Orthopedagogie - (oude structuur: gegradueerde Orthopedagogie)
90 studiepunten
- Bachelor Verpleegkunde, optie Sociale verpleegkunde - (oude structuur: gegradueerde Verpleegkunde – Sociale verpleegkunde)
90 studiepunten
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
60
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
De opleiding tot Master in het Sociaal werk is via een voorbereidingsprogramma toegankelijk voor: Vooropleiding
Gewicht voorbereidingsprogramma
- Bachelor Pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting Sociale agogiek
60 studiepunten
- Bachelor Pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting Pedagogiek en Onderwijskunde - Bachelor Pedagogische wetenschappen, afstudeerrichting Orthopedagogiek - (Oude structuur: licentiaat in het studiegebied Psychologie en Pedagogische wetenschappen)
75 studiepunten
- Bachelor Psychologie - Bachelor in het studiegebied Politieke en Sociale wetenschappen - (oude structuur: licentiaat in het studiegebied Politieke en Sociale wetenschappen)
90 studiepunten
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als goed. Het masterprogramma sluit qua vorm en inhoud goed aan bij de kwalificaties van de 75 (in het academiejaar 2007–2008) instromende studenten in het schakel- of voorbereidingsprogramma. De commissie meent dat er terdege is nagedacht bij de opbouw van het verplichte schakel- en voorbereidingsprogramma. In deze programma’s wordt veel aandacht besteed aan het bijbrengen van respectievelijk methodologische kennis en praktijkkennis. Ze verzekeren logischerwijze dat de vereiste kwalificaties om in de master te stromen worden behaald. De commissie is positief over het EVC en EVK-beleid binnen de opleiding dat het mogelijk maakt om eerder behaalde diploma’s of relevante werkervaring waar mogelijk te honoreren. Ook het feit dat studenten de opleiding deeltijds kunnen volgen, kan rekenen op de steun van de commissie. De commissie meent wel dat de faciliteiten voor werkstudenten nog kunnen worden uitgebreid (bijvoorbeeld op vlak van gestructureerd cursusmateriaal en het bijwonen van hoorcolleges) of, meer algemeen, de opleiding moet bestuderen hoe zij de attractiviteit van de opleiding voor ervaren werkstudenten kan verhogen. In het kader van diversiteit is volgens de visitatiecommissie aandacht nodig voor verschillende doelgroepen. Mannelijke studenten, allochtone studenten en kansarme studenten zijn momenteel ondervertegenwoordigd in de opleiding. De commissie meent dat de opleiding haar krachten moet bundelen met de partnerhogescholen die meer beslagen zijn in het aantrekken van allochtone of kansarme studenten. Deze opleiding in het Sociaal werk is een ideale casus om een vlotte doorstroom te creëren van dergelijke doelgroepen van hogeschool naar de universiteit, het zogenaamde zalmmodel5. Ten slotte vernam de commissie dat het faculteitsbestuur goede ervaringen heeft met het verstrekken van een promotiepakket psychologie ter bekendmaking van de master bij de relevante professionele vooropleidingen (zoals de bachelor in de toegepaste psychologie) binnen de associatie. Een soortgelijk promotiepakket sociaal werk zou voor aanverwante professionele bachelor een goede kennismaking zijn.
5 |
Het zalmmodel staat tegenover het watervalsysteem, waarbij leerlingen zowel in secundair als hoger onderwijs hogerop klimmen in plaats van afdalen.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
61
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3 Facet 3.1
Inzet van personeel
Kwaliteit personeel
Algemene beschrijving De vacatures voor nieuwe personeelsleden worden ruim bekend gemaakt; voor ZAP-functies is de verplichting deze ook internationaal bekend te maken. Vacatures kunnen maar opengesteld worden voor zover ze voorzien werden in het beleidsplan van de faculteit. De Faculteit geeft aan binnen welke vakgebieden versterking op het vlak van zelfstandig academisch personeel (ZAP) aangewezen is. Hierbij kan de opleiding ten aanzien van de vakgroepen inhoudelijke argumenten aanbrengen vanuit de visie op het profiel van de opleiding. ZAP-vacatures worden binnen de FPPW mede bepaald vanuit het gerichte streven naar ondersteuning van de onderzoeksoutput van de vakgroepen, vooral gemeten aan de doctoraatsoutput en publicaties in ISI-tijdschriften. ZAP-leden worden tweejaarlijks geëvalueerd en dit is een essentieel gegeven voor de bevordering. De voordracht voor bevordering tot hoogleraar gebeurt door de faculteitsraad, na onderlinge, competitieve, afweging van de prestaties van de kandidaten inzake onderwijs, onderzoek en dienstverlening. Mandaten van assisterend academisch personeel (AAP) worden binnen de beschikbare middelen toegewezen aan de vakgroepen overeenkomstig de interne verdeelsleutel van de faculteit. Voor de aanwerving van nieuwe personeelsleden leggen de vakgroepen een voorstel van vacature voor aan de faculteitsraad. In dit voorstel wordt het profiel van de kandidaat omschreven, evenals de inhoud van de functie. Vakgroepen bepalen binnen deze functieomschrijvingen de krachtlijnen voor het onderzoek binnen het vakgebied. Naast ZAP en AAP is aan elke vakgroep, binnen de marges van het beleidsplan, ook administratief en technisch personeel (ATP) verbonden.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed. Er is sprake van personeel met stevige CV’s, zowel in termen van publicaties en onderzoeksactiviteiten, als in termen van bekendheid en waardering door het werkveld. De vakinhoudelijke kennis van het academisch personeel is kortom groot. Ook de onderwijsdeskundige en didactische kwaliteiten van de onderwijzende staf kunnen rekenen op de waardering van studenten en de commissie. De commissie waardeert de mogelijkheid om een docentenopleiding of AAP-training te volgen. Zowel huidige studenten als afgestudeerden geven ook aan dat de toegankelijkheid van het personeel goed is. Wat betreft het benoemings- en bevorderingsbeleid binnen de faculteit merkt de commissie op dat er een relatief groot gewicht wordt toegekend aan ISI- en andere publicaties van de staf in vergelijking met onderwijskwaliteiten en maatschappelijke dienstverlening. Volgens de commissie is deze eis tot internationaal publiceren te dominant aanwezig in het loopbaanperspectief en weerspiegelt het een te smalle visie op wat ‘academisch’ is. Het faculteitsbestuur onderkent te weinig dat ook onderwijskundige kwaliteit en relaties met het werkveld gewaardeerd moeten
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
62
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
worden. De commissie betreurt dit daar alle drie elementen belangrijke parameters zijn, ook de maatschappelijke dienstverlening gegeven de aard van het sociaal werk. Zij vraagt het faculteitsbestuur dan ook om hiermee rekening te houden. De commissie meent dat een toenemende focus op wetenschappelijke output onwenselijk is voor deze master. Zij vreest dat deze focus de erosie van de maatschappelijke relevantie van de opleiding betekent. Er moet daarom werk gemaakt worden van formele waarderingsinstrumenten voor contacten en samenwerking met het werkveld, in aanvulling op het in beeld brengen van de wetenschappelijke output. Voorts stelt de commissie vast dat het voorlichtingsmateriaal rondom de master, zowel in gedrukte als digitale vorm, duidelijk wijst op de relatie met de drie hogescholen uit de associatie. Op het terrein van personeel wordt dit echter maar beperkt waargemaakt. De synergie tussen het personeel van de hogescholen uit de associatie en het personeel betrokken bij de master vanuit de universiteit blijft een uitdaging. De docenten van de hogescholen worden nauwelijks betrokken bij de uitvoering van onderwijs in het schakelprogramma of het masterprogramma. Het moge duidelijk zijn dat hier sprake is van een gedeelde verantwoordelijkheid, van een gezamenlijke uitdaging voor universiteit én hogescholen.
Facet 3.2
Eisen academische en professionele gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen academische en professionele gerichtheid van het personeel als voldoende. De commissie heeft de cv’s en de publicatielijst van het academisch personeel bekeken en concludeert dat de onderzoeksdeskundigheid groot is en er een waaier aan specialisaties aanwezig is binnen de staf. De onderzoeksexpertise van de opleiding omvat verschillende domeinen, met name data-analyse, Pedagogische wetenschappen en Sociaal werk, Psychologie en Politieke en Sociale wetenschappen. Specifiek op het vlak van het Sociaal werk heeft de vakgroep Sociale Agogiek binnen FPPW onderzoeksdeskundigheid ontwikkeld in het Sociaal werk, Sociale pedagogiek en Gezinspedagogiek. Voor de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld verwijst het zelfevaluatierapport naar de dienstverleningsactiviteiten van de vakgroepen, evenals vanuit de contacten met het beroepenveld in het kader van de stagebegeleiding van studenten in het voorbereidingsprogramma. De internationale contacten op het vlak van het sociaal werk worden gedragen door de aan de vakgroep verbonden expertisecentra Centrum voor de Rechten van het Kind en het Vormingscentrum VBJK en via de participatie aan de kerngroep van het opzet naar een Master in European Youth Studies. Een aantal personeelsleden kunnen zich effectief beroepen op professionele ervaring, hetgeen de commissie belangrijk vindt. Toch dient opgemerkt te worden dat de onderwijsinbreng vanuit het beroepenveld in het programma gering is. Een drietal gastsprekers zijn het voorbije academiejaar aangetrokken voor een beperkte onderwijsopdracht. De commissie spoort de opleiding aan om de onderwijsinbreng vanuit het maatschappelijke veld te verhogen. Samenvattend stelt de commissie dat het beleid van de faculteit zijn vruchten afwerpt wat betreft de (internationale) academische gerichtheid van het personeel die goed wordt beoordeeld. Het accent van de faculteit ligt evenwel te eenzijdig op deze (interpretatie van) academische gerichtheid, hetgeen de commissie tot uiting brengt in haar beoordeling van het facet.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
63
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed. Bij de opleidingsonderdelen van de masteropleiding zijn 8,8 AP-leden als verantwoordelijk lesgever verbonden waaronder zes ZAP-leden en drie doctorassistenten. Dit academisch personeel behoort, op één ZAP-lid na, tot de vakgroepen verbonden aan de opleidingen Pedagogische wetenschappen en Sociaal werk; twee ZAP-leden en twee doctorassistenten behoren tot de vakgroep Sociale Agogiek. Het voor de masteropleiding in het Sociaal werk ingezette academisch personeel is ook betrokken bij andere opleidingen, vooral in de Pedagogische wetenschappen. De opleidingsverantwoordelijken Sociaal werk berekenen de student/staf-ratio in deze optiek (Sociaal werk én Pedagogische wetenschappen) en komt op 50,6 FTE voor 1476 studenten of 1/29. De omvang van het personeelsbestand lijkt groot genoeg te zijn voor het huidig aantal studenten (ongeveer 75), terwijl er in de eerste twee jaren wanneer de opleiding werd aangeboden duidelijk sprake was van een te groot aantal studenten in verhouding tot het aantal personeel. De commissie waardeert het dat de opleiding met succes een drietal doctor-assistenten heeft kunnen aantrekken om de nood op vlak van onderwijs te ledigen. Van de assistenten vernam de commissie dat er geen spanning is tussen hun onderzoek- en onderwijstaken, temeer daar hun lopend onderzoek aan bod komt in het onderwijs en dit als een verrijkend wordt ervaren. Er is wel sprake van tijdsdruk bij het schrijven van Engelstalige wetenschappelijke artikels en bij de voorbereiding van nieuwe opleidingsonderdelen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Algemene beschrijving De FPPW is gevestigd in de Henri Dunantlaan en verspreid over twee gebouwen. Het hoofdgebouw werd in 2004 sterk uitgebreid met een nieuwbouwvleugel met kantoorruimtes, auditoria, een tiental onderwijslokalen en een studentenrestaurant. Een beperkt deel van het onderwijs wordt gegeven in auditoria gevestigd in gebouwen van andere faculteiten. Het andere gebouw huisvest één van de twee PC-klassen van de faculteit, een auditorium en een practicumzaal. Op verschillende plaatsen is er draadloze toegang tot het internet voorzien. De facultaire bibliotheek, die in haar werking wordt gefinancierd vanuit zowel de centrale bibliotheek, de Faculteit als door de vakgroepen, heeft een totaal werkingsbudget van € 76.249. Een groot gedeelte gaat naar de uitbreiding van de wetenschappelijke collectie en de elektronische ontsluiting van de bibliotheek (databanken, tijdschriften).
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
64
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de infrastructuur en was erg tevreden over de materiële voorzieningen die zij aantrof. De leslokalen en auditoria zijn degelijk uitgerust met moderne projectiemiddelen en in het practicumlokaal wordt geavanceerde apparatuur gebruikt. Ook de huisvesting van het personeel vindt de commissie prima. De renovatie van het hoofdgebouw verhoogt duidelijk de omvang en kwaliteit van de onderwijsruimtes. Toekomstige renovatieplannen voor de faculteit staan in de steigers. De commissie meent dat de computerfaciliteiten toereikend zijn voor het aantal studenten. Zoals eerder aangehaald is het elektronisch leerplatform dat zowel binnen als buiten de campus raadpleegbaar is erg gebruiksvriendelijk. Verschillende lesgevers maken hier dankbaar gebruik van. In de facultaire bibliotheek trof de commissie, naast een ruime boekencollectie, een omvangrijk tijdschriftenbestand aan dat relevant en up-to-date is. De commissie vindt het logisch dat de bibliotheek in hoofdzaak investeert in de elektronische toegang tot internationale tijdschriften. Een minpunt dat de commissie over de materiële voorzieningen heeft, is het gebrek aan geschikte ruimten om groepswerk voor te bereiden. Momenteel worden de studenten geacht in de cafetaria of op kot de groepswerken te maken. De commissie meent dat vergaderruimten hiervoor beter geschikt zijn en vraagt of de faculteit de mogelijkheid wil nagaan om deze ruimten ter beschikking te stellen.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Algemene beschrijving Op centraal niveau gebeurt de informatieverstrekking over elke opleiding aan de Universiteit Gent door de Afdeling Studie- en Loopbaanadvies van de Directie Onderwijsaangelegenheden (Adviescentrum voor Studenten). De potentiële studenten worden geïnformeerd over het studieaanbod via de jaarlijkse afstudeerbeurs en in het secundair onderwijs via Centra voor Leerlingenbegeleiding (CLB). Ook de studiegids is elektronisch raadpleegbaar. Bij de start van het academiejaar wordt een infoavond georganiseerd voor de studenten die het schakel- of het voorbereidingsprogramma aanvatten. Specifieke toelichting wordt gegeven bij de werking van de trajectbegeleiding van de FPPW. Tijdens het schakel- en voorbereidingsjaar en het masterjaar kunnen studenten op centraal niveau terecht bij een studieadviseur en binnen de opleiding bij de lesgevers. Binnen de opleiding kunnen zij terecht bij de trajectbegeleider van de faculteit voor vragen in verband met hun traject en bij de ombudspersoon voor klachten over het onderwijs- en examengebeuren. Tijdens evaluatiemomenten kunnen studenten rekenen op feedback van de lesgevers en op het einde van elk semester vindt een feedbackdag plaats.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende. De werking van de centrale studentgerichte diensten kunnen rekenen op de tevredenheid van de commissie. De studiebegeleiding binnen de opleiding voldoet in het algemeen. Studenten en alumni benadrukken dat de lesgevers erg toegankelijk zijn. Maar uit de bevraging blijkt dat de afgestudeerden de studiebegeleiding nog niet optimaal vinden. Het Beleidsplan waarin de faculteit intensieve studiebegeleiding als bouwsteen van onderwijsontwikkeling omschrijft indachtig, meent de commissie dat de studiebegeleiding tijdens evaluatiemomenten kan worden verbeterd. In het bijzonder de promotor-afhankelijke begeleiding van de masterproef kan worden verbeterd, temeer daar dit onder-
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
65
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
deel 24 studiepunten van het totale masterprogramma beslaat. Daarnaast meent de commissie dat de studenten beter kunnen worden geïnformeerd over de rol van de trajectbegeleider. Tijdens de gesprekken met de studenten viel het haar immers op dat deze weinig bekend is. Ook de resultaten van de alumnibevraging bevestigen deze observatie.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5 Facet 5.1
Interne Kwaliteitszorg
Evaluatie resultaten
Algemene beschrijving Op het niveau van de universiteit zijn de Directie Onderwijsaangelegenheden (DOWA) en de Onderwijsraad de hoofdrolspelers m.b.t. de interne kwaliteitszorg. DOWA maakt deel uit van de centrale administratie van de Universiteit en houdt zich bezig met onderwijsbeleid, onderwijssamenwerking (nationaal en internationaal), ondersteuning van onderwijsinnovatie, afstandsonderwijs, kwaliteitszorg onderwijs en onderwijs-accreditatie, beheer van de onderwijsprogramma’s, studentenadministratie, studieadvies en -voorlichting, en loopbaanadvisering voor afgestudeerden. De Onderwijsraad is zowel de denktank als het overlegforum betreffende onderwijsbeleid, onderwijspraktijk, onderwijsvernieuwing en onderwijskwaliteit. De Onderwijsraad werkt op basis van werkgroepen. Deze voeren voorbereidend (studie)werk uit rond bijvoorbeeld studiedruk en studietijdmetingen, de onderwijs- en examenregeling en permanente vorming. In de werkgroepen zetelen de directeur onderwijs, professoren, assistenten, studenten, experten, diensthoofden en stafmedewerkers. Op het niveau van de faculteit zijn er de commissie kwaliteitszorg onderwijs en de dienst onderwijsondersteuning en speelt de opleidingscommissie een belangrijke rol, naast de vakgroepen, de opleidingscommissie en de faculteitsraad. De commissie kwaliteitszorg onderwijs bestaat uit de onderwijsdirecteur, de vier opleidingsvoorzitters, een vertegenwoordiger van het AAP, een vertegenwoordiger van het ATP en studentenvertegenwoordiging. Binnen de FPPW heeft deze commissie zich vooral beziggehouden met het ontwikkelen van de vragenlijst voor onderwijsevaluatie en met het bevorderen van de participatiegraad van de studenten bij de onderwijsevaluaties. De kwaliteitscel waakt, in overleg met de voorzitters van de opleidingscommissies, de decaan en de faculteitsraad over de kwaliteit van de opleidingsprogramma’s, de gehanteerde onderwijsvormen, de verzorging en begeleiding van het onderwijs. De kwaliteitscel organiseert onder andere de onderwijsevaluaties door studenten en bevragingen bij alumni, staat in voor het beoordelen van de onderwijsprestaties van ZAP-leden, en brengt adviezen uit over aspecten van de onderwijsverstrekking zoals bij een programmaherziening.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De opleiding wordt periodiek geëvalueerd aan de hand van studietijdmetingen en onderwijsevaluaties bij de studenten en afgestudeerden. De commissie constateert dat de opleidingsverantwoordelijken de opleiding nauwgezet monitoren om de vinger aan de pols te houden. Om ook input van het werkveld te krijgen over de kwaliteit van de
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
66
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
opleiding, heeft men een ‘werkveldcommissie’ opgericht. De samenstelling van deze commissie kan echter nog worden verruimd (zie facet 5.3). Zowel de houding als de gehanteerde instrumenten garanderen de aanwezigheid van een degelijk kwaliteitszorgbeleid binnen de masteropleiding. De commissie betreurt het daarom ook dat tijdens de visitatie de opleidingsmedewerkers geregeld een defensieve houding aannamen. Ook het zelfevaluatierapport is voornamelijk beschrijvend opgevat. Sommige passages zoals deze over fundamenteel en toegepast onderzoek werden in eerste instantie anders geïnterpreteerd door de commissie, maar de gesprekken met de verschillende geledingen waren hiervoor een goede rechtzetting. De commissie waardeert het tevens dat studenten het zelfevaluatierapport hebben gelezen en een bijlage konden laten opnemen in het zelfevaluatierapport.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De Master in het Sociaal werk is een recent opgestarte opleiding en werd voor de eerste keer gevisiteerd. De opleidingsverantwoordelijken konden dus geen maatregelen treffen aan de hand van een vorig visitatierapport. Aan de hand van het zelfevaluatierapport en gesprekken met opleidingsverantwoordelijken en studentenvertegenwoordigers constateert de commissie dat problemen die worden gedetecteerd worden aangepakt binnen de daartoe opgerichte onderwijscommissie. Indien uit studentenevaluaties blijkt dat er onderwijskundige problemen bestaan binnen een opleidingsonderdeel van de master of schakel- of voorbereidingsprogramma, weet de commissie dat deze problemen daadkrachtig worden aangepakt. Op basis van studietijdmetingen en de bevindingen omtrent over- en onderbelasting werd de begrote studietijd van enkele opleidingsonderdelen opnieuw herzien (zie 2.5). Op jaarlijkse basis werden programmaherzieningen doorgevoerd in de master en het schakel- en voorbereidingsjaar. De commissie vindt het goed dat alles in het werk wordt gesteld om het curriculum te optimaliseren, en hoopt dat het programma in zekere mate stabiel is en niet continu dient te worden bijgeschaafd. Ook de aanloopproblemen bij de start van de opleiding in het Sociaal werk in 2004–2005, met name een stuwmeer aan studenten, werden inmiddels overwonnen.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. De commissie meent dat medewerkers en studenten voldoende nauw betrokken zijn bij de interne kwaliteitszorg via in hoofdzaak de opleidingscommissie. Tot genoegen van de commissie zetelen en participeren in deze commissie ook twee studenten. De commissie meent wel dat het onderwijskundig overleg ten goede zou komen indien studenten onder elkaar meer interne overlegmomenten zouden hebben. Momenteel vindt deze communicatie nog weinig gestructureerd plaats voorafgaand aan een vergadering van de opleidingscommissie. Voor wat betreft de betrokkenheid van alumni meent de commissie dat binnen deze nog jonge opleiding in het Sociaal werk het moment is gekomen om een op sociaal werk toegesneden alumniwerking uit te bouwen, onder meer omdat dit inzicht verschaft in het beroepenveld. Daartoe zou het centrale alumnibeleid, waarvoor de commissie waardering heeft, moeten worden afgestemd op dat van de faculteit, in concreto de Vakgroep Sociale Agogiek die borg staat voor de Master in het Sociaal werk. De opleiding heeft als voordeel dat de alumni recent afgestudeerd en dus nog ‘traceerbaar’ zijn. De afgestudeerden kunnen overigens ook bijdragen aan een betere bekendmaking van
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
67
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
het profiel van de opleiding bij het beroepenveld. Ook de betrokkenheid van het beroepenveld kan beter worden uitgebouwd. De contacten met het beroepenveld verlopen momenteel officieus tussen AP-personeel en beroepenveld of officieel via de werkveldcommissie. De commissie is het idee van een werkveldcommissie zeer genegen maar stelt zich vragen bij de representativiteit van haar leden. In deze commissie zetelen immers uitsluitend redacteurs van tijdschriften. De commissie herneemt daarom haar aanbeveling van facet 2.2 aan de opleiding om dichter op het primaire proces van het werkveld te zitten en leden te werven die uit eerste hand zicht hebben op de dagelijkse realiteit van het sociaal werk. De impact van de werkveldcommissie op het kwaliteitsgebeuren rond het programma dient te worden verhoogd. De commissie wil ook bijzondere aandacht vestigen op de hogescholen die ook een partner zijn in de masteropleiding. De commissie had graag een actievere rol toebedeeld gezien aan de hogescholen en meent dat de samenwerking tussen hogeschool en universiteit kan worden geïntensifieerd. Dit komt enerzijds de bekendheid van de opleiding bij de professionele bruggenbouwers ten goede en anderzijds de synergie tussen onderzoek in het sociaal werk en het onderwijs.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6 Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. Uit de alumnibevraging (2007) en gesprekken met de afgestudeerden – waarvan de grote meerderheid eerst een professioneel bachelordiploma in het Sociaal werk behaalde – blijkt dat een meerderheid van de afgestudeerden stelt dat de kennis en vaardigheden nodig voor een sociaal werker op academisch niveau zeker voldoende werden behaald na het doorlopen van een schakel- of voorbereidingsprogramma en de eigenlijke masteropleiding in het Sociaal werk. Afgestudeerden zijn erg tevreden over de genoten masteropleiding en omschrijven deze als een meerwaarde of ook als een ‘bovenbouw’ op de professionele bachelor. De masteropleiding heeft hen ook leren reflecteren en bracht onderzoeksvaardigheden bij. Wat de afgestudeerden missen in de opleiding zijn sociaal-economische onderdelen om een beter begrip te krijgen in sociaal-economische ongelijkheden. Ook de grondslagen van globalisering werden niet in die mate bijgebracht om deze inzichten nuttig te gebruiken in het werkveld. Gegeven de lage respons op de alumnibevraging kunnen onmogelijk harde uitspraken gedaan worden over het niveau van huidige tewerkstelling van de afgestudeerden. Een aantal werken op masterniveau binnen de sector van het sociaal werk, anderen op A1. Een afgestudeerde vervult een coördinerende functie, één enkeling doet weten schappelijk onderzoek aan de universiteit. De commissie beveelt de opleidingsverantwoordelijken aan om het tewerkstellingsprofiel van de afgestudeerden in kaart te brengen aan de hand van een toegesneden alumnibeleid en om de responsgraad van de bevragingen te verhogen.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
68
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
De examenvragen reflecteren het academische niveau van de masteropleiding. De selectie aan masterproeven die de commissie heeft gelezen weerspiegelen een academisch niveau zoals aangegeven onder facet 2.8.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Algemene beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt voor wat betreft de bespreking van de slaagcijfers een onderscheid gemaakt tussen studenten met een hoofdinschrijving en studenten met een bijkomende inschrijving. In het schakelprogramma slaagde in het academiejaar 2004–2005 42% van de studenten, in 2005–2006 58% en in 2006–2007 was dat 65%. Vanaf het academiejaar 2006–2007 is het niet meer mogelijk de inschrijving voor het examen afzonderlijk te bepalen. In het schakelprogramma worden slechts drie bijkomende inschrijvingen geregistreerd; deze studenten slaagden niet. Het voorbereidingsprogramma loopt op het moment van de visitatie voor het eerst en dienten gevolge zijn er geen slaagcijfers voorhanden. Het masterprogramma kent, in tegenstelling tot het schakelprogramma, wel veel bijkomende inschrijvingen. Het gaat hierbij om studenten die het schakel- en masterprogramma combineerden. In 2005–2006 slaagde 86% van de masterstudenten met hoofdinschrijving en in 2006–2007 80%. Van de bijkomende inschrijvingen in dezelfde jaren slaagde respectievelijk 41% en 38%. In de drie afgewerkte schakeljaren slaagt respectievelijk 39%, 36% en 32% na één jaar studie. In 2005–2006 komt er 23% bij dat slaagt na twee jaar studie. In 2006–2007 slaagt 24% na twee jaar studie en 11% na drie jaar studie. Voor wat betreft de masteropleiding slaagde in het academiejaar 2005–2006 66% na één jaar. In 2006–2007 slaagde 50% na één jaar en 16% na twee jaar studie.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als voldoende. De opleidingsverantwoordelijken hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd, hetgeen de commissie enigszins begrijpt aangezien de instroom van professionele bachelors via een schakelprogramma in een masteropleiding een nieuw gegeven is. Deze instroom mag niet zonder meer worden vergeleken met de instroom van bachelors met studieduurverkorting. De commissie constateert dat in het jaar dat de opleiding voor het eerst werd aangeboden, het studentenaantal erg hoog lag. De laatste twee jaar en is dit cijfer gedaald en spreekt de opleiding over “een stabiele en lagere instroom van studenten met een hogere kwaliteit.” In het algemeen is de commissie tevreden met het onderwijsrendement. Ze vraagt de opleidingsverantwoordelijken wel om de slaagcijfers jaarlijks goed te analyseren. De vraag is immers of de recente daling zich doorzet. Het onderzoek naar niet-slagen uitgevoerd door de trajectbegeleider zal hierbij zeker verhelderend zijn. De commissie vraagt wel meer aandacht voor de studieduur. Studenten doen relatief gezien langer over het schakelprogramma dan over het masterprogramma. Toch moet de studievoortgang voor beide programma’s worden bewaakt.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
69
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat binnen de opleiding Master in het sociaal werk voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen - Formuleer een adequate definitie van het werkveld en onderzoek vervolgens hoe de opleidingsdoelstellingen maar er kunnen aansluiten bij de behoeften van het werkveld; - Verduidelijk hoe de gekozen prioriteit onder doelstellingen bijdraagt tot grotere effectiviteit en efficiëntie in het werkveld; - Promoot de doelen van de masteropleiding in het Sociaal werk bij het werkveld samen met de andere Vlaamse masteropleidingen in het Sociaal werk; - Bevorder de samenwerking met de hogescholen binnen de associatie; - Besteed in de doelstellingen expliciet aandacht aan het bijbrengen van vaardigheden die studenten oriënteren op het beroepenveld; - Besteed voldoende aandacht aan het luik ‘sociaal beleid’ in de geformuleerde doelstellingen indien de opleiding zich effectief wil committeren om elementen van Duitstalige en Angelsaksische scholen te verbinden; - Durf diversifiëren in de jobperspectieven van afgestudeerden. Programma - Ga dichter op het primaire proces van het werkveld zitten om professionele vaardigheden uit de dagelijkse realiteit van hulpverlening te incorporeren; - Besteed ook voldoende aandacht in het programma aan coaching van vaardigheden, management en sociale economie; - Besteed meer aandacht aan kwalitatieve onderzoeksmethoden; - Overweeg af te stappen van de vermelding van de major op het diploma om handiger te kunnen inspelen op veranderingen in het vakgebied via het aanbod in majores; - Overweeg om de werkvormen nog meer te diversifiëren, het aantal papers beperkt te houden en formatieve evaluatie van een aantal onderdelen in het eerste semester in te voeren; - Tracht voor de werkstudenten de contacturen in een in de tijd gecomprimeerd blok aan te bieden; - Laat de aanpassing van de evaluatievormen blijvend door de opleidingscommissie Sociaal werk bewaken om een goede afstemming te behouden; - Beperk de individuele keuzevrijheid van studenten in de keuze van de masterproef door de thema’s te bundelen opdat de onderwerpen minder thematisch versplinterd zijn; - Vervroeg het moment van de onderwerpkeuze van de masterproef. Vervroeg het moment van goedkeuring van de onderwerpen van de masterproeven; - Overweeg om het bijwonen van de informatiesessies over de masterproef verplicht te stellen; - Betrek bij de beoordeling van de masterproeven, indien relevant, een persoon vanuit het werkveld; - Voer het plan om een afstudeerbeurs te organiseren uit; - Maak werk van een diversiteitsbeleid binnen de faculteit.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
70
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
Inzet van personeel - Het faculteitsbestuur dient afstand te nemen van de toenemende focus op wetenschappelijke output voor de Master in het Sociaal werk. Deze focus betekent de erosie van de maatschappelijke relevantie van de opleiding; - De universiteiten en hogescholen dienen een betere synergie te bewerken tussen het personeel van de hogescholen uit de associatie en het personeel betrokken bij de master vanuit de universiteit; - Verhoog de onderwijsinbreng vanuit het maatschappelijke veld. Voorzieningen - Investeer voldoende in lokale tijdschriften en publicaties uit het werkveld voor het sociaal werk, naast internationale tijdschriften; - Stel de vergaderruimten aan de faculteit ter beschikking van studenten voor groepswerk; - Verbeter de studiebegeleiding tijdens evaluatiemomenten. Resultaten - Analyseer jaarlijks de slaagcijfers; - Bewaak de studievoortgang van het programma. De visitatiecommissie is verheugd dat de opleiding Master in het Sociaal werk aan de UGent na het bezoek van de commissie reeds enkele initiatieven heeft genomen om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de commissie waaronder het aanpassen van de infobrochure aan de suggesties van de commissie. De commissie was zeer tevreden te mogen vernemen dat de opleiding de studenten ondertussen de mogelijkheid biedt om op het einde van het academiejaar voorafgaande aan het masterjaar reeds een onderwerp voor hun masterproef te kiezen. De commissie hoopt dat studenten in de toekomst ook de mogelijkheid krijgen dit onderwerp op het einde van het voorgaande academiejaar definitief vast te leggen.
Universiteit Gent, Arteveldehogeschool, Hogeschool Gent, Hogeschool West-Vlaanderen
71
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Deelrapport Master in het sociaal werk Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Inleiding Dit deelrapport behandelt de masteropleiding in het Sociaal werk die wordt georganiseerd door de Faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen van de Universiteit Antwerpen in samenwerking met de Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool van de Associatie Universiteit & Hogescholen (AUHA). De Universiteit staat in voor de coördinatie van de opleiding. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 18 en 19 maart 2008 ter plekke. De opleiding Master in het sociaal werk is een van de drie ‘vooruitgeschoven masteropleidingen1’ in het Structuurdecreet (04/04/2003)2, naast de master in het Toerisme en de master in de Verpleegkunde en Vroedkunde. Het zijn de eerste masteropleidingen die in associatieverband worden georganiseerd. De Antwerpse Master in het Sociaal werk is opengesteld voor gediplomeerde professionele bachelors en academische bachelors. De professionele en academische bachelors dienen eerst respectievelijke een schakel- of voorbereidingsprogramma met succes te doorlopen alvorens zij zich kunnen inschrijven voor het diplomajaar van de masteropleiding. Het schakelprogramma bedraagt 63, 72 of 90 studiepunten naargelang het behaalde bachelordiploma. Het voorbereidingsprogramma 60 studiepunten. In het academiejaar 2004–2005 is het schakelprogramma van start gegaan. Het voorbereidingsprogramma werd tot op heden nog niet georganiseerd omdat er nog geen instroom vanuit de academische bacheloropleidingen was. De masteropleiding is in het academiejaar 2005–2006 gestart. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het Sociaal werk, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakel- en voorbereidingsprogramma zijn niet het voorwerp van de visitatie maar worden in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie met het schakel- en voorbereidingsprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakel- en voorbereidingsprogramma.
1 | 2 |
Alert, jaargang 31, 1, (2005), p. 17 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04/04/2003)
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
73
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 1
Doelstellingen van de academische masteropleiding
Algemene beschrijving De masteropleiding in het Sociaal werk formuleert haar algemene doelstellingen in het zelfevaluatierapport als volgt: “De Master in het Sociaal werk is competent in de volgende dimensies: probleemanalyse en beleidsontwikkeling, methodische diepgang van het professionele handelen, praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek en het aansturen van een (multidisciplinair) team en vervullen van een schakelfunctie tussen de ‘werkvloer’ van een organisatie en het bestuur.”
Deze algemene doelstellingen leiden, aldus de informatie in het zelfevaluatierapport, tot meer concrete opleidingsdoelen, met name eenentwintig competenties waarover de afgestudeerde Master sociaal werk moet beschikken. Deze competenties hebben betrekking op ten eerste kennis (kennis, inzicht, toepassing én evaluatie), ten tweede vaardigheden (wetenschappelijke, sociale en communicatieve) en ten derde attitudes. Een deel van deze competenties zijn specifiek voor deze opleiding, een deel (hoofdzakelijk attitudes) zijn gemeenschappelijk met de competenties waarvan ook de master in de Sociologie moet blijk geven.
Kennis en inzicht C1
de Master sociaal werk heeft kennis van en inzicht in de ruime maatschappelijke processen waaruit een sociale problematiek én de gangbare oplossingsstrategieën ontstaan
C2
de Master sociaal werk heeft kennis van en inzicht in de specifieke grootstedelijke problematiek
C3
de Master sociaal werk begrijpt het relevante overheidsbeleid, zowel in zijn genese als in zijn hedendaagse sterkten en zwakten
C4
de Master sociaal werk heeft inzicht in veranderkundige processen
C5
de Master sociaal werk heeft inzicht in sociale interventiestrategieën
C6
de Master sociaal werk heeft kennis van en inzicht in dataverwerkingsinstrumenten
Toepassing C7
de Master sociaal werk kent de best beschikbare know-how inzake sociaal werk en kan dit instrumentarium naar de (eigen) praktijk vertalen
C8
de Master sociaal werk kan de grootstedelijke problematiek en werkterreinen analyseren vanuit relevante maatschappelijke en wetenschappelijke referentiekaders
C9
de Master sociaal werk is in staat om het overheidsbeleid te implementeren in de praktijk
C10 de Master sociaal werk is in staat om toegepast wetenschappelijk onderzoek en de verschillende fasen van de empirische cyclus kritisch te evalueren C11 de Master sociaal werk is in staat om een maatschappelijk probleem te herdefiniëren in een onderzoeksvraag
Vaardigheden C12 de Master sociaal werk kan onderzoeksbronnen en actuele literatuur vinden en analyseren, ook in andere talen dan het Nederlands C13 de Master sociaal werk kan een synthese maken van de beschikbare kennis en hierover helder schriftelijk en mondeling rapporteren C14 de Master sociaal werk is in staat om de hele cyclus van toegepast wetenschappelijk onderzoek uit te voeren
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
74
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
C15 de Master sociaal werk kan kennis geordend presenteren aan een publiek en daarbij gebruik maken van de hedendaagse technologische toepassingen aangepast aan het doelpubliek (academische wereld, beleidsmakers, veldwerkers, het brede publiek) C16 de Master sociaal werk kan de resultaten van praktijkgericht wetenschappelijk onderzoek vertalen in beleidsaanbevelingen
Attitudes C17 de Master sociaal werk beschikt over een academische ingesteldheid (zoals logisch redeneren, een gepaste onderzoeksdistantie aannemen, analytisch denken en argumenteren) C18 de Master sociaal werk kan de ethische dimensie van een maatschappelijk probleem onderscheiden en erover reflecteren en adviseren C19 de Master sociaal werk is gericht op beleidsintenties en kan de consequenties van beleidsbeslissingen schatten en afwegen C20 de Master sociaal werk kan efficiënt en collegiaal in groep werken en daarbij tegelijkertijd openstaan voor afwijkende meningen en deze gepast aanvullen met eigen inzichten C21 de Master sociaal werk beseft dat onze samenleving direct (de multiculturele samenleving bij ons, alsook regionalisering en Europeanisering) en indirect (de sociale en economische globaliseringseffecten hier en elders in de wereld) ingebed ligt in een internationale context en kan er gepast mee omgaan.
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als goed. De commissie herkent de eisen vermeld in artikel 58 van het Structuurdecreet in de geformuleerde doelstellingen van de opleiding. De opleiding richt zich goed op het beheersen van algemene competenties en in voldoende mate ook op algemene wetenschappelijke competenties. De doelstellingen besteden aandacht aan het bijbrengen van de wetenschappelijk disciplinaire basiskennis. De masteropleiding wil tevens reflectief zijn over de verschillende interventiestrategieën. De opleiding schuift ook een aantal eisen verbonden aan de masteropleiding Sociologie naar voren voor de afgestudeerde Master in het sociaal werk, hetgeen blijk geeft van het refereren naar de samenhang met een aansluitend vakgebied zoals de sociologie. De commissie schat de maatschappelijke relevantie van de opleiding hoog in. Zij vindt het logisch dat de opleiding kiest voor een beroepsprofiel van de afgestudeerde master in het middenmanagement van een dienstverleningsorganisatie die zal bijdragen tot de professionalisering van het sociaal werk. Om het werkveld beter bekend te maken met de competenties van de afgestudeerde Master in het sociaal werk (bijvoorbeeld ten opzichte van de master in de sociologie) beveelt de commissie aan om de handen in elkaar te slaan met de andere masteropleidingen in het Sociaal werk in Vlaanderen. De commissie heeft waardering voor de nauwe samenwerking tussen de instellingen die bij de totstandkoming van de opleiding betrokken zijn.
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
75
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Facet 1.2
Domeinspecifieke doelstellingen
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als goed. Het verband tussen het macro-, meso- en microniveau van het sociale wordt duidelijk beschreven in het zelfevaluatierapport. Daaruit blijkt dat de masteropleiding focust op het gebied van het sociaal werk. Ze wordt gezien als een georganiseerde dienst- en hulpverlening tegen de achtergrond van het lokale, regionale en nationale beleid en met bijzondere aandacht voor de (groot)stedelijke context. De opleiding vergelijkt zich tot op zekere hoogte met deze van de K.U.Leuven, gezien beide opleidingen zijn ingebed in de sociologie en de sociaal-wetenschappelijke aanpak. Beide opleidingen hebben trouwens een gezamenlijk mission statement. De Antwerpse opleiding ziet echter wel verschillen op het vlak van thematische focus, speciali satiepakketten en de instroom. De opleiding wenst verder niet expliciet een vergelijking te maken met buitenlandse sociaal werk-opleidingen, maar maakt zich sterk dat haar afgestudeerden voldoende beslagen zijn om ook het internationale wetenschappelijk werk te overzien. Dat de opleiding aan nationale benchmarking doet en hierbij haar eigen profiel kiest, vindt de commissie in orde. De opleiding opteert ervoor het mesoniveau te beklemtonen door aandacht te besteden aan organisatieproblematiek (cf. fusieprocessen in welzijnszorg). Zij wil zich tevens focussen op grootstedelijke problematieken. De commissie meent dat de domeinspecifieke doelstellingen ruimschoots tegemoet komen aan de eisen van (buitenlandse) vakgenoten. De opleiding kan ook profiteren van de grote ervaring van de sociologische onderzoekscentra binnen de Faculteit Politieke en Sociale wetenschappen. Verder apprecieert de commissie het dat de Stuurgroep (zie onderwerp 5) in 2007 een internationaal seminarie heeft georganiseerd dat zich buigt over de identiteit van sociaalwerkonderzoek. De opleidingsdoelen zijn redelijk afgestemd op de behoeften van het beroepenveld voor wat betreft leidinggevende en beleidsondersteunende functies. De opleiding heeft een gesprek gevoerd met het werkveld over de opleidingsdoelen. Hieruit blijkt onder meer dat het werkveld niet homogeen is. Een dergelijk gesprek is een eerste stap in de richting van een meer geïnstitutionaliseerde relatie met het beroepenveld. De commissie beveelt de opleiding aan om de contacten met het werkveld te intensifiëren en de oprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie te overwegen.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
76
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Onderwerp 2
Programma
Algemene beschrijving Het zelfevaluatierapport vermeldt dat voorafgaand aan het diplomajaar van de masteropleiding een schakel- of voorbereidingsprogramma wordt aangeboden. De studenten dienen naargelang hun opleidingsprofiel één van deze programma’s succesvol te hebben doorlopen om toegelaten te worden tot het masterprogramma. Op het ogenblik van de visitatie heeft de opleiding alleen studenten in het schakelprogramma lopen. Schakelstudenten doorlopen een pakket methoden (27 studiepunten), richtingspecifieke onderdelen (18 SP), talen (6 SP) en keuzeopleidingsonderdelen (12 SP). Het schakelprogramma werd voor het eerst ingericht in 2004-2005, het masterjaar in 2005-2006. Het programma van de masteropleiding (60 studiepunten, zie tabel hieronder) omvat verplichte methodologische onderdelen (Statistiek II, Meten en analyseren, Seminarie) en verplichte richtingspecifieke onderdelen (Maatschappij en sociaal werk, Beleidsvorming, Handelingsmodellen). In het academiejaar 2008–09 wordt Statistiek II een optievak in het masterjaar en in het opleidingsonderdeel ‘Meten en analyseren’ zal meer gebruik worden gemaakt van toegepast onderzoek naar het stedelijk sociaal werk. De masterproef bedraagt 15 studiepunten. De masterstudenten kiezen tevens twee opleidingsonderdelen naar keuze van telkens 6 studiepunten. Opleidingsonderdeel
Sem.
Studiepunten (sp)
1&2
6
Meten en analyseren
1
6
Seminarie
2
3
Maatschappij en sociaal werk
1
6
Beleidsvorming
1
6
Handelingsmodellen
2
6
Eén opleidingsonderdeel te kiezen uit: - Theories of organisations - HRM/Arbeidsrecht
2
6
Een opleidingsonderdeel te kiezen uit state-of-the-art onderdelen van de master Sociologie: - Arbeid - Bevolking, gezin en levensloop - Onderwijs en cultuur - Ruimte en milieu; Stad en wonen - Uitsluiting en ongelijkheid - Zorg en welzijn
1
6
1&2
15
Methoden (verplicht) Statistiek II
Richtingspecifiek (verplicht)
Keuzeopleidingsonderdelen
Masterproef
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als goed. De commissie stelt vast dat het curriculum van de masteropleiding oorspronkelijk is ontwikkeld al meeliftend met het bestaande aanbod van de faculteit en dan vooral met de opleidingsonderdelen sociologie. Geleidelijk is
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
77
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
het profiel van de opleiding in het Sociaal werk gegroeid en kreeg deze meer een eigenstandig karakter. Het aantal domeinspecifieke opleidingsonderdelen steeg. De commissie juicht dit toe maar merkt op dat het groeiproces nog niet is voltooid. Het is onder andere cruciaal dat de geplande stappen om volgend academiejaar het onderdeel Meten en analyseren toe te spitsen op toegepast onderzoek in de stad ook uitgevoerd worden. In het programma wordt veel aandacht besteed aan maatschappelijk werk en individuele hulpverlening. De commissie vindt dit een goede zaak. Zij is wél van mening dat sociaal-cultureel werk en opbouwwerk in het programma onderbelicht worden, hoewel deze onlosmakelijk deel uitmaken van het vakgebied. In het algemeen vindt de commissie dat de opleidingsverantwoordelijken de eindkwalificaties van de opleiding adequaat hebben vertaald in het curriculum. De onderdelen en bijbehorende cursusinhouden zijn van academisch niveau en hebben een interdisciplinaire link met de sociologie. De commissie vernam dat deze interdisciplinariteit daarenboven nog zal worden versterkt met twee opleidingsonderdelen ‘Institutionele context van de sociale zorg’ en ‘Stedelijke interventiestrategieën’. Wat de internationalisering betreft is de studentenmobiliteit onbestaande. De opleiding doet aan internationalisering door in het schakel- en masterprogramma een opleidingsonderdeel in het Engels te doceren en voor enkele lesonderdelen een beroep te doen op gastprofessoren uit het omringende buitenland.
Facet 2.2
Academische en professionele gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als voldoende. In het programma wordt veel aandacht besteed aan kennisontwikkeling en het onderzoeksvaardig maken van studenten. Reeds in het schakeljaar vindt een gedegen kennisontwikkeling plaats. Studenten uit het schakelprogramma die een andere bacheloropleiding dan deze in het Sociaal werk hebben gevolgd zeggen zeer veel waardering te hebben voor de grote kennisontwikkeling die plaatsvindt in het onderdeel ‘Maatschappij en sociaal werk’. In het Seminarie van de masteropleiding dient de student de cyclus van toegepast wetenschappelijk onderzoek (te beginnen met probleemstelling, vervolgens onderzoeksopzet, uitvoer en ten slotte rapportage) te doorlopen, hetgeen de commissie zinvol vindt. Binnen het programma is een goede balans gevonden tussen academische en professionele gerichtheid, wat zich ook weerspiegelt in het jaarlijks aanpassen van opleidingsonderdelen in het curriculum. De studenten komen tijdens de opleiding ook voldoende in contact met het wetenschappelijk bedrijf van wetenschappelijk publiceren. De commissie vindt de uitwerking van het methodenonderwijs verdedigbaar, hoewel zij een zeker risico ziet in het niet meer verplichten van Statistiek II in het masterjaar. In Statistiek II wordt ondermeer multivariate analyse bijgebracht. Voortaan wordt dit optioneel aangeboden in het schakeljaar. Het gevolg is dat niet alle studenten kennis verwerven van multivariate analyse en andere gevorderde kwantitatieve analysemethoden. Toch is dit geen onoverkomelijk probleem, ook al omdat multivariate analyse ook in andere opleidingsonderdelen bijvoorbeeld ‘meten en analyseren’ aan de orde komt. Bovendien wordt in het werkveld weinig gewerkt met kwantitatieve onderzoeksmethoden die in een opleidingsonderdeel als Statistiek II worden aangeboden. De visitatiecommissie beveelt aan de leerinhouden van verplichte en optionele methodologische opleidingsonderdelen nauwgezet op te volgen opdat het adagium ‘de afgestudeerde master hoeft geen producent van onderzoek te zijn, maar wel een kritische consument’ geen loze kreet wordt.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
78
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. Volgens de commissie zijn het schakel- en voorbereidingsprogramma en masterprogramma logisch en sequen tieel opgebouwd. Het schakelprogramma en het voorbereidingsprogramma zijn opgebouwd vanuit de afstemming tussen een respectieve professionele en academische vooropleiding (zie ook 2.9), zodanig dat studenten de voor de master vereiste begincompetenties kunnen verwerven. Wel stelt de commissie vast dat het schakelprogramma wordt georganiseerd voor studenten met verschillende vooropleiding. Dat houdt volgens haar het gevaar in dat de inhoud van de opleidingsonderdelen te weinig specifiek afgestemd wordt op sociaal werk en dat de groep studenten uit het schakelprogramma Sociaal werk verloren loopt in de massa, geen eigen identiteit krijgt ten aanzien van de docenten en onderling. Dat gevaar werd erkend door de opleiding en opgevangen door in het schakeljaar de inhoud van enkele opleidingsonderdelen domeinspecifiek in te richten. De commissie vernam dat de domeinspecifieke invulling ook bij de examens gebeurt door de vragen domeinspecifiek in te vullen. Dit is een lovenswaardige en nuttige strategie, die naar het oordeel van de visitatiecommissie echter nog meer uitgewerkt kan worden. Het ruime aanbod aan keuzeopleidingsonderdelen (12 SP) waarbij personeelsleden van gerenommeerde onderzoeksgroepen zoals het Centrum Sociaal Beleid en Oases onderwijs verzorgen verrijkt de kern van het masterprogramma. Zowel studenten als afgestudeerden appreciëren deze verdiepende onderdelen en steken er veel van op over o.a. sociaal-cultureel werk en personeelswerk. Ook het opnemen van nieuwe interventiegerichte opleidingsonderdelen vanaf het academiejaar 2008–2009 in de master is een versterking voor de samenhang van het programma. De aanpassingen in de methoden-onderdelen (Statistiek I een verplicht karakter, Werkcollege sociaal-wetenschappelijk denken en Meten en analyseren naar het schakeljaar, Statistiek II als keuzeopleidingsonderdeel) zijn verantwoord en onderdeel van het genoemde groeiproces. De aanpassingen hebben geleid tot een coherent en consistent methodiekblok in de opleiding, gespreid over schakeljaar en masterjaar.
Facet 2.4
Studieomvang
De masteropleiding in het Sociaal werk voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Facet 2.5
Studietijd
Algemene beschrijving Voor de voorbereiding van de visitatie Sociaal werk werd in 2007 een enquête afgenomen bij de studenten van de Master in het sociaal werk over de studietijd in het schakelprogramma en ook bij de afgestudeerden over het masterprogramma. Het volledige traject (schakel + master) werd bevraagd bij de eerste cohorte afgestudeerden in het diplomajaar 2006. Tijdens het academiejaar 2008–2009 zal de Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg in het Onderwijs (CIKO-PSW) studietijdmetingen in het masterprogramma uitvoeren aan de hand van tijdschrijven, paarsgewijze vergelijking en groepsgesprekken. De CIKO-PSW heeft eveneens in 2007 focusgroepsgesprekken met schakel- en masterstudenten georganiseerd om op een gestructureerde wijze het curriculum, waaronder de studiebelasting, te bediscussiëren.
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
79
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de masteropleiding als goed. De commissie heeft veel waardering voor het gebruik van focusgroepen om studenten periodiek te bevragen. Uit de evaluaties en de focusgroepen blijkt dat er in het algemeen een goede verhouding is tussen de begrote en de reële studietijd. Het tweede semester lijkt wel zwaarder te zijn dan het eerste, hetgeen volgens de opleiding kan worden toegeschreven aan de programmatie van de sociologische keuzeopleidingsonderdelen. De opleiding heeft aangegeven vanaf volgend jaar te voorzien in een evenwichtigere programmatie. Tijdens het bezoek constateerde de commissie dat de studietijd geen voorwerp van kritiek uitmaakt bij studenten en afgestudeerden.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. In het didactisch concept van de UA en de masteropleiding in het Sociaal werk wordt het onderwijs zo georganiseerd, dat het autonoom, actief, samenwerkend en reflectief leren van de studenten zoveel mogelijk wordt bevorderd. Dit studentgecentreerd onderwijsconcept impliceert dat meer nadruk wordt gelegd op het ontwikkelen van competenties dan op het overdragen van kennis zodat de afgestudeerden worden voorbereid op de hoge eisen die de kennissamenleving en de arbeidsmarkt stellen. De commissie meent dat dit didactische concept in de lijn ligt met de doelstellingen. Wat betreft de werkvormen meldt het zelfevaluatierapport, dat er in het schakel- en masterprogramma in het Sociaal werk een verscheidenheid aan didactische werkvormen wordt gehanteerd. Gesprekken met studenten en docenten bevestigen deze verscheidenheid. Duidelijk werd dat opleidingsonderdelen waarin uitsluitend gebruik wordt gemaakt van hoorcolleges bijna volledig tot het verleden behoren. Dit werd nader geconcretiseerd als volgt: “In bijna alle opleidingsonderdelen wordt gebruik gemaakt van minstens één van volgende werkvormen: leergesprekken, discussiesessies, oefeningen, praktijkopdrachten, gastcolleges, activerend werken met kleinere groepen en klassikaal bespreken van groepswerken.” De commissie meent dat deze werkvormen aansluiten bij de doelstellingen van kennis, inzicht en competenties in de masteropleiding. Veel docenten maken gebruik van het digitale leerplatform, waarop onder meer studiewijzers, handleidingen, slides, presentaties, oefeningen en toetsen worden geplaatst. Een hoge kwaliteit van onderwijsmiddelen wordt gewaarborgd door het Expertisecentrum Hoger Onderwijs. Dit centrum organiseert geregeld docentenopleidingen, assistentenopleidingen en sessies onderwijskundige professionalisering (zie facet 3.1). De Faculteit kan terugblikken op een lange traditie van avondonderwijs voor werkstudenten en is zich ten volle bewust van de waardevolle inbreng van studenten met werkervaring in het onderwijs. Om meer werkstudenten aan te trekken, werd het ‘Blended learning’ initiatief – een combinatie van contacturen en afstandsonderwijs – genomen. De commissie heeft vertrouwen in dit recente initiatief en hoopt dat het verder wordt geconcretiseerd.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
80
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Algemene beschrijving De organisatie van toetsen en examens wordt algemeen geregeld door het Onderwijs- en Examenreglement Universiteit Antwerpen (OER). De Faculteit legt de examenperiodes vast voor de aanvang van het academiejaar. Examens worden georganiseerd op het einde van het eerste en tweede semester en tijdens de maand september (tweede zittijd). Studenten mogen zich in één academiejaar niet meer dan tweemaal aanbieden voor dezelfde examens, éénmaal in de eerste zittijd en éénmaal in de tweede zittijd. Studenten krijgen een individueel uurrooster van de examens waaraan ze deelnemen. Ze hebben de mogelijkheid om onderling van examenmoment te verwisselen, zodat de examenroosters nog aan flexibiliteit winnen. Sinds 2006–2007 kunnen studenten zich elektronisch inschrijven voor de mondelinge examens.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De commissie heeft examenvragen ingekeken en concludeert dat deze van academisch niveau zijn. Er is ook sprake van een grote variatie van toetsvormen: schriftelijk, mondeling, essayvragen, korte antwoordvragen, meerkeuzevragen of oefeningen. Maar ook: werkstukken, presentaties, peer assessment. Ook permanente evaluatie wordt toegepast. Bij een schriftelijk examen kan de student vooraf een bijkomende mondelinge toelichting aanvragen. De student kan ook vragen om een mondeling examen af te leggen en bij een mondeling examen heeft de student steeds recht op een schriftelijke voorbereiding. De Faculteit stelt jaarlijks bij het begin van het academiejaar een aparte examencommissie voor de opleiding in het Sociaal werk samen. Haar voornaamste taak is het delibereren over de examenresultaten. Niet geheel duidelijk is, wie welke bevoegdheden heeft met betrekking tot toetsen en examens. Dit betreft vooral de keuze van de gebruikte toetsvorm – is dit een autonome verantwoordelijkheid van de docent? – de verantwoordelijkheid voor de vastgestelde beoordeling – is de docent op dit punt autonoom? – en de bewaking van een evenwichtige verdeling van gebruikte toetsvormen – heeft de examencommissie hier een functie? – enz. De algemene indruk van de visitatiecommissie is, dat de autonomie van de docent vrij groot is en dat er niet of nauwelijks sprake is van een meer centrale bewaking van gekozen toetsvormen en beoordelingsvormen. De visitatiecommissie beveelt de examinatoren aan de verscheidenheid aan beoordelingsvormen te bewaken opdat het halen van de leerdoelen correct geëvalueerd wordt.
Facet 2.8
Masterproef
Algemene beschrijving De masterproef (de opleiding spreekt van scriptie) biedt aan studenten de gelegenheid om gedurende het hele jaar een probleem uit te werken en te onderzoeken. De masterproef moet aanleiding geven tot wetenschappelijke reflectie en beleids- of praktijkaanbevelingen. Het werk wordt begroot op 15 studiepunten. De student kan kiezen uit een lijst met onderwerpen of zelf een onderwerp voorstellen. Hij/zij kan ook bij de Wetenschapswinkel van de universiteit terecht voor een onderwerp voor de masterproef.
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
81
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als voldoende. De masterproef beslaat 15 studiepunten op 60, waarmee wordt voldaan aan de decretale eisen ter zake. Bij docenten en studenten heerst een breed gedeelde tevredenheid over de wijze waarop de masterproef georganiseerd wordt, met als uitzondering een bij de studenten levende behoefte om de keuze van het onderwerp voor de masterproef te starten op het einde van het schakeljaar zodat de zomerperiode als oriëntatiefase kan gebruikt worden. De tussentijdse rapportage over de voortgang van de masterproef wordt door zowel docenten als studenten/afgestudeerden als nuttig ervaren, als een belangrijke stimulans om de doorlooptijd van het maken van de masterproef niet al te vrij te laten. Door voor de zomer de eerste werkzaamheden te beginnen krijgen studenten meer tijd om aan onderzoek te doen. De commissie vernam dat de route van onderwerpkeuze via de Wetenschapswinkel van de universiteit niet werkt en blijkbaar zelfs door docenten wordt afgeraden. Ze raadt de promotoren aan hier ofwel een verbetertraject te organiseren, of de optie te laten vallen. Verder denkt de visitatiecommissie dat er, naast deze aanpassing, inhoudelijk ook meer te halen is uit de masterproef door de onderwerpen dichter te laten aansluiten bij het lopende onderzoek binnen de Faculteit en door de individuele begeleiding aan te vullen met peer review onder studenten. Uit de steekproef van masterproeven die de commissie bestudeerde, bleek dat de masterproeven van academisch niveau zijn maar dat de meerderheid erg beschrijvend van aard was. De intensiteit van de begeleiding vanuit docenten per masterproef lijkt sterk te variëren en dat verklaart wellicht de uiteenlopende meningen die studenten en afgestudeerden hebben over de toegankelijkheid en betrokkenheid van de begeleidende docenten. Hiermee samenhangend moet men ook het risico op overbelasting van docenten in het oog houden aangezien studenten zelf hun promotor kunnen kiezen. De beoordeling van de masterproef gebeurt door de promotor (eventuele co-promotor) en een medebeoordelaar. Deze laatste is steeds een docent van de Faculteit PSW. Indien relevant zou het volgens de commissie goed zijn als bij de beoordeling van de masterproef ook een persoon vanuit het werkveld betrokken is. Verder heeft de visitatiecommissie wat bedenkingen bij de beoordeling van een aantal door haar bestudeerde masterproeven: verschillende leden van de visitatiecommissie kwamen voor enkele van de bestudeerde masterproeven tot een lagere beoordeling dan de vanuit de opleiding toegekende beoordeling. Daarbij moet wel vermeld worden dat de beoordeling die de student krijgt niet alleen af hankelijk is van de tekst van de masterproef, maar ook de autonomie waarmee die tot stand kwam en de kwaliteit van de mondelinge verdediging. Het spreekt vanzelf dat de visitatiecommissie alleen de tekst van de masterproef heeft kunnen bekijken en dus een onvolledig beeld heeft. Niettemin meent de visitatiecommissie dat dit een aandachtspunt is voor de opleiding.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
In het zelfevaluatierapport worden de verschillende instromende groepen in de masteropleiding Sociaal werk beschreven: - Een instroom van professionele bachelors (Sociaal werk, Toegepaste psychologie, Orthopedagogie/Sociale verpleegkunde/maatschappelijke veiligheid); - Een instroom van reeds tewerkgestelde sociale werkers; - Een instroom van academische bachelors Sociologie.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
82
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
De opleiding is voor deze onderscheiden groepen toegankelijk via hetzij een schakelprogramma, hetzij een voorbereidingsprogramma. Wie dit schakelprogramma, respectievelijk voorbereidingsprogramma met succes aflegt, kan instromen in het diplomajaar van de Master in het sociaal werk. Figuur 1 Instroommogelijkheden naar de Master sociaal werk
Prof. Bachelor Sociaal Werk
Prof. Bachelor Toegepaste Psychologie
Prof. Bachelor Orthopedagogie, Sociale Verpleegkunde, Maatschappelijke veiligheid
Acad. Bachelor Sociologie
Schakelprogramma 63 sp
Schakelprogramma 72 sp
Schakelprogramma 90 sp
Voorbereidingsprogramma 60 sp
Master Sociaal Werk 60 studiepunten
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet toelatingsvoorwaarden als voldoende. De commissie vernam dat de eerste cohorte 56 studenten (2005–2006) omvatte, de tweede 65 studenten (2006– 2007) en derde cohorte (2007–2008) 59 studenten. Een deel van deze studenten stromen – anders dan de opleiding verwacht had – in vanuit andere hogescholen dan de partners in de opleiding: andere hogescholen met een sociaalagogische opleiding, waaronder ook de Lessius Hogeschool (opleiding Toegepaste Psychologie die tot 2007 onder de noemer ‘Sociaal-agogisch werk-sociaal werk’ was opgenomen). In de eerste cohorte was deze aanwezigheid al opvallend (12,5% uit de Lessius Hogeschool en 12,5% uit andere hogescholen), in de tweede cohorte betrof het zelfs een grote helft van de masterstudenten (34% uit de Lessius Hogeschool en 25% uit andere hogescholen). De huidige, derde cohorte telt 32,2% uit de Lessius Hogeschool en 30,5% studenten uit andere hogescholen. De studenten hebben de mogelijkheid te kiezen tussen een voltijdse of deeltijdse (2 x 2) opleiding (zie ook onder facet 6.2). De studenten zijn in het algemeen tevreden over de inhoud van het schakelprogramma en de aansluiting bij hun kwalificaties. Voor sommige studenten, met name Toegepaste psychologie is er echter sprake van enige inhoudelijke overlap, meer bepaald data-analyse met SPSS. Mogelijks zou kunnen worden overwogen om deze studenten vrijstellingen te geven voor de gekende leerinhouden. Ook de masteropleiding sluit volgens de commissie in voldoende mate aan bij de kwalificaties van de instromende studenten. Het voorbereidingsprogramma is bedoeld om studenten met een academische bachelor in de Sociologie een inhaalbeweging te laten maken op het vlak van achtergronden, specificiteit, methodische kaders en actualiteit van het Sociaal werk. De betrokken hogescholen hebben duidelijk in de opzet van het programma geïnvesteerd en in het voorlichtingsmateriaal wordt melding gemaakt van het voorbereidingsprogramma. De visitatiecommissie
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
83
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
stelt evenwel vast dat er geen instroom is in het voorbereidingsprogramma en het aldus niet wordt ingericht. De opleiding lijkt ook niet erg te geloven in de relevantie en haalbaarheid van een dergelijk overgangsjaar. Dit levert een inconsistent beeld op van wat de opleiding met dit overgangsjaar precies wil. Ten slotte meent de visitatiecommissie dat in het kader van diversiteit meer aandacht nodig is voor verschillende doelgroepen, meer in het bijzonder allochtone studenten en kansarme studenten die momenteel ondervertegenwoordigd zijn in de opleiding. Het verbaast de commissie dat, ondanks het feit dat de opleiding goed samenwerkt met de partnerhogescholen die meer beslagen zijn in het aantrekken van allochtonen of kansarme studenten, deze synergie niet wordt aangewend. De opleiding in het Sociaal werk met een profiel in grootstedelijke problematiek is een ideale casus om een vlotte doorstroom te creëren van de deze groepen aan hogeschool naar de universiteit, het zogenaamde zalmmodel3.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Algemene beschrijving Het aanwervingsbeleid voor academisch personeel stelt externe competitie voorop. De faculteitsraad stelt op advies van de departementsraad een selectiecommissie samen voor iedere vacature. Het advies van de selectiecommissie wordt ter beslissing voorgelegd aan de faculteitsraad. Er wordt rekening gehouden met de onderzoekcapaciteiten en onderwijskwaliteiten van de kandidaat alsook de merites op het vlak van maatschappelijke dienstverlening. De sollicitatieprocedure omvat voor de aanwerving van voltijds ZAP, naast een traditioneel interview, een proefles die moet toelaten de pedagogische bekwaamheid van de kandidaat te beoordelen. Academisch personeel (ook assistenten) kan terecht bij het expertisecentrum hoger onderwijs voor een verdere professionalisering in het onderwijs. Bij de aanwerving van een lid van het AAP staan de academische kwaliteiten en verdiensten voorop. Vanaf het academiejaar 2005–2006 is voor de inzet van het AAP het faculteitsbrede poolsysteem van start gegaan dat in het vorige academiejaar werd vernieuwd. Doel van dit systeem is om de onderwijsondersteuning voor de verschillende opleidingen binnen de faculteit zo goed mogelijk te spreiden over het gehele AAP-kader.
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit personeel als goed. Er is sprake van personeel met stevige CV’s, zowel in termen van publicaties en onderzoeksactiviteiten, als in termen van bekendheid en waardering door het werkveld. Uit gesprekken met studenten en afgestudeerden blijken lesgevers erg toegankelijk te zijn. De commissie vindt de vakinhoudelijke en didactische deskundigheid sterk.
3 |
Het zalmmodel staat tegenover het watervalsysteem, waarbij leerlingen zowel in secundair als hoger onderwijs hogerop klimmen in plaats van afdalen.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
84
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Vanuit centraal niveau zijn er veel initiatieven tot onderwijsprofessionalisering. Inzake personeelsbeleid is de samenwerking tussen de universiteit en de hogescholen uit de associatie opvallend. Dit blijkt uit zowel het voorlichtingsmateriaal voor de master (zowel in digitale als gedrukte vorm), het zelfevaluatierapport en de visitatie zelf. De docenten van de hogescholen worden actief betrokken bij de uitvoering van zowel het schakelprogramma als de masteropleiding, er is een enkele dubbelbenoeming (als docent bij de hogeschool en als ZAP bij de universiteit) en studenten die met een masterproef bezig zijn worden waar relevant betrokken bij activiteiten bij de hoge scholen. De commissie hoopt dat de overgangsovereenkomst met de hogescholen die loopt tot september 2008, wordt voortgezet. De hogescholen kunnen duidelijk meeliften met de academisering van sociaal werk, die door de master op gang getrokken is. Bijzondere melding moet hier gemaakt worden van de door de partners gefinancierde onderwijsassistent, die ‘linking pin’ is in het gehele onderwijsgebeuren rondom de master, met name richting (toekomstige) studenten. Die constructie kan op brede waardering van de commissie rekenen. Positief is dat het loopbaanperspectief evenwichtig lijkt te steunen op inspanningen inzake onderzoek/publiceren, onderwijsactiviteiten en maatschappelijke dienstverlening. Er is ook een goede balans gevonden tussen de validering van een artikel in een buitenlands ‘blind peer reviewed journal’, het schrijven van artikelen voor een breder publiek en het schrijven van een beleidsadvies. Een negatief aspect aan het personeelsbeleid is de beperkte financiële ruimte voorhanden om te voorzien in academische ondersteuning. Het beleidsplan van de faculteit en de toezeggingen vanuit het rectoraat houden gelukkig een verruiming van het kader in.
Facet 3.2
Eisen academische en professionele gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen academische en professionele gerichtheid van het personeel als voldoende. De commissie heeft het cv en de publicatielijst van het academisch personeel bekeken en concludeert dat de onderzoeksdeskundigheid groot is en er een waaier aan specialisaties aanwezig is binnen de staf. Het personeel kan stevige cv’s voorleggen, wordt gewaardeerd in het werkveld. De commissie heeft veel waardering voor het onderzoek van het departement Sociologie dat zowel beleidsgericht als fundamenteel van aard is. Waar mogelijk tracht het academisch personeel deze onderzoeksexpertise in de masteropleiding te brengen. Het meest zichtbare voorbeeld is de masterproef, hoewel de commissie een nauwere aansluiting van de masterproef bij lopend onderzoek aanbeveelt. De commissie waardeert het verder dat er ruimte is geschapen voor doctoraten in het Sociaal werk. Ondanks deze positieve punten, is de inbreng vanuit het beroepenveld beperkt. Hier ziet de commissie ruimte voor verbetering gezien de aard van de opleiding. De commissie beveelt de opleiding aan ook het beroepenveld nauwer te betrekken bij het onderwijs. Het argument dat bij de keuze van deeltijdse docenten ook wordt rekening gehouden met de beroepservaring is in deze niet afdoende. De internationale contacten van het personeel binnen de universiteit en geassocieerde hogescholen worden vertaald in het netwerk ‘Urbanwork’.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed. De personeelsformatie specifiek toegewezen aan de masteropleiding in het Sociaal werk vindt de commissie beperkt in verhouding tot het aantal studenten. Zoals eerder aangehaald loopt tot 30 september 2008 een overeen-
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
85
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
komst tussen de geassocieerde hogescholen en de Universiteit die in minimale middelen ter ondersteuning van de opleiding voorziet. De drie partners voorzien samen in 0,35 VTE ZAP, 1 VTE BAP en 0,5 VTE ATP-ruimte voor de masteropleiding. Voor verschillende nieuwe en specifieke opleidingsonderdelen wordt een beroep gedaan op het zelfstandig academisch personeel van het departement Sociologie. Hogeschoollectoren worden voor enkele onderdelen ingeschakeld als gastspreker. Dit weerspiegelt de synergie tussen hogescholen en universiteiten om enerzijds menskracht uit te wisselen en anderzijds de overgang naar de universiteit voor gediplomeerde professionele bachelorstudenten te faciliteren. In vergelijking met het eerste jaar waarin de opleiding werd aangeboden, is er een lichte toename van de omvang en de domeinspecificiteit van het ZAP-personeel. De commissie constateert dat er binnenkort een generatiewissel zal plaatsvinden binnen het ZAP-kader. De opleiding wil 0.5 VTE ZAP extra creëren via de begroting 2008 van de Universiteit om het profiel van het programma te verscherpen. De commissie geeft dit voorstel alle steun aangezien een uitbreiding van het academisch personeel haar inziens een noodzaak is om de kwaliteit van de opleiding verder te versterken.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Algemene beschrijving Het nieuwe gebouw van de faculteit Politieke en Sociale Wetenschappen dat in 2006 in gebruik is genomen, bevat onderwijsruimten van verschillende omvang die uitgerust zijn met audiovisuele en didactische apparatuur. Ook in andere gebouwen zijn onderwijslokalen ter beschikking van de opleiding in het Sociaal werk. De bibliotheekcollectie was tot oktober 2007 verspreid over twee campussen. Vanaf oktober 2007 werden de collecties geïntegreerd in de nieuwe facultaire bibliotheek voor de Humane en Sociale Wetenschappen. In de Centrale Bibliotheek staan, naast de boeken en tijdschriftencollectie, ook pc’s ter beschikking voor de studenten. Daarnaast zijn er nog computerfaciliteiten in andere locaties. Op verschillende plaatsen kunnen studenten draadloos internetten. De elektronische leeromgeving van de Universiteit is Blackboard. Hierop wordt materiaal voor verschillende opleidingsonderdelen ter beschikking van de studenten gesteld.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de onderwijsruimten, de computerfaciliteiten en de facultaire bibliotheek en kreeg een positieve indruk over de materiële voorzieningen. De onderwijsruimten zijn uitgerust met moderne projectiemiddelen en zijn erg toegankelijk. De commissie looft de infrastructurele inspanningen die de toegankelijkheid van de campus voor rolstoelgebruikers hebben verhoogd.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
86
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
De commissie vindt het aangenaam vertoeven in de gloednieuwe facultaire bibliotheek. Het boeken- en tijdschriftenaanbod is ook voor masterstudenten sociaal werk relevant. De commissie vindt dit exemplarisch voor de efficiënte inzet van de middelen van de faculteit voor de studenten van deze specifieke opleiding. Verder stelt de commissie vast dat docenten intensief gebruik maken van het elektronisch leerplatform, dat erg gebruiksvriendelijk is, om materiaal aan te leveren. Er zijn op de campus en daarbuiten meer dan voldoende computerfaciliteiten aanwezig.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Algemene beschrijving De studiebegeleiding en de studieloopbaanbegeleiding van studenten situeert zich op centraal, facultair en opleidingsniveau. Op het centrale niveau is de dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding een onderdeel van het administratieve departement Studentgerichte diensten waaronder verder nog de dienst Studie-informatie, Studentenvoorzieningen, Catering en de Sportdienst ressorteren. Op elke campus functioneert het STudenten Informatie Punt (STIP) als aanspreekpunt waar de studenten met al hun vragen terechtkunnen. Voor aanvang van de opleiding biedt de diensten Studieadvies en Studentenbegeleiding hulp bij het maken van een geschikte studiekeuze. Voor toekomstige studenten worden er Studie-informatiedagen (SID-IN) georganiseerd in het voorjaar op verschillende locaties in Vlaanderen. Ook op de website van de Universiteit kunnen toekomstige studenten het opleidingsaanbod consulteren aan de hand van de studiegids. Binnen de hogescholen worden infosessies voorzien voor alle studenten in het diplomajaar. Specifieke informatieverstrekking vindt plaats in de professionele bachelor in het Sociaal werk. Op deze sessies zijn meestal ook vertegenwoordigers van de faculteit aanwezig. Op de website van de hogescholen wordt de link gelegd met de Master in het sociaal werk. Tijdens de opleiding kunnen studenten terecht bij Dienst Studieadvies en Studentenbegeleiding om algemene studievaardigheden aan te scherpen of wanneer examens slecht zijn verlopen. Hulp bij het uitstippelen van een studietraject gebeurt door de studietrajectbegeleider per opleiding. Voor vakinhoudelijke vragen staat het lesgevend en assisterend personeel klaar.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding als goed. De commissie is in het algemeen tevreden over de studiebegeleiding van de opleiding. Zij heeft veel waardering voor wat de centrale dienst Studieadvies en Studiebegeleiding rond studievaardigheden doet. Daarnaast vindt de commissie het zinvol op verschillende fronten potentiële studenten te informeren. De infosessies aan de hogescholen binnen de professionele bacheloropleiding in het Sociaal werk die worden ondersteund door medewerkers van de faculteit, zijn hoogst relevant. Ook de studenten lieten tijdens gesprekken hun appreciatie hiervoor blijken. Volgens hen zijn de infodagen en infosessies ondubbelzinnig helder over de domeinspecifieke opleidingsdoelen van de masteropleiding. Wel is het wenselijk dat studenten beter geïnformeerd worden over de vervolgmogelijk heden, meer bepaald de werkmogelijkheden na het volgen van de masteropleiding. Uit de gesprekken met studenten blijkt verder dat het niet echt storm lopen is voor studietrajectbegeleiding. De precieze reden hiervoor is echter onduidelijk. De visitatiecommissie acht het aangewezen dat de rol van de centrale dienst voor Studieadvies en Studiebegeleiding in deze wordt geëvalueerd. De ingestroomde professionele bachelors betreuren de gebrekkige toelichting bij de werking van de facultaire bibliotheek. Zij menen dat er ten onrechte van wordt uitgegaan dat studenten uit het schakelprogramma hun weg wel vinden. De commissie is ook
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
87
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
bekommerd over het gegeven dat sommige studenten uit het schakelprogramma zich ‘een nummer voelen’ binnen de universitaire setting, zonder evenwel enige af breuk te doen aan de inspanningen van de hiervoor aangestelde onderwijsassistent. Wellicht heeft het bijschuiven bij grote groepen studenten in het schakelprogramma hiermee te maken. In het masterprogramma is dit niet het geval en voelen studenten zich meer een groep. Tijdens de gesprekken vernam de commissie ook dat docenten en assistenten gedurende het masterjaar erg toegankelijk zijn.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Onderwerp 5
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving De Onderwijsraad van de Universiteit Antwerpen keurde op 21 september 2004 en 19 oktober 2004 een nieuw evaluatiesysteem goed. Het systeem maakt een onderscheid tussen programma-evaluaties en evaluaties van opleidingsonderdelen. Een programma-evaluatie vindt plaats ter voorbereiding van elke visitatie. De evaluatie van opleidingsonderdelen is toegespitst op de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Hierbij gaat de aandacht uit naar: de doelstellingen van het opleidingsonderdeel, de leerinhouden, de studeerbaarheid, de doceerstijl, de onderwijsbegeleiding, het studiemateriaal en de (summatieve en formatieve) evaluatie. Voor de evaluatie van opleidingsonderdelen heeft de Onderwijsraad bepaald dat elk opleidingsonderdeel minstens om de vier jaar wordt geëvalueerd. Uit de evaluatie vloeit een opleidingsrapport en een docentrapport voort. Naast het evaluatiesysteem worden er ook studietijdmetingen uitgevoerd zoals aangehaald onder facet 2.5. De Cel voor Innovatie en Kwaliteitszorg Onderwijs (CIKO), waarin per faculteit een stafmedewerker onderwijs en een ZAP-lid zetelen bevoegd voor de interne kwaliteitszorg, ontwikkelde hiervoor een nieuw instrumentarium. Binnen de faculteit zijn behoudens CIKO nog een viertal organen bevoegd voor de interne kwaliteitszorg. Ten eerste is er de Stuurgroep Master sociaal werk waar de krijtlijnen van het beleid rond de master worden uitgezet. Hierin zetelen leden van het ZAP en AAP en van hogescholen. De Opleidingscommissie Master sociaal werk is bevoegd voor het schakelprogramma en het masterprogramma. Het voorbereidingsprogramma is niet van toepassing omdat het niet wordt georganiseerd. Ze staat in voor de praktische organisatie en indien nodig tussentijdse bijsturing alsook het uitwerken van voorstellen tot optimalisering van de opleiding. In de Opleidingscommissie zetelt het ZAP-personeel, AAP-vertegenwoordigers, vertegenwoordigers van de hogeschoollectoren en een student. Een derde orgaan is de Onderwijscommissie PSW, die ongeveer dezelfde samenstelling heeft maar dan op facultair niveau. Deze is verantwoordelijk voor het onderwijs in de opleidingen van de faculteit PSW door de opleidingsdoelen en inhoud van curricula en collegeroosters vast te leggen. De Faculteitsraad ten slotte draagt de eindbeslissing in voorstellen over onderwijsaangelegenheden binnen de faculteit.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
88
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De masteropleiding wordt periodiek en nauwgezet geëvalueerd, zowel op het niveau van de opleidingsonderdelen als op programmaniveau. Indien evaluaties tekorten aantonen, zijn er in het systeem procedures ingebouwd die de vastgestelde problemen moeten remediëren. De opleiding is flexibel en reageert meteen op imperfecties in het schakel- of masterprogramma die tot uiting komen via de evaluaties. Volgens de commissie vervult de Stuurgroep Master sociaal werk dankzij de intensieve contacten van de leden een performante rol in het kwaliteitszorg systeem. Het is een pluspunt dat de hogescholen net in deze commissie nauw betrokken zijn bij de opleiding. Het zelfevaluatierapport van de opleidingen is een open en kritisch document. De commissie looft de openheid waarin de gesprekken tijdens de visitatie hebben plaatsgevonden.
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als goed. De Master in het sociaal werk is een recent opgestarte opleiding en werd voor de eerste keer gevisiteerd. De opleidingsverantwoordelijken konden dus logischerwijze geen verbetermaatregelen treffen aan de hand van een vorig visitatierapport. De opleiding heeft verbeteracties op het getouw gezet naar aanleiding van de zelfevaluatie en evaluaties door studenten. De acties betreffen zowel de programmainhoud als de organisatie. De inhoud van het curriculum is na evaluatie op een aantal punten bijgestuurd. Zo is de opleiding richtingspecifieker gemaakt door schakelstudenten te laten kiezen uit state of the art-sociologievakken en wordt vanaf volgend academiejaar het opleidingsonderdeel Toegepast onderzoek in de stad aan het masterprogramma toegevoegd. De commissie vindt dit een verbetering maar meent dat de specificiteit van de opleiding nog verder kan worden uitgewerkt. De opleiding heeft eveneens actie ondernomen in het methodenonderwijs nadat studenten bemerkingen maakten over de relevantie van de lesinhouden. Op basis van studietijdmetingen en focusgroepgesprekken heeft de opleiding ook de studietijd van enkele opleidingsonderdelen herbegroot. Meer specifiek wat betreft de studielast bij de masterproef zal de opleiding de studenten aansporen om de werkzaamheden sneller te starten. De commissie vindt dit een stap in de goede richting maar meent dat de keuze van het onderwerp voor de masterproef reeds op het einde van het schakeljaar kan gemaakt worden. De commissie vindt het erg positief dat de eigen staf binnen de opleiding zal worden uitgebreid vanaf het academiejaar 2008–2009.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. De medewerkers en studenten zijn behoorlijk betrokken bij besprekingen over de masteropleiding in de daartoe bestemde beleidsorganen. Ook de betrokkenheid en concrete inbreng van de hogescholen in de Stuurgroep Master Sociaal werk wordt ten zeerste gewaardeerd.
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
89
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
De commissie vernam van de studenten dat hen bij de lezing van het zelfevaluatierapport opviel dat heel wat zaken uit het verslag van de focusgroepen in de zelfevaluatie worden vermeld. De studenten worden dus duidelijk gehoord. De commissie betreurt het feit dat enkel een student uit het schakelprogramma de rol van studentenvertegenwoordiger opneemt en jammer genoeg geen masterstudent. Ook de opleidingsverantwoordelijken hadden dit graag anders gezien en verbinden zich ertoe het komende academiejaar hier werk van te maken. Er is nog ruimte om de betrokkenheid van de afgestudeerden te verhogen. Op centraal niveau is er een alumnivereniging opgericht, maar de commissie meent dat binnen de weliswaar nog jonge opleiding in het Sociaal werk het moment is gekomen om een op sociaal werk toegesneden alumniwerking uit te bouwen omdat dit onder meer inzicht verschaft in het beroepenveld. De opleiding heeft als voordeel dat de alumni recent afgestudeerd en dus nog ‘traceerbaar’ zijn. De afgestudeerden kunnen overigens ook bijdragen aan een betere bekendmaking van het profiel van de opleiding bij het beroepenveld. Alumni sociaal werk lieten de commissie trouwens weten graag te worden uitgenodigd om seminaries over het sociaal werk bij te wonen of zelf te geven. De commissie meent dat de puike formule van focusgroepgesprekken bij studenten ook jaarlijks zou kunnen worden georganiseerd voor de afgestudeerden in het Sociaal werk. Ook de betrokkenheid van het werkveld kan worden verbeterd. Afgevaardigden uit het werkveld werden bij aanvang van de opleiding eenmalig uitgenodigd. De commissie heeft lof voor dit initiatief maar vindt dat het niet eenmalig mag blijven De commissie is voorstander van de oprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie die op regelmatige basis bijeenkomt en de opleidingsdoelen en -inhoud afstemt op de behoeften van het werkveld.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6 Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als voldoende. Uit de meting bij 28 alumni van de eerste cohorte (dit is een responsgraad van 61%) blijkt dat vier op zeven afgestudeerden die voor hun studie al aan het werk waren een hogere graad en dito inkomen hebben verworven. Voor een overgrote meerderheid van de totale groep (24 afgestudeerden) ligt de huidige job veeleer in het verlengde van een bacheloropleiding dan van een masteropleiding. De helft oordeelt dat hun functie niet in het verlengde ligt van het behaalde masterdiploma. Iets meer dan de helft werkt in de welzijnszorg. Ze komen terecht bij OCMW’s, in het Algemeen Welzijnswerk, in overheidsinstellingen, op hogescholen, in de sociale secretariaten of HRM-diensten. Vijf afgestudeerden vervullen een leidinggevende functie. De meerderheid van de respondenten waren rechtstreeks uit de hogeschool in de opleiding gestroomd. Zeven respondenten hadden voordien al gewerkt. Vijf daarvan rapporteren dat ze problemen hadden met de combinatie van werk en studie. Voor de meerderheid van werkende instroom hield het diploma een verandering van werkgever en een opwaardering van de functie in.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
90
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Uit de meting en gesprekken met de afgestudeerden blijkt dat alumni over het algemeen tevreden zijn over de opleiding die ze hebben genoten. De opleiding is volgens hen sterk in het verstrekken van een algemene en wetenschappelijke vorming en het bijbrengen van zelfstandig werken. De afgestudeerden zijn minder tevreden over het bijbrengen van praktische vaardigheden. De examenvragen reflecteren het academische niveau van de masteropleiding. Ook in de selectie aan masterproeven die de commissie heeft gelezen is dat het geval al zijn een meerderheid van de masterproeven erg descriptief van aard.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Algemene beschrijving Van de startende cohorte was 85% binnen het jaar afgestudeerd, van de volgende cohorte 58%. De meeste werkende studenten opteren voor een deeltijds programma.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als goed. De opleidingsverantwoordelijken hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd, hetgeen de commissie enigszins begrijpt aangezien de instroom van professionele bachelors via een schakelprogramma in een masteropleiding een nieuw gegeven is. Deze instroom mag niet zonder meer worden vergeleken met de instroom van bachelors met studieduurverkorting. Het zelfevaluatierapport wijst op de mogelijkheid om de studie deeltijds te volgen, dit wil zeggen te spreiden over twee maal twee jaar. In 2005–2006 waren vier studenten ingeschreven als deeltijds studenten die het eerste deel van het deeltijds modeltraject volgden; in 2006–2007 ging het over drie studenten die het tweede deel en 19 studenten die het eerste deel volgden. De evaluatie van de slaagkansen per masterjaar voor de volledige eerste en tweede cohorte is door het deeltijdse traject geen eenvoudige zaak. De slaagkansen voor de eerste cohorte masterstudenten bedragen 86% en 75% voor de tweede cohorte. Deze cijfers zijn berekend op het programma waarvoor studenten zich inschrijven. Er is dus een lichte daling in de slaagcijfers. De opleiding wijt de daling in de slaagcijfers aan de grotere heterogeniteit in de tweede cohorte: studenten die het programma volledig volgen, deeltijds volgen, nog slechts enkele onderdelen (waaronder de masterproef ) moeten afleggen. De commissie vindt deze verklaring logisch. In het algemeen is de commissie ingenomen met de slaagcijfers en doorstroomgegevens.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
91
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat binnen de opleiding Master in het sociaal werk voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen - Sla de handen in elkaar met de andere masteropleidingen in het Sociaal werk in Vlaanderen om de bekendheid van de opleidingsdoelen bij het werkveld te verhogen; - Formuleer algemene opleidingsdoelen voor de studenten die een verdieping van een professionele kennis wensen meer expliciet; - Structureer de contacten met het werkveld door een externe adviesraad of werkveldcommissie te creëren. Programma - Put ook uit de domeinen van de sociale sector zoals sociaal-cultureel werk en opbouwwerk om het profiel van het masterprogramma te schragen en niet alleen uit maatschappelijk werk en individuele hulpverlening; - Bewaak dat het methodenonderwijs voldoende aandacht krijgt in het programma; - Werk de samenhangbevorderende maatregelen in schakeljaar verder uit; - Streef naar een zekere stabiliteit in het programma gegeven de verschillende programmawijzigingen; - Werk het Blended Learning initiatief verder uit; - Bewaak op opleidingsniveau de verscheidenheid aan gekozen toets- en beoordelingsvormen; - Stel een verbetertraject op voor de Wetenschapswinkel of laat de optie om via deze weg een onderwerp voor de masterproef te bepalen achterwege; - Laat onderwerpen voor de masterproeven dichter aansluiten bij het lopend onderzoek binnen de faculteit en maakt alzo de begeleiding minder individueel; - Houd de (over)belasting van promotoren goed in het oog; - Betrek bij de beoordeling van de masterproeven, indien relevant, een persoon vanuit het werkveld; - Stel de verwachtingen met betrekking tot het voorbereidingsjaar scherp; - Maak werk van een diversiteitsbeleid binnen de faculteit. Inzet van personeel - Betrek het beroepenveld nauwer bij de opleiding; - Continueer de overgangsovereenkomst met de hogescholen na september 2008. Interne Kwaliteitszorg - Bouw een op de opleiding toegesneden alumniwerking uit; - Overweeg de oprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie. De commissie is verheugd dat de opleiding Master in het Sociaal werk aan de UA na het bezoek van de commissie reeds enkele initiatieven heeft genomen om tegemoet te komen aan de opmerkingen van de commissie waaronder de vraag van de commissie naar een meer centrale bewaking van de variëteit aan toets- en beoordelingsvormen. Daarnaast heeft de opleiding laten weten dat ze na het bezoek van de commissie een verbetertraject voor de wetenschapswinkel hebben ingesteld.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
92
Universiteit Antwerpen, Hogeschool Antwerpen en de Karel de Grote-Hogeschool
Deelrapport Master in het sociaal werk Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen
Inleiding Dit deelrapport behandelt de masteropleiding in het Sociaal werk die wordt georganiseerd door de Faculteit Sociale Wetenschappen van de Katholieke Universiteit Leuven in samenwerking met de Europese Hogeschool Brussel, de Katholieke Hogeschool Kempen, de Katholieke Hogeschool Leuven en de Katholieke Hogeschool Zuid-West-Vlaanderen van de Associatie K.U.Leuven. De Universiteit staat in voor de coördinatie van de opleiding. De visitatiecommissie bezocht de opleiding op 16 en 17 april 2008 ter plekke. De opleiding Master in het Sociaal werk is een van de drie ‘vooruitgeschoven masteropleidingen1’ in het Structuurdecreet (04/04/2003)2, naast de master in het Toerisme en de master in de Verpleegkunde en Vroedkunde. Het zijn de eerste masteropleidingen die in associatieverband worden georganiseerd. De Leuvense Master in het Sociaal werk is opengesteld voor gediplomeerde professionele bachelors in het Sociaal werk. De professionele bachelors dienen eerst een schakelprogramma van 60 studiepunten met succes te doorlopen alvorens zij zich kunnen inschrijven voor de masteropleiding. In het academiejaar 2004–2005 is het schakelprogramma van start gegaan. De masteropleiding is in het daaropvolgende academiejaar gestart. In dit rapport beoordeelt de commissie de masteropleiding in het Sociaal werk, die 60 studiepunten bedraagt. Het schakelprogramma is niet het voorwerp van de visitaties maar wordt in de marge toch in acht genomen, meer bepaald in het oordeel over de facetten ‘Samenhang van het programma’ (2.3) en ‘Toelatingsvoorwaarden’ (2.9). Beide facetten staan in nauwe relatie tot het schakelprogramma. Bij al de andere facetten velt de commissie geen oordeel maar maakt ze occasioneel melding van zaken die haar zijn opgevallen met betrekking tot het schakelprogramma.
1 | 2 |
Alert, jaargang 31, 1, (2005), p. 17 Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Decreet betreffende de herstructurering van het hoger onderwijs in Vlaanderen (04/04/2003)
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
93
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 1
Doelstellingen van de academische masteropleiding
Algemene beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt bij de beschrijving van de doelstellingen verwezen naar de ‘learning outcomes’ uit het European Qualifications Framework die bestaan uit drie componenten: (1) kennis, (2) vaardigheden, (3) competenties.
Kennis 1. Multi-disciplinaire kennis ! Kennis van relevante wetenschapstakken (sociologie, economie, sociaal beleid, organisatiepsychologie en -sociologie, menselijke erfelijkheidsleer, sociaal recht) en analysekaders om sociale problemen te analyseren ! Kennis van relevante wetenschapstakken om ethische vraagstukken te verduidelijken 2. Sociaal Beleid ! Kennis van de mechanismen die het sociaal beleid (in ruime termen gedefinieerd) determineren ! Kennis van de verschillende fasen van het beleidsproces ! Kennis van de functionele en disfunctionele effecten van sociaal beleid ! Kennis van verschillende typologieën van welvaartsstaten en welzijnssystemen in Europa ! Inzicht in de noodzaak, beperkingen en mogelijkheden van een Europees sociaal beleid ! Kennis in de onderlinge verhouding tussen arbeidsmarkt, werkgelegenheid en sociaal beleid ! Inzicht in de complexe verhouding tussen sociaal werk en sociaal beleid 3. Het functioneren van sociale voorzieningen ! Inzicht in het intra- en interorganisationeel functioneren van sociale voorzieningen ! Inzicht in de mogelijkheden en beperkingen van veranderingsprocessen in sociale voorzieningen ! Inzicht in het wetenschappelijk denken over hulpverlenende beroepen 4. Onderzoeksmethoden en statistiek ! Kennis van de relevante onderzoeksmethodologieën (kwantitatief en kwalitatief ), onderzoeksdesigns en methoden en technieken binnen het sociaal wetenschappelijk onderzoek ! Kennis van de verschillende soorten evaluatie-onderzoek (plan-, proces-, productevaluatie) ! Basiskennis van statistiek 5. Optiespecifieke kennis omtrent sociaal werk: maatschappelijk werk of het sociaal-cultureel werk ! Inzicht in de wetenschappelijke literatuur en het onderzoek omtrent sociaal werk (hulpverlening of sociaalcultureel werk). ! Inzicht in de theoretische principes van het sociaal werk en het veelvoud aan paradigma’s (optiespecifiek en optieoverstijgend). ! Inzicht in de drie centrale factoren binnen hulpverlening (cliënt(systeem), aanbod van hulpverlening en maatschappelijke context) ! Kennis van het empowermentparadigma ! Inzicht in de beschikbare sociaalculturele interventiestrategieën, hun premissen en de wetenschappelijke bevindingen waarop ze zijn gebaseerd ! Kennis van de eigenheid van burgerschap, civil society en maatschappelijke participatie
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
94
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Vaardigheden 1. Multidisciplinaire kijk op sociale problemen ! Analytisch, theoretisch en conceptueel denken vanuit verschillende disciplines ! Sociale problemen vanuit een multidisciplinaire benadering analyseren ! Vaardigheid om te onderzoeken in welke mate het sociaal werk aangepast is aan de huidige maatschappelijke problemen en veranderingen ! De reikwijdte en beperkingen van diverse menswetenschappen inzien bij het analyseren van sociale problemen en er constructief mee omspringen. ! Inzichten uit verschillende disciplines kunnen integreren en transfereren naar het sociaal werk 2. Sociaal beleid ! Vaardigheid om de verwevenheid tussen sociaal werk en sociaal beleid in kaart te brengen en te expliciteren ! Sociaal beleid (ruim gedefinieerd) situeren binnen een ruimer internationaal-comparatief kader ! Sociaal beleid kunnen vertalen naar de praktijk van het sociaal werk ! De bevindingen van het uitvoerend sociaal werk aftoetsen aan het huidige sociaal beleid zoals het tot uiting komt in de wetgeving en de sociale voorzieningen 3. Organisatievaardigheden ! Veranderingsprocessen in organisaties ontwerpen, uitvoeren en evalueren ! Onderlinge verwevenheid tussen het functioneren van organisaties en het sociaal werk expliciteren ! De bevindingen van het uitvoerend sociaal werk aftoetsen aan het sociaal beleid (zowel op organisatie niveau als op lokaal, landelijk en internationaal niveau). ! Empirische onderzoeksresultaten vertalen naar beleids- en praktijkinnovatie 4. Specifieke vaardigheden per afstudeerrichting: maatschappelijk werk of sociaalcultureel werk ! Gevestigde praktijken binnen hulpverlening of SCW bevragen op hun assumpties, methodieken en effecten. ! De huidige theorieën en de analysekaders van het sociaal werk in confrontatie brengen met de praktijk van het uitvoerend sociaal werk 5. Onderzoeksvaardigheden ! Empirisch onderzoek opzetten en uitvoeren omtrent relevante thema’s uit het sociaal werk en het sociaal beleid ! Kennis nemen van empirisch onderzoek omtrent sociaal werk en sociaal beleid ! Evaluatie-onderzoek omtrent sociale interventies opzetten, uitvoeren en evalueren ! Praktijkproblemen vertalen naar onderzoeksdesigns ! Op een wetenschappelijke wijze informatie verzamelen en beoordelen op haar kwaliteit ! Empirische onderzoeksresultaten vertalen naar beleids- en praktijkinnovaties ! Mondeling en schriftelijk over het eigen onderzoek kunnen communiceren met andere onderzoekers, beleidsverantwoordelijken en praktijkwerk(st)ers
Competenties De masteropleiding sociaal werk liet zich deels inspireren door het algemene BAMA-profiel van de Associatie K.U.Leuven en anderzijds door de specifieke doelstellingen (zoals ze uitgekristaliseerd zijn in de kennis en vaardigheden) om de competenties te omschrijven: - De afgestudeerde is in staat zelfstandig wetenschappelijk te redeneren en te handelen. - De afgestudeerde is in staat om complexe problemen in het sociaal werk en het sociaal beleid passend te benaderen en aan te pakken (probleemoplossend vermogen). - De student is in staat kritisch te reflecteren over de grenzen van de sociaal-wetenschappelijke paradigma’s en doet dit vanuit een multi-disciplinaire bril, daarbij tevens rekening houdend met ethische overwegingen.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
95
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
- De afgestudeerde is in staat onderzoek te concipiëren om praktijk- en beleidsgericht sociaal-wetenschappe lijke problemen te bestuderen. - De afgestudeerde is in staat om de eigen inzichten en werkervaring te toetsen aan wetenschappelijke bevindingen en oplossingen te ontwikkelen voor mogelijke discrepanties. - De afgestudeerde is in staat over het eigen onderzoek een wetenschappelijk verantwoord werkstuk te verdedigen en hierover te communiceren met andere onderzoek(st)ers, beleidsverantwoordelijken en praktijkwerk(st)ers. - De afgestudeerde beschikt over het vermogen tot multi-disciplinair samenwerken. - De afgestudeerde heeft een gevorderd inzicht in de wetenschappelijke kennis omtrent sociaal werk en sociaal beleid. - De afgestudeerde is in staat op grond van een theoretisch, beleids- of praktijkprobleem een eigen onderzoeksvraag te selecteren, te formuleren en passende oplossingsstrategieën voor te stellen. - De afgestudeerde is in staat om veranderingsprocessen in organisaties te ontwerpen, te implementeren en te evalueren op hun effecten. - De afgestudeerde heeft inzicht in de nieuwste kennis omtrent sociaal werk en sociaal beleid of delen ervan en is in staat om de wijze waarop de theorievorming beweegt te volgen en te interpreteren. Verder stipuleert de mission statement van de opleiding voor de Master in het sociaal werk vijf domeinspecifieke doelstellingen: (1) uitdiepen van de multidisciplinaire kennisbasis van het sociaal werk; (2) verwerven van inzicht in het sociaal beleid op de verschillende beleidsniveaus; (3) analyseren en aansturen van sociale voorzieningen en organisaties; (4) ontwikkelen van een onderzoekshouding en van onderzoeksvaardigheden; (5) verwerven van inzicht in de theoretische principes van het sociaal werk en het veelvoud aan paradigma’s.
Facet 1.1
Niveau en oriëntatie
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het niveau en de oriëntatie van de doelstellingen als goed. De commissie vindt dat de doelstellingen van de opleidingen helder en coherent zijn geformuleerd. Uit gesprekken met opleidingsverantwoordelijken begreep zij het dat het heel wat tijd heeft gekost om helderheid te scheppen in de opleidingsdoelstellingen. De commissie meent dat de opleiding daar anno 2008 cum laude in geslaagd is. De algemene en algemene wetenschappelijke doelstellingen die de opleiding als ‘learning outcomes’ aanduidt, correleren duidelijk met artikel 58 van het Structuurdecreet. De opleiding focust goed op het beheersen van de algemene competenties en algemene wetenschappelijke competenties. De opleiding heeft ambities op het vlak van het bijbrengen van onderzoeksvaardigheden en bereikt een academisch masterniveau. De Leuvense opleiding heeft als expliciet doel bij te dragen aan een academische bovenbouw van het sociaal werk in Vlaanderen en lijkt hierin te slagen. De doelstellingen zijn eveneens gericht op het bijbrengen van een gevorderd begrip in de wetenschappelijkdisciplinaire kennis rond het sociaal werk en daarbij behorende hulpwetenschappen. De commissie schat de maatschappelijke relevantie van de opleiding hoog in en hoopt dat de financiële randvoorwaarden aanwezig zijn om het voortbestaan van de masteropleiding te garanderen mits het profiel van de opleiding ook weerspiegeld wordt in expertise van het onderwijzend personeel (zie ook 3.2). De bezorgdheid van de commissie is groot aangezien uit gesprekken met het faculteitsbestuur blijkt dat er allerminst spijkerharde garanties voorhanden zijn om de expertise van het onderwijzend personeel nog meer te richten naar sociaal werk.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
96
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Naar potentiële studenten en het werkveld toe kan de zogenaamde pr van de opleiding nog beter. Om het werkveld – en dus ook potentiële werkstudenten – beter bekend te maken met de competenties van de afgestudeerde Master in het sociaal werk beveelt de commissie concreet aan om de handen in elkaar te slaan met de andere masteropleidingen in het Sociaal werk in Vlaanderen. In de korte bestaansgeschiedenis van de opleiding valt de commissie de goede samenwerking met de betrokken hogescholen op. De commissie betreurt dan ook dat sedert dit academiejaar de intensiteit van samenwerking met de hogescholen afneemt. Hier wordt later dieper op ingegaan.
Facet 1.2
Domeinspecifieke eisen
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet domeinspecifieke eisen als goed. Uit het zelfevaluatierapport en gesprekken met de opleidingsverantwoordelijken blijkt dat de Leuvense masteropleiding het accent wil leggen op de wisselwerking tussen sociaal werk en sociaal beleid in metaperspectief. De domeinspecifieke doelstellingen worden als speerpunten binnen de opleiding beschouwd en ook zo benoemd. De commissie waardeert het onderscheidende profiel ten aanzien van de andere Vlaamse masteropleidingen in het Sociaal werk. Op Vlaams niveau vergelijkt de opleiding zich met de Antwerpse Master in het Sociaal werk gegeven de sociaal-wetenschappelijke benadering van beide opleidingen en verwijst zij in dit kader naar het gezamenlijke mission statement. Internationaal trekt de opleiding de vergelijking met de gelijknamige opleiding aan de Penn Unversity, US en de verschillende departementen ‘Social Policy and Social Work’ in Groot-Brittannië, tenminste de departementen die aan verdiepende theorievorming doen. Volgens de commissie zijn de doelstellingen goed afgestemd op de eisen van buitenlandse vakgenoten en de wensen van het beoogde beroepenveld. De opleiding organiseerde met deze laatste categorie enkele rondetafelgesprekken. Hieraan moet worden toegevoegd dat de mate van feitelijk contact met het werkveld weinig intensief is en actiever moet worden ingevuld mogelijks via de heroprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie.
Conclusie bij onderwerp 1: Doelstellingen van de opleiding Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Doelstellingen van de opleiding positief beoordeeld.
Onderwerp 2
Programma
Algemene beschrijving Voorafgaand aan de masteropleiding loopt een schakelprogramma van 60 studiepunten. Het schakelprogramma wil de studenten met een diploma van de professionele bacheloropleiding in het Sociaal werk voorbereiden op (‘omschakelen naar’) de Master in het Sociaal werk. De klemtoon ligt op theoretische verdieping en methodologie. De schakelstudent heeft de keuze tussen twee onderwijssporen: maatschappelijk werk of sociaal-cultureel werk. Hij of zij dient het schakelprogramma met succes te hebben doorlopen alvorens in het eigenlijke masterprogramma in te stromen (zie tabel hieronder). Het schakelprogramma werd voor het eerst ingericht in 2004–2005, het masterjaar in 2005–2006. de masteropleiding (schakel + master) kan deeltijds worden gevolgd over 2 x 2 jaar.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
97
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Tabel 1: Opleidingsonderdelen van het masterprogramma 2007–2008
MASTER in het sociaal werk – programma 2007–2008 60 Studiepunten Gemeenschappelijke opleidingsonderdelen
50
Analyse van de sociale voorzieningen als organisatie (U = uitdiepend)
6
Comparatieve analyse van het sociaal beleid (U)
8
Organisatie-analyse, herontwerp en verandering
5
Data-analyse in de sociale wetenschappen met oefeningen
5
Ethiek en samenleving (S=specialiserend)
4
Menselijke erfelijkheidsleer (U)
4
Masterproef (S)
18
Keuzepakket hulpverlening
6
Evaluatieonderzoek hulpverleningsprogramma’s (S)
6
Keuzepakket sociaal-cultureel werk
6
Concepten van burgerschap en evoluties in de maatschappelijke participatie (S)
6
Keuzevakken Genderstudies
4
Human resource management
4
Beleidsanalyse
4
Kritische maatschappijtheorie
4
De gemeenschappelijke onderdelen van het huidige programma van de masteropleiding zijn qua niveau uitdiepend of specialiserend. Uitdiepende onderdelen zijn Analyse van de sociale voorzieningen als organisatie, Comparatieve analyse van sociaal beleid en Menselijke erfelijkheidsleer. Specialisatieonderdelen zijn Ethiek en samenleving en de Masterproef, die voor een derde van de punten is voorbehouden. Studenten dienen ook de onderdelen Dataanalyse in de sociale wetenschappen en Organisatie-analyse, herontwerp en verandering te doorlopen. Globaal wil het programma relevante disciplines en denkkaders aanbieden om het sociaal werk en het sociaal beleid te analyseren en te toetsen aan de maatschappelijke veranderingen. Masterstudenten kunnen kiezen tussen de stroming ‘Maatschappelijk Werk’ of ‘Sociaal-cultureel werk’ voor specialisatie van 6 SP in resp. Evaluatieonderzoek hulpverleningsprogramma’s of Concepten van burgerschap en evoluties in de maatschappelijke participatie. Voor 4 SP kiezen de studenten één van de vier aangeboden keuzeonderdelen.
Facet 2.1
Relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de relatie tussen doelstellingen en inhoud van het programma als voldoende. Het programma is zeer zeker interessant, maar de domeinspecifieke invulling ervan is beperkt. De relatie tussen sociaal beleid en sociaal werk, en de relevantie van deze relatie, worden wel als uitgangspunt genoemd in de doelstellingen maar zijn niet helemaal uitgewerkt op het niveau van de opleidingsonderdelen. Daar waar de master domeinspecifiek wordt ingevuld, vindt de commissie dat het sociaal-cultureel werk en het opbouwwerk te weinig aandacht krijgt. Welzijnswerk en individuele hulpverlening komen dan weer wel expliciet aan bod in de programmaonderdelen.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
98
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Het curriculum concretiseert in voldoende mate de academische eindkwalificaties van de opleiding maar er kan volgens de commissie nog beter tegemoet worden gekomen aan de domeinspecifieke eisen van het sociaal werk in zowel het schakel- als masterprogramma. De inkleuring van de opleidingsonderdelen voor sociaal werk gebeurt, maar sporadisch. Uit gesprekken met studenten en afgestudeerden leidt de commissie af dat in het schakeljaar en toegeleverd onderwijs de ene docent aandacht besteedt aan sociaal werk en differentieert naar de verschillende groepen studenten die in het college zit, en dat de andere docent dat niet doet of alleen aandacht aan een andere dan sociaal werk groep geeft. Docenten in het schakeljaar of sommige docenten van toegeleverde opleidingsonderdelen in het masterjaar lijken niet altijd te weten welke groepen studenten precies in hun college zitten, en houden de informatie algemeen. Studenten blijven dan zitten met de vraag wat met de aangeboden informatie te doen richting sociaal werk, en krijgen ook geen aanwijzingen hoe op deze vraag een begin van antwoord te zoeken. Andere docenten houden wel degelijk rekening met de verschillende groepen en spitsen de informatie daarop toe, onder meer door voorbeelden te geven vanuit de verschillende disciplines. Voorbeelden van ‘good practice’ zijn het seminarie ‘Kritische analyse van het sociaal werk’ en de opleidingsonderdelen ‘Sociale problemen’ en ‘Sociaal recht’ in het schakelprogramma. Voorbeelden van ‘good practice’ in het diplomajaar van de master zijn: ‘Analyse van de sociale voorzieningen als organisatie’, ‘Comparatieve analyse van het sociaal beleid’ en ‘Organisatie-analyse, herontwerp en verandering’. Het algemene beeld dat de commissie kreeg is een beeld van diversiteit, maar ook van ongestuurdheid en gebrek aan zeggenschap van de opleiding over de inhoud van het toegeleverd onderwijs. De visitatiecommissie meent dat docenten die niet diversifiëren naar de studenten sociaal werk in schakel- en masterjaar vanuit de Onderwijscommissie van de masteropleiding gevraagd moeten worden om in hun opleidingsonderdeel de relatie met sociaal werk zoveel als mogelijk te maken. Vanuit de masteropleiding moeten deze docenten daarvoor ook ondersteuning krijgen. Het verspreiden van een beknopte infobundel over de masteropleiding sociaal werk onder het assisterend personeel zoals in het verleden reeds is gebeurd, volstaat niet. De commissie vernam dat er nog dit academiejaar een docentenoverleg zal worden georganiseerd en hoopt dat dit overleg een goede aanzet vormt tot een betere bekendheid binnen het onderwijskorps. De commissie is positief over het feit dat het pakket methodologie in het programma is toegenomen met het oog op de versterking van de masterproef. Op die manier sluit het programma beter aan bij de onderzoeksdoelen van de opleiding (zie ook facet 2.2). Het toegenomen belang van methodologie ging jammer genoeg evenwel ten koste van het opleidingsonderdeel Economie. De commissie ving tijdens haar bezoek minder positieve geluiden op over het opleidingsonderdeel Menselijke erfelijkheidsleer in die zin dat de relevantie van dit indertijd (maar nu geschrapte) erg klinisch getinte onderdeel studenten en afgestudeerden ontgaat. Ook de commissie stelt zich vragen bij de relevantie van dit opleidingsonderdeel binnen een masteropleiding Sociaal werk en zou het zinvol vinden dat – zoals geadviseerd door de sub-POC van de masteropleiding – dit opleidingsonderdeel vanaf volgend academiejaar uit het programma zou worden geschrapt. Het nature-nurture debat zal vanaf volgend academiejaar in de marge kortelings aan bod komen in het opleidingsonderdeel Sociale problemen in het schakelprogramma. Het is volgens de commissie een gemiste kans dat de opleiding wel aandacht besteedt aan dit debat maar dat er geen aandacht meer uitgaat naar de voor het sociaal werk belangrijke hulpwetenschap economie. Andere hulpwetenschappen zoals het sociaal recht en ethiek zijn dan weer wel goed vertegenwoordigd in het schakelcurriculum. De internationalisering is beperkt ontwikkeld. De opleiding doet aan ‘internationalisation @ home’ door in het schakel- en masterprogramma de studenten in contact te brengen met buitenlandse literatuur.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
99
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Facet 2.2
Academische en professionele gerichtheid van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de academische en professionele gerichtheid van het programma als voldoende. Studenten getuigen dat er een grote kennisontwikkeling in het programma plaatsvindt. De commissie betwist dit allerminst, maar meent dat de domeinspecifieke kennisontwikkeling omtrent het sociaal werk onvoldoende geëxpliciteerd is in het programma. Recente (internationale) ontwikkelingen in het wetenschapsgebied komen aan bod, maar wat te beperkt. Dit wordt onder meer weerspiegeld in het beperkt gebruik van internationale literatuur. De aanwezigheid van hulpwetenschappen wordt door de opleidingsverantwoordelijken omschreven als ‘het doel om de geest van studenten te verruimen en hen weg te trekken uit de zogenaamde casuïstiek’ (denken in casussen) die aan de hogescholen vaak aan de orde is. De commissie vindt de ‘geestesverruimende rationale’ achter bijvoorbeeld economie wel zeer nuttig en betreurt derhalve de schrapping ervan in het programma, maar begrijpt ook dat het pakket methodologieonderwijs verstevigd diende te worden. De commissie vernam dat studenten in het seminarie hun onderzoeksvaardigheden ontwikkelen en deze leren toepassen op de praktijk. Verder werd het methodologische luik, meer bepaald de kwantitatieve methoden, aangesterkt in het programma om de onderzoeksvaardigheden van studenten te verhogen. De commissie acht dit positief, maar hoopt wel dat deze programmawijziging de kwalitatieve methoden niet doet ondersneeuwen. De onderzoeksgebondenheid van het programma, die weliswaar voldoende is, zou volgens de commissie verder kunnen worden verstevigd door een meer geprofileerd eigen onderzoeksprogramma. Voor de aansluiting van het programma bij de actuele beroepspraktijk is interactie met het werkveld en de hogescholen van primordiaal belang. De relatie met het werkveld is beperkt: er lijkt geen structureel overleg met het werkveld te zijn, er zijn enkel een paar rondetafelgesprekken geweest maar die dateren al van enkele jaren geleden. De betrokkenheid van de hogescholen bij de uitvoering en verdere ontwikkeling van deze master lijkt, zoals eerder aangehaald, eerder af dan toe te nemen. Eerder waren docenten van de hogescholen betrokken bij het schakeljaar en de begeleiding van de masterproeven. Dat gebeurt nu niet meer, en voelt als een gemiste kans.
Facet 2.3
Samenhang van het programma
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de samenhang van het programma als goed. De commissie vindt dat het masterprogramma en het schakelprogramma – dat onder dit facet wordt meegenomen in de beoordeling – in het algemeen logisch en sequentieel zijn opgebouwd. Zowel uit gesprekken met de studenten uit het schakelprogramma alsook uit de studentenbevragingen die de opleiding heeft georganiseerd (2007) blijkt dat veel studenten tevreden zijn over de opbouw van het schakelprogramma (60 SP) dat de vooropleiding van professionele bachelorstudenten Sociaal werk wil afstemmen op de begincompetenties van de master. Wel valt op dat in het schakelprogramma duidelijk twee verschillende groepen studenten zitten, te weten de werkstudenten en de uit te professionele bacheloropleiding doorstromende studenten. Het vakkenpakket heeft voor de eerste groep de functie van verfrissen en actualisering van de kennis, alsook een verdiepende functie. Deze studenten hebben soms meerdere jaren werkervaring, maar evenzoveel jaren afstand tot hun oorspronkelijke opleiding. De groep werkstudenten waarmee de commissie sprak, staat erg positief tegenover de inhoud van het schakelprogramma en looft de vele modaliteiten die het programma flexibel maken. In de studentenbevraging (2007) geeft de helft van de respondenten evenwel aan dat volgens hen het programma onvoldoende mogelijkheden biedt inzake alternatieve trajecten. Voor de tweede groep studenten, de doorstromers, heeft het vakkenpakket uit het schakeljaar
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
100
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
voornamelijk de verdiepende functie. Door de korte afstand van deze studenten tot hun oorspronkelijke professionele bacheloropleiding, ontstaat echter wél herhaling en overlap. Af hankelijk van welke hogeschool de studenten af komstig zijn, zijn bepaalde wijsgerige en rechtsonderdelen al gezien. Dit is vooral het geval voor studenten die komen van de Katholieke Hogeschool Leuven, die de Master toch aanzienlijk ‘bevoorraadt’ van instromende studenten. De commissie meent dat mogelijke overlap zou opgevangen kunnen worden door ook in het schakeljaar te werken met keuzeopleidingsonderdelen, of met vrijstellingen voor die opleidingsonderdelen die duidelijk in de vooropleiding met de gewenste diepgang aan de orde geweest zijn. Een andere vaststelling is dat de toelevering van docenten verbonden aan een andere opleiding dan Sociaal werk vooral in het schakelprogramma zeer groot is en de link naar het sociaal werk in het opleidingsonderdeel onduidelijk is. Een gedegen afstemming van de vakinhoud van de toegeleverde opleidingsonderdelen met die aan de hogescholen kan bijdragen aan een hogere coherentie. Grotere unanimiteit bestaat er onder studenten en afgestudeerden over de inhoudelijke samenhang van het masterprogramma. De overgrote meerderheid van de studenten en afgestudeerden vindt dat programma erg coherent. Ook de commissie is die mening toegedaan. Er is immers een goede balans tussen verplichte en keuzeopleidingsonderdelen. De aangeboden keuzerichtingen zijn zinvol en sluiten goed aan bij het sociaal werk.
Facet 2.4
Studieomvang
De masteropleiding in het Sociaal werk voldoet met 60 studiepunten aan de decretaal vastgelegde eisen inzake studieomvang.
Facet 2.5
Studietijd
Algemene beschrijving Studenten en afgestudeerden werden in 2007 bevraagd over de studiebelasting en moeilijkheidsgraad van de opleiding Sociaal werk en specifiek voor de werkstudenten heeft de opleiding gepeild naar de combinatie van studeren en werken. Bij alumni bedraagt de non-responsgraad van de bevraging 55%. De studietijdmetingen zullen de volgende academiejaren systematisch worden uitgevoerd.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studietijd van de masteropleiding als voldoende. Uit de bevraging komt naar voor dat het programma goed studeerbaar is, behoudens voor sommige werkstudenten. De bevraging toont namelijk aan dat werkstudenten het niet appreciëren dat er lessen verplaatst worden. Deze bevinding werd bevestigd door de werkstudenten met wie de commissie sprak tijdens haar bezoek. In principe worden de lessen voor de werkstudenten gegroepeerd in een blok van 1,5 dag. In het academiejaar 2007–2008 werden de contacturen evenwel gespreid over 3 dagen hetgeen het voor de werkstudenten, vanuit hun werksituatie onmogelijk maakt om de hele tijd aanwezig te zijn. De commissie betreurt dit daar studenten die rechtstreeks doorstromen van de bacheloropleiding in het schakelprogramma aangeven dat de aanwezigheid van werkstudenten een noodzakelijke voorwaarde is om opdrachten waarin de link naar de praktijk moet worden gelegd te kunnen uitvoeren. Daarnaast meent de commissie dat de input van werkstudenten uit het veld erg verrijkend is tijdens colleges. Ze beveelt de opleiding dan ook aan al het mogelijke te doen om de colleges terug in een in de tijd gecomprimeerd blok aan te bieden. Tijdens de gesprekken die de commissie voerde gaven de studenten en alumni aan dat de masterproef een grote oorzaak van studievertraging is: het werk blijkt niet of nauwelijks af te ronden binnen de voorziene periode/ voorziene tijd en de gemiddelde studieduur strandt op ongeveer 1,5 jaar. Dit wordt voornamelijk veroorzaakt door
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
101
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
de masterproef. In de studentenenquête uitgevoerd in 2007 geeft 31 van de 41 bevraagden daarentegen wel aan voldoende tijd te hebben om aan de masterproef te werken. De commissie vraagt de opleiding om de studietijd van zowel schakel- als masterprogramma blijvend te monitoren, in concreto ook de studietijd van de masterproef aangezien het aantal studiepunten werd teruggeschroefd van eertijds 20 tot 18 SP, maar het werk eraan niet in omvang lijkt te zijn afgenomen.
Facet 2.6
Afstemming tussen vormgeving en inhoud
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de afstemming tussen vormgeving en inhoud van het programma als goed. De K.U.Leuven heeft gekozen voor een onderwijsconcept, dat van toepassing is voor de universiteit als geheel: begeleide zelfstudie. Dit impliceert dat studenten verantwoordelijk zijn voor het eigen leren. De docent is verantwoordelijk voor het bepalen van specifieke doelstellingen, de uitwerking van een evaluatiesysteem en de uitbouw van een leeromgeving waarbij deze drie elementen op elkaar worden afgestemd. De commissie is tevreden over het onderwijsconcept en meent dat het In lijn is met de geformuleerde doelstellingen. Verder is het voor de commissie duidelijk dat de masteropleiding in het Sociaal werk op een goede manier aandacht besteedt aan de afstemming tussen vormgeving en inhoud. Als meest voorkomende werkvormen worden in het zelfevaluatierapport genoemd: hoorcollege, interactiecollege, responsiecollege, seminariewerkgroep, opdrachten, zelfstudie. Er is dus duidelijk sprake van een grote variatie in werkvormen die bijdragen aan het bereiken van de doelstellingen. Een meerderheid van de studenten en alumni toont zich overigens tevreden over de verhouding van werkvormen binnen het opleidingsprogramma. De werkstudenten – het gaat wel over kleine aantallen – maken melding van een teveel aan zelfstudie en groepsopdrachten en de commissie meent dat de opleiding hier de balans beter zou moeten bewaken. Het elektronisch toets en leerplatform dat wordt gebruikt, biedt mogelijkheden voor communicatie met de studenten, voor het stimuleren van samenwerking van studenten, voor het aanbieden van digitale toetsen en studiemateriaal, voor het verwijzen naar externe bronnen… Het wordt gezien als een belangrijke ondersteuning en begeleiding voor studenten bij hun (zelfstandig) leerproces en de commissie heeft waardering voor de verschillende applicaties ervan in het onderwijs.
Facet 2.7
Beoordeling en toetsing
Algemene beschrijving Het semesterexamensysteem (SES) is door de K.U.Leuven in 2001 ingevoerd voor alle opleidingen en studiejaren. Een betere spreiding van de studiedruk, een goede aansluiting bij het concept van begeleide zelfstudie en verwachte ontwikkelingen op Europees niveau lagen aan deze keuze ten grondslag. De leerstof wordt gefaseerd aangeboden in twee gelijke semesters en op het einde van die semesters – in januari en juni – worden examens afgelegd over de op dat ogenblik afgesloten onderdelen van de opleiding. Herkansingen voor deze examens worden georganiseerd van medio augustus tot medio september. De examenregeling wordt in de regel ten minste vijf weken voor het begin van de eerste en de tweede zittijd resp. ten minste twee weken vóór het begin van de derde examenperiode ad valvas en via de facultaire webstek publiek bekend gemaakt. Het examenreglement is online raadpleegbaar. Examens vinden schriftelijk of mondeling plaats met schriftelijke voorbereiding. De permanente evaluatie binnen opleidingsonderdelen gebeurt geregeld ook het hele jaar door. Er wordt regelmatig tussentijds geëvalueerd en feedback gegeven, bijvoorbeeld aan de hand van groepspresentaties en papers. Docenten geven bij de start van een opleidingsonderdeel aan wat de leerinhoud en de doelstellingen zijn en de wijze van evalueren.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
102
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de beoordeling en toetsing als voldoende. De commissie stelt vast dat binnen de opleiding een zo goed mogelijke spreiding van de examens per studiejaar en per individuele student wordt nagestreefd. Verder vernam de commissie dat eventuele aanpassingen van de gekozen evaluatievorm de goedkeuring moeten krijgen van het Faculteitsbestuur en tijdig moeten worden ingediend, hetgeen het vertrouwen van de commissie wekt. In de masteropleiding worden verschillende examenvormen gebruikt die zijn afgestemd op toetsing of leerdoelen zijn bereikt. De meerderheid van de examens is mondeling, omdat daarbij vaardigheden kunnen worden getoetst die schriftelijk moeilijk na te gaan zijn. Schriftelijke examens worden enkel georganiseerd voor de opleidingsonderdelen waar de studenten aansluiten bij een andere grotere studentengroep. Verder worden ook ‘open-boek’ examens georganiseerd en worden studenten ook geëvalueerd aan de hand van papers die ze schrijven. De commissie waardeert dat werkstudenten voor een aantal opleidingsonderdelen een alternatieve examenvorm kunnen aanvragen, zoals bijvoorbeeld het indienen van een paper in plaats het afleggen van een mondeling examen . De commissie heeft examenvragen ingekeken en vindt het niveau ervan academisch. Wel stelde ze vast dat bij enkele opleidingsonderdelen het examen slechts één bepaald onderdeel van de leerinhoud behelsde. De commissie meent dat in deze gevallen een betere spreiding van de examenvragen over de te kennen leerstof wenselijk is. Verder vernam de commissie van de studenten dat in een enkel geval de moeilijkheidsgraad van de oefeningen tijdens van het examen hoger ligt dan die tijdens de praktische oefeningen. De commissie vernam van het assisterend personeel betrokken bij dit onderdeel dat er een modelexamen op het elektronisch toets- en leerplatform wordt gepubliceerd. Ze hoopt dat dit modelexamen een realistischer beeld schetst van de verwachtingen van de examinator.
Facet 2.8
Masterproef
Algemene beschrijving In het zelfevaluatierapport wordt aangegeven dat de masterproef een proeve van het zelfstandig wetenschappelijk kunnen is: de studenten bewijzen dat ze op autonome wijze de verworven kennis, vaardigheden en attitudes kunnen toepassen binnen het formaat van een onderzoeksproject. Het aantal studiepunten van de masterproef bedraagt 18 SP sinds academiejaar 2007–08, voorheen bedroeg het 20 SP.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet masterproef als goed. De masterproef, die met 18 studiepunten voldoet aan de decretale eisen ter zake, neemt een significant deel van het masterprogramma in. Wel meent de commissie dat het relatieve gewicht van de masterproef in de opleiding wordt onderschat: weinig studenten slagen er in om tijdig (d.i. voor de eerste zittijd) hun masterproef in te dienen. De tijd voor het maken van de masterproef is kort. Op het einde van het schakeljaar worden weliswaar mogelijke onderwerpen bekend gemaakt, maar de bevestiging van welke student aan welk onderwerp kan werken gebeurt pas bij het begin van het masterjaar. Daardoor gaan verschillende maanden verloren die door de studenten zouden kunnen worden benut als oriëntatiefase. Studenten vragen hier ook naar. De commissie beveelt aan het onderwerp van de masterproef op het einde van het schakeljaar vast te leggen.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
103
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Verder stelt de commissie vast dat de keuze van de onderwerpen grotendeels wordt bepaald door de lijsten die docenten op het einde van het schakeljaar beschikbaar stellen. Het is volgens de visitatiecommissie een gemiste kans dat het werkveld niet actief uitgenodigd wordt om vragen voor masterproeven te formuleren. De commissie is onder de indruk van de kwaliteit van de masterproeven die ze heeft gelezen. De werken geven blijk van zelfstandig probleemoplossend vermogen, analytisch denken, kritische houding en onderzoeksvaardigheid. De commissie komt in het algemeen ook tot een vergelijkbare quotering van de resultaten. De begeleiding van de masterproeven laat een heel divers beeld zien waarbij de ene promotor en/of assessor erg bereikbaar en responsief is en de andere niet. Bovendien gebeurt de begeleiding voornamelijk op individuele basis. Het zou, zeker gezien de onderwerpkeuze grotendeels bepaald wordt door de door docenten opgegeven themalijsten, voor de hand liggen om de begeleiding ook meer een groepskarakter te geven en gebruik te maken van ‘peer review’ waarbij een docent verschillende studenten collectief begeleidt. Daar wordt wel melding van gemaakt, maar het is nog geen courante praktijk. De beoordeling van de masterproef gebeurt door een commissie die is samengesteld uit de promotor, een verslaggever en een voorzitter. Voor wat betreft de quotering vernam de commissie dat in het geval dat de promotor en de verslaggever het oneens zijn over de score, de examencommissie het resultaat bepaalt. Dit is geen optimale methode volgens de visitatiecommissie aangezien de examencommissie niet aanwezig was bij de verdediging van de masterproef.
Facet 2.9
Toelatingsvoorwaarden
Algemene beschrijving Het zelfevaluatierapport vermeldt dat professionele bachelors in het Sociaal werk kunnen instromen in de masteropleiding mits zij met succes het schakelprogramma van 60 studiepunten hebben doorlopen. Indien de student geen houder is van het genoemde diploma, maar op basis van genoten opleiding gecombineerd met relevante beroepservaring, toch toelating wenst tot dit programma, kan deze een gemotiveerd verzoekschrift tot toelating indienen bij de studentenadministratie van de Faculteit. De EVC procedure bestaat, maar hier is tot op heden nog geen gebruik van gemaakt. Het schakel- en masterprogramma kunnen ook deeltijds worden gevolgd in 2x2 jaar. Jaarlijks maken een aantal werkstudenten hier gebruik van.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet de toelatingsvoorwaarden als voldoende. In het academiejaar 2004–2005 bedroeg het aantal studenten in het schakelprogramma 51. De drie daaropvolgende academiejaren schreven respectievelijk 91, 71 en 41 studenten zich in voor het schakelprogramma. Toen het masterprogramma in 2005–2006 van start ging omvatte de eerste cohorte 31 studenten. In de twee daaropvolgende jaren waren respectievelijk 59 en 39 masterstudenten ingeschreven. Ten opzichte van het academiejaar 2006–2007 zijn de studentenaantallen in 2007–2008 sterk gedaald. Gemiddeld 20 procent van de eerste inschrijvingen waren werkstudenten. Dit percentage is in 2007–2008 sterk gedaald, maar exacte cijfers zijn nog niet bekend. De commissie beveelt de opleiding aan om de terugval van het aantal werkstudenten binnen de opleiding te analyseren. Indien de afname van deze groep zich doorzet, dient de opleiding een beleid terzake te ontwikkelen aangezien zij in het programma gebruik wil maken van de praktijkervaring van werkstudenten.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
104
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
De meeste instromers hebben de professionele bacheloropleiding in het Sociaal werk aan de Katholieke Hogeschool Leuven achter de rug. Er zijn ook studenten die een diploma behaalden aan een andere geassocieerde hogeschool. Een kleine minderheid heeft gestudeerd aan een niet-geassocieerde hogeschool zoals de Karel de Grote-Hogeschool. De commissie waardeert het dat deze laatste groep ook zijn weg vindt naar de Leuvense opleiding. Toch is de commissie niet helemaal overtuigd van de beperking van de instroom voor de master tot exclusief professionele bachelors in het Sociaal werk (en dus geen studenten met diploma’s van andere aanverwante professionele bachelors of academische bachelors toegang geeft) omdat verschillende instroomprofielen een verrijking voor de studenten kunnen inhouden. De commissie meent dat met een enigszins aangepast schakelprogramma voor studenten zonder een bachelordiploma in het Sociaal werk, een bredere instroom toch gecombineerd kan blijven met de focus op sociaal werk. De commissie waardeert dat de eerste twee academiejaren dat het schakelprogramma werd ingericht de studenten tijdens onderdelen in het schakelprogramma of in de begeleiding van de masterproef in contact kwamen met docenten van de hogeschool. Dit faciliteert de overgang van de professionele bacheloropleiding naar de masteropleiding. Jammer genoeg is sedert het academiejaar 2007–2008 deze brugfunctie verdwenen aangezien de hogeschooldocenten niet meer betrokken zijn bij het schakelprogramma. In het algemeen is het schakelprogramma een degelijke voorbereiding op het masterprogramma dat in de lijn van het voortraject liggende beginkwalificaties voorop stelt. Ten slotte meent de visitatiecommissie dat in het kader van diversiteit meer aandacht nodig is voor verschillende doelgroepen, meer in het bijzonder allochtone studenten en kansarme studenten die momenteel ondervertegenwoordigd zijn in de opleiding. Er is weliswaar een werkgroep allochtone studenten in het leven geroepen maar deze staat nog in de kinderschoenen en over de concrete ontwikkeling van een beleid ter zake is nog geen sprake. De Faculteit zou haar krachten moeten bundelen met de hogescholen die meer beslagen zijn in het aantrekken van deze doelgroepen. De opleiding in het Sociaal werk is een ideale casus om in de geest van het zalmmodel3 een vlotte doorstroom te creëren van de hogeschool naar de universiteit.
Conclusie bij onderwerp 2: Programma Gegeven de positieve beoordelingen van alle facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Programma positief beoordeeld.
Onderwerp 3
Inzet van personeel
Algemene beschrijving Binnen de K.U.Leuven wordt een onderscheid gemaakt tussen vier personeelscategorieën: het zelfstandig academisch personeel (ZAP), het assisterend academisch personeel (AAP), het bijzonder academisch personeel (BAP) en het administratief en technisch personeel (ATP). Vacatures voor het zelfstandig academisch personeel (ZAP) zijn het gevolg van nieuwe of aangepaste onderwijsprogramma’s, emeritaten of het wegvallen of ontslag van docenten. Meer specifiek is de nood aan een voorlopige invulling van een (deel van een) onderwijsopdracht in de vorm van een zgn. plaatsvervanger. Leden van het ZAP3 |
Het zalmmodel staat tegenover het watervalsysteem, waarbij leerlingen zowel in secundair als hoger onderwijs hogerop klimmen in plaats van afdalen.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
105
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
korps en gedoctoreerde AAP/BAP-leden kunnen dan intern solliciteren met het oog op een tijdelijke oplossing, zonder dat een vacature wordt uitgeschreven. De dossiers van de kandidaten worden voorgelegd aan de Facultaire beoordelingscommissie. Eens benoemd, kan een ZAP-lid dat nog niet de graad van gewoon hoogleraar heeft, deelnemen aan de jaarlijkse bevorderingsronde. De voorstellen tot vacature voor een betrekking van assisterend academisch personeel (AAP) (met inbegrip van de praktijkassistenten) of bijzonder academisch personeel (BAP) worden opgesteld door de betrokken onderzoekseenheid en de faculteit binnen het kader van de voorziene middelenallocatie. In de regel zijn AAP-mandaten onderwijsgebonden, terwijl BAP-mandaten doorgaans aan specifieke onderzoeksprojecten gekoppeld zijn. BAP-leden kunnen echter eveneens in beperkte mate voor onderwijsondersteuning worden ingeschakeld. AAP-leden krijgen in de regel een tweemaal vernieuwbare aanstelling voor twee jaar. De praktijkassistenten worden aangesteld voor hernieuwbare termijnen van minimum één en maximum vijf jaar. Voor onderwijsprofessionalisering kunnen docenten en assistenten terecht bij de Dienst Universitair Onderwijs/ Informatie en Communicatie Technologie in het Onderwijs (DUO/ICTO), in tussentijd veranderd in DUO en bij het facultaire Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsvernieuwing.
Facet 3.1
Kwaliteit personeel
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwaliteit van het personeel als goed. De kwaliteit van het personeel is zonder meer goed. Dat geldt voor ZAP, AAP en administratief en technisch personeel en blijkt uit het materiaal dat de commissie kon inzien en getuigenissen van studenten en afgestudeerden. Voor het academisch personeel zijn er veel mogelijkheden tot onderwijsprofessionalisering vanuit centrale diensten die op de waardering van de commissie kunnen rekenen. Uit de goede kwaliteit van het personeel is evenwel geen garantie gegeven dat hun inbreng in de Master sociaal werk ook de kwaliteit van die opleiding voldoende in beeld brengt. De mate waarin het personeel vanuit hun eigen expertise de brug slaan naar sociaal werk verschilt van docent tot docent. Er wordt vanuit de master relatief weinig gedaan om daarop aan te sturen. De commissie is er voorstander van dat de middelen van de opleiding worden aangewend om gekwalificeerde personen gedeeltelijk aan te stellen aan de hogeschool en aan de universiteit hetgeen nu niet echt het geval is. Verder is er onduidelijkheid bij de opleiding over hoe omgegaan zal worden met het emeritaat van twee voor de opleiding in het Sociaal werk belangrijke hoogleraren. De informatie die de commissie hierover kreeg sprak elkaar tegen. De masteropleiding en de Faculteit doen er goed aan zich hier tijdig over te buigen en een gezamenlijk beeld te ontwikkelen over deze emeritaten en de opvolging van beide hoogleraren.
Facet 3.2
Eisen academische en professionele gerichtheid
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet eisen academische en professionele gerichtheid van het personeel als voldoende. De commissie heeft de cv’s, de lijsten van publicaties en lopende onderzoeken binnen het departement ingekeken en is onder de indruk van de onderzoeksdeskundigheid van het academisch personeel – dat zich voornamelijk situeert binnen de sociologiestaf. De commissie verwijst naar het beleids- en praktijkonderzoek dat wordt uitgevoerd aan het Centrum voor Sociologisch Onderzoek, het Hoger Instituut voor de Arbeid en het LUCAS. De waaier aan specialisaties binnen de aan sociaal werk gelieerde Departement Sociologie is groot. V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
106
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Wat de commissie tot een voldoende doet besluiten voor dit facet is dat er in feite weinig personeel bij de master betrokken is dat zijn hoofdtaak of voornaamste aandachtsgebied binnen het specifieke domein van Sociaal werk heeft, behoudens een aantal docenten met een kleine deeltijdaanstelling. De uitzondering hierop vormt de nieuwe praktijkassistent. Eén doctor-assistent heeft weliswaar een doctoraat gemaakt dat zich situeert in het vakgebied Sociaal werk, maar op het ogenblik van de visitatie was er geen enkel lopend doctoraat in het Sociaal werk. Omwille van deze redenen komt het sociaal werk-karakter van de opleiding te weinig tot uiting, krijgt het te weinig bezieling. Het geeft het gevoel van uitgebreid kennis te maken met de rafelranden van Sociaal werk (en dat is relevant, boeiend, verrijkend, … en gebeurt op een kwaliteitsvolle manier) zonder dat de kern van Sociaal werk in beeld komt. Het vanaf volgend jaar geplande onderdeel ‘internationale theorieën van sociaal werk’ biedt kansen om de master vanuit de kern in te vullen, eerder dan vanuit de periferie. Dat onderdeel moet dan wel substantieel ruimte krijgen, en meer zijn dan een kapstok voor een paar masterproeven, ‘internationalisation at home’ of een reeks gastcolleges. Toch lijkt het erop dat dit opleidingsonderdeel, of een andere manier om de kern van Sociaal werk een rol in de master te geven, geen extra budgettaire ruimte krijgen en dit baart de commissie zorgen. De commissie had ook graag gezien dat het aantal gastdocenten binnen de opleiding zou verhogen om alzo professionele ervaring en kennis uit de beroepspraktijk in het onderwijs te brengen.
Facet 3.3
Kwantiteit personeel
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet kwantiteit personeel als goed. Er zijn 11 ZAP-leden betrokken bij het onderwijs in de masteropleiding, waaronder 8 voltijds en 3 deeltijds aangestelde leden. Het AAP-kader van de opleiding omvat 6 assistenten waaronder een fulltime praktijkassistent en een halftime doctorassistent. Beide hebben een hoofdopdracht met betrekking tot de opleiding. Het overige AAP wordt vooral ingeschakeld bij oefeningen statistiek en bij de begeleiding van masterproeven. De commissie stelt dat er in cijfers voldoende personeel verbonden is aan de Master in het sociaal werk. De verhouding tussen het aantal docenten met een significante betrokkenheid bij de master en het aantal docenten met een beperkte inbreng lijkt een gezonde verhouding te zijn. Qua expertise met als zwaartepunt het Sociaal werk is de commissie van mening dat de opleiding te weinig gedragen wordt, zoals weergegeven onder het vorige facet. De commissie vindt het verder het overwegen waard om de onderwijsinbreng van gastdocenten te verhogen.
Conclusie bij onderwerp 3: Inzet van personeel Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Inzet van personeel positief beoordeeld.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
107
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 4 Facet 4.1
Voorzieningen
Materiële voorzieningen
Algemene beschrijving Op de Campus Sociale wetenschappen, die sinds midden de jaren ’90 systematisch wordt vernieuwd, bevindt zich de infrastructuur qua onderwijsruimten en hun uitrusting. Op de Campus bevinden zich verschillende auditoria die zijn uitgerust met audiovisuele en didactische apparatuur. Verder zijn er seminarielokalen waarvan de meeste zijn voorzien van een bord, een overheadprojector en een projectiescherm. Op verzoek worden videospelers en beamers ter beschikking gesteld. Seminaries gaan in de regel door in de kleinere lokalen in de facultaire gebouwen. De faculteitsbibliotheek SBIB is een afzonderlijke en gespecialiseerde bibliotheek die is gehuisvest op de campus Sociale Wetenschappen. Qua financiële middelen beschikte de SBIB in 2006 over € 156.187,87 voor algemene werkingskosten voor de aankoop van online informatiebronnen, voor de aanschaf van tijdschriften en losbladige werken, voor het verwerven van boeken en voor de werking van de bibliotheek. In de SBIB staan pc’s met internetverbinding voor opzoekwerk of studie ter beschikking van de studenten, die daarnaast ook terecht kunnen in de pc-klassen van de K.U.Leuven. Op verschillende plaatsen waaronder op de campus Sociale Wetenschappen is er draadloos internetconnectie. Via KotNet kunnen studenten op studentenkamers inloggen op de website van de universiteit of het elektronisch leerplatform Toledo.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de materiële voorzieningen waarover de opleiding kan beschikken als goed. De commissie heeft een bezoek gebracht aan de onderwijsruimten, de computerfaciliteiten en de facultaire bibliotheek en was positief over de materiële voorzieningen. De faculteit levert veel inspanningen om de gebouwen te moderniseren. De onderwijsruimten zijn uitgerust met moderne projectiemiddelen en zijn bovendien erg toegankelijk. Ook studenten hadden geen kritiek op de onderwijsruimten. De commissie vindt dat het totale aanbod van boeken en tijdschriften met inbegrip van de elektronische tijdschriften in de facultaire bibliotheek actueel en relevant is voor het sociaal werk. Uit de studentenbevragingen blijkt dat studenten menen dat de papieren tijdschriften minder relevant zijn voor hun discipline. Via het vergrote aanbod van de fysiek aanwezige tijdschriften met de grote hoeveelheid e-tijdschriften wordt dat gevoel van gemis ruimschoots gecompenseerd en moeten de studenten misschien beter attent worden gemaakt op de verscheidene sociaal werkgeoriënteerde e-tijdschriften. Qua computervoorzieningen is de opleiding ruim voorzien. De commissie constateert dat er veelvuldig gebruik wordt gemaakt van Toledo door docenten en studenten.
Facet 4.2
Studiebegeleiding
Algemene beschrijving De begeleiding van instromende studenten wordt zowel op het centrale niveau, als op het facultaire niveau geregeld. Centraal zijn daar zowel de Cel Onderwijscommunicatie als de dienst Studieadvies bij betrokken. De Cel Onderwijscommunicatie verspreidt in samenwerking met de faculteiten diverse publicaties over opleidingen, studiekeuze, studievoorbereiding en verzorgt de webpagina’s voor toekomstige studenten. De Cel Onderwijscommunicatie is medeorganisator van de regionale Studie-Informatiedagen (SIDin) om potentiële studenten te in-
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
108
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
formeren. Samen met de partners van de Associatie organiseert de Cel Onderwijscommunicatie een masterbeurs. Voor de instroom van internationale studenten worden in afspraak met het International Office ook Engelstalige folders aangemaakt en verspreid. Bij de Dienst Studieadvies kunnen aspirant-studenten terecht voor informatie over het studieaanbod van de K.U.Leuven. De Dienst biedt tevens individuele begeleiding, groepstrainingen en informatie aan rond studiegerelateerde problemen. Studenten met psycho-sociale problemen worden doorverwezen naar het Psychotherapeutisch Centrum voor Studenten. Op opleidingsniveau bestaat het Centrum voor Studiebegeleiding en Onderwijsinnovatie waar schakel- en masterstudenten terecht kunnen. Gezien de twee specifieke doelgroepen (‘doorstromers’ en ‘werkstudenten’) heeft de opleiding een eigen promotiestrategie ontwikkeld om studenten aan te trekken. De doorstromers worden in de eerste plaats geïnformeerd door de hogescholen. Daarnaast voorziet de opleiding ook in elke geassocieerde hogeschool een infomoment. Gedurende de eerste drie jaren hebben de betrokken hogescholen telkens twee hoge schooldocenten halftijds ter beschikking gesteld van het schakelprogramma en het masterprogramma om de studenten te begeleiden bij het seminarie en de masterproef. Vanaf het academiejaar 2007–2008 vervangt een voltijdse praktijkassistent de hogeschooldocenten. Studenten kunnen eveneens terecht bij het lesgevend personeel voor inhoudelijke vragen over de opleiding(sonderdelen) en bij de ombudspersoon indien er zich problemen zouden voordoen met lesgevend personeel.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de studiebegeleiding in al haar facetten als voldoende. De commissie vindt de studiebegeleiding in globo in orde. Wel meent zij op basis van gesprekken met studenten en afgestudeerden dat de informatie over de opleiding naar potentiële studenten toe nog kan verbeteren. Op basis van gesprekken met studiebegeleiders leert de commissie dat er weinig werkstudenten uit de opleiding het advies inwinnen bij de Dienst Studieadvies. De keren dat de dienst wel wordt benaderd, gaat het veelal om enkele studenten uit het schakelprogramma die vragen hebben rond studiemethoden en hoe leerstof te verwerken in een academische opleiding. Op opleidingsniveau wil de commissie haar appreciatie voor de inzet van de praktijkassistent onderstrepen voor de begeleiding die deze geeft. Toch is het een gemiste kans voor de studenten in de opleiding dat de begeleidende input van hogeschooldocenten die gedurende de drie eerste jaren was voorzien, werd teruggeschroefd. De commissie had graag gezien dat de opleiding deze banden weer aanhaalde. Voor wat betreft de masteropleiding vernam de commissie dat er grote verschillen bestaan in de intensiteit van de begeleiding Zoals eerder vermeld in dit rapport varieert ook de begeleiding van de masterproef. Studenten kunnen meer algemeen tijdens evaluatiemomenten wel feedback vragen en krijgen, maar het verstrekken van feedback gebeurt weinig systematisch.
Conclusie bij onderwerp 4: Voorzieningen Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Voorzieningen positief beoordeeld.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
109
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Onderwerp 5
Interne Kwaliteitszorg
Algemene beschrijving Zowel facultaire als centrale diensten worden betrokken bij kwaliteitszorg. Deze samenwerking krijgt gestalte in de Permanente Onderwijscommissie (POC). Iedere opleiding heeft een verantwoordelijke POC, geleid door een programmadirecteur en bestaande uit professoren, assistenten en studenten. Hun taak bestaat erin het curriculum te bewaken en permanent toe te zien op de kwaliteit van de opleiding. De masteropleiding in het Sociaal werk ressorteert onder de POC Sociologie in de vorm van een sub-POC. In deze sub-POC zetelen ook 2 vertegenwoordigers van de hogescholen. De POC Sociologie rapporteert aan het Faculteitsbestuur en deze vervolgens aan de Faculteitsraad. De Faculteit Sociale Wetenschappen communiceert op haar beurt alle voorstellen ter bekrachtiging aan het Groepsbestuur Humane Wetenschappen. Eens een curriculum is uitgetekend en geïmplementeerd, volgt de POC de uitvoering ervan permanent op. De POC is dan ook de primaire actor in het proces van kwaliteitsbewaking en -verbetering. Zij coördineert en organiseert daartoe onder meer de evaluatie van het curriculum als geheel en van de afzonderlijke opleidingsonderdelen. Sinds 2005–2006 wordt vanuit het centrale niveau stapsgewijs een nieuwe aanpak geïmplementeerd waarbij elk opleidingsonderdeel volgens een gestandaardiseerd stramien wordt geëvalueerd in het kader van de tweejaarlijkse docentenevaluatie. Daarnaast vinden ook periodieke evaluaties plaats van opleidingsonderdelen die exclusief kwaliteitsverbetering beogen en waarbij de POC bepaalt wat er wordt bevraagd, bij wie – en dus niet per definitie of uitsluitend bij de studenten –, en op welke manier. DUO en de facultaire onderwijsondersteuners kunnen de POC hierin ondersteunen. Met het oog op de externe evaluatie van de masteropleiding in het Sociaal werk werden tijdens het academiejaar 2006–2007 kwantitatieve bevragingen georganiseerd bij alumni en bij masterstudenten. Tevens werd het rechtstreeks bij het onderwijs betrokken ZAP bevraagd. In het academiejaar 2005–2006 en 2006–2007 werden ook groepsgesprekken met de studenten georganiseerd om feedback te genereren op de nieuwe opleiding. Op basis van deze feedback werden een aantal programma-aanpassingen doorgevoerd. Er werden ook groepsgesprekken georganiseerd met de leden van het AAP die masterstudenten begeleiden bij hun masterproef.
Facet 5.1
Evaluatie resultaten
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet evaluatie van de resultaten van de opleiding als goed. De opleiding wordt periodiek en nauwgezet geëvalueerd aan de hand van enquêtes en groepsgesprekken, en dit op het niveau van de opleidingsonderdelen en op programmaniveau. Indien evaluaties tekorten aantonen, zijn er in het systeem procedures ingebouwd die de vastgestelde problemen moeten remediëren. De opleiding is flexibel en reageert meteen op imperfecties in het schakel- of masterprogramma die tot uiting komen via de evaluaties. De responsgraad van deze bevragingen over het schakelprogramma en het masterprogramma bedraagt momenteel respectievelijk 40 en 27%. Op centraal niveau worden inspanningen geleverd om de deelname van studenten aan de bevragingen te verhogen. Het zelfevaluatierapport van de opleidingen is niet erg kritisch maar eerder een beschrijvend document. Een sterkte/zwakte analyse komt weinig naar voren en een verbeterplan dat verder gaat dan het eerstvolgende academiejaar, ontbreekt. De gesprekken waren constructief, de gesprekspartners erg coöperatief, en vormden een goede aanvulling bij het zelfevaluatierapport.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
110
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Facet 5.2
Maatregelen tot verbetering
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het facet maatregelen tot verbetering als voldoende. De Master in het sociaal werk is een recent opgestarte opleiding en werd voor de eerste keer gevisiteerd. De opleidingsverantwoordelijken konden dus logischerwijze geen verbetermaatregelen treffen aan de hand van een vorig visitatierapport. De opleiding heeft wel verbetermaatregelen genomen naar aanleiding van de zelfevaluatie enerzijds en docenten- en studentenevaluaties anderzijds. De veranderingen vonden plaats zowel in het curriculum als in de organisatie van het onderwijs. Het schakel- en masterprogramma werden op een aantal punten gewijzigd. Het opleidingsonderdeel Economie werd geschrapt ten voordele van de verzwaring van het methodenpakket, daar studenten in bevragingen aangaven dat het programma te weinig methodologie bevatte. Ook het opleidingsonderdeel Menselijke erfelijkheidsleer wordt vanaf het academiejaar 2008–2009 geschrapt. Op basis van studietijdmetingen werd het aantal studiepunten van onderdelen zoals Methoden en technieken van het sociaal-wetenschappelijk onderzoek en Comparatieve analyse van het sociaal beleid herberekend. Omdat studenten kritiek hadden op het beperkte aanbod van tijdschriften specifiek gericht op sociaal werk in de facultaire bibliotheek, organiseert de opleiding voor studenten van het schakelprogramma een training in het gebruik van databanken die toegang geven tot een veelheid aan elektronische tijdschriften. Verder werd een infobundel over de opleiding in het Sociaal werk uitgedeeld aan de assistenten en is er voor het academiejaar 2007–2008 een docentenoverleg geprogrammeerd om de bekendheid van de opleidingsdoelen te vergroten. In datzelfde academiejaar werd een voltijds praktijkassistent aangetrokken voor de begeleiding van studenten binnen de opleiding. Deze aanstelling minimaliseert de rol van de hogeschooldocenten binnen de opleiding.
Facet 5.3
Betrekken van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt de betrokkenheid van medewerkers, studenten, alumni en beroepenveld als voldoende. Medewerkers en studenten zijn voldoende betrokken bij de interne kwaliteitszorg van de masteropleiding in het Sociaal werk. Beide groepen herkennen zichzelf overigens in het zelfevaluatierapport van de opleiding en konden feedback geven op het conceptrapport. Wel worden hen volgens de commissie weinig kanalen aangereikt om voorstellen of beslissingen aangaande de opleiding te communiceren naar de achterban. Dat de verslagen van de POC op Toledo raadpleegbaar zijn, was niet bekend bij de studentenvertegenwoordigers waarmee de commissie sprak tijdens haar bezoek. De opleiding zou de studentenvertegenwoordigers dus beter moeten informeren en er voor zorgen dat zij meer overleg kunnen plegen met hun collega’s, inclusief de vaak afwezige werkstudenten. Op die manier kunnen de studenten vertegenwoordigers hun rol optimaal uitspelen Initieel vond de commissie het eigenaardig dat de opleiding in het Sociaal werk geen eigen POC heeft. Gezien de organisatorische verbondenheid met het Departement Sociologie is het volgens de commissie verdedigbaar dat onderwijsaangelegenheden worden voorbereid door de sub-POC en vervolgens worden behandeld in de POC Socio logie. De commissie acht het in elk geval wel noodzakelijk dat de opleiding in het Sociaal werk een zekere eigenheid heeft en niet wordt gedomineerd door de POC Sociologie. In dit verband is het de visitatiecommissie nog niet helemaal duidelijk in hoeverre de POC Sociologie in praktijk de voorstellen van de sub-POC Sociaal werk volgt. Voor wat betreft de sub-POC Sociaal werk heeft de visitatiecommissie waardering voor de samenstelling ervan,
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
111
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
maar plaatst ze wel vraagtekens bij de wijze van beslissing. De twee hogeschoolvertegenwoordigers in de sub-POC hebben slechts een raadgevende stem. Dit geeft weinig blijk van een synergie tussen universiteit en hogescholen binnen de masteropleiding in het Sociaal werk. De visitatiecommissie meent dat een meer verregaande rol van de vertegenwoordiging uit de hogescholen wenselijk is. De betrokkenheid van de afgestudeerden is momenteel nog incidenteel. Alumni werden bevraagd in het kader van de externe evaluatie. De commissie meent dat binnen de weliswaar nog jonge opleiding in het Sociaal werk het moment is gekomen om een op sociaal werk toegesneden alumniwerking uit te bouwen omdat dit onder meer inzicht verschaft in het beroepenveld. De opleiding heeft als voordeel dat de alumni recent afgestudeerd en dus nog ‘traceerbaar’ zijn. De afgestudeerden kunnen overigens ook bijdragen aan een betere bekendmaking van het profiel van de opleiding bij het beroepenveld. Ook de betrokkenheid van het werkveld is nog erg incidenteel. Enkele rondetafelgesprekken met het werkveld hebben plaatsgevonden. Het zelfevaluatierapport en de vergaderverslagen die ter inzage van de commissie lagen tijdens het bezoek zijn hierover evenwel erg karig met informatie. Deze initiatieven zijn op zich waardevol maar zouden verder moeten worden gestructureerd zodat op regelmatige basis afgestudeerden en het werkveld hun stem kunnen laten horen. De commissie is in deze voorstander van de oprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie die op regelmatige basis bijeenkomt.
Conclusie bij onderwerp 5: Interne kwaliteitszorg Gegeven de positieve beoordelingen van de respectieve facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Interne kwaliteitszorg positief beoordeeld.
Onderwerp 6 Facet 6.1
Resultaten
Gerealiseerd niveau
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het gerealiseerd niveau van de opleiding als goed. Van de 29 alumni die afstudeerden in 2006, heeft ongeveer de helft deelgenomen aan de bevraging in 2007. Uit de bevraging komt naar voor dat 14 alumni zijn tewerkgesteld en 2 verder studeren. Van de werkenden werkt de hoofdmoot in de sociale sector, 2 afgestudeerden staan ondertussen in het onderwijs. De functies variëren van coördinatiefuncties, directeur, projectmanager, stafmedewerker tot maatschappelijk assistent. Het is niet direct zichtbaar of men veranderd is van job. Twee van de 11 alumni stellen dat ze de opgedane kennis niet rechtsreeks gebruiken. De andere 9 zeggen dat ze de opgedane kennis gebruiken in de uitoefening van hun job en verwijzen expliciet naar de meerwaarde van de studie in hun werk op het vlak van wetenschappelijkheid, kritische reflectie, multi-disciplinariteit, het opzetten en interpreteren van onderzoek, de schriftelijke vaardigheden en de relatie tussen beleid en sociaal werk. De kritische bemerking dat de opleiding minder focust op het uitvoeren van onderzoek wordt vanaf heden gecounterd door de toename van het methodologiepakket in het programma. Voorts zijn de afgestudeerden erg tevreden over de opleiding.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
112
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
De commissie is onder de indruk van het niveau van de steekproef van masterproeven die zij heeft gelezen. De werken getuigen van academische diepgang en bevatten kwaliteitsvol empirisch onderzoek. In de meeste gevallen geraakt de masterproef echter niet op tijd klaar en wordt een voltijds traject van het masterprogramma op ongeveer 1,5 jaar doorlopen in plaats van op één jaar. De examenvragen weerspiegelen in zowat alle opleidingsonderdelen het academische niveau van de opleiding.
Facet 6.2
Onderwijsrendement
Algemene beschrijving De slaagcijfers voor het schakelprogramma waren achtereenvolgens 56% in 2004, 52% in 2005 en 45% in 2006. Deze percentages slaan op het aantal ingeschreven studenten, niet op het aantal studenten dat ook effectief heeft deelgenomen aan de examens. Voor het masterprogramma bedroeg het slaagpercentage 80% in 2006 en 73% in 2007. Het niet-slagen is het masterprogramma is het gevolg van een onafgewerkte masterproef of van een onvoldoende quotering voor de masterproef. Al eerder bleek dat het niet eenvoudig is om een masterproef in één academiejaar te vervolledigen, en doen de studenten gemiddeld ongeveer 1,5 jaar over het masterprogramma.
Oordeel visitatiecommissie De commissie beoordeelt het onderwijsrendement van de opleiding als voldoende. De opleidingsverantwoordelijken hebben geen expliciete streefcijfers geformuleerd, maar beogen een selectieeffect in het schakeljaar. Zij schijnen hier redelijk in te slagen aangezien gemiddeld genomen iets minder dan viervijfde van de masterstudenten slaagt. Het valt de commissie wel op dat de gemiddelde doorlooptijd voor de opleiding erg lang is. De commissie vraagt de opleiding om de redenen van studie-uitval blijvend te analyseren.
Conclusie bij onderwerp 6: Resultaten Gegeven de positieve beoordelingen van beide facetten en de daar aangehaalde motiveringen en bedenkingen, wordt het onderwerp Resultaten positief beoordeeld.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
113
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Integraal oordeel van de visitatiecommissie Gezien de positieve conclusies bij de zes onderwerpen is de visitatiecommissie van oordeel dat binnen de opleiding Master in het sociaal werk voldoende generieke kwaliteitswaarborgen aanwezig zijn en heeft zij aldus een positief eindoordeel over de opleiding. Verder formuleert de visitatiecommissie in het kader van het verbeterperspectief nog bijkomende suggesties: Doelstellingen - Sla de handen in elkaar met de andere masteropleidingen Sociaal werk in Vlaanderen om de bekendheid van de opleidingsdoelen bij potentiële studenten en het werkveld te verhogen; - Structureer de contacten met het werkveld en bedeel het een actievere rol mogelijks via de heroprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie; - Haal de banden opnieuw aan met de hogescholen zoals de eerste twee jaar gebeurde. Programma - Besteed voldoende aandacht aan de diverse domeinen van het sociaal werk (zoals sociaal-cultureel werk en opbouwwerk om het profiel van het masterprogramma te schragen en niet alleen uit welzijnswerk en individuele hulpverlening; - Verscherp de domeinspecifieke inkleuring van sociaal werk in de opleidingsonderdelen van het schakel- en masterjaar; - Overweeg de herinvoering van het opleidingsonderdeel Economie; - Maak werk van de internationale studentenmobiliteit; - Zorg ervoor dat de kwalitatieve methoden niet ondergesneeuwd geraken door de uitbouw van kwantitatieve methodologie; - Onderzoek de mogelijkheid om het probleem van overlap tussen de inhoud van het schakelprogramma en de vooropleiding van de studenten op te vangen; - Tracht voor de werkstudenten de contacturen in een in de tijd gecomprimeerd blok aan te bieden; - Blijf de studielast van het schakel- en masterprogramma monitoren en in het bijzonder de studietijd van de masterproef; - Waak er over dat voor alle opleidingsonderdelen de examenvragen over de gehele leerinhoud worden gespreid; - Maak voor de masterproeven gebruik van vragen vanuit het werkveld. Nodig het werkveld uit om vragen te formuleren; - Leg de keuze van het onderwerp van de masterproef vast op het einde van het schakeljaar vast; - Bouw de peer learning begeleiding bij de masterproef verder uit; - Maak werk van een diversiteitsbeleid binnen de faculteit. Inzet van personeel - Onderzoek de mogelijkheid om personen gedeeltelijk aan te stellen aan de hogeschool en aan de universiteit; - Anticipeer tijdig op de nakende emeritaten van twee hoogleraren binnen de opleiding; - Laat het personeel het sociaal werk-karakter van de opleiding beter weerspiegelen: verhoog het aantal personeelsleden binnen de opleiding waarvan van het sociaal werk het voornaamste aandachtsgebied is; - Laat voldoende budgettaire ruimte voor het nieuw geplande opleidingsonderdeel Internationale theorieën van sociaal werk zodat het sociaal werk substantieel in beeld komt.
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
114
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
Interne Kwaliteitszorg - Help de studentenvertegenwoordigers hun rol optimaal uit te spelen door hen beter te informeren en overlegmomenten met hun collega’s te creëren; - Geef de hogeschoolvertegenwoordigers in de sub-POC Sociaal werk een meer verregaande rol; - Bouw een op de opleiding toegesneden alumniwerking uit; - Overweeg de heroprichting van een externe adviesgroep of werkveldcommissie. Resultaten - Blijf de redenen van studie-uitval analyseren.
Katholieke Universiteit Leuven, Europese Hogeschool Brussel, Katholieke Hogeschool Kempen, Katholieke Hogeschool Leuven, Katholieke Hogeschool Zuid-West Vlaanderen
115
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Appendix 1 Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Appendix 1: Personalia van de leden van de visitatiecommissie
Jan Willem Duyvendak Jan Willem Duyvendak (1959) is zeer bekend met het sociaal werk en met de studie van actuele ontwikkelingen in het sociaal werk. Hij was directeur van het Verwey-Jonker Instituut in Utrecht. Zijn publicaties bestrijken een breed terrein van historische en sociaal culturele studies. In 1992 promoveerde hij aan de Universiteit van Amsterdam op een proefschrift over nieuwe sociale bewegingen in Frankrijk. Jan Willem Duyvendak was van 1992 tot 1998 verbonden aan de universiteiten van Amsterdam en Nijmegen, waar hij onder andere ideeënhistorisch onderzoek verrichtte naar de ‘maakbare samenleving’. Van 1996 tot medio 2002 was hij bijzonder hoogleraar Wetenschappelijke Grondslagen van het Opbouwwerk aan de Faculteit der Wijsbegeerte van de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Zijn oratie in 1996 handelde over sociale cohesie en multiculturaliteit. Samen met Ido de Haan redigeerde hij in 1997 een bundel opstellen over ‘de liberale wortels en hedendaagse kritiek op de maakbare samenleving’. Over de spanning tussen planning en (zelf )ontplooiing verscheen in 1999 een omvangrijke historische studie van zijn hand. In 2002 redigeerde hij (opnieuw samen met Ido de Haan) het boek dat ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport verscheen. Jan Willem Duyvendak is sinds 2003 hoogleraar Algemene Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam. Zijn promotieonderzoek richtte zich op sociale bewegingen, meer in het bijzonder op de vraag welke invloed politieke opportuniteiten in uiteenlopende Europese landen hebben op de (identiteits)grond voor participatie en mobilisatie. In de oratie waarmee Duyvendak zijn hoogleraarschap aanvaardde, wierp hij onder meer de vraag op of er empirisch gesproken wel reden is om aan te nemen dat zich een alomvattend proces van individualisering voltrekt. In dit verband wees hij op het ontstaan van een relatief homogene, vooruitstrevende moral majority in Nederland en de groei van zogenaamde ‘lichte gemeenschappen’. Hij is auteur van tientallen publicaties. Inhoudelijke zwaartepunten in zijn werk zijn onder meer mobilisatieprocessen in de lokale, nationale en internationale context, sociale & politieke vernieuwing, identiteit & seksualiteit, maatschappelijk middenveld, cohesie & multiculturele vraagstukken, en (lokaal) sociaal beleid. Jan Steyaert Jan Steyaert (1962) is lector ‘sociale infrastructuur en technologie’ aan de Fontys Hogeschool Sociale Studies in Eindhoven en bijzonder hoogleraar aan de University of Southampton, UK. Zijn werkterrein is onderzoeks- en ontwikkelactiviteiten op het gebied van de dynamiek tussen technologie en de sociale kwaliteit van de samenleving alsook technologietoepassingen in de sector Zorg & Welzijn. Projecten worden uitgevoerd voor hulpverleningsorganisaties, lokale en nationale overheden en de Europese Unie. Jan Steyaert is tevens lid van het platformbestuur ‘ict en onderzoek’ van SURF, bestuurder bij de Stichting Speciaal Onderwijs Eindhoven en lid van de Raad van Advies van de Academie voor Toegewijde Uitvoering. Hij is vaste redactiemedewerker van Alert, Zorg+Welzijn en Journal of Technology In Human Services. Daarnaast is Jan Steyaert ook redacteur van de canon sociaal werk in Nederland en Vlaanderen (cf. www.canonsociaalwerk.nl en www.canonsociaalwerk.be). Zijn publicaties zijn digitaal op te halen via www.steyaert.org/jan/. Na het afsluiten van de bezoeken van de visitatiecommissie, is Jan Steyaert betrokken bij de Master in het Sociaal werk aan de Universiteit Antwerpen als docent van het vak ‘ict en sociaal werk’.
Personalia
119
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Pierre Reman Pierre Reman (1952) is professor aan de Université catholique de Louvain (UCL), directeur van de ‘Faculté Ouverte de Politique économique et sociale’ (FOPES) en bekleder van de Max Bastin leerstoel. Hij begon zijn carrière in 1977 bij de studiedienst van de Christelijke Mutualiteiten. Daarna werd hij de Franstalige verantwoordelijke van de vormingsdienst van de christelijke vakbonden, van 1994 tot 2001. In 1990 werd hij tot lector benoemd aan de UCL. In 2001 trad hij voltijds in functie aan de UCL als directeur van de FOPES en de Max Bastin leerstoel. Hij heeft onderwijs taken binnen de FOPES en het Institut des Sciences du Travail. Hij geeft er les over economische geschiedenis, sociaal politiek en arbeidspolitiek. Hij is bovendien verbonden aan de ‘Centre Interdisciplinaire de Recherche, Travail, Economie et Société’ (CIRTES). Hij is auteur van talrijke artikels met betrekking tot sociale zekerheid en sociaal overleg. Op de UCL is hij ook lid van de ‘Conseil de la Formation Continue’. Hij is lid van de raad van bestuur van het ‘Institut Cardijn’, een hogeschool af hankelijk van de Haute Ecole Charleroi Europe. Daarnaast is hij ook lid van het bestuurscomité van de Revue Nouvelle en lid van het Raad van bestuur van het ‘Centre de Recherche et d’Information Sociopolitique’ (CRISP). Ann Demeulemeester Ann Demeulemeester (1961) is licentiate en geaggregeerde in de pedagogische wetenschappen K.U.Leuven – optie onderwijsbeleid en -begeleiding. Zij startte haar loopbaan als wetenschappelijk medewerkster aan het HIVA. De betrokkenheid bij het Vlaams beleid ving aan bij de overstap naar de ACW-studiedienst waar zij adviseur werd voor onderwijs, wetenschapsbeleid, gezin en arbeid. Vanaf 1998 was zij verbonden aan de ACW-staf als hoofd studie en ontwikkeling en sedert 2002 is zij algemeen secretaris. ACW is de koepel van christelijke werknemersorganisaties. Zij was meerdere jaren vertegenwoordiger in diverse afdelingen en raden van de Vlaamse Onderwijsraad, VLOR, evenals van de Vlaamse Raad voor Wetenschapsbeleid. Sedert september 2004 neemt zij het voorzitterschap waar van de VLOR. Zij is bestuurder bij het Instituut voor de Aanmoediging van Innovatie door Wetenschap en Technologie Vlaanderen (IWT), van verschillende instellingen van Hoger Onderwijs en Onderzoek, sociale economiebedrijven, non-profitorganisaties. Zij is mede-initiatiefnemer en stuwende kracht binnen de Verenigde Verenigingen, het overlegplatform van Vlaamse middenveldorganisaties. Wynand Wijnen Wynand Wijnen (1934) is van opleiding psycholoog en doctor in de onderwijskunde. Hij begon zijn loopbaan aan de Rijksuniversiteit Groningen als wetenschappelijk medewerker aan het Psychologisch Instituut ‘Heymans’ en later als hoofd van het Centrum voor Onderzoek van het Wetenschappelijk Onderwijs. In 1971 promoveerde hij op een methode voor het bepalen van de grens voldoende/onvoldoende bij studietoetsen. Van 1973–1977 was hij hoofd van de afdeling Onderwijsontwikkeling en Onderwijsresearch van de Universiteit Maastricht. Hij was daar betrokken bij de inrichting van het onderwijssysteem gebaseerd op probleemgestuurd onderwijs. Vanaf 1977 was hij aldaar hoogleraar ‘Ontwikkeling en Onderzoek van Hoger Onderwijs’. In de jaren 1979–1981 was hij rector magnificus aan dezelfde universiteit. Hij was voorzitter van de landelijke commissie Kwaliteit en Studeerbaarheid en maakte, als voorzitter of lid, deel uit van enkele visitatiecommissies. Sinds 1999 is hij met emeritaat en actief op vlak van visitaties in Nederland, Vlaanderen en sinds kort ook in Duitsland Daarnaast heeft hij veel ervaring in onderwijsvisitaties als voorzitter en als vakdeskundig lid: psychologie (2003), sociaal werk (2004, VLHORA, voorzitter van 2 van de 4 deelcommissies), handelswetenschappen (2004, VLHORA, voorzitter), orthopedagogie (2004, VLHORA, voorzitter), optiek en optometrie (2004, VLHORA); gezinswetenschappen (2005, VLHORA, voorzitter). Voor de universiteiten participeerde hij in de visitatiecommissie werktuigbouwkunde en psychologie (die van resp. 1994 en 2003).
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
120
Personalia
Nele Beel Nele Beel (1982) studeerde in 2003 af als sociaal assistent aan het departement sociale school van de KHLeuven. Nadien nam ze deel aan het postgraduaat ‘Intercultureel werken in een mondiale context’ en werkte ze 6 maanden vrijwilliger in Senegal. Na haar thuiskomst schreef ze zich in aan de K.U.Leuven voor de Master Sociaal Werk. Hier studeerde ze in juni 2006 af en twee maanden later begon ze aan de KHLeuven te werken als studentencoach. Hier is ze verantwoordelijk voor de studentenvertegenwoordiging en begeleidt en ondersteunt ze de studentenraden en de studentenkringen van de verschillende departementen. Katrien D’Hose Katrien D’Hose (1984) studeerde wetenschappen-wiskunde aan het Regina Caelilyceum in Dilbeek. Hier was zij 2 jaar actief als studentenvertegenwoordiger. Nadien ging ze naar de Katholieke Hogeschool Leuven – departement Sociale School waar zij de opleiding Bachelor in het Sociaal Werk behaalde. Gedurende deze 3 jaar was ze studentenvertegenwoordiger en zetelde zij in de Departementale Raad. Met de nieuwe BaMa-structuur werd de opleiding Master in het Sociaal Werk in het leven geroepen, georganiseerd door 3 associaties in Vlaanderen. Katrien koos ervoor om haar opleiding in Gent te volgen en was in haar masterjaar studentenvertegenwoordiger en zetelde in de Opleidingscommissie Sociaal Werk. Momenteel werkt ze in een Centrum Geestelijke Gezondheidszorg als kinder therapeute en als preventiemedewerker in een CGG project ter preventie van zelfdoding in Vlaanderen.
Personalia
121
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Appendix 2 Bezoekschema’s
Appendix 2: Bezoekschema’s
Bezoekschema visitatie Master in het sociaal werk – Universiteit Gent 11 – 12 maart 2008 11 maart 2008 9:00 – 10:30
intern beraad visitatiecommissie
10:30 – 11:00
gesprek met bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoorde lijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
11:00 – 11:30
gesprek met opleidingscommissie
11:30 – 12:00
gesprek met studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12:00 – 12:45
gesprek met academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
12:45 – 13:45
lunch visitatiecommissie
13:45 – 14:45
gesprek met studenten
14:45 – 15:30
gesprek met assisterend academisch personeel
15:30 – 16:00
pauze, inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
16:00 – 16:45
gesprek met zelfstandig academisch personeel
16:45 – 17:00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17:00 – 18:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18:00 – 19:00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:00 – 21:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
12 maart 2008 9:00 – 10:30
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10:30 – 11:30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11:30 – 12:00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12:00 – 12:45
lunch visitatiecommissie
12:45 – 13:30
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13:30 – 15:00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15:00 – 15:30
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s
125
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad
Bezoekschema visitatie Master in het sociaal werk – Universiteit Antwerpen 18 – 19 maart 2008 18 maart 2008 14:00 – 15:30
intern beraad visitatiecommissie
15:30 – 16:30
gesprek met bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoorde lijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
16:30 – 17:00
gesprek met studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
17:00 – 17:45
gesprek met academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
17:45 – 18:45
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18:45 – 19:30
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:30 – 21:30
avondmaaltijd visitatiecommissie
19 maart 2008 8:30 – 9:30
gesprek met studenten
9:30 – 10:15
gesprek met assisterend academisch personeel
10:15 – 10:45
pauze, inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
10:45 – 11:30
zelfstandig academisch personeel
11:30 – 12:30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
12:30 – 13:30
lunch visitatiecommissie
13:30 – 15:00
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
15:00 – 15:30
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
15:30 – 16:15
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
16:15 – 17:45
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
17:45 – 18:15
mondelinge rapportering
V L I R
Vlaamse Interuniversitaire Raad
126
Bezoekschema’s
Bezoekschema visitatie Master in het sociaal werk – Katholieke Universiteit Leuven 16 – 17 april 2008 16 april 2008 9:00 – 10:30
intern beraad visitatiecommissie
10:30 – 11:30
gesprek met bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoorde lijken, de opstellers zelfevaluatie, student betrokken bij onderwijskundig overleg
11:30 – 12:00
gesprek met studenten betrokken bij onderwijskundig overleg
12:00 – 12:45
gesprek met academisch personeel betrokken bij onderwijskundig overleg
12:45 – 13:45
lunch visitatiecommissie
13:45 – 14:45
gesprek met studenten
14:45 – 15:30
gesprek met assisterend academisch personeel
15:30 – 16:00
pauze, inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
16:00 – 16:45
gesprek met zelfstandig academisch personeel
16:45 – 17:00
nabespreking commissie, extra gelegenheid tot inzage cursussen, nota’s en examenopgaven
17:00 – 18:00
gesprek met afgestudeerden van de opleiding
18:00 – 19:00
informele ontmoeting met een vertegenwoordiging van de academische overheid, het faculteitsbestuur en opleidingsafgevaardigden
19:00 – 21:00
avondmaaltijd visitatiecommissie
17 april 2008 9:00 – 10:30
bezoek commissieleden aan onderwijsruimten, practicumlokalen, bibliotheek e.d.
10:30 – 11:30
gesprek met verantwoordelijken studieadvies en -begeleiding (facultair en centraal), ombudspersoon, verantwoordelijke internationalisering (facultair), verantwoordelijke interne kwaliteitszorg (facultair en centraal)
11:30 – 12:00
spreekuur en aanvullende gesprekken op uitnodiging van de commissie
12:00 – 12:45
lunch visitatiecommissie
12:45 – 13:30
afsluitend gesprek met het bestuur van de faculteit, facultair coördinator, opleidingsverantwoordelijken
13:30 – 15:00
intern beraad van de commissie, voorbereiding mondelinge rapportering
15:00 – 15:30
mondelinge rapportering
Bezoekschema’s
127
VLIR
Vlaamse Interuniversitaire Raad