Amos Oz groeit op als enig kind van een afstandelijke, rationele vader en een romantische, depressieve moeder. Zijn familieleden observeert hij als waren ze tragikomische personages uit het werk van Tsjechov en Tolstoj. Wanneer hij twaalf is, pleegt zijn moeder zelfmoord, een gebeurtenis waarover hij vervolgens jarenlang zwijgt en die zijn verdere leven tekent. Op meesterlijke wijze vervlecht Oz het verhaal van zijn eigen persoonlijke leven met honderdtwintig jaar familiegeschiedenis, die begint in Odessa en via Polen en Praag eindigt in het door vluchtelingen, pioniers en Holocaustoverlevenden bevolkte Israël. Over Een verhaal van liefde en duisternis: ‘Magnifieke memoires. De schrijver is geen historicus, maar hij schrijft wel degelijk geschiedenis.’ – Michaël Zeeman in de Volkskrant ‘Een adembenemende dickensiaanse saga, alsof je de romans van Isaac Bashevis Singer of de verhalen van Isaak Babel binnenstapt, zo rijk en uitvoerig vertelt Oz over hun lotgevallen. Grootse literatuur. Een magistraal boek.’ – NRC Handelsblad ‘Een schitterend boek waarmee romans nauwelijks kunnen concurreren.’ – Vrij Nederland ‘Oz is een schrijver van duizelingwekkende genialiteit.’ – The Guardian ‘Het beste boek dat hij ooit heeft geschreven.’ – The New Republic ‘Het magnum opus van Israëls belangrijkste schrijver.’ – Die Welt ‘Een grootse roman.’ – Der Spiegel
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 1
14-01-14 11:41
amos oz bij de bezige bij De derde toestand Hoe genees je een fanaticus Mijn Michaël Plotseling diep in het woud Verzen van het leven en de dood Black box Jeruzalem-trilogie Dorpsleven Onder vrienden
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 2
14-01-14 11:41
Amos Oz
Een verhaal van liefde en duisternis Vertaling Hilde Pach
2014 de bezige bij amsterdam
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 3
14-01-14 11:41
De vertaler ontving voor deze vertaling een werkbeurs van de Stichting Fonds voor de Letteren Copyright © 2002 Amos Oz Copyright Nederlandse vertaling © 2005 Hilde Pach Eerste druk september 2005 Tweede druk september 2005 Derde druk oktober 2005 Vierde druk december 2005 Vijfde druk december 2005 Zesde druk januari 2006 Zevende druk februari 2006 Achtste druk september 2006 Negende druk november 2006 Tiende druk februari 2007 Elfde druk september 2007 Twaalfde druk maart 2008 Dertiende druk september 2008 Veertiende druk mei 2009 Vijftiende druk januari 2014 Oorspronkelijke titel Sipoer al ahava wechosjech Oorspronkelijke uitgever Keter, Jeruzalem Omslagontwerp Studio Jan de Boer Omslagillustratie akg-Images Foto auteur Corbis/McPherson Vormgeving binnenwerk Peter Verwey, Heemstede Druk Koninklijke Wöhrmann, Zutphen isbn 978 90 234 2820 6 nur 302 www.debezigebij.nl
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 4
14-01-14 11:41
1 Ik ben geboren en opgegroeid in een heel kleine woning op de begane grond, van zo’n dertig vierkante meter, met een laag plafond. Mijn ouders sliepen op een slaapbank die ’s avonds als hij uitgeschoven werd, de kamer bijna van wand tot wand besloeg. Vroeg in de ochtend duwden ze de bank diep weg in zichzelf, verborgen het beddengoed in het duister van de kist eronder, draaiden de matras om, sloten de zaak af, spreidden over het geheel een lichtgrijs kleed uit, legden er hier en daar een paar geborduurde oosterse kussentjes op, en zorgden daarmee dat elk teken van hun nachtelijke slaap verdwenen was. Zo diende de kamer hun niet alleen tot slaapkamer, maar ook tot werkkamer, bibliotheek, eetkamer en ook nog eens tot zitkamer. Tegenover deze kamer was mijn kamertje, groenig van kleur, waarvan de helft in beslag genomen werd door een dikbuikige kleerkast. Een lange, nauwe, duistere, enigszins kronkelige gang, net een tunnel waardoor boeven uit de gevangenis ontsnappen, verbond het keukentje en de wc met de twee kamertjes. Een zwakke gloeilamp, gevangen in een ijzeren kooi, wierp over deze gang ook overdag een troebel licht dat die naam nauwelijks verdiende. Aan de voorkant hadden beide kamers slechts één raam, allebei beschermd door ijzeren tralies, allebei ingespannen met hun luiken knipperend om een blik op het oosten te werpen, maar wat ze zagen was niet meer dan een stoffige cipres en een muur van ruwe natuursteen. Door een getralied bovenlicht gluurden onze keuken en wc naar een kleine gevangenisluchtplaats, omgeven door hoge muren en geplaveid met beton, een binnenplaats waar een bleke geranium in een roestig olijvenblik door gebrek aan zonlicht stond weg te kwijnen. Op de vensterbanken van de raampjes stonden altijd weckpotten met ingelegde augurken, en verder een cactus die een zwaar leven had en zich had ingegraven in de aarde van een gebarsten vaas die nu dienstdeed als bloempot. Het was eigenlijk een kelderwoning: de begane grond van het gebouw was uitgehouwen in een berghelling. Deze berg was onze naaste buurman – een zware, naar binnen gekeerde, zwijgzame buurman, een bejaarde, melancholieke berg met vaste vrijgezellengewoontes, die altijd volkomen stilte verlang5
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 5
14-01-14 11:41
de, zo’n slaperige, winterse berg, die nooit meubels versleepte, nooit gasten ontving, nooit lawaai maakte of stoorde, maar door de twee muren die hij en wij deelden, drongen altijd, als een lichte, hardnekkige schimmelgeur, de kou, de duisternis, de stilte en het vocht van deze trieste buurman bij ons binnen. Zo kwam het dat het gedurende de hele zomer bij ons een beetje winter bleef. Gasten zeiden vaak: Het is zo prettig bij jullie als de warme woestijnwind waait, zo koel en rustig, echt fris, maar hoe houden jullie het hier ’s winters uit? Hoe zit het, laten de muren geen vocht door? Is het hier ’s winters niet een beetje deprimerend? * Het hele huis werd in beslag genomen door boeken. Mijn vader kon zestien of zeventien talen lezen en er elf spreken (allemaal met een Russisch accent). Mijn moeder sprak vier of vijf talen en las er zeven of acht. Ze spraken onder elkaar Russisch en Pools als ze wilden dat ik het niet begreep. (Meestal wilden ze dat ik het niet begreep. Toen mijn moeder een keer per ongeluk in het Hebreeuws in plaats van in een andere taal ‘dekhengst’ zei waar ik bij was, berispte mijn vader haar in woedend Russisch: Tsjto s toboj?! Vidisj maltsjik rjadom s nami! – Wat bezielt je?! Je ziet toch dat de jongen erbij is!) Uit culturele overwegingen lazen ze vooral Duitse en Engelse boeken, en dromen deden ze vast en zeker in het Jiddisj. Maar mij leerden ze uitsluitend en alleen Hebreeuws: misschien waren ze bang dat talenkennis ook mij zou blootstellen aan de verleidingen van het schitterende, dodelijke Europa. Op de waardeschaal van mijn ouders gold: hoe westerser, hoe beschaafder: Tolstoj en Dostojevski appelleerden meer aan hun Russische ziel, en toch denk ik dat ze Duitsland – ondanks Hitler – beschaafder vonden dan Rusland en Polen; Frankrijk nog meer dan Duitsland. Engeland stond zelfs nog boven Frankrijk. Van Amerika waren ze weer niet zo zeker: daar schoten de mensen immers op indianen, overvielen posttreinen, jaagden op goud en schaakten meisjes. Europa was voor hen het verboden beloofde land, een oord van verlangen, met zijn klokkentorens en pleinen, geplaveid met antieke tegels, met zijn trams en bruggen en kerktorens, afgelegen dorpjes, geneeskrachtige bronnen, bossen, sneeuw en weilanden. De woorden ‘hutje’, ‘weide’, ‘ganzenhoedster’ hebben mij mijn hele jeugd 6
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 6
14-01-14 11:41
verleid en opgewonden. Ze hadden de sensuele geur van een echte wereld, een vredige wereld, ver van de stoffige golfplaten daken, van de veldjes met oudroest en de distels en de kale heuvels van Jeruzalem, verstikt onder het juk van de gloeiende zomer. Als ik bij mezelf ‘weide’ fluisterde, hoorde ik al het geloei van de koeien met belletjes om hun hals, en het geklater van de beekjes. Met mijn ogen dicht keek ik naar de ganzenhoedster op blote voeten, die ik zo sexy vond dat ik er tranen van in mijn ogen kreeg, nog voordat ik ook maar het minste benul had. * Jaren later kwam ik erachter dat Jeruzalem onder het Britse bewind, in de jaren dertig en veertig, een fascinerende cultuurstad was, met grote zakenlieden, musici, geleerden en schrijvers: Martin Buber en Gersjom Scholem en Agnon en nog veel meer vermaarde wetenschappers en kunstenaars. Soms, als we over de Ben-Jehoedastraat of de Ben-Maimonlaan liepen, fluisterde papa tegen me: ‘Kijk, daar gaat een geleerde van wereldnaam.’ Ik wist niet wat hij bedoelde. Ik dacht dat een wereldnaam te maken had met zieke benen, want vaak was het een oude man die zijn weg aftastte met een wandelstok, een man met haperende benen, die ook ’s zomers een zwaar wollen kostuum droeg. Het Jeruzalem waarop mijn ouders hun hoop hadden gevestigd, lag ver van onze buurt vandaan: het was in de wijk Rechavja, die baadde in het groen en in pianoklanken, het was in drie of vier cafés met vergulde kroonluchters in de Jaffa- en de Ben-Jehoedastraat, en in de zalen van de ymca, en in het King-Davidhotel, waar cultuurminnende Joden en Arabieren ontmoetingen hadden met welgemanierde, beschaafde Britten, waar dromerige dames met lange halzen in baljurk voorbij zweefden, leunend op de arm van heren in donker kostuum, waar ruimdenkende Engelsen dineerden met beschaafde Joden en verlichte Arabieren, waar recitals plaatsvonden, bals, leesavonden, teaparty’s en verfijnde gesprekken over kunst. En misschien bestond een dergelijk Jeruzalem, met kroonluchters en teaparty’s, wel uitsluitend in de dromen van de inwoners van Kerem Avraham, bibliothecarissen, leraren, ambtenaren en boekbinders. In elk geval was het niet bij ons. Onze buurt, Kerem Avraham, hoorde bij Tsjechov. Jaren later, toen ik Tsjechov las (in Hebreeuwse vertaling), wist ik zeker dat hij een van ons was geweest: oom Wanja woonde immers recht boven ons, dokter Samojlenko boog zich over me heen en bevoelde mij met zijn sterke, 7
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 7
14-01-14 11:41
brede armen als ik angina of difterie had, Lajevski met zijn eeuwige migraine was mama’s achterneef, en naar Trigorin gingen we luisteren op de zaterdagmatinee in zaal Beet Haäm. Je had bij ons overigens Russen van allerlei slag. Er waren veel Tolstojanen bij. Sommigen zagen er zelfs precies zo uit als Tolstoj. Toen ik Tolstoj tegenkwam op een bruine foto op de achterkant van een boek, wist ik zeker dat ik hem al vaak bij ons in de buurt had gezien: wandelend door de Malachistraat of onder aan de Ovadjastraat, blootshoofds, zijn grijze baard in de war door de wind, ontzagwekkend als aartsvader Abraham, met blikkerende ogen, in zijn hand een tak die dienstdeed als staf, zijn boerenhemd over zijn wijde broek hangend, met een grof touw om zijn middel gebonden. De Tolstojanen van de buurt (mijn ouders noemden hen Tolstojsjtsjiks) waren allemaal fanatieke vegetariërs, wereldverbeteraars, moralisten, doordrongen van een diep gevoel voor de natuur, ze beminden de mensheid, beminden elk levend wezen, waren vol van een pacifistisch vuur en een diep verlangen naar een eenvoudig en zuiver leven van hard werken, naar het simpele bewerken van het land te midden van velden en boomgaarden. Maar zelfs het verzorgen van hun bescheiden potplanten ging hun niet bijster goed af: misschien gaven ze de planten zoveel water dat ze wegkwijnden. Misschien vergaten ze ze water te geven. Of misschien was het de schuld van het vijandige Britse bewind, dat chloor aan ons water toevoegde. Sommigen van deze Tolstojanen waren zo weggelopen uit een roman van Dostojevski: gekweld, praatziek, vol onderdrukte begeerten, verteerd door ideeën. Maar iedereen, ook de Tolstojanen en de Dostojevskianen, iedereen in de wijk Kerem Avraham werkte in feite bij Tsjechov. De hele wereld werd bij ons doorgaans ‘de grote wereld’ genoemd, maar er waren ook andere epitheta: De verlichte. De buiten-. De vrije. De hypocriete. Ik kende hem bijna uitsluitend van mijn postzegelverzameling: Dantzig. Bohemen en Moravië. Bosnië en Herzegovina. Oubangui-Chari. Trinidad en Tobago. Kenia-Oeganda-Tanganjika. Dehelewereld was ver weg, aantrekkelijk, wonderbaarlijk, maar heel gevaarlijk en vijandig jegens ons. Hij hield niet van de Joden, omdat ze slim waren en scherpzinnig en overal het beste in waren, maar ze waren ook luidruchtig en wilden altijd haantje-de-voorste zijn. Dehelewereld hield niet van waar we mee bezig waren hier in het Land Israël, omdat hij jaloers op ons was, zelfs om dit flintertje moerasland, stenen en woestijn. Daar, in de wereld, waren alle muren bedekt met beschuldigende opschriften: ‘Jid, ga naar Palestina’, en toen gingen we naar Palestina en nu 8
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 8
14-01-14 11:41
schreeuwt dehelewereld ons toe: ‘Jid, ga weg uit Palestina.’ Niet alleen dehelewereld, maar zelfs het Land Israël was ver weg: ergens, over de donkere bergen, zoals de uitdrukking luidde, groeide een nieuw ras op van heldhaftige Joden, een gebruind, sterk, zwijgzaam en praktisch ingesteld ras, dat in niets leek op de diaspora-Jood, in niets leek op de inwoners van Kerem Avraham. Pioniers, standvastige jongens en meisjes, die in staat waren de nachtelijke duisternis in een vriend te veranderen; die ook in kwesties van hoe het ging tussen man en vrouw en tussen vrouw en man alle remmingen al hadden doorbroken. Ze schaamden zich nergens voor. Opa Alexander zei eens: ‘Ze geloven dat het in de toekomst zo simpel zal zijn, de jongen kan gewoon naar het meisje toe gaan en het haar vragen, of misschien wachten de meisjes niet eens totdat de jongen het vraagt, misschien vragen de meisjes het zelf wel aan de jongens, net zoals je iemand vraagt of hij je een glas water wil inschenken.’ De bijziende oom Betsalel zei met beschaafde woede: ‘Maar dat is toch je reinste bolsjewisme, zo elk geheim en mysterie kapotmaken?! Zo elk gevoel tenietdoen?! Zo het hele leven veranderen in een glas lauw water?!’ Oom Nechemja loeide dan plotseling, vanuit zijn hoekje, twee dichtregels die mij in de oren klonken als het gebrul van een wanhopig beest: ‘Ach, hoe lang is mijn weg, hij lijkt eindeloos voort te ga-a-a-n, oi mamme, je bent zo ver weg, verder nog dan de ma-a-a-n.’ Waarop tante Tsipora zei, in het Russisch: ‘Kom, zo is het wel genoeg. Zijn jullie allemaal gek geworden? Het kind hoort jullie!’ En daarmee gingen ze op Russisch over. * Die pioniers woonden voorbij onze horizon, in Galilea, in Sjaron, in de dalen. Stoere jongens, hartelijk, maar zwijgzaam en bezonnen, en stevige meisjes, recht door zee, beheerst, alsof ze alles al wisten en alles begrepen, alsof ze je kenden, zo verward en verlegen als je was, en je toch aardig en ernstig en met respect behandelden, niet als een kind, maar als een mens, zij het dan nog klein van stuk. In mijn verbeelding waren deze pioniersters en pioniers sterk en ernstig, konden ze geheimen bewaren en in een kring hartverscheurende liedjes van begeerte en verlangen zingen, maar ook spotliedjes en liefdesliedjes die zo verschrikkelijk gewaagd waren dat je er niet eens meer van moest blozen, konden ze zo woest dansen dat ze ervan in trance raakten, ze konden eenzaam en bedachtzaam zijn, leven op het land en slapen in tenten, allerlei zwaar werk 9
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 9
14-01-14 11:41
verrichten, terwijl ze pioniersliederen zongen: ‘Wij staan altijd paraat’, ‘Je jongens brachten je vrede met de ploegschaar, vandaag brengen ze je vrede met het geweer’,‘Waarheen we gezonden worden, zullen we gaan’, ze konden op wilde paarden rijden en op tractors met brede rupsbanden, ze kenden Arabisch, wisten de weg in grotten en wadi’s en konden overweg met pistolen en handgranaten, en lazen evengoed poëzie en filosofieboeken, ze hadden een onderzoekende geest en verborgen hun gevoelens, ze praatten soms, in de kleine uurtjes van de nacht, in de tent bij kaarslicht heel zachtjes met elkaar over de zin van het leven en over de onverbiddelijke keuze tussen liefde en plicht en tussen nationaal belang en rechtvaardigheid. Soms ging ik met vriendjes naar het overslagterrein van Tnoeva – de coöperatie voor landbouwproducten – om hen over de donkere bergen te zien komen in een vrachtauto volgeladen met landbouwproducten, ‘in daagse kleding, met wapenrusting en zware schoenen’ – in de woorden van de dichter Alterman – en draaide ik om hen heen om de geur van het hooi op te snuiven, om dronken te worden van de geuren van de verten: daar, bij hen, gebeurden de werkelijk grote dingen. Daar werd een land opgebouwd en de wereld verbeterd, daar groeide een nieuwe gemeenschap, zij drukten een stempel op het landschap en op de geschiedenis, ploegden velden en plantten wijngaarden, schreven een nieuwe poëzie, reden gewapend op de rug van een paard en beantwoordden het vuur van de Arabische rebellen, daar maakten ze uit armzalig mensenstof een strijdend volk. Ik droomde stiekem dat ze mij op een dag ook zouden meenemen. Dat ze mij ook zouden veranderen in een strijdend volk. Dat ook mijn leven tot nieuwe poëzie zou worden, een zuiver leven, eerlijk en eenvoudig als een glas koud water op een hete dag. * Over de donkere bergen was ook de stad Tel Aviv, een bruisende plaats, waar onze kranten vandaan kwamen, geruchten over theater, opera, ballet, cabaret en over moderne kunst, partijpolitiek, echo’s van verhitte debatten, en vage flarden van roddels. Je had grote sportlieden daar in Tel Aviv. En je had de zee, helemaal vol met gebruinde Joden die konden zwemmen. Wie kon er zwemmen in Jeruzalem? Wie had er ooit gehoord van Joden die zwommen? Dat waren heel andere genen. Een mutatie. ‘Als door een wonder werd de vlinder geboren uit de worm.’ 10
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 10
14-01-14 11:41
Er lag een speciale heimelijke betovering alleen al in het woord ‘Telaviv’. Als iemand ‘Telaviv’ zei, zag ik meteen het beeld voor me van zo’n gespierde jongen, in een blauw werkhemd, gebruind en breedgeschouderd, een dichter-arbeider-revolutionair, een jongen die geen angst kende, een chevreman noemden ze zo iemand, hij had krullen, droeg een pet die zowel nonchalant als koket stond, rookte Matosian-sigaretten, en hij was thuis in de wereld: de hele dag werkte hij hard in de wegenbouw, of in de huizenbouw, ’s avonds speelde hij viool, ’s nachts danste hij met meisjes of zong hij droevige liedjes voor hen in de duinen bij het licht van de volle maan, en tegen de ochtend haalde hij een pistool of een sten uit de wapenopslagplaats en glipte de duisternis in om velden en huizen te beschermen. Wat was Tel Aviv ver weg! Gedurende mijn hele kindertijd ben ik niet meer dan vijf of zes keer in Tel Aviv geweest: we gingen ernaartoe om de feestdagen door te brengen met de tantes, de zusters van mijn moeder. Niet alleen verschilde het licht in Tel Aviv toen nog meer van het licht in Jeruzalem dan nu, zelfs de wetten van de zwaartekracht waren er heel anders. In Tel Aviv liep je anders, je maakte zweefsprongetjes, zoals Neil Armstrong op de maan. Bij ons in Jeruzalem liep je altijd een beetje zoals bij een begrafenis, of zoals wanneer je te laat binnenkomt bij een concert: eerst zette je de punt van je schoen neer en beproefde voorzichtig het oppervlak. En als je je voet eenmaal had neergezet, maakte je geen haast om hem te verplaatsen: na tweeduizend jaar hadden we vaste voet gekregen in Jeruzalem, dat zouden we niet zo snel weer prijsgeven. Als we onze voet zouden optillen, zou er meteen iemand anders komen om ons stukje grond van ons af te pakken, het ooilam van de arme man. Anderzijds, als je eenmaal je voet had opgetild, moest je hem niet te snel weer neerzetten: je kon nooit weten wat voor addergebroed daar rondkroop, vijanden, snoodaards. Hadden we niet duizenden jaren lang zwaar moeten boeten voor onze lichtzinnigheid, waren we niet telkens weer in handen gevallen van de vijand doordat we onze voet hadden neergezet zonder eerst te kijken waar hij neerkwam. Zo ongeveer was de Jeruzalemse manier van lopen. Maar in Tel Aviv, wat dacht je! De stad was een en al sprinkhanen. De mensen vlogen voorbij en de huizen en de straten en de pleinen en de zeewind en de duinen en de boulevards en zelfs de wolken in de lucht. We waren eens in Tel Aviv voor Pesach, en ’s ochtends vroeg toen iedereen nog sliep, kleedde ik me aan, verliet het huis en ging in mijn eentje spelen op een pleintje met een of twee bankjes, een schommel, een zandbak, een stuk of vier jonge bomen waarin al vogels zongen. Een paar maanden later, met 11
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 11
14-01-14 11:41
Rosj Hasjana, joods nieuwjaar, gingen we weer naar Tel Aviv, en toen was het pleintje er niet meer. Het was verplaatst, met de boompjes en de schommel en de bank en de vogels en de zandbak, naar de overkant van de straat. Ik stond versteld: ik snapte niet hoe Ben Goerion en de verantwoordelijke instanties zoiets hadden kunnen toestaan. Hoe zat dat? Wie verplaatste er nu zomaar een plein? Zouden ze soms morgen de Olijfberg gaan verplaatsen? De toren van David? Zouden ze de Klaagmuur verzetten? Over Tel Aviv werd bij ons met afgunst en hooghartigheid gesproken, met bewondering, en een beetje geheimzinnig: alsof Tel Aviv een soort geheim project was van het Joodse volk, een project van levensbelang, waar je maar beter niet te veel over kon spreken, de muren hadden oren, Jodenhaters en vijandelijke agenten zwermden overal rond. Telaviv: zee, licht, hemelsblauw, duinen, steigers, Ohel Sjem – het cultureel centrum – kiosken op de boulevards, een witte Hebreeuwse stad, simpel van lijn, die vorm kreeg tussen de citrusboomgaarden en de duinen. Niet zomaar een plaats waar je een kaartje voor koopt en met de bus van Egged naartoe gaat, maar een ander werelddeel. * Jarenlang hadden we een vaste regeling om telefonisch contact te onderhouden met de familie in Tel Aviv. Eens in de drie of vier maanden belden wij hen op, hoewel wij noch zij een telefoon hadden. Om te beginnen stuurden wij dan een brief naar tante Chaja en oom Tsvi, waarin we schreven dat we de negentiende van die maand, dat viel op een woensdag, en op woensdag was Tsvi altijd al om drie uur klaar met zijn werk bij het Ziekenfonds, dat wij dan om vijf uur vanuit onze apotheek zouden opbellen naar hun apotheek. De brief werd altijd een hele tijd van tevoren verstuurd, en we wachtten het antwoord af. In de antwoordbrief verzekerden tante Chaja en oom Tsvi ons dat woensdag de negentiende hun prima uitkwam en dat ze vanzelfsprekend even voor vijven in de apotheek zouden wachten, en dat we ons geen zorgen hoefden te maken als we toevallig iets na vijven zouden bellen, ze zouden heus niet weglopen. Ik herinner me niet meer of we nette kleren aantrokken ter ere van de gang naar de apotheek, ter ere van het telefoongesprek met Tel Aviv, maar het zou me niet verbazen. Het was een plechtige gebeurtenis. Al op zondag zei mijn vader tegen mijn moeder: Fanja, denk je eraan dat dit de week is van het 12
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 12
14-01-14 11:41
gesprek met Tel Aviv? Op maandag zei mijn moeder: Arjee, kom je overmorgen niet te laat thuis, zodat er niets tussen kan komen. En op dinsdag zeiden ze allebei tegen mij: Amos, zorg dat je ons geen verrassing bezorgt, hoor je, dat je niet opeens ziek bent, hoor je, en dat je geen kou vat of valt voor morgenmiddag. Op de laatste avond werd er tegen me gezegd: Ga vroeg slapen, zodat je genoeg energie hebt morgen aan de telefoon, ik wil niet dat je klinkt alsof je niet gegeten hebt. Zo bouwden ze de spanning op. Wij woonden in de Amosstraat, en de apotheek was vijf minuten lopen van ons vandaan, in de Tsefanjastraat, maar om drie uur zei mijn vader al tegen mijn moeder: ‘Ga nu maar niets nieuws meer doen, zodat je niet in tijdnood komt.’ ‘Met mij is alles prima, maar jij, met die boeken van je, straks vergeet je het nog helemaal.’ ‘Ik? Vergeten? Ik kijk toch om de paar minuten op mijn horloge. En Amos herinnert me er wel aan.’ Zo zie je, ik was pas vijf of zes, maar ik werd al opgezadeld met een historische verantwoordelijkheid. Een horloge had ik natuurlijk niet, dus ik rende elk moment naar de keuken om te kijken wat de klok zei, en alsof ik aan het aftellen was voor de lancering van een ruimteschip verkondigde ik: Nog vijfentwintig minuten, nog twintig, nog vijftien, nog tien en een halve minuut, en als ik zei: Nog tien en een halve minuut, stonden we op, sloten het huis zorgvuldig af en gingen gedrieën op weg, linksaf tot aan de kruidenier van meneer Auster, rechtsaf naar de Zecharjastraat, linksaf naar de Malachistraat, rechtsaf naar Tsefanja, en meteen gingen we de apotheek binnen en zeiden: ‘Goedemiddag, meneer Heinemann, hoe gaat het met u? We komen om op te bellen.’ Hij wist natuurlijk dat we op woensdag zouden komen om op te bellen naar de familie in Tel Aviv, en hij wist ook dat Tsvi bij het Ziekenfonds werkte, en dat Chaja een gewichtige functie had bij de Arbeidstersraad, en dat Jigal sportman zou worden als hij groot was, en dat ze goed bevriend waren met de politici Golda Myerson – later bekend als Golda Meir – en Misja Kolodny, die hier Mosjee Kol werd genoemd, maar toch herinnerden we hem eraan: ‘We komen opbellen naar onze familieleden in Tel Aviv.’ Meneer Heinemann zei: ‘Ja, natuurlijk. Gaat u zitten alstublieft’, en vertelde ons dan zijn vaste telefoonmop: Op een keer, bij het Zionistische Congres in Zürich, klonk er plotseling een enorm gebrul uit een zijkamertje, Berl Locker vroeg Harzfeld wat dat geschreeuw te betekenen had, en Harzfeld antwoordde hem dat 13
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 13
14-01-14 11:41
het Kameraad Roebasjov was die nu met Ben Goerion in Jeruzalem sprak. In Jeruzalem, vroeg Berl Locker verbaasd, maar waarom gebruikt hij dan de telefoon niet? Papa zei: ‘Nu ga ik bellen.’ En mama: ‘Het is nog te vroeg, Arjee. Het is nog een paar minuten voor tijd.’ En dan zei hij: ‘Ja, maar voordat we doorverbonden worden.’ (Je kon toen niet rechtstreeks bellen.) En mama: ‘Maar als we nu meteen worden doorverbonden, en ze zijn er nog niet?’ Dan antwoordde papa: ‘In dat geval proberen we het gewoon nog een keer.’ En mama: ‘Nee, dan worden ze ongerust, dan denken ze dat ze ons gemist hebben.’ Terwijl ze zaten te kissebissen was het al bijna vijf uur geworden. Papa nam de hoorn op, staand, niet zittend, en zei tegen de telefoniste: ‘Dag mevrouw, mag ik Tel Aviv 648?’ (Of iets dergelijks. We leefden toen in een driecijferige wereld.) Soms gebeurde het dat de telefoniste zei: ‘Wilt u even wachten alstublieft, meneer, nog een paar minuten, nu spreekt de directeur van de posterijen.’ Of meneer Siton. Of meneer Nasjasjibi. En dan werden wij een beetje zenuwachtig, want wat zou er dan gebeuren? Wat zouden ze daar van ons denken? Ik zag de enkele draad tastbaar voor me, de draad die Jeruzalem met Tel Aviv verbond en vandaar met de hele wereld, de draad die nu bezet was, en zolang die bezet was, waren we afgesneden van de wereld. De draad kronkelde door de wildernis, door de rotsen, kronkelde tussen bergen en heuvels, en ik bedacht dat dat een groot wonder was. En ik rilde: wat zou er gebeuren als er ’s nachts wilde dieren zouden komen die de draad zouden opeten? Of slechte Arabieren die hem zouden doorsnijden? Of als er regen in zou lopen? Of als er een distelbrand zou komen? Wie zou het zeggen? Het was zo’n dunne draad die daar kronkelde, hij was zo kwetsbaar, zonder bescherming, geschroeid door de zon, wie zou het zeggen? Ik werd vervuld van een gevoel van dankbaarheid jegens de mensen die deze draad gespannen hadden, dappere, nijvere mensen, het was immers niet zo eenvoudig om een draad te spannen van Jeruzalem naar Tel Aviv, uit ervaring wist ik hoe moeilijk ze het gehad moesten hebben: we hadden een keer een draad gespannen van mijn kamer naar de kamer van Eliahoe Friedmann, al met al maar een afstand van twee huizen en een tuin, een dun touwtje, een heel gedoe, bomen die in de weg stonden, buren, een schuurtje, een muur, een trap, struiken. Nadat hij even gewacht had, dacht papa dat de directeur van de posterijen of meneer Nasjasjibi hun gesprek wel beëindigd zouden hebben, hij nam de hoorn weer op en zei tegen de telefoniste: ‘Neemt u mij niet kwalijk, mevrouw, 14
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 14
14-01-14 11:41
ik dacht dat ik een gesprek aangevraagd had met Tel Aviv 648.’ Zij zei dan: ‘Ik heb het hier genoteerd, meneer. Wilt u alstublieft even wachten.’(Of: ‘Wilt u alstublieft geduld betrachten.’) Waarop papa zei: ‘Ik wacht, mevrouw, natuurlijk wacht ik, maar er wachten ook mensen aan de andere kant.’ Daarmee beduidde hij haar beleefd dat wij dan wel beschaafde mensen waren, maar dat er een grens was aan onze zelfbeheersing en verdraagzaamheid. Wij waren weliswaar heel goed opgevoede mensen, maar geen doetjes; geen lammeren die naar de slachtbank gevoerd werden. De tijd dat Joden maar door iedereen mishandeld konden worden en dat iedereen maar met hen kon doen waar hij zin in had – die tijd was voorgoed voorbij. En dan rinkelde plotseling de telefoon daar in de apotheek, het was altijd een gerinkel waar je hart van oversloeg, waar je kippenvel van kreeg, een magisch moment, en het gesprek ging ongeveer zo: ‘Hallo Tsvi?’ ‘Daar spreek je mee.’ ‘Dit is Arjee. Uit Jeruzalem.’ ‘Ja Arjee, hallo, met Tsvi, hoe gaat het met jullie?’ ‘Bij ons gaat alles goed. We spreken nu met jullie vanuit de apotheek.’ ‘Wij ook. Is er nog nieuws?’ ‘Geen nieuws. Hoe is het bij jullie, Tsvi? Hoe staan de zaken?’ ‘Alles is goed. Niks bijzonders. We leven.’ ‘Geen nieuws is goed nieuws. Ook bij ons is er geen nieuws. Het gaat prima met ons. En hoe is het bij jullie?’ ‘Hetzelfde.’ ‘Heel mooi. Dan komt nu Fanja.’ En weer hetzelfde: Hoe gaat het? Nog nieuws? En daarna: ‘Nu komt Amos ook nog even.’ En dat was het hele gesprek. Hoe gaat het? Goed. Nou, dan spreken we elkaar binnenkort wel weer. Goed om jullie te horen. Ook goed om jullie te horen. We sturen een brief en dan spreken we een tijd af voor de volgende keer. We spreken elkaar. Ja. We spreken elkaar zeker. Binnenkort. Tot ziens. En passen jullie goed op jezelf. Het allerbeste. Jullie ook. * Maar het was niet grappig: het leven hing aan een zijden draadje. Nu begrijp ik dat ze helemaal niet zeker wisten of ze elkaar inderdaad nog een keer zouden spreken of niet, misschien was dit wel de laatste keer, want wie kon zeg15
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 15
14-01-14 11:41
gen wat er zou gebeuren, er konden rellen komen, er kon een pogrom uitbreken, een bloedbad, de Arabieren konden ons allemaal komen afslachten, er kon een oorlog komen, er kon een grote ramp gebeuren, Hitlers tanks waren immers van twee kanten bijna tot onze drempel genaderd, zowel uit NoordAfrika als via de Kaukasus, wie zou zeggen wat ons nog te wachten stond? Dit lege gesprek was helemaal niet leeg – het was alleen onbeholpen. Wat die telefoongesprekken mij nu duidelijk maken is hoe moeilijk zij het vonden – iedereen, niet alleen mijn ouders – om uiting te geven aan persoonlijke emoties. Het uiten van gemeenschappelijke emoties ging hun moeiteloos af – het waren emotionele mensen, en ze konden praten. O, wat konden ze praten, ze waren in staat drie of vier uur vol vuur te redetwisten over Nietzsche, over Stalin, over Freud, over Jabotinsky, om alles te geven wat ze in zich hadden, om tranen van pathos te vergieten, om in psalmgezang uit te barsten, over het kolonialisme, over het antisemitisme, over gerechtigheid, over ‘de grondkwestie’, ‘de vrouwenkwestie’, ‘de kwestie van de-kunst-versus-hetleven’. Maar zodra ze probeerden uiting te geven aan persoonlijke emoties, kwam er altijd iets gewrongens uit, iets dors, misschien ook iets angstigs, de vrucht van generaties op generaties verdringing en verboden. Verdubbelde verboden zelfs, twee remsystemen: de burgerlijke Europese beleefdheid versterkte de remmingen van het orthodox-joodse sjtetl. Vrijwel alles ‘mocht niet’ of was ‘niet gebruikelijk’ of ‘niet netjes’. Los daarvan was er toen een groot gebrek aan woorden: het Hebreeuws was nog niet echt een natuurlijke taal, en zeker geen intieme taal, je wist nooit helemaal zeker wat je eigenlijk zei als je Hebreeuws sprak. Je kon er nooit zeker van zijn dat je niet iets belachelijks zei, en jezelf belachelijk maken was iets wat ze dag en nacht vreesden. Waar ze doodsbang voor waren. Zelfs mensen als mijn ouders, die goed Hebreeuws kenden, beheersten het niet echt. Ze spraken de taal met een soort angst om niet precies genoeg te zijn, verbeterden zichzelf vaak, formuleerden opnieuw wat ze net gezegd hadden. Misschien hadden ze hetzelfde gevoel als een bijziende chauffeur die zich ’s nachts een weg baant in een web van steegjes in een vreemde stad, in een auto die hij niet kent. Op een keer kwam een vriendin van mijn moeder op sjabbat bij ons op bezoek, een lerares die Lilia Bar Samcha heette. Tijdens het gesprek zei de gaste de hele tijd: ‘Ik ben geschokt’, en een paar maal zei ze ook: ‘Hij is in schoktoestand.’ Ik barstte in lachen uit. In het dagelijks taalgebruik betekende het woord voor ‘schok’ ook ‘scheet’. Niemand begreep wat er zo grappig was, 16
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 16
14-01-14 11:41
of wel, maar dan deden ze alsof ze het niet begrepen. Zo ging het ook toen ze zeiden dat tante Clara altijd de gebakken aardappels verpestte – het woord voor ‘verpesten’ kon ook ‘poepen’ betekenen – en toen mijn vader sprak over de bewapeningswedloop tussen de grote mogendheden, of zijn woede liet blijken tegen het besluit van de navo om Duitsland te gaan bewapenen om Stalin af te schrikken: hij had er geen idee van dat het nette woord voor ‘bewapenen’ ook ‘neuken’ betekende. Mijn vader, op zijn beurt, keek telkens verstoord als ik het woord lesadeer – ‘regelen’, ‘in orde brengen’, ‘voor de gek houden’ – gebruikte, een volkomen onschuldig woord, ik begreep nooit waarom hij zich daar zo aan ergerde, en hij legde het natuurlijk niet uit, en vragen was onmogelijk. Jaren later kwam ik erachter dat voor mijn geboorte, in de jaren dertig, dit woord betekende: ‘een meisje zwanger maken’, en niet zomaar, maar haar zwanger maken zonder met haar te trouwen. Soms bedoelden ze er blijkbaar gewoon mee: ‘met een meisje naar bed gaan’: ‘Die nacht is hij in het magazijn tweemaal met haar naar bed geweest, en ’s ochtends deed hij alsof hij haar helemaal niet kende, die schurk.’ En zo kwam het dat papa, als ik zei: ‘Oeri heeft zijn zus voor de gek gehouden’, zijn mond vertrok en zijn neus een beetje optrok. En denk maar niet dat hij het ooit uitlegde – hoe had hij dat gekund? Op momenten dat ze onder elkaar waren, spraken ze nooit Hebreeuws. En misschien dat ze op de meest intieme momenten helemaal niet spraken. Dan zwegen ze. Alles stond in de schaduw van de angst om belachelijk te lijken of te klinken.
17
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 17
14-01-14 11:41
2 Ogenschijnlijk stonden boven aan de prestigeladder van die dagen de pioniers. Maar de pioniers woonden ver van Jeruzalem, in de dalen, in Galilea, in de woestenij aan de oevers van de Dode Zee. Wij bewonderden uit de verte hun krachtige, bedachtzame gestalten die, tussen de tractor en de geploegde voren, prijkten op affiches van het Joods Nationaal Fonds die ‘plakkaten’ werden genoemd. Eén trede onder de pioniers stond de georganiseerde Joodse gemeenschap, degenen die in hun hemd de socialistische krant Davar lazen op zomerse balkons, actief waren in het Ziekenfonds, de Histadroet en de Hagana – het vakverbond en de voorloper van het leger – en de mensen van het kaki en de Kofer Hajisjoev – de Gemeenschapsheffing, een soort vrijwillige belasting voor de opbouw van het land – die salade, omelet en leben (een soort yoghurt) aten, die beheersing propageerden, verantwoordelijkheid, een solide levenswijze, de Kofer Hajisjoev, producten uit eigen land, de arbeidersklasse, de partijdiscipline en de milde olijven uit de potjes van Tnoeva, ‘Blauw is de hemel, blauw is het land, we bouwen hier een haven met eigen hand!’ Tegenover deze georganiseerde gemeenschap, buiten het kader, stonden de dissidenten, alias de terroristen, alsmede de orthodoxe joden uit Mea Sjeariem, en de communistische ‘zionistenhaters’, en nog een bonte mengelmoes van intellectuelen, carrièremakers en egocentrische artiesten van het decadent kosmopolitische slag, en verder allerlei excentrieke oproerkraaiers, dubieuze nihilisten en individualisten, en jekkes – Duitse Joden – die hun keurige Duitse manieren niet wisten af te schudden, en allerlei anglofiele snobs, en rijke verfranste Sefardische Joden die zich, vonden wij, overdreven beleefd gedroegen, net obers, en Jemenieten en Georgiërs en Noord-Afrikanen en Koerden en Salonikenzen, allemaal wis en waarachtig onze broeders, allemaal wis en waarachtig veelbelovend menselijk materiaal, maar ja, ze zouden nog veel geduld en moeite van ons vergen. Behalve al deze mensen waren er ook vluchtelingen en illegale immigranten, overlevenden van de Jodenvervolging in Europa, die we doorgaans met medelijden en enige weerzin bekeken: het waren neerslachtige, treurige men18
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 18
14-01-14 11:41
sen, zielenpoten, wiens schuld was het eigenlijk dat ze in al hun wijsheid daar op Hitler hadden zitten wachten in plaats van op tijd hierheen te komen? En waarom hadden ze zich als lammeren naar de slachtbank laten voeren in plaats van zich te organiseren en terug te vechten? En ze moesten ook eens ophouden dat zielige Jiddisj van ze te spreken, en ons vooral niet gaan vertellen wat ze allemaal hadden meegemaakt daar, want dat was nou niet bepaald iets om trots op te zijn, noch voor hen, noch voor ons. En trouwens, wij keken hier naar de toekomst en niet naar het verleden, en als we het verleden dan zo nodig moesten ophalen, dan hadden we toch meer dan genoeg vreugdevol Hebreeuws verleden, uit de tijd van de Bijbel, van de Hasmoneeën, en het was helemaal niet nodig dat te vertroebelen met dit deprimerende Joodse verleden, dat een en al ellende was (het woord voor ellende, tsarot, werd bij ons altijd op zijn Jiddisj uitgesproken, tsoeres, met een uitdrukking van walging en sarcasme, zodat het kind zou weten dat die tsoeres een soort tsaraät waren – melaatsheid – en dat die tsoeres bij hen hoorden en niet bij ons). Tot die overlevenden behoorde bijvoorbeeld meneer Licht, die door de kinderen uit de buurt ‘Mielljon kienderen’ werd genoemd. Hij had een pijpenlaatje gehuurd in de Malachistraat, waar hij ’s nachts op een matras sliep, en overdag rolde hij de matras op en beheerde er een zaakje dat ‘Stomerij en stoomstrijkerij’ heette. Zijn mondhoeken hingen voortdurend naar beneden, uit minachting, leek het, of uit hevige weerzin. Hij zat altijd in de deuropening van zijn wasserij, uitkijkend naar een klant, en als een van de kinderen uit de buurt hem voorbijliep, spuugde hij opzij en siste tussen zijn opeengeklemde lippen: ‘Mielljon kienderen zai hebben gedood! Kienderen zoals joellie! Afgesllacht!’ Hij zei het niet bedroefd, maar vol haat, vol walging, alsof hij ons vervloekte. * Mijn ouders hadden geen duidelijk gedefinieerde plek op de ladder tussen de pioniers en de tsoeresen: met hun ene been stonden ze in de georganiseerde gemeenschap (ze waren lid van het Ziekenfonds en leverden hun bijdrage aan de Kofer Hajisjoev) en met hun andere been in de lucht: mijn vader stond in zijn hart dicht bij de ideologie van de dissidenten, maar tegelijkertijd heel ver van de bommen en geweren. Hoogstens liet hij de Ondergrondse profiteren van zijn kennis van het Engels en schreef hij van tijd tot tijd een verboden, opruiend pamflet over ‘Perfidious Albion’, het perfide Albion. Mijn ouders werden uit de verte aangetrokken door de intelligentsia van Rechavja, maar 19
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 19
14-01-14 11:41
de pacifistische idealen van Briet Sjalom, de sentimentele broederschap van Joden en Arabieren, waarbij de droom van de Hebreeuwse staat volledig werd opgegeven opdat de Arabieren ons zouden sparen en ons in hun goedheid hier aan hun voeten zouden laten wonen, die idealen vonden mijn ouders zo onrealistisch, hielenlikkerig en slap dat het wel diasporagedrag leek. Mijn moeder, die gestudeerd had aan de universiteit van Praag en haar studie had afgerond aan de universiteit in Jeruzalem, gaf privé-lessen aan leerlingen die zich voorbereidden op examens in geschiedenis en in literatuur. Mijn vader had een kandidaatsdiploma in de letterkunde, van de universiteit van Wilna, en een doctoraaldiploma van de universiteit op de Scopusberg, maar in een tijd dat het aantal gediplomeerde literatuurwetenschappers in Jeruzalem het aantal studenten verre overtrof, kon hij een docentschap aan de Hebreeuwse Universiteit wel vergeten. Daar kwam nog bij dat veel van die docenten een échte graad hadden, glanzende diploma’s van prestigieuze Duitse universiteiten, heel anders dan het armoedige Pools-Jeruzalemse diploma van mijn vader. Daarom nam hij een baan als bibliothecaris in de Nationale Bibliotheek op de Scopusberg, en zat hij tot diep in de nacht zijn boeken te schrijven over de novelle in de Hebreeuwse literatuur of over de geschiedenis van de wereldliteratuur. Mijn vader was een ontwikkelde, welgemanierde, resolute maar tegelijkertijd bedeesde bibliothecaris, met een stropdas, een bril met ronde glazen, een enigszins versleten jasje, hij maakte altijd een kleine buiging voor mensen die zijn meerderen waren, sprong op om de deur open te doen voor dames, stond op zijn weinige rechten, citeerde enthousiast dichtregels in tien talen, probeerde altijd aardig en onderhoudend te zijn, maakte altijd weer dezelfde grapjes (die hij ‘anekdotes’ of ‘kwinkslagen’ noemde). Maar zijn grappenmakerij kwam er doorgaans wat geforceerd uit, het was geen levende humor, maar meer een positieve intentieverklaring aangaande de ons opgelegde plicht om juist in zorgelijke tijden grapjes te maken. Als mijn vader een pionier in kakikleding tegenover zich vond, een revolutionair, een intellectueel die arbeider was geworden, voelde hij zich altijd erg ongemakkelijk: in het buitenland, in Wilna, in Warschau, was het glashelder hoe je een gesprek voerde met een proletariër. Iedereen kende zijn plaats, en tegelijkertijd moest je duidelijk aan die arbeider laten zien hoe democratisch en volstrekt niet neerbuigend je was. Maar hier? In Jeruzalem? Hier was alles dubbelzinnig; niet omgekeerd, zoals bij de communisten in Rusland, maar dubbelzinnig: enerzijds behoorde papa tot de middenklasse, weliswaar de ietsje-lagere-middenklasse, maar toch beslist de middenklasse, hij was een 20
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 20
14-01-14 11:41
ontwikkeld man, schrijver van artikelen en boeken, met een bescheiden functie in de Nationale Bibliotheek, terwijl zijn gesprekspartner een bezwete bouwvakker was in werkkleding en met zware schoenen. Anderzijds had deze arbeider naar het scheen een diploma in de scheikunde, en was hij bovendien een erkend pionier, het zout der aarde, een van de helden van de Hebreeuwse revolutie, iemand die met zijn handen werkte, terwijl papa zich – in elk geval diep in zijn hart – een zwakke, bijziende intellectueel met twee linkerhanden voelde, een beetje een deserteur, die het ware front van de opbouw van het vaderland enigszins ontliep. * De meesten van onze buren waren lage ambtenaren, winkeliertjes, kassiers bij de bank of in de bioscoop, leraren en privé-leraren, tandartsen. Het waren geen religieuze mensen, naar de synagoge gingen ze alleen op Jom Kipoer en soms op Simchat Tora als de torarollen in de rondte werden gedragen, maar ze staken wel kaarsen aan op vrijdagavond, om toch iets van een joodse sfeer te bewaren, en misschien ook voor de zekerheid, het kon geen kwaad, je wist nooit waar het goed voor was. Allemaal waren ze min of meer ontwikkeld, maar ze voelden zich daar wat ongemakkelijk onder. Allemaal hadden ze vastomlijnde meningen, over het Britse mandaat, over de toekomst van het zionisme, over de werkende klasse, over het culturele leven in het land, over de controverse tussen Marx en Dühring, over de romans van Knut Hamsun, over ‘de Arabische kwestie’, over ‘de rechten van de vrouw’. Er waren ook allerlei denkers en predikers die bijvoorbeeld opriepen tot het opheffen van de ban op Spinoza, of tot het uitleggen aan de Arabieren in het land dat ze eigenlijk helemaal geen Arabieren waren, maar afstammelingen van de oude Hebreeën, of tot het eens en voor altijd vermengen van de ideeën van Kant en Hegel met de leer van Tolstoj en met het praktische zionisme, zodat uit deze vermenging hier in dit land een wonderbaarlijk gezond en zuiver leven geboren zou worden, of tot het drinken van geitenmelk, of tot het wegjagen van de Engelsen en het daartoe sluiten van een verbond met Amerika of zelfs met Stalin, of tot het elke ochtend doen van eenvoudige gymnastiekoefeningen om daarmee de bedroefdheid te verjagen en de ziel van de gymmende mens te zuiveren. Deze buren, die op zaterdag altijd bijeenkwamen in ons tuintje om Russische thee te drinken, waren bijna allemaal mensen die zich niet thuis voelden in hun omgeving. Als er een doorgebrande stop vervangen moest worden, of 21
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 21
14-01-14 11:41
een kraanleertje, of als er een gaatje in de muur geboord moest worden, rende iedereen weg om Baroech te zoeken, de enige in de buurt die dergelijke wonderen kon verrichten en daarom bij ons ‘Baroech met de gouden handen’ werd genoemd. Alle anderen konden, met meeslepend retorisch vuur, uiteenzetten hoe belangrijk het was dat het Joodse volk eindelijk weer een leven van landbouw en handarbeid ging leiden: intelligentsia, zeiden ze, hadden we meer dan genoeg, terwijl het ons ontbrak aan eerlijke, eenvoudige arbeiders. Maar in onze buurt waren er, behalve Baroech met de gouden handen, nauwelijks eenvoudige arbeiders. Briljante intellectuelen hadden we evenmin. Iedereen las veel kranten, en iedereen hield van praten. Sommigen waren misschien expert in bepaalde zaken, anderen wellicht scherp van geest, maar de meesten praatten min of meer na wat ze aantroffen in de kranten en in allerlei pamfletten en manifesten en partijbrochures. Als kind kon ik alleen maar raden, heel vaag, hoe groot de afstand was tussen hun enthousiasme om de wereld te verbeteren en de manier waarop ze aan de rand van hun hoed zaten te frummelen als ze een glas thee kregen aangeboden, of de verschrikkelijke schaamte die hun gezicht deed blozen als mijn moeder zich vooroverboog (een klein beetje maar) om suiker in hun thee te doen, en haar bescheiden decolleté een tikkeltje wijder werd: de verlegenheid van hun vingers, die probeerden zichzelf op te vouwen en geen vingers meer te zijn. Dit alles was Tsjechov, en dat gold ook voor het gevoel niet thuis te zijn in hun omgeving: er waren plaatsen in de wereld waar het echte leven plaatsvond, ver hiervandaan, in het Europa van voor Hitler, waar avond aan avond een heleboel lichtjes brandden, waar heren en dames elkaar ontmoetten om koffie met slagroom te drinken in zalen met houten lambrisering, op hun gemak in schitterende cafés met vergulde kroonluchters zaten, arm in arm naar de opera of een balletvoorstelling gingen, van dichtbij het leven van de grote kunstenaars zagen, de stormachtige liefdesaffaires, de gebroken harten, de geliefde van de schilder die plotseling verliefd was geworden op zijn beste vriend de componist, en midden in de nacht blootshoofds door de regen liep en in haar eentje de oude brug op liep waarvan het spiegelbeeld trilde in het water van de rivier. * In onze buurt gebeurden nooit zulke dingen: zulke dingen gebeurden alleen aan de andere kant van de donkere bergen, waar mensen erop los leefden. Bij22
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 22
14-01-14 11:41
voorbeeld in Amerika, waar ze goud dolven, posttreinen overvielen, kuddes runderen voortjoegen over eindeloze vlakten, en wie daar de meeste indianen doodde kreeg uiteindelijk een mooi meisje. Zo was het Amerika van Cinema Edison: het mooie meisje was de hoofdprijs die uitgereikt werd aan de beste schutter. Wat deden ze met die prijs? Ik had geen flauw idee. Als we in die films een Amerika te zien hadden gekregen waarin, omgekeerd, degene die de meeste meisjes had neergeschoten daarvoor uiteindelijk een mooie indiaan als prijs kreeg, dan had ik ongetwijfeld geloofd dat het zo was en niet anders. In elk geval in die verre werelden, in Amerika, en in nog meer wonderbaarlijke plaatsen uit mijn postzegelalbum, in Parijs, in Alexandrië, in Rotterdam, in Lugano, in Biarritz, in Sankt Moritz, in plaatsen waar hoogstaande mensen verliefd werden, beleefd met elkaar streden, verloren, zich gewonnen gaven, rondzwierven, midden in de nacht in hun eentje op een barkruk zaten te drinken in schemerige hotelbars aan boulevards in steden die gegeseld werden door de regen, en erop los leefden. Ook in de romans van Tolstoj en Dostojevski waarover iedereen voortdurend redetwistte, leefden de hoofdpersonen er maar op los en stierven ze aan de liefde. Of voor een of ander verheven ideaal. Of aan tuberculose of aan een gebroken hart. En die gebruinde pioniers, ergens op een heuvel in Galilea, die leefden er ook op los. Bij ons in de buurt stierf niemand aan tuberculose, aan teleurgestelde liefde of aan idealisme. Geen van allen leefden ze er ook maar enigszins op los. Niet alleen mijn ouders niet. Niemand. * Er gold bij ons een ijzeren wet dat je niets kocht wat geïmporteerd was, niets uit het buitenland, als het ook verkrijgbaar was uit eigen land. Maar als we naar de kruidenierswinkel van meneer Auster gingen, op de hoek van de Ovadjastraat en de Amosstraat, moest je toch kiezen tussen kibboetskaas, van Tnoeva, en Arabische kaas: was Arabische kaas uit het aangrenzende dorp, Lifta, nu een buitenlands of een binnenlands product? Ingewikkeld. Weliswaar was de Arabische kaas een tikkeltje goedkoper. Maar als je Arabische kaas kocht, dan pleegde je daarmee toch een beetje verraad aan het zionisme: ergens daar in een kibboets of mosjav, in het dal van Jizreël of de bergen van Galilea, zat een uitgeput pioniersmeisje, dat misschien met tranen in haar ogen deze Hebreeuwse kaas voor ons had verpakt, hoe zouden we haar in de steek kunnen laten door vreemde kaas te kopen? Hadden we dan geen gevoel? 23
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 23
14-01-14 11:41
Aan de andere kant, als we de producten van onze Arabische buren boycotten, dan zouden we eigenhandig de haat tussen de twee volken verdiepen en eeuwig doen voortduren, en voor het bloed dat godverhoede nog zou vloeien, zouden wij dan ook verantwoordelijk zijn. Was de bescheiden Arabische fellah, de eenvoudige, rechtschapen bewerker van de grond wiens ziel nog niet bezoedeld was door de verpestende atmosfeer van het stadsleven, was deze fellah niet precies de donkere broer van de eenvoudige, nobele moezjiek uit de verhalen van Tolstoj?! Zouden wij dan zo wreed zijn om zijn boerenkaas te versmaden? Zouden wij dan zo hardvochtig zijn om hem te straffen? Waarvoor? Voor het feit dat het perfide Engeland en de corrupte effendi’s deze fellah tegen ons ophitsten? Nee. Ditmaal zouden we beslist Arabische dorpskaas kopen, die trouwens ook echt iets smakelijker was dan de Tnoevakaas, en ook iets minder duur was. Maar toch, aan de derde kant, je wist het niet, was het wel schoon bij hen? Hoe zagen die melkerijen daar er eigenlijk uit? Stel dat, te laat, zou blijken dat hun kaas een beetje vol zat met bacteriën? Bacteriën behoorden tot onze duisterste nachtmerries. Net als het antisemitisme: je kreeg nooit met eigen ogen een antisemiet of een bacterie te zien, maar je wist maar al te goed dat ze, onzichtbaar, van alle kanten op je loerden. Eigenlijk klopt het niet helemaal dat niemand bij ons ooit een bacterie gezien had: ik zag ze. Ik zat regelmatig heel lang, met een scherpe, geconcentreerde blik, te kijken naar een oud stuk kaas, totdat ik plotseling een heleboel gefriemel begon te zien. Net als de zwaartekracht in Jeruzalem, die toen veel sterker was dan tegenwoordig, waren ook de bacteriën veel groter en sterker. Ik heb ze gezien. Er ontspon zich regelmatig een kleine woordenwisseling tussen de klanten in de kruidenierswinkel van meneer Auster: wel of geen kaas van de fellahs kopen? Enerzijds stond in de Talmoed: ‘De armen van uw eigen stad gaan voor’, en daarom was het onze plicht alleen kaas van Tnoeva te kopen, anderzijds stond in de Tora: ‘Voor jullie en voor de vreemdelingen die bij jullie wonen geldt een en hetzelfde voorschrift en een en dezelfde regel’, en daarom was het gepast om af en toe de kaas van onze Arabische buren te kopen, ‘want jullie zijn zelf vreemdelingen geweest in Egypte’. En trouwens, hoe minachtend zou Tolstoj neerkijken op iemand die wel de ene kaas kocht en niet de andere, uitsluitend vanwege een verschil in geloof, nationaliteit of ras! Hoe zat het met de universele waarden? Het humanisme? De broederschap van allen die geschapen waren als Gods evenbeeld? Niettemin, wat een armoe, wat een slap gedoe, wat een kleingeestigheid, om Arabische kaas te kopen, alleen 24
Ozverhaalliefdeduisternis()15)biw.indd 24
14-01-14 11:41