Managementsamenvatting Loopbaanontwikkeling startende economische professionals Een kwantitatief onderzoek naar determinanten van startsucces M.A. van Winkel G.L.M. Groenewegen S.H.H. Schel A. Sibon J.B.L. Seegers
Lectoraat Professional & Leadership Development Faculteit Economie en Management Hogeschool van Arnhem en Nijmegen Arnhem en Nijmegen, Maart 2009
1
Managementsamenvatting 1. Onderzoeksopzet en globaal antwoord op de vraagstelling In dit onderzoeksrapport staat de vraag centraal wat determinanten zijn voor startsucces bij alumni van economische opleidingen aan de HAN. Vooraf maken we een opmerking over de status van de conclusies. Het aantal respondenten is 269. Het aantal verstuurde lijsten is 2100. Omdat dit aantal te klein is voor multi-levelanalyses, (check op achtergrondvariabelen), en de gevonden correlaties laag zijn, dienden de conclusies zeer voorzichtig beschouwd te worden. De correlaties dienen gezien te worden als slechts aanduidingen van verbanden. Via een grotere steekproef kunnen de correlaties nader getoetst worden en kan blijken of de correlaties al dan niet uitgesprokener zullen zijn. Uitsluitend significante correlaties zijn in dit onderzoek benoemd. Significant wil evenwel niet zeggen ook ‘relevant’. Doordat de correlaties laag zijn, is de relevantie dus ook laag. Ondervraagd zijn alumni van de afdelingen CE, FM, MER en PA, die in de periode 2002-2006 zijn afgestudeerd. Het moment van bevragen was januari 2007. Een eerste globaal antwoord op onze hoofdvraag is eenvoudig. De alumni vinden (bijna) allemaal een baan als ze die zoeken en zijn dus succesvolle starters. Niet iedereen van de respondenten gaat op zoek naar een baan. Bijna dertig procent van de ondervraagde alumni heeft ten tijde van het onderzoek nog niet gezocht naar een baan, freelancewerk gedaan of gewerkt aan de opstart van een eigen bedrijf. Niet is gevraagd wat daarvan de reden is. Maar van degenen die gezocht hebben naar een baan, heeft ook vrijwel iedereen (97.4%) die gevonden. En ook zijn een aantal alumni zonder te zoeken aan een baan gekomen. Het onderzoek gaat in op verschillende determinanten van startsucces. In dit onderzoek is het begrip ‘startsucces’ verder uitgesplitst. We hebben onderscheid gemaakt tussen intrinsiek en extrinsiek startsucces. Onder intrinsiek startsucces valt de “tevredenheid van de werknemer over de eerste baan na afstuderen”. Hoe goed sluit de baan aan bij de eigen voorkeuren en interesses en wat zijn de ontplooiings- en carrièremogelijkheden? Extrinsiek startsucces is specifiek gemaakt via de variabelen “salaris” en “zoekduur naar een eerste baan”. De determinanten die worden onderzocht zijn: biografische kenmerken (geslacht, leeftijd bij afstuderen, studieduur, studieresultaten, lidmaatschap van een alumninetwerk, lidmaatschap van een beroepsvereniging, woonsituatie en regio waarin de eerste baan is verkregen), loopbaancompetenties (capaciteitenreflectie ofwel wie ben ik en wat kan ik, motievenreflectie ofwel wat wil ik en wat past bij mij, loopbaansturing ofwel waarin en hoe kan ik ontwikkelen?, werkexploratie ofwel wat is mogelijk in mijn huidige werk en daarbuiten?, zelfprofilering ofwel hoe laat ik zien wat ik kan en wil?), genoten studieloopbaanbegeleiding en karaktereigenschappen (extraversie, neuroticisme,
2
openheid, altruïsme, consciëntieusheid). Ook drie verschillende copingstijlen worden onderzocht (actief aanpakken, vermijden/afwachten, geruststellende gedachten). De verwachting in het onderzoek is dat bovengenoemde factoren een bijdrage leveren aan startsucces bij alumni. Naast de hoofdvraag in dit onderzoek is ook exploratief onderzoek gedaan naar de manieren waarop alumni naar een baan zoeken en de problemen die hierbij voorkomen. Ook is er exploratief onderzocht welke vormen van studieloopbaanbegeleiding het meest zijn genoten tijdens de studie, en aan welke vormen hiervan meer behoefte is geweest tijdens de opleiding. De verschillende onderzoeksvragen zijn onderzocht met behulp van spss analyses. Allereerst is via betrouwbaarheidsanalyses de interne consistentie van de gebruikte schalen beoordeeld, om zo te komen tot de constructie van schalen voor bijvoorbeeld persoonlijkheid en competenties. Voor het bepalen van determinanten van loopbaansucces is gebruikt gemaakt van verschillende spss toetsen. 2. Resultaten alsmede discussie en aanbevelingen In een tabel aan het einde van de managementsamenvatting worden de gevonden determinanten van loopbaansucces samengevat, voor zover zij significant zijn. Biografische kenmerken: geslacht hangt samen met carrièremogelijkheden en salaris. Mannen scoren significant hoger op deze variabele dan vrouwen. Aanbeveling op basis van andere onderzoeken voor studieloopbaanbegeleiders is letten op de self-efficacy van vrouwelijke studenten: zijn hun verwachtingen over wat ze kunnen bereiken reëel of onderschatten zij zichzelf? Een goed cijfer voor het afstudeerproject is een indicatie voor een succesvollere eerste baan. Salaris, intrinsiek startsucces en carrièremogelijkheden zijn hoger bij een hoger cijfer voor de afstudeeropdracht. Er is geen verschil tussen mannen en vrouwen voor wat betreft het gemiddelde cijfer voor het afstudeerproject. Aanbeveling is door te gaan met de student te leren om te gaan met een variëteit aan vraagstukken (analytisch, sociaal, individueel) in meerdere opzichten in projecten en afstudeeropdrachten, dus in een zoveel mogelijk levensechte en krachtige leercontext. Blijkbaar heeft cijfer voor de HBO-afstudeeropdracht net als het universitair eindcijfer bij Jansen & Stoop (1998) enige correlatie met loopbaansucces in de start van de loopbaan. Uit de onderzoeken van Jansen en Stoop blijken assessments rond een breed scala aan determinanten van beroepssucces een nog betere voorspellende waarde voor beroepssucces te hebben, nl inmiddels 7 jaar. Vandaar de aanbeveling om in de afstudeeropdracht niet uitsluitend studieuze competenties te toetsen maar ook andere competenties relevant voor de beroepspraktijk, zie verder ook aanbevelingen voor verder onderzoek. Uitwonende alumni hebben een hoger startsalaris dan thuiswonenden. Voor de overige startsuccesfactoren zijn er geen wezenlijke verschillen tussen uit- en thuiswonenden.
3
Wat betreft loopbaancompetenties blijkt in ons onderzoek dat motievenreflectie een positieve samenhang heeft met intrinsiek startsucces; zelfprofilering/competent solliciteren heeft een positieve samenhang met zowel intrinsiek startsucces als carrièremogelijkheden; competent solliciteren laat een significante positieve samenhang zien met de hoogte van het salaris van de eerste baan. Een hogere score voor motievenreflectie betekent wel dat de student daardoor langer op zoek is naar een baan. Dit is tegengesteld aan wat we verwachtten. Misschien is de verklaring dat de student door de motievenreflectie beter nadenkt over wat hij wil, en dat kost nu eenmaal tijd. Meijers en Wardekker (2003) pleiten voor motievenreflectie op jongere leeftijd. Geregelde motievenereflectie voorkòmt dat de medewerker pas andere loopbaanwensen formuleert op of na middelbare leeftijd wanneer de mobiliteitsmogelijkheden afnemen. Uit ons onderzoek wordt duidelijk dat motievenreflectie op jonge leeftijd dus ook al direct loont in termen van carrièremogelijkheden. De zoekduur bij de economische alumni is weliswaar langer bij een hogere score op motievenreflectie, maar de gevonden baan past wel beter. Verbanden tussen capaciteitenreflectie, zelfprofilering/netwerken enerzijds en loopbaansucces anderzijds hebben we niet gevonden. En onze schaalvariant van de loopbaancompetenties ‘werkexploratie’en ‘loopbaansturing’ bleek helaas onvoldoende betrouwbaar om uit de resultaten conclusies te trekken. Kuipers (2003) vond in haar dissertatie een verband tussen loopbaansturing, competent zijn in zelfprofilering /netwerken enerzijds en loopbaansucces anderzijds. Tegelijkertijd is een bevinding van Kuipers dat de persoonsgebonden variabele ‘streven naar ontwikkeling van capaciteiten’ wel de variantie van loopbaanfactoren verklaart; dus ook de mate waarin loopbaansturing aanwezig is, een loopbaancompetentie die bij Kuipers wel direct samenhangt met loopbaansucces. Aanbeveling: op basis van ons onderzoek en dat van Kuipers is het zinvol in slb aandacht te geven aan motievenreflectie, werkexploratie, loopbaansturing (zoals opstellen van een baanzoekprofiel) en zelfprofilering (solliciteren, netwerken), op grond van gevonden correlaties met loopbaansucces. Dit beantwoordt ook aan een door alumni geuitte behoefte rond het aanbod van de eigen opleiding. Ze halen bovendien deze inhouden van slb elders wanneer de opleiding deze niet aanbiedt (zie hierna). Aanbeveling lijkt ook te zijn, stimuleer het streven naar ontwikkeling van capaciteiten en koppel capaciteitenreflectie en –ontwikkeling aan beslissingen in het kader van loopbaansturing en aan het beroepsprofiel. Verbanden tussen studieloopbaanbegeleiding en startsucces hebben we niet kunnen ontdekken bij onze alumni. Er is geen enkele aanwijzing dat de afzonderlijke vormen van slb een positieve invloed hebben op het startsucces van de alumni. Er zijn ook geen verbanden gevonden tussen de hoeveelheid studieloopbaanbegeleiding (bij de opleiding of elders) die een student heeft gekregen en de diverse vormen van startsucces.
4
Op zich is het ontbreken van verbanden een teleurstellend resultaat gezien de populariteit die slb momenteel geniet. Maar van de andere kant is het geen drama. Slb gaat over het begeleiden van de student tijdens zijn studie. Uit onze studie blijkt op geen enkele manier dat slb verder reikt dan dat, dus een positieve invloed heeft op het leven na de studie. Maar wellicht moet je dat ook niet pretenderen. Een belangrijke opmerking hierbij is ook dat in ons onderzoek voorlopers van slb zijn onderzocht en uitsluitend het al dan niet vóórkomen daarvan. De kwaliteit ervan is niet onderzocht. Gelet op andere onderzoeken naar slb kunnen wèl allerlei slb- of de onderwijsgebonden factoren een rol spelen in het ontbreken van verbanden tussen genoten slb en startsucces. In de discussie in hoofdstuk 7 wordt nader uiteengezet dat de situatie rond slb een problematiek is binnen een groot deel van het hogere beroepsonderwijs. We bediscussiëren daar twee verklaringen. De eerste is dat de focus van studieloopbaanbegeleiding mogelijk niet aansluit bij de behoeften. De tweede verklaring lijkt een gebrek aan dialoog te zijn tussen student enerzijds en studieloopbaanbegeleider èn docent anderzijds
(Zijlstra, Meijers, 2008). Op grond hiervan doen we twee aanbevelingen. De eerste aanbeveling is om de studieloopbaanbegeleiding toekomstgerichter te maken. Alumni geven aan dat de opleiding meer aandacht kan schenken aan de beroepsmogelijkheden die er na de opleiding zijn, aan reflectie op welk soort baan de student wil na zijn afstuderen (motievenreflectie en loopbaansturing) alsmede aan zelfprofilering middels netwerken. Vormen van oriëntatie op het beroepenveld zijn voor de alumni zo belangrijk dat ze deze elders haalden wanneer de opleiding hier naar hun mening tekortschiet. De tweede aanbeveling is om de dialoog vanuit zowèl de studieloopbaanbegeleider àls de docent met de student meer aandacht te geven: niet tégen of óver de student te praten maar mèt de student om betekenis te helpen geven aan opleiding, keuzes en leerprocessen. We vinden een aantal significante verbanden tussen persoonlijkheidskenmerken en copingstijl en startsucces. Neuroticisme en openheid hebben een negatieve samenhang met beide aspecten van intrinsiek startsucces. Ook blijkt openheid een negatieve invloed te hebben op de carrièremogelijkheden in de eerste baan. Extraversie is goed voor de carrièremogelijkheden, evenals Geruststellende gedachten. Neuroticisme en Vermijden/Afwachten verlengen de zoektijd naar een baan, Extraversie en Actief Aanpakken verkorten juist de zoekduur. Neuroticisme en Altruïsme verlagen het salaris van de eerste baan; Extraversie, Openheid en Actief Aanpakken verhogen daarentegen het salaris van de eerste baan. Ook in andere onderzoeken vonden we relaties tussen persoonlijkheid en loopbaansucces, deels dezelfde relaties, deels andere (zie hoofdstuk 6.2.6). Een vraag en een aanbeveling: In hoeverre persoonlijkheid ontwikkelbaar en veranderbaar is, is een discussiepunt in de psychologie. In het bestek van deze studie is het niet haalbaar literatuuronderzoek rond deze discussie uit te voeren. Het lijkt ons inziens wel voor de hand te liggen dat voor studenten en alumni zicht op de eigen persoonlijkheid van belang is met het oog op het maken van loopbaankeuzes: wat past bij mij? Bij het slb-aanbod motievenreflectie kan dat meegenomen worden.
5
Vanzelfsprekend dienen ook persoonlijke competenties ontwikkeld te worden, en de ene competentie is uitgaande van een bepaalde persoonlijkheid makkelijker ontwikkelbaar dan de andere. Wat betreft zoekmanieren en –problemen blijkt uit de resultaten dat alumni vaak gebruik maken van internet, advertenties en een bemiddelaar om een passende baan te vinden. Ook netwerken en de contacten via de stage- of afstudeeropdracht worden veel ingezet. ‘Gebrek aan ervaring’ en ‘ik wist niet wat ik wilde’ worden veel aangegeven als problemen bij het solliciteren naar de eerste functie. Aanbeveling: Het laatste probleem verwijst opnieuw naar de relevantie van de loopbaancompetenties ‘motievenreflectie’en ‘loopbaansturing’.
In onderstaande tabel worden de gevonden determinanten van loopbaansucces samengevat. Tabel: Determinanten voor de vier componenten van startsucces: significante maar lage correlaties
Biografische
Intrinsiek
Carrière-
startsucces
mogelijkheden
Cijfer AOD (+)
Man (+)
Man (+)
Cijfer AOD (+)
Cijfer AOD (+)
kenmerken
Salaris
Baanzoekduur
Uitwonend (+) Loopbaan-
Solliciteren (+)
competenties
Motieven-
Solliciteren (+)
Motievenreflectie (-)
reflectie (+) Solliciteren (+)
Persoonlijk-
Neuroticisme (-)
Neuroticisme (-)
Neuroticisme (-)
Neuroticisme (-)
heids-
Openheid (-)
Openheid (-)
Openheid (+)
Extraversie (+)
Extraversie (+)
Altruïsme (-)
ActiefAanpakken (+)
Extraversie (+)
ActiefAanpakken
Extraversie (+)
Vermijden-
Actief
(+)
Actief
Afwachten (-)
Aanpakken (+)
Geruststellende
Aanpakken (+)
Conscentieus-
Gedachten (+)
kenmerken
heid (+) Vormen van studie-
Geen verband gevonden met enige vorm van startsucces.
loopbaan-
Uit de beschrijvende gegevens blijkt wel dat alumni meer aandacht wensen voor
begeleiding
Oriëntatie beroepenveld; Netwerktraining; Opstellen baanzoekprofiel; Analyse werkvoorkeur en -motieven en Beroepskeuzetest. Deze vormen van slb halen zij elders wanneer de opleiding hier naar hun mening in tekortschiet.
6
Op basis van de resultaten lijkt het aanbevelingswaardig om een vervolgonderzoek te doen met een grotere steekproef waardoor duidelijk wordt of nu gevonden correlaties al dan niet uitgesprokener worden. Daarnaast zijn onderzoeken naar specifiekere determinanten van loopbaansucces mogelijk: -
In ons onderzoek en in onderzoeken van Jansen en Stoop (1998) is een verband aangetoond tussen het eindcijfer van respectievelijk HBO en WO, en loopbaansucces. Evenwel uitkomsten van assessments in bedrijven voorspellen voor veel langere duur beroepssucces (Jansen en Stoop). De assessments toetsen blijkbaar uitgebreider of beter de in het beroep gevraagde competenties dan het onderwijs. Het is zeer de vraag of het verstandig is dat het onderwijs zich ten doel stelt assessments van bedrijven te evenaren, daar het onderwijs haar tijd ook vooral dient te besteden aan het ontwikkelen van om competenties bij studenten. Het is desalniettemin wel zinvol om regelmatig stil te staan bij de vraag, wat vraagt de beroepspraktijk en ontwikkelt en toetst het onderwijs deze competenties? Vervolgonderzoek kan gedaan worden naar de vragen: Welke competenties vraagt de beroepspraktijk, in welke mate weerspiegelt het onderwijs, m.n. de project- en afstudeeropdrachten de competenties zoals gevraagd in de beroepspraktijk en hoe kunnen deze het beste ontwikkeld en getoetst worden.
-
Op basis van ons onderzoek en dat van Kuipers blijken bepaalde loopbaancompetenties duidelijker te correleren met loopbaansucces dan andere. Alumni geven daarnaast ook aan, aan welke loopbaancompetenties dan wel slb-aspecten de opleiding meer aandacht zou moeten schenken dan toen het geval was. Deze wensen liggen in lijn met vrij recentelijk onderzoek onder eerste en tweede jaars economische studenten. Zie daarvoor de aanbevelingen bij loopbaancompetenties en studieloopbaanbegeleiding (7.2.4, 7.2.5). Bepaalde loopbaancompetenties doen er meer toe (zoals loopbaansturing) dan andere dan wel dienen centraal te staan en andere zijn meer ondersteunend (zoals capaciteitenreflectie) naar die centrale loopbaancompetenties. Onderzoek kan gedaan worden naar de vraag: welke loopbaancompetenties krijgen nu aandacht in het onderwijs afgezet tegen de wensen van alumni en huidige studenten en uitgaande van in ons en andere onderzoeken gevonden correlaties (tussen loopbaancompetenties en loopbaansucces)?
-
Een volgende vraag is dan, welke opzet en aanpak van slb en welke inbedding in onderwijs leiden dan tot de ontwikkeling van loopbaancompetenties die ertoe doen? Een bijzonder aandachtspunt daarin is de rol van de dialoog, het gesprek tussen loopbaanbegeleider en student; tevens de vraag waarom worden POP’s en reflectieverslagen relatief slecht gewaardeerd bij huidige studenten c.q. staan ze laag op de prioriteitenlijst van alumni naar aanleiding van de vraag, wat in slb had toen meer aandacht dienen te krijgen? Heeft dat te maken met de opdrachten zelf of met een tekort aan dialoog óver de opdrachten tussen
7
docent/slb-er en student of is er nog een andere oorzaak, bijvoorbeeld gebrek aan koppeling van capaciteitenreflectie aan de toekomst, aan loopbaansturing? Of hebben studenten terecht reden om zich te verzetten tegen reflectieopdrachten überhaupt? Luken (2009) maakt een aantal kritische kanttekeningen bij reflectie in een paragraaf die hij ‘De risico’s van reflectie’ noemt. De kanttekeningen hebben ten eerste te maken met twijfels over de effectiviteit; sommige onderzoeken rapporteren zelfs negatieve effecten! Kanttekeningen betreffen ten tweede de grenzen aan cognitieve vermogens van adolescenten. Hun brein dat vaak nog geneigd is tot monocausaal, zwart-witdenken, kan geconfronteerd worden met non-lineariteit en paradoxen waar het nog niet aan toe is. In loopbaanbegeleiding moet het volgens Luken om meer gaan dan informatievoorziening en reflectie. Informatie blijft belangrijk, maar moet niet alleen voor omgevingsbeelden dienen maar ook voor zelfbeelden. Loopbaanbegeleiding dient het totale cyclische proces te ondersteunen van waarnemen, beeldvorming, herinneren, voelen, willen en doen. Luken biedt suggesties voor begeleiding volgens dit principe. Deze zouden in onderzoek betrokken kunnen worden. -
In ons en ander onderzoek zijn verbanden aangetoond tussen persoonlijkheid en startsucces. De discussie in de psychologie over de ontwikkelbaarheid van persoonlijkheid hebben we om redenen van haalbaarheid buiten het bestek van deze studie gehouden. Minimaal lijkt het ons ten eerste wel van belang dat de student zich bewust wordt van zijn eigen persoon, met name met het oog op het kiezen van werk dat bij hem past (motievenreflectie). Motievenreflectie correleert met loopbaansucces blijkt uit ons onderzoek. Ten tweede zullen wel persoonlijke competenties ontwikkeld dienen worden. Een persoonlijke competentie is conceptueel weliswaar een ander begrip dan persoonlijkheid; echter voorstelbaar is dat iedere HBO-er in bepaalde mate stressbestendigheid, nauwkeurigheid dient te ontwikkelen dan wel extravert moet kunnen zijn, ook als dat minder strookt met aanleg aanwezig in de eigen persoonlijkheid. Het lastige bij bewustwording van de eigen persoonlijkheid en bij ontwikkeling van persoonlijke competenties is opnieuw dat POP’s, reflectieverslagen en portfolio’s met slbopdrachten relatief laag gewaardeerd worden door studenten. Deze instrumenten zijn bedoeld om competenties te ontwikkelen. Onderzoeksvraag is derhalve: In welke leeromgeving, met welke begeleiding en met behulp van welke instrumenten worden studenten zich het beste bewust van hun eigen persoon en ontwikkelen zij het beste hun persoonlijke competenties?
Literatuur Jansen, P.G.W., & Stoop, L.A.M. (1998). De relatie tussen eindcijfer VWO, eindcijfer universiteit en beroepssucces. De Psycholoog, 33 (no 4; april), 166-167.df 8
Kuijpers, M. (2003). Loopbaanontwikkeling. Enschede: Twente University Press. Luken, T. (2009). Het dwaalspoor van de goede keuze. Naar een effectiever model van (studie)loopbaanontwikkeling. Oratie. Tilburg: Fontys Hogeschool HRM en Psychologie. Meijers, F. & Wardekker, W. (2003). Career learning in a changing world: The role of emotions. International Journal for the Advancement of Counseling. Zijlstra, W., Meijers, F. (2008). Draagt studieloopbaanbegeleiidng bij aan een dialogische leeromgeving in het hoger beroepsonderwijs? Tijdschrift voor Hoger Onderwijs, 26 (2), 7792.
9