Katholieke Universiteit Leuven Faculteit Sociale Wetenschappen 2015-2016
Masterproefonderwerpen AJ 2015-2016 Master Sociaal Werk Sociaal Beleid
Centrum voor Sociologisch Onderzoek (CeSO) Parkstraat 45 – bus 3601 3000 Leuven
PROF. DR. ANJA DECLERCQ 1) De Vlaamse Sociale Bescherming: een SWOT-analyse In het Regeerakkoord 2014-2019 stelt de Vlaamse regering dat “een Vlaamse Sociale Bescherming (VSB) wordt uitgebouwd waarbij volgende onderdelen worden geïntegreerd: de bestaande zorgverzekering, de tegemoetkoming hulp aan bejaarden, de opvang in beschut wonen en psychiatrische verzorgingstehuizen, een vraaggestuurde financiering van de residentiële ouderenzorg, het basisondersteuningsbudget voor personen met een beperking, de revalidatie, de leeftijdsonafhankelijke hulpmiddelen, mobiliteitshulpmiddelen en systemen van inkomensrelatering m.b.t. de eigen bijdrageregeling in de thuiszorg.” De Vlaamse regering heeft intussen ook een aantal keuzes met betrekking tot de financiering van het systeem gemaakt. Zo zal de Vlaamse Sociale Bescherming uitgebouwd worden als een Vlaamse volksverzekering. De huidige premie voor de zorgverzekering wordt ingezet voor de VSB en het bedrag is opgetrokken. De Vlaamse sociale bescherming wordt dus deels gefinancierd uit individuele bijdragen en deels uit algemene begrotingsmiddelen. De masterproef handelt over de sterktes, zwaktes, kansen en bedreigingen (SWOT) die met de invoering van een VSB gepaard gaan. 2) Ontwikkeling van een social care-supplement voor de BelRAI Screener De Belprofiel-schaal wordt binnenkort vervangen door de BelRAI-Screener. Met deze Screener kan worden nagegaan of een oudere persoon recht heeft op de zorgverzekering en of de zorg voor die persoon zo complex is dat een volledig BelRAI Assessment nodig is. De Belprofiel-schaal wordt echter ook gebruikt door de Diensten voor Gezinszorg en aanvullende thuiszorg om de toestand van de woning en de woonomgeving in kaart te brengen, zodat daar rekening mee kan worden gehouden voor de zorg. De BelRAI Screener voorziet niet in die informatie. Om dit op te vangen zou een Social Care supplement voor de BelRAI Screener moeten worden ontwikkeld, op basis van literatuuronderzoek en interviews met experten. Eventueel kan ook een kleine praktijktest worden opgezet. 3) BelRAI instrument voor informele zorg interRAI heeft een nieuw instrument voor mantelzorgers ontwikkeld. In dit instrument wordt zowel gekeken naar de toestand van de mantelzorger zelf, als naar diens evaluatie van de haalbaarheid van de zorg die hij of zij geeft en van de hulp die hij of zij nodig heeft. Het instrument is vertaald in het Nederlands, maar werd nog niet getest. In de masterproef wordt een test opgezet. 4) Kwaliteitsindicatoren in de woonzorgcentra De Vlaamse overheid heeft het Vlaams indicatorenproject woonzorgcentra opgezet (http://www.zorg-en-gezondheid.be/indicatorenprojectwzc/ ). De eerste resultaten zijn stilaan beschikbaar. Mogelijke onderzoeksvragen betreffen de acceptatie van de gebruikte instrumenten bij de WZC, een evaluatie van de instrumenten, ….
PROF. DR. KOEN HERMANS 1) kleine gemeenschappen, actieve burgers en burgerinitiatieven Recentelijk is er heel wat te doen omtrent nieuwe burgerinitiatieven. Burgers die zelf het heft in handen nemen en niet meer wachten op de overheid. Wat is de plaats van sociaal werk in deze praktijken? 2) Coproductie in de gezondheidszorg Co-productie, participatie, co-creatie zijn buzzwoorden in de gezondheidszorg. Ze verwijzen naar een nieuwe rol voor de burger, de patiënt. Doel van deze masterproef is op basis van een literatuurstudie een aantal praktijken in Vlaanderen te analyseren. 3) Derdebetalersregeling in de ziekteverzekering De derbetalersregeling is een maatregel die maar moeilijk goedgekeurd wordt in Vlaanderen. Bedoeling van de masterproef is om enerzijds het politieke en publieke debat hieromtrent te analyseren en anderzijds de knelpunten / belemmeringen voor een implementatie in kaart te brengen. 4) Het eerstelijns welzijnswerk in verandering in Vlaanderen Minister Vandeurzen bepleit nieuwe samenwerkingsmodellen op de eerste lijn in het welzijnswerk (OCMW, CAW, sociale dienst van mutualiteit, justitiehuizen,…). In deze masterproef worden huidige samenwerkingsmodellen tegen het licht gehouden en worden knelpunten en succesfactoren geïdentificeerd. 5) Sociaal werk in de wijkgezondheidscentra De wijkgezondheidscentra zijn in België een interdisciplinair samenwerkingsverband tussen medische en sociale professionals. In een aantal wijkgezondheidscentra zijn ook sociaal werkers tewerkgesteld. In deze masterproef wordt onderzocht wat de taken zijn van de sociaal werker, op welke manier wordt samengewerkt met andere professionals, hoe de financiering is geregeld. 6) De bestrijding van dak- en thuisloosheid Dak en thuisloosheid is één van de prioriteiten binnen het Europees beleid ter bestrijding van armoede, met als gevolg dat deze problematiek ook hoog staat op de prioriteitenlijst van de Vlaamse en federale overheid. Maar hoe groot is deze problematiek in Vlaanderen? Kunnen we dit meten? En hoe kunnen we dit meten? Welke cijfers zijn er voorhanden? Wat weten we over de groep van daklozen die gebruik maken van de nachtopvangcentra in Vlaanderen? Is het mogelijk/haalbaar om kwalitatief biografisch onderzoek hieromtrent op te zetten? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden omtrent het voorkomen van dakloosheid en het versnellen van de uitstroom uit specifieke voorzieningen? En wordt dit ook in Vlaanderen toegepast? Bijzondere aandacht kan gaan naar ‘Housing first’ als specifieke methodiek om mensen uit de dakloosheid te halen. Ook de preventie van uithuiszetting zou onder de loupe genomen kunnen worden.
7) OCMW en lokaal sociaal beleid De laatste jaren wordt er meer en meer een fusie bepleit van het OCMW en de gemeente. Bovendien dwingen de lokale financiën gemeenten ertoe om te besparen. Welke effecten hebben deze ontwikkelingen op het lokaal sociaal beleid en op de maatschappelijke dienstverlening door maatschappelijk werkers? Art.59 van de OCMW-wet luidt dat het sociaal onderzoek vorm krijgt volgens de meest aangepaste methodieken van het maatschappelijk werk. Wat is de betekenis van dit artikel, bijna 40 jaar na de totstandkoming van de OCMW-wet? Hoe krijgt sociaal onderzoek vorm? 8) Vermaatschappelijking van de zorg In zowat alle beleidssectoren (geestelijke gezondheidszorg, ouderenzorg, zorg voor personen met een handicap, jeugdhulp) benadrukt de Vlaamse overheid de vermaatschappelijking van de zorg. Welke invulling krijgt dit concept? Wat zijn de gevolgen voor de welfare mix, oftewel voor de verhouding tussen persoonlijke en publieke verantwoordelijkheid. Wat leren we uit internationaal gelijkaardige trends? Hierbij aansluitend is er veel te doen omtrent ‘contextgericht werken’. Maar wat verstaan de verschillende actoren (overheid, management, praktijkwerkers en cliënten) onder dit begrip? Is contextgericht werken effectief? Welke wetenschappelijke evidentie is voorhanden voor contextgericht werken? Ligt het accent vooral op curatief werken (nadat een zorgvraag is gesteld) of zijn er ook meer preventieve interventies om de sociale cohesie te versterken? Welke evidence-based praktijken zijn er voorhanden ? Wat betekent vermaatschappelijking van de zorg in meer landelijke contexten? Een bijzondere casus is ‘begeleid zelfstandig wonen’ waarrond op dit moment een onderzoek wordt uitgevoerd. De thesisstudent zou hierbij kunnen aansluiten. 9) Waarden en normen van sociaal werk/ het vraagstuk naar professionele socialisatie Assessor: Eva Van Passel Het sociaal werk streeft enkele belangrijke waarden en normen na (cf. internationale definitie IFSW). Omwille van de toewijding aan, en de centraliteit van een bepaalde set van gedeclareerde (kern)waarden, neemt het sociaal werk als (semi-)professie een ietwat onderscheiden positie en identiteit in binnen het bredere beroepenveld. Gezien de centrale plaats van bepaalde waarden binnen het sociaal werk, is het bijgevolg cruciaal dat het sociaal werk als (semi-)professie bestaat uit professionele krachten (sociaal werkers) die niet enkel over de gepaste kennis, vaardigheden en competenties beschikken, maar ook (en vooral) handelen volgens de centrale waarden van het beroep, zodat de fundamentele principes en vooropgestelde doelen van sociaal werk ook in de praktijk tot uiting komen. Vanuit dit oogpunt, kennen verscheidene wetenschappers een belangrijke rol toe aan het proces van ‘professionele socialisatie’, waarbinnen de opleidingen sociaal werk een specifieke rol toebedeeld krijgen. Studenten kunnen werken rond een sub-vraagstelling binnen deze overkoepelende probleemstelling:
Wat zijn de waarden, houdingen en motivaties van pas afgestudeerde sociaal werkers of van eerstejaarsstudenten sociaal werk? (kwantitatief onderzoek) Wat is de impact van de opleiding sociaal werk binnen het proces van professionele socialisatie? Het betreft hier een kwantitatief onderzoek (incl. grondige literatuurstudie) m.b.v. SPSS op basis van bestaande data. (Enige voeling met de methode van het kwantitatief onderzoek is aangewezen) 10) Sociaal werk in de wijkgezondheidscentra De wijkgezondheidscentra zijn in België een interdisciplinair samenwerkingsverband tussen medische en sociale professionals. In een aantal wijkgezondheidscentra zijn ook sociaal werkers tewerkgesteld. In deze masterproef wordt onderzocht wat de taken zijn van de sociaal werker, op welke manier wordt samengewerkt met andere professionals en hoe de financiering is geregeld. 11) De meetbare waarde van sociaal werk in een ziekenhuiscontext Sociaal werk binnen een ziekenhuiscontext wordt sterk uitgedaagd tot verdere professionalisering en standaardisering, om zo te komen tot grotere effectiviteit, kwaliteitswinst en transparantie. Eén van de mogelijkheden om dit te realiseren, is door gevalideerde onderzoeksresultaten te integreren in de expertise van praktijkwerkers, door onderzoekcompetenties binnen te brengen in het dagelijks handelen en door blinde vlekken in de praktijk kritisch in kaart te brengen. Recent onderzoek (FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu i.s.m. onderzoeksteams UZ Gent en Erasmus ziekenhuis Brussel) bracht de kerntaken van sociaal werk in een ziekenhuiscontext in kaart. Momenteel is er behoefte aan instrumenten die de toegevoegde waarde van sociaal werk zichtbaar, meetbaar en stuurbaar maken. Studenten doen een vervolgonderzoek op basis van een voorgaande masterproef in samenwerking met de Sociale Dienst UZ Gasthuisberg. 12) Vrije onderwerpen o Visievorming binnen de ziekenhuissector, meer bepaald binnen de psychiatrie. Momenteel vindt de opstart plaats van artikel 107 rond de hervorming van de psychiatrische hulp. Binnen de vermaatschappelijking van de zorg opteert men om de residentiële zorg af te bouwen ten voordele van de ambulante zorg. Men kan zich de vraag stellen of de omgeving (zowel op micro als op macro niveau) klaar is voor deze attitudeverandering. Kan het maatschappelijk werk een brugfunctie bekleden? o Onderzoek naar kleine gemeenschappen (vzw, verenigingen, …) en welke functie deze kunnen vervullen rond thema’s als sociale opvang, controle... en beleidsbepaling. o Social norms and social work: What Does it Take to Become a Social Worker? o Kritisch sociaal werk binnen sociaal werk opleidingen? o De evolutie van het sociale netwerk/ sociaal kapitaal. Hoe hebben organisaties op veranderingen ingespeeld of welke invloed hebben ze op de (her)uitbouw van een sociaal netwerk in plattelandscontext of stedelijke context?
PROF. DR. KARIN HANNES Ter info: Studenten in de initiële masteropleidingen van 60 studiepunten die voor maximaal 29 studiepunten Engelstalige opleidingsonderdelen of voor minimaal 13 studiepunten Nederlandstalige opleidingsonderdelen opnemen, kunnen op basis van een verzoekschrift toestemming krijgen om de masterproef in het Engels te schrijven
1) Emancipatory research: a systematic review of qualitative research evidence Emancipatorisch onderzoek: een systematische review van inzichten uit kwalitatieve onderzoeksrapporten (Nederlands of Engels) ‘Emancipatory research challenges conventional ways in which knowledge is constructed (Behar-Horenstein & Feng, 2015). Although many researchers position themselves within a critical-emancipatory paradigm, assuming that this will automatically lead to an emancipation process, little is known about when, how and why emancipation exactly occurs in a research process, at least not on a more structural review level. In this master thesis, we will synthesize evidence from primary, qualitative action research reports. We will develop an apriori review protocol outlining our search strategy, in- and exclusion criteria, critical appraisal strategy and synthesis technique. The synthesis will be conducted in line with the protocol developed. It will most likely take the form of a scoping review. For an example of a protocol of a systematic review, see http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0883035515000105 2) Emancipatory research: a conceptual review Emancipatorisch onderzoek: een conceptuele literatuurstudie (Nederlands of Engels) ‘Emancipatory research challenges conventional ways in which knowledge is constructed (Behar-Horenstein & Feng, 2015). However, little is known about how ‘emancipation’ exactly is defined in the broad variety of studies conducted by social science researchers that subscribe to an critical-emancipatory research paradigm. In this master thesis project, we will conduct a conceptual review, exploring different understandings of emancipation and emancipation processes, linked to the particular history of emancipatory research and how it evolved over time. We will develop an a-priori review protocol outlining our search strategy, in- and exclusion criteria, critical appraisal strategy and synthesis technique. A discourse analysis will be considered a valid synthesis option to summarize insights. For an example of a protocol of a systematic review, see http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0883035515000105 3) Multi-sensory research: a conceptual review (bij voorkeur geschreven in het Engels) In the last decades, the interest of researchers in sensory methods, and particularly visual methods, is growing. Social science research can benefit from a much greater awareness of the senses. Sensory methods can give access to sensory phenomena that are very meaningful. After all, people give shape and meaning to their lives from the interplay of the various senses. This interplay of sensory relations may not be directly accessible through discourse, through words and numbers (Prosser & Loxley, 2008). Hence, it would seem at the very least
peculiar to filter that reality out of our social scientific ways of knowing the world (Mason & Davies, 2009). Despite this growing awareness, this sensory turn has been slow to filter into the methodological consciousness of researchers. However, there are some recent studies that use a range of methods and that go beyond the visual sense, including hearing, smelling, touching etc. In this master thesis project you will create an overview of articles exploring sensory methods. More specifically, you will conduct a scoping review that involves synthesizing the literature on the use of sensory methods from different databases. You will analyze the data in terms of the used methods, the rationales for using the methods, their strengths and limitations. Based on this synthesis you will provide suggestions for researchers who are interested in using sensory methods. Do you want to know more about multi-sensory methods? Check these articles: o McCartney, A. (2010). Soundwalking: creating moving environmental sound narratives. Retrieved from http://soundwalkinginteractions.wordpress.com/2010/09/27/soundwalking-creatingmovingenvironmental-sound-narratives/ o Powell, K. (2010). Making sense of place: mapping as a multisensory research method. Qualitative Inquiry, 16, 539-555, doi:10.1177/1077800410372600 o Harris, A., & Guillemin, M. (2012). Developing sensory awareness in qualitative interviewing: a portal into the otherwise unexplored. Qualitative Health Research, 22, 689–699, doi:10.1177/1049732311431899 o Sunderland, N., Bristed, H., Gudes, O., Boddy, J., & Da Silva, M. (2012). What does it feel like to live here? Exploring sensory ethnography as a collaborative methodology for investigating social determinants of health in place. Health & Place, 18, 1056-1067, doi:10.1016/j.healthplace.2012.05.007 o Thibaud, J.P. (2013). Commented city walks. Sound Moves, 7(1). Retrieved from http://wi.mobilities.ca/commented-city-walks/
4) Quality appraisal criteria and frameworks for artistically inspired research in social sciences: a systematic review of the literature (bij voorkeur geschreven in het Engels) Instruments developed to support quality appraisal in other types of qualitative research designs usually share some basic criteria for the assessment of qualitative research. These include for example an ethical improvement for the study, a reflection on the relevance of a research study to inform practice or policy, the use of appropriate and rigorous methods and the clarity and coherence of reporting (Cohen & Crabtree, 2008). We should acknowledge that the meaning assigned to quality may differ in the context of traditional qualitative research designs and arts-based research designs. Several authors have already proposed criteria for the latter, including for example an evaluation of the the incisiveness, concision, coherence, generativity, social significance and evocation of arts-based research projects (Barone & Eisner, 2012) or its potential to reshape our conception of the world or particular phenomena we are interested in. A systematic search of relevant information sources in order to identify all developed criteria has not been conducted yet. We intend (1) to systematically locate, assess and report on studies that discuss quality criteria for arts-based research; (2) accurately describe these criteria; (3) group criteria according to similarities in meaning in order to use them as examples that can set the scene for the Delphi study in a later phase.
For an example of quality criteria of arts based research, see http://qrj.sagepub.com/content/early/2012/06/15/1468794112446104.abstract 5) Creating resonance with the public using social fiction as research practice Het creëren van resonantie bij het brede publiek door het gebruik van sociale fictie als onderzoekspraktijk (Nederlands of Engels) The last decade, under the impulse of sociologist Patricia Leavy, we have noticed a growing movement with scholars across the disciplines using fiction as a research practice in order to more fully express their cumulative knowledge and to make their research findings more publicly accessible and engaging. The result of this work is called fiction-based research. Fiction based research is an outgrowth of the widely known arts-based research movement launched by Elliot Eisner in the late nineties. Several social works of fiction have been published, combining research insights with fictional storylines, hereby introducing fictional characters that bring the research findings to live. Your job will be to explore the potential of science as fiction for the pedagogical discipline, through studying and deepening your understanding of a political or critical educational case (for example GAS penalizations for youngsters). You will reflect on your own experiences with conducting this type of work and use your worked example to either build or critique the case for educational works of fiction at our university and higher education more general. Where possible, you will provide suggestions on how scientific fiction can be integrated a course content. The methods we will use is journalistic research or fieldwork into a critical or political social case of your interest. We will transformation your research insights into a social work of fiction. Our reflection on this process will inspire the development of guidance on how social fiction can be embedded in the course work of our faculty and what its potential limitations or strengths are. Students that opt for this topic need to have more than average skills in writing stories. They preferably have some writing experiences in poetry, the creation of columns, short stories, novels, scriptwriting or diaries. Do you want to get familiar with Patricia Leavy’s work and ideas? Click here: http://www.patricialeavy.com/fiction-research/ Looking for a potential critical or political case to approach from a social fiction perspective? Check this link on GAS penalisations to get you inspired: https://www.youtube.com/watch?v=nVi_fJRFNng 6) Social Circus for Improving Movement Capital in Youth at Risk: A Systematic Review (bij voorkeur geschreven in het Engels) Social circus is an innovative, educational activity that assists youngsters in their personal development and helps them to acquire a broad range of individual qualities, including socioemotional and cognitive skills. In contrast with what is commonly known as professional or recreational circus, it gives preference to participants’ experience rather than to their artistic performance. This primary goal is achieved by offering youngsters a program that appeals to them and directly leads to experiences of ‘success’. These initiatives succeed where more formal educational events may fail, namely in recruiting the most deprived populations of
youngsters, building on their intrinsic motivation to participate and making it a valuable alternative to more traditional educational environments preparing youngsters for their role in society. In the last decades, there has been a rise in the number of social circus projects, trying to engage youngsters with a variety of different backgrounds and the number of primary studies reporting on such initiatives is also increasing. For an overview of these the projects we refer to the references included in the Campbell Review title proposal enclosed. In this systematic review we will compare social circus initiatives to regular sport programs, sport plus programs or arts-based programs. The goals of sport plus initiatives and socially inspired art-based initiatives are similar to those of social circus, in the sense that the development of physical or aesthetic literacy serves as an entry point for personal development of the participants engaged. We will also include studies on social circus with no comparator. The review will incorporate a large variety of different study designs to feed into a mixed method review compiled of (1) a synthesis of quantitative research evidence, (2) a synthesis of qualitative research evidence and, (3) a cross-study synthesis in which the insights of both strands of evidence or integrated. The following outcomes will be evaluated: •Short-term outcomes (primary): Cognitive development and socio-emotional development •Mid-term outcomes: linking into the concept of movement capital (Foriers, Sels & Stynen, 2009) including human capital, social capital, self-awareness and adaptability (the ability and willingness to change) •Long term outcomes (secondary): positive future perspectives and positive role fulfilment. 7) Vrije onderwerpen o Ontwikkeling van kwalitatieve methoden Ontwikkeling van methoden voor meta-synthese o Toepassing van meta-synthese in sociaal-cultureel domein o Photovoice projecten o Arts based research projecten Sociaal circus
PROF. DR. RUDI LAERMANS 1) Sociologische conceptualisering van voor sociaal werk relevante basisbegrippen als solidariteit, gemeenschap, vertrouwen, (sociale) identiteit... (met mogelijkheid van empirische case study)
2) Sociologische benadering van de cliënt-professional relatie vanuit één of meer theoretische kaders (met mogelijkheid van empirische case study).
PROF. DR. GEERT LOOSVELDT 1) Het meten van tevredenheid Situering: Onder impuls van het nieuwe managementdenken (‘new public management’, ‘new managerialism’) manifesteert zich een nieuwe definitie van professionalisering in de openbare dienstverlening in termen van strategische, tactische en operationele beleidsplanning, integrale kwaliteitszorg en beleidsevaluatie in termen van effectiviteit en efficiëntie. Deze benadering ziet tevredenheidsmetingen als aangewezen middel om enerzijds de kwaliteit van de dienstverlening te vergroten en anderzijds om de burger meer bij het beleid te betrekken (vermaatschappelijking en participatie). Ook beleidsmatig legt de Vlaamse overheid het meten van de tevredenheid over maatschappelijke dienst- en hulpverlening meer en meer op (cultuurbeleid, welzijnsbeleid, arbeidsbemiddeling,…). Objectieven: Het doel van de masterproef is een inventarisatie te maken van (1) de instrumenten en methoden om tevredenheid te meten of (2) het bestaande tevredenheidsonderzoek in één of meerdere sectoren waarin het sociaal werk een prominente rol speelt. Richtinggevende vragen hierbij zijn: wat blijkt er uit het bestaand onderzoek? Hoe kan tevredenheid gemeten worden? Welke methodologische problemen stellen zich bij het meten van tevredenheid? In welke mate worden de resultaten beïnvloed door de gebruikte methode?
PROF. DR. KOEN MATTHIJS Assessoren: Carine Van Wanseele, Eva Castro 1) Het perspectief van de patiënt: een meerwaarde voor de zorgsector Voor dit onderwerp kunnen drie masterproefstudenten zich afzonderlijk kandidaat stellen (het gaat niet om een collectieve masterproef) om mee te werken aan het doctoraatsonderzoek van Eva Marie Castro, met als titel “Patiëntenparticipatie en empowerment. De effecten van het inschakelen van ervaringsdeskundigen op micro- en mesoniveau.” Het doel van dit project is om een methode te ontwikkelen voor het inschakelen van ervaringsdeskundigen in algemene ziekenhuizen. Het beoogde resultaat is een meer geïndividualiseerde zorg en een verhoogd empowerment van de patiënten. De ervaringsdeskundigheid die aanwezig is bij leden van zelfhulpgroepen of patiëntenverenigingen is een manier om het perspectief van de hulpverlener beter af te stemmen op het perspectief van de patiënt. Dit kan leiden tot verschillende positieve effecten, zoals een betere zorgkwaliteit. Na een vooronderzoek over deze thematiek, nemen de studenten op verschillende afdelingen in Gasthuisberg (elk op één afdeling) semi-gestructureerde interviews af van zes patiënten en van zes professionals. Deze interviews moeten een antwoord bieden op de vraag: “Op welke manier kan het inschakelen van ervaringsdeskundigen tegemoet komen aan de noden die er zijn op vlak van zorg en zorgbeleid?” De interviews worden grondig voorbereid, afgenomen, gefilmd en inhoudelijk verwerkt. Opvallende quotes worden gemonteerd tot een film van 30 min. Deze montage is ook een onderdeel van de masterproef omdat het een fase in het experience-based co-design is, d.i. participatieve methode die we gebruiken om interventies te ontwikkelen voor het inschakelen van ervaringsdeskundigen. 2) De kostprijs van de geestelijke gezondheidszorg vanuit het patiëntenperspectief OPGanG is de Open Patiëntenkoepel Geestelijke Gezondheidszorg. Dit samenwerkingsverband van Vlaamse patiëntenverenigingen en -initiatieven in de geestelijke gezondheidszorg (Anorexia Nervosa-Boulimia Nervosa AN-BN, UilenSpiegel, Ups & Downs en Werkgroep tegen Gokverslaving) wil de gemeenschappelijke belangen van haar achterban behartigen. Ze werken solidair samen, wisselen kennis uit en bundelen krachten om met éénduidige stem het beleid op alle niveaus te informeren en beïnvloeden. Daarbij zijn het perspectief van de cliënt, de visie op herstel, patiëntenparticipatie en de inzet van ervaringsdeskundigheid in de geestelijke gezondheidszorg (ggz) de fundamenten van hun denken en handelen. OPGanG werkt constructief samen met alle betrokken partijen die streven naar de structurele verbetering van de positie van de ggz-gebruikers en van psychisch kwetsbare mensen. Als voortrekkers werken zij samen om met het Vlaams Patiëntenplatform en onder begeleiding van Trefpunt Zelfhulp de visie, vorm en inhoud van OPGanG gestalte te geven. Psychisch kwetsbare mensen en hun belangenorganisaties gaan in tegen de opvatting dat mensen met een psychische kwetsbaarheid pas opnieuw volwaardig aan de samenleving mogen meedoen wanneer hun psychiatrische symptomen geheel genezen zijn. Ze geloven integendeel dat mensen kunnen herstellen en gewaardeerde rollen kunnen opnemen mét
psychische kwetsbaarheden. Om het zorgaanbod af te stemmen op de noden van patiënten wordt hun stem gehoord bij uitwerking en implementatie van het ggz-beleid. Patiënten krijgen inspraak bij het maken van keuzes op de meest uiteenlopende terreinen, bijvoorbeeld rond ethiek, kwaliteit, behandelingen en financiële implicaties. De voorgestelde masterproef gaat over het thema van financiële gevolgen voor de patiënt van zijn aandoening. Bedoeling is om het kostenplaatje vanuit het perspectief van de patiënt in kaart te brengen bij een steekproef van leden uit de vier hierboven opgesomde verenigingen. In het verlengde van dit kostenperspectief wordt ook nagegaan welke impact dit heeft op de levenskwaliteit en maatschappelijke participatie van ggz-patiënten. De gehanteerde methode is het zich verdiepen in de verschillende kostenposten waarmee een ggz-patiënt geconfronteerd wordt. Dit voorbereidend onderzoek vormt de basis voor het afnemen van diepte-interviews bij leden van de patiëntenorganisaties (eveneens in het kader van de masterproef). Centrale onderzoeksvraag waarop een antwoord gezocht wordt, is: welke impact heeft de zorgkost op het zorggebruik, de levenskwaliteit en maatschappelijke participatie van ggz-patiënten? 3) Lotgenotencontact via Facebook Deze masterproef is een onderzoek naar het gebruik van Facebook in Vlaanderen als e-kanaal om in contact te komen met lotgenoten rond een gemeenschappelijk gezondheids- of welzijnsprobleem. Het eerste luik bestaat uit het opstellen van een inventaris van twee soorten initiatieven, nl. verenigingen die volledig en exclusief opgericht zijn via Facebook én bestaande verenigingen die als extra aanbod een Facebookpagina startten. In een tweede luik wordt een analyse gemaakt van de geïnventariseerde initiatieven. Hoe en door wie werden ze opgericht, wat is hun bereik en doelpubliek? Welke activiteiten bieden ze aan? Hoe beheren ze hun Facebookpagina? Welke voordelen ervaren ze? Wat zijn nadelen en knelpunten? De methode bestaat uit online research om de initiatieven in kaart te brengen gevolgd door interviews en eventueel focusgroepen bij een steekproef van initiatieven. Bedoeling van deze masterproef is het formuleren van aanbevelingen voor groepen die Facebook willen gebruiken in hun werking. 4) Een stramien voor het organiseren van een ledenbevraging bij zelfhulpgroepen en patiëntenverenigingen Groepen van lotgenoten willen hun werking onderbouwen en voeling houden met wat er leeft bij hun leden. Noden en behoeften kunnen veranderen, evolueren en het aanbod van een vereniging volgt deze evolutie best op de voet. Een ledenbevraging kan duidelijkheid geven over wat mensen nodig hebben, en hoe men als vereniging hierop kan inspelen (informatie verspreiden, lotgenotencontact organiseren, gebruik van digitale media… Bedoeling van deze masterproef is het uitwerken van een stramien van ledenbevraging voor zelfhulpgroepen (zowel rond somatische als psychische of sociale problemen). Doel is het evalueren van de werking en het activiteitenaanbod bij de leden. Er wordt op methodologisch vlak (vragenlijst, verwerking, rapportering,..) een format op punt gesteld dat inhoudelijk kan aangepast worden naargelang de groep waarover het gaat. Bedoeling is dat dit op een vlotte,
kostenbesparende en laagdrempelige manier kan overgedragen worden aan geïnteresseerde zelfhulpgroepen. Daarom primeert in deze masterproef de methodologie op de inhoud. Het concept wordt van a tot z uitgetest bij een vereniging die hiervoor vragende partij is.
PROF. DR. VALERIA PULIGNANO 1) Flexibele arbeidstijdregelingen en werk-privé balans: zoeken naar een win-win situatie Assessor: Dorien Frans In het licht van de snelle en drastische gezins- en arbeidsmarktveranderingen is het steeds moeilijker geworden om werk en privéleven op elkaar af te stemmen. Voorgaande studies naar de combinatieproblematiek wijzen consequent op de negatieve gevolgen van werk-gezin conflict of onevenwicht, op zowel de werkplaats (job ontevredenheid, ziekteverzuim, turnover, burn-out), als op het gezinsleven of meer algemeen (relatiestress, depressie) (e.g. Allen et al, 2000; Bourdeaud’hui et al, 2004; Symoens & Bracke, 2007; Valgaeren et al, 2008). De problemen om de verschillende verantwoordelijkheden te balanceren zijn echter niet gelijk voor beide seksen. De toename van de arbeidsparticipatie van vrouwen, en vooral moeders, ging immers niet gepaard met een evenredige toename in onbetaalde zorgactiviteiten in het huishouden van mannen. Hierdoor ervaren vrouwen, in het bijzonder moeders, veel vaker een dubbele belasting (e.g. Carton, 2003). Deze ongelijke verdeling van betaald en onbetaald werk tussen mannen en vrouwen ligt aan de oorsprong van de werkleven balans. De ontwikkeling van flexibele werkpatronen is een van de maatregelen om de problemen van werk-privé balans voor de werknemer aan te pakken. Maar ook bedrijven vereisen meer en meer flexibiliteit om zich aan te passen aan de fluctuaties van de markt en om de competitiviteit te waarborgen en verhogen. Het wederzijds afstemmen van de flexibiliteitsnoden van werknemer en werkgever kan positieve gevolgen hebben voor beide partijen (grotere efficiëntie arbeidsmarkt, meer levenstevredenheid, grotere productiviteit, minder absenteïsme,…), kortom een win-win situatie. De gevolgen van flexibiliteitsregelingen zijn echter afhankelijk van soort flexibiliteit. Sommige flexibiliteitsregelingen, de onvoorspelbare veranderingen in werktijden van werknemers bijvoorbeeld, kan een goede afstemming tussen werk en privé juist bemoeilijken, terwijl andere vormen van flexibiliteit, zoals aangepaste begin- en eindtijden, wel positieve gevolgen kunnen hebben voor zowel de werknemer als de werkgever (Kossek et al, 2005; Peters & Van der Lippe, 2007; Kossek et al, 2006, Hill et al, 2001; Tausig & Fenwick, 2001). Een van de grote uitdagingen in de samenleving hierbij zal zijn om flexibiliteit en sociale zekerheid te combineren (European Commission, 2007). Deze uitdaging kwam naar de voorgrond in het debat over de zogenaamde ‘flexicurity’ – initieel in de jaren ’90 in Nederland en Denemarken, en meer recent ook in andere Europese landen. Denemarken wordt vaak gezien als hét flexicurity model omwille van de positieve arbeidsmarktuitkomsten. Ze combineert een hoge flexibiliteit op de arbeidsmarkt (rekruteren en ontslaan) met genereuze sociale vangnetten en een uitgebreid activatiebeleid (Lewis, 2009). Verschillende vormen van flexibiliteit en zekerheid zoals flexibele werktijdregelingen en de beschikbaarheid van zorgopvangfaciliteiten, zijn cruciale elementen voor de werklevenbalans van werknemers, waarvan het belang ook benadrukt wordt in de flexicurity matrix van Wilthagen en Tros (2004). Deze masterproef beoogt de veranderende gezins-en arbeidssituatie binnen het flexicurity discours te beschrijven via een kritische literatuurstudie en daarnaast meer inzichten te vergaren in een studie naar de invloed van flexibele werkregelingen op de werk-privébalans
van werknemers en het welzijn op het werk. Welke impact heeft de configuratie op vlak van flexibiliteit en sociale zekerheid op flexibiliteit en arbeidsmarktuitkomsten? Leidt meer flexibiliteit en grotere arbeidsmobiliteit tot betere arbeidsmarktuitkomsten zowel voor de werkgever als de werknemer in de vorm van een afname van werk-privé conflict, een verhoogde welzijn op het werk of meer gemotiveerde werknemers? Zijn er verschillen tussen mannelijke en vrouwelijke werknemers? De student kan hierin verschillende onderzoeksonderwerpen uitwerken in zijn masterproefontwerp en kan hiervoor zowel kwalitatieve als kwantitatieve onderzoeksmethoden gebruiken, afhankelijk van het onderwerp van de masterproef. We verwachten van studenten dat ze hun eigen onderzoeksonderwerp, onderzoeksvraag en onderzoeksmethodologie voorstellen. Studenten kunnen de website www.edac.eu (zoeken op kernwoorden) raadplegen om een overzicht te krijgen van de bestaande datasets, zoals de European Social Survey, over dit onderwerp. Potentiële onderzoeksvragen De masterstudie kan opteren voor een kwalitatieve onderzoeksbenadering om de (coping)strategieën van werknemers om werk en privé te balanceren en het welzijn op het werk verder te onderzoeken. Of men kan opteren voor kwantitatieve onderzoeksmethoden om bv. het effect van flexibiliteitsregelingen te onderzoeken op de werk-privé balans, werktevredenheid, kwaliteit van het werk, en het welbevinden op het werk. Daarbij kan de student gebruik maken van de reeds bestaande databanken e.g. ESS. De student kan zich focussen op België of een vergelijkende studie maken van verschillenden landen. welke behoeften/noden aan temporele flexibiliteit hebben werknemers concreet? Hoe en met welke mechanismen of maatregelen speelt de werkgever hierop in en welke bedrijfs- en arbeidsorganisatorische kenmerken worden aangepast om hieraan tegemoet te komen? voorbeelden van win-winsituaties waar werknemers flexibiliteit aangeboden krijgen en tezelfdertijd ook voordeel halen voor het bedrijf (Gemotiveerde werknemers, meer productiviteit?) hoe ervaren werknemers hun werk-gezin balans? (Hoe) verschilt de ervaring voor mannen en vrouwen? Wat zijn de verschillen tussen partners in verdeling van de huishoudelijke taken? Zijn er verschillen tussen verschillende gezinssituaties (alleenstaande ouders, samenwonenden,…)? Vergelijking tussen werknemers met een vast contract en diegene met flexibele werkpatronen (deeltijds werk, tijdelijke contracten, freelance, zelfstandige, onregelmatige uren,…). (hoe) worden flexibele werktijdregelingen gebruikt als coping mechanisme? Leiden flexibele werktijdregelingen tot een afname van de tijdsdruk?
PROF. DR. MARC SWYNGEDOUW 1) Houding t.a.v. minderheden Interviewer effecten bij diepte interviews over de identiteit van etnische minderheden in Brussel en Antwerpen. (1 thesisstudent) 2) Politieke sociologie - Inhoudsanalyse van de motieven van de CD&V – kiezers (1 thesisstudent) - Inhoudsanalyse van de motieven van de N-VA kiezers (1thesisstudent)
PROF. DR. WIM VAN OORSCHOT Professor van Oorschot heeft expertise op het terrein van de sociologische/culturele analyse van sociaal beleid en kan afstudeerwerkstukken begeleiden waarin op enigerlei wijze de relatie onderzocht wordt tussen waarden/attitudes/opinies en sociaal beleid. Voorbeelden van potentiële onderzoeksthema’s 1) Solidariteit en sociaal beleid Onder welke voorwaarden/omstandigheden en op grond van welke motieven zijn burgers bereid deel te nemen in solidariteitssystemen die georganiseerd worden in het kader van de verzorgingsstaat, waarbij feitelijke herverdelingen van levenskansen ontstaan, zoals die van jongeren naar ouderen, gezonden naar zieken, werkenden naar werklozen, rijken naar armen, etc. 2) Deservingness opinies in relatie tot de maatschappelijke legitimiteit van sociaal beleid Welke criteria voor hulpwaardigheid gebruiken burgers en politici om hun voorkeuren te bepalen voor het al of niet steunen van hulp aan verschillende zwakke groepen in de samenleving (ouderen, zieken, kinderen uit arme gezinnen, werklozen, migranten). Wat verklaart individuele verschillen in dergelijke voorkeuren? A: Kwantitatief onderzoek Onderzoeksopzet Een kwantitatief masterproefonderzoek naar bovenstaande thema’s zal impliceren dat men surveygegevens analyseert van bijvoorbeeld European Social Survey, European Values Study, e.a. Sinds dit jaar zullen er ook Belgische data voorhanden zijn uit het ISPO onderzoek 2014. B: Kwalitatief onderzoek Assessor: Tijs Laenen De theorie van de deservingness criteria (Van Oorschot, 2000; 2006) stelt dat mensen beroep doen op een vijftal criteria – controle, identiteit, reciprociteit, attitude, behoefte – wanneer ze oordelen of behoeftige anderen al dan niet steun verdienen van de welvaartsstaat. Sinds zijn ontstaan werden er in de deservingness-literatuur heel wat verklarende theoretische kaders en toetsbare hypothesen afgeleid van of beïnvloed door deze theorie (zie bijvoorbeeld Larsen, 2008; Jeene, Uunk & Van Oorschot, 2009; Petersen, 2012). Hoewel de theorie, omwille van zijn empirische toetsing en innerlijke logica, de meest aannemelijke bestaande verklaring lijkt te zijn voor velerlei patronen in deservingness-opvattingen, zouden critici hem echter een overmatige top-down benadering kunnen verwijten. Vermits de criteria in een eerste fase uit de theoretische literatuur zijn geplukt, en vervolgens getest werden aan de hand van de kwantitatieve surveymethode, zijn ze tot stand gekomen via een uiterst deductief onderzoeksproces waarin generaliseerbaarheid van de onderzoeksresultaten het ultieme doel was. Volgens Kline (1993) reduceert en simplificeert zulke strategie echter de complexe aard van menselijke gevoelens en gedachten. De
surveymethode biedt immers geen antwoord op de vraag welke criteria mensen spontaan gebruiken wanneer ze een oordeel vellen over de deservingness van behoeftige anderen. Mogelijk beroepen ze zich in al hun spontaneïteit op slechts een beperkt aantal van de vijf criteria, of hanteren ze criteria die voorheen nog niet werden geïdentificeerd in de wetenschappelijke literatuur. Dit masterproefproject biedt de student de kans om de wetenschappelijke validiteit van de theorie van de deservigness criteria op de proef te stellen door een bottom-up onderzoeksstrategie. Het opzet is om mensen in semi-gestructureerde diepte-interviews faceto-face te bevragen over hun deservingness-opvattingen jegens behoeftige groepen (vb. ouderen, werklozen, zieken, immigranten,...). Welke groepen verdienen het meest hulp van onze welvaartsstaat, en welke het minst? Maar nog belangrijker: waarom vindt men dan de ene groep meer deserving dan de andere? 3) Niet-gebruik van sociale zekerheid en zorg Het gaat hierbij om het fenomeen dat mensen/huishoudens niet de uitkering of zorg ontvangen waarop ze juridisch-feitelijk wel recht op hebben. Dit verschijnsel doet zich vaak meer voor dan men weleens denkt, vooral ten aanzien van bepaalde typen van regelingen, in bepaalde administratieve contexten en onder bepaalde groepen van rechthebbende burgers. In België is over dit fenomeen nog niet heel bekend. Eigen onderzoek naar het voorkomen ervan en naar de mogelijke oorzaken van niet-gebruik kan goed passen binnen het kader van een masterproef. Het onderwerp leent zich uitstekend voor kwalitatief georienteerd onderzoek onder (niet-gebruikende) rechthebbenden, alsook onder (vertegenwoordigers van) de uitvoeringsinstanties van regelingen. Studenten die interesse hebben worden gevraagd contact op te nemen met prof. van Oorschot om in een gesprek te komen tot een nadere afbakening van de vraagstelling. De student zelf heeft een actieve rol in de definiering en uitwerking van het onderzoeksvoorstel. 4) Belgisch pensioenlandschap. De kwetsbare gepensioneerde: een vergelijking van administratieve en survey gegevens Assessor: Silke Laenen De laatste jaren bevindt het Belgische pensioensysteem zich steeds vaker in de vuurlinie. Zo heeft internationaal onderzoek meermaals aangetoond dat het Belgische pensioenstelsel zwak scoort in Europese en internationale vergelijkingen. De toereikendheid van de pensioenen krijgt dan ook terecht veel aandacht in het maatschappelijke en politieke debat. De vraag is evenwel in welke mate ons pensioensysteem daadwerkelijk slecht scoort. De surveys waarop internationale vergelijkingen gebaseerd zijn kennen immers allerhande problemen. Zo worden onder meer tweedepijlerpensioenen slecht gemeten en ouderen uit collectieve huishoudens niet in rekening gebracht. Deze eindverhandeling gaat op zoek naar de kwetsbare gepensioneerde en vergelijkt hiertoe administratieve data met surveygegevens.
PROF. DR. TINE VAN REGENMORTEL 1) Empowerment op micro-, meso- en macro-niveau Het empowermentgedachtegoed geraakt steeds meer ingeburgerd in Vlaanderen. Het empowermentparadigma is een denk- en handelingskader met belangrijke implicaties voor (hulpverlenings)organisaties, onderzoek en beleid. Maatschappelijk kwetsbare groepen krijgen binnen het empowermentparadigma bijzondere aandacht. Empowerment is een meerlagig begrip met een voortdurende wisselwerking tussen de verschillende dimensies. Op de diverse niveaus zijn er topics voor de masterproeven: o op microniveau: de individuele hulpverleningsrelatie (met aspecten als bv. het krachtensperspectief, gelijkwaardigheid, participatie, integraliteit) en bijhorende methodieken als bv maatzorg, vraaggericht werken, ervaringsdeskundigen in de armoede en sociale uitsluiting o op mesoniveau: groepswerk, cliëntenraden, lokaal cliëntoverleg (casemanagement), eigenkrachtconferenties, CANO-model, netwerkvorming tussen sectoren (bv. tussen welzijnswerk en geestelijke gezondheidszorg, tussen algemene en bijzondere zorg) o op macroniveau: een krachtgericht sociaal beleid Deze aspecten kunnen betrekking hebben op diverse sectoren (met een voorkeur voor welzijns- en gezondheidszorg, bijzondere jeugdzorg), op diverse doelgroepen (met voorkeur voor maatschappelijk kwetsbare personen (bv. thuislozen, OCMW-cliënten) of thema’s (bv. bemoeizorg of outreaching werken, het persoonlijk assistentiebudget, proactief werken). De link met empowerment, sociaal werk en/of sociaal beleid dient aanwezig te zijn. Andere topics die aan bod kunnen komen zijn tenslotte: empowerment onderzoeksmethoden (bv. delphi-methode, peer- research, empowerment evaluatie) en het meten van empowerment (ontwikkelen van indicatoren, meetinstrumenten). Deze masterproeven kunnen bestaan uit een beperkt actie-onderzoek (bv. via interviews, participerende observaties, focusgroepen, delphi-methode) of een uitvoerige literatuurstudie. 2) Casestudy rond chronisch zieken die in armoede leven o Focus op doelgroep o Focus op organisatie/ SW Studenten die interesse hebben worden gevraagd contact op te nemen met prof. Van Regenmortel om in een gesprek te komen tot een nadere afbakening van de vraagstelling.
PROF. DR. HILDE VLAEMINCK 1) Sociaal werk als effectieve netwerkexpert Steeds vaker wordt sociaal werk ingezet om netwerken te verkennen, te ontwikkelen, uit te breiden, te mobiliseren en waar nodig te ontmijnen. Het gaat zowel om sociale, familiale netwerken van cliënten maar ook om functionele netwerken. Van bij haar ontstaan profileerde sociaal werk zich op het relationele domein (Perlman, Kamphuis). Sommigen benoem(d)en het als ‘het psychosociale’, weer anderen (Snellen, 2014) spreken over ‘interactie’. Nu er een groeiende tendens is tot vermaatschappelijking van de zorg, worden er pertinente verwachtingen gesteld aan de relationele competentie van sociaal werkers. Ze dienen zich te positioneren in het actuele veld van formele en informele netwerken en hulpbronnen (Kwekkeboom). Het louter verkennen van een gezinscontext volstaat niet meer. Verwacht wordt dat sociaal werk via interventies ook het ruimere familiale netwerk, ja zelfs het sociale (ook niet-familiale) netwerk systematisch exploreert en - waar nodig - beïnvloedt en zichtbaar verandert. Mogelijke onderzoeksvragen: Welke kennis over effectiviteit van netwerkinterventies door het sociaal werk is reeds beschikbaar en betrouwbaar? Welke vragen en terreindiscussies doen zich voor? Welke hulp/diensten dienen door ‘gewone’ burgers en welke door (welke soort) professionals te worden aangeboden Nieuwe initiatieven zoals Eigen Kracht Conferenties bijvoorbeeld opteren om vooral niet-sociaal werkers – bij voorkeur burgers uit het eigen netwerk - aan te spreken om de omgeving van de hulpvrager te beïnvloeden. Welke argumenten worden hierbij ingebracht? Welke ethische afwegingen brengt dit mee? Kan het sociaal werk deze netwerkgerichte interventies zichtbaar maken? Is een ecogram een vertrouwd en betrouwbaar instrument? Nieuwe instrumenten wenselijk? Mogelijke pistes: De masterproef bevat een literatuurstudie met internationaal onderzoek over netwerkontwikkeling. Het onderzoek kan worden afgebakend naar het soort netwerk (familiaal, sociaal, formeelorganisatorisch) een bepaalde sector (thuiszorg, jeugdhulpverlening, psychiatrie), doelgroep, problematiek. Onderzoeksmethode: Kwalitatief: Analyse van ‘good practice’; ‘Casustafels’ (Bijzondere jeugdzorg); ‘chatgesprekken’. Kwantitatief: analyse van registratiegevens, jaarverslagen, dossieranalyse
PROF. DR. GEERT VAN HOOTEGEM & PROF. DR. JOS BENDERS De afdeling arbeids- en organisatiesociologie is nauw betrokken bij de Vlaamse competentiepool ‘Flanders Synergy’ (www.flanderssynergy.be). Deze competentiepool promoot en ondersteunt innovaties op vlak van arbeidsorganisatie in Vlaamse bedrijven, social profit organisaties en overheidsbedrijven. Dit met de bedoeling deze organisaties meer slagvaardig te maken en tegelijk ook een betere kwaliteit van de arbeid voor de werknemers te realiseren. In het kader van deze activiteiten werden meetinstrumenten ontworpen waarmee consultants organisaties in kaart kunnen brengen. Deze laten toe veranderingen inzake arbeidsorganisatie gericht te ondersteunen en de resultaten van deze veranderingen op te volgen. Het betreft enerzijds een ‘quick-scan’ voor het typeren van de arbeidsorganisatie en anderzijds een werknemersvragenlijst voor het meten van de kwaliteit van de arbeid. Tal van organisaties die met ondersteuning van Flanders Synergy een aanpassing in de arbeidsorganisatie doorvoeren, werden reeds met deze instrumenten bevraagd. Studenten kunnen ook met deze instrumenten aan de slag. Ze kunnen een case-studie uitvoeren naar keuze bij een (deel van een) bedrijf, social-profit organisatie of overheidsinstelling en daarbij: - de arbeidsorganisatie in kaart brengen met de beschikbare ‘quick-scan’; - de kwaliteit van de arbeid bevragen met de beschikbare werknemersvragenlijst; - idealiter beide doorvoeren zodat ook een verband kan gelegd worden tussen de aanwezige arbeidsorganisatie en de gemeten arbeidskwaliteit en van daaruit adviezen formuleren tot aanpassing van de arbeidsorganisatie. Daarbij kan de student gebruik maken van de reeds opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid bij organisaties die een veranderingstraject uitvoeren met ondersteuning van Flanders Synergy. Zodoende kan de student ook een benchmark opstellen voor de betrokken case tegenover andere Vlaamse organisaties. Naast het aanbrengen van nieuwe gegevens vanuit cases en het vergelijken met de reeds onderzochte organisaties, kan de student ook de opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid in Vlaamse organisaties verder analyseren. Hoe kan de kwaliteit van de arbeid in verband worden gebracht met de aard van de arbeidsorganisatie? Hoe hangen resultaten inzake kwaliteit van de arbeid samen met achtergrondkenmerken van werknemers? Welke gevolgen heeft de arbeidskwaliteit op arbeidstevredenheid, verloop, werkbeleving,…? Het zijn het soort vragen waarop een analyse van de databanken een antwoord kan geven. 1) Arbeidsorganisatorische Innovatie in de Welzijnssector. De voorbije jaren heeft de Vlaamse regering middels subsidies massaal geïnvesteerd in vernieuwingen in de arbeidsorganisatie van tal van welzijnsinstellingen (algemene en gespecialiseerde ziekenhuizen, woon- zorgcentra, etc.). Via een vergelijkende case-studieonderzoek wordt onderzocht of de belofte waargemaakt is. Is de patiënt/cliënt inderdaad beter af zoals de theorie voorspelt? Kunnen de werknemers door deze interventies inderdaad langer aan de slag blijven en zijn ze nu (nog) meer 17 betrokken op het proces? Want ook dat voorspelt de theorie van de moderne sociotechniek. Dit thema leent zich bij uitstek voor een onderzoeksgroep.
Concrete voorstellen voor masterproeven binnen bovenstaand thema zijn onderhandelbaar, in de zin dat er ruimte is voor aanpassing richting interessesfeer van kandidaten. Specifieker kan de invulling bvb. gezocht worden in het functioneren van zelfsturende teams in de thuiszorg, en organisatorische vernieuwing in de residentiële ouderenzorg. M.b.t. dit laatste loopt momenteel een drie jaar durend onderzoeksproject van Flanders Synergy genaamd ZIRKO. Afstudeerders kunnen daar eventueel een rol in spelen. Andere voorbeelden: Autonomie en regelcapacteit in het uitvoeren van sociaal werk, een spanning? Prezo en integrale sociotechniek samen naar meer kwaliteit in de zorg? Integrale socio-techniek binnen de sociale economie? 2) De ervaring van verandering in kader van de innovatieve arbeidsorganisatie Wanneer organisaties innovaties doorvoeren op vlak van arbeidsorganisatie, betekent dit eveneens verandering voor de betrokken werknemers. Zo wordt in het kader van Flanders Synergy bijvoorbeeld gestreefd naar actieve jobs om meer mensen langer aan het werk te kunnen houden, wat veranderingen impliceert in jobdesign. In dit onderzoeksvoorstel wordt algemeen gefocust op de impact van veranderingen in organisaties op het microniveau. De student kan meer bepaald nagaan hoe werknemers verandering ervaren. Potentiële onderzoeksvragen: In welke mate ondervinden werknemers invloed van veranderingen in kader van een meer innovatieve arbeidsorganisatie en hoe wordt een dergelijke verandering in organisaties door werknemers ervaren? In welke mate vertonen werknemers weerstand ten opzichte van verandering en waar komt deze weerstand vandaan? Welke factoren kunnen de ervaring van werknemers ten opzichte van de verandering beïnvloeden? Onderzoeksontwerp De student kan een case study uitvoeren bij een organisatie en aan de hand van kwalitatieve onderzoeksmethoden zoals bijvoorbeeld diepte-interviews nagaan hoe werknemers verandering ervaren. Daarbij kan beroep worden gedaan op de organisaties die reeds een veranderingstraject hebben uitgevoerd met ondersteuning van Flanders Synergy. Het betreft zowel bedrijven, social profit organisaties en overheidsorganisaties. oor het typeren van de arbeidsorganisatie en anderzijds een werknemersvragenlijst voor het meten van de kwaliteit van de arbeid. Tal van organisaties die met ondersteuning van Flanders Synergy een aanpassing in de arbeidsorganisatie doorvoeren, werden reeds met deze instrumenten bevraagd. Studenten kunnen ook met deze instrumenten aan de slag. Ze kunnen een case-studie uitvoeren naar keuze bij een (deel van een) bedrijf, social-profit organisatie of overheidsinstelling en daarbij: - de arbeidsorganisatie in kaart brengen met de beschikbare ‘quick-scan’; - de kwaliteit van de arbeid bevragen met de beschikbare werknemersvragenlijst; - idealiter beide doorvoeren zodat ook een verband kan gelegd worden tussen de aanwezige arbeidsorganisatie en de gemeten arbeidskwaliteit en van daaruit adviezen formuleren tot aanpassing van de arbeidsorganisatie. Daarbij kan de student gebruik maken van de reeds opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid bij organisaties die een veranderingstraject uitvoeren met ondersteuning van Flanders Synergy. Zodoende kan de student ook een benchmark opstellen voor de betrokken case tegenover andere Vlaamse organisaties.
Naast het aanbrengen van nieuwe gegevens vanuit cases en het vergelijken met de reeds onderzochte organisaties, kan de student ook de opgebouwde databanken inzake arbeidsorganisatie en kwaliteit van de arbeid in Vlaamse organisaties verder analyseren. Hoe kan de kwaliteit van de arbeid in verband worden gebracht met de aard van de arbeidsorganisatie? Hoe hangen resultaten inzake kwaliteit van de arbeid samen met achtergrondkenmerken van werknemers? Welke gevolgen heeft de arbeidskwaliteit op arbeidstevredenheid, verloop, werkbeleving,…? Het zijn het soort vragen waarop een analyse van de databanken een antwoord kan geven. 3) Change in de social profit Studenten die interesse hebben worden gevraagd contact op te nemen met prof. Van Hootegem om in een gesprek te komen tot een nadere afbakening van de vraagstelling.