Di 030968 – Everbeek. Een schrijver is iemand die schrijft. Die de taal verkiest boven andere communicatiemiddelen, én die de geschreven en eventueel gedrukte woorden verkiest boven de uitgesproken woorden. Voor een schrijver heeft het geen zin te betreuren dat de geschreven woorden geen lichamelijke verschijning overdragen, geen stem, geen tongval, geen intonatie en geen mimiek; want dan zou hij geen schrijver willen zijn, maar spreker voor de radio of de tv, of conferencier of redenaar of zanger of acteur. Integendeel, ergens gelooft een schrijver dat de taal in het geschrift gekuist is van allerlei nevenverschijnselen die een goed begrip kunnen schaden: ongeduld voor het stamelen, prikkeling voor het lispelen en het sputteren, wrevel of welwillendheid voor een tongval, medelijden of afschuw voor een lichaamsgebrek, argwaan of vertrouwen voor de welbespraaktheid, sympathie of antipathie voor de lichamelijke verschijning. Een schrijver aanvaardt niet alleen dat zijn lichamelijke aanwezigheid beperkt blijft tot het geschrift, hij kan dit feit nog actief aanwenden ten gunste van het geschrift. Dan vermijdt hij elke vorm van aanwezigheid die met zijn aanwezigheid in het geschrift zou interfereren. Zijn lichamelijke afwezigheid vormt een klankruimte voor zijn woorden. Het adequate geschrift is geen ersatz. Het geschrift is de stem van de afwezige. ¶ Daarom heeft het geen zin en (…) een schrijver anders dan via zijn geschrift te laten optreden – dat bewijst alleen hoe kunstmatig een ‘literaire cultuur’ in leven wordt gehouden. Wie van een schrijver meer verwacht dan geschriften is een valsspeler. Een schrijver mag als schrijver niet worden bekeken, beluisterd, besnuffeld, betast, belikt – alleen gelezen. ¶ Zondag samenkomst bij Weverbergh van de 5de meridiaan. Een boycot van de boekenbeurs niet eens overwogen. ¶ Verleden week met H. in Leuven gepraat over de reactie van Van E. op mijn dagboekfragmenten; hem viel het op dat ik over alles schrijf behalve mijn financiële afhankelijkheid van Cee… W 0409 – Ook indien de tekst over de afwezigheid van de schrijver sluit als een bus: is het opportuun? Het zou dwaas zijn, voornemens op te vatten die je toch niet kan houden. Sluit de verklaring niet in dat je elk niet-schriftelijk contact weigert? Je hebt wel het gevoel 5
dat je, in tegenstelling tot de andere meridianers, bang bent voor interviews e.d. Maar dat betekent nog niet dat je het lef zal hebben, in de eerste plaats tegenover de uitgevers die er blijkbaar zeer veel van verwachten, ze te weigeren. In de veronderstelling dat al die vormen van reclame noodzakelijk zijn: dreigen de uitgevers je niet te boycotten? ¶ Contramine als een organische eigenschap. Zou je zo antimercantiel zijn indien deze maatschappij minder mercantiel was? En seksueel: de losbandigheid bekoort je niet dan als buitenissigheid; de jeugdzonden van een M.-H. Jaspar, de rijkeburgerskinderen in Knokke waar je je nooit bij hebt kunnen aansluiten; in een seksueel losbandige gemeenschap zou je je waarschijnlijk afzijdig houden, een waarnemer; in een seksueel losbandige maatschappij zou je waarschijnlijk puritein zijn, en misschien wel hypocriet; alleen maar omdat je geen promiscuïteit kan verdragen? ¶ Het zal wel dieper zitten. Wat je in Amsterdam ellendig heeft gemaakt is het besef dat je niet op gewoonmenselijke wijze kan aanknopen met gewone mensen; dat je daardoor al prehistorisch oud bent. ¶ ‘Spaak me raconta que Pierlot avait félicité Churchill de ne faire bombarder que des objectifs militaires; Churchill avait répondu au Premier ministre belge, en grognant: “Nous n’avons pas assez de munitions pour faire autrement… mais après le travail, le plaisir viendra.”’ M.-H. Jaspar: Souvenirs sans retouche. V 0609 – Cee en Cateau naar school. ¶ Biafra: dat de secessie op gruwelijke wijze zeer binnenkort zal worden ingedrukt, is ons ook een opluchting: zo zullen we ons bij een feit kunnen neerleggen, zo zullen we niet langer radeloos moeten gissen naar welke geheime belangen hier eigenlijk op het spel staan, wie eigenlijk het slachtoffer is. ¶ Toen mijn eerste boeken gingen verschijnen, bleken de uitgevers te rekenen op mijn medewerking tot pseudoculturele, publicitaire manifestaties zoals de Antwerpse boekenbeurs. Aan genoten van de 5de meridiaan schreef ik: ‘De boekenbeurs in haar huidige vorm is een typisch exponent van de consumptiemaatschappij: de in feite geringe behoefte aan boeken wordt met alle middelen op kunstmatige wijze opgevoerd onder het zeer 6
honorabele voorwendsel van de culturele ontplooiing; een gevolg hiervan is dat media die aan werkelijke behoeften beantwoorden gewoon doodgedrukt worden door een miserabele want hypertrofische boekindustrie.’ Geen van mijn genoten bleek echter bereid om de boekenbeurs te boycotten, in hun ogen kwam dit neer op een zelfmoord als schrijver. Misschien hebben ze wel gelijk; misschien: want er mogen wel veel boeken verkocht worden op de boekenbeurs, ik ben niet zeker dat de uitgevers het verband tussen die verkoop en de aanwezigheid van schrijvers op wetenschappelijke wijze hebben gemeten; het zou me bv. niet verbazen indien ze zich intuïtief lieten leiden door de analoge rol van public relations e.d. in de verkoop van andere goederen (en daarbij dan over het hoofd zagen dat het publiek van boekenkopers misschien juist anders reageert dan het gemiddelde consumentenpubliek). Dat het optreden van een schrijver commercieel nodig wordt geacht bewijst mijns inziens hoe kunstmatig een zgn. literaire cultuur in het leven wordt gehouden. Maar het is natuurlijk onmogelijk een schrijver te verwijten dat hij van een hem geboden middel gebruik maakt om de verkoop van zijn werk te bevorderen; te meer daar het niet maar een kwestie is van kwantiteit, van iets meer dan belachelijk weinig geld verdienen: hoe beter het boek verkoopt, hoe groter de kans dat het goed wordt gelezen. ¶ Van het ogenblik dat geen andere schrijvers bereid waren de boekenbeurs te boycotten, werd mijn plan waardeloos. Toen eerst begon ik te piekeren. ¶ Indien ik graag van een boekenbeurs gebruik had willen maken om publiek op te treden, zou het idee van een boycot waarschijnlijk niet bij mij zijn opgekomen. Het is nu eenmaal een feit dat ik heel erg opzie tegen elke vorm van publiek optreden, alleen al het vooruitzicht ervan kwelt me als een huiduitslag over geheel mijn lichaam, en de nawerking kost me soms maanden later een indrukwekkend aantal slapeloze nachten. Indien ik me dus hield aan de gedragsregel van Hans Plomp ‘je doet toch alleen maar wat je leuk vindt’, dan zou ik mijn kat sturen. Maar zo bij het perverse af oneenvoudig ben ik, dat ik zeker wist later ook over mijn afwezigheid spijt te zullen hebben. Anderzijds vormde mijn medewerking een precedent dat mij, mede door mijn 7
onvermogen om verzoeken kordaat af te wijzen, uiteindelijk tot veel meer kon verplichten dan wenselijk was voor de continuïteit waarin mijn geschriften moesten ontstaan: hoeveel culturele kringen en kringetjes bestaan er niet in Vlaanderen? Zodat mijn waarschuwing aan de meridianers ‘dat men een toestand benaderde waarbij een schrijver van de 12 maanden van het jaar er één zou wijden aan het schrijven en elf aan public relations’ meer was dan een boutade. Zo aarzelde mijn gepieker dagenlang tussen twee vormen van spijt. ¶ Nochtans maakten de uitgeverijen het me niet moeilijk: voor Manteau zou elke meridianer beschikken over 10 minuten die hij kon gebruiken zoals hij maar wenste; en de Standaard Boekhandel zou wel niets meer vragen dan de voorlezing van een tekst. ¶ Maar toch ging het om wat meer dan zomaar een persoonlijke, sentimentele afkeer. De vraag was: moet een schrijver optreden? Is een schrijver niet bij uitstek de mens die zich niet moet vertonen? Ik zag het zo: een schrijver heeft van alle media de geschreven taal gekozen als het middel tot communicatie dat hem ligt; met de voordelen aanvaardt hij alle beperkingen ervan, zoals het geringe vermogen van de geschreven taal om de lichamelijke aanwezigheid over te dragen; en dan kunnen die beperkingen trouwens ook bijdragen tot een zuivere ontvangst van de communicatie, doordat ze in het geschrift bv. ontdaan is van alle irrelevante vooroordelen en gevoelens die een lichamelijke verschijning in ons wekken. Als schrijver heeft een schrijver tenslotte niets te bieden aan kijkers of luisteraars; dus moet een louter schrijver zich angstvallig schuilhouden achter zijn geschriften. Het zal wel geen toeval zijn dat die houding ook nauwkeurig beantwoordde aan de geschriften die op mijn 2 eerste boeken volgden, en die men kan bestempelen als ‘autobiografische aliteratuur’: die vorm leek mij ook een der laatste die nog specifiek schriftelijk was, als geschrift onvervangbaar, en dus verantwoord t.o.v. alle andere, nieuwe vormen van communicatie; maar indien ik nu, bv. in een openbaar optreden, bij enkele lezers ook maar het vermoeden wekte dat ik enig zelfbehagen putte uit die geschreven en te schrijven levensloop, dan werd heel de zin van mijn onderneming radicaal vervalst. Ik moest dus een onbekende zijn, een eerste 8
de beste, een doffe man van de straat. Zo had ik er wel degelijk verkeerd aan gedaan, toe te geven aan het aandringen van Weverbergh en hem een foto van me te sturen voor het achterplat van Tegen het personage; nu eerst dacht ik er aan dat ik hem een stuk zwart karton had kunnen geven dat hij op dezelfde manier had kunnen gebruiken als voor Pauline Réage was gedaan in de catalogus van J.J. Pauvert. ¶ Maar dan rees de vraag: – of de lichamelijke afwezigheid de geschriften niet nog meer kon vervalsen dan een optreden. Zo druk en zo vanzelfsprekend is de sociale omgang geworden, dat afzondering de luister verkrijgt van een geheimzinnige uitzondering. (Zodat het eigenlijk verbazend is dat nog geen uitgever eraan gedacht heeft de afzondering van een auteur tot reclame aan te wenden.) Maar inherent aan de zin van mijn ‘compromitterend schrijven’ is juist dat het door anderen, door om het even wie kan en moet worden overgedaan: zohaast het opgevat werd als het werk van een zonderling en ‘lointain ténébreux’ verloor het bijna elke sociale zin; ik mocht niets meer zijn dan een medemens, met al het gewone en ongewone dat hij bevat, die zich toelegt op een creativiteit of vormgeving die iedereen aankan die maar heeft leren schrijven. En dan kon ik niet nalaten in dit verband aan mijn eerste bezoek aan Celbeton te denken, de eerste maal dat ik zoveel schrijvers in levenden lijve had gezien, en achteraf was mijn globale indruk geweest: ‘al die aanwezige schrijvers die meer en minder blijken te zijn dan luisterrijke namen: mensen’. Za 0709 – Daar was het dus dat mijn gepieker tenslotte op uitmondde: het was beter helemaal niet te verschijnen dan als een eerbiedwaardige schrijver, maar beter dan afwezig te blijven was het te verschijnen als een medemens. Er was zelfs een louter technische reden waarom ik me bezwaarlijk als schrijver kon vertonen: optreden als de schrijver van De labiele stilte en Tegen het personage wanneer ik reeds De grote schaamlippen had geschreven en Aankomen in Avignon, vereiste meer acteertalent dan ik bezat. Uiteindelijk was het een technische vraag waar ik een antwoord moest op vinden: van welke aard moest een optreden zijn om niets meer uit te drukken dan medemenselijkheid? 9